7‑20

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2020‑2021

Séances plénières

Vendredi 21 mai 2021

Séance du matin

7‑20

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2020‑2021

Plenaire vergaderingen

Vrijdag 21 mei 2021

Ochtendvergadering

 

Annales

Handelingen

 

Sommaire

Inhoudsopgave

Approbation de l’ordre du jour. 3

Projet de loi modifiant l’article 16bis de la loi du 4 juillet 1989 relative à la limitation et au contrôle des dépenses électorales engagées pour l’élection de la Chambre des représentants, ainsi qu’au financement et à la comptabilité ouverte des partis politiques, en ce qui concerne les donateurs (Doc. 7‑239) 4

Discussion générale. 4

Discussion des articles. 4

Proposition de résolution relative à la reconnaissance de l’électrohypersensibilité (de M. André Frédéric, Mme Fatima Ahallouch, M. Jean‑Frédéric Eerdekens, Mmes Nadia El Yousfi et Latifa Gahouchi et MM. Julien Uyttendaele et Philippe Courard ; Doc. 7‑88). 4

Discussion. 4

Proposition de résolution relative au travail forcé des Ouïgours dans la région autonome chinoise du Xinjiang (de Mmes Sabine de Bethune, Hélène Ryckmans et Karin Brouwers, M. Bert Anciaux, Mme Anne‑Catherine Goffinet et MM. Fourat Ben Chikha et Orry Van de Wauwer ; Doc. 7‑220). 15

Proposition de résolution relative à la situation des Ouïghours (de Mmes Latifa Gahouchi, Fatima Ahallouch et Nadia El Yousfi ; Doc. 7‑224). 15

Discussion. 15

Présentation d’un premier et d’un deuxième candidat à la fonction de juge d’expression néerlandaise à la Cour constitutionnelle (Doc. 7‑252) 33

Premier scrutin. 33

Institution d’une commission spéciale. 34

Présentation d’un premier et d’un deuxième candidat à la fonction de juge d’expression néerlandaise à la Cour constitutionnelle (Doc. 7‑252) 39

Premier scrutin. 39

Deuxième scrutin. 39

Prise en considération de propositions. 39

Décès d’anciens sénateurs. 40

Présentation d’un premier et d’un deuxième candidat à la fonction de juge d’expression néerlandaise à la Cour constitutionnelle (Doc. 7‑252) 40

Deuxième scrutin. 40

Votes. 42

Projet de loi modifiant l’article 16bis de la loi du 4 juillet 1989 relative à la limitation et au contrôle des dépenses électorales engagées pour l’élection de la Chambre des représentants, ainsi qu’au financement et à la comptabilité ouverte des partis politiques, en ce qui concerne les donateurs (Doc. 7‑239) 42

Proposition de résolution relative à la reconnaissance de l’électrohypersensibilité (de M. André Frédéric et consorts ; Doc. 7‑88). 42

Proposition de résolution relative au travail forcé des Ouïgours dans la région autonome chinoise du Xinjiang (de Mme Sabine de Bethune et consorts ; Doc. 7‑220) 43

Ordre des travaux. 44

Excusés. 44

Annexe. 45

Votes nominatifs. 45

Propositions prises en considération. 47

Convention relative aux transports internationaux ferroviaires (COTIF). 48

Étude prospective concernant la sécurité d’approvisionnement en gaz naturel à l’horizon 2030‑2035. 48

Cour constitutionnelle – Arrêts. 48

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles. 50

Cour constitutionnelle – Recours. 52

Cour du travail 53

Parquet général 53

Parquet 53

Tribunaux de première instance. 53

Tribunal du travail 53

Tribunal de l’entreprise. 54

Entreprises publiques économiques – SNCB – Médiateur pour les voyageurs ferroviaires. 54

Parlement européen. 54

 

Goedkeuring van de agenda. 3

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 16bis van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, wat de schenkers betreft (Stuk 7‑239). 4

Algemene bespreking. 4

Artikelsgewijze bespreking. 4

Voorstel van resolutie betreffende de erkenning van hyperelektrosensitiviteit (van de heer André Frédéric, mevrouw Fatima Ahallouch, de heer Jean‑Frédéric Eerdekens, de dames Nadia El Yousfi en Latifa Gahouchi en de heren Julien Uyttendaele en Philippe Courard; Stuk 7‑88) 4

Bespreking. 4

Voorstel van resolutie over de dwangarbeid van de Oeigoeren in de autonome Chinese regio Xinjiang (van de dames Sabine de Bethune, Hélène Ryckmans en Karin Brouwers, de heer Bert Anciaux, mevrouw Anne‑Catherine Goffinet en de heren Fourat Ben Chikha en Orry Van de Wauwer; Stuk 7‑220) 15

Voorstel van resolutie over de situatie van de Oeigoeren (van de dames Latifa Gahouchi, Fatima Ahallouch en Nadia El Yousfi; Stuk 7‑224) 15

Bespreking. 15

Voordracht van een eerste en tweede kandidaat voor het ambt van Nederlandstalig rechter in het Grondwettelijk Hof (Stuk 7‑252) 33

Eerste geheime stemming. 33

Oprichting van een bijzondere commissie. 34

Voordracht van een eerste en tweede kandidaat voor het ambt van Nederlandstalig rechter in het Grondwettelijk Hof (Stuk 7‑252) 39

Eerste geheime stemming. 39

Tweede geheime stemming. 39

Inoverwegingneming van voorstellen. 39

Overlijden van oud‑senatoren. 40

Voordracht van een eerste en tweede kandidaat voor het ambt van Nederlandstalig rechter in het Grondwettelijk Hof (Stuk 7‑252) 40

Tweede geheime stemming. 40

Stemmingen. 42

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 16bisvan de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, wat de schenkers betreft (Stuk 7‑239). 42

Voorstel van resolutie betreffende de erkenning van elektrohypersensitiviteit (van de heer André Frédéric c.s; Stuk 7‑88) (Nieuw opschrift) 42

Voorstel van resolutie over de dwangarbeid van de Oeigoeren in de autonome Chinese regio Xinjiang (van mevrouw Sabine de Bethune c.s.; Stuk 7‑220) 43

Regeling van de werkzaamheden. 44

Berichten van verhindering. 44

Bijlage. 45

Naamstemmingen. 45

In overweging genomen voorstellen. 47

Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF). 48

Prospectieve studie over de zekerheid van de aardgasbevoorrading tot 2030‑2035. 48

Grondwettelijk Hof – Arresten. 48

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen. 50

Grondwettelijk Hof – Beroepen. 52

Arbeidshof 53

Parket‑generaal 53

Parket 53

Rechtbanken van eerste aanleg. 53

Arbeidsrechtbank. 53

Ondernemingsrechtbank. 54

Economische Overheidsbedrijven – NMBS – Ombudsdienst voor treinreizigers. 54

Europees Parlement 54

 

Présidence de Mme Stephanie D’Hose

(La séance est ouverte à 10 h 05.)

(En raison des mesures prises contre la pandémie de coronavirus, la plupart des sénateurs suivent la séance depuis d’autres salles du Sénat.)

Voorzitster: mevrouw Stephanie D’Hose

(De vergadering wordt geopend om 10.05 uur.)

(Wegens de coronamaatregelen volgen de meeste senatoren de vergadering vanuit andere zalen van de Senaat.)

 

Approbation de l’ordre du jour

Goedkeuring van de agenda

 

Mme la présidente. – L’ordre du jour établi par le Bureau a été communiqué par voie électronique aux sénateurs.

Y a‑t‑il des observations ?

De voorzitster. – De agenda zoals vastgesteld door het Bureau werd elektronisch meegedeeld.

Zijn er opmerkingen?

 

Mme Ayse Yigit (PVDA‑PTB). – En vertu de l’article 54, 3, alinéa 1er, du règlement du Sénat, je demande que nous examinions immédiatement, au cours de cette séance plénière, notre proposition de résolution de soutien au peuple palestinien visant à mettre en place des sanctions contre l’État d’Israël tant que celui‑ci ne respecte pas le droit international (Doc. 7‑257/1). Me permettez‑vous de la présenter brièvement ?

Mevrouw Ayse Yigit (PVDA‑PTB). – Op basis van artikel 54, 3, eerste lid van het reglement van de Senaat verzoek ik ons voorstel van resolutie ter ondersteuning van het Palestijnse volk en met het oog op het opleggen van sancties aan de Staat Israël zolang deze laatste het internationale recht niet respecteert (Stuk 7‑257/1) onmiddellijk in de plenaire vergadering te behandelen. Staat u mij toe dat ik het kort toelicht?

 

M. Bert Anciaux (Vooruit). – Plusieurs propositions de résolution ont été déposées sur ce même sujet, dont une du PS et de Vooruit, qui a d’ailleurs été déposée avant les autres. Il me paraît difficile d’examiner simultanément ces différentes résolutions au cours de cette séance plénière. Nous demandons qu’elles soient traitées en même temps et en priorité en commission.

De heer Bert Anciaux (Vooruit). – Er zijn in de Senaat nog verschillende andere voorstellen van resolutie ingediend over hetzelfde thema. Zo is er een voorstel van resolutie dat door de PS samen met Vooruit werd ingediend, ook over Palestina. Het lijkt mij moeilijk om meerdere resoluties tegelijk te behandelen in deze plenaire vergadering. We willen vragen om al die resoluties samen prioritair – maar daarover moet in de commissie worden beslist – in de commissie te behandelen. Er nu eentje uitpikken vind ik moeilijk, bovendien was onze resolutie zelfs vroeger ingediend.

 

Mme la présidente. – Madame Yigit, votre demande va à l’encontre de la ligne de conduite convenue il y a deux mois au sein du Bureau. Sauf circonstances exceptionnelles, les nouvelles propositions doivent être déposées au moins 24 heures avant la séance. Il s’agissait d’une demande expresse des sénateurs qui avaient constaté que des propositions devaient souvent être distribuées à la dernière minute. Nous n’avons pas reçu votre proposition dans le délai imparti.

De plus, comme l’a souligné M. Anciaux, trois propositions de résolution ont été déposées sur ce thème et nous ne pouvons les examiner toutes en même temps au cours de cette séance.

De voorzitster. – Mevrouw Yigit, het is wel zo dat uw verzoek ingaat tegen de beleidslijn die een tweetal maanden geleden in het Bureau is afgesproken. Behoudens uitzonderlijke omstandigheden dienen nieuwe voorstellen ten laatste 24 uur voor de vergadering te worden ingediend. Dat is zo afgesproken op uitdrukkelijke vraag van de collega’s‑senatoren, omdat werd vastgesteld dat er vaak last minute voorstellen moeten worden rondgedeeld. Uw voorstel hebben we niet binnen die termijn ontvangen.

Daarenboven zijn er, zoals de heer Anciaux al zei, drie voorstellen van resolutie over dit thema en kunnen die hier niet allemaal tegelijk worden behandeld.

 

Mme Ayse Yigit (PVDA‑PTB). – Je comprends votre remarque à propos de la ligne de conduite convenue. Néanmoins, j’insiste sur le fait qu’il s’agit d’un sujet extrêmement urgent. Je me soumets toutefois à votre décision.

Mevrouw Ayse Yigit (PVDA‑PTB). – Ik heb begrip voor wat u zegt over de gemaakte afspraken. Los daarvan wil ik er wel op wijzen en blijf ik verdedigen dat het hier om een erg dringende aangelegenheid gaat, maar ik leg mij in dezen neer bij uw beslissing.

 

Mme la présidente. – Puisqu’il n’y a pas d’autres observations, l’ordre du jour est approuvé.

De voorzitster. – Aangezien er geen andere opmerkingen zijn, is de agenda goedgekeurd.

 

Projet de loi modifiant l’article 16bis de la loi du 4 juillet 1989 relative à la limitation et au contrôle des dépenses électorales engagées pour l’élection de la Chambre des représentants, ainsi qu’au financement et à la comptabilité ouverte des partis politiques, en ce qui concerne les donateurs (Doc. 7‑239)

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 16bis van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, wat de schenkers betreft (Stuk 7‑239)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

Mme Sabine de Bethune (CD&V), rapporteuse. – Je me réfère à mon rapport écrit.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V), rapporteur. – Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.

 

  La discussion générale est close.

  De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Artikelsgewijze bespreking

 

(Le texte adopté par la commission des Affaires institutionnelles est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants (voir le doc. Sénat, no 7‑239/1).

(De door de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden, aangenomen tekst is dezelfde als die van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp (zie het stuk Senaat, nr. 7‑239/1).

 

  Les articles 1 et 2 sont adoptés sans observation.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

  De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.

  De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

 

Proposition de résolution relative à la reconnaissance de l’électrohypersensibilité (de M. André Frédéric, Mme Fatima Ahallouch, M. Jean‑Frédéric Eerdekens, Mmes Nadia El Yousfi et Latifa Gahouchi et MM. Julien Uyttendaele et Philippe Courard ; Doc. 7‑88)

Voorstel van resolutie betreffende de erkenning van hyperelektrosensitiviteit (van de heer André Frédéric, mevrouw Fatima Ahallouch, de heer Jean‑Frédéric Eerdekens, de dames Nadia El Yousfi en Latifa Gahouchi en de heren Julien Uyttendaele en Philippe Courard; Stuk 7‑88)

 

Discussion

Bespreking

 

(Pour le texte adopté par la commission des Matières transversales, voir document 7‑88/4.)

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Transversale Aangelegenheden, zie stuk 7‑88/4)

 

Mme la présidente. – Je vous rappelle que le texte adopté en commission porte un nouvel intitulé en néerlandais : « Voorstel van resolutie betreffende de erkenning van elektrohypersensitiviteit ».

De voorzitster. – Ik herinner u eraan dat de tekst die in de commissie werd goedgekeurd een nieuw opschrift heeft in het Nederlands: “Voorstel van resolutie betreffende de erkenning van elektrohypersensitiviteit”.

 

Mme Hélène Ryckmans (Ecolo‑Groen), corapporteuse – Chers collègues, le rapport que je vous présenterai maintenant est un rapport oral puisque nos travaux se sont terminés ce lundi et que la proposition de résolution a été amendée. Vous avez d’ailleurs reçu le texte initial ainsi que le texte voté en commission. L’examen de cette résolution a été relativement long puisque nous y avons consacré cinq auditions entre le 6 mars 2020 et le 8 mars 2021. Cela montre l’importance que nous accordons à cette problématique et à la nécessité de l’examiner de manière exhaustive afin de faire progresser nos connaissances en la matière.

Mme Ahallouch a exposé la finalité de la proposition et expliqué que rien n’était prévu dans notre pays pour protéger les personnes les plus sensibles aux effets néfastes des ondes émises. En Belgique, le nombre de personnes électrohypersensibles varie entre 100 000 et 300 000, dont des nourrissons et des enfants en bas âge. La proposition de résolution formule des recommandations à l’intention des différents niveaux de pouvoir. Elles se fondent notamment sur les expériences d’autres pays, comme les pays scandinaves, la Suisse et la France, qui ont développé des moyens alternatifs pour permettre aux personnes hypersensibles de vivre et de travailler.

L’autrice principale de la résolution à l’examen a rappelé que l’impact de ces ondes sur notre santé est encore très méconnu et que le principe de précaution devrait dès lors s’appliquer.

Notre commission a procédé à une série d’auditions afin d’entendre différents intervenants : des experts auprès du Conseil supérieur de la santé et de l’institut belge de santé Sciensano, des représentants de l’Association pour la reconnaissance de l’électrohypersensiblité (AREHS) ainsi que de la Vereniging ElektroHyperSensitiviteit (VEHS) Vlaanderen, les professeurs Belpomme, Brotchi et Metens, M. Mathieu Schuler, directeur de l’évaluation des risques auprès de l’Agence nationale de sécurité sanitaire de l’alimentation, de l’environnement et du travail (Anses). Enfin, nous avons entendu le professeur Olle Johansson qui nous a expliqué la démarche de la Suède en la matière.

La commission a reçu aussi une réplique écrite de M. Belpomme, dans le cadre du droit de réponse, et l’a jointe au rapport des auditions.

Mme Ahallouch a indiqué que le rapport est riche en données scientifiques tant les auditions ont été éclairantes. Beaucoup d’acteurs de terrain attendaient d’ailleurs avec intérêt ces données. Elle a aussi rappelé l’importance des travaux effectués au sein de la commission et la nécessité de traiter cette problématique dans une optique de santé publique. L’électrohypersensibilité (EHS) est un sujet d’actualité et le Sénat a un rôle à jouer dans ce dossier.

Mme Ryckmans s’est réjouie du fait que la proposition de résolution ait pu aboutir au terme d’un long processus.

La commission a pris le temps nécessaire pour approfondir la question afin de dégager l’existence d’un fil rouge incontestable : celui de la reconnaissance des plaintes des patients. Plusieurs amendements ont été déposés afin d’insister sur l’importance de la recherche et sur la nécessité de tenir compte des plaintes des patients.

Même si l’on ignore la cause d’une série de maladies, il importe de soigner les patients.

M. Hermant a constaté que l’on observe une prévalence croissante de personnes souffrant d’électrohypersensibilité, que les symptômes ont une réalité certaine et peuvent être handicapants, mais qu’il n’existe pas de critères diagnostiques clairs pour ce problème sanitaire, ni suffisamment de bases scientifiques permettant de relier les symptômes à une exposition aux champs électromagnétiques. Il s’est référé à des jugements et à des textes élaborés en Italie et en Allemagne.

M. Dodrimont a souligné l’intérêt des auditions et des débats. Il a rappelé que la communauté scientifique reste divisée sur le sujet : on peut vraiment parler d’absence de consensus scientifique en la matière. Néanmoins, on ne peut pas nier la souffrance des personnes se plaignant de symptômes liés à l’électrohypersensibilité. Son groupe soutiendra par conséquent certaines parties du texte car la souffrance des personnes concernées doit être prise en compte. L’intervenant a insisté sur le fait que rien ne permet de démontrer de façon objective l’existence de l’électrohypersensibilité et que la reconnaissance de celle‑ci ne doit dès lors pas être consacrée dans un texte. En revanche, il faut continuer à développer et à encourager les recherches sur le sujet afin de pouvoir poser des diagnostics objectifs.

M. Ongena a indiqué lui aussi qu’à ce jour, aucun lien de cause à effet n’a encore été démontré entre, d’une part, l’électrohypersensibilité et, d’autre part, l’exposition aux ondes électromagnétiques. Il trouve dès lors prématuré de formuler d’ores et déjà des recommandations politiques à ce sujet.

Mme Brouwers a préféré déposer des amendements et ne pas rejeter la proposition de résolution. Elle partage l’avis de MM. Dodrimont et Ongena, selon lequel il est prématuré de formuler des recommandations politiques en l’absence de preuves scientifiques.

Mme Ahallouch a entendu les inquiétudes selon lesquelles il ne fallait pas avancer trop rapidement dans ce dossier. Elle a néanmoins tenu à rappeler que la sensibilité aux ondes électromagnétiques a été évoquée pour la première fois dans les années cinquante. Dans les années soixante et septante, il a été question de personnes qui en souffraient. Le terme est apparu en 1994 et a été mentionné en 1997 dans un rapport européen. Une résolution du Conseil de l’Europe de 2011 a été consacrée aux dangers potentiels des champs électromagnétiques.

À la suite de ces échanges, la commission s’est penchée sur les amendements. Je ne referai pas ici le détail de la discussion, mais vous disposez du texte final amendé, qui est soumis aux votes aujourd’hui.

Je tiens enfin à remercier chaleureusement les services pour le travail accompli. Comme je l’ai signalé, nous avons organisé cinq longues séances d’auditions dans le contexte du Covid, avec les échanges par Zoom qu’il a fallu mettre en place. Les annexes du rapport, très attendues, sont extrêmement constructives et nous seront d’une grande utilité. Merci aux services et merci à vous, chers collègues.

Mevrouw Hélène Ryckmans (Ecolo‑Groen), corapporteur – Beste collega’s, ik zal een mondeling verslag uitbrengen want we hebben onze werkzaamheden pas maandag afgerond en het voorstel van resolutie werd geamendeerd. U hebt trouwens de initiële tekst gekregen, evenals de tekst die werd aangenomen in de commissie. De behandeling van deze resolutie nam nogal wat tijd in beslag: we hebben er vijf hoorzittingen aan gewijd, tussen 6 maart 2020 en 8 maart 2021. Daaruit blijkt dat we veel belang hechten aan deze problematiek, en aan de noodzaak om er via grondig onderzoek meer kennis over te verwerven.

Mevrouw Ahallouch zette uiteen wat de doelstelling van het voorstel was en dat er in ons land geen bescherming is voor personen die het meest gevoelig zijn voor de schadelijke gevolgen van elektromagnetische golven. In België schommelt het aantal mensen met elektrohypersensitiviteit tussen de 100 000 en de 300 000, waaronder zuigelingen en jonge kinderen. Het voorstel van resolutie formuleert aanbevelingen aan de verschillende bevoegdheidsniveaus. Die zijn gebaseerd op de ervaringen in andere landen, zoals de Scandinavische landen, Zwitserland en Frankrijk, die alternatieve middelen hebben gevonden om hypersensitieve mensen een normaal leven te laten leiden.

De hoofdauteur van de voorliggende resolutie heeft erop gewezen dat de gevolgen van straling op onze gezondheid nog niet onderkend worden en dat daarom het voorzorgsprincipe zou moeten worden toegepast.

Onze commissie heeft een reeks hoorzittingen georganiseerd om de verschillende partijen te horen: de experts van de Hoge Gezondheidsraad en het Belgisch instituut voor gezondheid Sciensano, vertegenwoordigers van de vzw Association pour la reconnaissance de l’électrohypersensiblité (AREHS) en van de Vereniging ElektroHyperSensitiviteit (VEHS) Vlaanderen, de professoren Belpomme, Brotchi en Metens, de heer Mathieu Schuler, directeur van de risico‑evaluatie bij de Agence nationale de sécurité sanitaire de l’alimentation, de l’environnement et du travail (Anses). Tot slot hebben we professor Olle Johansson gehoord, die ons het Zweedse initiatief in dit verband heeft toegelicht.

De commissie heeft ook een geschreven repliek ontvangen van de heer Belpomme, in het kader van het recht van antwoord, die aan het verslag van de hoorzittingen werd toegevoegd.

Mevrouw Ahallouch wees erop dat het verslag een rijkdom aan wetenschappelijke gegevens bevat dankzij de verhelderende hoorzittingen. Veel actoren op het terrein keken trouwens met belangstelling uit naar die gegevens. Mevrouw Ahallouch onderstreepte het belang van de werkzaamheden in de commissie en de noodzaak om deze problematiek te behandelen vanuit het oogpunt van de volksgezondheid. Elektrohypersensitiviteit (EHS) is een actueel onderwerp en de Senaat heeft een rol te vervullen in dit dossier.

Mevrouw Ryckmans is tevreden dat het lange proces uiteindelijk tot een voorstel van resolutie heeft geleid.

De commissie heeft de nodige tijd genomen om het probleem uit te diepen. Daarbij kwam duidelijk een rode draad aan het licht: de erkenning van de klachten van patiënten. Er werden verschillende amendementen ingediend om te wijzen op het belang van het wetenschappelijk onderzoek en op de noodzaak rekening te houden met de klachten van de patiënten.

Ook al kennen we de oorzaak van heel wat ziektes nog niet, het is wel belangrijk zorg te verlenen aan de patiënten.

De heer Hermant merkte op dat er een toenemende prevalentie wordt vastgesteld van personen die lijden aan EHS, dat de symptomen reëel zijn en een handicap kunnen vormen, maar dat er geen duidelijke diagnostische criteria bestaan voor dit gezondheidsprobleem, en dat er ook onvoldoende wetenschappelijke basis is om de symptomen in verband te brengen met de blootstelling aan elektromagnetische velden. Hij verwees daarvoor naar rechterlijke uitspraken en teksten uit Italië en Duitsland.

De heer Dodrimont onderstreepte dat de hoorzittingen en de debatten interessant waren. Hij wees op de verdeeldheid van de wetenschappelijke wereld over het onderwerp: er is duidelijk geen wetenschappelijke consensus. Toch mogen we het lijden van mensen die klagen over symptomen die verband houden met EHS niet negeren. De fractie van de heer Dodrimont zal dus sommige onderdelen van de tekst steunen omdat rekening moet worden gehouden met het lijden van de betrokken personen. De spreker onderstreepte dat er geen objectief bewijs is voor het bestaan van elektrohypersensitiviteit en dat de erkenning ervan dus niet moet worden vastgelegd in een tekst. Men moet anderzijds wel het onderzoek over dit onderwerp blijven ontwikkelen en aanmoedigen teneinde objectieve diagnoses te kunnen stellen.

De heer Ongena wees er eveneens op dat er tot op vandaag geen oorzakelijk verband werd aangetoond tussen enerzijds EHS en anderzijds de blootstelling aan elektromagnetische straling. Hij vindt het dus te vroeg om nu al politieke aanbevelingen te doen over dit onderwerp.

Mevrouw Brouwers gaf er de voorkeur aan amendementen in te dienen en het voorstel van resolutie niet te verwerpen. Ze deelt de mening van de heren Dodrimont en Ongena, namelijk dat het te vroeg is om nu al politieke aanbevelingen te doen wegens het ontbreken van wetenschappelijk bewijs.

Mevrouw Ahallouch begreep de bezorgdheden dat we niet te snel mogen gaan in dit dossier. Ze herinnerde er niettemin aan dat de gevoeligheid voor elektromagnetische straling voor het eerst werd vermeld in de jaren vijftig. In de jaren zestig en zeventig was er sprake van personen die eraan leden. De term is opgedoken in 1994 in een Europees rapport. In 2011 werd een resolutie van de Raad van Europa gewijd aan de potentiële gevaren van elektromagnetische velden.

Na die gedachtewisselingen boog de commissie zich over de amendementen. Ik zal niet ingaan op de details van het debat, maar u beschikt over de geamendeerde tekst, die vandaag ter stemming voorligt.

Ik wil tot slot nog de diensten hartelijk danken voor het geleverde werk evenals de collega’s die hieraan hebben meegewerkt. Zoals ik al zei, hebben we vijf lange hoorzittingen gehouden, waarbij de coronamaatregelen werden nageleefd, zodat we televergaderingen moesten organiseren. De bijlagen bij het verslag, waarnaar velen uitkijken, zijn uiterst constructief en zullen ons zeer goed van pas komen.

 

Mme Karin Brouwers (CD&V). – L’électrohypersensibilité est un thème très actuel et que l’on met en corrélation avec certains problèmes de santé. Pour le groupe CD&V aussi, la santé publique est évidemment primordiale. Les plaintes doivent être entendues et prises au sérieux. La résolution à l’examen va toutefois très loin dans ses recommandations. Au final, il n’existe, comme l’ont d’ailleurs montré les auditions, aucune preuve scientifique irréfutable d’un lien entre l’exposition aux ondes électromagnétiques et le syndrome de l’électrohypersensibilité. Nous pensons donc qu’en l’état actuel, la résolution va trop loin.

Nous pouvons encore accepter les recommandations visant à promouvoir la recherche scientifique indépendante ou la mise en œuvre de mesures proportionnées au risque éventuel. Mais nous sommes plus réservés en ce qui concerne le point 1 qui vise d’emblée la reconnaissance officielle de l’électrohypersensibilité. Et il y a d’autres points aussi que nous formulerions autrement ou que nous supprimerions. C’est pourquoi le groupe CD&V a redéposé les amendements qui ont été rejetés en commission (doc. no 7‑88/2). Je voudrais demander à tous les collègues de les examiner attentivement et de nous apporter leur soutien.

Il ne me paraît pas inutile de les commenter brièvement.

Notre amendement no 1 vise à supprimer la première recommandation, précisément pour la raison que je viens de citer, à savoir le fait qu’il est souhaitable d’approfondir la recherche scientifique sur l’électrohypersensibilité. Il n’existe encore aucune preuve scientifique convaincante de l’existence d’un lien de causalité entre le rayonnement électromagnétique et les problèmes de santé. Cela n’exclut évidemment pas l’existence d’un lien. L’augmentation de la prévalence et de l’incidence n’est toutefois pas illogique puisque l’électrohypersensibilité n’est désignée comme telle que depuis peu de temps. Il va de soi que plus l’électrohypersensibilité est connue, plus le nombre de plaintes pouvant y être reliées sera important. Il est nécessaire d’approfondir l’étude de ces plaintes pour pouvoir disposer d’une base scientifique beaucoup plus fiable. Je renvoie d’ailleurs à l’accord de gouvernement fédéral qui met l’accent sur l’evidence‑based medicine.

L’amendement no 3 vise à supprimer la recommandation 4 relative à la création de zones exemptes de réseaux sans fil en milieu urbain et dans les lieux publics. Je souhaiterais, ici aussi, apporter quelques précisions. Il n’existe encore aucune certitude sur la cause précise des plaintes liées à l’intolérance environnementale idiopathique attribuée aux champs électromagnétiques (IEI‑CEM). Différents facteurs environnementaux sont ainsi associés à des syndromes. On ne peut donc affirmer avec certitude que l’abaissement des limites d’exposition offrirait une solution à ces personnes. À ce sujet, le Conseil supérieur de la santé a d’ailleurs rendu l’avis no 8927. Il faut en outre redoubler de vigilance. Il est capital de disposer d’un réseau mobile pour pouvoir, par exemple, avertir les services de secours en cas d’urgence.

Enfin, nous avons redéposé aussi plusieurs amendements en vue de supprimer un point ou de nuancer certains termes.

Nous espérons que nos amendements bénéficieront de votre soutien. Sans quoi, nous n’approuverons pas cette résolution.

Mevrouw Karin Brouwers (CD&V). – Elektrohypersensitiviteit is een thema dat leeft en in verband wordt gebracht met bepaalde gezondheidsklachten. Ook voor de CD&V‑fractie staat de volksgezondheid uiteraard voorop. Klachten verdienen onze aandacht en dienen ernstig te worden genomen. Deze resolutie gaat echter wel zeer ver in haar aanbevelingen. Uiteindelijk is er, zo bleek ook tijdens de hoorzittingen, geen onweerlegbaar wetenschappelijk bewijs dat er een verband bestaat tussen de blootstelling aan elektromagnetische golven en het zogenaamde syndroom van elektrohypersensitiviteit. Wij vinden dan ook dat de resolutie zoals ze nu ter tafel ligt, te ver gaat.

Aanbevelingen om onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek aan te moedigen of maatregelen te nemen die in verhouding staan tot het mogelijke risico, zijn voor ons nog aanvaardbaar. Maar al meteen met punt 1, een officiële erkenning van elektrohypersensitiviteit, hebben we een probleem. En ook andere zaken zouden wij anders formuleren of schrappen. Daarom heeft de CD&V‑fractie amendementen die het in de commissie niet hebben gehaald, opnieuw ingediend (stuk 7‑88/2). Ik wil alle collega’s vragen ze eens grondig te bekijken en ons daarin te steunen.

Het lijkt me ook nuttig ze hier even toe te lichten.

Met amendement 1 vragen we om de eerste aanbeveling te schrappen, precies om wat ik zonet zei, namelijk dat meer wetenschappelijk onderzoek naar elektromagnetische overgevoeligheid wenselijk is. Sluitend bewijs voor een oorzakelijk verband ontbreekt vooralsnog. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er geen verband bestaat. De stijging in de prevalentie en incidentie is echter niet onlogisch, aangezien elektromagnetische overgevoeligheid als dusdanig nog niet zo lang wordt benoemd. Het spreekt voor zich dat hoe meer een bepaalde overgevoeligheid gekend is, hoe meer klachten ermee in verband kunnen worden gebracht. Er is echter veel meer betrouwbaar wetenschappelijk onderzoek nodig. Ik verwijs in dit verband ook graag nog even naar het federale regeerakkoord, dat de nadruk legt op evidence based medicine.

Amendement 3 strekt ertoe aanbeveling 4, over netwerkvrije zones in steden, op openbare plaatsen en dergelijke, te schrappen. Ook dit wil ik even verantwoorden. Over de precieze oorzaak van klachten die verbonden zijn met IEI‑EMF, Idiopathic environmental intolerance attributed to electromagnetic fields, is er vooralsnog geen zekerheid. Zo zijn er met bepaalde klachtenpatronen verscheidene omgevingsfactoren verbonden. Daardoor kan niet met zekerheid bevestigd worden dat een verlaging van de blootstellingsgrenzen voor die mensen effectief een oplossing biedt. De Hoge Gezondheidsraad heeft daarover overigens ook een advies uitgebracht, met nummer 8927. Bovendien moeten we heel alert zijn. Een mobiel netwerk is van groot belang om bijvoorbeeld in geval van nood de hulpdiensten te kunnen verwittigen.

We hebben tot slot nog enkele amendementen opnieuw ingediend die ertoe strekken een punt te schrappen en woorden te nuanceren.

Tot zover mijn toelichting. Wij hopen steun te krijgen voor onze amendementen. Anders wordt het voor ons heel moeilijk om deze resolutie goed te keuren en zullen wij dat dan ook niet doen.

 

Mme Fatima Ahallouch (PS). – Je voudrais dire quelques mots au sujet de cette proposition de résolution qui est portée par notre groupe et qui a été amendée par le groupe Ecolo‑Groen.

L’objet de cette proposition de résolution porte sur la reconnaissance de l’électrohypersensibilité. D’emblée, je tiens à indiquer que je suis très fière de ce dossier. Je remercie toutes celles et ceux qui ont participé aux travaux en commission, tant les orateurs de qualité que nous avons reçus que mes collègues des différents groupes politiques. Les services du Sénat ne seront pas oubliés car le rapport qui nous est fourni est d’une qualité qui honore notre institution. Un mot également pour les traducteurs et les services techniques car nous avons travaillé en réunion zoom, parfois dans des conditions difficiles, et ils ont assuré.

Je ne serais pas complète si je ne parlais pas des associations des victimes de l’électrohypersensibilité. Je pense particulièrement à Mme Canivet et M. Dessart, de l’AREHS.

Pour décrire au mieux ce qu’est l’électrohypersensibilité, je vous cite un bref passage issu d’un appel médical intitulé « Hippocrate Electrosmog Appeal », lancé en 2019 par des médecins de terrain belges et signé à ce jour par 1 119 professionnels de la santé, dont 538 médecins : « En tant que professionnels de la santé, nous déplorons de plus en plus de pathologies pouvant être en lien avec des composants environnementaux tels que l’exposition croissante de la population aux rayonnements électromagnétiques du sans‑fil. Nous rencontrons aussi de plus en plus de personnes souffrant de troubles physiques potentiellement liés à l’exposition aux rayonnements électromagnétiques. Elles décrivent des maux de tête, des acouphènes, des vertiges, des insomnies, des éruptions cutanées, des douleurs musculaires et/ou articulaires, des troubles cognitifs sévères (déficit de l’attention et de la concentration, perte de la mémoire immédiate), des troubles cardiaques, … Ces symptômes disparaissent quand la personne s’éloigne de la source d’exposition ».

Selon l’OMS, ces symptômes ont une réalité certaine ; ils peuvent être de gravité très variable. Si certains rapportent des symptômes très bénins, d’autres sont si gravement affectés qu’ils cessent de travailler et modifient totalement leur mode de vie. Les conséquences personnelles sont énormes et peuvent, en fonction des cas, se traduire par une perte d’emploi, une diminution de revenus, des séparations, un isolement social familial profond ainsi que toute une série de difficultés pour le logement, l’accès aux soins de santé, l’éducation, la formation.

Cette hypersensibilité affecterait 1 à 3 % de la population, soit entre 110 000 et 330 000 personnes en Belgique, à des degrés divers. Il faut certes admettre que l’OMS ne reconnaît pas encore le lien entre les symptômes et les expositions aux champs électromagnétiques. Toutefois, il faut reconnaître que, ces dernières années, certains tabous sont en train de tomber et que les positions évoluent. Des institutions et des organismes officiels reconnaissent à présent l’existence d’effets néfastes et de risques sanitaires, pour des niveaux d’exposition faibles, par des mécanismes autres que ceux que l’on connaissait, c’est‑à‑dire ceux qui provoquent un échauffement des tissus et engendrent ainsi des effets thermiques contre lesquels nous sommes protégés grâce aux normes d’exposition en vigueur.

