7‑15

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2020‑2021

Séances plénières

Vendredi 11 décembre 2020

Séance du matin

7‑15

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2020‑2021

Plenaire vergaderingen

Vrijdag 11 december 2020

Ochtendvergadering

 

Annales

Handelingen

 

Sommaire

Inhoudsopgave

Approbation de l’ordre du jour. 4

Projet de loi spéciale modifiant le Code des droits d’enregistrement, d’hypothèque et de greffe en vue de rendre obligatoire l’enregistrement d’actes notariés étrangers (I) (Doc. 7‑203). 4

Discussion générale. 4

Discussion des articles. 13

Projet de loi modifiant, en ce qui concerne le rapport financier, la loi du 4 juillet 1989 relative à la limitation et au contrôle des dépenses électorales engagées pour l’élection de la Chambre des représentants, ainsi qu’au financement et à la comptabilité ouverte des partis politiques (Doc. 7‑195) 13

Discussion générale. 13

Discussion des articles. 16

Proposition de résolution visant à soutenir les initiatives de la Belgique et des institutions internationales pour obtenir un cessez-le-feu et une résolution pérenne du conflit du Haut-Karabakh (de M. Gaëtan Van Goidsenhoven, Mme Sabine Laruelle, MM. Georges-Louis Bouchez, Jean-Paul Wahl, Philippe Dodrimont et Alexander Miesen, Mmes Véronique Durenne et Hélène Ryckmans et MM. Julien Uyttendaele et Tom Ongena ; Doc. 7‑199). 16

Discussion. 16

Proposition de modification de l’article 56 du Règlement du Sénat (de Mme Stephanie D’Hose ; Doc. 7‑191). 27

Discussion. 27

Dotation du Sénat – Dépenses de l’exercice 2019 et prévisions budgétaires pour l’exercice 2021 (Doc. 7‑196) 28

Discussion. 28

Proposition de résolution visant à empêcher l’exécution imminente de la peine de mort prononcée contre le docteur Ahmadreza Djalali en Iran (de Mme Latifa Gahouchi et consorts ; Doc. 7‑207). 44

Discussion. 44

Proposition de résolution relative au conflit au Tigré (nord de l’Éthiopie) (de M. Orry Van de Wauwer et consorts ; Doc. 7‑208). 49

Discussion. 49

Prise en considération de propositions. 52

Décès d’anciens sénateurs. 52

Groupe de contrôle parlementaire conjoint spécialisé pour Europol 52

Votes. 52

Projet de loi spéciale modifiant le Code des droits d’enregistrement, d’hypothèque et de greffe en vue de rendre obligatoire l’enregistrement d’actes notariés étrangers (I) (Doc. 7‑203/1) 52

Projet de loi modifiant, en ce qui concerne le rapport financier, la loi du 4 juillet 1989 relative à la limitation et au contrôle des dépenses électorales engagées pour l’élection de la Chambre des représentants, ainsi qu’au financement et à la comptabilité ouverte des partis politiques (Doc. 7‑195/1) 53

Proposition de résolution visant à soutenir les initiatives de la Belgique et des institutions internationales pour obtenir une résolution pérenne du conflit du Haut-Karabakh (nouvel intitulé ; Doc. 7‑199). 54

Proposition de modification de l’article 56 du Règlement du Sénat (de Mme Stephanie D’Hose ; Doc. 7‑191) 54

Dotation du Sénat – Dépenses de l’exercice 2019 et prévisions budgétaires pour l’exercice 2021 (Doc. 7‑196) 54

Proposition de résolution visant à empêcher l’exécution imminente de la peine de mort prononcée contre le docteur Ahmadreza Djalali en Iran (de Mme Latifa Gahouchi et consorts ; Doc. 7‑207) 55

Proposition de résolution relative au conflit au Tigré (nord de l’Éthiopie) (de M. Orry Van de Wauwer et consorts ; Doc. 7‑208). 55

Ordre des travaux. 56

Excusés. 56

Annexe. 57

Votes nominatifs. 57

Propositions prises en considération. 60

Assemblée parlementaire de l’Organisation pour la sécurité et la coopération en Europe (OSCE). 60

Messages de la Chambre. 61

Cour constitutionnelle – Arrêts. 61

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles. 63

Cour constitutionnelle – Recours. 64

Conseil central de l’économie. 65

Fonds des accidents médicaux. 65

Parlement européen. 65

Cour des comptes européenne. 66

 

Goedkeuring van de agenda. 4

Ontwerp van bijzondere wet tot wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten met het oog op de verplichte registratie van buitenlandse notariële akten (I) (Stuk 7‑203). 4

Algemene bespreking. 4

Artikelsgewijze bespreking. 13

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen wat het financieel verslag betreft (Stuk 7‑195). 13

Algemene bespreking. 13

Artikelsgewijze bespreking. 16

Voorstel van resolutie betreffende de ondersteuning van de initiatieven van België en van de internationale instellingen om inzake het conflict over Nagorno-Karabach tot een staakt-het-vuren en een duurzame oplossing te komen (van de heer Gaëtan Van Goidsenhoven, mevrouw Sabine Laruelle, de heren Georges-Louis Bouchez, Jean-Paul Wahl, Philippe Dodrimont en Alexander Miesen, de dames Véronique Durenne en Hélène Ryckmans en de heren Julien Uyttendaele en Tom Ongena; Stuk 7‑199). 16

Bespreking. 16

Voorstel tot wijziging van artikel 56 van het Reglement van de Senaat (van mevrouw Stephanie D’Hose; Stuk 7‑191) 27

Bespreking. 27

Dotatie van de Senaat – Uitgaven van het dienstjaar 2019 en begrotingsvooruitzichten voor het dienstjaar 2021 (Stuk 7‑196). 28

Bespreking. 28

Voorstel van resolutie ter voorkoming van de imminente uitvoering van de doodstraf die is uitgesproken tegen dr. Ahmadreza Djalali in Iran (van mevrouw Latifa Gahouchi c.s.; Stuk 7‑207) 44

Bespreking. 44

Voorstel van resolutie over het conflict in Tigray (Noord-Ethiopië) (van de heer Orry Van de Wauwer c.s.; Stuk 7‑208). 49

Bespreking. 49

Inoverwegingneming van voorstellen. 52

Overlijden van oud‑senatoren. 52

Gezamenlijke Parlementaire Controlegroep (GPC) inzake Europol 52

Stemmingen. 52

Ontwerp van bijzondere wet tot wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten met het oog op de verplichte registratie van buitenlandse notariële akten (I) (Stuk 7‑203/1). 52

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen wat het financieel verslag betreft (Stuk 7‑195/1) 53

Voorstel van resolutie betreffende de ondersteuning van de initiatieven van België en van de internationale instellingen om inzake het conflict over Nagorno-Karabach tot een duurzame oplossing te komen (nieuw opschrift; Stuk 7‑199) 54

Voorstel tot wijziging van artikel 56 van het Reglement van de Senaat (van mevrouw Stephanie D’Hose; Stuk 7‑191). 54

Dotatie van de Senaat – Uitgaven van het dienstjaar 2019 en begrotingsvooruitzichten voor het dienstjaar 2021 (Stuk 7‑196). 54

Voorstel van resolutie ter voorkoming van de imminente uitvoering van de doodstraf die is uitgesproken tegen dr. Ahmadreza Djalali in Iran (van mevrouw Latifa Gahouchi c.s.; Stuk 7‑207) 55

Voorstel van resolutie over het conflict in Tigray (Noord-Ethiopië) (van de heer Orry Van de Wauwer c.s.; Stuk 7‑208) 55

Regeling van de werkzaamheden. 56

Berichten van verhindering. 56

Bijlage. 57

Naamstemmingen. 57

In overweging genomen voorstellen. 60

Parlementaire Assemblee van de Organisatie voor de veiligheid en de samenwerking in Europa (OVSE). 60

Boodschappen van de Kamer. 61

Grondwettelijk Hof – Arresten. 61

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen. 63

Grondwettelijk Hof – Beroepen. 64

Centrale Raad voor het Bedrijfsleven. 65

Fonds voor de medische ongevallen. 65

Europees Parlement 65

Europese Rekenkamer. 66

 

Présidence de Mme Stephanie D’Hose

(La séance est ouverte à 10 h 05.)

(En raison des mesures prises contre la pandémie de coronavirus, la plupart des sénateurs participent à la séance en vidéoconférence.)

Voorzitster: mevrouw Stephanie D’Hose

(De vergadering wordt geopend om 10.05 uur.)

(Wegens de coronamaatregelen nemen de meeste senatoren aan de vergadering deel via videoconferentie.)

 

Approbation de l’ordre du jour

Goedkeuring van de agenda

 

Mme la présidente. – L’ordre du jour établi par le Bureau a été communiqué par voie électronique aux sénateurs.

Y a-t-il des observations ?

De voorzitster. – De agenda zoals vastgesteld door het Bureau werd elektronisch meegedeeld.

Zijn er opmerkingen?

 

M. Orry Van de Wauwer (CD&V). – En vertu de l’article 54, 3, alinéa 1er, du règlement du Sénat, je demande que nous examinions immédiatement, au cours de cette séance plénière, la proposition de résolution relative au conflit au Tigré (nord de l’Éthiopie) (Doc. 7‑208).

De heer Orry Van de Wauwer (CD&V). – Op basis van artikel 54, 3, eerste lid, van het reglement van de Senaat verzoek ik het voorstel van resolutie over het conflict in Tigray (Noord-Ethiopië) (Stuk 7‑208) onmiddellijk in de plenaire vergadering te behandelen.

 

Mme Latifa Gahouchi (PS). – En vertu de l’article 54, 3, alinéa 1er, du règlement du Sénat, je demande que nous examinions immédiatement, au cours de cette séance plénière, la proposition de résolution visant à empêcher l’exécution imminente de la peine de mort prononcée contre le docteur Ahmadreza Djalali en Iran (Doc. 7‑207).

Mevrouw Latifa Gahouchi (PS). – Op basis van artikel 54, 3, eerste lid, van het reglement van de Senaat verzoek ik het voorstel van resolutie ter voorkoming van de imminente uitvoering van de doodstraf die is uitgesproken tegen dr. Ahmadreza Djalali in Iran (Stuk 7‑207) onmiddellijk in de plenaire vergadering te behandelen.

 

Mme la présidente. – Le texte de ces propositions de résolution a été communiqué par voie électronique. En vertu de l’article 54, 3, alinéa 1er, du règlement du Sénat, notre assemblée peut effectivement prendre ces propositions de résolution en considération et les examiner immédiatement. Je vous propose donc de les ajouter à notre ordre du jour.

De voorzitster. – De teksten van deze voorstellen van resolutie werden elektronisch medegedeeld. Met toepassing van artikel 54, paragraaf 3, eerste lid, van het reglement van het Senaat, kan onze vergadering inderdaad deze voorstellen van resolutie in overweging nemen en onmiddellijk behandelen. Ik stel dus voor ze aan onze agenda toe te voegen.

 

(Assentiment)

(Instemming)

 

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Madame la Présidente, vous dites que les textes ont été transmis, mais je ne les ai toujours pas reçus.

Je trouve d’ailleurs étrange, voire quelque peu déloyal, que ces textes soient soudainement soumis au Sénat à la dernière minute, sans aucune consultation des autres groupes. Des textes similaires ont été débattus au Parlement flamand il y a deux jours. Je ne sais pas si ce sont les mêmes, puisque je n’en ai vu aucun jusqu’à présent. Je constate que nous sommes soudainement confrontés à une pléthore de propositions de résolution, ce que je regrette.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Voorzitter, u zegt dat de teksten zijn doorgestuurd, maar ik heb ze nog altijd niet ontvangen.

Ik vind het trouwens merkwaardig dat die teksten zo plots op het laatste ogenblik, zonder enig overleg met andere fracties, in de Senaat worden ingediend. Dergelijke teksten werden twee dagen geleden in het Vlaams Parlement besproken en ik vind het verwonderlijk en eigenlijk een beetje deloyaal om ze nu plots hier zonder enig overleg in te dienen. Ik weet ook niet of het dezelfde teksten zijn als in het Vlaams Parlement, want ik heb tot nog toe geen enkele tekst gezien. Ik stel vast dat we plots met een diarree aan resoluties worden geconfronteerd. Ik betreur die gang van zaken.

 

Mme la présidente. – J’ai vérifié. Un courriel contenant un lien vers le filecloud a été envoyé hier à 21 h 17. Regardez à nouveau dans votre boîte, Monsieur Vanlouwe.

De voorzitster. – Dank voor uw opmerking, mijnheer Vanlouwe. Ik heb het gecontroleerd en de teksten zijn gisteravond om 21.17 uur wel degelijk doorgestuurd per mail met daarin een link naar de filecloud. Misschien moet u nog even uw inbox controleren.

 

Projet de loi spéciale modifiant le Code des droits d’enregistrement, d’hypothèque et de greffe en vue de rendre obligatoire l’enregistrement d’actes notariés étrangers (I) (Doc. 7‑203)

Ontwerp van bijzondere wet tot wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten met het oog op de verplichte registratie van buitenlandse notariële akten (I) (Stuk 7‑203)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

M. Karl Vanlouwe (N‑VA), corapporteur. – La commission s’est livrée la semaine dernière à un examen approfondi du projet de loi spéciale.

Dans l’exposé introductif, le représentant du ministre des Finances a expliqué que le projet avait été examiné minutieusement par la commission compétente de la Chambre.

Le projet vise à modifier la législation fédérale, en l’occurrence le Code des droits d’enregistrement, d’hypothèque et de greffe, en vue de rendre obligatoire l’enregistrement d’actes notariés étrangers ayant pour objet une donation entre vifs.

L’objectif est de mettre fin à la « route du fromage ». Cette construction est actuellement utilisée pour faire établir par des notaires néerlandais des actes ayant pour objet des donations entre vifs, ces actes ne devant jusqu’à présent pas être enregistrés en Belgique. Les donations concernées ne sont donc pas soumises aux droits de donation en Belgique. Nous parlons de « route du fromage » car il s’agit d’une construction qui passe principalement par les Pays-Bas. Cette évasion fiscale est également rendue possible par la passation d’actes dans des cantons suisses.

Le 12 juin 2018, la section du contentieux administratif du Conseil d’État a rendu en la matière un arrêt qui a été minutieusement examiné en commission de la Chambre.

La section Législation du Conseil d’État a précisé dans un avis que la modification projetée devait être réalisée par le biais d’une loi spéciale, donc au moyen de la procédure législative bicamérale obligatoire.

Lors de la discussion générale, j’ai signalé que le groupe N‑VA soutiendrait le projet de loi spéciale au Sénat comme à la Chambre. La route du fromage constitue une évasion fiscale, et non une fraude fiscale qui serait illégale, mais il convient néanmoins d’y mettre fin.

Si nous voulons éviter l’évasion fiscale, il est également important, pour la N‑VA, d’éviter une double imposition. À cet égard, la question s’est posée de savoir quelle autorité était compétente pour conclure des conventions bilatérales visant à éviter une double imposition. La Région flamande dispose de sa propre administration fiscale.

Mme Laruelle et Mme de Bethune ont respectivement fait savoir que le groupe MR et le groupe CD&V soutiendraient le projet de loi spéciale. M. Daems a déclaré que la route du fromage devait être fermée et qu’il convenait d’éviter une double imposition.

M. Eerdekens a également souligné que son groupe soutiendrait le projet de loi spéciale, dont la ratio legis est clairement axée sur les problèmes de la route du fromage.

M. Anciaux partage l’inquiétude de ses collègues quant au risque de double imposition. Selon lui, les règles et les conventions bilatérales qui empêchent une double imposition restent naturellement applicables en la matière.

Le représentant du ministre a dû sortir son joker pour certaines questions portant sur la compétence relative à la conclusion de conventions préventives de la double imposition. C’est pourquoi il avait été demandé que le ministre soit présent lors de la discussion en séance plénière.

Le projet de loi spéciale a été adopté par la commission à l’unanimité des 14 membres présents.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA), corapporteur. – De commissie heeft het ontwerp van bijzondere wet vorige week uitvoerig besproken.

In de inleidende uiteenzetting verklaarde de vertegenwoordiger van de minister van Financiën dat het ontwerp uitvoerig was besproken in de bevoegde Kamercommissie.

Het ontwerp strekt ertoe om de federale wetgeving, met name het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten te wijzigen met het oog op de verplichte registratie van buitenlandse notariële akten die een schenking onder de levenden van roerende goederen tot voorwerp hebben.

De bedoeling is inderdaad om de zogenaamde kaasroute de pas af te snijden. Die constructie behelst in feite de mogelijkheid om vandaag akten voor schenkingen van roerende goederen onder de levenden te laten verlijden door Nederlandse notarissen, waarbij die notariële akten in België vandaag niet aan registratie onderworpen hoeven te worden. Voor wat betreft schenkingen blijven zij in die zin dus vrij van schenkingsrechten in België. De constructie wordt de kaasroute genoemd omdat ze voornamelijk via Nederland verloopt. De belastingontwijking blijkt echter ook te gebeuren via het verlijden van akten in Zwitserse kantons.

De afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 12 juni 2018 een arrest over de materie geveld, dat in de Kamercommissie zeer uitvoerig is besproken.

De afdeling Wetgeving van de Raad van State merkte in een advies op dat de voorgestelde wijziging via een bijzondere wet moest worden bewerkstelligd, en dus via de verplicht bicamerale wetgevingsprocedure.

Tijdens de algemene bespreking merkte ik namens de N‑VA‑fractie op dat wij het ontwerp van bijzondere wet net als in de Kamer ook in de Senaat zullen steunen. De kaasroute is een belastingontwijking, dus geen – illegale – belastingontduiking. Desalniettemin wordt er best een einde aan gesteld.

De N‑VA meent wel dat het belangrijk is dat een dubbele belasting wordt voorkomen. Als we willen dat de belastingontwijking wordt voorkomen, moeten we ook vermijden dat er dubbel wordt belast. In dat verband rees de vraag welke overheid bevoegd is om ter zake bilaterale verdragen inzake de voorkoming van dubbele belasting te sluiten. Het Vlaams Gewest heeft een eigen belastingdienst.

Mevrouw Laruelle en mevrouw de Bethune lieten weten dat respectievelijk de MR‑fractie en de CD&V‑fractie het ontwerp van bijzondere wet zullen steunen. De heer Daems wees erop dat de kaasroute moet worden gesloten en deelde de bekommernis dat een dubbele belasting moet worden voorkomen.

Ook de heer Eerdekens benadrukte dat zijn fractie het ontwerp van bijzondere wet zal steunen, waarvan de ratio legis duidelijk gericht is op de problemen van de kaasroute.

De heer Anciaux deelde de vrees van zijn collega’s over het risico op een dubbele belasting niet. De regels en de bilaterale verdragen die een dubbele belasting voorkomen blijven volgens hem vanzelfsprekend van toepassing op deze materie.

De vertegenwoordiger van de minister moest op bepaalde vragen inzake de bevoegdheid voor het sluiten van verdragen inzake dubbele belasting zijn joker inzetten. Om die reden werd gevraagd dat de minister tijdens de bespreking in de plenaire vergadering aanwezig zou zijn.

Het ontwerp van bijzondere wet is door de commissie éénparig aangenomen door de 14 aanwezige leden.

 

M. Jean-Paul Wahl (MR). – Je me réfère au rapport, qui expose clairement la position du groupe MR.

De heer Jean-Paul Wahl (MR). – Ik verwijs naar het verslag, waarin het standpunt van de MR goed wordt weergegeven.

 

M. Fourat Ben Chikha (Ecolo-Groen). – Chers collègues, le projet de loi spéciale à l’examen a pour objet une fiscalité équitable. Il s’agit de faire en sorte que tous les gestionnaires de patrimoine apportent une contribution équitable à notre société. À l’heure actuelle, il est possible d’éluder l’impôt sur les donations en faisant établir les actes par des notaires néerlandais, selon le fameux procédé appelé »kaasroute » (route du fromage).

Or, l’administration fiscale flamande œuvre depuis des années déjà à l’instauration d’un prélèvement équitable sur les droits de donation. Aujourd’hui, il existe déjà une obligation de faire enregistrer en Belgique les actes translatifs ou déclaratifs de propriété ou d’usufruit d’immeubles situés en Belgique. Il est donc on ne peut plus logique que cette obligation s’applique également aux actes de cession de biens mobiliers.

Une transparence accrue permettra de rendre le système plus honnête et équitable, aussi bien pour les citoyens que pour les instances compétentes. L’objectif est de supprimer la route du fromage et de remédier à l’inégalité fiscale qui en résulte pour les contribuables.

Notre groupe Ecolo-Groen soutient pleinement ce projet.