On peut citer l’Agence européenne de l’environnement, dans des avis rendus en 2007 et en 2011, ou l’Assemblée parlementaire du Conseil de l’Europe, qui préconise dans sa résolution 1815 de prendre en compte non seulement les effets dits thermiques, mais également les effets biologiques non thermiques et d’appliquer ce qu’on appelle le principe de précaution. Elle recommande également aux États membres de porter une attention particulière aux personnes électrohypersensibles et de prendre des mesures spéciales pour les protéger en créant, par exemple, des zones blanches, non couvertes par les réseaux sans fil.

Les exemples d’intervention sont nombreux. En 2012, l’académie américaine de pédiatrie mettait en garde contre l’impact des champs électromagnétiques sur les enfants et du wifi dans les écoles. En 2015, la France s’est dotée d’une loi, la loi Abeille, pour interdire l’installation de bornes wifi dans les crèches et les garderies et demander la désactivation des dispositifs wifi en primaire en dehors des activités de type pédagogique. En Belgique, en mai 2019, le Conseil supérieur de la santé en parle lui aussi pour la première fois dans son avis 9404. Il décrit les impacts biologiques à des niveaux non thermiques.

Plus globalement, depuis les années 2000, des centaines de scientifiques indépendants n’ont de cesse de signer des appels pour mettre en garde contre les effets nocifs sur les êtres humains, la faune et la flore, des ondes électromagnétiques utilisées pour les communications sans fil. Ces scientifiques ont choisi de rendre public le contenu de l’abondante littérature spécialisée. Plusieurs milliers d’études telles que celles reprises dans le rapport BioInitiative attestent, par exemple, de ruptures de simples et doubles brins d’ADN, d’une réduction de la fertilité, de déséquilibres du système immunitaire, de perturbations métaboliques et de bien d’autres effets au rang desquels figure l’électrohypersensibilité.

Le sujet est bien sûr controversé. La communauté scientifique est divisée. Le simple fait qu’une partie très importante de celle‑ci nous lance des avertissements ne devrait‑il pas suffire néanmoins pour que l’on adopte une attitude prudente ? Ce n’est pas la première fois dans l’histoire de l’industrie qu’une telle situation se produit. L’Agence européenne de l’environnement s’est elle‑même demandé s’il avait déjà existé une situation où des médecins et des scientifiques avaient averti de dangers d’un produit pendant des années sans qu’il n’y ait véritablement un danger. Elle n’a trouvé aucune situation de ce type.

À cet égard, le moins que l’on puisse faire, c’est d’entendre et de prendre au sérieux les plaintes et les demandes formulées par les personnes souffrant d’EHS qui, jusqu’ici, ont été très marginalisées. Certains pays donnent l’exemple. Depuis décembre 2000, l’intolérance électromagnétique figure dans la liste des maladies professionnelles établie par les pays nordiques. En 2002, la Suède l’a même reconnue comme handicap fonctionnel. À ce titre, les personnes concernées peuvent, par exemple, demander des aménagements de leur lieu de travail ou de leur domicile et bénéficier d’un soutien des autorités dans leurs démarches pour obtenir une adaptation des espaces publics à leur handicap. Les municipalités jouent un rôle central dans l’aide qui leur est apportée en Suède. La ville de Stockholm, pour ne citer qu’elle, met à leur disposition des maisons dans des zones périphériques moins couvertes par les réseaux mobiles.

Certes, lorsqu’on évoque cette intolérance, on ne peut contester qu’il reste des zones d’ombre et de nombreuses inconnues. Toutefois, il faut aussi reconnaître que des progrès importants ont été réalisés ces dernières années. Plusieurs études répondant aux critères de l’evidence‑based medicine ont été mises sur pied, dans le cadre desquelles des marqueurs biologiques ont été identifiés, des indicateurs génétiques et métaboliques ont été proposés et des hypothèses visant à expliquer les mécanismes d’action sur les cellules ont été émises. Des recommandations pour le diagnostic et la prise en charge des patients ont également été publiées dans la littérature scientifique. Pourtant, les personnes atteintes de ce syndrome doivent encore trop souvent affronter l’incrédulité et la méfiance. Leur parole est totalement décrédibilisée, leur souffrance est niée et on leur objecte que tous les experts ne sont pas d’accord entre eux, que rien n’est prouvé, qu’un doute subsiste et qu’il faut donc davantage d’études. Cela fait un moment qu’on entend ce discours.

Le déséquilibre entre le niveau de preuve qui est demandé pour démontrer l’existence de l’électrohypersensibilité et celui qui est exigé pour permettre le déploiement de nouvelles technologies sans fil est tout de même interpellant. Alors qu’on attend toujours les études démontrant l’innocuité totale des ondes électromagnétiques, on exige des personnes souffrant d’EHS qu’elles fournissent la preuve ultime de l’existence de leur intolérance avant d’accepter de la reconnaître. Nous ne pouvons laisser le doute et l’absence de cette preuve ultime étouffer les appels à l’aide de ces personnes en grande souffrance et bloquer ainsi toute action en leur faveur. Nous devons encourager la recherche scientifique en veillant à ce qu’elle soit indépendante et objective, non polluée par des conflits d’intérêts ni alimentée par des sources de financement inappropriées. Nous devons aussi envisager de prendre un certain nombre de mesures concrètes pour permettre à ces personnes de retrouver et de garder une place dans notre société. Il est primordial qu’elles conservent un accès aux services publics de santé et d’éducation. À cet effet, une série d’adaptations pourraient être nécessaires non seulement dans l’espace public où des zones faiblement exposées pourraient être créées, mais aussi dans des lieux privés, grâce à l’installation d’équipements de protection. Il importe que ces personnes puissent continuer à habiter, vivre et travailler au cœur de nos villes, de nos vies et de notre société.

Nous sommes évidemment tous attachés au respect des droits de l’homme, dont celui de vivre en pleine possession de ses capacités. Si cette question concerne les citoyens actuels, il convient de rappeler nos obligations vis‑à‑vis des générations futures, désormais confrontées dès leur plus jeune âge aux technologies dont nous parlons aujourd’hui. Nous voulons tous participer à la construction d’une société inclusive dans laquelle chaque individu peut s’épanouir.

N’oublions pas que l’électrohypersensibilité concerne un nombre important de personnes, qu’il convient de ne pas marginaliser. Voter la proposition de résolution soumise à l’examen, ce n’est pas aller trop loin. C’est faire le premier pas vers une réintégration, dans notre société, de personnes devenues marginales bien malgré elles.

Grâce à cette proposition de résolution, les personnes électrohypersensibles se sentent enfin entendues. Nous avons la possibilité de faire un pas de plus et de reconnaître les maux dont elles sont victimes. Cela n’implique nullement un retour en arrière, parce qu’elles ne sont pas contre la technologie. Il s’agit plutôt de faire un bond en avant en direction d’une société plus juste. Cela signifie aussi « vivre avec son temps ». En effet, vivre avec son temps, c’est bien évidemment utiliser les réseaux mobiles, mais aussi choisir des alternatives câblées, telles que la fibre optique, et respecter, voire protéger, les personnes les plus sensibles qui sont incommodées par ces technologies.

C’est aussi se soucier des répercussions environnementales et sanitaires pouvant découler des innovations technologiques omniprésentes dans notre quotidien à tous. Tout un chacun peut se découvrir électrohypersensible : cela peut être vous, cela peut être moi, demain. Cette proposition de résolution nous concerne absolument tous.

En substance, Madame la Présidente, chers collègues, la souffrance des électrohypersensibles est physique, mais la répercussion de celle‑ci entraîne un isolement, puisque l’impact intolérable de ces ondes pulsées les prive le plus souvent de travail, de formation, de contacts sociaux.

De plus, l’électrohypersensible est susceptible de devoir déménager à plusieurs reprises dans sa vie, à la recherche d’un logement protégé des ondes. Sans mauvais jeu de mots, il devient alors, au sens premier du terme, un sans domicile fixe, avec toutes les cassures sociales, parfois familiales, que l’on peut imaginer, l’adaptation sans cesse renouvelée à de nouveaux repères, le risque de paupérisation.

Prendre en compte cette intolérance aujourd’hui, c’est pouvoir endiguer le phénomène, en adaptant tout ce qui peut entraver l’accès aux droits les plus fondamentaux. Il y va de l’équilibre d’une société. Je le répète, des pays nordiques tels que le Danemark, la Finlande, l’Islande, la Norvège, ont reconnu l’électrohypersensibilité comme maladie professionnelle depuis 21 ans, et la Suède comme handicap fonctionnel depuis 2002.

Il y va donc de l’équilibre d’une société, la nôtre, dont la caractéristique serait de ne pas permettre qu’une frange de sa population s’invisibilise par manque de reconnaissance.

Mevrouw Fatima Ahallouch (PS). – Ik wil kort iets zeggen over dit voorstel van resolutie dat gedragen wordt door onze fractie en dat geamendeerd werd door de Ecolo‑Groenfractie.

Dit voorstel van resolutie gaat over de erkenning van elektrohypersensitiviteit. Ik wil al beginnen met te zeggen dat ik fier ben over dit dossier. Ik dank al degenen die bijgedragen hebben aan de commissiewerkzaamheden, zowel de uitstekende sprekers die we hebben uitgenodigd als de collega’s van de verschillende fracties. Ook de diensten van de Senaat hebben gezorgd voor een verslag waarvan de kwaliteit onze instelling eer aan doet. Ik dank ook de tolken en de technische diensten die erin geslaagd zijn om soms in moeilijke omstandigheden – want we hebben televergaderingen gehouden – goed werk te leveren. Ik wil tot slot ook de verenigingen voor slachtoffers van elektromagnetische hypersensitiviteit niet vergeten. Ik denk daarbij vooral aan mevrouw Canivet en de heer Dessart, van AREHS.

Om zo goed mogelijk te beschrijven wat elektrohypersensitiviteit is, citeer ik een korte passage uit een medische oproep met als titel: Hippocrate Electrosmog Appeal, gedaan in 2019 door Belgische artsen die op dat vlak actief zijn. De oproep werd tot op vandaag ondertekend door 1 119 gezondheidswerkers, waarvan 538 artsen: “Als artsen en gezondheidsprofessionals betreuren wij de toenemende […] problemen [die] kunnen gelinkt worden aan omgevingsfactoren zoals de toenemende blootstelling van de bevolking aan de straling van draadloze technologie. Wij hebben ook meer en meer patiënten met fysieke problemen die mogelijks veroorzaakt worden door elektromagnetische straling. Ze lijden aan hoofdpijn, tinnitus, duizeligheid, slapeloosheid, huiduitslag, spier- en/of gewrichtspijn, ernstige cognitieve problemen (verminderd concentratievermogen, verlies van het kortetermijngeheugen), hartproblemen […]. De symptomen verbeteren wanneer de persoon zich verwijdert van de stralingsbron.”

Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie WHO zijn die symptomen reëel. De ernst ervan kan erg variëren. Sommige personen melden slechts zeer milde symptomen, maar er zijn mensen die zodanig veel last hebben dat ze stoppen met werken en hun levensstijl volledig omgooien. De persoonlijke gevolgen zijn enorm en kunnen, afhankelijk van geval tot geval, leiden tot het verlies van iemands job, inkomensdaling, echtscheiding, sociaal isolement van het gezin evenals een hele reeks moeilijkheden op het vlak van huisvesting, toegang tot de gezondheidszorg, onderwijs en vorming.

1 tot 3 % van de bevolking, met andere woorden tussen de 110 000 en 330 000 mensen zouden lijden aan die hypersensitiviteit, in verschillende gradaties. We moeten wel toegeven dat de WHO het verband tussen de symptomen en de blootstelling aan elektromagnetische velden nog niet erkent. We moeten evenwel ook erkennen dat de laatste jaren alle taboes aan het verdwijnen zijn en dat de standpunten evolueren. Officiële instellingen erkennen nu het bestaan van schadelijke effecten en gezondheidsrisico’s voor lage blootstellingsniveaus, door andere mechanismen dan de tot nu toe bekende, namelijk de mechanismen die een verhitting van weefsels veroorzaken en aldus thermische effecten teweegbrengen, waartegen we beschermd zijn dankzij de geldende blootstellingsnormen.

We kunnen de adviezen van 2007 en 2011 van het Europees Milieuagentschap citeren of resolutie 1815 van de Raad van Europa waarin aanbevolen wordt niet alleen rekening te houden met de zogenaamde thermische effecten, maar ook met de niet‑thermische biologische effecten. In die resolutie wordt aanbevolen het voorzorgsprincipe toe te passen. De Raad beveelt de lidstaten eveneens aan bijzondere aandacht te besteden aan mensen met elektrohypersensitiviteit en bijzondere maatregelen te nemen om hen te beschermen, door bijvoorbeeld golvenvrije zones te creëren die niet gedekt zijn door het draadloos netwerk.

Er zijn tal van voorbeelden van acties op dit vlak. Zo waarschuwde de Amerikaanse academie voor pediatrie in 2012 tegen de gevolgen van elektromagnetische velden en wifi op kinderen in scholen. In 2015 werd in Frankrijk een wet aangenomen, de loi Abeille, die de installatie van wifi‑stations in crèches en kleuterscholen verbiedt en bepaalt dat wifi‑installaties in de lagere school gedesactiveerd moeten worden buiten de pedagogische activiteiten. In België heeft de Hoge Gezondheidsraad de eerste keer over dat probleem gesproken in mei 2019 in zijn advies 9404. De Raad beschrijft de biologische gevolgen op niet‑thermisch niveau.

Meer in het algemeen hebben honderden onafhankelijke wetenschappers sinds de jaren 2000 voortdurend oproepen ondertekend om te waarschuwen tegen schadelijke effecten van elektromagnetische golven voor draadloze communicatie op de mens, en op fauna en flora. Die wetenschappers hebben ervoor gekozen de inhoud van de overvloedige vakliteratuur openbaar te maken. Duizenden studies, zoals de studies die opgenomen zijn in het rapport BioInitiative, wijzen bijvoorbeeld op breuken in enkelvoudige en dubbele DNA‑strengen, een vermindering van de vruchtbaarheid, onevenwicht in het immuunsysteem, metabolische stoornissen en tal van andere effecten waaronder elektrohypersensibiliteit.

Er bestaat uiteraard veel controverse rond het onderwerp. De wetenschappelijke wereld is verdeeld. Echter, zou niet alleen al de vaststelling dat een zeer belangrijk deel van de wetenschappelijke wereld waarschuwingen geeft moeten volstaan om een voorzichtige houding aan te nemen? Het is niet de eerste keer in de geschiedenis van de industrie dat zich een dergelijke situatie voordoet. Het Europese Milieuagentschap vroeg zich af of artsen en wetenschappers al ooit gedurende jaren gewaarschuwd hebben voor gevaren van een product zonder dat er een werkelijk gevaar is.

In dat opzicht is het minste wat we kunnen doen luisteren naar de klachten en vragen van personen die aan EHS lijden en ze ernstig nemen. Tot nu toe worden die mensen gemarginaliseerd. Sommige landen geven het voorbeeld. Sinds december 2000 komt elektrogevoeligheid voor in de lijst van beroepsziekten opgesteld door de Noord‑Europese landen. In 2002 heeft Zweden het zelfs erkend als een functionele handicap. Dat betekent dat zij bijvoorbeeld aanpassingen kunnen vragen aan hun werkplek en hun woning en steun krijgen van de Zweedse overheid voor de stappen die zij ondernemen om aanpassingen in de openbare ruimte te verkrijgen. De gemeentebesturen spelen een centrale rol in de hulp die hun wordt verleend in Zweden. Voor personen met de grootste gevoeligheid stelt de stad Stockholm, om maar een voorbeeld te geven, huizen ter beschikking in de periferie, die minder gedekt is door mobiele telefoonnetten.

Het kan inderdaad niet ontkend worden dat er in verband met die intolerantie nog veel onbekende factoren zijn. We moeten echter ook erkennen dat er grote vooruitgang werd geboekt de voorbije jaren. Verschillende studies die beantwoorden aan de criteria van evidence based medicine werden opgezet. In dat kader werden biologische markers gevonden, er werden genetische en metabolische indicatoren voorgesteld en er werden hypothesen voorgesteld ter verklaring van mechanismen die op de cellen inwerken. Aanbevelingen voor de diagnose en de zorg voor patiënten werden ook gepubliceerd in de wetenschappelijke literatuur. Personen die lijden aan dat syndroom stuiten nog al te vaak op ongeloof en wantrouwen. Ze worden niet geloofd, hun lijden wordt miskend en men werpt hun tegen dat de experts het onderling niet eens zijn, dat er niets bewezen is, dat er twijfel bestaat en dat er dus meer onderzoek nodig is. Dat discours horen we de hele tijd.

Het onevenwicht tussen het bewijsgehalte dat vereist wordt om het bestaan van elektrohypersensitiviteit aan te tonen en het bewijs dat vereist wordt om nieuwe draadloze technologie uit te rollen roept echter vragen op. Terwijl men nog altijd op studies wacht die de volledige onschadelijkheid van elektromagnetische golven bewijzen, eist men van personen die aan EHS lijden dat ze het ultieme bewijs leveren voor het bestaan van hun overgevoeligheid vooraleer men ze wil erkennen. We mogen niet aanvaarden dat de twijfel en het ontbreken van dat ultieme bewijs ertoe leiden dat er geen gehoor wordt gegeven aan de oproepen tot hulp van die personen die lijden en dat aldus elke actie voor hen wordt tegengehouden. We moeten het wetenschappelijk onderzoek aanmoedigen en er ook over waken dat dat onderzoek onafhankelijk en objectief is, niet ondermijnd wordt door belangenconflicten, of door een financiering door verdachte bronnen. We moeten ook een aantal concrete maatregelen overwegen om die personen de mogelijkheid te bieden een plaats in onze maatschappij terug te vinden en te behouden. Het is uiterst belangrijk dat zij toegang kunnen blijven hebben tot de openbare zorg en onderwijs. Daartoe zouden een aantal aanpassingen nodig zijn, niet enkel in de publieke ruimte, waar zones met weinig straling zouden kunnen worden ingevoerd, maar ook in privéruimtes, dankzij het voorzien in vormen van bescherming. Het is belangrijk dat die personen kunnen blijven wonen, leven en werken in het hart van onze steden, onze levens en onze samenleving.

We zijn uiteraard allen gehecht aan het respect voor de mensenrechten, waaronder het recht om in zijn leven gebruik te kunnen maken van al zijn mogelijkheden. Deze vraag gaat over de burgers van vandaag, maar het is ook belangrijk te herinneren aan onze verplichtingen ten aanzien van de toekomstige generaties, die voortaan van jongs af aan te maken hebben met de technologie waarover we het vandaag hebben. We willen allemaal bijdragen aan het bouwen van een inclusieve samenleving waarin elk individu zich kan ontplooien.

Laten we niet vergeten dat elektrohypersensitiviteit betrekking heeft op heel veel mensen. We mogen het dus niet marginaliseren. Dit voorstel van resolutie goedkeuren gaat niet te ver. Het is een eerste stap naar een re‑integratie van personen die tegen hun wil marginaal geworden zijn in onze samenleving.

Dankzij dit voorstel van resolutie voelen personen met elektrohypersensitiviteit zich eindelijk gehoord. We hebben de kans een stap vooruit te zetten en de kwalen te erkennen waarvan ze het slachtoffer zijn. Dat betekent geenszins een stap achteruit, want die personen zijn niet gekant tegen technologie. Het is eerder een sprong voorwaarts in de richting van een meer rechtvaardige samenleving. Het betekent ook ‘meegaan met zijn tijd’. Immers, meegaan met zijn tijd, dat betekent uiteraard de mobiele netwerken gebruiken, maar ook voor alternatieven met de kabel kiezen, zoals glasvezel, en de personen die het meest gevoelig zijn voor de nieuwe technologieën respecteren en zelfs beschermen.

Het is ook bekommerd zijn om de milieu- en gezondheidseffecten die de alom aanwezige nieuwe technologieën kunnen veroorzaken in ons dagelijks leven. Ieder van ons kan vandaag of morgen elektrogevoelig blijken. Dit voorstel van resolutie belangt ons allen aan.

Voorzitster, beste collega’s, elektrosensitieve personen lijden vooral fysiek, maar hun fysiek lijden veroorzaakt isolement, aangezien ze door de onverdraaglijke gevolgen van die straling geen werk, opleiding of sociale contacten hebben.

Bovendien verhuizen mensen met elektromagnetische hypersensitiviteit vaak, in hun zoektocht naar een stralingarme woning. Door die voortdurende verhuizingen zijn ze op de duur nergens meer thuis, met alle denkbare sociale, soms zelfs familiale breuken tot gevolg. Ze moeten zich voortdurend aanpassen en ze lopen gevaar om in armoede terecht te komen.

Vandaag rekening houden met die intolerantie betekent dat we het fenomeen kunnen indijken, door alles wat de toegang tot de meest fundamentele rechten belemmert, aan te passen. Het gaat om het evenwicht van een samenleving. Nogmaals, de Noord‑Europese landen zoals Denemarken, Finland, IJsland en Noorwegen erkennen al 21 jaar lang elektrohypersensitiviteit als beroepsziekte, en Zweden erkent het als functionele handicap sinds 2002.

Het gaat dus om het evenwicht in een samenleving, de onze, waarin we niet willen toestaan dat een deel van de bevolking onzichtbaar wordt door een gebrek aan erkenning.

 

Mme Hélène Ryckmans (Ecolo‑Groen). – Je voudrais m’exprimer au sujet des amendements. Ceux qui ont été adoptés en commission visaient à apporter des nuances et des précisions dans le texte en vue de concilier les différents points de vues exprimés. Nous avons veillé à conserver un certain nombre de dispositions afin de ne pas vider totalement le texte de sa substance. Ce n’est pas le cas des amendements redéposés en séance plénière par le CD&V. En effet, si l’on supprime la reconnaissance du syndrome de l’hypersensibilité et que l’on ne dit mot du rôle que les différents niveaux de pouvoir de notre pays peuvent jouer en la matière, on prive la résolution de toute sa raison d’être.

Les propositions que nous avons formulées visent donc à obtenir la reconnaissance de l’hypersensibilité non pas en tant que phénomène, puisque c’est déjà une réalité à l’OMS, mais en tant que syndrome, avec toutes les conséquences que cela implique pour les personnes qui en souffrent. D’ailleurs, lors des auditions, l’ensemble des intervenants ont admis l’existence de plaintes réelles.

Le but est donc de donner corps à cette reconnaissance des plaintes, afin qu’il ne soit plus nécessaire de démontrer l’existence d’un lien causal objectif et direct entre l’exposition aux ondes et le syndrome.

La même logique vaut pour bien d’autres maladies. Il est très difficile d’établir un lien direct entre certaines causes et la survenue d’un cancer, par exemple. Pourtant, nous soignons toutes les personnes atteintes d’un cancer. S’il fallait attendre que l’existence d’un lien causal direct entre l’exposition à certains produits ou à des ondes et l’apparition d’une maladie soit démontrée, on ne soignerait plus personne et, personnellement, je ne serais peut‑être plus ici.

Il est donc essentiel de manifester de l’empathie à l’égard de toutes les personnes qui souffrent des maux dont Mme Ahallouch a rappelé l’acuité et de faire preuve d’ouverture quant à la possibilité qu’il s’agisse d’un syndrome à part entière. Il va sans dire que des études scientifiques plus approfondies doivent être réalisées dans ce domaine mais en attendant, il faut prévoir des aides et des aménagements pour les personnes atteintes de ce syndrome.

Telle est la finalité des amendements que nous avons déposés en commission. Soutenir les amendements déposés par le CD&V, qui ont été rejetés en commission, aurait pour effet de supprimer trois éléments majeurs : tout d’abord la reconnaissance de l’existence d’un syndrome de l’hypersensibilité, ensuite la possibilité de prévoir des adaptations pour les personnes concernées, notamment l’aménagement de zones exemptes de réseau sans fil dans les lieux publics et, enfin, la nécessité de tenir compte des plaintes émanant d’une partie de la population et d’élaborer des politiques afin d’y remédier, ce qui revient en fait à appliquer le principe de précaution. Or, la commission, et le CD&V, singulièrement, ont validé ce principe.

En supprimant ces éléments, on viderait le texte de sa substance et on réduirait à néant les avancées, certes timides, qu’il concrétise en vue de la reconnaissance du syndrome de l’hypersensibilité. Je vous appelle dès lors à ne pas soutenir ces amendements, qui ont été rejetés en commission.

Mevrouw Hélène Ryckmans (Ecolo‑Groen). – Ik wil iets zeggen over de amendementen. De amendementen die in de commissie zijn aangenomen strekten ertoe om de tekst te nuanceren en te preciseren, om de diverse standpunten tot overeenstemming te brengen. We hebben ervoor gezorgd dat een aantal bepalingen behouden bleven, om de tekst niet volledig uit te hollen. Dat is niet geval met de amendementen die door de CD&V in de plenaire vergadering opnieuw zijn ingediend. Wanneer men immers de erkenning van het hypersensitiviteitssyndroom schrapt en men niets zegt over de rol die de diverse beleidsniveaus van ons land op dat gebied kunnen spelen, ontneemt men de resolutie haar bestaansreden.

De voorstellen die wij hebben gedaan, strekken er dus toe om de erkenning van de hypersensitiviteit te verkrijgen, niet als verschijnsel, want dat is voor de WHO al een feit, maar als een syndroom, met alle implicaties voor de personen die eraan lijden. Op de hoorzittingen hebben overigens alle sprekers het bestaan van reële klachten erkend.

Het is dus de bedoeling die erkenning van de klachten vorm te geven, opdat het niet langer nodig zou zijn het bestaan van een objectief en rechtstreeks oorzakelijk verband aan te tonen tussen de blootstelling aan de golven en het syndroom.

Diezelfde logica geldt voor heel wat andere ziekten. Het is heel moeilijk een rechtstreeks verband te leggen tussen bepaalde oorzaken en het ontstaan van een kanker, bijvoorbeeld. Toch verzorgen we alle mensen die aan kanker lijden. Als we moesten wachten tot het bestaan van een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de blootstelling aan bepaalde producten of aan golven en het ontstaan van een ziekte bewezen was, dan zouden we niemand meer verzorgen en zou ik persoonlijk hier misschien niet meer zijn.

Het is dus essentieel dat we empathie tonen voor al wie aan de kwalen lijdt waarvan mevrouw Ahallouch de intensiteit in herinnering heeft gebracht en dat we blijk geven van openheid betreffende de mogelijkheid dat het om een volwaardig syndroom gaat. Het is duidelijk dat grondiger wetenschappelijk onderzoek op dit gebied moet worden gedaan, maar inmiddels moet men in hulp en maatregelen voorzien voor de mensen die aan dat syndroom lijden.

Dat is het doel van de amendementen die wij in de commissie hebben ingediend. Het steunen van de amendementen die de CD&V opnieuw heeft ingediend – en die in de commissie werden verworpen – heeft tot gevolg dat men drie belangrijke punten schrapt: ten eerste de erkenning dat er een hypersensitiviteitssyndroom bestaat, vervolgens de mogelijkheid om in aanpassingen voor de betrokkenen te voorzien, bijvoorbeeld het inrichten van netwerkvrije zones op openbare plaatsen en ten slotte, de noodzaak om rekening te houden met klachten van een deel van de bevolking en een beleid tot stand te brengen om daaraan te verhelpen, wat eigenlijk neerkomt op het toepassen van het voorzorgsprincipe. De commissie en in het bijzonder de CD&V hebben dat principe echter gevalideerd.

Als men die punten schrapt, holt men de tekst uit en doet men de, weliswaar schuchtere, vooruitgang teniet, die hij concreet beoogt in het vooruitzicht van de erkenning van het hypersensitiviteitssyndroom. Ik roep u dus op die amendementen, die in de commissie verworpen werden, niet te steunen.

 

M. Philippe Dodrimont (MR). – J’aimerais tout d’abord remercier Mme Ryckmans pour la qualité de son rapport, ainsi que les services du Sénat pour le travail accompli dans les conditions parfois difficiles qu’impose la situation actuelle.

Comme vous avez pu le constater ces derniers mois, la question de l’électrohypersensibilité est délicate à appréhender. C’est un point sur lequel nous pouvons tous nous accorder et les points de vue exprimés aujourd’hui le rappellent.

Tout au long des auditions organisées au sein de la commission des Matières transversales, nous avons en effet pu observer que ce sujet divisait. Mme Ahallouch le rappelle d’ailleurs dans son excellente intervention. Même si nous ne sommes pas d’accord sur tout, nous nous rejoignons sur ce point.

À l’heure actuelle, aucune étude empirique objective reconnue ne démontre un quelconque lien de causalité entre l’exposition à des champs électromagnétiques et les troubles dont se plaignent les personnes qui se déclarent électrohypersensibles. Cela ne signifie nullement qu’il ne faut pas prendre en compte les plaintes exprimées. Bien au contraire. Nous avons conscience que les symptômes sont réels et doivent être traités avec soin. On ne le répétera jamais assez. Il est essentiel à nos yeux d’offrir aux patients un accompagnement adéquat, tant dans la recherche d’un lien médicalement établi que dans le traitement des douleurs physiques et psychologiques, dont il importe de prendre toute la mesure.

Toutefois, en l’absence de données scientifiques conclusives, il est difficilement envisageable que le Sénat demande au gouvernement de reconnaître officiellement l’existence de l’électrohypersensibilité. Cela reviendrait en quelque sorte à se substituer au monde scientifique et ouvrirait la porte à de lourdes conséquences, que la science et la population ne pourraient pas supporter.

Nous voulons toutefois insister avec force et conviction sur l’importance du développement et du soutien aux études empiriques dont l’objectif est de définir des liens de causalité entre les symptômes ressentis et la diffusion d’ondes électromagnétiques.

Quoi qu’il en soit, les demandes formulées ne nous semblent pas prendre en compte l’état actuel de la littérature scientifique. C’est un aspect qui est clairement ressorti des auditions. J’aimerais aussi préciser que nous aurions souhaité être associés dès le départ à la rédaction de la proposition de résolution à l’examen et que cela aurait peut‑être permis de parvenir à un consensus plus large, ce qui est toujours enrichissant. Nous avons conscience de l’importance du sujet pour les personnes qui se déclarent électrohypersensibles et dont certaines nous ont d’ailleurs envoyé des messages. C’est pour cette raison notamment que nous aurions pu nous rallier au texte initial concernant plusieurs aspects qui ne nous posent aucune difficulté, tels que la prise en compte de la souffrance des personnes concernées ou la sensibilisation du personnel de la santé.

Toutefois, il nous semble à ce jour prématuré et trop risqué de reconnaître l’électrohypersensibilité sans tenir compte des avis de la communauté scientifique. Nous soutenons par conséquent les amendements déposés par le CD&V qui permettent, selon nous, de nuancer la proposition de résolution relativement aux avancées scientifiques. Nous nous inscrivons dans les propos rappelés aujourd’hui par Mme Brouwers. Si nous pouvons trouver un terrain d’entente à cet égard, le groupe MR apportera son soutien au texte, mais ce soutien est donc conditionné à l’adoption des amendements déposés par le CD&V.

De heer Philippe Dodrimont (MR). – Eerst wil ik mevrouw Ryckmans danken voor de kwaliteit van haar verslag, alsook de diensten van de Senaat voor het werk dat in soms moeilijke omstandigheden verricht werd, als gevolg van de huidige toestand.

U hebt de laatste maanden kunnen vaststellen dat het probleem van de elektrohypersensitiviteit moeilijk te vatten is. Daar kunnen we het allen over eens zijn en de standpunten die men vandaag inneemt wijzen daar nogmaals op.

Bij alle hoorzittingen die in de commissie voor de Transversale Aangelegenheden georganiseerd werden, hebben we immers kunnen zien dat de meningen verdeeld waren over het thema. Mevrouw Ahallouch herinnert er overigens aan in haar uitstekende uiteenzetting. Over dat punt zijn we het eens, ook al gaan we niet over alles akkoord.

Momenteel bewijst geen enkel objectief, empirisch onderzoek enig oorzakelijk verband tussen de blootstelling aan elektromagnetische golven en de klachten van personen die verklaren elektrohypersensitief te zijn. Dat betekent geenszins dat we geen rekening moeten houden met de geuite klachten. Wel integendeel. We zijn er ons bewust van dat de symptomen reëel zijn en met zorg moeten worden behandeld. Het kan niet genoeg worden herhaald. Het is in onze ogen essentieel dat we de patiënten een aangepaste begeleiding geven, zowel in het zoeken van een medisch bewezen verband als in het behandelen van de lichamelijke en psychische pijn. Het is belangrijk dat men die pijn ernstig neemt.

Maar bij gebrek aan sluitende wetenschappelijke gegevens, kan men zich moeilijk voorstellen dat de Senaat de regering vraagt het bestaan van de elektrohypersensitiviteit officieel te erkennen. Dat zou in zekere zin betekenen dat wij ons in de plaats van de wetenschappelijke wereld plaatsen en zou de deur openen voor ernstige gevolgen, die de wetenschap en de bevolking niet kunnen dragen.

We willen echter krachtig en met overtuiging het belang beklemtonen van de ontwikkeling en de ondersteuning van het empirisch onderzoek met als doel het oorzakelijk verband aan te tonen tussen de symptomen en het uitzenden van elektromagnetische golven.

Wat er ook van zij, de eisen die men formuleert lijken geen rekening te houden met de huidige stand van zaken in de wetenschappelijke literatuur. Dat aspect is duidelijk uit de hoorzittingen gebleken. We waren ook liever van bij het begin bij het opstellen van voorliggend voorstel van resolutie betrokken geweest. Dan hadden we misschien een bredere consensus kunnen bereiken, wat altijd verrijkend is. We zijn ons bewust van het belang van het onderwerp voor de mensen die verklaren elektrohypersensitief te zijn en die ons overigens berichten hebben gestuurd. Om die reden hadden we ons betreffende verscheidene aspecten waarmee we geen enkel probleem hebben, zoals het in aanmerking nemen van het lijden van betrokkenen of de bewustmaking van het zorgpersoneel, kunnen aansluiten bij de oorspronkelijke tekst.

Vandaag lijkt het ons echter voorbarig en te gevaarlijk elektrohypersensitiviteit te erkennen zonder rekening te houden met het advies van de wetenschappers. We steunen bijgevolg de amendementen die de CD&V heeft ingediend en die, volgens ons, de mogelijkheid bieden het voorstel van resolutie te nuanceren met betrekking tot de wetenschappelijke vooruitgang. We sluiten ons aan bij de woorden die mevrouw Brouwers vandaag herhaald heeft. Als we wat dat betreft tot overeenstemming kunnen komen, dan zal de MR‑fractie de tekst steunen. Die steun is dus afhankelijk van het aannemen van de amendementen die de CD&V heeft ingediend.

 

M. Tom Ongena (Open Vld). – La proposition de résolution a sans aucun doute le mérite de porter le problème de l’électrohypersensibilité à l’attention du Sénat. Aucun de nous, en particulier au sein du groupe Open Vld, ne nie que les gens souffrent et présentent des symptômes ; ils subissent bien d’importants désagréments. La question essentielle est de savoir s’il existe un lien entre ces symptômes, ces douleurs, ces maux, et les ondes électromagnétiques. Existe‑t‑il des preuves scientifiques irréfutables ? La réponse est claire : non. Il n’existe aucune preuve scientifique incontestable de l’existence d’un tel lien.

Par conséquent, nous ne jugeons pas opportun d’adopter une résolution dans laquelle on fait comme si ce lien scientifiquement étayé avait été démontré. C’est pourquoi nous ne pouvons pas soutenir cette proposition. Personnellement, je ne suis pas un scientifique, mais la commission a organisé plusieurs auditions, très intéressantes pour de nombreuses raisons, de scientifiques et d’experts. Ces auditions ont toutefois montré qu’il n’y avait absolument aucun consensus. J’ignore s’il est souvent arrivé, au Sénat, que des experts fassent valoir un droit de réponse contre les allégations d’autres experts. Bref, cette question suscite un débat intense.

L’Organisation mondiale de la santé – je pars du principe qu’il s’agit également d’experts – déclare très clairement qu’aucun lien n’a été démontré entre les plaintes et les ondes électromagnétiques. Nous ne pouvons donc pas approuver une proposition de résolution affirmant que ce lien existe et contenant des recommandations politiques. Il est, par exemple, demandé de faire de nos villes des zones exemptes de réseaux sans fil. Il faut adapter la politique gouvernementale afin de réduire les ondes électromagnétiques. En ce sens, cette résolution va trop loin car elle indique ainsi qu’il y a effectivement un lien.