De heer Fourat Ben Chikha (Ecolo-Groen). – Beste collega’s, het voorliggende ontwerp van bijzondere wet gaat over rechtvaardige fiscaliteit. Hierbij moeten vermogenbeheerders allen eerlijk bijdragen aan deze samenleving. Momenteel kunnen mensen belastingen op schenkingen ontwijken door zich te wenden tot Nederlandse notarissen, de gekende kaasroute.

Nochtans wordt er al jaren voor een eerlijke heffing van schenkingsrechten geijverd door de Vlaamse belastingdienst. Vandaag bestaat al de verplichting om de akte waarbij de eigendom of het vruchtgebruik van in België gelegen onroerende goederen overgedragen of aangewezen wordt, in België te laten registreren. Het is dan ook niet meer dan logisch dat buitenlandse notariële akten met betrekking tot de overdracht van roerende goederen ook verplicht in België geregistreerd worden.

Meer transparantie zorgt voor een eerlijk en rechtvaardig systeem, voor zowel burgers als bevoegde instanties. Het doel is de weg afzetten naar de kaasroute en de fiscale ongelijkheid die hierdoor voor de belastingplichtigen is ontstaan, recht te trekken.

Onze fractie, Ecolo-Groen, steunt dit ontwerp volmondig.

 

M. Bert Anciaux (sp.a). – Je suis entièrement d’accord. Mon groupe votera en faveur de ce projet.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik sluit me daar helemaal bij aan. Onze fractie zal dit mee goedkeuren.

 

M. Rik Daems (Open Vld). – Je voudrais formuler quelques observations.

Notons, tout d’abord, que le Sénat a plus de pouvoirs que ceux qu’on lui attribue. Nous sommes même compétents en matière fiscale. En commission, j’ai remercié la N‑VA de l’avoir fait remarquer. M. Vanlouwe a répondu qu’ils avaient aussi fait remarquer que le sujet devait être traité, au Sénat aussi, dans le cadre d’un projet de loi spéciale. Cela montre que, dans les mois et les années à venir, le Sénat peut sans aucun doute jouer un rôle très important pour concrétiser certains dossiers. Le Sénat, que tout le monde aime dépeindre comme une institution inutile, trouve ici toute son utilité pour éradiquer une pratique fiscale inadéquate. Compte tenu des opinions exprimées au sujet du Sénat, je remercie tout le monde de bien vouloir garder cela à l’esprit.

Ensuite, je tiens à faire observer que l’Open Vld est un des partisans de la « doctrine Brepols ». Selon cette règle, les citoyens ont toujours le droit de suivre la voie la moins imposée. Le ministre des Finances sait que cette doctrine est souvent battue en brèche par l’administration fiscale, suffisamment inventive pour déclarer à un citoyen que la voie qu’il a empruntée est peut-être légale, mais qu’elle n’est pas sérieuse… et qu’il sera quand même taxé !

Il y a des dizaines de milliers de contestations à ce sujet. En ce qui nous concerne, les citoyens ont tout à fait le droit de suivre la voie légale la moins imposée. C’est incontestable.

Il n’empêche qu’il peut y avoir des pratiques abusives. Une pratique inappropriée doit toutefois être corrigée au moyen d’une loi et non sur la base de l’interprétation d’un fonctionnaire. Le sujet dont nous traitons aujourd’hui en est un parfait exemple. L’utilisation de la « route du fromage » est légale jusqu’à présent. Dans certains cas, c’est la voie la moins imposée et elle est donc autorisée, mais l’Open Vld et certains autres collègues estiment qu’elle constitue une faille dans la législation, faille qui doit être éliminée par la loi, ce que nous nous apprêtons à faire aujourd’hui. C’est la raison pour laquelle nous soutenons ce projet de loi. Nous fermons une voie légale qui, de l’avis de tous, est inappropriée.

Je voudrais poser une question au ministre des Finances. En commission, j’ai fait remarquer, et je n’étais pas le seul, qu’en adoptant cette loi spéciale, on risquait de créer une double imposition. Il ne faudrait pas qu’en empêchant une non-imposition, aboutisse à un tel résultat. Or, le risque existe. L’explication obtenue en commission fut très professionnelle, mais non concluante. J’aimerais que le ministre des Finances explique comment nous pouvons être certains que la fermeture de la « route du fromage » ne donnera pas lieu à une double imposition.

Le ministre des Finances peut-il répondre à cette question dans le cadre de sa compétence fédérale ?

Étant donné qu’il peut difficilement répondre pour le niveau régional, je me demande ce qui pourrait nous garantir qu’une double imposition ne sera pas pratiquée à l’échelon régional et notamment flamand. Nous légiférons au niveau fédéral belge. Nous devons croire le ministre sur parole et lui faisons entièrement confiance, mais je souhaiterais être rassuré d’une manière un peu plus convaincante.

De heer Rik Daems (Open Vld). – Ik heb een paar opmerkingen.

Een eerste opmerking is dat het toch wel opmerkelijk is, dat de Senaat meer bevoegdheden heeft dan die welke men hem toedicht. Zelfs inzake taxatie-aangelegenheden zijn we bevoegd. In de commissie heb ik de N‑VA bedankt omdat zij dat opgemerkt hebben. De heer Vanlouwe heeft erop gewezen dat zij de opmerking hebben gemaakt dat dit ook in de Senaat via een bijzondere wet aan bod moet komen. Dat geeft aan dat in de komende maanden en jaren de Senaat ongetwijfeld nog wel eens een heel belangrijke assemblee kan blijken te zijn om een aantal zaken in de praktijk te brengen. De Senaat, die iedereen zo graag afschildert als een onnuttig ding, is hier toch nuttig om een oneigenlijk taxatiegebruik uit de wereld te helpen. Ik weet iedereen dank om, gegeven de opinies die we hebben over de Senaat, dat toch even in het achterhoofd te houden.

Mijn tweede opmerking is dat Open Vld een van de voorstanders is van de ‘Brepolsdoctrine’. De Brepolsdoctrine is een stelregel die zegt dat de burger te allen tijde het recht heeft om de minst belaste weg te volgen. De minister van Financiën zal wel weten dat tegen die doctrine nog al eens gezondigd wordt door de belastingadministratie, die inventief genoeg is om te kunnen zeggen: ‘De weg die u gevolgd heeft is misschien wel wettelijk, maar niet serieus en we gaan u toch belasten.’ Hierover zijn er tienduizenden betwistingen. Wat ons betreft heeft de burger het absolute recht om de minst belaste wettelijke weg te volgen. Dat staat buiten kijf.

Dat betekent niet dat er geen oneigenlijk gebruik kan zijn. Als er echter oneigenlijk gebruik is, dan moet dat in de wet worden aangepast en niet via de interpretatie van een of andere publieke agent. Wat vandaag voorligt in verband met de kaasroute, is daar een perfect voorbeeld van. De kaasroute gebruiken is tot nu toe wettelijk. Het is de minst belaste weg in een aantal gevallen. Men mag dat doen, maar Open Vld vindt, samen met een aantal collega’s, dat deze weliswaar wettelijke, minst belaste weg een oneigenlijk gebruik is, een loophole in de wetgeving. Daarom moet dat bij wet worden aangepast, wat wij vandaag doen. Om die reden staan wij achter dit wetsontwerp. We sluiten een wettelijke route die naar ieders mening een oneigenlijk gebruik is.

Ik heb nog een vraag voor de minister van Financiën. In de commissie heb ik de opmerking gemaakt – ik was niet alleen – dat het kan zijn dat door deze bijzondere wet aan te nemen er een dubbele belasting tot stand komt. Het zou sterk zijn dat men enerzijds een mindere belasting uit de wereld helpt – als liberaal is dat niet evident – en dat daar tegenover staat dat men een dubbele belasting invoert. Dat risico bestaat. De uitleg die we in de commissie gekregen hebben was zeer professioneel, maar niet sluitend. Ik wil van de minister van Financiën vernemen hoe we zeker kunnen zijn, dat er als gevolg van de sluiting van de kaasroute met dit wetsontwerp geen dubbele belasting in de plaats komt.

Kan de minister van Financiën hierop antwoorden vanuit zijn federale bevoegdheid?

Gegeven dat hij maar alleen op zijn niveau kan antwoorden en slechts indicaties kan geven voor het regionale niveau, vraag ik me af wat ons de zekerheid zou kunnen bieden dat er op het regionale, onder meer het Vlaamse niveau, niet ongewild een dubbele belasting ontstaat? We zijn hier op het Belgische, federale niveau, die wetten aan het maken. We moeten de minister op zijn woord geloven en hebben daar het volste vertrouwen in. Toch zoek ik naar een iets meer sluitende weg om zeker te zijn dat er geen dubbele belasting komt.

 

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Je remercie M. Daems pour ses propos pleins de sagesse mais identiques à ceux qui ont été tenus en commission de la Chambre. Je ne pense pas que nous apportions beaucoup d’éléments neufs. M. Daems pense que l’intervention du Sénat est indispensable alors que nous sommes tous prêts à mettre fin à cette forme d’évasion fiscale et désireux d’éviter la double imposition. Comment pouvons-nous trouver une solution efficace et qui est habilité à intervenir ? Selon nous, la fiscalité devrait être intégralement une compétence des entités fédérées. Ce serait plus simple et plus efficace mais cela reste un point de discussion.

Je me réjouis d’entendre la réponse du ministre à ce sujet.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Ik dank mijnheer Daems voor de wijze woorden vanuit New York. Dezelfde wijze woorden waren al eens uitgesproken in de Kamercommissie. Ik denk niet dat we zoveel nieuws hebben bijgebracht. Mijnheer Daems denkt dat de Senaat absoluut nodig is om dit debat nog eens over te doen. In de Kamer bleek dat iedereen bereid was om die kaasroute te sluiten. Ook in de Senaat stel ik vast dat iedereen bereid is om die belastingontwijking – geen belastingfraude of -ontduiking, die inderdaad rechtmatig kon gebeuren – te sluiten.

De discussie die in de Kamer rees en die we nu nog eens overdoen, is dat we dubbele belastingen moeten vermijden. Op welke manier kunnen we dat efficiënt doen en wie is daarvoor bevoegd? Wat ons betreft, moet fiscaliteit een volledige bevoegdheid worden van de deelstaten. Dat zou het voor ons eenvoudiger en efficiënter maken, maar de bevoegdheidsdiscussie blijft nog steeds bestaan. Ik kijk uit naar het antwoord van de minister daarop.

 

Mme Sabine de Bethune (CD&V). – Je remercie les rapporteurs pour ce rapport très concret et très précis. En adoptant ce texte, nous supprimerons une possibilité d’évasion fiscale. Le texte impose l’enregistrement en Belgique de la cession de biens meubles dont l’acte a été établi par un notaire étranger. Jusqu’ici, cette obligation n’existait que pour les biens immeubles. C’est un pas de plus vers une fiscalité équitable. Le groupe CD&V soutiendra ce texte. Je remercie le ministre Van Peteghem pour son action énergique. Le gouvernement a aussi tenu parole sur ce point.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). – Ik bedank de rapporteurs voor dit concrete en heel precieze verslag. Wanneer wij straks deze tekst goedkeuren, wordt een achterpoortje gesloten dat belastingontwijking toeliet. De tekst verplicht de registratie in België van de overdracht van roerende goederen via akte, via buitenlandse notarissen. Tot nog toe was dat alleen het geval voor onroerende goederen. Dit is een nieuwe stap in de richting van een rechtvaardige fiscaliteit. Mijn CD&V‑fractie zal uiteraard deze tekst goedkeuren. Ik dank minister Van Peteghem voor zijn daadkracht. Deze regering heeft ook op dit punt woord gehouden.

 

M. Vincent Van Peteghem, vice-premier ministre et ministre des Finances, chargé de la Coordination de la lutte contre la fraude. – Je me réjouis d’être présent pour la première fois au Sénat, même si c’est dans des circonstances particulières. Le projet de loi à l’examen est très important et je remercie les deux assemblées parlementaires de l’avoir soutenu.

Le problème de la route du fromage, une piste qui conduit aux Pays-Bas et en Suisse, n’est pas neuf et a également été abordé au Parlement flamand. Il est capital que nous y apportions aujourd’hui une solution et je remercie ceux qui soutiennent le projet de loi.

Il me paraît également important de répondre aux questions des sénateurs. Pour M. Daems, il n’est pas anormal que les contribuables choisissent la voie la moins imposée. C’est en effet leur droit mais il ne faut pas que cette pratique devienne abusive. Si l’on estime qu’une situation non abusive n’est pas légitime, le législateur se doit d’intervenir. Nous allons effectivement supprimer une voie légale d’optimisation fiscale mais il me paraît logique de barrer des voies détournées qui heurtent le sentiment d’équité.

Le projet à l’examen pourrait donner lieu à une double imposition puisque d’autres pays utilisent d’autres critères de localisation pour prélever des droits de donation. Chaque pays agit comme il l’entend et les conventions préventives de la double imposition sont rares. Mais il existe aussi un risque de double non-imposition. Ainsi, si un résident belge faisait, aux Pays-Bas, une donation au profit d’un résident néerlandais ou belge, aucun impôt ne serait prélevé de chaque côté. C’est un scénario à éviter. L’idéal serait de régler cette question au niveau européen mais cela suppose de renoncer à une partie de notre autonomie fiscale et je ne pense pas, monsieur Vanlouwe, que vous y soyez disposé.

On peut aussi explorer la piste de l’imputabilité de l’impôt payé à l’étranger. Les droits de donation payés à l’étranger pourraient être imputés sur les droits de donation dus en Belgique, comme c’est le cas aujourd’hui pour les droits de succession. Cette question relève en fait de la compétence des Régions.

On peut toutefois s’interroger sur l’opportunité d’une telle mesure. Lorsqu’il s’agit de cas véritablement transfrontaliers où l’une des parties réside à l’étranger, cette solution peut s’avérer efficace mais lorsqu’il s’agit de donations entre Belges qui se rendent volontairement aux Pays-Bas pour éluder l’impôt, on est en droit de s’interroger sur la légitimité du mécanisme d’imputation eu égard à la justice fiscale que nous recherchons ici.

Certains suggèrent par ailleurs de prévoir une exonération dans la matière imposable. Une telle exonération viderait le projet de loi de sa substance et ne peut, selon moi, être le moyen utilisé pour éviter une double imposition.

Je rappelle que plusieurs éléments relèvent explicitement de la compétence des entités fédérées, à savoir la base imposable, le taux d’imposition et les exonérations. En revanche, la matière imposable, en l’occurrence la donation en soi, reste une attribution du législateur spécial et constitue la base des droits de donation régionaux. Si on soustrait à la matière imposable les actes notariés étrangers, l’élargissement de l’obligation d’enregistrement, proposée dans le projet de loi spéciale, perdra tout son sens. Si nous n’avons plus connaissance des actes notariés étrangers, nous ne serons évidemment pas en mesure de les soumettre à un impôt. Il sera en outre particulièrement difficile de déterminer, dans de telles situations, si la période suspecte de trois ans, appliquée aujourd’hui aux droits de succession, a bien été respectée.

Que peuvent y faire les Régions ? Au regard du principe de la subsidiarité, il est bien sûr préférable que les Régions prennent l’initiative. Nous devons toutefois nous demander si une imputation est bien opportune dans les cas de donation de biens meubles entre Belges par l’intermédiaire d’un notaire étranger.

De heer Vincent Van Peteghem, vice-eersteminister en minister van Financiën, belast met de Coördinatie van de fraudebestrijding. – Ik ben bijzonder blij hier vandaag voor het eerst aanwezig te mogen zijn in de Senaat, ook al is het in andere omstandigheden dan normaal. Ik denk dat we hier vandaag bij elkaar zijn voor een belangrijk wetsontwerp en ik wil beide parlementen bedanken omdat ze hier hun schouders onder gezet hebben.

De kaasroute is een probleem dat al vele jaren bestaat en we hebben daarover ook in het Vlaams Parlement al discussies gehad. Ze verwijst naar de Nederlandse piste die vaak gevolgd wordt maar eigenlijk ook naar de Zwitserse. Het is belangrijk dat we hier vandaag een oplossing vinden en ik wil iedereen die daarnet zijn steun voor dit wetsontwerp heeft uitgedrukt, bedanken. Ik vind het ook belangrijk om te antwoorden op de eventuele vragen. De heer Daems heeft opgemerkt dat het geen probleem is dat mensen de minst belaste weg volgen. Het klopt dat de burger dat recht heeft, maar er mag daarbij wel geen sprake zijn van misbruik. Mocht er toch geen sprake zijn van misbruik, maar er wordt toch geoordeeld dat de situatie niet legitiem is, dan moet de wetgever daar wetgevend een mouw aan passen. Het klopt inderdaad dat wij vandaag een legale weg van belastingsoptimalisatie gaan sluiten, maar het lijkt me daarbij logisch dat we bepaalde sluiproutes die indruisen tegen het gevoel van rechtvaardigheid afsluiten.

Hoe zou een eventuele dubbele belasting kunnen ontstaan? Dat zou te maken kunnen hebben met het feit dat andere landen andere lokalisatiecriteria gebruiken om de schenkingsrechten te heffen. Elk land maakt daarin zijn eigen keuzes en er bestaan geen of bijna geen verdragen om dergelijke dubbele belasting te voorkomen. Tegelijk bestaat ook het risico van dubbele niet-belasting. Door een schenking in Nederland door een Belgische inwoner aan een Nederlandse of Belgische inwoner, zou er een situatie kunnen ontstaan waarin er twee keer geen belasting wordt betaald. Ook dat scenario moeten we vermijden. Ideaal zou zijn dat dit op Europees niveau opgelost wordt, maar dan moeten we een deel van onze fiscale autonomie afstaan en ik denk niet, meneer Vanlouwe, dat u dat zou zien zitten.

De piste van de verrekenbaarheid van de in het buitenland betaalde belasting kan ook nog worden bekeken. In het buitenland betaalde schenkingsrechten kunnen dan worden verrekend met de in België verschuldigde schenkingsrechten, zoals we vandaag al voorzien inzake successierechten. Dat is eigenlijk een bevoegdheid van de Gewesten.

Men kan zich echter vragen stellen bij de opportuniteit hiervan. Voor echte grensoverschrijdende situaties waarbij een van de partijen in het buitenland woont, kan dat effectief soelaas brengen, maar wanneer het gaat om schenkingen tussen Belgische rijksinwoners – het gaat hier om een louter intra-Belgische context – die er zelf voor kiezen om naar Nederland te trekken teneinde daar aan belastingontwijking te doen, kan men zich wel de vraag stellen of dat verrekeningsmechanisme dan wel op zijn plaats is, opnieuw vanuit het idee van de rechtvaardigheid, dat we hier proberen te hanteren.

Dan is er ook nog geopperd om eventueel te voorzien in een vrijstelling op de belastbare materie. Een dergelijke vrijstelling zou het ontwerp eigenlijk inhoudsloos maken en kan volgens mij dan ook geen middel zijn om dubbele belasting te vermijden.

Ik breng graag in herinnering dat verschillende elementen expliciet behoren tot de bevoegdheid van de deelstaten, namelijk de belastbare grondslag, het tarief en de vrijstellingen. De belastbare materie daarentegen, het feit dus dat men schenkt, valt onder de bevoegdheid van de bijzondere wetgever en vormt ook de basis voor de gewestelijke schenkingsrechten. Het voorstel om buitenlandse notariële akten te onttrekken aan de belastbare materie betekent dan ook dat de uitbreiding van de registratieverplichting, zoals die wordt voorgesteld in het voorliggende ontwerp van bijzondere wet, op dat moment geen zin meer heeft. Als we dan geen zicht meer hebben op de buitenlandse notariële akten, kunnen we er natuurlijk ook geen belasting meer aan koppelen. Daarnaast wordt het bijzonder moeilijk om in zo’n situaties te bepalen of de verdachte periode van drie jaar die we vandaag kennen voor de successierechten, ook wordt gerespecteerd.

Kunnen de gewesten daar iets aan doen, vroegen de heer Daems en indirect ook de heer Vanlouwe zich af. Vanuit het subsidiariteitsprincipe is het natuurlijk het beste dat de gewesten het initiatief nemen. We moeten ons echter afvragen – ik herhaal het nog eens graag –, of een verrekening wel opportuun is in gevallen waarbij voor een schenking van roerende goederen tussen Belgen onderling een buitenlandse notaris wordt ingeschakeld.

Ik denk dat ik zo op de vragen heb geantwoord. Zijn er nog opmerkingen, dan antwoord ik daar uiteraard met veel plezier op.

 

M. Rik Daems (Open Vld). – Je remercie le ministre pour ses réponses. Manifestement, il pense comme nous que la doctrine Brepols existe toujours. Si nous estimons qu’une ‘voie fiscale’ est inconvenante ou impropre, il faut modifier la législation.

Le ministre a évoqué le paradis du libéralisme. Il a déclaré qu’il fallait éviter la double imposition tout en précisant qu’il arrivait qu’une personne échappe deux fois à l’impôt. Il s’agit là du vœu pieux de tout libéral.

La réponse du ministre ne garantit toutefois pas qu’une double imposition ne se produira pas. La matière imposable est une compétence fédérale alors que le taux d’imposition et la base imposable relèvent des Régions. Je comprends bien que le ministre ne puisse apporter de solution définitive mais la possibilité d’une double imposition n’est dès lors pas écartée. Les sénateurs d’entité fédérée devront aborder le problème dans les parlements régionaux.

M. Vanlouwe affirme que nous refaisons ce que la Chambre a déjà fait. Une fois de plus, je lui rappelle que la Chambre est composée d’élus fédéraux alors que les membres du Sénat sont issus des parlements des entités fédérées, à l’exception des sénateurs cooptés. Le projet de loi à l’examen porte sur une compétence exclusive des Régions. En affirmant que le Sénat n’a plus à examiner ce texte parce que la Chambre l’a déjà fait, M. Vanlouwe accepte que le niveau fédéral belge prenne des décisions qui concernent des compétences exclusives des entités fédérées sans même consulter ces dernières. Je ne le comprends pas. Certains collègues, y compris au sein de mon parti, prônent la suppression du Sénat. Je peux le comprendre mais il est pour moi inconcevable qu’un élu flamand proclame au Sénat que le niveau belge doit se prononcer sur des compétences flamandes exclusives.

Il en va de même pour la représentation dans des institutions internationales et multilatérales. Pour les élus régionaux, le Sénat est la porte d’accès à la scène internationale. Je prie donc M. Vanlouwe de cesser de proclamer que tout ce que fait le Sénat doit disparaître. Cela revient à dire que les élus régionaux n’ont plus voix au chapitre en ce qui concerne les compétences flamandes exclusives, et ce, au profit d’élus fédéraux belges. M. Vanlouwe défend en fait un point de vue très belgicain. Il devrait peut-être changer de parti.

De heer Rik Daems (Open Vld). – Ik dank de minister voor zijn antwoord. Blijkbaar is hij het met ons eens dat de Brepolsdoctrine nog altijd bestaat. Wanneer we een bepaalde ‘belastingpiste’ als onfatsoenlijk of oneigenlijk beoordelen, dan moet de wet worden gewijzigd.

De minister verwees naar het liberale walhalla. Hij stelde dat een dubbele belasting moet worden vermeden. Hij gaf echter ook aan dat het mogelijk is dat personen tweemaal niet worden belast. Het is natuurlijk de natte droom van elke liberaal om tweemaal niet te worden belast.

Het antwoord van de minister biedt ons echter niet de garantie dat er geen dubbele belasting zou kunnen komen. De belastbare materie is een federale bevoegdheid, de aanslagvoet en heffingsgrondslag zijn een gewestelijke bevoegdheid. Ik heb er begrip voor dat de minister geen uitsluitsel kan geven, maar het gevolg is wel dat we geen zekerheid hebben dat er geen dubbele belasting zal ontstaan. De deelstaatsenatoren moeten dit probleem dan maar in de gewestparlementen aankaarten.

De heer Vanlouwe zegt dat we vandaag iets doen wat de Kamer reeds heeft gedaan. Ik ga geen pleidooi houden voor een uitbreiding van de bevoegdheden van de Senaat. Voor de zoveelste maal maak ik hem er echter op attent dat de Kamer is samengesteld uit federale verkozenen. In de Senaat zitten, met uitzondering van de tien gecoöpteerde senatoren, leden die in de deelstaten zijn verkozen. De voorliggende tekst gaat onder meer over een exclusieve gewestbevoegdheid. Als de heer Vanlouwe zegt dat de Senaat dit niet meer hoeft te bespreken omdat de Kamer het reeds heeft besproken, dan zegt hij eigenlijk dat het federale Belgische niveau over de exclusieve bevoegdheden van de deelstaten mag beslissen zonder hen daarin te horen. Dat begrijp ik niet. Ik begrijp heel goed dat een aantal collega’s de stelling huldigen dat de Senaat moet verdwijnen. Die visie wordt ook in mijn partij tot op zekere hoogte gedeeld. In de gegeven omstandigheden vind ik het echter onvoorstelbaar dat een Vlaamse deelstaatverkozene in de Senaat verkondigt dat het Belgische niveau over de exclusieve Vlaamse bevoegdheden moet beslissen.

Hetzelfde geldt voor de vertegenwoordiging in de internationale en multilaterale instellingen. De Senaat is de toegangspoort voor regionale verkozenen om internationaal actief te kunnen zijn. Ik vraag de heer Vanlouwe dan ook om te stoppen met het steeds verkondigen van de fictie dat alles wat de Senaat doet moet verdwijnen. Daarmee verdedigt hij dat regionale verkozenen hun zeggenschap afstaan aan Belgische verkozenen over exclusief Vlaamse bevoegdheden. Eigenlijk verdedigt hij een Belgicistische invalshoek. Misschien moet hij van partij veranderen.

 

M. Philippe Muyters (N‑VA). – Monsieur Daems, s’il s’agit d’une compétence flamande exclusive, elle doit être traitée par le Parlement flamand et pas par le Sénat.

Cessons cette discussion. Le projet est examiné au sein de cette assemblée et nous prendrons part au vote à son sujet comme on nous le demande. Il n’empêche qu’une compétence exclusive des entités fédérées doit être traitée au Parlement flamand ou au Parlement wallon et pas au Sénat.

De heer Philippe Muyters (N‑VA). – Mijnheer Daems, als het een exclusief Vlaamse bevoegdheid is, dan hoort het thuis in het Vlaams Parlement en niet in de Senaat. Stop daar dus mee, met dergelijke zaken in de Senaat te bespreken.

Laten we deze discussie stoppen. Het ontwerp ligt hier ter tafel en we zullen erover stemmen zoals wordt gevraagd, maar wat een exclusieve bevoegdheid van de deelstaten is, hoort thuis in het Vlaams en Waals Parlement, en niet in de Senaat.

 

Mme la présidente. – Chers collègues, je vous demanderai de vous en tenir à notre ordre du jour. Nous ne débattons pas des compétences du Sénat ou des autres parlements. Nous en aurons certainement l’occasion à l’avenir.

De voorzitster. – Collega’s, ik verzoek jullie bij het onderwerp op de agenda te blijven. We voeren hier geen discussie over de bevoegdheden van de Senaat of de andere parlementen. Daar krijgen we op andere momenten in de toekomst nog de kans toe.

 

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Madame la présidente, puisque M. Daems tient à remettre systématiquement cette question sur le tapis, je vais répliquer. Le Conseil d’État a estimé, dans son avis, qu’il fallait un projet de loi spéciale parce qu’il s’agissait d’une matière bicamérale et nous refaisons donc simplement le débat déjà mené à la Chambre. Il s’agit en l’occurrence d’empêcher une certaine forme d’évasion fiscale.

Je voudrais encore formuler quelques observations. Je suis tout disposé à discuter du Sénat mais nous déciderons au Parlement flamand des matières qui relèvent de la compétence du Parlement flamand. M. Van Peteghem le sait très bien. Lorsqu’il était député flamand, nous avons déjà discuté du problème de la ‘route du fromage’ dans le cadre des compétences du Parlement flamand. Il y a bel et bien des points d’intersection entre les compétences fédérales et les compétences régionales.

Le ministre a fait référence aux divers critères de localisation. En Belgique, c’est jusqu’à présent toujours la passation de l’acte qui détermine la base imposable. Dans d’autres pays, comme les Pays-Bas, l’Allemagne et la Suisse, on utilise d’autres critères de localisation. Le ministre a également rappelé les compétences régionales et fédérales respectives. Or ce n’est pas la donation en soi qui constitue la matière imposable mais bien l’enregistrement de l’acte notarié étranger relatif à une donation. Ce n’est pas la même chose !

Enfin, le ministre n’a pas vraiment été plus précis que son collaborateur qui, la semaine dernière en commission, a donné son joker à propos de la compétence. Dans cette matière, la Flandre est-elle habilitée à conclure des traités bilatéraux, pour autant que le traité ne porte pas sur l’obligation d’enregistrement, dès lors que la Flandre s’est dotée de sa propre administration fiscale ? Cette question de compétence est toujours sans réponse.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Voorzitter, als de heer Daems het nodig vindt dat telkens ter sprake te brengen, dan zal ik daarop repliceren. Na het advies van de Raad van State, dat dit een bijzondere wet is omdat het een bicamerale aangelegenheid is, doen wij gewoon het debat over dat in de Kamer is gevoerd. De discussie gaat over het feit dat we een bepaalde belastingontwijking proberen weg te werken.

Ik heb nog enkele bedenkingen. Ik wil heel graag het debat over de Senaat voeren. Ik wil echter reageren op wat de heer Daems zegt: waarvoor wij bevoegd zijn, daarover zullen we ook in het Vlaams Parlement beslissen. Minister Van Peteghem weet dat bijzonder goed. Toen hij Vlaams parlementslid was, hebben we die kaasroute binnen de bevoegdheden van het Vlaams Parlement besproken. Er zijn wel degelijk raakvlakken tussen het federale en het gewestelijke niveau.

De minister heeft inderdaad verwezen naar de verschillende lokalisatiecriteria. In België is het verlijden van de akte op dit ogenblik nog steeds de belastbare grondslag. In andere landen, Nederland, Duitsland, Zwitserland, heeft men andere lokalisatiecriteria. De minister heeft ook gewezen op de gewestelijke bevoegdheden, op de federale bevoegdheid. De belastbare materie is echter niet de schenking op zich. Het is de registratie van een buitenlandse notariële akte van een schenking. Daar is er toch wel een verschil.

Ten slotte heeft de minister nog niet echt geantwoord, na wat vorige week in de commissie door zijn medewerker werd gezegd, namelijk dat hij een joker moest inzetten over de bevoegdheid. Is Vlaanderen in deze bevoegd voor bilaterale verdragen, zolang het verdrag niet raakt aan de registratieplicht, maar goed wetende dat Vlaanderen een eigen belastingdienst heeft opgericht? Dat was eigenlijk de bevoegdheidsdiscussie waarop nog geen antwoord is gekomen.

 

Mme la présidente. – Monsieur Daems, si vous avez encore de nouveaux éléments à apporter sur le sujet qui nous occupe, vous avez la parole.

De voorzitster. – Dank u, mijnheer Vanlouwe. Wenst nog iemand het woord? Mijnheer Daems, als u nieuwe elementen heeft, die verband houden met het onderwerp van vandaag, kan u die aandragen.

 

M. Rik Daems (Open Vld). – Je ne parle pas de la compétence du Sénat mais bien des décisions que nous pouvons prendre au sein de notre assemblée. Le hasard veut qu’aujourd’hui, nous traitions d’une matière qui concerne tant le niveau régional que le niveau fédéral. Le hasard veut que des élus régionaux aient une compétence législative en la matière au sein de cette assemblée. Il s’agit, selon moi, d’une question de principe. MM. Vanlouwe et Muyters répètent que les matières relevant de la compétence exclusive du Parlement flamand doivent être traitées au Parlement flamand. Je suis d’accord avec eux mais la compétence exclusive de la Flandre ne concerne que la base imposable et le taux d’imposition. La matière imposable reste fédérale. La portion qui relève de la compétence flamande exclusive est également traitée au sein de cette assemblée car la fiscalisation est un domaine un et indivisible.

Monsieur Vanlouwe, j’admets que la Flandre est habilitée à conclure un traité bilatéral qui ne porte que sur la base imposable et le taux d’imposition et non sur la matière imposable. J’ignore si un tel traité est possible. Il serait intéressant d’obtenir une réponse à cette question de la part du ministre. Je suis en tout cas partisan du principe ‘in foro interno, in foro externo’. C’est transparent et correct.

Je terminerai par un détail : ce n’est pas l’enregistrement qui constitue la matière imposable mais c’est le bien. L’enregistrement établit que le bien devient une matière imposable puisqu’il y a changement de titre de propriété.

Je ne cesserai pas de souligner l’énorme avantage que procure notre assemblée, à savoir celui de permettre à des élus régionaux de participer à la décision relative à des matières fédérales. Cette possibilité n’existe dans nul autre pays que la Belgique.

De heer Rik Daems (Open Vld). – Er zijn nieuwe elementen gegeven, mevrouw de voorzitster. Met alle respect, maar aan de collega’s die denken dat we afwijken van de materie: we wijken er niet van af. Ik ben niet bezig over de bevoegdheid van de Senaat, wel over wat we hier in deze kamer kunnen beslissen. Toevallig gaat het hier over een materie die zowel het regionale als het federale niveau aangaat. Toevallig is dit een huis waar regionale verkozenen daarin een wetgevende bevoegdheid hebben. Ik vind dat een principiële aangelegenheid. De heer Vanlouwe en de heer Muyters herhalen dat als het een exclusieve bevoegdheid is van Vlaanderen, het daar moet worden behandeld. Ik ben het daar mee eens. Alleen betreft de exclusieve bevoegdheid van Vlaanderen de grondslag en het tarief. De belastbare materie is een federale materie. Het exclusieve Vlaamse onderdeel wordt hier ook besproken, omdat belastbaarheid nu eenmaal één en ondeelbaar is.

Ten tweede, mijnheer Vanlouwe, ben ik het ermee eens dat Vlaanderen bevoegd is voor een bilateraal verdrag dat enkel zou gaan over de grondslag en het tarief, en niet over de belastbare materie. Alleen weet ik niet of zo een verdrag mogelijk is. Daarop kan de minister misschien niet vandaag antwoorden, maar het antwoord daarop zou wel interessant zijn. Ik ben immers een voorstander van het principe ‘in foro interno, in foro externo’. Dat is transparant en correct.

Tot slot, nog een detail: niet de registratie is de belastbare materie, maar wel het goed. De registratie duidt aan dat het goed belastbare materie wordt, aangezien daarmee de eigendomstitel wijzigt.

Voorzitster, met alle respect voor uw voorzitterschap en voor de collega’s, maar ik zal blijven tussenkomen op het enorme voordeel van dit huis, namelijk dat regionale verkozenen over federale aangelegenheden kunnen meebeslissen. Dat bestaat alleen in België, en in geen enkel ander land.

 

M. Philippe Muyters (N‑VA). – Je voudrais réagir aux propos de M. Daems. Je pensais que son parti était également favorable à la suppression du Sénat dont il se fait aujourd’hui le plus ardent défenseur. Je n’en dirai pas davantage.

De heer Philippe Muyters (N‑VA). – Ik wil reageren op de heer Daems, wat niet betekent dat ik het met hem eens ben. Ik dacht dat ook zijn partij voorstander was van de afschaffing van de Senaat, die hij nu vol vuur bepleit. Maar ik ga er verder niet op in.

 

M. Vincent Van Peteghem, vice-premier ministre et ministre des Finances, chargé de la Coordination de la lutte contre la fraude. – Je ne savais pas que l’ambiance était si plaisante au Sénat. Je me contenterai d’ajouter deux éléments à propos du projet qui m’amène ici aujourd’hui.

Premièrement, l’adaptation doit être réalisée au niveau où elle est nécessaire. M. Daems évoque le mécanisme d’imputation et M. Vanlouwe les conventions préventives de la double imposition. Cela relève de la compétence des Régions.

Une question a été posée la semaine dernière en commission à propos des conventions préventives de la double imposition : les Régions peuvent-elles conclure de telles conventions sans y associer l’autorité fédérale ? La réponse est « oui » pour autant que la convention porte sur une compétence exclusive des Régions et ne contienne donc pas de dispositions relatives à des matières pour lesquelles le parlement régional n’est pas compétent. Dans le cas présent, les Régions sont compétentes pour le taux et la base d’imposition et pour les exonérations. Comme la Région flamande a repris à son compte, à partir du 1er janvier 2015, le service de l’impôt relatif aux droits d’enregistrement régionaux, elle est également compétente pour les règles de procédure qui encadrent l’établissement de ces impôts. Ce n’est pas le cas des autres Régions pour lesquelles la compétence est restée fédérale.

En outre, l’autorité fédérale est toujours compétente pour la matière imposable et la désignation du contribuable et celles-ci ne peuvent dès lors être modifiées qu’au moyen d’une majorité spéciale. Quant à savoir ce que recouvre précisément la notion de ‘matière imposable’, cette notion est définie dans l’annexe de la loi spéciale de refinancement (voir Doc. Chambre, 50‑1183/007, p. 158). La matière imposable est le fait de faire une donation entre vifs de biens meubles ou immeubles. Autrement dit, il s’agit toujours de la matière imposable qui doit être réglée à ce niveau-ci.

De heer Vincent Van Peteghem, vice-eersteminister en minister van Financiën, belast met de Coördinatie van de fraudebestrijding. – Ik wist niet dat het hier zo leuk was in de Senaat. Ik ga me natuurlijk niet over alle discussies uitspreken, maar enkel over degene waarvoor ik hier aanwezig ben. Misschien twee elementen.

Eerste element, dat is aangehaald door de heer Daems. De aanpassing moet gebeuren op het niveau waar dat noodzakelijk is. Hij verwijst naar het verrekeningsmechanisme. De heer Vanlouwe heeft het over de dubbele belastingverdragen, die kunnen gesloten worden. Dat is natuurlijk de bevoegdheid van de Gewesten.

Over de dubbele belastingverdragen is vorige week een vraag gesteld in de Commissie. Ik heb die doorgespeeld aan de administratie. De vraag was of er eventueel bilaterale verdragen kunnen worden gesloten om de dubbele belasting te vermijden, zonder dat de federale overheid daarbij betrokken is. Het antwoord is ja, voor zover het gaat over een exclusieve bevoegdheid van de Gewesten. Elk Gewest kan dubbele belastingverdragen sluiten op voorwaarde dat er geen bepalingen in staan die betrekking hebben op aangelegenheden waarvoor zijn parlement niet bevoegd is. In dit geval is elk Gewest bevoegd voor de aanslagvoet, de heffingsgrondslag en de vrijstellingen. Aangezien het Vlaams Gewest de dienst van belastingen met betrekking tot de gewestelijke registratierechten met ingang van 1 januari 2015 heeft overgenomen, is dat Gewest ook bevoegd voor de procedureregels om dergelijke belastingen vast te stellen. Dat geldt niet voor de andere Gewesten. Voor hen is dat nog een bevoegdheid van de federale overheid.

Daarnaast is het zo dat de federale overheid nog bevoegd is voor de belastbare materie en het aanduiden van de belastingplichtige. Deze aangelegenheid kan alleen met een bijzondere meerderheid gewijzigd worden. Wat het concept ‘belastbare materie’ juist inhoudt staat in de bijlage bij de bijzondere financieringswet (zie Stuk Kamer 50‑1183/007, p. 158). De belastbare materie is het feit van roerende of onroerende goederen onder levenden te schenken. Dat betekent dat dit nog altijd de belastbare materie is die op dit niveau moet worden geregeld.

 

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Monsieur le ministre, vous avez souligné que la Flandre détient quelques compétences exclusives mais vous avez aussi mis en évidence la complexité qui ne sert pas toujours l’efficacité. Vous connaissez le point de vue de mon parti. Il vaudrait mieux tout régler à un seul niveau, celui des entités fédérées : la matière, la base, la matière imposable, la base d’imposition, les contribuables. On verra peut-être des différences apparaître entre la Flandre et la Wallonie mais c’est une question de souveraineté.

La Belgique fait exception en ce qui concerne les critères de localisation. J’ai expliqué tout à l’heure que l’enregistrement de certains actes s’opérait différemment en Allemagne, aux Pays-Bas et en Suisse. Cela crée des possibilités d’évasion. Je pense aux dons bancaires qui ne sont pas soumis aux droits de donation mais sont bien imposés à l’étranger. J’espère que la Flandre obtiendra un jour cette compétence et que nous pourrons modifier ces critères de localisation.

Enfin, beaucoup des arguments avancés ici ont déjà été développés à la Chambre. Nous refaisons donc parfois un débat déjà mené. Nous avons peut-être approfondi davantage la question de la compétence mais nous en avons également largement débattu au Parlement flamand. Je plaide pour l’efficacité. Laissons la Flandre exercer ses compétences, qui devraient d’ailleurs être élargies, et supprimons les institutions inutiles comme la nôtre.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Minister, u hebt benadrukt dat Vlaanderen bepaalde exclusieve bevoegdheden heeft. Tegelijk heeft u nog eens gewezen op de complexiteit, die de efficiëntie niet altijd ten goede komt. U kent het standpunt van mijn partij. Het zou allemaal beter op één niveau geregeld zijn: materie, grondslag, belastbare materie, grondslagheffing, belastingplichtigen. Wat ons betreft, gebeurt dit beter op het deelstatelijk niveau. Er zullen misschien verschillen zijn tussen Vlaanderen en Wallonië, maar dat is dan de soevereiniteit die zal meespelen.