Par contre, nous soutiendrons les amendements des collègues du CD&V. J’invite les auteurs de la proposition de résolution à se demander s’il ne serait pas préférable de modifier le texte. Il n’est pas exact de dire que la proposition serait sans objet. Si nous adoptons les amendements du CD&V, nous aurons toujours un texte très clair dans lequel nous reconnaissons le problème et qui pourra éventuellement bénéficier d’un soutien unanime. Nous reconnaissons que les gens souffrent et nous demandons de plus amples études scientifiques afin que le lien de cause à effet puisse, ou non, être établi. Il serait également souhaitable pour les personnes concernées que le Sénat envoie le message qu’elles sont entendues, que leurs problèmes sont pris au sérieux et que nous demandons des recherches approfondies. Sans préjuger du vote, l’alternative est que le texte ne soit pas adopté et qu’il ne reste rien de tout le travail effectué.

Nous soutenons donc les amendements du CD&V. Si d’autres recherches scientifiques montrent qu’il existe effectivement un lien, je serai le premier à poursuivre le débat.

Nous soutiendrons donc les amendements rejetés de justesse en commission. J’appelle tout un chacun à une nouvelle réflexion. Il serait peut‑être souhaitable d’atténuer quelque peu le texte, qui n’en resterait pas moins très clair et bien soutenu, ce qui vaut peut‑être mieux que de ne rien avoir.

De heer Tom Ongena (Open Vld). – Het voorstel van resolutie heeft ongetwijfeld de verdienste dat het probleem van de elektrohypersensitiviteit onder de aandacht van de Senaat wordt gebracht. Niemand van ons, zeker binnen de Open‑Vld‑fractie niet, ontkent dat mensen pijn hebben en symptomen vertonen; zij ondervinden wel degelijk zware hinder. De cruciale vraag is of er een verband is tussen die symptomen, die pijnen en die kwalen en de elektromagnetische golven. Is er een onomstotelijk wetenschappelijk bewijs? Het antwoord is duidelijk: neen. Het onomstotelijke wetenschappelijke bewijs van een dergelijk verband ontbreekt.

Om die reden vinden we het niet raadzaam om een resolutie goed te keuren waarin wordt gedaan alsof dat wetenschappelijk onderbouwde verband wel is aangetoond. Daarom kunnen wij dit voorstel niet steunen. Zelf ben ik geen wetenschapper. De commissie heeft verschillende hoorzittingen gehouden met wetenschappers en experts. Die hoorzittingen waren om tal van redenen zeer interessant. Uit die hoorzittingen is echter onder meer gebleken dat er absoluut geen consensus bestaat. Ik weet niet of het in de Senaat vaak is voorgekomen dat experts met een recht van antwoord komen aandraven tegen beweringen van andere experts. Kortom, er is heel veel debat.

Ook de Wereldgezondheidsorganisatie – ik ga ervan uit dat dit ook experts zijn – stelt heel duidelijk dat geen verband is aangetoond tussen de klachten en elektromagnetische golven. Wij kunnen dan ook echt geen voorstel van resolutie goedkeuren waarin wordt gesteld dat dit verband wel bestaat en daaraan gekoppeld ook beleidsaanbevelingen bevat. Zo wordt opgeroepen om van onze steden netwerkvrije zones te maken. Het regeringsbeleid moet worden afgestemd om elektromagnetische golven te verminderen. Daarmee gaat deze resolutie te ver; ze stelt dan immers dat er wel degelijk een verband is.

We zullen wel de amendementen van de collega’s van CD&V steunen. Ik roep de indieners van het voorstel van resolutie op om na te gaan of het niet beter zou zijn om de tekst aan te passen. Het klopt niet dat het voorstel daarmee zonder voorwerp zou zijn. Als we de amendementen van CD&V aannemen, dan hebben we nog altijd een zeer duidelijke tekst waarin we het probleem erkennen en die mogelijk op kamerbrede steun kan rekenen. We erkennen dat mensen pijn lijden en we vragen om meer wetenschappelijk onderzoek te doen zodat het causaal verband al dan niet kan worden aangetoond. Ook voor de betrokken mensen zou het een goede zaak zijn dat de Senaat het signaal stuurt dat ze worden gehoord, dat hun problemen ernstig worden genomen en dat we vragen om verder onderzoek. Zonder op de stemming vooruit te lopen, is het alternatief dat de tekst niet wordt aangenomen en dat van al het geleverde werk niets zal overblijven. Wij steunen dan ook de amendementen van CD&V.

Mocht uit verder wetenschappelijk onderzoek blijken dat er wel degelijk een verband bestaat, dan zal ik de eerste zijn om samen met de collega’s het debat verder aan te gaan.

We zullen de amendementen, die in de commissie nipt zijn verworpen, ook nu steunen. Ik roep iedereen nogmaals op om na te denken. Misschien is het beter om de tekst een beetje af te zwakken. Dan hebben we nog altijd een zeer duidelijke, gedragen tekst, wat beter is dan misschien niets te hebben.

 

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Je voudrais excuser mon collègue, Andries Gryffroy, qui devait prononcer ce discours, mais qui est coincé dans un embouteillage.

De nombreuses études ont été publiées au sujet de l’électrohypersensibilité, mais la recherche n’a jamais établi de lien de cause à effet entre l’exposition aux rayonnements et les plaintes des personnes électrohypersensibles. Je suis d’accord sur ce qui a été dit en commission et avec M. Ongena. Cela ne signifie pas que les nombreuses plaintes exprimées ne sont pas sérieuses ou réelles. Il est possible que les gens ressentent les rayonnements, mais ces symptômes se manifestent plutôt lorsqu’on marche sous des pylônes à haute tension de, par exemple, 380 kilovolts. Comme on l’a dit, l’existence de l’électrohypersensibilité n’a pas été prouvée scientifiquement et c’est précisément là que réside le problème. En effet, nous sommes convaincus qu’une politique doit être fondée sur des éléments concrets. Or, cette résolution est en contradiction avec ce principe.

Ensuite, nous nous interrogeons sérieusement sur les diverses recommandations faites aux gouvernements. La résolution préconise d’envisager des zones exemptes de réseaux sans fil. Permettez‑moi d’être très critique à cet égard. Les zones exemptes de réseaux sans fil impliquent non seulement que vous ne pourrez pas appeler les services de secours partout, mais aussi que la voiture autonome ne pourra pas circuler partout à l’avenir. Il est en outre demandé : « de prendre en compte l’existence d’une intolérance à l’énergie électromagnétique chez une partie de la population lors de l’élaboration de politiques gouvernementales qui ont une incidence directe ou indirecte sur les niveaux d’exposition de la population aux rayonnements électromagnétiques de hautes fréquences ». Cela ressemble beaucoup à un prétexte pour arrêter le déploiement de la 5G. Il semblerait que cette résolution vise la suppression les progrès technologiques de ces dernières années et un retour à l’âge de pierre. Nous devons adopter et faciliter cette innovation, mais pas aveuglément, bien entendu. Nous devons évidemment être vigilants quant aux éventuelles conséquences négatives, mais efforçons‑nous de trouver des solutions basées sur une politique étayée scientifiquement.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Ik verontschuldig mijn collega, Andries Gryffroy, die deze redevoering ging houden, maar vastzit in de file.

Over elektrohypersensitiviteit zijn heel wat studies gepubliceerd, maar er is in onderzoek echter nooit een oorzakelijk verband gevonden tussen blootstelling aan straling en de klachten die elektrohypersensitieven ervaren. Ik sluit me aan bij wat in de commissie gezegd werd en wat ook door collega Ongena reeds is benadrukt. Het betekent niet dat de klachten die vele mensen hebben niet ernstig of niet reëel zouden zijn. Het is mogelijk dat mensen straling effectief voelen, maar dat is dan eerder het geval wanneer men onder zeer zware hoogspanningsmasten van bijvoorbeeld 380 kilovolt loopt. Zoals gezegd, bestaat er geen enkel wetenschappelijk bewijs voor het bestaan van elektrohypersensitiviteit en daar wringt nu net het schoentje. We zijn er immers van overtuigd dat men een evidencebased beleid moet voeren en deze resolutie staat daar haaks op.

Ten tweede, stellen we ons ook serieuze vragen bij de diverse aanbevelingen die aan de regeringen worden gedaan. In de resolutie wordt gepleit om te zorgen voor netwerkvrije zones. Sta me toe om daar toch heel kritisch tegenover te staan. Netwerkvrije zones impliceren niet alleen dat je niet overal naar de hulpdiensten zou kunnen bellen, maar ook dat de zelfrijdende auto in de toekomst niet overal zou kunnen rijden. Daarenboven wordt gevraagd om, ik citeer: “rekening te houden met het bestaan van intolerantie voor elektromagnetische energie bij een deel van de bevolking bij het uitwerken van regeringsbeleid dat een directe of indirecte impact heeft op het blootstellingsniveau van de bevolking aan elektromagnetische straling met hoge frequenties”. Dit klinkt toch heel erg als een verdoken excuus om de uitrol van 5G tegen te gaan? Het lijkt alsof deze resolutie elke technologische vooruitgang van de afgelopen jaren wil tenietdoen en men wil terugkeren naar het stenen tijdperk. We moeten die innovatie net omarmen en faciliteren, uiteraard niet blindelings. We moeten zeker waakzaam zijn voor mogelijk negatieve gevolgen, maar laat ons die vooral oplossen op basis van wetenschappelijk onderbouwd beleid.

 

  La discussion est close.

  De bespreking is gesloten.

 

  Il sera procédé ultérieurement aux votes sur les amendements et sur la proposition de résolution dans son ensemble.

  De stemmingen over de amendementen en over het geheel van het voorstel van resolutie hebben later plaats.

 

Proposition de résolution relative au travail forcé des Ouïgours dans la région autonome chinoise du Xinjiang (de Mmes Sabine de Bethune, Hélène Ryckmans et Karin Brouwers, M. Bert Anciaux, Mme Anne‑Catherine Goffinet et MM. Fourat Ben Chikha et Orry Van de Wauwer ; Doc. 7‑220)

Voorstel van resolutie over de dwangarbeid van de Oeigoeren in de autonome Chinese regio Xinjiang (van de dames Sabine de Bethune, Hélène Ryckmans en Karin Brouwers, de heer Bert Anciaux, mevrouw Anne‑Catherine Goffinet en de heren Fourat Ben Chikha en Orry Van de Wauwer; Stuk 7‑220)

 

Proposition de résolution relative à la situation des Ouïghours (de Mmes Latifa Gahouchi, Fatima Ahallouch et Nadia El Yousfi ; Doc. 7‑224)

Voorstel van resolutie over de situatie van de Oeigoeren (van de dames Latifa Gahouchi, Fatima Ahallouch en Nadia El Yousfi; Stuk 7‑224)

 

Discussion

Bespreking

 

Mme la présidente. – Je vous propose de joindre la discussion de ces propositions de résolution.

De voorzitster. – Ik stel voor deze voorstellen van resolutie samen te bespreken.

 

(Assentiment)

(Instemming)

 

Mme Nadia El Yousfi (PS), rapporteuse. – Je vais vous faire un rapport oral, puisque le texte a été voté lundi.

Deux textes ont été déposés : la proposition de résolution no 7‑220, déposée le 21 janvier 2021, et la proposition de résolution no 7‑224, déposée le 17 février 2021. La commission des Matières transversales a examiné les propositions au cours de ses réunions des 19 avril et 17 mai 2021. Lors de sa réunion du 19 avril, la commission a décidé de joindre les deux propositions de résolution. Les exposés introductifs ont également été joints.

Mme Karin Brouwers a présenté le premier texte. J’ai ensuite présenté, en ma qualité de coautrice, la proposition de résolution no 7‑224, déposée avec mes collègues, Mmes Gahouchi et Ahallouch. J’ai renvoyé aux développements des textes en question, très explicites à cet égard. J’ai par ailleurs précisé dans ce cadre qu’un texte sur le sujet a également été déposé au Parlement wallon, le document no 476 (2020‑2021), dans lequel on condamne fermement les pratiques inacceptables de détention, de travail forcé, de stérilisation, d’autres violences physiques et psychologiques, et d’endoctrinement mises en place par le gouvernement chinois, et en particulier la disparition des Ouïghours et de toutes les autres minorités ethniques dans la région autonome ouïghoure du Xinjiang, le transfert de travailleurs forcés vers d’autres divisions administratives chinoises et le fait que des marques et des entreprises connues bénéficient de cette main‑d’œuvre consciemment ou inconsciemment. Les auteures ont notamment demandé au gouvernement wallon de prendre une série d’initiatives visant à mettre fin à cette situation contraire à la dignité humaine et à promouvoir la défense des droits humains dans ses relations avec la république populaire de Chine.

La commission a décidé de poursuivre les discussions sur la base du texte de la proposition de résolution de Mme de Bethune et consorts relative au travail forcé des Ouïghours dans la région autonome chinoise du Xinjiang, le document no 7‑220. Il sera procédé par vote d’amendements.

Dans le cadre de la discussion générale, d’emblée, certains membres ont relevé en substance que la persécution des Ouïghours est révélée par de nombreuses sources d’informations. Ils ont indiqué qu’à l’instar d’autres parlements et organisations, le Sénat doit émettre un signal fort quant au caractère inacceptable des sévices vécus par la population ouïghoure en Chine.

Un membre a annoncé le dépôt d’un amendement qui insistera notamment sur la signature, par la république de Chine, des conventions de l’Organisation internationale du travail et viendra ainsi compléter le texte de la proposition de résolution.

Un membre a déclaré pour sa part que son groupe a une position globale sur la résolution et la question du Xinjiang ; il désapprouve la manière dont la Chine a « pris en main » la situation au Xinjiang. Le pays est confronté dans cette province aux mouvements djihadistes et à des attentats terroristes depuis des années. Il précise que face à cela, les autorités chinoises ont fait le choix d’une approche très répressive. Il note cependant que les avancées chinoises à l’échelon économique et technologique menacent clairement la domination des États‑Unis et des pays occidentaux au niveau mondial. L’alliance militaire de l’OTAN et l’Union européenne qualifient la Chine de « rival systémique ». Il rappelle d’autres situations dans le monde et note cependant qu’aucune de celles‑ci n’amène d’intervention forte ou de campagne des États occidentaux. L’intervenant a dès lors condamné la prise en main chinoise au Xinjiang et continue de suivre la situation là‑bas avec attention et préoccupation, mais il ne veut pas rentrer dans la logique de guerre froide. Au contraire, il faut un large mouvement qui défend le dialogue et la paix

Un autre membre a fait remarquer que la proposition de résolution met trop l’accent sur l’industrie textile, alors que le problème a une dimension beaucoup plus large. De plus, le texte insiste trop sur les initiatives internationales prises en dehors du cadre de l’Union européenne.

Il estime que la Belgique ferait mieux de s’associer aux actions que l’Union européenne ne manquera pas de mener en la matière pour éviter le risque de menacer la compétitivité de l’industrie belge. Selon lui, le texte devrait aussi accorder davantage d’importance à la situation des femmes. Il serait en effet question d’avortements et de stérilisations obligatoires, ce qui reviendrait à éliminer à terme cette minorité.

Une sénatrice a pu souscrire à l’amendement proposé qui insiste sur la nécessité pour la Chine d’adhérer aux conventions de l’Organisation internationale du travail nos 29 et 105 sur le travail forcé et l’abolition du travail forcé. Elle a rappelé qu’il n’y a ni liberté syndicale ni droit du travail en Chine, ce qui est très alarmant pour un pays qui se dit émanant du pouvoir du peuple et des travailleurs, alors qu’il refuse que ces droits soient reconnus. Elle n’a pas entendu l’intervenant précédent sur ce point et a fait remarquer qu’il s’exprimait seulement sur les enjeux « macro » et sur une prétendue opération de désinformation. Elle l’a alors mis au défi de prouver que les informations sur l’existence des camps dits de « rééducation », où un grand nombre de personnes sont incarcérées, sont inexactes. Elle a également précisé que, dans la proposition de résolution, on ne nie pas les attentats qui ont pu avoir lieu dans la région du Xinjiang. L’intervenante a annoncé qu’elle déposerait des amendements au texte de la résolution et que l’un d’eux viserait à inviter la Chine à ouvrir la région du Xinjiang à une mission extérieure, afin de donner une possibilité réelle aux observateurs extérieurs d’interroger les personnes de leur choix et de continuer le travail d’identification des atteintes aux droits humains.

Elle a également pensé aux vaccins contre la Covid‑19 que la Chine « offre » à certains pays, ou encore aux contrats de construction et de fourniture de services que la Chine conclut avec des pays africains. Elle estime que ces démarches ne sont jamais vraiment désintéressées. La Chine chercherait manifestement à s’attribuer un monopole dans la recherche de minerais précieux et à s’approprier des terres dans différents pays du continent noir.

Une sénatrice n’entendait pas polémiquer, mais a souhaité préciser, ayant entendu les mots « prise en main », qu’elle trouve ces termes bien faibles pour parler de torture, de viols, de stérilisations, de travail forcé et de lavage de cerveau. Elle a rappelé qu’aujourd’hui, plusieurs organisations ont dénoncé ces faits. C’est pourquoi la Chine devrait permettre aux observateurs internationaux d’enquêter sur les violations des droits de l’homme sur place. Selon elle, le silence assourdissant sur cette question n’a que trop duré.

Une sénatrice a renvoyé au débat sur la résolution visant à condamner la pratique continue du prélèvement forcé d’organes en république populaire de Chine sur des prisonniers d’opinion, en particulier sur des pratiquants du Falun Gong et des Ouïghours (doc. Sénat, no 7‑162/3), adoptée par le Sénat le 12 juin 2020. L’oratrice avait soutenu l’amendement de Mme Ryckmans (doc. Sénat, no 7‑162/2) qui appelait la Chine à la transparence en matière de transplantations. Elle s’est par ailleurs indignée, comme dans le débat précédent, de ce qu’un groupe continue à défendre la position de la Chine.

Dans le cadre de la discussion des considérants et du dispositif, plus de vingt amendements furent déposés. Certains sont venus renforcer les considérants et d’autres, apporter des modifications aux recommandations proposées par le texte soumis à examen.

Pour les considérants, les amendements portaient essentiellement, tout d’abord, sur le souci de documenter et d’actualiser la proposition de résolution, en se référant à un positionnement important d’une cinquantaine de scientifiques du Canada et des États‑Unis, qui ont estimé que l’on peut véritablement parler d’un génocide vis‑à‑vis des Ouïghours.

Après avoir argumenté sa position, un membre a cependant appelé à la réserve quant à l’usage du mot « génocide ». Pour le surplus, il a rappelé la position de son groupe politique sur la question du Xinjiang, exprimée lors de la discussion générale. Plusieurs membres ont dénoncé cette position et se sont indignés en rappelant notamment que l’amendement en discussion s’inspire des conclusions d’un groupe d’experts en droit international qui utilise explicitement le terme de génocide. Selon eux, force est de constater que le renvoi à un génocide par ces experts est un fait. Il est donc légitime d’y faire référence dans les considérants de la résolution. Un débat a été mené et l’amendement en question a été adopté à une large majorité.

S’agissant des considérants, d’autres points ont fait l’objet de discussions. Les femmes et les jeunes filles seraient stérilisées de force lors de campagnes massives de stérilisation et forcées d’avorter, ce qui aurait entraîné une diminution du taux de natalité de plus de 60 % chez les Ouïghours. Il s’agirait en l’occurrence de faire référence à la Convention internationale sur l’élimination de toutes les formes de discrimination à l’égard des femmes.

Un autre amendement vise à compléter le texte en faisant référence aux rapports d’Amnesty International qui dénoncent les conditions de vie déplorables qui règnent dans les « camps de rééducation ». Cet amendement a, lui aussi, été voté à une large majorité.

Une autre modification se rapportait aux études qui ont montré qu’à la fin de 2019, plus de 880 000 enfants ouïghours avaient été séparés systématiquement de leurs parents, et placés dans des internats ou orphelinats d’État parce que leurs deux parents ou l’un d’entre eux étaient détenus dans des camps d’internement.

Un membre a estimé que le texte montrait trop du doigt les entreprises, ce qui donnait l’impression que l’on se trompait d’ennemi. Sur ce point, d’autres intervenants ont estimé que le texte ne stigmatisait en rien nos entreprises. Il y a d’ailleurs de nombreuses entreprises qui respectent un code d’éthique en la matière. Dans des situations aussi extrêmes, la société doit serrer les rangs et faire preuve de solidarité envers le groupe de population concerné.

La proposition de résolution à l’examen lance aussi un appel au secteur privé afin qu’il fasse barrage à tous les produits issus du travail forcé. En outre, l’Union européenne prépare une législation sur la diligence raisonnable des entreprises.

Pour ce qui concerne le dispositif de la proposition de résolution, on y trouve des amendements visant à renforcer des mesures proposées, notamment en tenant compte des considérants nouveaux.

Permettez‑moi d’énumérer les principaux thèmes.

Condamner fermement toute forme de stérilisation forcée de femmes et de jeunes filles, ainsi que les avortements forcés.

Continuer à défendre les droits des femmes et les droits sexuels et reproductifs.

Poursuivre les efforts dans le cadre du dialogue bilatéral avec la Chine et au sein des enceintes multilatérales, afin d’encourager certains États, notamment la Chine, à ratifier le Pacte international relatif aux droits civils et politiques, ainsi que le Protocole facultatif à la Convention contre la torture et autres peines ou traitements cruels, inhumains ou dégradants, et le Protocole facultatif se rapportant à la Convention sur l’élimination de toutes les formes de discrimination à l’égard des femmes.

Veiller à ne pas fustiger nos entreprises, notamment en tenant compte de la résolution relative au travail forcé des Ouïghours et d’autres minorités religieuses et ethniques dans la région autonome ouïghoure du Xinjiang, adoptée par le Parlement wallon en date du 31 mars 2021.

Condamner toute forme d’agression physique et morale contre les détenus, en particulier les agressions sexistes, et inviter les autorités chinoises à sévir contre toute forme d’atteinte à l’intégrité physique et morale des détenus.

Insister aux échelons belge et européen, dans le cadre de l’accord de principe de l’accord global sur les investissements entre l’Union européenne et la Chine, conclu le 30 décembre 2020, sur l’importance d’engagements contraignants pour les droits sociaux, environnementaux, climatiques, les droits humains et du travail, en particulier la signature par la république populaire de Chine des conventions de l’Organisation internationale du travail nos 29 et 105 sur le travail forcé et l’abolition du travail forcé.

Mon groupe a déposé des amendements pour insérer dans le dispositif des éléments contenus dans le texte que nous avons déposé, et qui est joint à la présente discussion.

Une sénatrice a également précisé que son groupe s’abstiendra lors du vote final parce qu’il préfère attendre la suite des travaux sur ce thème à la Chambre des représentants.

Quant au vote final, la proposition de résolution amendée, dans son ensemble, est adoptée par 14 voix et 3 abstentions. Par conséquent, la proposition de résolution jointe no 7‑224 déposée par Mme Gahouchi et consorts devient sans objet.

Confiance a été faite à la rapporteuse pour un rapport oral en séance plénière, rapport oral que je viens de vous présenter de manière synthétique, et je vous renvoie pour le reste à l’excellent rapport rédigé par les services du Sénat, que je remercie bien évidemment. Je vous remercie également pour votre attention.

Mevrouw Nadia El Yousfi (PS), rapporteur. – Ik breng u een mondeling verslag uit, aangezien maandag over de tekst gestemd werd.

Er werden twee teksten ingediend: het voorstel van resolutie nr. 7‑220, dat werd ingediend op 21 januari 2021, en het voorstel van resolutie nr. 7‑224, dat werd ingediend op 17 februari 2021. De commissie voor de Transversale Aangelegenheden heeft de voorstellen besproken tijdens haar vergaderingen van 19 april en 17 mei 2021. Tijdens haar vergadering van 19 april heeft de commissie beslist om de twee voorstellen van resolutie samen te voegen. Ook de inleidende uiteenzettingen werden samengevoegd.

Mevrouw Karin Brouwers stelde de eerste tekst voor. Vervolgens heb ik, als mede‑indienster, het voorstel van resolutie nr. 7‑224 voorgesteld, dat ik samen met mijn collega’s Gahouchi en Ahallouch heb ingediend. Ik heb verwezen naar de toelichtingen bij de teksten, die heel duidelijk zijn. Tevens heb ik erop gewezen dat er in die context ook een tekst bij het Waals Parlement werd ingediend, document nr. 476 (2020‑2021), die een ondubbelzinnige veroordeling bevat van de onaanvaardbare praktijken van de Chinese regering inzake hechtenis, dwangarbeid, sterilisatie en ander fysiek en psychologisch geweld, indoctrinatie, en vooral van de verdwijning van de Oeigoeren en alle andere etnische minderheden in de autonome regio Xinjiang, van de overplaatsing van dwangarbeiders naar andere Chinese bestuurlijke districten, en van het bewuste of onbewuste gebruik van die arbeidskrachten door bekende merken en bedrijven. De indiensters hebben aan de Waalse regering onder meer gevraagd een aantal initiatieven te nemen om een einde te maken aan deze mensonterende situatie en om de verdediging van de mensenrechten te bepleiten in haar betrekkingen met de Volksrepubliek China.

De commissie heeft beslist het debat voort te zetten op basis van de tekst van het voorstel van resolutie van mevrouw de Bethune c.s. over de dwangarbeid van de Oeigoeren in de autonome Chinese regio Xinjiang, document nr. 7‑220. Er zal worden gewerkt via amendering.

Bij de algemene bespreking hebben een aantal leden er meteen op gewezen dat de vervolging van de Oeigoeren door talrijke informatiebronnen aan het licht is gebracht. Ze stelden dat de Senaat, zoals andere parlementen en organisaties, een sterk signaal moet geven inzake de onaanvaardbaarheid van de mishandelingen die de Oeigoeren in China moeten ondergaan.

Een lid kondigde de indiening van een amendement aan dat aandringt op de ondertekening door de Volksrepubliek China van de verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie en aldus de tekst van het voorstel van resolutie vervolledigt.

Een lid verklaarde dat zijn fractie een globaal standpunt inneemt over de resolutie en de kwestie van Xinjiang. Hij keurt de wijze waarop China de situatie in Xinjiang heeft ‘aangepakt’ af. Die provincie wordt al jaren geteisterd door jihadistische bewegingen en terroristische aanslagen. Als reactie daarop heeft de Chinese overheid gekozen voor een uiterst repressieve aanpak, preciseert hij. Hij merkt evenwel op dat de Chinese vooruitgang op economisch en technologisch gebied duidelijk een bedreiging op wereldniveau zijn voor de Verenigde Staten en de westerse landen. Het militaire bondgenootschap van de NAVO en de Europese Unie noemt China een ‘systemische rivaal’. Hij herinnert aan andere situaties in de wereld en wijst erop dat geen van die situaties tot een krachtige interventie of een campagne van de westerse staten leidt. Spreker heeft dan ook de Chinese aanpak in Xinjiang veroordeeld en blijft de toestand daar aandachtig en met bezorgdheid volgen, maar weigert in een koudeoorlogslogica te stappen. Er is daarentegen nood aan een brede beweging die opkomt voor dialoog en vrede.

Een ander lid wees erop dat het voorstel van resolutie te veel de nadruk legt op de textielindustrie, daar waar het probleem veel ruimer is. Daarenboven beklemtoont de tekst ook teveel de internationale initiatieven die buiten het kader van de Europese Unie zijn genomen.

Hij vindt dat België zich beter kan aansluiten bij de stappen die de Europese Unie hier ongetwijfeld zal zetten, om te voorkomen dat de concurrentiekracht van de Belgische industrie in het gedrang wordt gebracht. Volgens hem moet de tekst ook meer aandacht besteden aan de situatie van de vrouwen. Zo zou er sprake zijn van verplichte abortussen en sterilisatie zodat deze minderheid op termijn zou uitgeschakeld worden.

Een senator kon het amendement onderschrijven dat beklemtoont dat China zich dient aan te sluiten bij de verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie nr. 29 en nr. 105 betreffende dwangarbeid en de afschaffing van gedwongen arbeid. Ze wees erop dat er in China noch vakbondsvrijheid, noch arbeidsrecht is en dat is heel verontrustend voor een land dat beweert een emanatie te zijn van de macht van het volk en de arbeiders, terwijl het weigert die rechten te erkennen. Daarover heeft ze vorige spreker niet gehoord en ze merkte op dat hij zich alleen uitspreekt over de ‘macrothema’s’ en over een vermeende desinformatieoperatie. Ze daagde hem uit te bewijzen dat de berichten over het bestaan van de zogenaamde ‘heropvoedingskampen’, waar een groot aantal mensen gevangen wordt gehouden, onjuist zijn. Ze wees er tevens op dat de aanslagen die mogelijk in de regio van Xinjiang hebben plaatsgevonden in het voorstel van resolutie niet ontkend worden. Spreekster kondigde aan dat ze amendementen zou indienen op de tekst van de resolutie en dat een ervan ertoe zou strekken om China te verzoeken om de regio van Xinjiang open te stellen voor een buitenlandse zending, om buitenlandse waarnemers een werkelijke kans te geven om personen naar hun keuze te ondervragen en de schendingen van de mensenrechten te kunnen blijven onderkennen.

Spreekster dacht ook aan de vaccins tegen COVID‑19 die China aan bepaalde landen ‘schenkt’ of aan de bouw- en dienstverleningscontracten die China met Afrikaanse landen sluit. Ze meent dat die initiatieven nooit echt belangeloos zijn. China probeert zich duidelijk een monopolie toe te eigenen in de zoektocht naar kostbare ertsen en zich meester te maken van gronden in diverse landen van het zwarte continent.

Een senator wou geen polemiek voeren, maar wou toch opmerken dat ze het woord ‘aanpak’ had gehoord en dat ze dat woord heel zwak vindt om het over foltering, verkrachting, sterilisatie, dwangarbeid en hersenspoeling te hebben. Ze herinnerde eraan dat vandaag verscheidene organisaties die feiten hebben aangeklaagd. Om die reden zou China moeten toestaan dat internationale waarnemers ter plaatse een onderzoek instellen naar de schendingen van de mensenrechten. Volgens haar heeft de oorverdovende stilte over deze kwestie al veel te lang geduurd.

Een senator verwees naar het debat over de resolutie over het veroordelen van de aanhoudende praktijk van het gedwongen verwijderen van organen in de Volksrepubliek China bij gewetensgevangenen, vooral bij aanhangers van Falun Gong en bij Oeigoeren (doc. Senaat 7‑162/3), aangenomen door de Senaat op 12 juni 2020. Spreekster heeft toen het amendement van mevrouw Ryckmans (doc. Senaat 7‑162/2) gesteund, dat China opriep tot transparantie over de transplantaties. Tevens was ze verontwaardigd over het feit dat een fractie, zoals in het vorige debat, het standpunt van China bleef verdedigen.

Bij het debat over de consideransen en het dispositief werden meer dan twintig amendementen ingediend. Sommige versterkten de consideransen en andere brachten wijzigingen aan in de aanbevelingen die in voorliggende tekst werden voorgesteld.

Voor de consideransen hadden de amendementen hoofdzakelijk betrekking op de bekommernis om het voorstel van resolutie te documenteren en te actualiseren, door te verwijzen naar een belangrijk standpunt van een vijftigtal wetenschappers uit Canada en de Verenigde Staten. Zij vinden dat er wel degelijk sprake is van een genocide ten aanzien van de Oeigoeren.

Na argumenten te hebben gegeven voor zijn standpunt, riep een lid echter op tot voorzichtigheid bij het gebruik van het woord ‘genocide’. Voor het overige herinnerde hij aan het standpunt van zijn fractie over de kwestie Xinjiang, dat hij tijdens de algemene bespreking had verwoord. Verscheidene leden hebben dat standpunt aangeklaagd en waren verontwaardigd. Ze herinnerden eraan dat voorliggend amendement gebaseerd was op de conclusies van een groep deskundigen op het gebied van het internationaal recht, waarin de term genocide expliciet wordt gebruikt. Volgens hen is de verwijzing naar genocide door deze deskundigen een feit en is het dan ook legitiem om daar in de consideransen van de resolutie naar te verwijzen. Er werd over gedebatteerd en het amendement werd met een ruime meerderheid aangenomen.

Wat de consideransen betreft, werd over nog andere punten gediscussieerd. Vrouwen en meisjes zouden gedwongen worden tot sterilisatie, tijdens massale campagnes, en tot abortus, wat de geboortecijfers van de Oeigoeren met meer dan 60 % deed dalen. In dit geval wordt verwezen naar het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen.

Een ander amendement strekt ertoe om de tekst aan te vullen, waarbij verwezen wordt naar de rapporten van Amnesty International, waarin de lamentabele levensomstandigheden in de ‘heropvoedingskampen’ worden aangeklaagd. Ook dat amendement werd met een ruime meerderheid aangenomen.

Een andere wijziging betrof het onderzoek waaruit gebleken is dat er eind 2019 meer dan 880 000 Oeigoerse kinderen systematisch gescheiden werden van hun ouders en in internaten of staatsweeshuizen werden ondergebracht omdat één of beide ouders in interneringskampen werden vastgehouden.

Een lid vond dat de tekst de bedrijven te veel met de vinger wees, wat de indruk gaf dat men zich van vijand vergiste. Andere sprekers vonden dat de tekst onze bedrijven geenszins stigmatiseerde. Er zijn overigens heel wat bedrijven die zich in dit verband naar een ethische code richten. In zulke extreme situaties moet de samenleving de rangen sluiten en solidair zijn met de bevolkingsgroep in kwestie.

Voorliggend voorstel van resolutie roept de privésector ook op om alle producten die voortkomen uit dwangarbeid af te blokken. Er wordt bovendien een wetgeving in de Europese Unie over due diligence voor bedrijven voorbereid.

Wat het dispositief van het voorstel van resolutie betreft, waren er amendementen die ertoe strekken om de voorgestelde maatregelen te versterken, onder andere om rekening te houden met de nieuwe consideransen.

Sta mij toe dat ik de belangrijkste thema’s vermeld.

Elke vorm van gedwongen sterilisatie van vrouwen en meisjes alsook gedwongen abortussen krachtig veroordelen.

De vrouwenrechten en de seksuele en reproductieve rechten blijven verdedigen.

De inspanningen voortzetten om in een bilaterale dialoog met China en op de multilaterale fora, om bepaalde staten, waaronder China, aan te moedigen om het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten te ratificeren, net als het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing en het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen.

Erop toezien dat we onze bedrijven niet aan de kaak stellen, door met name rekening te houden met de resolutie betreffende de dwangarbeid van Oeigoeren en van andere religieuze en etnische minderheden in de Oeigoerse autonome regio Xinjiang, die het Waals Parlement heeft aangenomen op 31 maart 2021.

Elke vorm van fysieke en morele agressie jegens gevangenen, in het bijzonder de genderspecifieke agressie, veroordelen en de Chinese autoriteiten verzoeken op te treden tegen elke vorm van aantasting van de fysieke en morele integriteit van gevangenen.

In het kader van het princiepsakkoord over investeringen tussen de Europese Unie en China dat op 30 december 2020 werd gesloten, op Belgisch en Europees niveau aandringen op het belang van bindende afspraken op het vlak van sociale, milieu- en klimaatrechten, mensen- en arbeidsrechten, en in het bijzonder op de ondertekening door de Volksrepubliek China van de verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie nr. 29 en nr. 105 betreffende dwangarbeid en de afschaffing van gedwongen arbeid.

Mijn fractie heeft amendementen ingediend om in het dispositief punten uit de tekst die wij hebben ingediend, in te voegen. Die tekst is bij dit debat gevoegd.

Een senator heeft ook gemeld dat haar fractie zich bij de eindstemming zal onthouden, omdat ze het vervolg van de werkzaamheden rond dit thema in de Kamer van volksvertegenwoordigers wil afwachten.

Bij de eindstemming wordt het geamendeerde voorstel van resolutie aangenomen met 14 stemmen bij 3 onthoudingen. Het bijgevoegde voorstel van resolutie nr. 7‑224, dat werd ingediend door mevrouw Gahouchi c.s., vervalt bijgevolg.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het uitbrengen van een mondeling verslag in plenaire vergadering. Dat mondeling verslag heb ik hier bondig gebracht en voor het overige verwijs ik naar het uitstekende verslag dat de diensten van de Senaat hebben opgesteld. Uiteraard dank ik hen. Ik dank u ook voor uw aandacht.