België is een uitzondering op het vlak van de lokalisatiecriteria. Ik heb daarstraks verwezen naar de registratie van bepaalde akten die in Duitsland, Nederland en Zwitserland anders is. Dat zorgt voor uitwijkmogelijkheden. Ik verwijs naar bankgiften, die niet onderworpen zijn aan schenkingsrechten, maar in het buitenland wel zijn belast. Ik hoop dat die bevoegdheid ooit bij Vlaanderen terecht zal komen zodat we dan die lokalisatiecriteria kunnen wijzigen. Ik zeg niet dat dat dé oplossing is, maar België is in vergelijking met andere landen wel een uitzondering.

Tenslotte, zijn veel van de hier aangehaalde argumenten ook al in de Kamer besproken. We doen soms dus een debat over. We hebben misschien de discussie over de bevoegdheid iets meer uitgewerkt, maar we hebben in het Vlaams Parlement ook een uitvoerig debat gevoerd. Ik pleit voor efficiëntie. Laat Vlaanderen doen waarvoor het bevoegd is – voor ons moeten die bevoegdheden worden uitgebreid – en schaf instellingen die overbodig zijn, zoals deze instelling, af.

 

M. Vincent Van Peteghem, vice-premier ministre et ministre des Finances, chargé de la Coordination de la lutte contre la fraude. – Quant aux critères de localisation, je voudrais préciser que les nôtres sont les mêmes que ceux des Pays-Bas. C’est aussi le cas pour les droits de succession. Cela me paraît logique et cohérent.

De heer Vincent Van Peteghem, vice-eersteminister en minister van Financiën, belast met de Coördinatie van de fraudebestrijding. – In verband met de lokalisatiecriteria wil ik nog aangeven dat die bij ons dezelfde zijn als in Nederland. Wij gebruiken ook dezelfde criteria inzake successierechten. Ik denk dat dat logisch en consistent is. Op dat vlak zie ik niet direct een probleem.

 

  La discussion générale est close.

  De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Artikelsgewijze bespreking

 

(Le texte adopté par la commission des Affaires institutionnelles est identique au texte du projet de loi transmis par la Chambre des représentants (doc. Chambre, no 55‑1635/8.)

(De door de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het door de Kamer overgezonden wetsontwerp (stuk Kamer, nr. 55‑1635/8.)

 

  Les articles 1 à 4 sont adoptés sans observation.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

  De artikelen 1 à 4 worden zonder opmerking aangenomen.

  De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

 

Projet de loi modifiant, en ce qui concerne le rapport financier, la loi du 4 juillet 1989 relative à la limitation et au contrôle des dépenses électorales engagées pour l’élection de la Chambre des représentants, ainsi qu’au financement et à la comptabilité ouverte des partis politiques (Doc. 7‑195)

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen wat het financieel verslag betreft (Stuk 7‑195)

 

Discussion générale

Algemene bespreking

 

M. Bert Anciaux (sp.a), rapporteur. – Je me réfère à mon rapport écrit mais voudrais aussi vous livrer quelques observations personnelles.

Lors de l’examen en commission des Affaires institutionnelles, j’ai exprimé mon inquiétude à propos du risque de confusion d’intérêts, car il existe bel et bien en l’espèce. Vous devez savoir que nous n’avons pas reçu le rapport de la Chambre, ce qui est logique puisqu’elle n’en a pas rédigé au sujet du projet de loi en question. Nous avons seulement pu disposer de la proposition de loi initiale de M. Dewael, qui fait référence pas moins de trois fois aux avis de l’Institut des réviseurs d’entreprises. J’avoue en toute honnêteté être méfiant vis-à-vis de ce groupe professionnel. Le fait d’associer les réviseurs d’entreprises au contrôle des comptes des entreprises procédait d’une bonne intention à l’origine. Dans la pratique, je constate toutefois que les examens des réviseurs d’entreprises ne sont jamais eux-mêmes soumis à un contrôle et que les réviseurs font très souvent signer aux entreprises une déclaration qui les dédouane de toute responsabilité. Le rôle des réviseurs d’entreprises soulève donc des questions. Je sais que ce n’est pas le moment d’aborder ce sujet, mais le seul document à notre disposition pour l’examen du projet y fait référence. Je me suis dès lors interrogé sur l’influence qu’a eue l’Institut des réviseurs d’entreprises sur le projet de loi et je pense que Mme de Bethune partage ma préoccupation.

À l’occasion de l’examen en commission, il a été souligné que le projet de loi aborde un tout petit détail technique de la législation sur le contrôle du financement des partis politiques. Quant au fond de la question du financement des partis politiques, la discussion devra être menée à un autre moment. En effet, il est injustifiable à l’heure actuelle que les partis politiques reçoivent autant d’argent et je me réjouis que ce point figure dans l’accord de gouvernement. Nous devons nous pencher sérieusement sur ce sujet, qui sera peut-être débattu un jour au Sénat.

C’est la seule remarque que j’ai à faire jusqu’ici. Par ailleurs, je comprends qu’il s’agit d’une adaptation technique de la loi. Nous allons voter en faveur du projet de loi, mais je suis contrarié par le fait qu’une telle réglementation soit souvent élaborée à la demande des intéressés ou des groupements d’intérêts qui, en réalité, sont quelque peu en train de devenir un État dans l’État.

De heer Bert Anciaux (sp.a), rapporteur. – Als rapporteur verwijs ik naar mijn schriftelijk verslag.

Persoonlijk wil ik wel nog het volgende zeggen.

Tijdens de behandeling in de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden heb ik mijn bezorgdheid uitgesproken over het risico op belangenvermenging, want daar ging het eigenlijk over. U moet weten dat wij niet in het bezit zijn gesteld van het verslag van de Kamer. Dat is logisch, want de Kamer heeft over dit wetsontwerp geen verslag gemaakt. Wij hebben alleen het oorspronkelijk wetsvoorstel van collega Dewael gekregen, waarin tot driemaal toe wordt verwezen naar de adviezen van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren. Ik geef eerlijk toe dat ik een beetje sceptisch sta tegenover deze beroepsgroep. Oorspronkelijk was het zeker een belangrijke doelstelling om bedrijfsrevisoren mee de controle op de rekeningen van bedrijven te laten uitvoeren. In de praktijk stel ik echter vaak vast dat de onderzoeken van bedrijfsrevisoren zelf nooit worden gecontroleerd en dat bedrijfsrevisoren bedrijven heel vaak een verklaring laten ondertekenen waarmee ze hun eigen verantwoordelijkheid helemaal afschermen. Dan rijzen er vragen over de rol van bedrijfsrevisoren. Ik weet dat het nu niet het moment is om daarop in te gaan, maar in het enige stuk dat we hadden voor de bespreking van het ontwerp, werd daar wel naar verwezen. Daardoor rezen er bij mij vragen over de invloed van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren op het wetsontwerp en ik denk dat mijn bezorgdheid werd gedeeld door mevrouw de Bethune.

Tijdens de bespreking in de commissie werd erop gewezen dat we hier een heel klein en technisch detail van de wetgeving op de controle op de financiering van politieke partijen bespreken. De fundamentele discussie over de financiering van politieke partijen moet nog op een ander moment worden gevoerd. Vandaag is het immers niet te verantwoorden dat er zoveel geld naar politieke partijen gaat en ik heb met plezier vastgesteld dat er daarover ook iets in het regeerakkoord staat. We moeten daar grondig over nadenken en misschien zal dat debat ooit ook hier in de Senaat komen.

Tot zover de enige opmerking die ik had. Verder begrijp ik dat het om een technische aanpassing van de wet gaat. We zullen ze goedkeuren, maar ik heb bedenkingen bij het feit dat zulke regelgeving vaak tot stand komt op vraag van betrokkenen, op vraag van belangenorganisaties, die eigenlijk een beetje een staat binnen de staat aan het worden zijn.

 

M. Jean-Paul Wahl (MR). – Je ne comptais pas intervenir, parce qu’il s’agit d’une adaptation que l’on peut qualifier de purement technique. En effet, étant donné que le texte initial faisait référence à une disposition légale qui n’existe plus, il fallait évidemment le modifier.

Je voudrais néanmoins revenir très brièvement sur la réflexion de M. Anciaux. Il faut bien entendu respecter le souhait d’examiner la question du financement des partis politiques. Je me permets toutefois d’attirer l’attention sur le fait que le mode de financement actuel des partis politiques résulte d’une évolution historique. Il fut une époque où tous les partis politiques allaient frapper à la porte des grandes sociétés, des multinationales et des banques pour recevoir un peu d’argent afin de financer leur fonctionnement. Dès lors, tous les partis étaient en quelque sorte dépendants des grandes sociétés.

Il y a donc eu une réaction extrêmement saine, qui a consisté à établir un mécanisme soumis à un contrôle. Pour ma part, je ne suis pas méfiant vis-à-vis des réviseurs d’entreprises. Que ce soit au sein de ma formation politique ou dans mes fonctions de chef de groupe et de président de fédération provinciale, je constate que les réviseurs d’entreprises exercent leur contrôle de manière extrêmement rigoureuse et qu’il convient, à juste titre, de savoir justifier le moindre centime.

En revanche, il faudra mener une réflexion sur le fait que le mécanisme de financement des partis établi à un certain moment n’a pas été appliqué de la même manière dans les différentes assemblées du pays. Des modifications spécifiques ont été apportées par le biais des groupes, par la Chambre, le Sénat, le Parlement flamand et le Parlement wallon. Une réflexion s’impose à cet égard. Il ne s’agit absolument pas de toucher à l’autonomie des Régions. Le débat n’est pas institutionnel, mais doit amener les formations politiques représentées à l’échelon régional ou fédéral à réfléchir à la nécessité d’harmoniser les mécanismes. J’espère que cette réflexion aura bien lieu, dans les mois ou les années à venir.

De heer Jean-Paul Wahl (MR). – Ik was niet van plan het woord te nemen over dit punt, omdat het eigenlijk over een louter technische wijziging gaat. Aangezien de oorspronkelijke tekst verwees naar een opgeheven wettelijke bepaling, moest de tekst natuurlijk worden gewijzigd.

Ik zou toch kort iets willen zeggen over de bedenking van de heer Anciaux. Uiteraard moeten we de wens respecteren om de financiering van de politieke partijen te onderzoeken. Toch wil ik er de aandacht op vestigen dat de huidige financieringswijze van de politieke partijen het resultaat is van een historische evolutie. Vroeger gingen alle politieke partijen aankloppen bij grote ondernemingen, multinationals en banken om een beetje geld te krijgen voor de financiering van hun werking. Alle partijen waren dus in zekere zin afhankelijk van grote ondernemingen.

Er kwam dus een zeer gezonde reactie, die erin bestond een mechanisme uit te werken dat aan controle is onderworpen. Ikzelf sta niet wantrouwig ten opzichte van bedrijfsrevisoren. In mijn partij, in mijn functies als fractieleider en als voorzitter van een provinciale federatie, zie ik dat de bedrijfsrevisoren hun controletaak zeer nauwkeurig uitvoeren en dat men, terecht, elke cent moet kunnen verantwoorden.

Waarover wel reflectie nodig is, is over het feit dat het financieringsmechanisme dat op een bepaald ogenblik werd ingevoerd, niet op dezelfde manier werd toegepast in de verschillende assemblees van het land. Er werden specifieke wijzigingen aangebracht door fracties, door de Kamer, de Senaat, het Vlaams Parlement en het Waals Parlement. Dat moeten we bekijken. We willen absoluut niet aan de autonomie van de deelstaten raken. Het is geen institutioneel debat, maar het moet de politieke fracties die vertegenwoordigd zijn op het niveau van de deelstaten of op het federale niveau ertoe aanzetten na te denken over de noodzaak de mechanismen op elkaar af te stemmen. Ik hoop dat daarover kan worden nagedacht de komende maanden of jaren.

 

M. Bert Anciaux (sp.a). – Je n’entamerai pas ce débat fondamental maintenant, mais je tiens à préciser que je partage pleinement le point de vue de M. Wahl.

Au début de l’année 1992, lorsque je suis devenu président de parti, j’étais content qu’au 1er janvier de cette année-là, l’ancienne législation relative au financement des partis ait été remplacée par une nouvelle législation. Je me souviens encore que nos parlementaires visitaient des entreprises pour recueillir des enveloppes, ce qui donnait lieu à tout le moins à des confusions d’intérêts.

Il est nécessaire de consacrer un débat fondamental au financement des partis politiques. En effet, les temps ont changé. Les relations entre les partis politiques et les parlements ont évolué. De nouvelles sources de financement ont vu le jour. Peut-être devrions-nous réfléchir au renforcement des parlements et du rôle des parlementaires, un débat qui a déjà eu lieu en partie au niveau européen.

Je constate que de nombreux collègues ne sont ni plus ni moins que des machines à voter pour leur parti politique, ce qui est dommage.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik ga dit fundamentele debat nu niet voeren, maar ik ben het volledig eens met collega Wahl.

Lang geleden, begin 1992, werd ik partijvoorzitter. Ik was toen blij dat de oude wetgeving inzake de partijfinanciering vanaf 1 januari 1992 door een nieuwe wettelijke regeling was vervangen. Ik herinner me nog dat onze parlementsleden bedrijven bezochten om enveloppes op te halen, wat minstens tot belangenvermenging aanleiding gaf.

Een fundamenteel debat over de financiering van politieke partijen is nodig. We leven immers in andere tijden. Zo is bijvoorbeeld de verhouding tussen politieke partijen en parlementen gewijzigd. Er is extra financiering bijgekomen. Misschien moeten we nadenken over de versterking van parlementen en parlementsleden, een debat dat op Europees niveau al deels is gevoerd.

Ik stel vast dat heel wat collega’s niet meer zijn dan stemmachines voor hun politieke partij en dat is jammer.

 

Mme Sabine de Bethune (CD&V). – Je voudrais rappeler qu’après ses mandats ministériels, mon collègue de parti Luc D’Hoore a été, à la Chambre, le grand instigateur de l’élaboration des nouvelles règles du financement des partis. Il a exposé sa vision et la nouvelle législation dans le monde entier, précisément dans le but que la politique soit indépendante des grands groupes financiers et soit mieux armée contre la corruption. Je tiens à lui rendre hommage à nouveau.

La situation est différente aujourd’hui. La question est de savoir si le financement des partis répond encore aux besoins d’une démocratie moderne dans la pratique.

Depuis sa création, la loi fédérale relative au financement des partis politiques a été la chasse gardée du Parlement et des groupes politiques et le gouvernement n’y touche pas. C’est d’ailleurs l’une des raisons pour lesquelles le Sénat est encore compétent en la matière.

Cette situation a parfois une incidence sur la cohérence de la loi. Les négociations sont complexes. Le projet de loi à l’examen ne fait que modifier une référence. Jusqu’à présent, aucun groupe politique n’avait remarqué que la référence actuelle était quelque peu désuète. Il s’agit simplement de la rectifier après que les experts, les fameux réviseurs d’entreprises, nous ont alertés sur le sujet.

Prenons donc le texte pour ce qu’il est.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). – Ik wil eraan herinneren dat mijn partijgenoot Luc D’Hoore destijds na zijn ministerschap de grote gangmaker in de Kamer was voor de nieuwe regels inzake de partijfinanciering. Hij heeft zijn visie en de nieuwe wetgeving in heel de wereld, en in het bijzonder in nieuwe democratieën, toegelicht, net om ervoor te zorgen dat de politiek onafhankelijk zou zijn van grote financiële groepen en beter gewapend zou zijn tegen corruptie. Ik breng hem graag opnieuw hulde.

De situatie is nu anders. De vraag rijst of de partijfinanciering in de praktijk nog beantwoordt aan de noden van een moderne democratie.

De federale wet inzake de partijfinanciering is sinds haar ontstaan een prerogatief van het parlement en de fracties geweest. De regering speelt ter zake geen rol. Dat is ook een van de redenen waarom de Senaat nog bevoegd is.

Dat heeft soms gevolgen voor de coherentie van de wet. De onderhandelingen zijn complex. Het voorliggende ontwerp past enkel een verwijzing aan. Tot nu toe had geen enkele fractie opgemerkt dat de huidige verwijzing enigszins verouderd is. Dit is gewoon een rechtzetting. De experts – de fameuze bedrijfsrevisoren – hebben ons daarop gewezen.

Laten we de tekst dan ook in zijn juiste proporties zien.

 

M. Vincent Van Peteghem, vice-premier ministre et ministre des Finances, chargé de la Coordination de la lutte contre la fraude. – Peu de remarques fondamentales ont été formulées. M. Anciaux a certes parlé du rôle des réviseurs d’entreprises et du fait qu’il n’avait guère confiance en eux. Ils ont une compétence légale et si des problèmes surviennent à cet égard, alors il est important que le Parlement apporte des adaptations et ne se borne pas, comme c’est le cas actuellement, à procéder à quelques ajustements purement techniques. C’est pourquoi il est logique que nous puissions voter sur le texte à l’examen aujourd’hui.

De heer Vincent Van Peteghem, vice-eersteminister en minister van Financiën, belast met de Coördinatie van de fraudebestrijding. – Er zijn weinig fundamentele opmerkingen gegeven. De heer Anciaux heeft wel gesproken over de rol van de bedrijfsrevisoren en gezegd dat hij weinig vertrouwen in hen heeft. Zij hebben een wettelijke bevoegdheid en als er op dat vlak problemen zijn, dan is het belangrijk dat het parlement daar aanpassingen in aanbrengt, in plaats van, zoals nu, zuiver technische aanpassingen door te voeren. Daarom is het logisch dat we over de tekst die vandaag voorligt, kunnen stemmen.

 

Mme la présidente. – Je vous remercie, Monsieur le ministre, d’être présent pour l’examen des deux projets. Vous ne pensiez sans doute pas assister à des échanges aussi taquins au Sénat.

De voorzitster. – Dank u, mijnheer de minister, ook voor uw aanwezigheid voor beide zaken. U wist waarschijnlijk niet dat het er hier zo spitant aan toeging.

 

  La discussion générale est close.

  De algemene bespreking is gesloten.

 

Discussion des articles

Artikelsgewijze bespreking

 

(Le texte adopté par la commission des Affaires institutionnelles est identique au texte du projet de loi transmis par la Chambre des représentants (doc. Chambre, no 55‑1556/5.)

(De door de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het door de Kamer overgezonden wetsontwerp (stuk Kamer, nr. 55‑1556/5.)

 

  Les articles 1 et 2 sont adoptés sans observation.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

  De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.

  De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

 

Proposition de résolution visant à soutenir les initiatives de la Belgique et des institutions internationales pour obtenir un cessez-le-feu et une résolution pérenne du conflit du Haut-Karabakh (de M. Gaëtan Van Goidsenhoven, Mme Sabine Laruelle, MM. Georges-Louis Bouchez, Jean-Paul Wahl, Philippe Dodrimont et Alexander Miesen, Mmes Véronique Durenne et Hélène Ryckmans et MM. Julien Uyttendaele et Tom Ongena ; Doc. 7‑199)

Voorstel van resolutie betreffende de ondersteuning van de initiatieven van België en van de internationale instellingen om inzake het conflict over Nagorno-Karabach tot een staakt-het-vuren en een duurzame oplossing te komen (van de heer Gaëtan Van Goidsenhoven, mevrouw Sabine Laruelle, de heren Georges-Louis Bouchez, Jean-Paul Wahl, Philippe Dodrimont en Alexander Miesen, de dames Véronique Durenne en Hélène Ryckmans en de heren Julien Uyttendaele en Tom Ongena; Stuk 7‑199)

 

Discussion

Bespreking

 

(Pour le texte adopté par la commission des Matières transversales, voir document 7‑199/4.)

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Transversale Aangelegenheden, zie stuk 7‑199/4.)

 

Mme la présidente. – Je vous rappelle que le texte adopté en commission porte un nouvel intitulé : « Proposition de résolution visant à soutenir les initiatives de la Belgique et des institutions internationales pour obtenir une résolution pérenne du conflit du Haut-Karabakh ».

De voorzitster. – Ik herinner u eraan dat de tekst die in de commissie werd goedgekeurd een nieuw opschrift heeft: “Voorstel van resolutie betreffende de ondersteuning van de initiatieven van België en van de internationale instellingen om inzake het conflict over Nagorno-Karabach tot een duurzame oplossing te komen”.

 

Mme Karin Brouwers (CD&V), corapporteuse. – Je me réfère au rapport écrit.

Mevrouw Karin Brouwers (CD&V), corapporteur. – Ik verwijs naar het schriftelijk verslag.

 

M. Mark Demesmaeker (N‑VA). – Nous soutiendrons cette résolution, même si, selon nous, elle aurait davantage sa place à la Chambre, où la commission des Affaires étrangères a d’ailleurs déjà approuvé une proposition. Le Parlement flamand aussi a adopté une résolution en la matière. Chaque fois que je découvre ces terribles images en provenance du Haut-Karabakh, je ne peux m’empêcher de penser à toutes les personnes que j’ai rencontrées lors de la visite que j’ai effectuée en octobre dernier dans la république de l’Artsakh, ainsi que ses habitants l’appellent. Je me demande ce qui leur est arrivé. À ce moment-là, la vie suivait simplement son cours. Dans la capitale, Stepanakert, une ville de taille moyenne, les habitants vivent comme vous et moi. Les étudiants se rendent à l’école, les gens travaillent et s’efforcent de développer leur entreprise ou d’en créer une. Bref, les gens s’activent afin de faire prospérer leur région.

Ils ont aussi un grand sens de l’hospitalité et partagent les mêmes rêves et les mêmes attentes que tous les autres Européens : ils souhaitent que leurs enfants puissent se bâtir un avenir dans la paix et la sécurité. Les institutions démocratiques en place fonctionnent, même si elles ne parviennent pas à masquer totalement les ravages des guerres passées et puis, il y a aussi évidemment cette fameuse ligne de démarcation. Mais, à la différence des autres peuples d’Europe, ces personnes ne sont pas reconnues par la communauté internationale. Elles vivent dans un isolement complet, le pays n’a pas d’alliés parmi les pays voisins, à l’exception de l’Arménie, la mère patrie. C’est par la route uniquement qu’ils peuvent la rejoindre et accéder ainsi au reste de l’Europe et du monde. Il y a certes un petit aéroport parfaitement fonctionnel à Stepanakert, mais il est à l’abandon parce que Bakou menace d’abattre tout avion qui pourrait y atterrir ou décoller.

J’ai visité le monastère historique de Dadivank qui se situe dans les montagnes, au cœur du territoire arménien. Les religieux mais aussi des pèlerins ont mis un soin scrupuleux à restaurer ce site paléochrétien afin de le préserver pour la postérité. Ce site, chers collègues, a entre-temps été repris par les troupes azerbaïdjanaises. Dieu sait ce qui se passe maintenant. La capitale, Stepanakert, a été bombardée, tout comme d’autres lieux. La population subit les affres de la guerre d’agression menée par l’Azerbaïdjan, qui bénéficie ouvertement du soutien de la Turquie et de combattants djihadistes, notamment originaires de Syrie.

Ce conflit est un héritage de l’époque stalinienne, celle d’une Union soviétique où le sort de groupes de population, de nations et de peuples était entre les mains d’un dictateur qui déplaçait arbitrairement les frontières sur la carte comme on déplace un pion, au mépris de la réalité des groupes humains sur le terrain. C’est ainsi qu’après l’effondrement de l’Union soviétique, plusieurs conflits et affrontements éclatèrent, y compris dans le Haut-Karabakh ou Artsakh. Cette histoire est aujourd’hui bien connue et est d’ailleurs rappelée brièvement dans les développements de la résolution. Il y a eu la guerre, le Groupe de Minsk, le cessez-le-feu et la paix armée.

Pour les habitants de l’Artsakh, cette terre est la leur. Ils veulent donc la gérer eux-mêmes et décider de son avenir selon le principe du droit à l’autodétermination. Mais, pour Bakou et l’Azerbaïdjan, c’est un territoire dont il faut reprendre le contrôle au plus vite.

Chers collègues, ceux qui parmi nous suivent également les débats au sein de l’assemblée de l’OSCE ne pourront que le confirmer. Depuis le début de cette année, les parlementaires de Bakou adoptent lors de ces réunions un ton particulièrement agressif et menaçant qui tient véritablement du langage guerrier et dont la virulence est sans doute encore attisée par les déclarations du président Aliyev. L’assemblée de l’OSCE a cessé d’être le forum de dialogue qu’elle a vocation à être.

On assistait à une longue suite de monologues, chacun parlant dans le vide. La communauté internationale est restée impassible. Aujourd’hui, le bilan est lourd et les dégâts considérables. Nous avons vu des images que nous ne voulions plus voir en Europe. Face à des forces soutenues par la Turquie et des mercenaires du Moyen-Orient, les Arméniens et les défenseurs de l’Artsakh ont mené un combat inégal. Le cessez-le-feu obtenu sous la médiation et la pression de la Russie est arrivé un peu tard. De vastes portions du territoire sont tombées aux mains de l’Azerbaïdjan et la population, désemparée, a pris la fuite. Les messages et les images qui nous parviennent sont alarmants.

La première préoccupation est la situation humanitaire : on parle de représailles, de violations des droits de l’homme, d’incendies volontaires, de destruction de biens, de tombes et de sites historiques, ou encore d’exécutions. Cela devrait à tout le moins faire l’objet d’une enquête internationale afin que ces crimes ne demeurent pas impunis. La pression doit être tangible et produire des résultats. La triste réalité est que cette paix armée risque de voler en éclats dans un proche avenir, car il ne s’agit pas d’un règlement définitif du conflit. La solution passe immanquablement par l’établissement d’un dialogue qui repose sur le respect des droits de l’homme et des minorités, le droit démocratique à l’autodétermination et la reconnaissance mutuelle et qui doit aboutir à un processus politique de reconnaissance internationale à part entière de la souveraineté de l’Artsakh.

Nous soutenons dès lors la résolution, même si nous avons redéposé un amendement qui vise à supprimer le considérant B parce que celui-ci fait référence à des résolutions obsolètes des Nations unies. Ce renvoi est contraire à l’esprit et à la lettre qui prédominent dans la résolution. Les résolutions en question n’ont pas non plus été approuvées par la Belgique. Par suite des accords de Minsk, ces résolutions ont d’ailleurs été complètement modifiées et sont donc totalement dépassées. Il s’agit plus que d’un simple toilettage du texte. Si, au Sénat, nous voulons refaire le travail accompli par la Chambre des représentants et le Parlement flamand, autant que nous le fassions alors correctement. Soyons cohérents et supprimons les références qui feraient uniquement le jeu des agresseurs.

De heer Mark Demesmaeker (N‑VA). – Wij gaan deze resolutie steunen, ook al hoort die thuis in de Kamer, waar de commissie Buitenlandse zaken al een voorstel heeft goedgekeurd. En ook het Vlaams Parlement heeft al een resolutie aangenomen. Elke keer als ik die verschrikkelijke beelden zie uit Nagorno-Karabach denk ik terug aan de mensen die ik daar sprak tijdens mijn bezoek vorig jaar in oktober aan de Republiek Artsach, zoals de inwoners het zelf noemen. Ik vraag me af wat er van hen is geworden? Het leven ging daar op dat moment zijn gewone gangetje. Stepanakert, de hoofdstad, is niet bijzonder groot, maar het zijn mensen die zoals u en ik een gewone activiteit ontplooien. Ze gaan naar het werk, studenten gaan naar school, ze proberen hun zaak uit te bouwen of een bedrijf op te starten, kortom welvaart te creëren voor hun regio.

Het zijn ook gastvrije mensen, die dezelfde dromen en verwachtingen hebben als mensen overal elders in Europa: een toekomst voor hun kinderen in vrede en in veiligheid. Het zijn ook werkende democratische instellingen, maar als je goed keek, zag je ook de littekens van vorig oorlogsgeweld en er was natuurlijk die bestandslijn. Er is wel een belangrijk verschil met de rest van Europa, want die mensen zijn er wel, maar ze worden niet erkend door de internationale gemeenschap. Ze leven helemaal geïsoleerd, het land heeft geen vriendelijke buurlanden, enkel Armenië het moederland. Dat is voor die mensen ook de enige route, over land dan nog, naar de rest van Europa en de wereld. Er is wel een kleine luchthaven in Stepanakert, klaar voor gebruik, maar ze wordt niet gebruikt omdat er de dreiging is vanuit Bakoe om elk vliegtuig dat er zou landen of opstijgen gewoon neer te halen.

Ik bezocht het historische klooster van Dadivank, in de bergen van dit Armeense hartland. De mensen daar, religieuzen, maar ook pelgrims hebben deze vroegchristelijke site zorgvuldig gerestaureerd en bewaard voor het nageslacht. Die site, collega’s, is ondertussen opnieuw ingenomen door troepen uit Azerbeidzjan. God weet wat er nu gebeurt. De hoofdstad, Stepanakert, is gebombardeerd net als andere plaatsen. De bevolking daar wordt geterroriseerd door oorlogsgeweld, door agressie vanuit Azerbeidzjan, openlijk gesteund door Turkije en jihadistische strijders, onder andere uit Syrië.

Dit conflict is een erfenis van het Stalin-tijdperk, de voormalige Sovjet-Unie, waar bevolkingsgroepen, naties, mensen wel vaker de speelbal waren van de willekeur van een dictator die grenzen tekende op een landkaart zonder rekening te houden met de realiteit van de mensen en volkeren die er leefden. Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie leidde dit herhaaldelijk tot conflicten en oorlogsgeweld, ook in Nagorno-Karabach of Artsach. Die geschiedenis is ondertussen wel gekend, in de toelichting van de resolutie wordt die ook kort opgesomd. We hebben de oorlogssituatie gekend, de Minsk-groep, het bestand en de gewapende vrede.

Voor de mensen die in Artsach wonen, is dat hun thuis. Ze willen dan ook graag zelf beslissen over de inrichting van hun huis en toekomst volgens het principe van het recht op zelfbeschikking. Aan de andere kant, voor Bakoe en Azerbeidzjan, is het een territorium dat zo snel mogelijk opnieuw onder centrale controle moet komen.

Collega’s, hier en thuis, die ook de debatten volgen in de assemblee van de OVSE, zullen het bevestigen dat het eigenlijk niet helemaal uit de lucht is gevallen. Sinds begin dit jaar is de toon die parlementsleden uit Bakoe gebruiken in die vergaderingen verscherpt, agressief, dreigend, echte oorlogstaal aangevuurd allicht door de verklaringen van hun eigen president Aliyev. De OVSE‑assemblee die eigenlijk een forum zou moeten zijn voor dialoog, was dat niet meer.

Het was een aaneenrijging van monologen geworden waarbij niet meer geluisterd werd naar argumenten. De internationale gemeenschap stond erbij en keek ernaar. De tol is hoog, de schade is groot. We kregen weer beelden te zien, die we eigenlijk niet meer wilden zien in Europa. Met de steun van Turkije en van ongeregelde strijders uit het Midden-Oosten voerden de Armeniërs en de verdedigers van Artsach een ongelijke strijd. Het staakt-het-vuren onder de bemiddeling en de druk van Rusland kwam geen minuut te vroeg. Het resultaat is wel dat grote stukken gebied in handen zijn gevallen van Azerbeidzjan en dat mensen op de vlucht zijn, radeloos en ontredderd. De berichten die we ook vandaag nog altijd krijgen en de beelden die we zien, zijn alarmerend.

De eerste bekommernis is de humanitaire situatie: de wraakacties, de schendingen van de mensenrechten, de brandstichtingen, vernieling van eigendommen, graven en historische sites, terechtstellingen. Hier moet op zijn minst een internationaal onderzoek naar gevoerd worden, zodat dit soort misdaden niet ongestraft blijft. De druk moet voelbaar zijn en resultaten opleveren. De trieste realiteit is dat deze gewapende vrede in de nabije toekomst opnieuw kan opvlammen, want een definitieve oplossing is dit niet. Die oplossing kan alleen bereikt worden via dialoog, op basis van respect voor mensenrechten en minderheden, op basis van het democratisch recht op zelfbeschikking, op basis van wederzijdse erkenning, met als sluitstuk een politiek proces van wederzijdse, volwaardige internationale erkenning van de soevereiniteit van Artsakh.

Wij steunen dus de resolutie. We vragen wel aandacht voor één amendement dat we opnieuw hebben ingediend. Wij stellen voor om considerans B te schrappen, omdat die een verwijzing inhoudt naar achterhaalde VN‑resoluties. Die verwijzing staat haaks op de geest en de letter van de rest van de resolutie. De bewuste resoluties zijn door België in de VN ook niet goedgekeurd. Als gevolg van de akkoorden van Minsk zijn deze resoluties ook helemaal bijgestuurd en dus volledig achterhaald. Dit is meer dan een schoonheidsfout in deze tekst. Als we in de Senaat het werk van de Kamer en van het Vlaams Parlement dan toch willen overdoen, laten we het dan goed doen. Laten we consistent zijn en de verwijzingen die alleen in de kaart spelen van de agressoren in deze zaak schrappen.

 

Mme Hélène Ryckmans (Ecolo-Groen). – Je voudrais rappeler que ce conflit du Haut-Karabakh est un de ces fameux conflits gelés qui restent vifs parce qu’ils n’ont pas été gérés avec toute l’attention voulue après la fin du bloc soviétique. Il n’a été géré ni par les parties en présence ni par la communauté internationale. Cette non-gestion a abouti, fin août, à la résurgence de ce conflit armé, avec les derniers développements en date, qui ont coûté la vie à plusieurs milliers de personnes, ont occasionné d’importants dégâts et ont été le théâtre d’atrocités.

Il y a urgence. Celle-ci est largement partagée, me semble-t-il. Il faut vérifier qu’il est bien mis fin aux attaques contre les civils. Il est prouvé que des bombes à sous-munitions et des bombes au phosphore ont été utilisées. Il faut pouvoir garantir la sécurité de toutes les populations civiles, assurer l’acheminement de l’aide humanitaire, empêcher les exactions et les atteintes aux droits humains. Nous sommes obligés d’agir à cet égard, de nous positionner et de réagir, en ce lendemain, d’ailleurs, de la Journée internationale des droits de l’homme.

Il est également urgent d’assurer la protection du patrimoine exceptionnel que recèle cette région. Il importe de peser dans l’engagement actif que la Belgique doit prendre au sein des Nations unies et de l’Union européenne. Nous sommes membres de l’Organisation pour la sécurité et la coopération en Europe (OSCE), dont l’Assemblée parlementaire compte des sénateurs. Ces organes doivent agir de manière beaucoup plus volontariste pour assurer la résolution à long terme de ce conflit et aboutir à une paix concertée. Cet attachement à la paix, c’est une des valeurs fondamentales d’Ecolo-Groen depuis l’origine de nos partis, et nous y travaillons de concert avec les associations de défense des droits humains.

Des résolutions similaires sont adoptées dans plusieurs de nos assemblées, parce que personne ne pouvait se satisfaire d’un cessez-le-feu qui risque d’être précaire. La solution doit se construire de manière durable, à long terme, dans le plein respect des droits humains et de la protection des civils ; il faut aussi permettre le retour des personnes où et quand elles le souhaitent. Nous faisons le pari que c’est le Groupe de Minsk qui est le mieux placé pour poursuivre les négociations en vue d’un règlement durable de ce conflit, notamment en vertu du mandat fixé par les Nations unies.

Un certain nombre de sénateurs ont eu des contacts avec les populations de la région. Il est important de pouvoir mettre des visages derrière les vécus et de comprendre les situations, mais nous avons toutes et tous dû accomplir et accompli un vrai travail pour une meilleure connaissance, une meilleure compréhension de ce conflit ancien, laissé sans solution adéquate. Nous avons toutes et tous des points d’attention que nous aurions aimé voir figurer dans ce texte. Il est, en tout cas, important de formuler un message clair, adressé à notre ministre des Affaires étrangères, qui le portera à l’échelon européen et international. La ministre des Affaires étrangères et le premier ministre sont forts du positionnement clair de nos différentes assemblées et le Sénat ne pouvait certes pas rester indifférent.

Mevrouw Hélène Ryckmans (Ecolo-Groen). – De situatie in Nagorno-Karabach is één van die bevroren conflicten die onderhuids in alle hevigheid voortduren omdat er onvoldoende aandacht aan werd geschonken na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie. Tegenstellingen werden niet naar behoren aangepakt, noch door de betrokken partijen, noch door de internationale gemeenschap. Dat dit destijds werd verzuimd, leidde eind augustus tot de heropflakkering van een gewapend conflict met duizenden doden, tal van wreedheden en aanzienlijke schade tot gevolg.

Dat er dringend iets moet gebeuren, daarover is bijna iedereen het eens, denk ik. Er moet worden nagegaan of de aanvallen op burgers worden gestaakt. Het is gebleken dat er clusterbommen en fosforbommen zijn gebruikt. De veiligheid van de gehele burgerbevolking moet worden verzekerd, het moet mogelijk zijn om de humanitaire hulp ter plaatse te krijgen en gewelddaden en schendingen van de mensenrechten te voorkomen. Daags na de Internationale Mensenrechtendag is het onze plicht om te reageren en een standpunt in te nemen.

Er moet ook dringend worden opgetreden om het uitzonderlijke erfgoed te beschermen dat zich nog in die regio bevindt. Het is van belang dat België hiervoor een actief engagement op zich neemt binnen de Verenigde Naties en de Europese Unie. We zijn lid van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en Belgische senatoren maken deel uit van de parlementaire assemblee van de OVSE. In die organisaties moet op meer voluntaristische wijze ingezet worden op een duurzame oplossing van dit conflict en het bereiken van een onderhandelde vrede. Pacifisme is steeds een van de fundamentele waarden geweest van Ecolo en Groen en we ijveren daarvoor samen met de mensenrechtenverenigingen.

In verschillende parlementen van ons land worden gelijkaardige resoluties aangenomen omdat niemand genoegen kan nemen met een mogelijk kortstondig staakt-het-vuren. Een oplossing moet op duurzame wijze, voor langere termijn worden uitgewerkt, met inachtneming van de mensenrechten en de bescherming van de burgerbevolking; mensen moeten ook kunnen terugkeren naar waar en wanneer ze dat willen. Wellicht is de door de VN daartoe gemandateerde Minsk-groep het best geplaatst om de onderhandelingen voort te zetten met het oog op een duurzame vrede.

Sommige senatoren hebben contact gehad met bevolkingsgroepen uit de regio. Zo krijgen de verhalen een gezicht en wordt een beter begrip van de situatie mogelijk, maar we hebben ons allen verdiept in deze materie om dit oude, verwaarloosde conflict te doorgronden en te begrijpen. We hebben allen ook eigen aandachtspunten die we in de resolutie vermeld hadden willen zien staan. Het is in elk geval van groot belang dat er een duidelijke boodschap in staat voor onze minister van Buitenlandse zaken die ze dan op het internationale en Europese niveau kan uitdragen. De minister van Buitenlandse zaken en de eerste minister zijn geruggensteund door de duidelijke stellingname van onze diverse assemblees en de Senaat kon wat dat betreft niet achterblijven.

 

M. Bob De Brabandere (Vlaams Belang). – Les images qui nous parviennent de la région du Haut-Karabakh ne laissent évidemment personne indifférent. C’est pourquoi il est bon que dans notre pays, nous posions un geste en guise de soutien envers la population arménienne. J’approuve donc pleinement cette résolution.

Un autre point positif est le fait que la résolution évoque le rôle funeste de la Turquie, certes en des termes assez sobres. Le fait que la Turquie veuille en finir avec les Arméniens n’est un secret pour personne. Quiconque connaît la situation dans la région et parle à des personnes qui y vivent ou y ont des contacts, sait que dans ce conflit aussi, les Turcs cherchent par tous les moyens à mettre de l’huile sur le feu. La Turquie a envoyé des drones dans la région, provenant d’ailleurs d’une usine dirigée par le propre gendre du président Erdogan. La Turquie a mis sur pied une armée de mercenaires – disons plutôt, de djihadistes – qu’elle a déployée dans la région. La Turquie ne répugne pas non plus à faire usage d’armes à sous-munitions voire d’armes chimiques.

Avec le concours de l’Azerbaïdjan, elle a bombardé des églises, des écoles, des monuments historiques et même des hôpitaux. Elle ne craint donc pas de faire des victimes civiles. La liste des méfaits est sans fin, mais le comble du cynisme a, selon moi, été atteint lorsque la Turquie a décidé, selon ses propres dires, d’envoyer des soldats pour veiller au respect du cessez-le-feu dans l’enclave du Haut-Karabakh. C’est un peu comme si l’on appelait un pyromane pour éteindre un incendie.

La résolution se montre plutôt accommodante à l’égard de la Turquie d’Erdogan et de son rôle dans le conflit puisqu’elle ne tire pas les conséquences qui s’imposent.

La Turquie mène la vie dure non seulement aux Arméniens, mais aussi à l’Europe. Il y a moins d’un mois, Erdogan a osé dire que le président français Emmanuel Macron avait besoin d’une aide psychologique, car il voulait s’attaquer au terrorisme islamique dans son pays. Cette semaine encore, la tension est montée d’un cran parce que la Turquie ne respecte pas les frontières de la Grèce et de Chypre, deux États membres de l’UE. Que les choses soient claires une bonne fois pour toutes : la Turquie d’Erdogan n’est pas une alliée et nous ne devons nullement la ménager. En l’état actuel, ce pays est non seulement l’ennemi des Arméniens, mais aussi celui de toute l’Europe et le nôtre aussi par conséquent. Nous avons donc déposé une série d’amendements pour dénoncer véritablement le rôle néfaste du régime turc actuel.