 

M. Mark Demesmaeker (N‑VA). – Nous ne pourrons jamais cacher et ne cacherons jamais la répression brutale exercée par l’État chinois à l’encontre des Ouïghours et d’autres minorités. Il faut appeler un chat un chat. Incarcération, travail forcé, surveillance à grande échelle, avortement forcé, stérilisation, prélèvement d’organes, les horreurs commises par l’État chinois sont difficilement compréhensibles. Cela nous montre la facilité avec laquelle les régimes autoritaires peuvent encore déshumaniser, exploiter, voire éliminer, assassiner, tandis que le reste du monde, impuissant, assiste à tout cela à contre‑cœur. L’Union européenne ne parvient pas non plus à utiliser efficacement les leviers dont elle dispose pour y mettre fin.

Il est peu probable qu’un signal envoyé par notre petit pays à la grande Chine permette de sauver des vies. Espérons qu’il contribue à un mouvement international plus large, capable d’empêcher l’élimination de ce groupe de population. En tant que parti, nous défendrons toujours la protection des minorités ethniques et religieuses. Nous l’avons toujours fait. Nous maintiendrons toujours cette position et nous dirons toujours les choses comme elles sont.

Cependant, ainsi que nous l’avons fait en commission, nous allons nous abstenir lors du vote sur cette proposition de résolution, non parce que, comme les collègues du PVDA‑PTB, nous voulons minimiser la situation ou détourner le regard. Comme l’a indiqué un article de presse, le parti d’extrême gauche détourne stratégiquement le regard des problèmes qui se déroulent en Chine. C’est révoltant pour toute personne sensée. Les déclarations de ces collègues en commission nous ont tous vraiment choqués.

Nous allons nous abstenir parce que nous estimons que le Sénat n’est pas l’endroit adéquat pour envoyer ce signal. En fait, en voulant devancer la Chambre des représentants, nous pouvons perturber un message important que la Chine devrait recevoir. Le message d’un pays où les deux chambres fédérales vont formuler des recommandations similaires, mais aussi des recommandations divergentes. Dans l’autre aile de ce Parlement, plusieurs auditions ont été organisées cette semaine pour entendre des experts et des victimes répondre à certaines questions importantes, telles que la qualification juridique du délit, la proportionnalité des sanctions, l’efficacité des mesures. C’est un exercice important, escamoté ici avec désinvolture. Malheureusement, cela contribue à une perte de qualité et de profondeur.

Les questions internationales ont été très explicitement retirées au Sénat par la sixième réforme de l’État et doivent donc être débattues à la Chambre, au Parlement flamand, dans les autres parlements des entités fédérées. Pour cette raison, et pour cette raison uniquement, nous nous abstiendrons.

De heer Mark Demesmaeker (N‑VA). – Nooit mogen wij en zullen wij de wrede onderdrukking door de Chinese staat van de Oeigoeren en van andere minderheden verbloemen. We moeten de zaken noemen zoals ze zijn. Opsluiting, dwangarbeid, massale surveillance, gedwongen abortus, sterilisatie, orgaanroof, de gruwelen van de Chinese staat zijn nauwelijks te bevatten en het toont ons allemaal hoe makkelijk autoritaire regimes nog altijd hele bevolkingsgroepen kunnen ontmenselijken, uitbuiten en zelfs elimineren, vermoorden, terwijl de rest van de wereld onmachtig en onwillig toekijkt. Ook de Europese Unie slaagt er niet in om de hefbomen die zij heeft effectief te gebruiken om daar een eind aan te stellen.

Een signaal vanuit dit kleine land naar het grote China zal waarschijnlijk niet een leven kunnen redden. Hopelijk draagt het bij aan een grotere internationale beweging die het uitvagen van deze bevolkingsgroep kan verhinderen. Als partij zullen wij altijd een lans breken voor de bescherming van etnische en religieuze minderheden. We hebben dat altijd gedaan. We zullen altijd op die lijn blijven staan en we zullen de zaken ook altijd zeggen zoals ze zijn.

We gaan ons echter onthouden bij de stemming over deze resolutie. We hebben dat ook in de commissie gedaan. Niet omdat wij, zoals de collega’s van de PVDA‑PTB, de zaken willen minimaliseren of omdat wij wensen weg te kijken zoals zij dat doen. Zoals een van onze kranten schreef is extreemlinks een partij die strategisch wegkijkt van de problemen in China. Dat stuit elk weldenkend mens tegen de borst. De uiteenzettingen van de collega’s in de commissie hebben ons allemaal echt geschokt.

We gaan ons wel onthouden omdat we vinden dat de Senaat niet de plaats is om dit signaal uit te sturen. Sterker nog, door de Kamer van volksvertegenwoordigers voor te willen zijn, kunnen we ruis creëren in een nochtans belangrijke boodschap die China moet krijgen. Een boodschap van een land waar de beide federale Kamers gelijksoortige aanbevelingen, maar dan ook weer divergerende aanbevelingen gaan neerleggen. Aan de andere kant van dit parlement werden deze week meerdere hoorzittingen georganiseerd met experts en slachtoffers om enkele belangrijke vraagstukken te beantwoorden, zoals de juridische kwalificatie van het misdrijf, de proportionaliteit van sancties, de effectiviteit van de maatregelen. Dat is een belangrijke oefening, die hier losjes wordt overgeslagen. Dat draagt spijtig genoeg bij aan een verlies van kwaliteit en diepgang.

Internationale aangelegenheden werden door de zesde staatshervorming heel uitdrukkelijk bij de Senaat weggehaald en dienen dan ook besproken te worden in de Kamer, in het Vlaams parlement, in de andere deelstaatparlementen. Om die reden en om die reden alleen, zullen wij ons onthouden.

 

Mme Hélène Ryckmans (Ecolo‑Groen). – Permettez‑moi tout d’abord de remercier Mme El Yousfi pour son excellent rapport ainsi que les services du Sénat.

Nous avons travaillé de manière collective afin d’aboutir à une résolution exprimant notre profonde indignation face aux atteintes aux droits humains commises en Chine. Le Sénat condamne fermement le système de travail forcé instauré par le gouvernement chinois et, en particulier, l’exploitation dont sont victimes les Ouïghours et toutes les autres minorités ethniques dans la province du Xinjiang.

Nous entendons rappeler notre engagement en faveur des droits humains et dénoncer les atteintes à ces droits ainsi qu’aux droits des femmes et à ceux des minorités culturelles. La gravité des faits est telle qu’à la Chambre, le groupe Ecolo‑Groen a déposé un texte sur une possible qualification de génocide. Il est vrai, comme l’a souligné M. Demesmaeker, que ce travail se fait à la Chambre, mais en général, quand il s’agit de ce type de problématiques, toutes les assemblées travaillent en parallèle afin d’apporter leur contribution. Le Sénat a donc un rôle complémentaire à jouer et doit faire entendre sa voix.

Dans le cadre des discussions en cours à la Chambre, nous avons pu entendre le témoignage bouleversant de Qelbinur Sidiq, une rescapée des camps ouïghours, victime d’une stérilisation forcée. Elle a expliqué ce qu’elle a vu et ce qu’elle a subi au Xinjiang.

Notre résolution dénonce aussi le fait que des marques et des entreprises connues bénéficient de cette main‑d’œuvre, de manière consciente ou non. Il s’agit non pas de leur jeter la pierre mais de les sensibiliser à cet enjeu et des les amener à y être particulièrement attentives. L’idée n’est pas de pointer des entreprises du doigt, mais de leur rappeler de manière claire qu’elles ont une responsabilité sociale quand elles font du commerce avec d’autres entreprises dans la région autonome du Xinjiang, dont la production repose sur le travail forcé. C’est dans cette région, en effet, que des violations à grande échelle ont été commises, avec des incarcérations arbitraires, la mise en place de camps de rééducation et du travail forcé, sans compter toutes les autres atteintes aux droits – qui ont été dénoncées dans les amendements déposés par les collègues –, le contrôle des naissances, les stérilisations forcées des femmes ouïghoures ou azéries.

Les événements qui se déroulent dans cette région autonome nous interpellent tout particulièrement. L’industrie de l’habillement tire en effet profit de ce travail forcé et ce, à toutes les étapes du processus, depuis la production du coton jusqu’à la fabrication du vêtement et à sa commercialisation. Mais d’autres secteurs sont également concernés, notamment l’agriculture et la construction ainsi que les secteurs de l’assemblage électronique, de la transformation alimentaire et du jouet.

Notre résolution insiste sur l’enjeu lié au respect des droits humains et demande à la Chine de ratifier les conventions internationales sur le travail, à savoir la convention no 29 sur le travail forcé, la convention no 105 sur l’abolition du travail forcé, la convention no 87 sur la liberté syndicale et la protection du droit syndical ainsi que la convention no 98 sur le droit d’organisation et de négociation collective. En omettant, jusqu’à présent, de ratifier ces textes, la Chine exprime son dédain total envers les droits des travailleurs.

Nous demandons aussi que la Chine ratifie le Pacte international relatif aux droits civils et politiques ainsi que le Statut de Rome sur la Cour pénale internationale, le Protocole contre la torture et la CEDAW, à savoir la Convention sur l’élimination de toutes les formes de discrimination à l’égard des femmes.

La résolution rappelle donc l’importance de la ratification, par la Chine, de toutes ces conventions. Nous demandons à ce pays d’ouvrir une enquête indépendante sur la situation au Xinjiang. Les autorités chinoises se sont discréditées en déclarant que certains de nos collègues, à savoir le député belge Samuel Cogolati et d’autres députés de pays européens, étaient persona non grata. Les autorités chinoises ont clairement montré leur refus de tout débat démocratique et leur mépris total envers la liberté d’expression, la liberté de la presse, les droits humains et les droits des femmes.

Nous sommes scandalisés par l’attitude du PVDA‑PTB, qui adopte des positions à géométrie variable sur les droits humains, qui appelle à la prise de sanctions envers certains régimes mais détourne la tête face aux événements qui se déroulent en Chine ou en Russie.

Monsieur Demesmaeker, je regrette que la N‑VA s’aligne sur cette position d’abstention et ne puisse pas faire valoir son point de vue positif lors du vote sur la résolution.

Mevrouw Hélène Ryckmans (Ecolo‑Groen). – Eerst wil ik mevrouw El Yousfi bedanken voor haar uitstekend verslag. Ik dank ook de diensten van de Senaat.

We hebben samengewerkt om te komen tot een resolutie waarin we uiting geven aan onze diepe verontwaardiging over de mensenrechtenschendingen in China. De Senaat veroordeelt scherp het systeem van dwangarbeid dat de Chinese regering heeft ingesteld en in het bijzonder de uitbuiting waar de Oeigoeren en alle andere etnische minderheden in de provincie Xinjiang het slachtoffer van zijn.

We willen ons engagement voor de mensenrechten herhalen en de schending van mensenrechten, van vrouwenrechten en van de rechten van culturele minderheden aanklagen. De ernst van de feiten is van die aard dat de Ecolo‑Groen‑fractie in de Kamer een tekst heeft ingediend over een mogelijke kwalificatie van genocide. Het is dus juist wat de heer Demesmaeker zei, hieraan wordt in de Kamer gewerkt, maar het is wel gebruikelijk wanneer het over dit soort problematieken gaat, dat alle assemblees parallel met elkaar hun eigen bijdrage leveren. De Senaat kan complementair zijn rol spelen en moet zijn stem laten horen.

In het kader van de lopende besprekingen in de Kamer hebben we de ontstellende getuigenis gehoord van Qelbinur Sidiq die uit de Oeigoerse kampen is ontsnapt en ook slachtoffer is van gedwongen sterilisatie. Ze vertelde over wat ze in Xinjiang gezien en ondergaan heeft.

Onze resolutie hekelt ook het feit dat bekende bedrijven en merken al dan niet bewust gebruik maken van die arbeidskrachten. We willen hen niet met de vinger wijzen, maar we willen hen wel duidelijk maken wat de inzet is en hen daar bijzonder attent op maken. Veeleer dan hen te beschuldigen, willen we hen wijzen op hun sociale verantwoordelijkheid wanneer ze handel drijven met andere bedrijven in de autonome regio Xinjiang, waar de bedrijvigheid gebaseerd is op dwangarbeid. In die regio werden immers op grote schaal de mensenrechten geschonden, door willekeurige opsluitingen, heropvoedingskampen en dwangarbeid en door allerlei andere schendingen die vermeld worden in de amendementen die door de collega’s zijn ingediend zoals geboortebeperkingen en gedwongen sterilisatie van de Oeigoerse of Azerbeidzjaanse vrouwen.

Wat er zich in die autonome regio afspeelt, baart ons veel zorgen. De kledingindustrie heeft baat bij die dwangarbeid bij elke fase van het productieproces, van de vervaardiging van het katoen tot aan de confectie van het kledingstuk en de verhandeling ervan. Ook andere sectoren zijn betrokken, gaande van de landbouw tot de bouwsector, met inbegrip van de elektronicasector, de voedselverwerking en de speelgoedsector.

Onze resolutie legt de nadruk op het belang van de naleving van de mensenrechten en vraagt China om de internationale arbeidsconventies te ratificeren, meer bepaald IAO‑Verdrag nr. 29 inzake dwangarbeid, IAO‑Verdrag nr. 105 betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid, IAO‑Verdrag nr. 87 betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht en IAO‑Verdrag nr. 98 betreffende het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen. Door na te laten die conventies te ratificeren toont China groot misprijzen voor de rechten van arbeiders.

We willen China ook aansporen het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten te ratificeren, evenals het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof en het Protocol bij het Verdrag tegen folteringen en het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW).

De resolutie wijst dus op het belang van de ratificering door China van al die internationale verdragen. We vragen het land om een onafhankelijk onderzoek op te starten over de situatie in Xinjiang. De Chinese autoriteiten hebben zichzelf in een slecht daglicht geplaatst door te verklaren dat zij sommige van onze collega’s, namelijk de Belgische volksvertegenwoordiger Samuel Cogolati en andere Europese volksvertegenwoordigers, als persona non grata beschouwen. De Chinese autoriteiten hebben duidelijk gemaakt dat ze het democratische debat volledig willen afhouden en ze geven blijk van diepe minachting voor de vrijheid van meningsuiting, de persvrijheid, mensenrechten en vrouwenrechten.

We zijn geschokt door de houding van de PVDA‑PTB, en hun standpunten inzake mensenrechten waarbij ze twee maten en twee gewichten hanteren: ze roepen op tot sancties tegen bepaalde regimes, maar wenden de ogen af van wat in China of Rusland gebeurt.

Mijnheer Demesmaeker, ik betreur dat de N‑VA zich ook in dezen onthoudt en dat, ofschoon de partij ten gronde een positief standpunt huldigt, ze toch niet voor de resolutie zal stemmen.

 

Mme Fatima Ahallouch (PS). – Pour rappel, je suis déjà intervenue sur cette problématique au sein de notre assemblée dans le cadre de la discussion d’une proposition de résolution visant à condamner la pratique continue du prélèvement forcé d’organes en république populaire de Chine sur des prisonniers d’opinion, en particulier sur des pratiquants du Falun Gong et des Ouïghours.

Selon certaines informations de l’époque, le centre international chinois de transplantation recommandait même aux patients étrangers, pour leur transplantation, les mois de décembre et janvier, qui enregistraient des « pics de dons d’organes ». Force était de constater que ces mois correspondaient à une période traditionnelle d’exécutions massives en Chine. La Société britannique de transplantation avait, pour sa part, déjà dénoncé la commercialisation des organes de prisonniers chinois exécutés. Elle notait à cet égard que la rapidité avec laquelle les organes compatibles étaient parfois disponibles permettait de conclure que des prisonniers pouvaient être exécutés, sur commande, pour satisfaire un marché commercial. Les auteurs de la proposition de résolution s’inquiétaient particulièrement du sort des prisonniers de conscience, en ce compris les pratiquants du Falun Gong et les Ouïghours, qui seraient des groupes spécifiquement ciblés aux fins de prélèvement d’organes.

Nous avons soutenu cette proposition, qui répondait à des principes et textes fondamentaux qui ont déjà été cités dans le cadre du débat : les principes directeurs sur la transplantation publiés par l’OMS, la résolution du Parlement européen du 12 décembre 2013 sur le prélèvement d’organes en Chine, la déclaration écrite du Parlement européen du 27 avril 2016 sur l’arrêt des prélèvements d’organes sur les prisonniers d’opinion en Chine.

Aujourd’hui, deux autres propositions de résolution sont soumises à l’examen de notre assemblée. La commission des Affaires transversales a décidé que le débat en commission se ferait à partir du premier texte par voie d’amendements. Le deuxième texte a été déposé par mon groupe. Le fait que nous avons déposé et cosigné différents textes dans plusieurs assemblées témoigne de l’intérêt que nous portons au sujet.

Comme ma collègue l’a rappelé dans son rapport, un texte est également examiné au Parlement wallon. Il condamne fermement les pratiques inacceptables qui ont été citées dans le présent débat : détention, travail forcé, stérilisation forcée et autres violences physiques et psychologiques mises en place par le gouvernement chinois envers les minorités concernées. Le texte demande au gouvernement wallon de prendre une série d’initiatives visant à mettre fin à cette situation contraire à la dignité humaine et à promouvoir la défense des droits humains dans ses relations avec la république populaire démocratique de Chine. Le 17 décembre 2020, le Parlement européen a également voté une résolution en la matière. Pour sa part, la Ville de Charleroi a adopté, le 25 janvier 2021, à une large majorité, une motion relative à cette problématique en demandant qu’elle soit envoyée aux différents gouvernements et acteurs politiques de notre pays. C’est notre cheffe de groupe, Mme Gahouchi, qui était à l’origine de cette initiative. En Wallonie picarde, la Ville de Tournai a entre‑temps, elle aussi, rejoint le mouvement grâce à la mobilisation d’un groupe d’étudiants intitulé « Tournai for Ouïghours ». Ces étudiants ont accompli un immense travail de sensibilisation ; qu’ils en soient remerciés !

Enfin, selon la carte blanche parue le 30 septembre 2020 dans le journal Le Soir, signée par une trentaine de signataires, « les grands silences permettent les grands crimes et il est temps de briser le silence assourdissant qui entoure l’oppression du peuple ouïghour ». La Belgique a également interpellé la Chine sur ses intentions de ratifier le Pacte international relatif aux droits civils et politiques ou le Protocole facultatif se rapportant à la Convention contre la torture et autres peines ou traitements cruels, inhumains ou dégradants, la Convention internationale pour la protection de toutes les personnes contre les disparitions forcées et le Statut de Rome de la Cour pénale internationale. En outre, notre pays a formulé des questions et des recommandations sur la transparence concernant la peine de mort et l’importance de publier des statistiques. Nous avons déposé des amendements en commission par rapport à ces points précis.

En 2019, des documents révélés par le New York Times ont montré que les camps dénoncés, loin d’être anecdotiques, faisaient partie d’une campagne bien plus large contre les Ouïghours, les Kazakhs et d’autres personnes de confession musulmane.

En commission des Relations extérieures de la Chambre, le 7 juillet 2020, le ministre des Affaires étrangères, M. Goffin, a indiqué que la Belgique était associée aux pays like‑minded demandant un accès au Xinjiang à la haute‑commissaire des Nations unies aux droits de l’homme, Mme Bachelet, et qu’il continuait bien évidemment à suivre la situation de près.

En substance, j’insisterai sur le fait qu’il nous appartient d’intervenir à tous les niveaux de pouvoir auprès des autorités chinoises afin de leur rappeler que notre pays ne peut accepter que les droits d’une minorité soient bafoués ni, en outre, qu’il soit potentiellement porté atteinte à l’intégrité physique et psychologique des membres de cette minorité. C’est un peuple en souffrance dont on peut dire, sur la base de nombreux rapports, qu’il est persécuté.

En commission, le PVDA‑PTB nous a reproché l’urgence avec laquelle nous traitions le dossier. Il y a quelques jours, j’ai eu l’occasion d’échanger avec des rescapés de ces camps, les mêmes qui ont été auditionnés par la Chambre. Il est tout à fait intolérable de s’entendre dire qu’on se précipiterait de manière totalement irrationnelle. Ces camps existent depuis 2016. Ils seraient au nombre de 1 800. On parle de 500 000 à 800 000 enfants qui ont été arrachés à leur famille. Il y a urgence ; cela fait un moment que cette situation dure.

On a également avancé l’argument de la menace terroriste à laquelle serait soumise la Chine. Je rappelle que le monde entier est soumis à cette menace terroriste, les pays occidentaux les premiers, et que ce n’est pas pour autant que l’on a bafoué les droits élémentaires d’une population.

Enfin, un parallèle douteux a été établi avec des conflits armés lancés sur la base de fausses allégations, comme dans le cas de l’Iraq. Très sincèrement, je ne sais pas ce que je dois déduire de ce parallèle douteux. Que fait‑on de tous les observateurs, de tous les experts qui nous donnent des informations, de tous les témoins, de toutes les victimes ? Il s’agirait de mensonges ? Votez donc en faveur de cette proposition et permettez à des observateurs internationaux indépendants d’aller sur place pour pouvoir rendre compte de ce qui s’y passe vraiment.

C’est parce que cette situation est totalement inacceptable que nous avions, Mme Gahouchi, Mme El Yousfi et moi‑même, déposé une proposition de résolution et que nous soutiendrons les recommandations adoptées en commission des Matières transversales. Il est absolument essentiel de donner un appui parlementaire, assorti d’un focus clair, destiné au gouvernement.

Mevrouw Fatima Ahallouch (PS). – Ik herinner eraan dat ik in onze assemblee al over deze problematiek het woord heb genomen naar aanleiding van het debat over het voorstel van resolutie over het veroordelen van de aanhoudende praktijk van het gedwongen verwijderen van organen in de Volksrepubliek China bij gewetensgevangenen, vooral bij aanhangers van Falun Gong en bij Oeigoeren.

Volgens bepaalde berichten uit die periode beval het internationaal Chinees transplantatiecentrum de buitenlandse patiënten voor hun transplantaties zelfs de maanden december en januari aan, omdat dan ‘orgaandonatiepieken’ werden geregistreerd. We moeten vaststellen dat die maanden overeenkwamen met een periode waarin in China massale executies plaatsvonden. De Britse transplantatievereniging had reeds de handel in organen van geëxecuteerde Chinese gevangenen aangeklaagd. Ze wees daarbij op de snelheid waarmee compatibele organen soms beschikbaar waren, waaruit men kan besluiten dat mogelijkerwijze gevangenen op bestelling geëxecuteerd werden, om aan een handelstransactie te voldoen. De indieners van het voorstel van resolutie maakten zich vooral zorgen om het lot van de gewetensgevangenen, onder wie de aanhangers van Falun Gong en de Oeigoeren, naar verluidt groepen die specifiek geviseerd worden voor het wegnemen van organen.

We steunden dat voorstel, dat beantwoordde aan fundamentele beginselen en teksten die reeds in het debat vermeld werden: de richtlijnen voor transplantatie die door de WHO gepubliceerd werden, de resolutie van het Europees Parlement van 12 december 2013 over orgaanhandel in China, de schriftelijke verklaring van het Europees Parlement van 27 april 2016 over het beëindigen van orgaanroof bij gewetensgevangenen in China.

Vandaag liggen twee andere voorstellen van resolutie voor onderzoek in onze assemblee voor. De commissie voor de Transversale Aangelegenheden heeft beslist dat het debat in de commissie zou worden gehouden op basis van de eerste tekst, aan de hand van amendementen. De tweede tekst werd door mijn fractie ingediend. Het feit dat we verscheidene teksten in verscheidene assemblees hebben ingediend en medeondertekend, toont het belang aan dat wij aan dat thema hechten.

Zoals mijn collega heeft gezegd, ligt er ook in het Waals parlement een tekst voor. Die tekst veroordeelt krachtig de onaanvaardbare praktijken die in dit debat werden vermeld: detentie, dwangarbeid, gedwongen sterilisatie en ander lichamelijk en psychisch geweld door de Chinese regering tegen de betreffende minderheden. De tekst vraagt de Waalse regering een aantal initiatieven te nemen die ertoe strekken een einde te maken aan die toestand, die strijdig is met de menselijke waardigheid, en de verdediging van de mensenrechten voorop te plaatsen in haar betrekkingen met de Volksrepubliek China. Op 17 december 2020 heeft ook het Europees Parlement een resolutie hierover aangenomen. Op 25 januari 2021 heeft de Stad Charleroi met ruime meerderheid een motie over dit onderwerp aangenomen, met de vraag ze naar de diverse regeringen en politieke instanties van ons land te zenden. Onze fractieleidster, mevrouw Gahouchi, heeft het initiatief daartoe genomen. In Picardisch Wallonië heeft de Stad Doornik zich inmiddels bij de beweging aangesloten, dankzij het initiatief van een groep studenten, ‘Tournai for Ouïghours’. Die studenten hebben fantastisch bewustmakingswerk geleverd, waarvoor we hen danken!

Ten slotte hebben een dertigtal ondertekenaars in een open brief die op 30 september 2020 in de krant Le Soir is verschenen, verklaard dat “grote stilte grote misdaden mogelijk maakt en dat het tijd is om de oorverdovende stilte rond de onderdrukking van het Oeigoerse volk te doorbreken”. België heeft China ook gevraagd of het nog van plan is het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten of het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning en het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof te ratificeren. Ons land heeft daarenboven vragen en aanbevelingen geformuleerd over transparantie rond de doodstraf en het belang van de bekendmaking van statistieken. Over die welbepaalde punten hebben we in de commissie amendementen ingediend.

In 2019 heeft de New York Times documenten uitgebracht waaruit blijkt dat de aangeklaagde kampen zeker geen alleenstaande situatie vormen, maar een onderdeel zijn van een veel ruimere campagne tegen de Oeigoeren, de Kazachen en andere moslims.

In de commissie voor Buitenlandse Betrekkingen van de Kamer heeft minister van Buitenlandse Zaken Philippe Goffin er op 7 juli 2020 op gewezen dat België samenwerkt met een aantal gelijkgezinde landen, die ertoe oproepen dat VN‑hoog commissaris voor de Mensenrechten Michelle Bachelet Xinjiang zou mogen bezoeken. De minister heeft daarbij ook aangegeven dat hij de situatie uiteraard blijft volgen.

Inhoudelijk zal ik beklemtonen dat het onze taak is op alle beleidsniveaus de Chinese autoriteiten te benaderen om hen erop te wijzen dat ons land niet kan aanvaarden dat de rechten van een minderheid worden geschonden, noch dat de lichamelijke en geestelijke integriteit van de leden van die minderheid mogelijkerwijs wordt aangetast. De Oeigoeren zijn een volk dat lijdt en waarvan op basis van talloze rapporten kan worden gesteld dat het wordt vervolgd.

De PVDA‑PTB heeft ons in de commissie verweten dat we dit dossier met spoed wilden behandelen. Enkele dagen geleden had ik de gelegenheid overlevenden uit die kampen te spreken, dezelfden die door de Kamer werden gehoord. Het is volstrekt ontoelaatbaar te moeten horen dat we helemaal irrationeel en overhaast te werk zouden gaan. Die kampen bestaan sinds 2016. Naar verluidt zijn er 1 800. Men heeft het over 500 000 tot 800 000 kinderen die aan hun gezin werden ontrukt. Spoed is vereist. Deze toestand duurt al enige tijd.

Men haalde ook het argument aan van de terroristische dreiging waarmee China geconfronteerd zou worden. Ik wijs erop dat de hele wereld onder die dreiging leeft, de westerse landen op de eerste plaats, en dat we daarom nog de elementaire rechten van de bevolking niet hebben geschonden.

Tot slot werd een twijfelachtige vergelijking gemaakt met gewapende conflicten die op touw werden gezet op grond van valse beschuldigingen, zoals in het geval van Irak. Wat doet men met alle waarnemers, alle deskundigen die ons informatie geven, met alle getuigen, alle slachtoffers? Zijn dat leugens? Stem dan voor dit voorstel en sta toe dat onafhankelijke internationale waarnemers ter plaatse gaan om na te kunnen gaan wat daar echt gebeurt.

Het is omdat die toestand volstrekt onaanvaardbaar is, dat wij, mevrouw Gahouchi, mevrouw El Yousfi en ikzelf, een voorstel van resolutie hebben ingediend en dat wij de aanbevelingen die in de commissie voor de Transversale Aangelegenheden werden aangenomen, zullen steunen. Het is absoluut essentieel dat we de regering parlementaire ondersteuning met een heldere focus bieden.

 

M. Philippe Dodrimont (MR). – Je remercie tout d’abord Mme El Yousfi pour son excellent rapport, ainsi que nos services. Je remercie également mes collègues pour le dépôt de ce texte et me félicite des discussions menées en commission à son sujet et surtout de son vote, ô combien important à mon sens.

Les pratiques inacceptables que commet le gouvernement chinois dans la province du Xinjiang à l’encontre de la minorité ouïghoure et d’autres minorités turcophones et musulmanes doivent être condamnées avec force et conviction. Faut‑il rappeler que ces minorités sont victimes de détention et de travail forcé, d’exploitation, de violence physique et psychologique, d’endoctrinement, de stérilisation forcée, etc. ? Il va sans dire que ces pratiques contreviennent de manière radicale au respect des droits les plus fondamentaux et violent sans détour la dignité humaine.

Plusieurs rapports ont été publiés jusqu’à présent. Ils relatent des témoignages d’Ouïghours détenus dans ces « camps de rééducation », soumis au travail forcé et à nombre de mauvais traitements, ainsi que des cas de femmes stérilisées de force ou d’enfants ouïghours séparés de leurs parents. Pareil témoignage nous a d’ailleurs été livré encore cette semaine en commission des Affaires extérieures de la Chambre. Cette situation doit nous interpeller, pour autant que l’on soit normalement constitué, oserais‑je ajouter.

Nous demandons aux autorités chinoises que ces pratiques cessent sans délai, que les camps et centres de détention soient fermés et que les détenus soient libérés. Les autorités chinoises démentent l’existence de ces camps et affirment qu’il s’agit de centres de rééducation. J’ignore ce que cela évoque pour certains, mais cela ne signifie en tout cas rien de bon pour ces gens malheureux et opprimés. Cette dénomination ne semble pas correspondre à la réalité. Il est plus que nécessaire de mettre en place une mission d’enquête des Nations unies et de nommer un envoyé spécial, comme le réclame évidemment la communauté internationale.

Par ailleurs, nous enjoignons les autorités chinoises d’accorder aux observateurs internationaux un accès réel et sans entraves à la province du Xinjiang et aux camps de rééducation. Beaucoup d’éléments sont dissimulés ou rendus particulièrement difficiles d’accès, ce qui ne permet pas de documenter correctement et complètement la situation. Les maltraitances subies par ces minorités ethniques et religieuses font maintenant l’objet d’une visibilité grandissante, nécessaire pour sensibiliser l’opinion publique à cette triste réalité qui constitue pourtant le quotidien de tellement d’individus.

De plus en plus de parlements et même de gouvernements s’expriment ouvertement sur la question. Le sujet a déjà été traité notamment par le Parlement de Wallonie lorsqu’il a adopté, en mars dernier, une résolution similaire à celle que nous allons voter aujourd’hui, comme l’ont rappelé mes collègues. Ma collègue Sabine Laruelle avait déjà, à cette occasion, insisté sur l’importance d’accroître la visibilité du phénomène et d’apporter un appui parlementaire. Même si la qualification des actes commis relève de la compétence des cours et tribunaux internationaux, il s’agit ici d’appeler également nos entreprises à la vigilance et de soutenir nos gouvernements régionaux et fédéral ainsi que les instances de l’Union européenne dans ce véritable combat auprès d’un gouvernement chinois qui continue de nier une quelconque forme de répression vis‑à‑vis des Ouïghours ou d’autres minorités. Nous connaissons l’attachement de la Belgique et de l’Union européenne aux valeurs fondamentales et universelles des droits de l’homme. Nos ministres des Affaires étrangères successifs ont déjà pu le rappeler aux autorités chinoises à plusieurs reprises. Je fais confiance à notre ministre actuelle, Sophie Wilmès, pour réitérer, une fois encore, ce message avec la fermeté requise.

Nous demandons au gouvernement chinois de ratifier le Pacte international relatif aux droits civils et politiques, le Protocole facultatif à la Convention contre la torture et autres peines ou traitements cruels, inhumains ou dégradants, le Protocole facultatif se rapportant à la Convention sur l’élimination de toutes les formes de discrimination à l’égard des femmes ou encore le Statut de Rome de la Cour pénale internationale.

En tant que parlement, nous rappelons à la Chine que les droits sont inscrits dans la Déclaration universelle des droits de l’homme, que de telles violations sont inacceptables, qu’elle devrait ratifier un certain nombre de conventions internationales qui constituent le pilier de la protection des droits humains, et que nous ne cesserons pas d’attirer l’attention, d’insister et d’appeler au respect des libertés et des droits fondamentaux.

Nous ne pouvons rester muets face à de tels agissements d’un gouvernement envers ses citoyens. Ce que la Chine inflige actuellement à la communauté ouïghoure est dramatique, et nous devons le dénoncer.

Je suis une fois de plus outré par la position qu’a prise le PVDA‑PTB en commission, mais je n’en suis plus surpris. Qu’il s’agisse de demander un cessez‑le‑feu dans le cadre du conflit du Haut‑Karabakh, de réclamer la libération de la journaliste chinoise Zhang Zhan, la fin de l’emprisonnement de l’opposant russe Alexeï Navalny, ou encore de plaider la cause des Ouïghours, le PVDA‑PTB fait chaque fois le choix de ne pas soutenir les résolutions proposées, tout en accusant les partis qui en sont à l’origine d’ingérence, d’être instrumentalisés par les États‑Unis, de relancer la guerre froide. On croit rêver.

Je suis gêné, je l’ai dit en commission et je le répète ici, de siéger sur les mêmes bancs que le PVDA‑PTB, dont l’attitude est inacceptable et devrait être dénoncée par l’ensemble des formations politiques démocratiques.

Je regrette aussi aujourd’hui la position de la N‑VA, même si la justification de son abstention est tout autre. En effet, que plusieurs assemblées parlementaires de ce pays se prononcent conjointement sur un même sujet me semble complémentaire, et non contradictoire.

Vous l’avez compris, Madame la Présidente, nous soutiendrons donc cette proposition de résolution, qui nous paraît essentielle.

De heer Philippe Dodrimont (MR). – Ook ik dank mevrouw El Yousfi en de diensten voor het uitstekende verslag. Ik dank ook mijn collega’s voor de indiening van deze tekst en ik ben tevreden over de manier waarop hij in de commissie werd besproken en vooral ook is goedgekeurd, wat in mijn ogen heel erg belangrijk is.

De onaanvaardbare praktijken van de Chinese regering in Xingjiang ten aanzien van de Oeigoeren en andere Turkstalige en islamitische minderheden moeten krachtig en ondubbelzinnig veroordeeld worden. Hoeft het nog herhaald te worden dat die minderheden het slachtoffer zijn van opsluiting en dwangarbeid, uitbuiting, fysiek en psychisch geweld, indoctrinatie, gedwongen sterilisatie enzovoort? Het spreekt voor zich dat dergelijke praktijken volledig indruisen tegen de meest fundamentele mensenrechten en een regelrechte aanslag zijn op de menselijke waardigheid.

Er zijn daarover al verschillende rapporten gepubliceerd. Ze geven de getuigenissen weer van Oeigoeren die in ‘heropvoedingskampen’ werden opgesloten en dwangarbeid moesten verrichten, van vrouwen die gedwongen sterilisatie moesten ondergaan of van Oeigoerse kinderen die van hun ouders werden gescheiden. Zo’n getuigenis kregen we deze week trouwens nog te horen in de commissie voor Buitenlandse zaken van de Kamer. Die situatie moet ieder van ons verontrusten, of toch ieder weldenkend mens, zou ik zeggen.

We vragen aan de Chinese autoriteiten om met onmiddellijke ingang die praktijken stop te zetten. We vragen de sluiting van die gevangenissen en van die kampen en de vrijlating van die gedetineerden. De Chinese autoriteiten ontkennen het bestaan van de kampen en beweren dat het om centra voor heropvoeding gaat. Ik weet niet wat sommigen zich daar bij voorstellen, maar het betekent niets goed voor mensen die onderdrukt worden. Het lijkt erop dat deze vlag de lading niet dekt. Het is meer dan nodig om een VN‑onderzoeksmissie op te richten en een speciale gezant te sturen, zoals de internationale gemeenschap vraagt.