Certes, hier soir, les dirigeants présents au sommet européen ont décidé d’infliger des sanctions supplémentaires à la Turquie, mais je pense honnêtement que celle-ci n’en a rien à faire. Que faut-il que la Turquie fasse de plus pour que l’on se décide enfin à la sanctionner ? Depuis 2005 déjà, elle frappe à la porte de l’UE, mais les pourparlers d’adhésion sont au point mort depuis plusieurs années. Le Vlaams Belang plaide pour que l’on mette fin définitivement à ces pourparlers. L’appartenance de la Turquie à l’OTAN devrait, elle aussi, être reconsidérée. Malheureusement, nos amendements n’ont pas été adoptés.

Enfin, le Vlaams Belang plaide aussi en faveur de l’octroi d’une aide effective aux Arméniens. Dans la résolution, nous nous conformons à la ligne de l’Union européenne alors que celle-ci ne s’est guère montrée très réactive jusqu’à présent. On peut même dire que si l’Artsakh n’a pas été totalement rayé de la carte, c’est principalement à la Russie qu’on le doit. Les Arméniens ont légitimement le sentiment d’avoir été abandonnés à leur sort par la communauté internationale. Nous serions bien inspirés d’adresser un autre signal et de suivre l’exemple du gouvernement français en accédant, sans attendre une quelconque initiative de l’UE, à la demande d’envoi d’une aide humanitaire, médicale et logistique vers l’Artsakh.

Enfin, notre pays ne doit pas se contenter de nouer des relations diplomatiques avec l’Artsakh, il doit aussi reconnaître celle-ci comme un État indépendant et souverain. Il s’agirait d’un signal fort. Malheureusement, ce point ne figure plus dans la résolution finale.

Le peuple arménien a beaucoup souffert tout au long de son histoire. Une fois de plus, il est victime d’un agresseur qui n’a en fait jamais cessé de l’opprimer. Une fois de plus, une aide internationale digne de ce nom fait défaut. Cette résolution est un pas dans la bonne direction mais, selon mon parti, elle aurait dû aller beaucoup plus loin. Néanmoins, nous l’approuverons.

De heer Bob De Brabandere (Vlaams Belang). – De beelden die ons uit de regio Nagorno-Karabach bereiken, laten uiteraard niemand onberoerd. Daarom is het een goede zaak dat we vanuit ons land iets ondernemen om de Armeense bevolking te ondersteunen. Ik juich deze resolutie dan ook toe.

Het is ook goed dat in de resolutie de kwalijke rol van Turkije wordt aangeraakt, zij het zachtjes. Dat Turkije de Armenen naar het leven staat, is immers geen nieuw fenomeen dat plots uit de lucht komt vallen. Wie de situatie in de regio kent, en spreekt met mensen die er wonen of contacten hebben, weet dat ook in dit conflict de Turken voor en achter de schermen de situatie helemaal op de spits drijven. Turkije stuurde drones naar het gebied, die overigens afkomstig zijn van een fabrikant met aan het hoofd de schoonzoon van president Erdogan. Turkije richtte een leger op van huurlingen, of zeg gerust jihadisten, die ook in de regio worden ingezet. Turkije zette zelfs clustermunitie en volgens sommige bronnen chemische wapens in.

Samen met Azerbeidzjan bombardeerde het kerken, scholen, historische monumenten en zelfs ziekenhuizen. Men schuwt met andere woorden geenszins het maken van burgerslachtoffers. Ik kan nog even doorgaan, de lijst is eindeloos, maar het toppunt van cynisme moet het moment zijn geweest waarop Turkije naar eigen zeggen besloot soldaten te sturen om te kijken hoe het bestand in de enclave Nagorno-Karabach werd nageleefd. Het is alsof een pyromaan bijklust bij de brandweer.

In de resolutie wordt het Turkije van Erdogan al bij al nog zacht aangepakt. Er worden immers geen gevolgen gekoppeld aan de rol die Turkije in dit conflict heeft gespeeld.

Turkije maakt niet alleen de Armenen het leven zuur, maar ook Europa. Nog geen maand geleden wist Erdogan te vertellen dat de Franse president Emmanuel Macron psychische hulp nodig zou hebben, omdat hij islamitisch terrorisme in zijn land wilde aanpakken. Nog deze week lopen de spanningen hoog op omdat Turkije de grenzen van Griekenland en Cyprus, twee EU‑lidstaten, niet respecteert. Voor wie het nog niet duidelijk zou zijn: dit Turkije is geen bondgenoot en we moeten het geenszins sparen. Dit Turkije is een vijand, niet alleen van de Armenen, maar van heel Europa en dus ook van ons. Wij dienden dan ook een reeks amendementen in om dit Turkije echt aan te pakken.

En ja, gisterennacht kwam de Europese top wel tot de conclusie dat er bijkomende sancties voor Turkije komen, maar ik denk eerlijk gezegd dat Turkije daar een beetje mee lacht. Wat moet Turkije eigenlijk nog doen om echt te worden aangepakt? Al sinds 2005 is het land kandidaat voor het lidmaatschap van de EU, maar die onderhandelingen liggen de facto al een paar jaar stil. Het Vlaams Belang pleit ervoor ze volledig stop te zetten. Ook het NAVO‑lidmaatschap van Turkije moet volgens ons worden herbekeken. Jammer genoeg werden onze amendementen niet aangenomen.

Het Vlaams Belang pleit er ten slotte ook voor de Armenen echt te helpen. In de resolutie hangen we ons karretje de facto vast aan de Europese Unie, maar diezelfde EU heeft in dit conflict nog maar weinig daadkracht getoond. Het is zelfs zover gekomen dat we Rusland dankbaar moeten zijn dat het ervoor zorgt dat Artsach nog niet volledig onder de voet is gelopen. De Armeniërs voelen zich dan ook terecht in te steek gelaten door de internationale gemeenschap. Het zou ons sieren indien we een ander signaal zouden geven en bijvoorbeeld de Franse regering zouden volgen en zelf humanitaire, geneeskundige en logistieke hulp naar de getroffen regio zouden sturen en daarvoor niet zouden wachten op initiatieven van de EU.

Tot slot zijn we ook van oordeel dat, naast het aanknopen van diplomatieke betrekkingen met Artsach, we ook de moed moeten hebben om het te erkennen als onafhankelijke, soevereine staat. Dat zou pas een oorverdovend signaal zijn. Jammer genoeg staat dit punt niet meer in de uiteindelijke resolutie.

Het Armeense volk heeft doorheen heel zijn geschiedenis al heel wat te verduren gekregen. Opnieuw zijn deze mensen vandaag het slachtoffer van een agressor die hen eigenlijk al heel lang het leven zuur maakt. Opnieuw blijft echte internationale hulp uit. Deze resolutie is een stap in de goede richting, maar had volgens mijn partij veel verder mogen gaan. Desalniettemin zullen we ze goedkeuren.

 

M. Julien Uyttendaele (PS). – Le conflit qui gangrène depuis près de trente ans la région du Haut-Karabakh a pris récemment un tournant décisif. Ce territoire, composé en majorité d’Arméniens ayant fait sécession de l’Azerbaïdjan, a connu une escalade de violence inédite et les combats les plus meurtriers depuis des années. À l’issue de six semaines de combats dévastateurs, une déclaration de l’arrêt complet des hostilités a été signée par le président azerbaïdjanais, le premier ministre arménien et le président russe.

Dans un contexte où la paix est loin d’être assurée et où les modalités du maintien de celle-ci doivent être contrôlées par les forces de la Fédération de Russie pour une période de cinq ans renouvelable, il convient de rappeler l’urgence de trouver une solution adéquate, dans l’esprit des travaux de Minsk, avec l’apport des forces de paix internationales.

Depuis le cessez-le-feu signé le 12 mai 1994, aucun traité de paix n’avait été entériné entre l’Azerbaïdjan et l’Arménie. Dans un contexte où prévaut la solution passive d’un « ni paix ni guerre », il faut redire l’importance du Groupe de Minsk pour le retour de la stabilité dans l’ensemble de la région du Sud-Caucase. Les acquis des efforts réalisés sont fragiles et instables et doivent être consolidés par le respect des engagements successifs. C’est pourquoi les pays qui coprésident le Groupe de Minsk, en vertu du mandat confié par l’Organisation pour la sécurité et la coopération en Europe (OSCE) et par la communauté internationale, doivent poursuivre leurs efforts et leur mission essentielle de recherche d’une solution pacifique dans ce conflit opposant l’Arménie et l’Azerbaïdjan.

Les différentes résolutions prises dans le cadre du mandat conféré aux coprésidents le 23 mars 1995, les entretiens de Key West et le sommet de Berne, notamment, doivent continuer à orienter la mission du groupe. Le Groupe de Minsk mérite par conséquent d’être soutenu proactivement par les acteurs internationaux, en particulier par l’Union européenne. Celle-ci doit, d’une part, conforter sa position politique et déployer ses efforts diplomatiques et, d’autre part, s’assurer que ses pays membres appartenant au groupe soient bien consultés dans la recherche des accords de paix et de cessez-le-feu.

L’Europe était aux abonnés absents dans le conflit du Haut-Karabakh, et cette inaction la déshonore. À l’inverse, le président turc Erdogan était, hier, convié à assister fièrement, à Bakou, à une parade en remerciement de son intervention militaire dans ce conflit.

Il est également à noter que le Sénat français a voté, le 25 novembre dernier, une proposition de résolution portant sur la reconnaissance de la république du Haut-Karabakh, la république d’Artsakh, territoire autodéterminé, administré selon les principes essentiels de la démocratie. J’ai pu m’y rendre il y a un an et constater que, malgré des imperfections de jeunesse, ce peuple et ce territoire étaient bien gouvernés et administrés selon les principes d’une démocratie tangible et réelle.

Chers collègues, nous sommes écartelés en l’occurrence entre deux droits fondamentaux : le droit à l’autodétermination et le droit à la souveraineté territoriale. Dans l’équilibre fragile que nous devons tenter de trouver, le principe de démocratie doit, à mon sens, prévaloir.

S’agissant du dispositif de la résolution, je me rallie totalement à ce qui est proposé. C’est un texte de compromis, mais il va dans le bon sens : il est important d’envoyer un message clair, fort et sans équivoque. Contrairement à ce que certains de mes collègues pensent, j’estime qu’il est tout aussi primordial que légitime que notre assemblée le fasse également, comme les autres assemblées de notre pays. Il en va avant tout de l’intérêt des populations locales, mais également de la stabilité, qui est cruciale dans cette région du monde et qui a inévitablement des répercussions chez nous.

En conséquence, les négociations de fond doivent se poursuivre sous les auspices du Groupe de Minsk. Il est impérieux de garantir au Haut-Karabakh un statut qui le mette à l’abri de toute ingérence de pays tiers dans la région et qui respecte les intérêts des populations.

De heer Julien Uyttendaele (PS). – In het conflict dat al bijna dertig jaar lang voortsmeult in Nagorno-Karabach deed zich onlangs een beslissende wending voor. Op dat grondgebied woont een meerderheid van Armeniërs die zich hebben afgescheiden van Azerbeidzjan. Er vond een ongeziene escalatie van geweld plaats, en de gevechten bleken de dodelijkste sinds jaren. Na zes weken van verwoestende vijandelijkheden ondertekenden de president van Azerbeidzjan, de Armeense premier en de Russische president een verklaring over een totaal staakt-het-vuren.

In een context waar de vrede nog veraf lijkt en waarin gedurende een periode van vijf jaar, die kan verlengd worden, op de vredesvoorwaarden zal worden toegezien door een Russische troepenmacht, moet er dringend gezocht worden naar een gepaste oplossing, in de geest van het mandaat van Minsk, met de inzet van een internationale vredesmacht.

De overeenkomst over een staakt-het-vuren die op 12 mei 1994 werd ondertekend, werd daarna niet bekrachtigd door een vredesakkoord tussen Armenië en Azerbeidzjan. De halfslachtige situatie waarin er geen oorlog en geen vrede heerst noopt ons tot de herbevestiging van het belang van de Minsk-groep voor de terugkeer van de stabiliteit in heel het zuiden van de Kaukasus. De resultaten van de geleverde inspanningen zijn broos en onzeker en moeten bestendigd worden door de correcte naleving van opeenvolgende verbintenissen. Daarom moeten de landen die door de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en de internationale gemeenschap gemandateerd zijn om de Minsk-groep aan te sturen, voortwerken aan hun essentiële opdracht om een vreedzame oplossing te bewerkstellingen tussen Armenië en Azerbeidzjan.

De verschillende resoluties die goedgekeurd werden, onder meer in het kader van het mandaat aan de covoorzitters van 23 maart 1995, de gesprekken van Key West en de top van Bern, blijven richtinggevend voor de opdracht van de Minsk-groep, die bijgevolg proactieve steun verdient van de internationale gemeenschap en in het bijzonder van de Europese Unie. De EU moet haar politiek standpunt kracht bijzetten en diplomatieke inspanningen ondernemen enerzijds en er anderzijds voor zorgen dat de lidstaten die deel uitmaken van de groep terdege geconsulteerd worden in de zoektocht naar een vredesoplossing.

Europa heeft steevast weggekeken van het conflict in Nagorno-Karabach en dat siert de Unie niet. Dat steekt ook schril af tegen het feit dat de Turkse president Erdogan gisteren met de nodige fierheid inging op de uitnodiging om in Bakoe een parade bij te wonen als dank voor zijn militair ingrijpen in het conflict.

Op 25 november jongstleden nam de Franse Senaat een voorstel van resolutie aan over de erkenning van de Republiek Artsach, als autonome regio die bestuurd wordt volgens democratische beginselen. Ik ben daar een jaar geleden heen gereisd en ik heb kunnen vaststellen dat, ondanks de onvermijdelijke kinderziekten, die bevolking op dat grondgebied wel degelijk bestuurd wordt met toepassing van de spelregels voor een tastbare en reële democratie.

Collega’s, we hebben hier dus te maken met een spreidstand tussen twee fundamentele rechten: het recht op zelfbeschikking en het recht op territoriale soevereiniteit. Bij het zoeken naar een broos evenwicht daartussen, moeten we ons naar mijn mening vooral laten leiden door democratische beginselen.

Wat het beschikkend gedeelte van de resolutie betreft, daar sta ik volledig achter. Het is een compromistekst die in de goede richting gaat: we moeten een duidelijke en ondubbelzinnige boodschap uitsturen. In tegenstelling tot wat sommige collega’s denken, vind ik het van groot belang dat onze assemblee dat, net als alle andere parlementen, ook doet. Het gaat bovenal om de belangen van de plaatselijke bevolking, maar ook om de stabiliteit die in deze regio van cruciaal belang is en ook gevolgen heeft voor ons.

De onderhandelingen ten gronde moeten bijgevolg voortgezet worden onder toezicht van de Minsk-groep. Het is absoluut noodzakelijk om Nagorno-Karabach een statuut te geven dat het vrijwaart van buitenlandse inmenging met respect voor de belangen van de bevolking.

 

M. Gaëtan Van Goidsenhoven (MR). – La proposition de résolution, qui a été déposée notamment par mon groupe et qui suit intimement l’initiative prise à la Chambre, traite d’un conflit qui déchire la région du Haut-Karabakh depuis plus de vingt ans. À l’instar de mes collègues, je regrette qu’à ce jour, aucune solution n’ait pu être trouvée. Vingt-cinq ans de diplomatie par le biais du Groupe de Minsk et par d’autres voies n’ont encore amené aucune issue politique. Le principe de l’autodétermination s’oppose ici à celui du respect de l’intégrité territoriale.

Malgré la conclusion d’un cessez-le-feu en 1994, la paix est restée pour le moins précaire dans la région. En l’absence de troupes internationales chargées de faire respecter la paix sur le terrain, le conflit s’est brutalement dégelé en septembre dernier et a conduit à six semaines d’affrontements violents entre Arméniens et Azéris ainsi qu’à la mort de plusieurs milliers de victimes civiles et militaires supplémentaires.

Le 9 novembre dernier, grâce à la médiation de la Russie, a été conclu un cessez-le-feu total que le premier ministre arménien s’est résolu à signer, la mort dans l’âme. Cette décision reste très douloureuse pour les Arméniens, qui sont des milliers à avoir pris le chemin de l’exil depuis lors. Si cet accord était nécessaire pour apaiser la violence du conflit et ses conséquences destructrices et meurtrières, je souhaiterais néanmoins soulever certains éléments.

Premièrement, les négociations ont ignoré les États-Unis et la France, ce qui décrédibilise de facto le Groupe de Minsk. Nous insistons sur l’importance de l’élaboration d’un compromis final et durable par le biais du Groupe de Minsk de l’OSCE, dont la légitimité et la mission doivent être soutenues par l’Union européenne.

Deuxièmement, il existe des indices de la perpétration de graves crimes de guerre. Citons, entre autres, l’exécution sommaire de civils et de prisonniers ainsi que des traitements dégradants sur les corps des soldats tués. Je m’interroge à propos de telles violations des droits humains, qui font fi de toute dignité, et je demande que ces crimes soient poursuivis et sévèrement punis.

Troisièmement, cet épisode du conflit a été marqué par son internationalisation. La Turquie, membre de l’OTAN, a matérialisé son implication, notamment en mobilisant des mercenaires et en déployant des militaires turcs dans la zone en conflit.

Quatrièmement, je rappelle que les civils et les soldats n’ont pas été les seules victimes de ce conflit. Les infrastructures ont également beaucoup souffert, raison pour laquelle l’Unesco a un rôle primordial à jouer dans la reconstruction de la région, notamment afin de dresser un inventaire préliminaire des biens culturels les plus significatifs. Il s’agit d’une étape préalable à une protection effective du patrimoine arménien dans cette région.

Je voudrais encore aborder un dernier aspect, et non des moindres. Comme si l’horreur n’était pas suffisante sur le terrain, une autre dimension s’est ajoutée au conflit : des photos et vidéos dégradantes d’individus détenus ou morts ont été largement diffusées sur les réseaux sociaux ou envoyées directement aux familles.

Chers collègues, nous ne pouvons rester muets et immobiles face à ce conflit qui dure depuis trop longtemps, qui a fait trop de morts, trop de victimes. Cette proposition de résolution appelle le Groupe de Minsk à trouver rapidement une solution durable au conflit. Elle appelle aussi la communauté internationale à fournir une aide humanitaire à la population locale, durement éprouvée, et aux nombreuses personnes qui ont fui le Haut-Karabakh, et à agir pour aider à la reconstruction de toute une série de monuments et bâtiments détruits ou endommagés. Au nom de mon groupe, je me rallie évidemment à ce message.

De heer Gaëtan Van Goidsenhoven (MR). – Het voorliggende voorstel van resolutie dat onder meer door onze fractie is ingediend in navolging van het initiatief dat in de Kamer werd genomen, gaat over een verscheurend conflict dat al meer dan 20 jaar woedt in Nagorno-Karabach. Net zoals mijn collega’s betreur ik dat daarvoor in al die tijd nog geen oplossing is gevonden. Na 25 jaar diplomatie via de Minsk-groep en andere kanalen is er nog steeds geen zicht op een politieke uitweg inzake de tegenstelling tussen het zelfbeschikkingsrecht en de naleving van de territoriale integriteit.

Ondanks het staakt-het-vuren dat in 1994 was overeengekomen, bleef de vrede in de regio wankel. Bij gebrek aan internationale troepen die toezien op het bewaren van de vrede op het terrein, zijn de vijandelijkheden in september plots weer opgelaaid, wat leidde tot zes weken van gewelddadig treffen tussen Armeniërs en Azeri’s en tot duizenden bijkomende doden bij de burgerbevolking en de strijdende soldaten.

Op 9 november werd dankzij bemiddeling door Rusland en nadat de Armeense premier zich hiertoe met bloedend hart had laten bewegen, een totaal staakt-het-vuren afgekondigd. Dat blijft voor de Armeniërs een pijnlijke beslissing, die sindsdien met duizenden tegelijk opteren om in ballingschap te gaan. Dat akkoord was noodzakelijk om het geweld, het bloedbad en de vernielingen een halt toe te roepen, maar toch wil ik daarbij enkele kanttekeningen maken.

Ten eerste werd bij de onderhandelingen geen rekening gehouden met de Verenigde Staten en Frankrijk, wat de facto de geloofwaardigheid van de Minsk-groep aantast. We willen erop aandringen dat het uiteindelijke duurzame compromis wordt uitgewerkt door de Minsk-groep binnen de OVSE. De EU moet de legitimiteit en de opdracht van de Minsk-groep bevestigen.