Bovendien sporen we de Chinese autoriteiten aan om de internationale waarnemers werkelijk en onbelemmerd toegang te verlenen tot de provincie Xinjiang en tot de heropvoedingskampen. Tal van elementen blijven verborgen of bijzonder moeilijk toegankelijk, waardoor de toestand slecht of onvolledig in kaart kan worden gebracht. De mishandelingen die die etnische en religieuze minderheden ondergaan, worden steeds meer zichtbaar en dat is nodig om de publieke opinie te sensibiliseren voor deze trieste realiteit die zoveel mensen dag aan dag moeten ondergaan.

Steeds meer parlementen en ook regeringen spreken zich openlijk uit over deze kwestie. Ook het Waals Parlement heeft zich al over dit onderwerp gebogen en heeft, zoals mijn collega’s al hebben gezegd, in maart jongstleden een resolutie goedgekeurd die gelijkaardig is aan de resolutie die hier nu voorligt. Bij die gelegenheid had mijn collega Sabine Laruelle al benadrukt dat het van groot belang is het probleem beter zichtbaar te maken en daaraan vanuit de parlementen bij te dragen. Ook al komt het de internationale rechtbanken toe om de vastgestelde feiten te kwalificeren, toch moeten we onze bedrijven tot waakzaamheid oproepen en zowel onze federale regering en deelstaatregeringen als de instellingen van de Europese Unie steunen in hun strijd om gehoor te krijgen bij de Chinese regering, die elke vorm van onderdrukking van de Oeigoeren of van andere minderheden blijft ontkennen. We weten dat België en de EU veel belang hechten aan de fundamentele en universele rechten van de mens. Onze opeenvolgende ministers van Buitenlandse zaken hebben die boodschap al meermaals kunnen overbrengen aan de Chinese autoriteiten. Ik vertrouw erop dat onze huidige minister van Buitenlandse zaken Sophie Wilmès dat met de nodige kracht opnieuw zal doen.

Aan de Chinese regering vragen we het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen folteringen en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof te ratificeren.

Als parlement herinneren we China eraan dat die rechten opgenomen zijn in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, dat dergelijke schendingen onaanvaardbaar zijn en dat het land een aantal verdragen zou moeten ratificeren die de pijlers vormen van de bescherming van mensenrechten en dat we niet zullen ophouden met de aandacht daarop te vestigen, daarop aan te dringen en op te roepen tot de naleving van de fundamentele rechten.

We kunnen niet afzijdig blijven tegenover dergelijke wandaden van een regering ten aanzien van zijn burgers. Wat de Chinese regering de Oeigoerse gemeenschap aandoet, is dramatisch en we moeten dat veroordelen.

Eens te meer ben ik uitermate verontwaardigd over de standpunten die de PVDA‑PTB in de commissie heeft verdedigd, maar ze verbazen me niet meer. Zowel met betrekking tot het staakt‑het‑vuren in Nagorno‑Karabach, de vrijlating van de Chinese journaliste Zhang Zhan, het niet langer vasthouden van de Russische opposant Aleksej Navalny of het lot van de Oeigoeren kiest de PVDA‑PTB er telkens voor om de voorgestelde resoluties niet te steunen en beschuldigen ze de partijen van de indieners van inmenging, als handlangers van de VS, en van het weer opstoken van de Koude Oorlog. Niet te geloven.

Ik zei het al in de commissie en herhaal het hier: het is beschamend op dezelfde banken te zetelen als de PVDA‑PTB. Hun houding is onaanvaardbaar en zou door alle democratische politieke fracties veroordeeld moeten worden.

Ik betreur eveneens het standpunt van de N‑VA, ook al is de reden voor hun onthouding van een heel andere aard. Dat verschillende parlementen in dit land zich over eenzelfde onderwerp uitspreken is volgens mij complementair en niet contradictorisch.

Mevrouw de voorzitster, wij zullen dit voorstel van resolutie steunen. Ze lijkt ons van essentieel belang.

 

Mme Sabine de Bethune (CD&V). – Au cours des derniers mois, le monde entier s’est clairement rendu compte que, depuis quelques années, la Chine déploie progressivement une politique visant à anéantir une minorité dans la province du Xinjiang, à savoir la communauté ouïghoure. C’est ce qu’il ressort de toute une série de documents, de témoignages couchés désormais sur papier, de dossiers de différents services d’étude et de rapports internationaux. Les faits ne peuvent plus être ignorés.

La communauté ouïghoure établie dans la province du Xinjiang compte environ 13 millions de personnes, ce qui représente une minorité dans cette région. Cette population est systématiquement persécutée et maltraitée par les autorités chinoises. Comme l’ont déjà indiqué la rapporteuse et d’autres collègues, des centaines de milliers de personnes ont été déportées dans des camps et astreintes à du travail forcé. Des dizaines voire des centaines de milliers de personnes ont été internées dans des camps de rééducation, où se forment de véritables goulags dans lesquels les femmes et les hommes sont exposés à des mauvais traitements, sont torturés et subissent des abus sexuels et psychologiques. À la Chambre, comme l’a signalé Mme Ryckmans, on a pu entendre le témoignage poignant d’une femme victime de ces atrocités, qui illustre cette situation inimaginable pour nous.

Près d’un million d’enfants et de bébés seraient séparés de leurs parents. Des femmes détenues dans ces camps seraient massivement stérilisées de force et contraintes à l’avortement. Une étude récente menée par un groupe de réflexion australien a révélé que la natalité dans ce groupe de population aurait baissé dans des proportions dramatiques en un an depuis 2017, lorsque les vagues de déportation auraient débuté : la natalité aurait diminué de 43 % entre 2017 et 2018. Selon des experts, de tels chiffres n’ont plus été observés nulle part dans le monde depuis la Seconde Guerre mondiale. L’ampleur de ces crimes contre la minorité ouïghoure et contre l’humanité ne fait aucun doute aujourd’hui et cette injustice doit cesser.

Aujourd’hui, nous examinons une résolution qui a été largement débattue en commission du Sénat. La proposition de résolution a été approuvée en commission à l’unanimité, à l’exception d’un groupe parlementaire, comme l’ont souligné mes collègues. Cette résolution dénonce sans équivoque la violation des droits de l’homme des Ouïghours.

Nous demandons instamment aux autorités chinoises de cesser cette cruauté et de respecter leurs engagements découlant des conventions internationales relatives aux droits humains et humanitaires qu’elles ont ratifiées, ainsi que de la Constitution chinoise.

Cependant, nous aussi, Occidentaux et Européens, portons une responsabilité, celle de faire respecter les droits de l’homme. Dès lors, nos gouvernements doivent user de tous les leviers diplomatiques pour aborder systématiquement le problème dans leurs contacts avec les autorités chinoises et pour accentuer la pression. Néanmoins, des contacts purement diplomatiques ne suffiront pas à faire ressentir cette pression. La commission estime donc qu’il faut aussi agir sur le plan économique. Par le biais d’une politique de diligence raisonnable, nous devons associer le monde économique et les acteurs sociaux à ce combat. Nos entreprises sont tout à fait capables de concevoir une politique et une stratégie qui leur évitent d’être complices des graves violations des droits de l’homme commises dans la province du Xinjiang. On l’a dit à maintes reprises, les centaines de milliers d’Ouïghours déportés sont engagés comme travailleurs forcés dans la récolte du coton et l’industrie textile. Cette semaine encore, j’ai pris connaissance, dans De Standaard, d’un rapport révélant que des matériaux de construction utilisés pour fabriquer des panneaux solaires dans la région sont également produits par des travailleurs forcés. Nous avons besoin de l’engagement de nos acteurs économiques et sociaux à cet égard. Comprenons‑nous bien, il ne s’agit pas de pointer du doigt nos acteurs économiques. Nous lançons simplement un appel à agir ensemble et à parler d’une seule voix. Nous savons que plusieurs acteurs économiques ont déjà défini une politique en ce sens et que d’autres l’envisagent. Il faut créer des interactions entre tous les acteurs sociaux et politiques qui veulent privilégier les droits humains lorsque des droits aussi fondamentaux sont en jeu, afin de trouver la force de mettre la pression sur les autorités chinoises dans ce domaine.

Mes collègues ont aussi souligné que le Sénat n’est pas seul dans cette lutte pour le respect des droits humains des Ouïghours et d’autres minorités dans la province du Xinjiang. Plusieurs parlements dans le monde se sont exprimés à ce sujet au cours des dernières semaines et le Parlement européen l’a fait aussi avec force. Il convient en outre de rendre hommage au travail de fond que nos voisins à la Chambre des représentants réalisent dans le cadre d’une résolution similaire. Ils ont organisé des auditions très intéressantes qui ont grandement contribué à étayer les thèses que nous évoquons dans notre résolution.

Au terme de la Seconde Guerre mondiale et de l’Holocauste, nous avions dit « plus jamais ça ». À notre grande honte, nous devons aujourd’hui constater que le monde doit à nouveau débattre sur la question de savoir si ces graves violations des droits humains des Ouïghours peuvent être qualifiées de génocide.

Pour conclure, je tiens à remercier les collègues qui ont contribué à l’élaboration de ce texte lors du débat approfondi mené en commission, et en particulier les collègues du PS qui avaient déposé une résolution similaire.

Je pense que la fusion des textes est réussie à l’issue du débat. Tous les groupes, à l’exception d’un seul, y ont apporté leur contribution précieuse.

Ce travail a débouché sur une série de recommandations fortes aux gouvernements de tous les niveaux de pouvoir de notre pays, afin qu’en exerçant une intense pression politique et diplomatique en partenariat avec les acteurs économiques et sociaux, ils luttent contre l’injustice dont sont victimes les Ouïghours. Il est de notre devoir de veiller au respect des droits de l’homme.

J’ai compris que M. Demesmaeker était d’accord avec moi sur le fond, mais que nos avis divergeaient sur la compétence du Sénat. Nous estimons que le Sénat, même après la sixième réforme de l’État, est compétent pour s’engager en faveur des droits de l’homme, non seulement au sein de notre État fédéral, mais aussi en Europe et dans le reste du monde.

Dans ce débat, il est important que tout le monde s’exprime et annonce la couleur. Ce n’est qu’ainsi que l’on pourra ouvrir la voie au rétablissement de la dignité humaine des Ouïghours et d’autres minorités dans la province du Xinjiang.

Permettez‑moi de conclure par une citation du théologien allemand Dietrich Bonhoeffer, qui s’est opposé aux nazis et est mort dans un camp de concentration : « Le silence face au mal est en soi le mal. Ne pas parler, c’est parler. Ne pas agir, c’est agir. » Il est très important que nous nous exprimions ensemble.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). – Voorzitster, collega’s, de voorbije maanden heeft de hele wereld duidelijk gezien dat in China sinds enkele jaren, stap voor stap, een beleid wordt uitgerold met als doel een bevolkingsminderheid in de provincie Xinjiang, de Oeigoerse gemeenschap, te vernietigen. Dat blijkt uit een hele resem documenten, uit getuigenissen die ook te boek zijn gesteld ondertussen, uit dossiers van verschillende studiediensten, uit internationale verslagen. De feiten kunnen niet meer genegeerd worden.

De Oeigoerse gemeenschap in de provincie Xinjiang telt ongeveer 13 miljoen mensen, een minderheid dus in die regio. Die bevolking wordt door de Chinese overheid stelselmatig vervolgd en mishandeld. Onze rapporteur en collega’s hebben er op gewezen, en ik herhaal het: honderdduizenden mensen werden gedeporteerd naar kampen en tot slavenarbeid gedwongen. Tienduizenden tot honderdduizenden zijn in heropvoedingskampen ondergebracht. Een echte goelag heeft zich daar ontwikkeld, waar vrouwen en mannen worden mishandeld, gefolterd en seksueel en psychisch worden misbruikt. Een pakkende getuigenis in de Kamer – collega Ryckmans heeft ernaar verwezen – van een vrouwelijk slachtoffer over die situatie, die wij ons niet kunnen voorstellen, heeft dit geïllustreerd.

Bijna 1 miljoen kinderen en baby’s zouden gescheiden leven van hun ouders. Vrouwen zouden in die kampen massaal en verplicht gesteriliseerd worden en tot abortus worden verplicht. Uit recent onderzoek van een Australische denktank is gebleken dat de nataliteit binnen deze bevolkingsgroep sinds 2017, wat het begin zou geweest zijn van de deportatiegolven, in een jaar tijd op een dramatische wijze gedaald is: van 2017 tot 2018 daalde de nataliteit met 43 %. Experten zeggen dat dit nooit geziene cijfers zijn, nergens ter wereld, sinds de Tweede Wereldoorlog. Over de omvang van die gruwelen tegen de Oeigoerse minderheid en tegen de mensheid bestaat geen twijfel vandaag. En dit onrecht moet stoppen.

Vandaag behandelen we een resolutie die wij in de senaatscommissie grondig hebben besproken. Het voorstel van resolutie werd in de commissie unaniem, op één fractie na, goedgekeurd. De collega’s hebben daarop gewezen. In de resolutie klagen we op ondubbelzinnige wijze de schending van de mensenrechten van de Oeigoeren aan.

Wij vragen de Chinese overheid met aandrang dit stop te zetten en haar verbintenissen die voortvloeien uit de door het land geratificeerde internationale verdragen inzake mensenrechten en humanitaire rechten en uit de Chinese grondwet, na te leven.

Ook wij, hier in het Westen, in Europa, dragen echter een verantwoordelijkheid, namelijk om het respect voor de mensenrechten af te dwingen. Daarom moeten onze regeringen alle diplomatieke hefbomen gebruiken om in elk contact met de Chinese autoriteiten het probleem aan te kaarten en de druk te verhogen. Louter diplomatieke contacten zullen echter niet volstaan om deze druk genoeg voelbaar te maken. De commissie is dan ook van oordeel dat we dit ook via de economische weg moeten aanpakken. Via een beleid van due diligence moeten we de economische en ook de maatschappelijke actoren in deze strijd meenemen. Onze bedrijven zijn perfect in staat om op dat vlak een beleid en strategie uit te bouwen die ervoor zorgt dat ze niet medeplichtig zijn aan de grove mensenrechtenschendingen in de provincie Xinjiang. Het is veelvuldig gezegd, de honderdduizenden gedeporteerde Oeigoeren worden als dwangarbeiders ingezet in de katoenteelt en de textielindustrie. Deze week nog las ik in De Standaard over een rapport waaruit blijkt dat ook bouwstoffen voor zonnepanelen die in die regio worden gemaakt, door dwangarbeiders worden geproduceerd. Wij hebben de inzet van onze economische en maatschappelijke actoren in deze nodig. We mogen elkaar niet verkeerd begrijpen: dit is geen vingerwijzing naar onze economische actoren. Dit is gewoon een oproep om samen één lijn te trekken. We weten dat verschillende van die economische actoren al een beleid in die zin hebben uitgetekend en uitgezet en dat andere dit bestuderen. Er is een wisselwerking nodig tussen alle maatschappelijke en politieke actoren die de mensenrechten bovenaan willen zetten wanneer het gaat over dergelijke fundamentele rechten, om de kracht te vinden om de Chinese autoriteiten op dit vlak onder druk te zetten.

De collega’s hebben ook benadrukt dat de Senaat niet alleen staat in deze strijd voor het respect voor de mensenrechten van de Oeigoeren en ook van andere minderheden in de provincie Xinjiang. Wereldwijd hebben verscheidene parlementen zich de voorbije weken uitgesproken en ook het Europees Parlement heeft dat op een zeer degelijke manier gedaan. Respect is er ook voor het grondige werk dat onze buren, in de Kamer van volksvertegenwoordigers, op basis van een gelijkaardige resolutie leveren. Zij hebben bijzonder interessante hoorzittingen gehouden die heel wat bewijskracht hebben geleverd aan de stellingen die wij in onze resolutie aanhalen.

Na de Tweede Wereldoorlog spraken we, in reactie op de Holocaust, de woorden “nooit meer”. Tot onze schaamte moeten we vaststellen dat de wereld andermaal het debat moet voeren over de vraag of deze grove schendingen van de mensenrechten van de Oeigoeren een genocide mogen worden genoemd.

Tot besluit wil ik alle collega’s danken die met het grondige debat in de commissie tot deze tekst hebben bijgedragen. Ik dank in het bijzonder de collega’s van de PS die een gelijkaardige resolutie hadden ingediend.

Ik denk dat de teksten na het debat goed in elkaar zijn vervlochten. Bijna alle fracties, op één na, hebben belangrijke accenten gelegd.

Het resultaat is een sterke set aanbevelingen aan de regeringen van alle beleidsniveaus van ons land om het onrecht dat de Oeigoeren wordt aangedaan via sterke politieke en diplomatieke druk in partnerschap met maatschappelijke en economische actoren aan te pakken. Het is onze taak om te waken over het respect voor de mensenrechten.

Ik heb begrepen dat collega Demesmaeker en ik het over de grond van de zaak eens zijn, maar dat we van mening verschillen over de bevoegdheid van de Senaat. Wij menen dat de Senaat ook na de zesde staatshervorming bevoegd is om zich in te zetten voor de mensenrechten, niet alleen in ons federale land, maar ook in Europa en de rest van de wereld.

Het is belangrijk dat in dit debat iedereen spreekt en kleur bekent. Slechts op deze wijze kan het pad van het herstel van de menselijke waardigheid van de Oeigoeren en andere minderheden in de provincie Xinjiang worden geëffend.

Sta me toe te besluiten met een citaat van de Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer, die zich verzette tegen de nazi’s en in een concentratiekamp is gestorven: “Zwijgen in het aangezicht van het kwaad is op zichzelf slecht. Niet spreken is spreken. Niet handelen is handelen.” Ik vind het zeer belangrijk dat wij hier samen spreken.

 

M. Tom Ongena (Open Vld). – Il n’est pas inutile de le répéter, 1,8 million de personnes sont aujourd’hui détenues dans des centres de rééducation. Des centaines de milliers d’enfants sont séparés de force de leurs parents. Des dizaines de milliers de femmes et de filles sont stérilisées de force ou contraintes d’avorter, ce qui cause une forte baisse de la natalité parmi les Ouïghours, politique que le régime justifie en la présentant comme une mesure de lutte contre la pauvreté. Cela rappelle fortement ce que nous avons vécu en Europe il y a 80 ans et que nous espérions ne plus jamais devoir revivre. Et si des pays comme les USA, les Pays‑Bas, le Canada et le Royaume‑Uni parlent de génocide – la persécution, l’incarcération et l’élimination de personnes en raison de leur origine ethnique –, ce n’est pas non plus un hasard. C’est donc à raison que la communauté internationale réagit avec horreur à la politique du régime chinois. Les sanctions prises en mars par l’UE, pour la première fois dans le cadre du régime mondial de sanctions en matière de droits de l’homme, soulignent encore la gravité de ce qui se passe dans le Xinjiang. Selon notre groupe, il est bon que le Sénat adresse un signal clair au régime chinois et je remercie Mme de Bethune et nos collègues du PS de leur initiative. La présente résolution a été examinée en profondeur en commission et notre groupe a déposé quelques amendements, dont certains ont été adoptés. Même si tous ne l’ont pas été, nous soutiendrons ce texte. Persécuter des personnes en raison de leur origine est inacceptable et nous ne devons pas nous laisser intimider par le régime chinois. Nous devons lui faire comprendre clairement qu’il doit mettre un terme à ses pratiques infâmes à l’encontre des Ouïghours. Chers collègues, j’ose croire, peut‑être naïvement, que nous serons unanimes à lancer ce signal. Rien ne peut excuser que l’on minimise de tels faits, ni sur le plan institutionnel, chers collègues de la N‑VA, ni quant au fond, chers collègues du PVDA‑PTB. Ce qui se déroule là‑bas est inacceptable pour tout démocrate et nous devons donc le condamner, de préférence unanimement.

De heer Tom Ongena (Open Vld). – Ik besef dat ik in herhaling ga vallen, maar het is niet erg dat we het voldoende herhalen. 1,8 miljoen mensen worden vandaag opgesloten in heropvoedingsscholen. Honderduizenden kinderen worden gedwongen gescheiden van hun ouders. Tienduizenden vrouwen en meisjes worden gedwongen tot sterilisatie of abortus met als gevolg, een sterke daling van het geboortecijfer bij de Oeigoeren – waar collega de Bethune al naar verwees – en een regime dat dit allemaal maar wat afdoet als een beleid van armoedebestrijding. Dat doet toch heel veel denken aan wat wij in Europa 80 jaar geleden hebben meegemaakt en waarvan we hoopten het nooit meer te moeten meemaken. Het is ook geen toeval dat landen zoals de VS, Nederland, Canada en recent ook het Lagerhuis van het VK spreken van een genocide: het doelbewust vervolgen, opsluiten en doen verdwijnen van mensen louter op basis van hun etniciteit, hun afkomst. De internationale gemeenschap reageert daarom terecht vol afschuw op het beleid van het Chinese regime. Sancties die de EU onlangs in maart oplegde waarbij voor de eerste keer het globale mensenrechtensanctieregime werd ingezet, onderstrepen nog maar eens de ernst van wat er zich in Xinjiang afspeelt. Volgens onze fractie is het ook goed dat de Senaat een duidelijk signaal stuurt richting het Chinese regime en ik dank ook de initiatiefnemers, collega de Bethune en collega’s van de PS. Een resolutie die we grondig hebben besproken in de commissie, waar onze fractie ook enkele amendementen op had ingediend. Sommige amendementen hebben steun gekregen, andere niet. Ook al worden niet al onze amendementen aanvaard, we gaan deze tekst toch mee goedkeuren. De vervolgingen op basis van afkomst zijn onaanvaardbaar en we mogen ons helemaal niet laten intimideren door het Chinese regime. We moeten hen duidelijk maken dat ze een einde moeten stellen aan de mensonterende praktijken ten aanzien van de Oeigoeren. Ik hoop, collega’s, misschien naïef, dat we dat signaal unaniem kunnen geven. Want ik denk dat er geen enkel excuus is in het licht van wat we hier net allemaal hebben beschreven, noch institutioneel, collega’s van de N‑VA, en al zeker niet inhoudelijk, collega’s van de PVDA‑PTB om dit onder de mat te vegen, te vergoelijken, te minimaliseren. Wat zich daar afspeelt, is voor elke democraat onaanvaardbaar en moeten we daarom het liefst unaniem afkeuren.

 

M. Antoine Hermant (PVDA‑PTB). – Je souhaiterais apporter quelques précisions au sujet de la position du PVDA‑PTB afin d’éviter toute caricature en l’espèce.

J’insiste sur le fait que le PVDA‑PTB désapprouve la manière dont la Chine est intervenue dans la province du Xinjiang. Le pays est confronté dans cette province aux mouvements djihadistes et à des attentats terroristes depuis des années. Entre 1992 et 2013, une série d’attaques meurtrières ont eu lieu et ont coûté la vie à des centaines de personnes. Face à cela, les autorités chinoises ont fait le choix d’une approche très répressive. Selon un rapport chinois de mars 2019, il y aurait au moins 43 000 Ouïghours condamnés pour terrorisme et activités illégales au Xinjiang depuis 2014. C’est vraiment beaucoup, pour une population de 10 millions d’Ouïghours. Il y aurait aussi des centaines de milliers d’autres Ouïghours obligés de suivre des programmes de formation et de déradicalisation. C’est une situation qui n’est pas acceptable et que nous condamnons.

Dans une lettre du 1er novembre 2019, une douzaine d’experts des Nations unies se prononcent de manière aussi très critique sur l’application des lois antiterroristes chinoises au Xinjiang : « Nous sommes conscients des nombreux défis sécuritaires auxquels la Chine est confrontée et du devoir de l’État d’assurer la sûreté et la sécurité de sa population, notamment par des approches préventives. Cependant, nous sommes gravement préoccupés par le fait que les mesures prévues par la loi antiterroriste pour atteindre cet objectif ne sont ni nécessaires ni proportionnées. (…) L’accent disproportionné mis par les autorités sur la répression des droits des minorités risque d’aggraver tout risque sécuritaire ».

Cela étant, il ne faut pas être naïf. Derrière l’intérêt soudain de certains gouvernements occidentaux pour le sort des Ouïghours se cachent clairement d’autres intérêts. Les avancées chinoises aux niveaux économique et technologique menacent clairement la domination des États‑Unis et des pays occidentaux au niveau mondial. L’alliance militaire de l’OTAN et l’Union européenne qualifient la Chine de « rival systémique ».

Chaque guerre est précédée d’une diabolisation de l’adversaire, et l’impérialisme américain a une longue histoire de propagande noire et grise contre les pays qui s’opposent à leurs intérêts. On se souvient des mensonges concernant les armes de destruction massive qui ont précédé la guerre en Irak ou des mensonges visant à justifier la guerre en Libye, pour ne citer que ces deux pays. D’ailleurs, ceux‑ci sont aujourd’hui des champs de ruines à la suite d’interventions dites humanitaires et ont vu leurs conditions de vie régresser sensiblement.

Pour ce qui est du mot « génocide », inséré dans le texte par un amendement adopté en commission, nous sommes plutôt réservés. Le texte initial n’allait pas aussi loin.

Permettez‑moi de citer les propos tenus le 20 avril dernier par M. Jeffrey Sachs, qui est professeur d’université et conseiller spécial de M. Antonio Guterres, secrétaire général des Nations unies, et qui confirment nos doutes : « Les accusations de génocide ont été formulées le dernier jour de l’administration de Donald Trump par le secrétaire d’État de l’époque, Michael Pompeo, qui n’a pas caché son recours au mensonge en tant qu’instrument de la politique étrangère américaine. ». M. Sachs met donc en garde contre l’utilisation du mot « génocide » : « Un certain nombre d’accusations crédibles de violations des droits de l’homme impactant les Ouïghours existent mais ces violations ne sont pas consécutives à un génocide. À moins que le Département d’État soit en mesure de fonder ces accusations de génocide, il faut les retirer tout en soutenant une enquête de l’ONU sur la situation au Xinjiang. Une accusation de génocide ne doit donc jamais être proférée à la légère. ».

Comme l’a dit notre collègue de la N‑VA, des discussions sont en cours à la Chambre. Le professeur Dubuisson a d’ailleurs indiqué que juridiquement, il n’y a pas lieu de parler de génocide en l’espèce. Un député MR a même dit que cela déforce les autres génocides. Quant au PS, il a admis qu’il n’y avait pas de chiffres précis permettant de qualifier les événements de génocide.

Comment peut‑on croire ceux qui ont bombardé des populations musulmanes au Moyen‑Orient et détruit leur État en provoquant des centaines de milliers de morts et des millions de réfugiés, et qui prétendent aujourd’hui défendre les musulmans en Chine ?

Les Palestiniens subissent une occupation militaire et un apartheid depuis des décennies sans qu’aucune sanction réelle n’ait été prise contre Israël. L’année dernière, le Parlement fédéral a même rejeté une proposition de résolution qui appelait à sanctionner l’État d’Israël tant que celui‑ci continuerait de violer des dizaines de résolutions de l’ONU ainsi que le droit international. On voit aujourd’hui les contorsions de certains partis qui se montrent très agressifs lorsqu’il s’agit d’adopter des résolutions en urgence contre la Chine ou la Russie, mais qui refusent l’urgence pour toutes nos résolutions déposées dans les parlements concernant la situation en Palestine, bien qu’on y déplore, depuis le 10 mai dernier, 220 morts, dont 63 enfants.

Le Yémen est le théâtre d’une grave agression militaire menée par une coalition autour de l’Arabie Saoudite depuis 2014. Bien que la situation soit qualifiée par l’ONU de « pire crise humanitaire du monde », les gouvernements occidentaux n’ont rien entrepris de conséquent contre leur allié saoudien. En Inde, le parti nationaliste de Narendra Modi mène depuis des années une politique systématique de persécution à l’encontre des musulmans et est en train de construire des camps dans l’État de l’Assam pour y déporter les populations musulmanes à qui il a fait retirer la nationalité indienne.

Aucune de ces situations n’amène d’intervention forte ou de campagne des États occidentaux. Israël, l’Arabie Saoudite et l’Inde restent au contraire de proches alliés des États‑Unis et de l’Occident.

De heer Antoine Hermant (PVDA‑PTB). – Ik wil enige verduidelijking geven over het standpunt van de PVDA‑PTB om te vermijden dat er een karikatuur van wordt gemaakt.

De PVDA‑PTB keurt de manier waarop China in de provincie Xinjiang is opgetreden wel degelijk af. Het land wordt in deze provincie al jaren geconfronteerd met jihadistische bewegingen en met terroristische aanslagen. Tussen 1992 en 2013 werden verschillende moordaanslagen gepleegd die aan honderden mensen het leven hebben gekost. Als reactie daarop hebben de Chinese autoriteiten gekozen voor een zeer repressieve aanpak. Volgens een Chinees rapport van maart 2019 zijn er sinds 2014 in Xinjiang minstens 43 000 Oeigoeren veroordeeld wegens terrorisme en illegale activiteiten. Dat is echt wel veel op een bevolking van 10 miljoen Oeigoeren. Ook zouden er honderdduizenden Oeigoeren verplicht worden om programma’s te volgen van scholing en deradicalisering. Dat is een onaanvaardbare toestand die we veroordelen.

In een brief van 1 november 2019 spreken een twaalftal VN‑deskundigen zich ook op heel kritische wijze uit over de toepassing van de Chinese antiterrorismewetten in Xinjiang. De deskundigen zeggen zich bewust te zijn van de vele uitdagingen op het gebied van veiligheid waarmee China te maken krijgt en van de opdracht van de staat om de veiligheid van zijn bevolking te garanderen, onder meer door preventieve acties. Maar ze zeggen ook heel verontrust te zijn door het feit dat de maatregelen die de antiterrorismewetgeving mogelijk maakt om dat doel te bereiken, daarvoor niet nodig noch daarmee evenredig zijn. De overdreven focus van de autoriteiten op de beperking van de rechten van minderheden dreigt het veiligheidsprobleem nog te doen toenemen, menen ze.

We mogen evenwel niet naïef zijn. Achter de plotse belangstelling van sommige westerse regeringen voor het lot van de Oeigoeren zitten wel degelijk andere beweegredenen. De Chinese economische en technologische vooruitgang vormen een bedreiging voor de dominante positie van de VS en de westerse landen op wereldschaal. De militaire alliantie van de NAVO en de EU bestempelt China daarom als een ‘systemische rivaal’.

Elke oorlog wordt voorafgegaan door het demoniseren van de tegenstander, en het Amerikaanse imperialisme heeft een lange geschiedenis van zwarte en grijze propaganda gericht op landen die hun belangen in de weg staan. Denken we maar aan de massavernietigingswapens die de weg moesten voorbereiden voor de oorlog in Irak of de leugens die als rechtvaardiging dienden voor een oorlog in Libië, om maar die twee landen te noemen. Ze liggen nu in puin als gevolg van de zogenaamde humanitaire interventies, en het leven daar is er sterk op achteruitgegaan.

Wat betreft de invoeging van het woord ‘genocide’ in de tekst door middel van een amendement dat in de commissie werd aangenomen, zijn we veeleer terughoudend. De oorspronkelijke tekst ging niet zover.

Ik verwijs naar een verklaring van 20 april van de heer Jeffrey Sachs, hoogleraar en bijzonder raadgever van VN‑secretaris‑generaal Antonio Guterres, die ons vermoeden bevestigt: de beschuldiging van genocide werd tijdens de laatste dagen van het presidentschap van Donald Trump gedaan door toenmalig minister van buitenlandse zaken Mike Pompeo, die niet verlegen zat om een leugen als instrument van het Amerikaanse buitenlandbeleid, zei Sachs. Hij waarschuwt ons dus wat het gebruik van het woord ‘genocide’ betreft. Er bestaan een aantal geloofwaardige beschuldigingen van mensenrechtenschendingen die een impact hebben op de Oeigoerse bevolking, maar dat zijn daarom geen uitvloeisels van een genocide. Tenzij het Amerikaanse State Department die aanklacht kan bewijzen, moet ze ingetrokken worden en moet een VN‑onderzoek worden gesteund naar de situatie in Xinjiang. Een beschuldiging van genocide mag nooit lichtzinnig worden uitgesproken, aldus Sachs.

Zoals onze collega van de N‑VA zei, is hierover een debat bezig in de Kamer. Professor Dubuisson heeft trouwens aangegeven dat er in dit geval juridisch geen sprake kan zijn van genocide. Een MR‑parlementslid zei ook dat dit de andere genocides afzwakt. De PS heeft van zijn kant toegegeven dat er geen precieze cijfers zijn op basis waarvan de feiten als genocide kunnen worden gekwalificeerd.

Hoe geloofwaardig is het dat zij die de islamitische volken in het Midden‑Oosten gebombardeerd hebben en hun staat ontwricht hebben door honderdduizenden mensen te doden en miljoenen anderen op de vlucht te jagen nu de moslims in China gaan verdedigen?

Palestijnen ondergaan al tientallen jaren militaire bezetting en apartheid zonder dat er enige echte sancties tegen Israël worden getroffen. Vorig jaar heeft het federale parlement zelfs een voorstel van resolutie verworpen dat ertoe opriep om de Israëlische staat te sanctioneren zolang hij tientallen VN‑resoluties en het internationaal recht met de voeten bleef treden. We zien vandaag hoe sommige partijen zich in bochten wringen en zeer kordaat uit de hoek komen om spoedeisende resoluties aan te nemen tegen China of Rusland maar de spoedbehandeling weigeren voor al onze resoluties die in de parlementen zijn ingediend met betrekking tot de toestand in Palestina, ofschoon daar sinds 10 mei jongstleden 220 doden zijn gevallen, waaronder 63 kinderen.

Yemen is sinds 2014 het schouwtoneel van een ernstige militaire agressie door een coalitie van landen rond Saoedi‑Arabië. De VN bestempelt de situatie als de ‘ergste humanitaire crisis van de wereld’, maar de westerse regeringen hebben nog niets zinnigs ondernomen tegen hun Saoedische bondgenoot. In India voert de nationalistische partij van Narendra Modi al jaren een beleid van systematische vervolging van moslims en bouwt hij kampen in de staat Assam om er de moslimbevolking naar te verbannen van wie hij de Indische nationaliteit heeft afgenomen.

Geen enkele van die situaties geeft aanleiding tot een krachtdadig optreden van de westerse landen. Israël, Saoedi‑Arabië en India blijven integendeel nauwe bondgenoten van de VS en het Westen.

 

M. Bert Anciaux (Vooruit). – Madame la Présidente, pourrais‑je réagir brièvement ? Il y a une chose que je ne comprends vraiment pas et j’aurais aimé que M. Hermant tente de me l’expliquer.

Monsieur Hermant, parce que certains excellent dans l’indignation sélective, le PVDA‑PTB se met également à faire preuve d’indignation sélective. Je ne vois absolument pas comment vous allez pouvoir justifier une telle attitude. Ce n’est pas parce que certains ne mesurent pas, totalement à tort selon vous et selon moi, la réalité de la situation vécue, par exemple, par les Palestiniens, que vous devez alors vous dire que puisque ces gens ne veulent pas voir cette réalité, vous pouvez aussi fermer les yeux sur d’autres situations et ne pas dire la vérité sur ce que vivent les Ouïghours. Je ne peux vraiment pas comprendre un tel raisonnement.

La politique est parfois entachée d’hypocrisie, c’est certain. Mais ce n’est pas une raison pour que vous jouiez à votre tour à l’hypocrite. Si vous vous indignez de la situation des Ouïghours, ne vous préoccupez pas de ce que d’autres font et proclamez haut et fort votre indignation ! Si vous ne cessez pas ce petit jeu, vous et toute la politique internationale du PVDA‑PTB perdrez toute crédibilité. Je trouve cela vraiment triste.

De heer Bert Anciaux (Vooruit). – Voorzitter, mag ik even reageren? Er is iets wat ik echt niet begrijp en ik had graag gehad dat de heer Hermant zou proberen dat te verklaren.

Mijnheer Hermant, omdat een aantal mensen een selectieve verontwaardiging hebben, gaat de PVDA‑PTB ook een selectieve verontwaardiging hebben. Het is me totaal vreemd hoe u dat kan verklaren. Het is toch niet omdat bepaalde mensen totaal ten onrechte, volgens u en volgens mij, niet kijken naar de ernst van de situatie van bijvoorbeeld de Palestijnen, dat u dan moet zeggen: “Omdat die mensen dat niet willen zien, ga ik mijn ogen sluiten en niet de waarheid vertellen over de situatie van de Oeigoeren”? Dat begrijp ik werkelijk niet.

Dat er hypocrisie is in de politiek? Absoluut! Maar wees dan zelf toch niet hypocriet. Dat is wat ik niet begrijp. Als u verontwaardigd bent over de Oeigoeren, trek u dan geen zier aan van wat anderen doen, en zeg dat u verontwaardigd bent! Speel geen spel, want daarmee maakt u zichzelf en de hele internationale politiek van PVDA‑PTB ongeloofwaardig. Dat vind ik echt triest.

 

M. Antoine Hermant (PVDA‑PTB). – Je comprends que le collègue s’énerve car nous mettons le doigt sur une contradiction qui n’est pas explicable. Beaucoup de gens se demandent – et il y en a même qui manifestent – pourquoi les parlements n’agissent pas contre Israël. J’espère que nous aurons l’occasion d’y revenir au plus vite en commission. J’espère aussi, chers collègues, que vous prendrez position, ainsi que les différents partis, pour que des sanctions soient enfin adoptées contre Israël.

En l’occurrence, mon intervention vise à commenter notre position. Il me semble que les avis des uns et des autres doivent être respectés un tant soit peu.

Le PVDA‑PTB se bat bien entendu pour le respect des droits de l’homme en Belgique, contre l’islamophobie, contre l’oppression des minorités et contre la guerre. Nous condamnons la prise en main chinoise au Xinjiang et continuons de suivre la situation là‑bas avec attention et préoccupation, mais nous refusons de rentrer dans une logique de guerre froide. Au contraire, nous avons besoin d’un large mouvement qui défend le dialogue et la paix. Un mouvement en ce sens vient d’ailleurs de naître aux États‑Unis il y a quelques heures. M. Dodrimont l’a justement évoqué. Des organisations représentant plus d’un million de personnes aux États‑Unis ont appelé à arrêter la guerre froide contre la Chine. Elles estiment que la campagne anti‑Chine est non seulement inutile, mais aussi nuisible car elle nourrit, selon elles, inévitablement le racisme, la violence, la xénophobie et le nationalisme blanc.

Pour toutes les raisons précitées, nous nous abstiendrons donc sur le texte à l’examen.

De heer Antoine Hermant (PVDA‑PTB). – Ik begrijp dat de collega zenuwachtig wordt omdat we de vinger op de wonde leggen van een onverklaarbare tegenstrijdigheid. Veel mensen vragen zich af – en sommige gaan er zelfs voor betogen – waarom de parlementen niets ondernemen tegen Israël. Ik hoop dat we de gelegenheid zullen krijgen om daar binnenkort op terug te komen in de commissie. Ik hoop ook, collega’s, dat u en de verschillende partijen ervoor zullen pleiten om eindelijk sancties te treffen tegen Israël.

Nu is het de bedoeling dat ik onze positie over deze resolutie toelicht. Ik krijg de indruk dat iedereen hier enigszins zijn zin moet krijgen.

De PVDA‑PTB strijdt natuurlijk voor de naleving van mensenrechten in België, tegen islamofobie, tegen de onderdrukking van minderheden en tegen oorlog. We veroordelen de Chinese machtsuitoefening in Xinjiang en blijven de toestand ter plaatse aandachtig en bezorgd opvolgen, maar we weigeren ons te laten meeslepen in een koudeoorloglogica. Er is integendeel nood aan een brede beweging die vrede en dialoog voorstaat. In de Verenigde Staten is er trouwens enkele uren geleden zo een beweging ontstaan. De heer Dodrimont sprak er zonet nog over. Organisaties die meer dan een miljoen mensen in de VS vertegenwoordigen vragen om de koude oorlog tegen China een halt toe te roepen. Ze vinden dat de anti‑Chinese campagne niet enkel nutteloos is, maar ook schadelijk omdat ze volgens hen onvermijdelijk zal leiden tot racisme, geweld, xenofobie en blank nationalisme.

Om al die redenen zullen we ons onthouden over de voorliggende tekst.

 

Mme Annick Lambrecht (Vooruit). – Je tiens tout d’abord à remercier les auteurs de la résolution, et j’ai quand même à cœur de souligner que notre parti est lui aussi très préoccupé par la répression subie par les Ouïghours.

Il ne fait aucun doute que le gouvernement chinois se rend coupable à très grande échelle de violations des droits humains dans la province du Xinjiang, allant de l’incarcération aux programmes de rééducation et au travail forcé organisé.

Je ne vais pas répéter en détail ce que les précédents intervenants ont très justement dénoncé, mais je soulignerai que les autorités belges ont pour tradition de soutenir l’Union européenne lorsqu’il s’agit de veiller au respect de la réglementation en matière de droits de l’homme. L’Union a raison de mettre ces thématiques en bonne place dans son agenda et nous approuvons son attitude.

Pour notre parti, les droits humains et leurs violations doivent assurément peser sur la politique étrangère du fédéral, mais aussi sur celle des entités fédérées. La promotion et le respect des droits de l’homme, de la démocratie et de l’État de droit doivent rester au cœur de toutes relations durables, y compris entre la Belgique et la Chine.

Nous condamnons résolument le travail forcé et les violations massives de ces droits humains par la Chine. Et nous demandons aux différents gouvernements de la Belgique de prendre, conjointement avec l’Union européenne, les mesures nécessaires pour inciter le gouvernement chinois, et même le forcer si faire se peut, mais en tout cas l’amener à mettre un terme aux camps et à ces violations flagrantes des droits humains.

J’ai encore un peu de temps car je ne vais pas répéter en détail les faits déjà énumérés avec pertinence pour dénoncer les atrocités commises à l’égard des Ouïghours.

Je souhaite quand même m’attarder sur deux éléments. Je ne comprends pas les partis qui approuvent le contenu de la résolution mais qui disent en même temps qu’ils ne la voteront pas parce que le Sénat ne leur semble pas être l’assemblée appropriée. Ils n’aident pas les Ouïghours en raisonnant de la sorte. Et ils ne font rien pour mettre un terme à ces violations flagrantes. Je n’en dirai pas plus.

Je ne comptais pas non plus m’attarder sur l’attitude du PVDA‑PTB, je l’ai déjà fait en commission, mais je vais quand même la dénoncer sur ces bancs. Monsieur Hermant, personne ici ne peut comprendre les circonvolutions dont vous usez pour ne pas vous préoccuper du sort des Ouïghours en mettant dans le même panier les Américains, les Israéliens, les Palestiniens, les Saoudiens et la guerre froide. Vous pouvez essayer de répéter votre argumentation au niveau flamand ou au fédéral, à la Chambre et dans cet hémicycle, cela ne fonctionnera pas. Vous ne parviendrez pas à expliquer que vous êtes pour le respect des droits humains, mais que vous ne soutiendrez pas les Ouïghours à cause d’autres conflits, qui restent irrésolus.

Moi‑même et, vous l’avez entendu, un grand nombre de mes collègues ne peuvent comprendre votre raisonnement. Je ne puis qu’exprimer la honte que votre tentative d’explication me fait ressentir. Mais nous sommes en démocratie, et vous avez le droit de tenir de tels propos, même si nous ne les approuvons pas. Notre groupe votera cette résolution parce que nous pensons réellement qu’elle peut faire bouger la Chine. Que l’initiative vienne du Sénat et que nous soyons peut‑être une petite assemblée n’y change rien. Nous restons une institution démocratiquement élue et nous pouvons aussi peser pour que les choses changent. Je tiens à répéter que nous soutiendrons ce texte.

Mevrouw Annick Lambrecht (Vooruit). – Ik wil de indieners van de resolutie eerst en vooral danken en toch wel benadrukken dat ook onze partij zeer bezorgd is over de onderdrukking van de Oeigoeren.

De Chinese regering – en dat staat buiten twijfel – maakt zich op zeer grote schaal schuldig aan mensenrechtenschendingen in de provincie Xinjiang, gaande van opsluiting, heropvoedingsprogramma’s en georganiseerde dwangarbeid.

Ik ga niet alle details herhalen die zeer terecht werden opgesomd door de voorgaande sprekers, maar benadruk dat de Belgische overheden een traditie hebben om de Europese Unie te ondersteunen als het gaat over regelgeving in verband met mensenrechten. Ze zetten dat terecht hoog op de agenda en we steunen hen daarin.

Mensenrechten en gebrek aan respect daarvoor moeten volgens onze partij zeker invloed hebben op het federale buitenlands beleid, maar ook op het beleid van de deelstaten. Het bevorderen en eerbiedigen van mensenrechten, democratie en de rechtstaat moeten de kern blijven van langlopende relaties, ook tussen België en China.

Wij veroordelen ten stelligste de dwangarbeid en de schending van deze mensenrechten op hoog niveau door China. En we verzoeken de regeringen in België, samen met de EU om de nodige maatregelen te nemen om de Chinese regering ertoe aan te zetten, te dwingen als het kan, maar toch zeker aan te zetten een einde te maken aan de kampen en het flagrant schenden van die mensenrechten.

Ik heb een beetje tijd over omdat ik de data niet zal herhalen van de terecht opgesomde feiten, van de gruwels die gebeuren tegen de Oeigoeren.

Ik wil toch twee zaken stellen. Partijen die zeggen dat het allemaal zeer goed is wat in de resolutie staat, maar dan zeggen dat ze de resolutie niet goedkeuren omdat ze de Senaat niet oké vinden, dat kan ik niet begrijpen. Daarmee help je de Oeigoeren niet. U helpt niet een einde te maken aan deze flagrante schending. Meer zal ik daar niet over zeggen.

Ik was ook niet van plan iets te zeggen over de PVDA‑PTB, ik heb dat in de commissie gedaan, maar ik ga het nu toch doen. Dat u zich hier, mijnheer Hermant, in allerlei bochten wringt, en de Amerikanen, de Israëli’s, de Palestijnen, de Saudi’s, de Koude Oorlog, allemaal op één hoop gooit om uw rug te kunnen keren naar wat gebeurt met de Oeigoeren, dat is onbegrijpelijk. En jullie mogen dat op Vlaams niveau, of federaal in de Kamer en ook hier proberen uit te leggen, het zal u niet lukken. U kunt niet uitleggen dat u voor het respecteren van mensenrechten bent, maar dat u, omwille van andere conflicten, die nu niet zijn opgelost, de Oeigoeren niet gaat steunen.

Ik, en u hebt het gehoord, ook veel van mijn collega’s kunnen dat niet begrijpen. Ik heb plaatsvervangende schaamte dat jullie dat zo proberen uit te leggen. Maar we zitten in een democratie, dat is uw recht. Maar onze steun hebt u daar niet voor. We gaan met onze fractie deze resolutie steunen omdat we echt denken dat ze een verschil kan maken. Dat het vanuit de Senaat gebeurt en dat we misschien maar een kleine instelling zouden zijn, verhindert dat niet. We zijn nog altijd een democratisch verkozen instelling en ook ons gewicht kan helpen. Ik wil nog eens onze steun uitdrukken.

 

  La discussion est close.

  De bespreking is gesloten.

 

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la proposition de résolution.

  De stemming over het voorstel van resolutie heeft later plaats.

 

Présentation d’un premier et d’un deuxième candidat à la fonction de juge d’expression néerlandaise à la Cour constitutionnelle (Doc. 7‑252)

Voordracht van een eerste en tweede kandidaat voor het ambt van Nederlandstalig rechter in het Grondwettelijk Hof (Stuk 7‑252)

 

Mme la présidente. – Nous procédons maintenant au scrutin secret pour la présentation de deux candidats à la fonction de juge d’expression néerlandaise à la Cour constitutionnelle, en vue du remplacement d’un juge qui sera admis à la retraite le 17 juin 2021.

Le Sénat a reçu deux candidatures. Le document portant les noms des candidats au mandat à pourvoir a été distribué sous le no 7‑252/1.

Le Bureau a examiné la recevabilité des candidatures. Tous les sénateurs ont pu prendre connaissance du curriculum vitae des candidats, qui remplissent les conditions légales de nomination.

Deux scrutins devront avoir lieu, l’un pour la présentation du premier candidat et l’autre pour la présentation du deuxième candidat.

Les candidats doivent obtenir la majorité de deux tiers des suffrages des membres présents afin de pouvoir être présentés.

Si, pour chacun de ces scrutins, aucun candidat n’obtient la majorité requise, un scrutin de ballottage a lieu.

Afin d’écarter le moindre doute lors du comptage, je vous rappelle que le Bureau a décidé que le nombre de « suffrages des membres présents « est déterminé sur la base du nombre de bulletins de vote déposés dans l’urne. Pour pouvoir être présenté, un candidat doit obtenir la majorité des deux tiers de ce nombre de suffrages.

De voorzitster. – We gaan nu over tot de geheime stemming voor de voordracht van twee kandidaten voor het vacante ambt van Nederlandstalig rechter in het Grondwettelijk Hof, ter vervanging van een rechter die op 17 juni 2021 in ruste gesteld wordt.

De Senaat heeft twee kandidaturen ontvangen. Het stuk met de lijst van de kandidaten voor het te begeven ambt, werd rondgedeeld onder het nr. 7‑252/1.

Het Bureau heeft de ontvankelijkheid van de kandidaturen onderzocht. Alle senatoren hebben kennis kunnen nemen van het curriculum vitae van de kandidaten, die voldoen aan de wettelijke benoemingsvoorwaarden.

Er zijn twee geheime stemmingen, respectievelijk voor de voordracht van de eerste kandidaat en voor de voordracht van de tweede kandidaat.

De kandidaten dienen een meerderheid van twee derde van de stemmen van de aanwezige leden te behalen om voorgedragen te kunnen worden.

Indien, voor elk van deze stemmingen, geen enkele kandidaat de vereiste meerderheid verkrijgt, heeft herstemming plaats.

Om elke twijfel bij de telling uit te sluiten, herinner ik u eraan dat het Bureau heeft beslist dat “het aantal stemmen van de aanwezige leden” wordt vastgesteld aan de hand van het aantal stembrieven dat in de urne wordt aangetroffen. Om te kunnen worden voorgedragen, dient een kandidaat de tweederdemeerderheid van dat aantal stemmen te behalen.

 

Premier scrutin

Eerste geheime stemming

 

Mme la présidente. – Nous procédons d’abord au scrutin secret pour la présentation d’un premier candidat à la fonction de juge d’expression néerlandaise à la Cour constitutionnelle.

Les membres qui assistent à la séance dans l’hémicycle émettent en premier leur vote. J’invite ensuite à venir voter, tour à tour, par groupe politique, les sénateurs qui suivent la séance à partir d’autres salles. Après le vote, chaque sénateur regagne sa salle.

Pendant que les scrutateurs dépouillent les bulletins du scrutin, nous poursuivons l’examen des points inscrits à notre ordre du jour.

Dès que les résultats sont connus, ils sont communiqués. Ensuite, les votes pour la Cour constitutionnelle sont poursuivis.

Le sort désigne M. Coenegrachts et Mme Goffinet pour remplir les fonctions de scrutateurs pour le scrutin secret.

Vous avez reçu une enveloppe contenant un bulletin de vote de couleur rose pour le scrutin.

Vous pouvez voter pour un candidat.

Le vote commence par les sénateurs présents dans l’hémicycle.

De voorzitster. – We gaan eerst over tot de geheime stemming betreffende de voordracht van een eerste voor het ambt van Nederlandstalig rechter in het Grondwettelijk Hof.

Eerst brengen de leden die de vergadering in het halfrond bijwonen, hun stem uit. Vervolgens nodig ik de senatoren die de vergadering vanuit andere zalen volgen, beurtelings per fractie uit om te komen stemmen. Na de stemming keren zij naar hun zaal terug.

Terwijl de stemopnemers overgaan tot het tellen van de stemmen, wordt de agenda verder afgewerkt.

Zodra de resultaten van de stemmingen bekend zijn, worden ze door mij meegedeeld. Daarna worden de stemmingen voor het Grondwettelijk Hof verdergezet.

Het lot wijst de heer Coenegrachts en mevrouw Goffinet aan om de functie van stemopnemers te vervullen voor de geheime stemming.

U hebt een omslag met een roze stembriefje voor de stemming ontvangen.

U kan voor één kandidaat stemmen.

De stemming begint met de senatoren die in het halfrond aanwezig zijn.

 

(Il est procédé au scrutin secret.)

(Tot de geheime stemming wordt overgegaan.)

 

Les scrutateurs vont maintenant procéder au dépouillement des bulletins du scrutin.

Je vous rappelle qu’après lecture des résultats, nous devons encore procéder à au moins un scrutin pour la Cour constitutionnelle.

De twee stemopnemers gaan nu over tot het tellen van de stembriefjes van de geheime stemming.

Ik herinner u eraan dat wij na het voorlezen van de uitslagen nog minstens één geheime stemming moeten houden voor het Grondwettelijk Hof.

 

Institution d’une commission spéciale

Oprichting van een bijzondere commissie

 

Mme la présidente. – Le Bureau propose de créer une commission parlementaire mixte Sénat‑Chambre chargée de l’évaluation des structures de l’État.

La mission de base de la Commission parlementaire mixte est la suivante : « L’évaluation des réformes institutionnelles mises en œuvre depuis 1970, en vue d’inventorier et d’étudier les possibilités de rendre la répartition des compétences, le fonctionnement des institutions et la coopération entre l’autorité fédérale, les Communautés et les Régions plus efficients et plus efficaces. «

Cela signifie concrètement que la commission parlementaire mixte a trois missions principales :

  dresser un inventaire objectif des difficultés dans la répartition des compétences entre l’État fédéral et les entités fédérées qui requièrent une solution à l’avenir ;

  évaluer ces difficultés ;

  formuler des propositions et/ou des recommandations pour résoudre ces difficultés, sans faire de choix.

La commission parlementaire mixte sera présidée conjointement par les présidentes du Sénat et de la Chambre, avec voix consultative.

La commission parlementaire mixte sera composée de 28 membres à l’exclusion des présidentes, la répartition proportionnelle étant appliquée à l’ensemble des deux assemblées :

  14 membres effectifs et autant de suppléants, désignés par le Sénat parmi ses membres ;

  14 membres effectifs et autant de suppléants, désignés par la Chambre des représentants parmi ses membres.

Les groupes non représentés ou non reconnus peuvent désigner un membre dans chaque délégation avec voix consultative.

Afin de garantir la présence de toutes les communautés linguistiques, le sénateur désigné par le Parlement de la Communauté germanophone sera ajouté dans la délégation du Sénat avec voix consultative.

Le rapport doit être soumis avant décembre 2021, à moins que le délai ne soit prolongé par une décision des deux assemblées.

La Commission parlementaire mixte adoptera un règlement de fonctionnement interne.

La commission peut faire appel à des experts dans les limites et selon les modalités que définiront les deux Bureaux.

De voorzitster. – Het Bureau stelt voor om een gemengde parlementaire commissie Senaat‑Kamer te installeren belast met de evaluatie van de staatsstructuren.

De basisopdracht van de Gemengde Parlementaire Commissie luidt als volgt: “De evaluatie van de staatkundige hervormingen sinds 1970, met het oog op een inventarisatie en een onderzoek naar een efficiëntere en effectievere bevoegdheidsverdeling, werking van de instellingen en samenwerking tussen de federale overheid, de Gemeenschappen en de Gewesten.”

Concreet betekent dit dat de gemengde parlementaire commissie drie grote opdrachten heeft:

  het maken van een objectieve inventaris van de knelpunten in de bevoegdheidsverdeling tussen de federale staat en de deelstaten die een oplossing vereisen in de toekomst;

  het evalueren van deze knelpunten;

  het formuleren van voorstellen en/of aanbevelingen om deze knelpunten op te lossen, zonder keuzes te maken.

Het voorzitterschap behoort toe aan de voorzitsters van de Senaat en de Kamer, die zetelen met raadgevende stem.

De gemengde parlementaire commissie zal 28 leden tellen, de voorzitsters uitgezonderd, waarbij de evenredige vertegenwoordiging wordt toegepast over de twee assemblees samen:

  14 vaste leden en 14 plaatsvervangers die door de Senaat onder zijn leden worden aangewezen;

  14 vaste leden en 14 plaatsvervangers die door de Kamer van volksvertegenwoordigers onder haar leden worden aangewezen.

De niet‑vertegenwoordigde of niet‑erkende fracties kunnen in iedere delegatie een lid aanwijzen met raadgevende stem.

Teneinde de aanwezigheid van alle taalgemeenschappen te garanderen zal in de delegatie van de Senaat met raadgevende stem de senator aangewezen door het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap worden toegevoegd.

Het verslag moet worden ingediend tegen december 2021, tenzij de termijn wordt verlengd door een beslissing van beide assemblees.

De Gemengde Parlementaire Commissie zal een reglement van interne werking vastleggen.

De commissie kan een beroep doen op deskundigen binnen de grenzen en volgens de modaliteiten die door beide Bureaus zullen worden bepaald.

 

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Nous avons déjà amplement discuté de cette proposition au sein du Bureau. Celui‑ci se réunissant à huis clos, j’aimerais présenter ici les remarques que le groupe N‑VA a formulées à ce sujet.

La proposition à l’examen prévoit de créer une commission parlementaire mixte chargée d’évaluer les réformes institutionnelles mises en œuvre depuis 1970. Elle serait composée de 14 sénateurs et 14 députés. Il y a des dérogations, on y reviendra plus tard. Le principe de la représentation proportionnelle, c’est‑à‑dire le système D’Hondt, serait appliquée. Ici aussi, il y a des dérogations.

Cette commission aurait trois missions principales : dresser un inventaire objectif des difficultés dans la répartition des compétences entre l’État fédéral et les entités fédérées, évaluer ces difficultés et formuler des propositions et/ou des recommandations pour résoudre ces difficultés.

J’aborderai d’abord le contenu de la mission. La N‑VA est un parti nationaliste flamand. En nous, vous trouverez donc un partenaire pour mettre de l’ordre dans ce pays et lui conférer une nouvelle structure. Nous restons convaincus qu’il doit évoluer vers le confédéralisme et nous ne doutons d’ailleurs pas que cela se produira un jour. Ce pays a besoin d’être réformé et modernisé en profondeur. Nous ne pouvons pas nous contenter, cette fois encore, de quelques aménagements à la marge, avec des blocs de compétences hétérogènes et un financement insuffisant, sous peine de devoir rouvrir le débat dans quelques années parce que les résultats escomptés ne sont pas au rendez‑vous. Nous avions déjà lancé semblable mise en garde lors de la sixième réforme de l’État. Ce genre de bricolage institutionnel ne profite à personne.

J’aime bien le surréalisme mais je le préfère dans un musée. Ce n’est pas vraiment un concept que l’on aime voir accolé à la structure politique de son pays.

Aucune forme d’État n’est définitive, certainement pas celle de la Belgique. Six réformes institutionnelles ont été menées en un demi‑siècle : c’est peut‑être le signe que quelque chose ne va pas dans le système. Je ne puis que recommander vivement à mes collègues de lire notre brochure sur le confédéralisme.

Au Parlement flamand, un groupe de travail « Affaires institutionnelles » planche actuellement sur ces matières. Tous les groupes politiques participent étroitement aux travaux. Le groupe de travail évalue les compétences et répertorie les difficultés afin de faire des suggestions en vue de la constitution de blocs de compétences homogènes. Cela ressemble fort à ce que la commission parlementaire mixte veut faire. Il ne me paraît donc pas anormal d’attendre le résultat des travaux du groupe de travail du Parlement flamand. Si le Sénat veut être le lieu de rencontre des entités fédérées, il faut alors que celles‑ci prennent position, du moins celles qui aspirent à une réforme de l’État. Les travaux des entités fédérées pourraient servir de base à des discussions ultérieures.

D’autres parlements régionaux pourraient prendre des initiatives analogues. Il semblerait qu’il y ait une volonté dans ce sens.

À la Chambre, le groupe N‑VA a d’ores et déjà déposé une déclaration globale de révision de la Constitution, afin que tous les articles puissent être déclarés ouverts à révision et qu’une réforme totale soit possible.

Si le Sénat parvient à compiler les conclusions des différents parlements régionaux, alors il pourra vraiment servir de lieu de rencontre entre les régions. Il est inutile d’entamer ici un tel chantier alors que celui‑ci est toujours en cours dans les différentes régions.

En outre, le rapport de la commission mixte devrait être prêt pour la fin de l’année. Ce délai pourrait certes être prolongé, mais il est totalement irréaliste pour une tâche d’une telle ampleur, a fortiori si l’on vise un travail de qualité.

La liste des articles de la Constitution déclarés ouverts à révision, que le gouvernement Vivaldi a dressée il y a quelques semaines, est très limitée.

D’aucuns parmi vous se souviendront encore de mon vibrant plaidoyer sous la précédente législature pour que le débat soit le plus large possible. La minorité gouvernementale de l’époque n’y a malheureusement pas donné suite. Si nous décidons de créer cette commission mixte, mieux vaudrait donc attendre, selon moi, qu’il y ait davantage de marge sur le plan constitutionnel. Cela ne doit certainement pas nous empêcher d’avoir un débat ; c’est juste la forme, telle qu’elle est proposée aujourd’hui, qui n’est pas la bonne ou, du moins, pas la plus efficace.

Je voudrais dire quelques mots précisément à propos de la composition. Il existe certaines règles en fonction de la taille des partis, il s’agit du système D’Hondt. Je note qu’il y aurait 14 délégués de la Chambre et 14 du Sénat. Nous en avons encore débattu il y a peu au sein du Bureau et je n’ai rien contre le principe. Mais pourquoi faut‑il à nouveau faire des exceptions en l’espèce ? Pourquoi les deux présidentes ne sont‑elles pas prises en compte dans le système D’Hondt ? Vous dites qu’elles ont seulement une voix consultative, mais vous dérogez d’emblée au système D’Hondt. Vous faites la même chose pour le groupe non reconnu, puis pour la Communauté germanophone. Il est évident que celle‑ci doit être pleinement représentée au sein de cette commission et ne pas simplement avoir une voix consultative. À chaque fois, vous faites des exceptions afin de contourner le système D’Hondt.

Pour conclure, je dirai que je suis favorable à tout débat relatif à la réforme de l’État. Ce pays ne fonctionne tout simplement pas. Il a besoin d’une réforme profonde et réfléchie. Ce n’est pas en créant aujourd’hui cette commission mixte et en lui adjoignant des panels citoyens que l’on mènera à bien une telle réforme. Il s’agit plutôt de l’exemple type de la manière totalement inefficace dont on a abordé les réformes par le passé.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – We hebben hierover al uitvoerig gesproken in het Bureau. Aangezien het Bureau met gesloten deuren vergadert, wil ik de opmerkingen van de N‑VA‑fractie toch ook hier meedelen.

Het voorstel is om een gemengde parlementaire commissie belast met de evaluatie van de staatshervormingen sedert 1970 op te richten. Die commissie zou moeten bestaan uit 14 senatoren en 14 kamerleden. Daarop bestaan afwijkingen, waarover later meer. Zogezegd wordt de evenredige vertegenwoordiging, het systeem D’Hondt, toegepast. Ook hiervan wordt afgeweken.

De commissie zou drie grote opdrachten hebben: een objectieve lijst met knelpunten van de bevoegdheidsverdeling opstellen, die knelpunten evalueren en oplossingen voor die knelpunten formuleren.

Ik ga eerst in op de inhoud van de opdracht. De N‑VA is een Vlaams‑nationalistische partij. Men zal in ons dan ook een partner vinden om dit land op orde te stellen en de nieuwe staatsstructuur uit te werken. Wij blijven ervan overtuigd – en ooit zal het zover komen – dat wij naar een confederaal land moeten evolueren. Dit land heeft behoefte aan een doorgedreven hervorming en modernisering. We kunnen niet opnieuw morrelen in de marge, met heterogene bevoegdheidspakketten en onvoldoende financiering, om dan een paar jaar laten opnieuw het debat te moeten aangaan omdat de gewenste resultaten uitblijven. Wij hebben daarvoor bij de zesde staatshervorming reeds gewaarschuwd. Van morrelen in de marge wordt niemand beter.

Surrealisme is leuk om naar te kijken in een museum. Ik hou daar ook van. Je wilt echter liever niet dat het begrip ook wordt gelinkt aan je bestuursvorm.

Geen enkele staatsvorm is definitief, zeker niet die van België. Zes staatshervormingen in vijftig jaar is misschien toch een teken dat er telkens fouten in het systeem werden ingebouwd. Ik kan de collega’s alvast de lectuur van onze brochure over confederalisme ten zeerste aanraden.

In het Vlaams Parlement is momenteel een werkgroep Institutionele Zaken actief. Alle Vlaamse fracties werken daar heel goed aan mee. De werkgroep evalueert de bevoegdheden en lijst knelpunten op teneinde suggesties te doen voor homogene bevoegdheidspakketten. Dat lijkt op wat de gemengde parlementaire commissie wil doen. Het lijkt me dan ook niet onlogisch om te wachten op de uitkomst van de werkzaamheden van de werkgroep van het Vlaams Parlement. Als de Senaat de ontmoetingsplaats van de deelstaten wil zijn, dan moeten de deelstaten een standpunt innemen, of alvast toch die deelstaten waar de wens voor een staatshervorming aanwezig is. De werkzaamheden van de deelstaten kunnen dan eventueel als basis voor verdere besprekingen dienen.

Andere regionale parlementen kunnen gelijkaardige initiatieven nemen. Ik heb geruchten opgevangen dat die wil mogelijk aanwezig is.

In de Kamer heeft de N‑VA‑fractie alvast een allesomvattende verklaring tot herziening van de Grondwet ingediend zodat alle artikelen voor herziening vatbaar worden verklaard en een totale hervorming mogelijk is.

Als we de bevindingen van de verschillende regionale parlementen in de Senaat kunnen samenbrengen, dan kan de Senaat dienen als een echte ontmoetingsplaats tussen de regio’s. Het heeft geen zin om een evaluatie op te starten als de verschillende regio’s nog volop met hun werk bezig zijn.

Het verslag van de gemengde commissie zou bovendien vóór het einde van het jaar klaar moeten zijn. Die deadline kan weliswaar worden verlengd, maar de vooropgestelde termijn is compleet onrealistisch voor een dergelijke opdracht, zeker als men een degelijk resultaat verwacht.

De lijst van grondwetsartikelen die voor herziening vatbaar worden verklaard die de Vivaldi‑regering enkele weken geleden heeft opgesteld, is zeer beperkt.

Sommigen onder u zullen zich mijn vurig pleidooi tijdens de vorige legislatuur nog herinneren om het debat zo ruim mogelijk te maken. Helaas werd dit niet gevolgd door de toenmalige regeringsminderheid. Het lijkt mij daarom eerder aangewezen om een dergelijke gemengde commissie, als we daartoe beslissen, te organiseren wanneer er grondwettelijk meer ruimte is. Dat moet ons zeker niet tegenhouden om een debat te houden, alleen lijkt deze vorm, zoals ze nu wordt voorgesteld niet de juiste of de meest efficiënte.

Ik wil dan ook heel kort wijzen op de samenstelling. Er bestaan bepaalde regels overeenkomstig de grootte van de partijen, het systeem D’Hondt. Ik stel vast dat er 14 afgevaardigden zouden zijn vanuit de Kamer en 14 vanuit de Senaat. We hebben er recent nog over gedebatteerd in het Bureau en daarmee zou ik kunnen leven. Maar dan stel ik mij steeds de vraag, waarom moeten daar opnieuw uitzonderingen op worden gemaakt? Waarom worden de twee voorzitters niet geteld bij het systeem D’Hondt? U zegt dat ze maar een raadgevende stem hebben, maar u wijkt onmiddellijk af van het systeem D’Hondt. Hetzelfde doet u voor de niet erkende fractie en dan nogmaals voor de Duitstalige Gemeenschap. Uiteraard wil ik dat de Duitstalige Gemeenschap volwaardig vertegenwoordigd is in deze commissie en niet zomaar met raadgevende stem. Telkens gaat u uitzonderingen bepalen om het systeem D’Hondt scheef te trekken.

Ik sluit af door mijn steun uit te spreken voor elk debat rond de staatshervorming. Dit land werkt gewoon niet. Er is een grondige doordachte hervorming nodig. Op dit moment een gemengde commissie organiseren zoals die hier wordt voorgesteld, dan nog aangevuld met burgerpanels, lijkt me absoluut niet de juiste manier van aanpak. Het lijkt me eerder het schoolvoorbeeld van hoe hervormingen in het verleden, absoluut inefficiënt, werden aangepakt.

 

M. Guy D’haeseleer (Vlaams Belang). – Sur le plan de la procédure, je pensais que nous avions décidé lors de la précédente réunion du Bureau d’attendre la fin des discussions à la Chambre à propos de cette commission parlementaire mixte. Les discussions à ce sujet y sont toujours en cours. Sauf erreur de ma part, les membres du Bureau de la Chambre ont jusqu’à mardi pour proposer des adaptations au texte de la proposition qui est sur le tapis. Je lance un appel pour que l’on attende ces décisions et que l’on retire la création de cette commission mixte de l’ordre du jour. Je pensais qu’un accord clair avait été conclu en ce sens au sein du Bureau.

M. Vanlouwe a déjà fait allusion à la composition de cette commission. C’est véritablement une farce. Madame la Présidente, lors d’une précédente réunion, vous aviez tenu un vibrant plaidoyer pour que l’on se concentre sur le travail de fond, et pas sur le casting. Au final, l’importance de ce casting a fait en sorte que par des calculs compliqués et des chipotages, mon parti a été privé d’un siège au sein de la commission en faveur des partis traditionnels. Cela est tout à fait conforme au mode de fonctionnement habituel de ce pays soi‑disant démocratique. Mais alors, soyez honnêtes et reconnaissez‑le. Épargnez‑nous à l’avenir les considérations philosophiques sur la démocratie et le respect du résultat des élections. La méthode qui a été appliquée pour composer cette commission ne trouve aucun fondement ni dans le règlement de la Chambre, ni dans celui du Sénat. Ce mode de composition de la commission est la preuve de la politique d’accords en coulisses à la belge à laquelle nous sommes maintenant habitués.

En marge de la critique de la composition, nous sommes également contre le principe d’un énième salon de bavardages qui ne doit servir qu’à corriger le fonctionnement de ce non‑État branlant, de manière à prolonger encore un peu l’agonie de ce pays artificiel. En dehors des belgicains présents parmi nous, chacun sait depuis longtemps que ce pays tient encore debout avec du papier collant. Continuer à le réformer, en faisant toujours payer la facture aux Flamands, ne résoudra rien.

Si cette commission devait encore servir à préparer un enterrement de première classe à ce soi‑disant pays qui n’a plus que la peau sur les os, nous pourrions lui reconnaître une quelconque utilité. Mais il est d’ores et déjà acquis qu’elle doit servir à sortir la Belgique de son coma artificiel et à l’empêcher de mourir à petit feu. En tant que républicains et défenseurs d’un État flamand indépendant, nous ne sommes pas du tout favorables à une telle commission, loin de là. C’est donc avec un grand enthousiasme que nous voterons contre la création de cette commission sur laquelle, si elle devait malgré tout voir le jour, nous garderons un œil très critique. Nous nous ferons le porte‑parole de tous ceux qui optent résolument pour l’indépendance de la Flandre et nous ferons entendre leurs voix haut et fort.

Madame la Présidente, je conclurai en déplorant encore une fois la manière dont cette commission a été composée. Vous commencez par une fausse note. J’avais espéré de votre part, en tant que présidente fraîchement nommée, une autre politique en la matière. De toute évidence, la politique d’accords en coulisses est très contagieuse, encore plus que le coronavirus.

De heer Guy D’haeseleer (Vlaams Belang). – Wat de procedure betreft, dacht ik dat we op de vorige vergadering van het Bureau hadden beslist om de bespreking in de Kamer over deze Gemengde Parlementaire Commissie af te wachten. De bespreking is daar nog niet afgerond. Als ik me niet vergis, hebben de leden van het Bureau van de Kamer nog tot dinsdag de tijd om aanpassingen voor te stellen aan het voorstel dat op tafel ligt. Ik roep op om die beslissingen af te wachten en de oprichting van die gemengde commissie van de agenda te halen. Ik dacht dat dit een duidelijke afspraak binnen het Bureau was.