Ten tweede zijn er aanwijzingen dat er zeer zware oorlogsmisdaden zijn gepleegd. Denken we maar aan de standrechtelijke executie van burgers en gevangenen en aan de onterende behandeling van de lichamen van de gesneuvelde soldaten. Dergelijke schendingen van de mensenrechten en mensonwaardige gedragingen moeten vervolgd en bestraft worden.

Ten derde werd deze episode van het conflict gekenmerkt door de internationalisering ervan. Turkije, een NAVO‑lid, was daadwerkelijk betrokken door de inzet van huurlingen en Turkse militairen in de conflictzone.

Ten vierde herinner ik eraan dat niet enkel burgers en soldaten slachtoffer zijn geworden van het conflict. Ook de infrastructuur is zwaar getroffen en om die reden moet UNESCO een belangrijke rol spelen bij de heropbouw van de regio, onder meer om een voorafgaande inventaris op te maken van het belangrijkste culturele erfgoed. Dat is de eerste stap naar een effectieve bescherming van het Armeense patrimonium in deze regio.

Het laatste aspect dat ik wil aankaarten is niet min. Alsof de gruwel ter plaatse nog niet erg genoeg is, kwam er nog een andere dimensie bovenop dit conflict: onterende foto’s en video’s van gevangenen of doden werden volop op sociale media gedeeld of rechtstreeks naar de families gestuurd.

Collega’s, zwijgen of niets doen is geen optie wanneer het gaat om zo’n conflictsituatie, die al veel te lang aansleept, die al veel te veel doden en slachtoffers heeft gekost. Dit voorstel van resolutie roept de Minsk-groep op om spoedig een duurzame oplossing te vinden voor dit conflict. Ze roept de internationale gemeenschap ook op om humanitaire hulp te bieden aan de lokale bevolking die zwaar beproefd wordt, en aan de vele mensen die Nagorno-Karabach ontvlucht zijn, alsook om bij te dragen aan de heropbouw van een hele reeks vernielde of beschadigde monumenten. Namens onze fractie, sluit ik me uiteraard bij die boodschap aan.

 

Mme Karin Brouwers (CD&V). – Depuis des siècles, le Haut-Karabakh est la poudrière du Caucase, une région déjà en proie à beaucoup d’agitation. À l’époque où l’Union soviétique existait encore, les groupes d’opposition nationalistes et religieux étaient opprimés. Mais l’effondrement du pays a ouvert une ère nouvelle, dont le point d’orgue fut malheureusement la guerre sanglante qui débuta en 1991 pour se terminer trois ans plus tard. L’Arménie est parvenue alors à conquérir une grande partie du territoire azerbaïdjanais, forçant quelque 600 000 Azéris à quitter la région. À l’époque aussi, des violations des droits de l’homme et des crimes de guerre furent signalés. En dépit des pressions exercées par les Nations unies, l’Arménie refusa de quitter les territoires occupés et de les restituer. Entre-temps, le Haut-Karabakh s’était autoproclamé république indépendante. Elle ne fut reconnue par aucun État, pas même par l’Arménie. Cette situation portait évidemment en elle les germes d’un nouveau conflit. Toutes les tentatives de médiation ayant échoué, il ne fallut pas longtemps pour que les armes se mettent à parler de nouveau. L’Azerbaïdjan voulait récupérer son territoire et l’Arménie – pays traumatisé par un génocide – voulait le conserver par peur d’un nouveau génocide. C’est une illustration de la manière dont le droit à l’autodétermination se heurte au principe de l’intégrité territoriale.

Depuis lors, la communauté internationale s’est mise en quête d’une solution diplomatique pour régler ce conflit gelé, et à raison. Car, lorsque les esprits commencent à s’échauffer de nouveau, le danger d’une reprise du conflit est bien réel. C’est ce qui est arrivé l’été dernier, avec le déclenchement de la guerre la plus sanglante que le Caucase du Sud ait connue en un quart de siècle. Le cessez-le-feu négocié par la Russie est loin d’être idéal et il porte probablement en lui les germes d’un nouveau conflit armé, même s’il a permis d’éviter une épuration ethnique totale. Contrairement à ce qui s’est passé au terme du conflit précédent, ce sont aujourd’hui les Arméniens qui ont pris la fuite. La question est de savoir si leur sécurité et celle des Azéris peut être garantie en l’absence d’un règlement définitif du conflit. Le Haut-Karabakh bénéficierait alors d’un statut qui permettrait de protéger la région. La communauté internationale s’est vu confier un rôle de médiateur dans ce processus. La proposition de résolution appelle à rechercher une solution diplomatique qui apporte une paix durable et soit une solution acceptable pour toutes les parties impliquées dans le conflit.

Le texte précise également que les crimes de guerre doivent être identifiés et sanctionnés. Ce ne sera pas simple étant donné que les deux pays ne sont pas parties au Statut de Rome de la Cour pénale internationale et ne peuvent donc pas être traduits devant elle. Il n’en reste pas moins qu’une enquête internationale indépendante doit être menée sur les événements récents. Elle devra permettre d’identifier les personnes coupables de crimes de guerre, de violations des droits de l’homme et de génocide.

Il faudra également faire toute la lumière sur l’emploi d’armes à sous-munitions et de phosphore, le déploiement de combattants étrangers et le rôle de la Turquie. L’utilisation du phosphore et d’armes à sous-munitions relève respectivement du Protocole 3 de la Convention sur certaines armes conventionnelles et de la Convention sur les armes à sous-munitions. Il est regrettable que les deux pays concernés ne soient pas parties à ces traités.

La diplomatie peut jouer un rôle de médiation, mais elle ne peut rien s’il n’y a pas de volonté de parvenir à un consensus. La balle est donc dans le camp des belligérants. Il leur incombe de faire triompher le droit et de restaurer la confiance entre les deux peuples. Cela nécessite un changement de mentalité et un respect mutuel pour la culture, la religion et le mode de vie de chacun. Il y a des efforts à faire pour mettre fin à la propagande haineuse et faire prévaloir la raison basée sur les faits. Concilier le droit à l’autodétermination et l’intégrité territoriale ne va pas de soi. Il n’est pas évident de reconnaître ses propres crimes de guerre. Enfin, il faut aussi et surtout faire prévaloir un esprit d’apaisement et de compréhension. En Europe, nous avons déjà prouvé que cela était possible entre les peuples.

Le CD&V soutient clairement la proposition de résolution à l’examen, dans l’espoir que ce conflit gelé ne dégénèrera plus et que les Arméniens et les Azéris pourront vivre sans craindre la guerre et la violence.

Mevrouw Karin Brouwers (CD&V). – Nagorno-Karabach is al eeuwen het kruitvat van de zo al woelige Kaukasus. Toen de Sovjet-Unie nog bestond, werden de nationalistische en religieuze tegenstellingen onderdrukt. Het einde van de Sovjet-Unie luidde echter een nieuwe fase in, met als eerste orgelpunt jammer genoeg de driejarige bloedige oorlog die in 1991 startte. Armenië slaagde er toen in een groot deel van het grondgebied van Azerbeidjan te veroveren waardoor ongeveer 600 000 Azeri’s het gebied moesten verlaten. Ook toen zijn mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden vastgesteld. Ondanks druk van de Verenigde Naties, weigerde Armenië de bezette gebieden te verlaten en terug te geven. Inmiddels had Nagorno-Karabach zich tot een onafhankelijke republiek uitgeroepen. Het werd door geen enkele staat erkend, ook niet door Armenië. Het lag voor de hand dat daarmee de kiem voor een nieuw conflict was gelegd. Ondanks alle bemiddelingspogingen was het een kwestie van tijd vooraleer de wapens opnieuw zouden spreken. Azerbeidzjan wou zijn grondgebied terug en Armenië – een land met een genocidetrauma – wenste de regio zelf te behouden uit vrees voor een nieuwe volkerenmoord. Dit is een voorbeeld van hoe het zelfbeschikkingsrecht botst met het beginsel van de territoriale integriteit.

De internationale gemeenschap heeft sindsdien gezocht naar een diplomatieke oplossing voor het bevroren conflict. Wanneer een dergelijk conflict begint te ontdooien, dreigt immers gevaar. Die dooi ontpopte zich afgelopen zomer tot de bloedigste oorlog die de zuidelijke Kaukasus in een kwarteeuw heeft meegemaakt. Het door Rusland bemiddelde staakt-het-vuren is verre van ideaal en het draagt waarschijnlijk de kiem van een volgend gewapend conflict in zich. Het heeft echter wel een totale etnische zuivering voorkomen. In tegenstelling tot na het vorige conflict zijn nu de Armeniërs op de vlucht. De vraag rijst of zowel aan de Armeniërs als aan de Azeri’s veiligheid kan worden gewaarborgd zonder dat een definitieve regeling wordt uitgewerkt. Nagorno-Karabach zou dan een status krijgen die het mogelijk maakt het gebied te beschermen. De internationale gemeenschap heeft de opdracht daarin een bemiddelende rol te spelen. In het voorstel van resolutie wordt opgeroepen een diplomatieke oplossing te zoeken waarbij een duurzame vrede en een voor alle bij dit conflict betrokken partijen aanvaardbare oplossing uit de bus komt.

De tekst stelt ook klaar en duidelijk dat oorlogsmisdaden moeten worden onderzocht en bestraft. Dat zal niet eenvoudig zijn aangezien beide landen geen partij zijn bij het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof en bijgevolg niet voor dat Hof kunnen worden gebracht. Dat neemt echter niet weg dat er een internationaal onafhankelijk onderzoek moet komen naar de recente gebeurtenissen. Dat onderzoek moet aanwijzen wie zich aan oorlogsmisdaden, mensenrechtenschendingen en genocide schuldig heeft gemaakt.

Ook moet de waarheid aan het licht worden gebracht inzake het gebruik van clustermunitie en fosfor, de inzet van buitenlandse strijders en de rol van Turkije. Het gebruik van fosfor en clustermunitie valt respectievelijk onder Protocol 3 van de Conventie over bepaalde conventionele wapens en onder het Verdrag inzake clustermunitie. We moeten jammer genoeg vaststellen dat beide betrokken landen geen partij zijn bij die verdragen.

De diplomatie kan een bemiddelende rol spelen. Zonder een wil tot consensus, dreigt dit echter eens te meer een maat voor niets te worden. De bal ligt dus vooral in het kamp van de strijdende partijen. Zij moeten recht doen zegevieren en het vertrouwen tussen beide volkeren herstellen. Dat vergt een mentaliteitswijziging en respect voor elkanders cultuur, religie en levenswijze. Dat vergt inspanningen om de haatpropaganda te stoppen en de rede op basis van feiten te laten primeren. Dat vergt inspanningen om zelfbeschikkingsrecht en territoriale integriteit met elkaar te verzoenen. Dat vergt inspanningen om de eigen oorlogsmisdaden te erkennen. Dat vergt vooral inspanningen om verzoening en begrip te laten overheersen. In Europa hebben we reeds bewezen dat dit kan tussen volkeren.

CD&V staat duidelijk achter dit voorstel van resolutie in de hoop dat dit bevroren conflict nooit meer ontdooit en dat de mensen – Armeniërs en Azeri’s – een leven zonder angst voor oorlog en geweld kunnen opbouwen.

 

M. Tom Ongena (Open Vld). – Au nom de notre groupe, je me rallie aux points de vues très éclairés exprimés par les collègues. Permettez-moi toutefois de remonter le temps jusqu’à la fin des années 1980.

À cette époque, j’avais, comme on dit, atteint l’âge de raison. J’ai le sentiment que nous fûmes nombreux à vivre ces années de manière intense. À la fin des années 80, l’espoir renaît. L’Union soviétique a vécu et les pays et peuples d’Europe qui subissaient son joug peuvent enfin respirer. L’effondrement de l’Union soviétique a été pour eux le début d’une liberté retrouvée, avec, en apothéose, la chute du Mur de Berlin. Pour de nombreux pays d’Europe de l’Est, une nouvelle ère s’ouvre, avec aussi, malheureusement, son lot de déconvenues, notamment pour les habitants du Haut-Karabakh. Pour eux, six années d’un conflit sanglant commence ; il fera des dizaines de milliers de morts et jettera sur les routes des centaines de milliers de réfugiés. En 1994, le cessez-le-feu fut proclamé, ce qui était une bonne chose en soi, mais nous savons maintenant qu’il était très fragile et que les conflits continuaient à couver faute de solution pérenne à la source.

En septembre de cette année, malheureusement, une nouvelle étincelle mit le feu aux poudres. Ce fut le début de nouveaux affrontements qui durèrent six semaines et furent particulièrement violents et dramatiques pour la population civile. Il y eut alors un nouveau cessez-le-feu, tout aussi fragile que le précédent. Le risque que le conflit reprenne est donc bien réel et c’est cela qu’il faut éviter à tout prix.

Nous savons tous que ce conflit ne peut être résolu que si une paix durable advient, ce qui passe immanquablement par la recherche d’une solution négociée, qui tienne compte du besoin accru d’autonomie et d’autodétermination exprimé par la population.

Nous avons donc été bien inspirés d’élaborer au Sénat une résolution qui, espérons-le, pourra être adoptée tout à l’heure. Il importe en effet de montrer l’urgence qu’il y a à rechercher une solution négociée, par l’entremise principalement du Groupe de Minsk et de l’OSCE.

Pour qu’il y ait une solution durable, il faut que certaines conditions très explicites soient remplies. Premièrement, toutes les forces étrangères doivent quitter la région, sous peine d’hypothéquer gravement le maintien d’une paix durable. Deuxièmement, il faut mettre fin à toute ingérence étrangère. Le rôle que la Turquie joue dans ce conflit suscite de nombreuses interrogations. Au nom de notre groupe, nous nous joignons à tous les appels à la non-ingérence et nous saluons le signal que l’Union européenne a adressé dans ce sens à la Turquie. Troisièmement, nous ne pouvons pas fermer les yeux sur les violations massives des droits de l’homme qui ont été et sont encore commises aujourd’hui. Elles doivent cesser immédiatement et les coupables ne peuvent rester impunis. L’un des enseignements que l’on peut tirer des nombreux conflits mondiaux est qu’il est impossible d’instaurer une paix durable dans une région si l’on ne punit pas les personnes qui se sont rendues coupables de graves violations des droits de l’homme, aussi difficile que la tâche puisse être.

Il est important que le Sénat aussi envoie un signal fort, ne serait-ce que parce que notre pays siège actuellement au Conseil de sécurité des Nations unies. Aujourd’hui, notre pays occupe une position internationale importante et nous devrions en tirer pleinement parti. Je remercie les collègues qui sont à l’origine de cette résolution et j’espère qu’elle sera approuvée à l’unanimité, afin que nous puissions adresser un signal fort de solidarité au peuple du Haut-Karabakh.

De heer Tom Ongena (Open Vld). – Er zijn natuurlijk al heel veel wijze woorden gezegd en ik sluit me namens onze fractie heel graag aan bij die woorden van de collega’s. Sta mij toch toe dat ik jullie even meeneem naar het einde van de jaren tachtig.

Ikzelf was toen net tot de jaren van verstand gekomen. Als ik rondkijk heb ik de indruk dat de meesten van ons de jaren tachtig ook op een actieve manier hebben meegemaakt. Eind jaren tachtig was de periode waar er weer hoop kwam. Er was het einde van de Sovjet-Unie en daarmee ook van de greep die ze had op heel wat landen en volkeren in Europa. Voor hen was het uiteenvallen van de Sovjet-Unie de start van een herwonnen vrijheid, met ultiem de val van de Berlijnse Muur. Voor veel van die Oost-Europese landen was het een start van nieuwe vrijheid. Jammer genoeg was het ook voor heel wat volkeren de start van heel veel ellende. De mensen van Nagorno-Karabach kunnen daar nog het meest van getuigen. Het was de start van een bloedig conflict dat zes jaar heeft geduurd, met tienduizenden doden, honderdduizenden vluchtelingen. In ’94 kwam dan het staakt-het-vuren, op zich een goede zaak, maar inmiddels weten we dat het zeer broos was en dat er regelmatig conflicten naar boven kwamen omdat de bron van het conflict nooit werd opgelost.

Helaas moesten we vaststellen dat er in september van dit jaar weer een opflakkering kwam, opnieuw een kort maar hevig, zes wekend durend conflict, met heel veel menselijke ellende tot gevolg. Het is goed dat er weer een staakt-het-vuren is gekomen, maar ook dit is opnieuw heel broos. De kans dat het conflict weer opflakkert is zeer reëel en dat willen we tot elke prijs voorkomen.

We weten allemaal dat dit conflict slechts kan worden opgelost als er een duurzame vrede komt en dat dit enkel kan met een onderhandelde oplossing, rekening houdend met de vraag van de bevolking naar meer autonomie en zelfbeschikking.

Daarom is het goed dat we in de Senaat deze resolutie opstelden en hopelijk straks ook goedkeuren om mee het signaal te geven dat er nu absoluut werk moet worden gemaakt van die onderhandelde oplossing en daarbij kijken we in eerste instantie naar de Minsk-groep en de OVSE.

Een duurzame oplossing kan er maar komen onder bepaalde, heel uitdrukkelijke voorwaarden. In eerste instantie moeten alle buitenlandse strijdkrachten de regio verlaten. Als zij daar blijven, legt dat een enorme hypotheek op duurzame vrede. Ten tweede willen we dat een einde komt aan elke buitenlandse inmenging. De rol die Turkije in dit conflict speelt roept heel veel vragen op. Namens onze fractie sluiten we ons aan bij alle oproepen om daar snel een einde aan te maken en we hebben begrepen dat ook de Europese Unie dat signaal aan Turkije heeft gegeven. Dat is een goede zaak. Ten derde mogen we niet blind zijn voor de massale schendingen van de mensenrechten die er hebben plaatsgevonden en er nog altijd plaatsvinden. Collega Brouwers heeft er ook naar verwezen. Die moeten onmiddellijk stoppen. We mogen echter de schuldigen niet straffeloos laten gaan. Heel veel conflicten in de wereld hebben al geleerd dat een duurzame vrede in een regio slechts mogelijk is als men ook moeite doet om de schuldigen van grove mensenrechtenschendingen te bestraffen. Hoe moeilijk dat ook is.

Het is belangrijk dat we ook vanuit de Senaat een sterk signaal geven, niet het minst omdat ons land vandaag lid is van de VN‑Veiligheidsraad. Op dit moment heeft ons land een belangrijke internationale positie en daar moeten we ten volle gebruik van maken. Ik dank de initiatiefnemers voor deze resolutie en hoop op een unanieme goedkeuring ervan, zodat we de mensen van Nagorno-Karabach een sterk signaal van solidariteit kunnen sturen.

 

M. Antoine Hermant (PVDA‑PTB). – Il est évident que nous soutenons les partis qui prônent le soutien humanitaire et la solidarité avec les peuples qui souffrent, et que nous approuvons le fait que la Cour pénale internationale soit saisie des crimes de guerre. Il est vital que les violences cessent, particulièrement les bombardements de populations civiles. C’est un point crucial pour garantir le retour à des négociations. Nous soutenons donc en grande partie cette proposition de résolution.

Cependant, il n’est pas possible de se prononcer sur la situation dans le Haut-Karabakh sans revenir sur les origines du conflit. Lors de l’éclatement de l’URSS, l’Arménie et l’Azerbaïdjan sont devenus deux États indépendants ; le Haut-Karabakh est donc une enclave au sein de l’Azerbaïdjan, ce qui a forcément compliqué la situation. Chacun des deux belligérants a des arguments ; l’Azerbaïdjan explique que, d’un point de vue cartographique, le Haut-Karabakh se trouve au milieu de son territoire, alors que l’Arménie rétorque que la population locale est de culture arménienne et majoritairement chrétienne, contrairement à la population azerbaïdjanaise qui est en majorité musulmane. Cette opposition a mené à l’ouverture d’un conflit armé en 1991, dans le cadre duquel les deux camps ont commis des crimes de guerre. Un traité de cessez-le-feu est intervenu en 1994, mais malgré celui-ci, la situation n’a jamais été stable dans la région.

Après ce bref historique, revenons-en à ce qui est, pour nous, le plus important, c’est-à-dire à ce que dit le droit international. Il est clairement indiqué que le Haut-Karabakh fait partie intégrante de l’Azerbaïdjan. Cependant, ce territoire et les territoires avoisinants étaient occupés par l’Arménie depuis 1994, ce qui fait que, pour le droit international, l’Arménie est considérée comme une puissance occupante. Elle occupait 14 % du territoire de l’Azerbaïdjan. En 1993, le Conseil de sécurité des Nations unies a voté la résolution 884 qui formule deux demandes : d’une part, le retrait des troupes arméniennes du Haut-Karabakh, d’autre part, la recherche active d’une solution négociée qui satisfasse les populations du Haut-Karabakh, en tenant compte de leurs droits à l’autodétermination. L’Organisation pour la sécurité et la coopération en Europe (OSCE) avait mis sur pied, à l’époque, le Groupe de Minsk, composé de représentants d’une dizaine de pays et coprésidé par la France, la Russie et les États-Unis. Ce groupe a pour mission de réunir les deux parties et de faciliter une solution négociée. Jusqu’à présent, il a échoué.