Collega Vanlouwe alludeerde al op de samenstelling van deze commissie. Eigenlijk is dat een lachertje. Voorzitster, in een vorige vergadering hebt u er nog vurig voor gepleit om te focussen op het inhoudelijke werk, en niet op de poppetjes. Uitgerekend het belang van die poppetjes heeft ertoe geleid dat men via ingewikkelde berekeningen en trucen ervoor gezorgd heeft dat mijn partij een zetel in de commissie moet inleveren ten gunste van de traditionele partijen. Dat is volledig in overeenstemming met de gebruikelijke manier van werken in dit zogenaamd democratische land. Wees daar dan eerlijk over en geef dat gewoon toe. Bespaar ons in de toekomst de filosofische beschouwingen over democratie en respect voor de uitslag van verkiezingen. De methode die gehanteerd werd om die commissie samen te stellen, vindt geen enkele grond in het reglement, noch van de Kamer, noch van de Senaat. Die wijze van samenstelling van de commissie is het bewijs van de Belgische achterkamertjespolitiek, die we inmiddels wel gewoon zijn.

Naast de kritiek op de samenstelling, zijn we principieel tegen de zoveelste praatbarak, die alleen maar moet dienen om de werking van deze krakkemikkige ‘onstaat’ bij te sturen, zodat men de doodsstrijd van dit kunstmatige land nog een beetje kan rekken. Iedereen, behalve de belgicisten onder ons, weet inmiddels dat dit land alleen met spuug en paktouw aan elkaar hangt. Verder hervormen, waarbij Vlamingen steeds de factuur betalen, zal geen soelaas brengen.

Mocht die commissie nu nog dienen om voorbereidingen te treffen voor een eersteklasbegrafenis van dit tot op het bot versleten zogezegde land, dan konden we het nut er nog van inzien. Het is echter nu al duidelijk dat ze moet dienen om België uit de kunstmatige coma te halen en van de stille dood te redden. Als republikeinen en voorstanders van een onafhankelijke Vlaamse staat lopen wij daar helemaal niet warm voor, integendeel. We zullen dan ook met veel enthousiasme tegen de oprichting van deze commissie stemmen, die we, eens ze er toch is, zeer kritisch zullen volgen. We zullen er de stem zijn van eenieder die resoluut kiest voor Vlaamse onafhankelijkheid en we zullen die stem luid laten klinken.

Voorzitster, als besluit betreur ik nogmaals de manier waarop deze commissie is samengesteld. U start met een valse noot. Ik had van u als kersverse voorzitster een andere politiek verwacht in die aangelegenheid. Blijkbaar is de achterkamertjespolitiek zeer besmettelijk, nog besmettelijker dan het coronavirus.

 

Mme la présidente. – Monsieur D’haeseleer, je ne réagirai que sur la composition de la commission. Lors de la précédente réunion du Bureau, je vous ai envoyé en toute transparence les différents modes de calcul qui étaient possibles pour arriver à une répartition, notamment le même mode de calcul que celui qui est appliqué pour le Comité d’avis fédéral. Les deux modes de calcul aboutissent au même résultat. Je pourrais en chercher mille autres, cela ne changerait rien.

Demandez‑vous le vote ?

De voorzitster. – Mijnheer D’haeseleer, ik zal alleen ingaan op de samenstelling van de commissie. Naar aanleiding van de bespreking in het vorige Bureau heb ik u in alle transparantie de verschillende berekeningswijzen die mogelijk waren om tot een verdeling te komen toegestuurd. Het gaat bijvoorbeeld om dezelfde berekeningswijze die gebruikt is voor het Federaal Adviescomité. Beide berekeningswijzen leveren hetzelfde resultaat op. Ik zou er nog duizend kunnen zoeken, maar goed.

Vraagt u de stemming?

 

M. Guy D’haeseleer (Vlaams Belang). – Madame la Présidente, ce que vous dites est tout simplement incorrect. Bien sûr je demande le vote, mais ce que vous dites n’est pas correct.

De heer Guy D’haeseleer (Vlaams Belang). – Wat u zegt, mevrouw de voorzitster, klopt gewoon niet. Uiteraard vraag ik de stemming, maar wat u zegt klopt niet.

 

Mme la présidente. – Vous l’avez déjà dit. Vous n’avez pas besoin de continuer à le répéter.

De voorzitster. – Dat hebt u al gezegd. U hoeft dat niet te blijven herhalen.

 

M. Guy D’haeseleer (Vlaams Belang). – Madame la Présidente, vous poursuivez la politique de votre prédécesseure et je le regrette au plus haut point.

De heer Guy D’haeseleer (Vlaams Belang). – Mevrouw de voorzitster, u zet de politiek voort die door uw voorgangster werd gevoerd en ik betreur dat ten zeerste.

 

Mme la présidente. – Chers collègues, nous procédons donc à présent au vote sur la création de la Commission parlementaire mixte. Comme d’habitude, seuls les sénateurs présents dans cet hémicycle participent au vote par assis et levé.

De voorzitster. – Collega’s, dan stemmen we nu over de oprichting van de Gemengde Parlementaire Commissie. Zoals altijd het geval is bij een stemming bij zitten en opstaan nemen enkel de senatoren die in dit halfrond aanwezig zijn deel aan de stemming.

 

  La création de la commission mixte est approuvée par assis et levé.

  De oprichting van de gemengde commissie wordt bij zitten en opstaan aangenomen.

 

Mme la présidente. – Les présidents des groupes politiques m’ont fait parvenir les candidatures des membres de leur groupe qui siégeront pour le Sénat dans cette commission.

De voorzitster. – De voorzitters van de fracties hebben mij de kandidaturen doen toekomen van de leden van hun fractie die zitting voor de Senaat zullen hebben in deze commissie.

 

Membres avec droit de vote

  N‑VA (2) :
Membres effectifs : Karl Vanlouwe, Andries Gryffroy ;
Membres suppléants : Allessia Claes, Mark Demesmaeker ;

  Ecolo‑Groen (2) :
Membres effectifs : France Masai, Celia Groothedde ;
Membres suppléants : Zoé Genot, Soetkin Hoessen ;

  Vlaams Belang (2) :
Membres effectifs : Klaas Slootmans, Bob Debrabandere ;
Membres suppléants : Leo Pieters, Adeline Blancquaert ;

  PS (2) :
Membres effectifs : Jean‑Frédéric Eerdekens, Julien Uyttendaele ;
Membres suppléants : Philippe Courard, Nadia El Yousfi ;

  MR (2) :
Membres effectifs : Gaëtan Van Goidsenhoven, Sabine Laruelle ;
Membres suppléants : Véronique Durenne, Jean‑Paul Wahl ;

  CD&V (1) :
Membre effectif : Peter Van Rompuy ;
Membre suppléant : Karin Brouwers ;

  Open Vld (1) :
Membre effectif : Rik Daems ;
Membre suppléant : Tom Ongena ;

  PVDA‑PTB (1) :
Membre effectif : Antoine Hermant ;
Membre suppléant : Samuel Nemes ;

  Vooruit (1) :
Membre effectif : Bert Anciaux ;
Membre suppléant : Kurt De Loor.

Membres sans droit de vote

Alexander Miesen ;
Anne‑Catherine Goffinet (cdH).

Stemgerechtigde leden

  N‑VA (2):
Effectieve leden: Karl Vanlouwe, Andries Gryffroy;
Plaatsvervangende leden: Allessia Claes, Mark Demesmaeker;

  Ecolo‑Groen (2):
Effectieve leden: France Masai, Celia Groothedde;
Plaatsvervangende leden:
Zoé Genot, Soetkin Hoessen;

  Vlaams Belang (2)
Effectieve leden: Klaas Slootmans, Bob Debrabandere
Plaatsvervangende leden: Leo Pieters, Adeline Blancquaert;

  PS (2):
Effectieve leden: Jean‑Frédéric Eerdekens, Julien Uyttendaele;
Plaatsvervangende leden: Philippe Courard, Nadia El Yousfi;

  MR (2):
Effectieve leden: Gaëtan Van Goidsenhoven, Sabine Laruelle;
Plaatsvervangende leden:
Véronique Durenne, Jean‑Paul Wahl;

  CD&V (1):
Effectief lid: Peter Van Rompuy;
Plaatsvervangend lid: Karin Brouwers;

  Open Vld (1):
Effectief lid: Rik Daems;
Plaatsvervangend lid: Tom Ongena;

  PVDA‑PTB (1):
Effectief lid: Antoine Hermant;
Plaatsvervangend lid: Samuel Nemes;

  Vooruit (1):
Effectief lid: Bert Anciaux;
Plaatsvervangend lid: Kurt De Loor.

Niet‑stemgerechtigde leden

Alexander Miesen;
Anne‑Catherine Goffinet (cdH).

 

Le nombre de candidats étant égal au nombre de mandats à conférer, les sénateurs susdits sont nommés membres de cette commission mixte.

Aangezien het aantal kandidaten gelijk is aan het aantal mandaten, worden deze senatoren benoemd tot leden van deze gemengde commissie.

 

Présentation d’un premier et d’un deuxième candidat à la fonction de juge d’expression néerlandaise à la Cour constitutionnelle (Doc. 7‑252)

Voordracht van een eerste en tweede kandidaat voor het ambt van Nederlandstalig rechter in het Grondwettelijk Hof (Stuk 7‑252)

 

Premier scrutin

Eerste geheime stemming

 

Mme la présidente. – Voici le résultat du scrutin pour la présentation du premier candidat à la place de juge à la Cour constitutionnelle :

Nombre de votants : 50

Majorité des deux tiers : 34

Bulletins blancs ou nuls : 9

Votes valables : 41

Mme de Bethune obtient 41 suffrages.

En conséquence, Mme de Bethune, ayant obtenu la majorité des deux tiers des suffrages, est proclamée première candidate.

De voorzitster. – Hier volgt de uitslag van de stemming over de voordracht van de eerste kandidaat voor het ambt van rechter in het Grondwettelijk Hof:

Aantal stemmenden: 50

Tweederdemeerderheid: 34

Blanco of ongeldige stembriefjes: 9

Geldige stemmen: 41

Mevrouw de Bethune behaalt 41 stemmen.

Bijgevolg wordt mevrouw de Bethune, die de tweederdemeerderheid van de stemmen behaald heeft, tot eerste kandidaat uitgeroepen.

 

(Applaudissements)

(Applaus)

 

Deuxième scrutin

Tweede geheime stemming

 

Mme la présidente. – Le Sénat procède maintenant au scrutin secret pour la présentation du deuxième candidat.

Vous avez reçu une enveloppe contenant un bulletin de vote de couleur verte pour le scrutin.

Vous pouvez voter pour un candidat.

Vous ne pouvez plus voter pour Mme de Bethune, qui vient d’être désignée comme première candidate.

Le vote commence par les sénateurs présents dans l’hémicycle.

De voorzitster. – De Senaat gaat nu over tot de geheime stemming over de voordracht van de tweede kandidaat.

U hebt een omslag met een groen stembriefje ontvangen.

U kunt voor één kandidaat stemmen.

U kunt niet meer stemmen voor mevrouw de Bethune, die net als eerste kandidaat aangewezen werd.

De stemming begint met de senatoren die in de zaal aanwezig zijn.

 

(Il est procédé au scrutin secret.)

(Tot de geheime stemming wordt overgegaan.)

 

Prise en considération de propositions

Inoverwegingneming van voorstellen

 

Mme la présidente. – La liste des propositions à prendre en considération a été communiquée par voie électronique.

Y a‑t‑il des observations ?

Puisqu’il n’y a pas d’observations, ces propositions sont considérées comme prises en considération et renvoyées à la commission indiquée par le Bureau.

De voorzitster. – De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd elektronisch meegedeeld.

Zijn er opmerkingen?

Aangezien er geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in overweging genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen.

 

(La liste des propositions prises en considération figure en annexe.)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

 

Décès d’anciens sénateurs

Overlijden van oud‑senatoren

 

Mme la présidente. – Le Sénat a appris avec un vif regret les décès de Mme Magdeleine Willame‑Boonen et de M. Johan Weyts, sénateurs honoraires, et de Mme Marie‑Josée Bauwen et de M. Louis De Grève, anciens sénateurs.

Votre présidente a adressé les condoléances de l’Assemblée à la famille de nos regrettés anciens collègues.

De voorzitster. – De Senaat heeft met groot leedwezen kennis gekregen van het overlijden van mevrouw Magdeleine Willame‑Boonen en de heer Johan Weyts, eresenatoren, en van mevrouw Marie‑Josée Bauwen en de heer Louis De Grève, oud senatoren.

Uw voorzitster heeft het rouwbeklag van de Vergadering aan de familie van onze betreurde gewezen medeleden betuigd.

 

(La séance, suspendue à 12 h 47, est reprise à 12 h 50.)

(De vergadering wordt geschorst om 12.47 uur. Ze wordt hervat om 12.50 uur.)

 

Présentation d’un premier et d’un deuxième candidat à la fonction de juge d’expression néerlandaise à la Cour constitutionnelle (Doc. 7‑252)

Voordracht van een eerste en tweede kandidaat voor het ambt van Nederlandstalig rechter in het Grondwettelijk Hof (Stuk 7‑252)

 

Deuxième scrutin

Tweede geheime stemming

 

Mme la présidente. – Voici le résultat du scrutin pour la présentation du deuxième candidat à la place de juge à la Cour constitutionnelle :

Nombre de votants : 48

Majorité des deux tiers : 32

Bulletins blancs ou nuls : 9

Votes valables : 39

Mme Schauvliege obtient 39 suffrages.

En conséquence, Mme Schauvliege, ayant obtenu la majorité des deux tiers des suffrages, est proclamée deuxième candidate.

Il sera donné connaissance de ces présentations au premier ministre et au premier président de la Cour constitutionnelle.

De voorzitster. – Hier volgt de uitslag van de stemming over de voordracht van de tweede kandidaat voor het ambt van rechter in het Grondwettelijk Hof:

Aantal stemmenden: 48

Tweederdemeerderheid: 32

Blanco of ongeldige stembriefjes: 9

Geldige stemmen: 39

Mevrouw Schauvliege behaalt 39 stemmen.

Bijgevolg wordt mevrouw Schauvliege, die de tweederdemeerderheid van de stemmen behaald heeft, tot tweede kandidaat uitgeroepen.

Van deze voordrachten zal kennis worden gegeven aan de eerste minister en aan de eerste voorzitter van het Grondwettelijk Hof.

 

M. Bert Anciaux (Vooruit). – Je voudrais profiter brièvement de l’occasion pour souligner qu’à la suite du scrutin auquel nous venons de procéder, c’est sans doute la dernière fois que nous siégeons aux côtés de notre collègue, Sabine de Bethune. Même si les adieux ne font guère partie de la culture politique, il ne me semble pas contre‑indiqué de prendre un peu temps pour lui dire au revoir.

Sabine, c’est en 1995 déjà que nous avons tous deux prêté serment comme sénateurs au sein de cet hémicycle. Je siégeais dans l’opposition et vous dans la majorité, ce qui ne nous a jamais empêchés de travailler ensemble dès ce premier instant. Hier encore, nous indiquions qu’un des premiers dossiers auxquels nous avons collaboré avait marqué le début de toute une évolution. Il s’agissait de créer la possibilité de donner un nom à un enfant mort‑né. Cette initiative, qui semblait banale à l’époque, en dit long sur vous. Au cours de ces 26 années, vous avez été un membre fidèle du Sénat, dont quelque temps à la présidence. Tous vos collègues n’ont pas manqué de constater que c’est votre cœur et vos convictions qui ont guidé votre engagement politique. Vous vous êtes battue pour les droits humains, ce qui vous autorise à relever de manière tout à fait légitime ce nouveau défi qui vous attend. Avoir pu collaborer avec vous pendant tant d’années est un honneur pour le Sénat et pour moi personnellement. Vous avez toujours recherché ce qui est juste, au‑delà des clivages politiques. Vous êtes une personnalité chaleureuse, Sabine, mais aussi une personne noble au sens profond du terme. Une personne noble dont la politique va malheureusement bientôt prendre congé mais à qui le pays pourra encore faire appel de nombreuses années. Je vous remercie pour votre engagement et, sincèrement, pour votre droiture.

De heer Bert Anciaux (Vooruit). – Ik wil toch heel kort van de gelegenheid gebruik maken om de collega’s erop te wijzen dat door de stemming die net is gehouden, wij in de plenaire vergadering hoogstwaarschijnlijk voor de laatste keer in de aanwezigheid zijn van onze collega Sabine de Bethune. In de politiek is er weinig afscheidscultuur. Ik denk dat het nooit kwaad kan om kort afscheid te nemen.

In 1995 reeds, Sabine, legden wij beiden de eed af als senator hier in het halfrond. Ik, in de oppositie, u in de meerderheid, maar het heeft er, mij althans, en u ook, zeker niet van weerhouden om vanaf het eerste moment te kunnen samenwerken. Gisteren nog wezen we erop dat een van onze eerste punten die we samen hebben kunnen doen, de start was van een heel proces dat is voortgezet. Die eerste stap was het erkennen en mogelijk maken van een naamgeving voor doodgeboren kindjes. Toen werd dat als vrij banaal beschouwd, maar het vertelt wel veel over u. U bent in die 26 jaar een heel trouw lid geweest van de Senaat, ook een tijd als voorzitter. Wat al de collega’s is opgevallen, is dat u altijd vanuit uw hart en uw overtuiging aan politiek hebt gedaan. U hebt een lans gebroken voor rechten van mensen, voor mensenrechten en daarom past u ook honderd procent in deze nieuwe uitdaging die u te wachten staat. Het is een eer geweest voor deze Senaat en althans voor mij om zoveel jaren met u te mogen samenwerken. U bent iemand die over de partijen heen altijd heel nauw gezocht hebt naar wat juist is. U bent een warme persoonlijkheid, Sabine, maar u bent ook een nobele persoon in de echte betekenis van het woord. Een nobele persoon, waarvan de politiek, spijtig genoeg, binnenkort afscheid zal nemen, maar waar het land nog vele jaren een beroep op zal kunnen doen. Ik dank u voor uw inzet en, absoluut, voor uw oprechtheid.

 

(Applaudissements)

(Applaus)

 

Mme Sabine de Bethune (CD&V). – Même si c’est inhabituel, j’aimerais remercier Bert du fond du cœur pour ces paroles.

Je tiens à vous remercier tous pour le travail réalisé ensemble. Lorsque j’ai fait mon entrée au Sénat en 1995, ma grand‑mère m’a dit que j’occupais désormais la place de mon grand‑père qui me soutiendrait depuis le ciel. J’ai beaucoup appris de mon grand‑père, Karel Van Cauwelaert, qui a siégé pendant des années au Sénat.

Au cours de toutes ces années, j’ai vécu une carrière politique fantastique et j’ose dire que je ne me suis jamais rendue au Sénat avec le sentiment d’aller travailler. C’est exceptionnel de pouvoir dire une telle chose. C’est ce que je souhaite à tout un chacun et notamment à tous mes jeunes collègues. Nos travaux ont été tellement intéressants et passionnants et j’ai eu de si bons contacts avec mes collègues. Nous n’étions pas toujours d’accord, nous avons parfois vécu des moments empreints d’émotion, je me suis parfois mise en colère mais en gardant toujours le respect envers chacun de vous.

Je suis reconnaissante de la chance exceptionnelle que j’ai eue. Madame la Présidente, je tiens à vous remercier d’assurer la relève à la tête de cette assemblée. Je vous remercie tous pour le mandat que je pourrai peut‑être bientôt assumer.

Ensemble, nous avons œuvré aux droits de l’enfant mort‑né et à bien d’autres choses. Au sein du Sénat, nous avons rédigé les articles relatifs aux droits de l’enfant et aux droits des personnes handicapées. Nous nous penchons encore sur d’autres articles de la Constitution, sans parler de la réforme de l’État.

Je vous quitte avec un pincement au cœur mais aussi avec beaucoup de gratitude pour le nouveau défi que je vais pouvoir relever.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). – Voorzitster, mag ik ook een woordje zeggen? Het is heel ongebruikelijk. Ik wil Bert heel hartelijk danken voor deze woorden.

Ik zou iedereen willen danken voor een fantastische samenwerking. Toen ik hier in 1995 binnenkwam, zei mijn grootmoeder: “Ja, Sabine, goed dat je daar gaat zitten. Je gaat nu de zetel van je grootvader innemen en vanuit de hemel gaat hij u helpen.” Mijn grootvader was Karel Van Cauwelaert en hij heeft jaren in de Senaat gezeten. Ik heb veel geleerd van mijn grootvader, zoals wij allemaal van onze ouders.

Ik heb hier al die jaren een fantastische politieke periode doorgemaakt en ik durf te zeggen dat ik hier geen enkele dag ben komen werken met het idee dat ik kwam werken. Dat is buitengewoon, als je dat kan zeggen. Ik wens dat iedereen toe, ook alle jonge collega’s. Het was zo interessant, zo boeiend en het contact met de collega’s was zo goed. Soms gingen we akkoord, soms gingen we niet akkoord, soms waren er wat emoties, soms was ik een beetje kwaad, maar toch steeds met respect voor jullie allen.

Ik wil u danken voor de fantastische kans die ik gekregen heb. Ik wil u danken, voorzitster, voor de opvolging die u nu geeft door leiding te geven aan deze assemblee. Ik dank u allemaal voor het mandaat dat ik wellicht zal mogen opnemen.

We hebben samen gewerkt aan de rechten van doodgeboren kinderen, aan zoveel thema’s. We hebben vanuit deze Senaat het artikel geschreven over de rechten van het kind, onlangs nog over de rechten van gehandicapten, we werkten ook aan andere grondwetsartikelen, en ik spreek nog niet over de staatshervorming, enzovoort.

Ik ga weg met een beetje pijn in het hart, maar ook met een grote dankbaarheid dat ik een nieuwe uitdaging mag aannemen.

Dank u wel.

 

(Vifs et longs applaudissements)

(Langdurig en levendig applaus)

 

Mme la présidente. – Madame de Bethune, vous n’êtes pas encore partie et nous organiserons, quand les mesures sanitaires le permettront, une cérémonie à l’occasion de votre départ. Vous le méritez, a fortiori en votre qualité d’ancienne présidente.

Après ces belles paroles, chers collègues, nous allons procéder aux votes.

De voorzitster. – Nu, mevrouw de Bethune, u bent nog niet van ons af. Wij zullen te gepasten tijde een mooi afscheidsmoment voor u organiseren wanneer dat rekening houdend met de covidmaatregelen mogelijk zal zijn. U verdient dat, zeker als oud‑voorzitster. Dank u wel.

Na die mooie woorden, collega’s, gaan we verder met de stemmingen.

 

Votes

Stemmingen

 

Les listes nominatives figurent en annexe)

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen)

 

Projet de loi modifiant l’article 16bis de la loi du 4 juillet 1989 relative à la limitation et au contrôle des dépenses électorales engagées pour l’élection de la Chambre des représentants, ainsi qu’au financement et à la comptabilité ouverte des partis politiques, en ce qui concerne les donateurs (Doc. 7‑239)

Wetsontwerp tot wijziging van artikel 16bisvan de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen, wat de schenkers betreft (Stuk 7‑239)

 

Vote no 1

Stemming nr. 1

 

Présents : 54
Pour : 54
Contre : 0
Abstentions : 0

Aanwezig: 54
Voor: 54
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

 

  Le projet de loi est adopté.

  Het wetsontwerp is aangenomen.

 

  Il sera soumis à la sanction royale.

  Het zal aan de Koning ter bekrachtiging worden voorgelegd.

 

Proposition de résolution relative à la reconnaissance de l’électrohypersensibilité (de M. André Frédéric et consorts ; Doc. 7‑88)

Voorstel van resolutie betreffende de erkenning van elektrohypersensitiviteit (van de heer André Frédéric c.s; Stuk 7‑88) (Nieuw opschrift)

 

Mme la présidente. – Des amendements à cette proposition de résolution ont été déposés par Mmes de Bethune et Brouwers.

Nous votons d’abord sur l’amendement no 1.

De voorzitster. – Op dit voorstel van resolutie werden door de dames de Bethune en Brouwers amendementen ingediend.

We stemmen eerst over het amendement nr. 1.

 

Mme Fatima Ahallouch (PS). – J’aimerais dire un dernier mot avant les votes, en particulier sur les amendements. J’ai entendu le mot « nuance », il va de soi que nous sommes pour la nuance, mais nous sommes opposés à ce que le texte soit vidé de sa substance. Dans un cas tel que celui‑ci, lorsqu’il n’y a pas de consensus scientifique, il y a lieu d’appliquer le principe de précaution afin de prévenir tout risque.

Contrairement à ce que j’ai entendu, il me semble dès lors qu’au lieu d’aller trop loin, on fera un pas dans la bonne direction.

Mevrouw Fatima Ahallouch (PS). – Voor de stemmingen wil ik nog even iets zeggen over de amendementen. Ik hoorde hier spreken van ‘nuance’ en uiteraard zijn wij te vinden voor de nuance, maar we zijn gekant tegen de volledige uitholling van de tekst. In een geval als dit, wanneer er geen werenschappelijke consensus is, is het raadzaam om het voorzorgsprincipe te hanteren om elk mogelijk risico uit te sluiten.

In tegenstelling tot wat ik gehoord heb, lijkt het me dat we, in plaats van te ver te gaan, juist een stap in de goede richting zetten.

 

Vote no 2

Stemming nr. 2

 

Présents : 54
Pour : 27
Contre : 27
Abstentions : 0

Aanwezig: 54
Voor: 27
Tegen: 27
Onthoudingen: 0

 

  L’amendement n’est pas adopté.

  Het amendement is niet aangenomen.

 

Mme la présidente. – Nous votons maintenant sur l’amendement no 3

De voorzitster. – We stemmen nu over het amendement nr. 3.

 

Vote no 3

Stemming nr. 3

 

Présents : 54
Pour : 27
Contre : 27
Abstentions : 0

Aanwezig: 54
Voor: 27
Tegen: 27
Onthoudingen: 0

 

  L’amendement n’est pas adopté.

  Het amendement is niet aangenomen.

 

Mme la présidente. – Nous votons maintenant sur l’amendement no 5.

De voorzitster. – We stemmen nu over het amendement nr. 5.

 

Vote no 4

Stemming nr. 4

 

Présents : 53
Pour : 22
Contre : 30
Abstentions : 1

Aanwezig: 53
Voor: 22
Tegen: 30
Onthoudingen: 1

 

  L’amendement n’est pas adopté.

  Het amendement is niet aangenomen.

 

Mme la présidente. – Nous votons maintenant sur l’amendement no 6.

De voorzitster. – We stemmen nu over het amendement nr. 6.

 

Vote no 5

Stemming nr. 5

 

Présents : 54
Pour : 27
Contre : 27
Abstentions : 0

Aanwezig: 54
Voor: 27
Tegen: 27
Onthoudingen: 0

 

  L’amendement n’est pas adopté.

  Het amendement is niet aangenomen.

 

Mme la présidente. – Nous votons maintenant sur l’amendement no 7.

De voorzitster. – We stemmen nu over het amendement nr. 7.

 

Vote no 6

Stemming nr. 6

 

Présents : 54
Pour : 27
Contre : 27
Abstentions : 0

Aanwezig: 54
Voor: 27
Tegen: 27
Onthoudingen: 0

 

  L’amendement n’est pas adopté.

  Het amendement is niet aangenomen.

 

Mme la présidente. – Nous votons maintenant sur la proposition de résolution.

De voorzitster. – Wij gaan nu over tot de stemming over het voorstel van resolutie.

 

Vote no 7

Stemming nr. 7

 

Présents : 53
Pour : 24
Contre : 29
Abstentions : 0

Aanwezig: 53
Voor: 24
Tegen: 29
Onthoudingen: 0

 

  La résolution n’est pas adoptée.

  De resolutie is niet aangenomen.

 

Proposition de résolution relative au travail forcé des Ouïgours dans la région autonome chinoise du Xinjiang (de Mme Sabine de Bethune et consorts ; Doc. 7‑220)

Voorstel van resolutie over de dwangarbeid van de Oeigoeren in de autonome Chinese regio Xinjiang (van mevrouw Sabine de Bethune c.s.; Stuk 7‑220)

 

Vote no 8

Stemming nr. 8

 

Présents : 52
Pour : 41
Contre : 0
Abstentions : 11

Aanwezig: 52
Voor: 41
Tegen: 0
Onthoudingen: 11

 

M. Guy D’haeseleer (Vlaams Belang). – En raison d’un problème technique, je n’ai pas pu voter.

De heer Guy D’haeseleer (Vlaams Belang). – Door een technisch probleem heb ik niet kunnen stemmen.

 

  La résolution est adoptée.

  De resolutie is aangenomen.

 

  Elle sera transmise au premier ministre, à la vice‑première ministre et ministre des Affaires étrangères, des Affaires européennes et du Commerce extérieur, à la présidente de la Chambre des représentants, aux ministres‑présidents des Communautés et des Régions et aux présidents des parlements des Communautés et des Régions.

  Zij zal worden overgezonden aan de eerste minister, aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Europese Zaken en Buitenlandse Handel, aan de voorzitster van de Kamer van volksvertegenwoordigers, aan de minister‑presidenten van de Gemeenschappen en de Gewesten en aan de voorzitters van de parlementen van de Gemeenschappen en de Gewesten.

 

  À la suite de ce vote, la proposition de résolution relative à la situation des Ouïghours (de Mme Latifa Gahouchi et consorts ; Doc. 7‑224) devient sans objet.

  Ten gevolge van deze stemming vervalt het voorstel van resolutie over de situatie van de Oeigoeren (van mevrouw Latifa Gahouchi c.s.; Stuk 7‑224).

 

Ordre des travaux

Regeling van de werkzaamheden

 

Mme la présidente. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.

La prochaine séance aura lieu le vendredi 18 juin 2021 à 10 heures.

De voorzitster. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats op vrijdag 18 juni 2012 om 10.00 uur.

 

(La séance est levée à 13 h 12.)

(De vergadering wordt gesloten om 13.12 uur.)

 

Excusés

Berichten van verhindering

 

M. Van de Wauwer, pour raison de santé, Mmes Perdaens et Sminate, MM. Antoine et Daems, pour d’autres devoirs, demandent d’excuser leur absence à la présente séance.

Afwezig met bericht van verhindering: de heer Van de Wauwer, om gezondheidsredenen, de dames Perdaens en Sminate, de heren Antoine en Daems wegens andere plichten.

 

  Pris pour information.

  Voor kennisgeving aangenomen.

 

Annexe

Bijlage

 

 

Votes nominatifs

Naamstemmingen

 

 

Vote no 1

Stemming nr. 1

 

Présents : 54
Pour :  54
Contre : 0
Abstentions : 0

Aanwezig: 54
Voor: 54
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

 

Pour

Voor

 

Ahallouch Fatima, Ampe Els, Anciaux Bert, Ben Chikha Fourat, de Bethune Sabine, Blancquaert Adeline, Bouchez Georges-Louis, Brouwers Karin, Buysse Yves, Claes Allessia, Coenegrachts Steven, Coudyser Cathy, Courard Philippe, D'Haese Jos, D'haeseleer Guy, D'Hose Stephanie, De Brabandere Bob, De Loor Kurt, Demesmaeker Mark, Demeuse Rodrigue, De Vreese Maaike, Dodrimont Philippe, Durenne Véronique, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Fournier Martine, Frédéric André, Gahouchi Latifa, Genot Zoé, Goffinet Anne-Catherine, Groothedde Celia, Grosemans Karolien, Gryffroy Andries, Hermant Antoine, Hoessen Soetkin, Lambrecht Annick, Laruelle Sabine, Lekane Laure, Masai France, Miesen Alexander, Ongena Tom, Pieters Leo, Ryckmans Hélène, Segers Katia, Slootmans Klaas, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Van dermeersch Anke, Van Goidsenhoven Gaëtan, Vanlouwe Karl, Van Rompuy Peter, Wahl Jean-Paul, Yigit Ayse

 

Vote no 2

Stemming nr. 2

 

Présents : 54
Pour : 27
Contre : 27
Abstentions : 0

Aanwezig: 54
Voor: 27
Tegen: 27
Onthoudingen: 0

 

Pour

Voor

 

Ampe Els, de Bethune Sabine, Bouchez Georges-Louis, Brouwers Karin, Claes Allessia, Coenegrachts Steven, Coudyser Cathy, D'Haese Jos, D'Hose Stephanie, Demesmaeker Mark, De Vreese Maaike, Dodrimont Philippe, Durenne Véronique, Fournier Martine, Goffinet Anne-Catherine, Grosemans Karolien, Gryffroy Andries, Hermant Antoine, Laruelle Sabine, Lekane Laure, Miesen Alexander, Ongena Tom, Van Goidsenhoven Gaëtan, Vanlouwe Karl, Van Rompuy Peter, Wahl Jean-Paul, Yigit Ayse

 

Contre

Tegen

 

Ahallouch Fatima, Anciaux Bert, Ben Chikha Fourat, Blancquaert Adeline, Buysse Yves, Courard Philippe, D'haeseleer Guy, De Brabandere Bob, De Loor Kurt, Demeuse Rodrigue, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Frédéric André, Gahouchi Latifa, Genot Zoé, Groothedde Celia, Hoessen Soetkin, Lambrecht Annick, Masai France, Pieters Leo, Ryckmans Hélène, Segers Katia, Slootmans Klaas, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Van dermeersch Anke

 

Vote no 3

Stemming nr. 3

 

Présents : 54
Pour : 27
Contre : 27
Abstentions : 0

Aanwezig: 54
Voor: 27
Tegen: 27
Onthoudingen: 0

 

Pour

Voor

 

Ampe Els, Anciaux Bert, de Bethune Sabine, Bouchez Georges-Louis, Brouwers Karin, Claes Allessia, Coenegrachts Steven, Coudyser Cathy, D'Hose Stephanie, De Loor Kurt, Demesmaeker Mark, De Vreese Maaike, Dodrimont Philippe, Durenne Véronique, Fournier Martine, Goffinet Anne-Catherine, Grosemans Karolien, Gryffroy Andries, Lambrecht Annick, Laruelle Sabine, Miesen Alexander, Ongena Tom, Segers Katia, Van Goidsenhoven Gaëtan, Vanlouwe Karl, Van Rompuy Peter, Wahl Jean-Paul

 

Contre

Tegen

 

Ahallouch Fatima, Ben Chikha Fourat, Blancquaert Adeline, Buysse Yves, Courard Philippe, D'Haese Jos, D'haeseleer Guy, De Brabandere Bob, Demeuse Rodrigue, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Frédéric André, Gahouchi Latifa, Genot Zoé, Groothedde Celia, Hermant Antoine, Hoessen Soetkin, Lekane Laure, Masai France, Pieters Leo, Ryckmans Hélène, Slootmans Klaas, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Van dermeersch Anke, Yigit Ayse

 

Vote no 4

Stemming nr. 4

 

Présents : 53
Pour : 22
Contre : 30
Abstentions : 1

Aanwezig: 53
Voor: 22
Tegen: 30
Onthoudingen: 1

 

Pour

Voor

 

Ampe Els, de Bethune Sabine, Bouchez Georges-Louis, Brouwers Karin, Claes Allessia, Coenegrachts Steven, Coudyser Cathy, D'Hose Stephanie, Demesmaeker Mark, De Vreese Maaike, Dodrimont Philippe, Durenne Véronique, Fournier Martine, Grosemans Karolien, Gryffroy Andries, Laruelle Sabine, Miesen Alexander, Ongena Tom, Van Goidsenhoven Gaëtan, Vanlouwe Karl, Van Rompuy Peter, Wahl Jean-Paul

 

Contre

Tegen

 

Ahallouch Fatima, Anciaux Bert, Ben Chikha Fourat, Blancquaert Adeline, Buysse Yves, Courard Philippe, D'Haese Jos, D'haeseleer Guy, De Brabandere Bob, De Loor Kurt, Demeuse Rodrigue, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Frédéric André, Gahouchi Latifa, Genot Zoé, Groothedde Celia, Hermant Antoine, Lambrecht Annick, Lekane Laure, Masai France, Pieters Leo, Ryckmans Hélène, Segers Katia, Slootmans Klaas, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Van dermeersch Anke, Yigit Ayse

 

Abstention

Onthouding

 

Goffinet Anne-Catherine

 

Vote no 5

Stemming nr. 5

 

Présents : 54
Pour : 27
Contre : 27
Abstentions : 0

Aanwezig: 54
Voor: 27
Tegen: 27
Onthoudingen: 0

 

Pour

Voor

 

Ampe Els, Anciaux Bert, de Bethune Sabine, Bouchez Georges-Louis, Brouwers Karin, Claes Allessia, Coenegrachts Steven, Coudyser Cathy, D'Hose Stephanie, De Loor Kurt, Demesmaeker Mark, De Vreese Maaike, Dodrimont Philippe, Durenne Véronique, Fournier Martine, Goffinet Anne-Catherine, Grosemans Karolien, Gryffroy Andries, Lambrecht Annick, Laruelle Sabine, Miesen Alexander, Ongena Tom, Segers Katia, Van Goidsenhoven Gaëtan, Vanlouwe Karl, Van Rompuy Peter, Wahl Jean-Paul

 

Contre

Tegen

 

Ahallouch Fatima, Ben Chikha Fourat, Blancquaert Adeline, Buysse Yves, Courard Philippe, D'Haese Jos, D'haeseleer Guy, De Brabandere Bob, Demeuse Rodrigue, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Frédéric André, Gahouchi Latifa, Genot Zoé, Groothedde Celia, Hermant Antoine, Hoessen Soetkin, Lekane Laure, Masai France, Pieters Leo, Ryckmans Hélène, Slootmans Klaas, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Van dermeersch Anke, Yigit Ayse

 

Vote no 6

Stemming nr. 6

 

Présents : 54
Pour : 27
Contre : 27
Abstentions : 0

Aanwezig: 54
Voor: 27
Tegen: 27
Onthoudingen: 0

 

Pour

Voor

 

Ampe Els, Anciaux Bert, de Bethune Sabine, Bouchez Georges-Louis, Brouwers Karin, Claes Allessia, Coenegrachts Steven, Coudyser Cathy, D'Hose Stephanie, De Loor Kurt, Demesmaeker Mark, De Vreese Maaike, Dodrimont Philippe, Durenne Véronique, Fournier Martine, Goffinet Anne-Catherine, Grosemans Karolien, Gryffroy Andries, Lambrecht Annick, Laruelle Sabine, Miesen Alexander, Ongena Tom, Segers Katia, Van Goidsenhoven Gaëtan, Vanlouwe Karl, Van Rompuy Peter, Wahl Jean-Paul

 

Contre

Tegen

 

Ahallouch Fatima, Ben Chikha Fourat, Blancquaert Adeline, Buysse Yves, Courard Philippe, D'Haese Jos, D'haeseleer Guy, De Brabandere Bob, Demeuse Rodrigue, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Frédéric André, Gahouchi Latifa, Genot Zoé, Groothedde Celia, Hermant Antoine, Hoessen Soetkin, Lekane Laure, Masai France, Pieters Leo, Ryckmans Hélène, Slootmans Klaas, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Van dermeersch Anke, Yigit Ayse

 

Vote no 7

Stemming nr. 7

 

Présents : 53
Pour : 24
Contre : 29
Abstentions : 0

Aanwezig: 53
Voor: 24
Tegen: 29
Onthoudingen: 0

 

Pour

Voor

 

Ahallouch Fatima, Anciaux Bert, Ben Chikha Fourat, Courard Philippe, D'Haese Jos, De Loor Kurt, Demeuse Rodrigue, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Frédéric André, Gahouchi Latifa, Genot Zoé, Goffinet Anne-Catherine, Groothedde Celia, Hermant Antoine, Lambrecht Annick, Lekane Laure, Masai France, Ryckmans Hélène, Segers Katia, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Yigit Ayse

 

Contre

Tegen

 

Ampe Els, de Bethune Sabine, Blancquaert Adeline, Bouchez Georges-Louis, Brouwers Karin, Buysse Yves, Claes Allessia, Coenegrachts Steven, Coudyser Cathy, D'haeseleer Guy, D'Hose Stephanie, De Brabandere Bob, Demesmaeker Mark, De Vreese Maaike, Dodrimont Philippe, Durenne Véronique, Fournier Martine, Grosemans Karolien, Gryffroy Andries, Laruelle Sabine, Miesen Alexander, Ongena Tom, Pieters Leo, Slootmans Klaas, Van dermeersch Anke, Van Goidsenhoven Gaëtan, Vanlouwe Karl, Van Rompuy Peter, Wahl Jean-Paul

 

Vote no 8

Stemming nr. 8

 

Présents : 52
Pour : 41
Contre : 0
Abstentions : 11

Aanwezig: 52
Voor: 41
Tegen: 0
Onthoudingen: 11

 

Pour

Voor

 

Ahallouch Fatima, Ampe Els, Anciaux Bert, Ben Chikha Fourat, de Bethune Sabine, Blancquaert Adeline, Bouchez Georges-Louis, Brouwers Karin, Buysse Yves, Coenegrachts Steven, Courard Philippe, D'Hose Stephanie, De Brabandere Bob, De Loor Kurt, Demeuse Rodrigue, Dodrimont Philippe, Durenne Véronique, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Fournier Martine, Frédéric André, Gahouchi Latifa, Genot Zoé, Goffinet Anne-Catherine, Groothedde Celia, Hoessen Soetkin, Lambrecht Annick, Laruelle Sabine, Masai France, Miesen Alexander, Ongena Tom, Pieters Leo, Ryckmans Hélène, Segers Katia, Slootmans Klaas, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Van Goidsenhoven Gaëtan, Van Rompuy Peter, Wahl Jean-Paul

 

Abstention

Onthouding

 

 

Claes Allessia, Coudyser Cathy, D'Haese Jos, Demesmaeker Mark, De Vreese Maaike, Grosemans Karolien, Gryffroy Andries, Hermant Antoine, Lekane Laure, Vanlouwe Karl, Yigit Ayse

 

Propositions prises en considération

In overweging genomen voorstellen

 

Propositions de résolution

Voorstellen van resolutie

 

Proposition de résolution demandant un cessez‑le‑feu dans le Territoire occupé de Palestine et en Israël, l’arrêt immédiat de l’annexion de Jérusalem et l’arrêt des expulsions de familles palestiniennes de Jérusalem‑Est (de Mmes Latifa Gahouchi et Fatima Ahallouch, MM. André Frédéric, Julien Uyttendaele et Bert Anciaux, Mme Annick Lambrecht et M. Kurt De Loor ; Doc. 7‑254/1).

Voorstel van resolutie voor een staakt‑het‑vuren in de bezette gebieden van Palestina en in Israël, en voor de onmiddellijke stopzetting van de annexatie van Jeruzalem en van de uitzetting van Palestijnse families uit Oost‑Jeruzalem (van de dames Latifa Gahouchi en Fatima Ahallouch, de heren André Frédéric, Julien Uyttendaele en Bert Anciaux, mevrouw Annick Lambrecht en de heer Kurt De Loor; Doc. 7‑254/1).

 

  Commission des Matières transversales

  Commissie voor de Transversale Aangelegenheden

 

Proposition de résolution relative à l’écart entre les pensions des hommes et des femmes (de Mmes Sabine de Bethune et Karin Brouwers ; Doc. 7‑255/1).

Voorstel van resolutie betreffende de genderpensioenkloof (van de dames Sabine de Bethune en Karin Brouwers; Doc. 7‑255/1).

 

  Comité d’avis pour l’égalité des chances entre les femmes et les hommes

  Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen

 

Proposition de résolution de soutien au peuple palestinien visant à mettre en place des sanctions contre l’État d’Israël tant que celui‑ci ne respecte pas le droit international (de M. Antoine Hermant, Mmes Ayse Yigit et Laure Lekane et MM. Samuel Nemes et Jos D’Haese ; Doc. 7‑257/1).

Voorstel van resolutie ter ondersteuning van het Palestijnse volk en met het oog op het opleggen van sancties aan de Staat Israël zolang deze laatste het internationale recht niet respecteert (van de heer Antoine Hermant, de dames Ayse Yigit en Laure Lekane en de heren Samuel Nemes en Jos D’Haese; Doc. 7‑257/1).

 

  Commission des Matières transversales

  Commissie voor de Transversale Aangelegenheden

 

Proposition de résolution visant à renforcer l’action de la Belgique en faveur d’une paix juste et durable au Proche‑Orient (de Mme Hélène Ryckmans, M. Fourat Ben Chikha, Mmes France Masai, Celia Groothedde et Farida Tahar, M. Rodrigue Demeuse, Mmes Zoé Genot et Soetkin Hoessen et M. Chris Steenwegen ; Doc. 7‑258/1).

Voorstel van resolutie ter ondersteuning van het optreden van België met het oog op een rechtvaardige en duurzame vredesregeling in het Nabije Oosten (van mevrouw Hélène Ryckmans, de heer Fourat Ben Chikha, de dames France Masai, Celia Groothedde en Farida Tahar, de heer Rodrigue Demeuse, de dames Zoé Genot en Soetkin Hoessen en de heer Chris Steenwegen; Doc. 7‑258/1).

 

  Commission des Matières transversales

  Commissie voor de Transversale Aangelegenheden

 

Convention relative aux transports internationaux ferroviaires (COTIF)

Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF)

 

Par lettre du 7 mai 2021, le ministre de la Mobilité transmet au Sénat, conformément à l’article 2, alinéa 2, de la loi du 15 février 2007 portant assentiment au Protocole portant modification de la Convention relative aux transports internationaux ferroviaires (COTIF) du 9 mai 1980, le rapport relatant les modifications apportées à la Convention relative aux transports internationaux ferroviaires (COTIF) du 9 mai 1980, telle que modifiée par le Protocole du 3 juin 1999, adoptées par l’Assemblée générale lors de sa 13e session.

Bij brief van 7 mei 2021 zendt de minister voor Mobiliteit, overeenkomstig artikel 2, tweede lid, van de wet van 15 februari 2007 houdende instemming met het Protocol houdende wijziging van het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, aan de Senaat over, het verslag betreffende de wijzigingen aan het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd door het Protocol van 3 juni 1999, goedgekeurd door de Algemene Vergadering tijdens haar 13de zitting.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Étude prospective concernant la sécurité d’approvisionnement en gaz naturel à l’horizon 2030‑2035

Prospectieve studie over de zekerheid van de aardgasbevoorrading tot 2030‑2035

 

Par lettre du 31 mars 2021, la ministre de l’Énergie transmet au Sénat, conformément à l’article 15/13, § 5, de la loi du 12 avril 1965 relative au transport de produits gazeux et autres par canalisations, l’étude concernant la sécurité d’approvisionnement en gaz naturel à l’horizon 2025‑2030.

Bij brief van 31 maart 2021 zendt de minister van Energie, overeenkomstig artikel 15/13, § 5, van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen aan de Senaat over, de studie over de zekerheid van de aardgasbevoorrading tot 2030‑2035.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Cour constitutionnelle – Arrêts

Grondwettelijk Hof – Arresten

 

En application de l’article 113 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie à la présidente du Sénat :

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitster van de Senaat van:

 

  l’arrêt no 57/2021, rendu le 22 avril 2021, en cause les recours en annulation de la loi du 29 mai 2016 relative à la collecte et à la conservation des données dans le secteur des communications électroniques, introduits par l’Ordre des barreaux francophones et germanophone, par l’ASBL Académie fiscale et Jean Pierre Riquet, par l’ASBL Liga voor Mensenrechten et l’ASBL Ligue des droits de l’homme et par Patrick Van Assche et autres (numéros du rôle 6590, 6597, 6599 et 6601) ;

  het arrest nr. 57/2021, uitgesproken op 22 april 2021, inzake de beroepen tot vernietiging van de wet van 29 mei 2016 betreffende het verzamelen en het bewaren van de gegevens in de sector van de elektronische communicatie, ingesteld door de Ordre des barreaux francophones et germanophone, door de vzw Académie Fiscale en Jean Pierre Riquet, door de vzw Liga voor Mensenrechten en de vzw Ligue des droits de l’homme en door Patrick Van Assche en anderen (rolnummers 6590, 6597, 6599 en 6601);

 

  l’arrêt no 58/2021, rendu le 22 avril 2021, en cause la question préjudicielle relative à l’article 60 de la loi du 12 janvier 2007 sur l’accueil des demandeurs d’asile et de certaines autres catégories d’étrangers, tel qu’il a été modifié par l’article 71 de la loi du 21 novembre 2017, posée par le tribunal du travail du Brabant wallon, division de Wavre (numéro du rôle 7166) ;

  het arrest nr. 58/2021, uitgesproken op 22 april 2021, inzake de prejudiciële vraag over artikel 60 van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen, zoals gewijzigd bij artikel 71 van de wet van 21 november 2017, gesteld door de arbeidsrechtbank Waals‑Brabant, afdeling Waver (rolnummer 7166);

 

  l’arrêt no 59/2021, rendu le 22 avril 2021, en cause la question préjudicielle relative aux articles 457bis, 457, § 5, alinéa 2, et 466 du Code judiciaire, posée par le Conseil de discipline des avocats des barreaux du ressort de la cour d’appel de Liège (numéro du rôle 7243) ;

  het arrest nr. 59/2021, uitgesproken op 22 april 2021, inzake de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 457bis, 457, § 5, tweede lid, en 466 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Tuchtraad van de advocaten van de balies van het rechtsgebied van het hof van beroep te Luik (rolnummer 7243);

 

  l’arrêt no 60/2021, rendu le 22 avril 2021, en cause la question préjudicielle concernant l’article D. 145 du Code de l’environnement (article 2 du décret de la Région wallonne du 5 juin 2008 relatif à la recherche, la constatation, la poursuite et la répression des infractions et les mesures de réparation en matière d’environnement), posée par un juge d’instruction du tribunal de première instance de Liège, division de Liège (numéro du rôle 7263) ;

  het arrest nr. 60/2021, uitgesproken op 22 april 2021, inzake de prejudiciële vraag over artikel D. 145 van het Milieuwetboek (artikel 2 van het decreet van het Waalse Gewest van 5 juni 2008 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de beteugeling van milieuovertredingen en de herstelmaatregelen inzake leefmilieu), gesteld door een onderzoeksrechter van de rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik (rolnummer 7263);

 

  l’arrêt no 61/2021, rendu le 22 avril 2021, en cause le recours en annulation de l’article 10 du décret de la Région wallonne du 2 mai 2019 modifiant le Code wallon du logement et de l’habitat durable et le décret du 15 mars 2018 relatif au bail d’habitation, introduit par la SCRL Fonds du logement des familles nombreuses de Wallonie et l’ASBL Ligue des familles (numéro du rôle 7299) ;

  het arrest nr. 61/2021, uitgesproken op 22 april 2021, inzake het beroep tot vernietiging van artikel 10 van het decreet van het Waalse Gewest van 2 mei 2019 tot wijziging van het Waalse Wetboek van huisvesting en duurzaam wonen en van het decreet van 15 maart 2018 betreffende de woninghuurovereenkomst, ingesteld door de cvba Fonds du logement des familles nombreuses de Wallonie en de vzw Ligue des familles (rolnummer 7299);

 

  l’arrêt no 62/2021, rendu le 22 avril 2021, en cause la question préjudicielle relative à l’article XX.173, § 2, du Code de droit économique, posée par le tribunal de l’entreprise d’Anvers, division de Tongres (numéro du rôle 7355) ;

  het arrest nr. 62/2021, uitgesproken op 22 april 2021, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel XX.173, § 2, van het Wetboek van economisch recht, gesteld door de ondernemingsrechtbank te Antwerpen, afdeling Tongeren (rolnummer 7355);

 

  l’arrêt no 63/2021, rendu le 22 avril 2021, en cause la question préjudicielle concernant les articles 9, § 1er, alinéa 2, et 11 du décret de la Région flamande du 30 mai 2008 relatif à l’établissement, au recouvrement et à la procédure contentieuse des taxes provinciales et communales, posée par la Cour de cassation (numéro du rôle 7382) ;

  het arrest nr. 63/2021, uitgesproken op 22 april 2021, inzake de prejudiciële vraag over de artikelen 9, § 1, tweede lid, en 11 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen, gesteld door het Hof van Cassatie (rolnummer 7382);

 

  l’arrêt no 64/2021, rendu le 22 avril 2021, en cause la question préjudicielle relative à l’article 18/2 de la loi du 30 novembre 1998 organique des services de renseignement et de sécurité, posée par le Comité permanent de contrôle des services de renseignement et de sécurité (numéro du rôle 7416) ;

  het arrest nr. 64/2021, uitgesproken op 22 april 2021, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 18/2 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gesteld door het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (rolnummer 7416);

 

  l’arrêt no 65/2021, rendu le 29 avril 2021, en cause le recours en annulation des articles 6 et 49 du décret‑programme de la Communauté française du 12 décembre 2018 portant diverses mesures relatives à l’organisation du budget et de la comptabilité, aux fonds budgétaires, à l’enseignement supérieur et à la recherche, à l’enfance, à l’enseignement obligatoire et de promotion sociale, aux bâtiments scolaires, au financement des infrastructures destinées à accueillir la Cité des métiers de Charleroi, à la mise en œuvre de la réforme de la formation initiale des enseignants, introduit par l’ASBL Université Saint‑Louis – Bruxelles (numéro du rôle 7231) ;

  het arrest nr. 65/2021, uitgesproken op 29 april 2021, inzake het beroep tot vernietiging van de artikelen 6 en 49 van het programmadecreet van de Franse Gemeenschap van 12 december 2018 houdende verschillende maatregelen inzake de regeling van de begroting en van de boekhouding, de begrotingsfondsen, hoger onderwijs en onderzoek, kind, het leerplichtonderwijs en het onderwijs voor sociale promotie, schoolgebouwen, de financiering van infrastructuren voor de Cité des métiers van Charleroi, de uitvoering van de hervorming van de initiële opleiding van de leerkrachten, ingesteld door de vzw Université Saint‑Louis – Bruxelles (rolnummer 7231);

 

  l’arrêt no 66/2021, rendu le 29 avril 2021, en cause le recours en annulation de l’article 6, 4º, de la loi du 5 mai 2019 portant des dispositions diverses en matière pénale et en matière de cultes, et modifiant la loi du 28 mai 2002 relative à l’euthanasie et le Code pénal social, introduit par l’Ordre des barreaux francophones et germanophone (numéro du rôle 7306) ;

  het arrest nr. 66/2021, uitgesproken op 29 april 2021, inzake het beroep tot vernietiging van artikel 6, 4º, van de wet van 5 mei 2019 houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek, ingesteld door de Ordre des barreaux francophones et germanophone (rolnummer 7306);

 

  l’arrêt no 67/2021, rendu le 29 avril 2021, en cause les questions préjudicielles concernant l’article 66bis du décret de la Région flamande du 20 avril 2001 relatif à l’organisation du transport de personnes par la route, posées par le tribunal de police d’Anvers, division de Malines (numéro du rôle 7403) ;

  het arrest nr. 67/2021, uitgesproken op 29 april 2021, inzake de prejudiciële vragen over artikel 66bis van het decreet van het Vlaamse Gewest van 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg, gesteld door de politierechtbank Antwerpen, afdeling Mechelen (rolnummer 7403);

 

  l’arrêt no 68/2021, rendu le 29 avril 2021, en cause les questions préjudicielles concernant les articles 18, 19, 39 à 44 et 50 à 54 du décret de la Communauté française du 18 janvier 2018 portant le code de la prévention, de l’Aide à la jeunesse et de la protection de la Jeunesse et l’article 7 de la loi du 8 avril 1965 relative à la protection de la jeunesse, à la prise en charge des mineurs ayant commis un fait qualifié infraction et à la réparation du dommage causé par ce fait, posées par la cour d’appel de Bruxelles (numéro du rôle 7486) ;

  het arrest nr. 68/2021, uitgesproken op 29 april 2021, inzake de prejudiciële vragen over de artikelen 18, 19, 39 tot 44 en 50 tot 54 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming en artikel 7 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, gesteld door het hof van beroep te Brussel (rolnummer 7486);

 

  l’arrêt no 69/2021, rendu le 6 mai 2021, en cause les questions préjudicielles relatives à l’article 57, § 2, alinéa 1er, 1º, de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d’action sociale, posées par la cour du travail de Liège, division de Liège (numéro du rôle 7189) ;

  het arrest nr. 69/2021, uitgesproken op 29 april 2021, inzake de prejudiciële vragen over artikel 57, § 2, eerste lid, 1º, van de organieke wet van juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gesteld door het arbeidshof te Luik, afdeling Luik (rolnummer 7189);

 

  l’arrêt no 70/2021, rendu le 6 mai 2021, en cause la question préjudicielle relative à l’article 91, alinéa 1er, de la loi‑programme du 28 juin 2013 (cumul d’une pension de retraite ou de survie avec un revenu de remplacement), posée par le tribunal du travail de Liège, division de Namur (numéro du rôle 7266).

  het arrest nr. 70/2021, uitgesproken op 29 april 2021, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 91, eerste lid, van de programmawet van 28 juni 2013 (cumulatie van rust- of overlevingspensioenen met een vervangingsinkomen), gesteld door de arbeidsrechtbank te Luik, afdeling Namen (rolnummer 7266).

 

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

 

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen

 

En application de l’article 77 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie à la présidente du Sénat :

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitster van de Senaat kennis van:

 

  la question préjudicielle concernant l’article 88, alinéa 4, de la loi du 28 décembre 2011 portant des dispositions diverses, posée par le tribunal de première instance francophone de Bruxelles (numéro du rôle 7539) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 88, vierde lid, van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, gesteld door de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel rolnummer 7539);

 

  les questions préjudicielles concernant l’article 157quater, alinéa 2, 1º, de l’arrêté royal du 22 mars 1969 fixant le statut des membres du personnel directeur et enseignant, du personnel auxiliaire d’éducation, du personnel paramédical des établissements d’enseignement gardien, primaire, spécialisé, moyen, technique, de promotion sociale et artistique de l’État, des internats dépendant de ces établissements et des membres du personnel du service d’inspection chargé de la surveillance de ces établissements, posées par le Conseil d’État (numéros du rôle 7540 et 7542, affaires jointes) ;

  de prejudiciële vragen betreffende artikel 157quater, tweede lid, 1º, van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter‑, lager, gespecialiseerd, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, gesteld door de Raad van State (rolnummers 7540 en 7542, samengevoegde zaken);

 

  les questions préjudicielles concernant l’article 130 du Code des droits d’enregistrement, d’hypothèque et de greffe, posées par la Cour de cassation (numéro du rôle 7541) ;

  de prejudiciële vragen betreffende artikel 130 van het Wetboek der registratie‑, hypotheek- en griffierechten, gesteld door het Hof van Cassatie (rolnummer 7541);

 

  la question préjudicielle concernant l’article 27 de la loi du 28 avril 2003 relative aux pensions complémentaires et au régime fiscal de celles‑ci et de certains avantages complémentaires en matière de sécurité sociale, tel qu’il a été modifié par l’article 18 de la loi du 18 décembre 2015 visant à garantir la pérennité et le caractère social des pensions complémentaires et visant à renforcer le caractère complémentaire par rapport aux pensions de retraite, posée par le tribunal du travail du Brabant wallon, division de Wavre (numéro du rôle 7545) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 27 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, zoals gewijzigd bij artikel 18 van de wet van 18 december 2015 tot waarborging van de duurzaamheid en het sociale karakter van de aanvullende pensioenen en tot versterking van het aanvullende karakter ten opzichte van de rustpensioenen, gesteld door de arbeidsrechtbank Waals‑Brabant, afdeling Waver (rolnummer 7545);

 

  les questions préjudicielles concernant l’article 37/1 de la loi du 16 mars 1968 relative à la police de la circulation routière, tel qu’il a été remplacé par l’article 10 de la loi du 6 mars 2018 relative à l’amélioration de la sécurité routière, posées par le tribunal de police de Liège, division de Liège (numéro du rôle 7546) ;

  de prejudiciële vragen betreffende artikel 37/1 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, zoals vervangen bij artikel 10 van de wet van 6 maart 2018 ter verbetering van de verkeersveiligheid, gesteld door de politierechtbank Luik, afdeling Luik (rolnummer 7546);

 

  la question préjudicielle concernant l’article 335, § 4, de l’ancien Code civil, posée par le tribunal de la famille du tribunal de première instance francophone de Bruxelles (numéro du rôle 7547) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 335, § 4, van het oud Burgerlijk Wetboek, gesteld door de familierechtbank van de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel (rolnummer 7547);

 

  la question préjudicielle concernant l’article 621 du Code d’instruction criminelle, posée par la Cour de cassation (numéro du rôle 7549) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 621 van het Wetboek van strafvordering, gesteld door het Hof van Cassatie (rolnummer 7549);

 

  la question préjudicielle concernant l’article 458bis du Code pénal, posée par le tribunal du travail de Liège, division de Liège (numéro du rôle 7551) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 458bis van het Strafwetboek, gesteld door de arbeidsrechtbank te Luik, afdeling Luik (rolnummer 7551);

 

  les questions préjudicielles concernant l’article 4, 1º, de l’ordonnance de la Commission communautaire commune du 25 avril 2019 réglant l’octroi des prestations familiales, posées par le tribunal du travail francophone de Bruxelles (numéros du rôle 7553 et 7554, affaires jointes) ;

  de prejudiciële vragen betreffende artikel 4, 1º, van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 25 april 2019 tot regeling van de toekenning van gezinsbijslag, gesteld door de Franstalige arbeidsrechtbank te Brussel (rolnummers 7553 en 7554, samengevoegde zaken);

 

  les questions préjudicielles concernant :

  de prejudiciële vragen over:

 

  l’article 13 du décret‑programme de la Région wallonne du 12 décembre 2014 portant des mesures diverses liées au budget en matière de calamité naturelle, de sécurité routière, de travaux publics, d’énergie, de logement, d’environnement, d’aménagement du territoire, de bien‑être animal, d’agriculture et de fiscalité ;

  artikel 13 van het programmadecreet van het Waalse Gewest van 12 december 2014 houdende verschillende maatregelen betreffende de begroting inzake natuurrampen, verkeersveiligheid, openbare werken, energie, huisvesting, leefmilieu, ruimtelijke ordening, dierenwelzijn, landbouw en fiscaliteit;

 

  l’article 7 de la loi du 27 février 1987 relative aux allocations aux personnes handicapées ;

  artikel 7 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap;

 

  les articles 5/1, § 1er, 2º, et 5/5, § 4, 1º, de loi spéciale du 16 janvier 1989 relative au financement des Communautés et des Régions, tels qu’ils ont été insérés par les articles 7 et 11 de la loi spéciale du 6 janvier 2014 portant réforme du financement des communautés et des régions, élargissement de l’autonomie fiscale des régions et financement des nouvelles compétences ;

  de artikelen 5/1, § 1, 2º, en 5/5, § 4, 1º, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, zoals ingevoegd bij de artikelen 7 en 11 van de bijzondere wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, tot uitbreiding van de fiscale autonomie van de gewesten en tot financiering van de nieuwe bevoegdheden;

 

et les articles 20, 2º, 22, 43 et 44 de la loi du 8 mai 2014 modifiant le Code des impôts sur les revenus 1992 à la suite de l’introduction de la taxe additionnelle régionale sur l’impôt des personnes physiques visée au titre III/1 de la loi spéciale du 16 janvier 1989 relative au financement des Communautés et des Régions, modifiant les règles en matière d’impôt des non‑résidents et modifiant la loi du 6 janvier 2014 relative à la Sixième Réforme de l’État concernant les matières visées à l’article 78 de la Constitution, posées par la cour du travail de Liège, division de Namur (numéro du rôle 7566).

  en de artikelen 20, 2º, 22, 43 en 44 van de wet van 8 mei 2014 tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 ingevolge de invoering van de gewestelijke aanvullende belasting op de personenbelasting als bedoeld in titel III/1 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, tot wijziging van de regels op het stuk van de belasting van niet‑inwoners en tot wijziging van de wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, gesteld door het arbeidshof te Luik, afdeling Namen (rolnummer 7566).

 

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

 

Cour constitutionnelle – Recours

Grondwettelijk Hof – Beroepen

 

En application de l’article 76 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie à la présidente du Sénat :

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitster van de Senaat van:

 

  le recours en annulation de l’article 42 de l’ordonnance de la Région de Bruxelles‑Capitale du 25 mars 1999 relative à la recherche, la constatation, la poursuite et la répression des infractions en matière d’environnement, dans sa version antérieure à sa modification et renumérotation par l’article 61 de l’ordonnance de la Région de Bruxelles‑Capitale du 8 mai 2014, introduit par la société de droit allemand « European Air Transport Leipzig GmbH » (numéro du rôle 7552) ;

  het beroep tot vernietiging van artikel 42 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling, de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu, in de versie vóór de wijziging en hernummering ervan bij artikel 61 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 8 mei 2014, ingesteld door de vennootschap naar Duits recht “European Air Transport Leipzig GmbH” (rolnummer 7552);

 

  les recours en annulation du décret de la Région wallonne du 30 septembre 2020, du décret de la Communauté germanophone du 12 octobre 2020, de l’article 2 de la loi du 9 octobre 2020, de l’ordonnance de la Commission communautaire commune du 1er octobre 2020 et du décret de la Communauté flamande du 2 octobre 2020 portant assentiment à l’accord de coopération du 25 août 2020 entre l’État fédéral, la Communauté flamande, la Région wallonne, la Communauté germanophone et la Commission communautaire commune, concernant le traitement conjoint de données par Sciensano et les centres de contact désignés par les autorités régionales compétentes ou par les agences compétentes, par les inspections sanitaires et par les équipes mobiles dans le cadre d’un suivi des contacts auprès des personnes (présumées) infectées par le coronavirus Covid‑19 sur la base d’une base de données auprès de Sciensano, introduits par l’ASBL Vivant Ostbelgien et autres et par l’ASBL Ligue des droits humains (numéros du rôle 7555, 7556, 7557, 7558, 7559 et 7560, affaires jointes) ;

  de beroepen van vernietiging van het decreet van het Waalse Gewest van 30 september 2020, van het decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 12 oktober 2020, van artikel 2 van de wet van 9 oktober 2020, van de ordonnantie van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 1 oktober 2020 en van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 2 oktober 2020 houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 25 augustus 2020 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest, de Duitstalige Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie betreffende de gezamenlijke gegevensverwerking door Sciensano en de door de bevoegde gefedereerde entiteiten of door de bevoegde agentschappen aangeduide contactcentra, gezondheidsinspecties en mobiele teams in het kader van een contactonderzoek bij personen die (vermoedelijk) met het coronavirus Covid‑19 besmet zijn op basis van een gegevensbank bij Sciensano, ingesteld door de vzw Vivant Ostbelgien en anderen en door de vzw Ligue des droits humains (rolnummers 7555, 7556, 7557, 7558, 7559 en 7560, samengevoegde zaken);

 

  le recours en annulation de l’article 34, § 3, du décret de la Région wallonne du 12 avril 2001 relatif à l’organisation du marché régional de l’électricité, tel que cet article a été complété par l’article 4 du décret de la Région wallonne du 1er octobre 2020 relatif à la fin de la compensation entre les quantités d’électricité prélevées et injectées sur le réseau et à l’octroi de primes pour promouvoir l’utilisation rationnelle de l’énergie et la production d’électricité au moyen de sources d’énergie renouvelable, et des articles 5 et 6 du décret du 1er octobre 2020 précité, introduit par A.T. (numéro du rôle 7561).

  het beroep tot vernietiging van artikel 34, § 3, van het decreet van het Waalse Gewest van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt, zoals dat artikel aangevuld werd bij artikel 4 van het decreet van het Waalse Gewest van 1 oktober 2020 tot beëindiging van de compensatie tussen de hoeveelheden elektriciteit opgenomen en geïnjecteerd op het net en tot toekenning van premies ter bevordering van het rationeel energiegebruik en de elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiebronnen, en van de artikelen 5 en 6 van het voormelde decreet van 1 oktober 2020, ingesteld door A.T (rolnummer 7561).

 

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

 

Cour du travail

Arbeidshof

 

Par lettre du 7 mai 2021, le premier président de la cour du travail de Gand transmet au Sénat, conformément à l’article 340, § 3, alinéa 5, du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2020 de la cour du travail de Gand, approuvé lors de son assemblée générale du 4 mai 2021.

Bij brief van 7 mei 2021, zendt de eerste voorzitter van het arbeidshof te Gent, overeenkomstig artikel 340, § 3, vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2020 van het arbeidshof te Gent, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 4 mei 2021.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Parquet général

Parket‑generaal

 

Par lettre du 29 avril 2021, le procureur général de Gand transmet au Sénat, conformément à l’article 346, § 2, 2º, du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2020 du parquet général de Gand, approuvé lors de son assemblée de corps du 28 avril 2021.

Bij brief van 29 april 2021 zendt de procureur‑generaal te Gent, overeenkomstig artikel 346, § 2, 2º, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2020 van het parket‑generaal te Gent, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 28 april 2021.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Parquet

Parket

 

Par lettre du 29 avril 2021, le procureur du Roi de Gand transmet au Sénat, conformément à l’article 346, § 2, 2º, du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2020 du parquet du procureur du Roi de Gand, approuvé lors de son assemblée de corps du 28 avril 2021.

Bij brief van 29 april 2021 zendt de procureur des Konings van Gent, overeenkomstig artikel 346, § 2, 2º, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2020 van het parket van de procureur des Konings van Gent, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 28 april 2021.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Tribunaux de première instance

Rechtbanken van eerste aanleg

 

Par lettre du 30 avril 2021, le président du tribunal de première instance de Namur transmet au Sénat, conformément à l’article 340, § 3, alinéa 5, du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2020 du tribunal de première instance de Namur, approuvé lors de son assemblée générale du 30 avril 2021.

Bij brief van 30 april 2021 zendt de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Namen, overeenkomstig artikel 340, § 3, vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2020 van de rechtbank van eerste aanleg te Namen, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 30 april 2021.

 

Par lettre du 27 avril 2021, le président du tribunal de première instance de Flandre occidentale transmet au Sénat, conformément à l’article 340, § 3, alinéa 5, du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2020 du tribunal de première instance de Flandre occidentale, approuvé lors de son assemblée générale du 23 avril 2021.

Bij brief van 27 april 2021 zendt de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg West‑Vlaanderen overeenkomstig artikel 340, § 3, vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2020 van de rechtbank van eerste aanleg West‑Vlaanderen, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 23 april 2021.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Tribunal du travail

Arbeidsrechtbank

 

Par lettre du 3 mai 2021, le président du tribunal du travail de Liège transmet au Sénat, conformément à l’article 340, § 3, alinéa 5, du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2020 du tribunal du travail de Liège, approuvé lors de son assemblée générale du 29 avril 2021.

Bij brief van 3 mei 2021 zendt de voorzitter van de arbeidsrechtbank van Luik, overeenkomstig artikel 340, § 3, vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2020 van de arbeidsrechtbank van Luik, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 29 april 2021.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Tribunal de l’entreprise

Ondernemingsrechtbank

 

Par lettre du 30 mars 2021, le président du tribunal de l’entreprise d’Anvers transmet au Sénat, conformément à l’article 340, § 3, alinéa 5, du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement pour 2020 du tribunal de l’entreprise d’Anvers, approuvé lors de son assemblée générale du 11 mars 2021.

Bij brief van 30 maart 2021 zendt de voorzitter van de ondernemingsrechtbank van Antwerpen overeenkomstig artikel 340, § 3, vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag voor 2020 van de ondernemingsrechtbank van Antwerpen, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 11 maart 2021.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Entreprises publiques économiques – SNCB – Médiateur pour les voyageurs ferroviaires

Economische Overheidsbedrijven – NMBS – Ombudsdienst voor treinreizigers

 

Par lettre du 22 avril 2021, les médiateurs pour les voyageurs ferroviaires transmettent au Sénat, conformément à l’article 16, § 3, de la loi du 28 avril 2010 portant des dispositions diverses (I), le rapport annuel pour 2020.

Bij brief van 22 april 2021 zenden de ombudsmannen voor treinreizigers, overeenkomstig artikel 16, § 3, van de wet van 28 april 2010 houdende diverse bepalingen (I) aan de Senaat over, het jaarverslag voor 2020.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Parlement européen

Europees Parlement

 

Par lettres des 22 avril et 10 mai 2021, le président du Parlement européen transmet au Sénat les textes adoptés par le Parlement européen au cours de ses périodes de session du 8 au 11 mars 2021 et du 24 au 25 mars 2021.

Bij brieven van 22 april en 10 mei 2021, zendt de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat over, de teksten aangenomen door het Europees Parlement tijdens zijn vergaderperiodes van 8 tot 11 maart 2021 en van 24 tot 25 maart 2021.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.