Le 27 septembre dernier, l’Azerbaïdjan a décidé de lancer une opération militaire. Lors de celle-ci, des drones, des missiles, des bombes à fragmentation ont été utilisés, ce qui est contraire au droit international. Cette attaque a entraîné une grande souffrance parmi les populations civiles. On ne peut donc que se réjouir de l’apparition d’un nouveau cessez-le-feu, intervenu le 9 novembre dernier.

Malgré ses imperfections, le droit international doit être respecté dans tous ses aspects, soit l’intégrité territoriale et le droit à l’autodétermination, au risque de voir la région s’embraser. Il faut donc respecter intégralement la résolution 884. Il est dès lors plus que malvenu d’amender le texte en demandant précisément le retrait de ce point. Les auteurs de l’amendement en question nient la complexité du conflit. Avant qu’une solution négociée n’aboutisse, il faut protéger les populations civiles et éviter toute reprise du conflit armé. Le Groupe de Minsk doit reprendre activement ses travaux ; il n’y a pas d’autre piste qu’une solution négociée.

Pour le PTB, la préoccupation la plus importante est d’arriver à une solution négociée qui satisfasse les deux populations du Haut-Karabakh, tenant compte du droit à l’autodétermination des deux camps dans ce conflit, dans le respect du droit international selon la résolution de l’ONU.

Avec ce texte, qui demande la reconnaissance de l’indépendance du Haut-Karabakh, on bloque toute solution de dialogue, on nourrit le conflit armé plutôt que de trouver une solution pacifique et négociée. Nous ne pouvons pas, en tant que pays, prendre parti pour l’un ou l’autre camp. Nous demandons le respect du droit international. Cette résolution est dangereuse. Nous sommes d’accord sur la plupart des points, mais la discussion a fait évoluer le texte, qui contient des éléments dangereux et contreproductifs, lesquels risquent de mettre en péril à la fois l’accord et la paix entre les deux parties. Nous condamnons aussi toute ingérence étrangère dans ce conflit, ce qui englobe également le rôle joué par Israël. Nous soutenons cependant, je le répète, de nombreux éléments de cette résolution, raison pour laquelle nous nous abstiendrons au moment du vote.

De heer Antoine Hermant (PVDA‑PTB). – We steunen vanzelfsprekend de partijen die humanitaire ondersteuning van en solidariteit met beproefde bevolkingsgroepen bepleiten en we staan achter het feit dat oorlogsmisdagen voor het Internationaal Strafhof worden gebracht. Het is van vitaal belang dat het geweld stopt, in het bijzonder de bombardementen die de burgerbevolking treffen. Dat is cruciaal om terug te kunnen keren naar de onderhandelingstafel. Daarom steunen we in grote mate dit voorstel van resolutie.

Over Nagorno-Karabach kunnen we evenwel niet spreken zonder het ook te hebben over de oorsprong van het conflict. Bij het uiteenvallen van de Sovjet-Unie werden Armenië en Azerbeidzjan onafhankelijke staten; Nagorno-Karabach is dus een enclave in Azerbeidzjan, wat de situatie bemoeilijkt heeft. Elk van de oorlogvoerende partijen heeft zijn eigen argumenten. Als je op de kaart kijkt, ligt Nagorno-Karabach pal in het midden van Azerbeidzjan, maar volgens Armenië is de cultuur van de lokale bevolking Armeens en voornamelijk christelijk, terwijl de meeste Azeri’s moslim zijn. Deze tegenstelling leidde tot een gewapend conflict in 1991, waarbij door beide kampen oorlogsmisdaden werden gepleegd. In 1994 werd een staakt-het-vuren overeengekomen, maar desondanks bleef de situatie in de regio onstabiel.

Na dit kort historisch overzicht, willen we ons toespitsen op wat voor ons het belangrijkste is, namelijk de internationaalrechtelijke situatie. Nagorno-Karabach maakt onlosmakelijk deel uit van Azerbeidzjan. Het grondgebied van Nagorno-Karabach en de aangrenzende zones werden sinds 1994 door Armenië bezet, wat internationaalrechtelijk van Armenië een bezettingsmacht maakt. Het land bezet 14 % van het grondgebied van Azerbeidzjan. In 1993 keurde de VN‑Veiligheidsraad resolutie 884 goed, waarin twee eisen staan: de terugtrekking van de Armeense troepen uit Nagorno-Karabach enerzijds en het actief zoeken naar een onderhandelde, voor de bevolking van Nagorno-Karabach bevredigende oplossing die rekening houdt met haar recht op zelfbeschikking. De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa riep destijds de Minsk-groep in het leven, die is samengesteld uit vertegenwoordigers van een tiental landen en gezamenlijk wordt voorgezeten door Frankrijk, Rusland en de Verenigde Staten. De Minsk-groep heeft als opdracht de twee partijen samen te brengen en een onderhandelde oplossing te faciliteren. Tot nog toe zonder succes.

Op 27 september jongstleden, besloot Azerbeidzjan een militaire operatie te voeren, waarbij drones, kruisraketten en clusterbommen werden gebruikt, hetgeen in strijd is met het internationaal recht. Die aanvallen richtten veel leed aan bij de burgerbevolking. Het staakt-het-vuren dat op 9 november tot stand kwam, kunnen we dus enkel toejuichen.

Al is het niet perfect, toch moeten alle aspecten van het internationaal recht onverkort in acht worden genomen, zowel de territoriale onschendbaarheid als het recht op zelfbeschikking, zo niet laait het geweld in de regio weer op. Resolutie 884 moet dus volledig nageleefd worden. Het is dan ook geen goed idee om die passage uit de tekst weg te laten. De indieners van het bewuste amendement gaan voorbij aan de complexiteit van het conflict. Met het oog op het welslagen van een onderhandelde oplossing moet de burgerbevolking beschermd worden en moet de heropflakkering van het conflict voorkomen worden. De Minsk-groep moet weer aan de slag: er is geen andere uitweg dan een onderhandelde oplossing.

Voor PVDA‑PTB is de voornaamste zorg dat er een onderhandelde oplossing komt die voor de beide bevolkingsgroepen in Nagorno-Karabach bevredigend is, rekening houdend met het zelfbeschikkingsrecht van elk van beide kampen, conform het internationaal recht en de VN‑resolutie.

Met deze tekst die aanstuurt op de onafhankelijkheid van Nagorno-Karabach wordt de dialoog veeleer bemoeilijkt en wordt het gewapend conflict eerder gevoed, dan dat er kansen ontstaan voor het vinden van een onderhandelde vrede. Als land kunnen wij geen voorkeur uitspreken voor het ene of het andere kamp. We vragen de naleving van het internationaal recht. Deze resolutie houdt risico’s in. We zijn het met de meeste punten eens, maar na de bespreking is de tekst geëvolueerd en bevat hij contraproductieve elementen die het vredesbestand tussen de twee partijen in gevaar kunnen brengen. We veroordelen elke buitenlandse inmenging in het conflict, ook wat betreft de rol die Israël heeft gespeeld. Niettemin staan we zoals gezegd achter veel elementen in deze resolutie en daarom zullen we ons bij de stemming onthouden.

 

Mme Annick Lambrecht (sp.a). – Notre groupe votera la proposition de résolution visant à instaurer un cessez-le-feu et à trouver une solution durable au conflit du Haut-Karabakh. Cette proposition est conforme à celle que la Chambre a votée il y a peu. La Belgique sert les rangs. Nous plaidons pour un contrôle international du respect du cessez-le-feu par l’intermédiaire de l’instance de contrôle internationale. Nous continuons aussi à demander avec insistance à tous les États tiers et aux membres de la communauté internationale de ne pas participer aux hostilités, ni d’apporter une aide ou une assistance, ce qui serait considéré comme une violation des normes contraignantes du droit international. Notre groupe ne cessera pas de condamner toute forme d’agression et de violation du droit humanitaire international partout dans le monde. Nous invitons toutes les parties, l’Arménie, l’Azerbaïdjan, mais aussi la Turquie, à respecter intégralement le droit humanitaire international.

Mevrouw Annick Lambrecht (sp.a). – Er zijn vele mooie ware dingen gezegd waar wij met onze fractie ten volle achterstaan. Het voorstel van resolutie voor een staakt-het-vuren en om tot een duurzame oplossing te komen van dit conflict in Nagorno-Karabach, kan op onze steun rekenen. Wat we hier goedkeuren vandaag is in overeenstemming met wat de Kamer eerder heeft goedgekeurd. België staat op één lijn om te streven naar een duurzame oplossing voor dat conflict. Wij blijven uiteraard heel erg pro internationaal toezicht op de naleving van het staakt-het-vuren via die internationale controle-instantie. Wij blijven ook aandringen bij alle derde staten en leden van de internationale gemeenschap om niet deel te nemen aan die vijandelijkheden, noch hulp en bijstand te verlenen, die beschouwd worden als schendingen van de dwingende normen van het internationaal recht. Onze fractie zal elke vorm van agressie en schending van het internationaal humanitaire recht blijven veroordelen waar ook ter wereld. We roepen hier in het bijzonder alle partijen, met name Armenië, Azerbeidzjan, maar zeker ook Turkije op om onverkort het internationaal humanitair recht na te leven.

 

  La discussion est close.

  De bespreking is gesloten.

 

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’amendement et sur la proposition de résolution dans son ensemble.

  De stemming over het amendement en over het geheel van het voorstel van resolutie heeft later plaats.

 

Proposition de modification de l’article 56 du Règlement du Sénat (de Mme Stephanie D’Hose ; Doc. 7‑191)

Voorstel tot wijziging van artikel 56 van het Reglement van de Senaat (van mevrouw Stephanie D’Hose; Stuk 7‑191)

 

Discussion

Bespreking

 

(Pour le texte adopté par le Bureau, voir document 7‑191/3.)

(Voor de tekst aangenomen door het Bureau, zie stuk 7‑191/3.)

 

Mme la présidente. – Mme Gahouchi se réfère à son rapport écrit.

De voorzitster. – Mevrouw Gahouchi verwijst naar haar schriftelijk verslag.

 

  La discussion est close.

  De bespreking is gesloten.

 

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la proposition modifiant le règlement du Sénat.

  De stemming over het voorstel tot wijziging van het reglement heeft later plaats.

 

Dotation du Sénat – Dépenses de l’exercice 2019 et prévisions budgétaires pour l’exercice 2021 (Doc. 7‑196)

Dotatie van de Senaat – Uitgaven van het dienstjaar 2019 en begrotingsvooruitzichten voor het dienstjaar 2021 (Stuk 7‑196)

 

Discussion

Bespreking

 

M. Bert Anciaux (sp.a), rapporteur. – Les dépenses du Sénat pour l’exercice 2019 et le budget pour l’exercice 2021 ont été examinés par le Comité de gestion les 23 octobre et 27 novembre 2020 et par le Bureau le 7 décembre 2020. Les dépenses du Sénat ont diminué de manière constante depuis la réforme de l’institution en 2014. Elles s’élevaient encore à environ 65 millions d’euros en 2014, qui était une année de transition, pour ensuite diminuer chaque année. Des efforts importants ont aussi été consentis pour diminuer les dépenses de l’exercice 2019, qui se sont élevées à un peu moins de 41,4 millions d’euros. La diminution se poursuivra en 2021, où les dépenses passeront pour la première fois sous la barre des 40 millions d’euros. L’année 2019 était une année électorale. À la suite de la dissolution des Chambres, le Sénat a versé en 2019 des indemnités de départ aux parlementaires sortants pour un montant d’un million d’euros environ. Les frais de personnel du Sénat ont encore diminué de 560 000 euros. En revanche, les dépenses liées au secrétariat des groupes politiques ont légèrement augmenté, étant donné que le Sénat compte un groupe supplémentaire. La dissolution des Chambres explique aussi la diminution des dépenses du protocole d’environ 70 000 euros et des frais d’impression des documents parlementaires d’environ 80 000 euros en raison de la baisse des activités parlementaires.

Plusieurs travaux importants ont pu être réalisés pendant la période de dissolution. Au Palais de la Nation, les toitures de l’aile de la présidence et de l’aile du service GRH ont été remplacées pour un coût de 611 000 euros. On a veillé à améliorer substantiellement l’isolation des toitures, ce qui contribuera à améliorer la performance énergétique du bâtiment. À la Maison des parlementaires, les travaux au parking Beyaert ont pu démarrer et sont toujours en cours.

Pour l’exercice 2019 qui clôturait la première législature du Sénat réformé, le Bureau avait décidé de faire un geste, en ramenant la dotation à 40 millions d’euros. L’exercice 2019 s’est ainsi clôturé avec un solde négatif de 1 380 777 euros.

Pour l’exercice 2021, une indexation n’interviendra pas avant le mois de novembre, selon les prévisions du Bureau du Plan. On sait que plus de 80 % des dépenses du budget sont liées à l’indice des prix. Une indexation de 2 % entraîne pour le budget du Sénat une hausse des dépenses de plus de 600 000 euros par an.

Le paiement des salaires du personnel statutaire se taille la part du lion du budget. Les traitements du personnel statutaire et – dans une moindre mesure – contractuel du Sénat représentent près de 50 % des dépenses du Sénat, tandis que les traitements des collaborateurs politiques représentent 25 % de celles-ci.

Bref, 75 % des dépenses se rapportent aux traitements. L’entretien du bâtiment constitue aussi un grand poste de dépenses. Les frais de fonctionnement proprement dits du Sénat représentent environ 10 % du budget, en soi un montant limité.

Les coûts de personnel du Sénat diminuent chaque année en raison de la réduction continue des effectifs, malgré les indexations et les augmentations liées à l’ancienneté. Depuis 2014, ils ont baissé d’environ 8 millions d’euros et les effectifs sont passés de 289 à 170 membres du personnel. Les dépenses de personnel du Sénat inscrites au budget diminuent encore en 2021 d’environ 500 000 euros.

Les dépenses liées aux indemnités sénatoriales, aux traitements des collaborateurs politiques, ainsi qu’aux subsides aux groupes politiques sont stables. Seules les indemnités de départ reculent d’environ 660 000 euros, ce qui est assez logique puisque des élections ne sont pas prévues.

Les dépenses liées au fonctionnement de l’institution, telles que les fournitures de bureau, les frais d’impression et de documentation, l’électricité, l’entretien et les travaux, l’informatique et l’économat, sont stables également. Elles sont évaluées chaque année et, si possible, revues à la baisse de manière à s’aligner sur les dépenses des exercices budgétaires précédents. Les possibilités d’économie sont systématiquement examinées.

Les discussions au sein du Comité de gestion et du Bureau ont surtout porté sur l’incidence de la crise sanitaire sur les dépenses du Sénat en 2021. La pandémie a entrainé en 2020 une diminution de dépenses pour différents postes et cette situation perdurera encore pendant plusieurs mois, tant que la pandémie ne sera pas vaincue. Il n’est pas possible à ce jour de déterminer quand les activités parlementaires reprendront leur cours normal, ni dans quelle mesure la crise sanitaire aura un effet durable sur les méthodes de travail au Sénat. Il y a lieu évidemment de tenir compte de cette situation dans l’élaboration du budget de l’exercice 2021. Les chiffres disponibles pour 2020 donnent déjà une indication des conséquences de la crise sanitaire pour les finances du Sénat. Les postes budgétaires qui sont le plus influencés par la crise sont naturellement le protocole, les missions bilatérales et multilatérales, ainsi que les subsides aux délégations auprès d’assemblées internationales. Pour ces postes, la diminution des dépenses en 2020 due à la crise sanitaire est estimée à 450 000 euros. En transposant ces données sur les quatre premiers mois de 2021, on obtient une diminution prévisible des dépenses de l’ordre de 150 000 euros. Dans un souci de transparence, ce montant est inscrit dans les recettes du budget 2021 par le biais d’une nouvelle ligne budgétaire « impact Covid‑19 » qui reflète les effets de la crise sanitaire sur les finances du Sénat.

Par ailleurs, les membres du Bureau ont souligné que la crise sanitaire entraîne aussi des dépenses nouvelles, liées aux nombreuses mesures sanitaires et aux nouvelles méthodes de travail. La généralisation du télétravail aura un coût, de même que les investissements pour la rénovation des salles et l’amélioration des connexions. Ce coût ne peut pas être chiffré aujourd’hui avec précision, mais il est inévitable. À cette fin, une

ligne budgétaire « Frais exceptionnels liés à la pandémie Covid‑19 » est insérée pour mémoire. Les services sont invités à rédiger une note d’orientation concernant les travaux qui seront réalisés dans les salles au cours des prochains mois en vue d’améliorer les réunions virtuelles, le streaming, les votes à distance et la connectivité par câble ou wifi au Sénat. Le Comité de gestion contrôlera ses dépenses chaque trimestre et envisagera si nécessaire des glissements d’un crédit à l’autre. En outre, les membres du Bureau sont convenus que, le cas échéant, des soldes positifs en 2021 découlant de dépenses non réalisées seront reversés au Trésor.

Le Bureau a approuvé le budget 2021. Deux membres se sont abstenus.

Les dépenses inscrites au budget s’élèvent à 39 775 176 euros et la dotation pour 2021, qui était encore fixée à plus de 40 millions d’euros dans le budget général des dépenses de l’État fédéral, peut être ramenée, avec votre accord, à 39 600 000 euros.

De heer Bert Anciaux (sp.a), rapporteur. – De uitgaven van de Senaat voor het boekjaar 2019 en de begroting voor het boekjaar 2021 werden onderzocht door het Beheerscomité op 23 oktober en 27 november 2020 en door het Bureau op 7 december 2020. De uitgaven van de Senaat zijn sinds de hervorming van de instelling in 2014 gestaag gedaald. In 2014, een overgangsjaar, bedroegen ze nog ongeveer 65 miljoen euro en daalden vervolgens elk jaar. Ook voor 2019 werden er al ernstige inspanningen gedaan om de uitgaven te verminderen. De uitgaven van de Senaat bedroegen in 2019 iets minder dan 41,4 miljoen euro. In 2021 zal de afname worden voortgezet en zullen we voor het eerst onder de drempel van 40 miljoen euro zakken. 2019 was een verkiezingsjaar. Als gevolg van de ontbinding van de Kamers, heeft de Senaat in 2019 de uittredende parlementsleden uittredingsvergoedingen betaald voor een bedrag van ongeveer 1 miljoen euro. De personeelskosten van de Senaat daalden voort met ongeveer 560 000 euro. Daarentegen stijgen de uitgaven voor het secretariaat van de politieke fracties lichtjes, aangezien de Senaat een extra fractie in zijn midden krijgt. De ontbinding van de Kamers verklaart tevens de daling van de uitgaven voor het protocol met ongeveer 70 000 euro en voor drukkosten voor de parlementaire stukken met ongeveer 80 000 euro, door de daling van de parlementaire activiteiten.

Gedurende de ontbindingsperiode konden verscheidene belangrijke werkzaamheden worden verricht. In het Paleis der Natie konden de dakbedekkingen van de vleugel van het voorzitterschap en van de vleugel van de dienst HRM worden vervangen voor een kostprijs van 611 000 euro. Men heeft ervoor gezorgd dat de isolatie van de daken substantieel verbeterd werd, wat zal bijdragen tot een beter energieprestatieniveau van het gebouw. In het Huis der parlementsleden kon worden gestart met de werkzaamheden aan de Beyaertparking. Die laatste werkzaamheden zijn nog altijd bezig.

Het Bureau had besloten voor het boekjaar 2019, dat de eerste zittingsperiode van de hervormde Senaat afsloot, een gebaar te stellen, door de dotatie terug te brengen op 40 miljoen euro. Het boekjaar 2019 werd dan ook afgesloten met een negatief saldo van 1 380 777 euro.

Voor het boekjaar 2021 komt er volgens de vooruitzichten van het Planbureau geen indexaanpassing vóór de maand november. Men weet dat meer dan 80 % van de uitgaven op de begroting aan de index gekoppeld zijn. Een indexering van 2 % veroorzaakt voor de Senaat een stijging van de uitgaven met meer dan 600 000 euro per jaar.

Het leeuwendeel van de begroting gaat naar de uitbetaling van de lonen van het statutair personeel. De wedden van het statutair en ook van het contractueel personeel, maar dat laatste is maar een klein aandeel, zijn goed voor bijna 50 % van de uitgaven van de Senaat terwijl de wedden van politieke medewerkers goed zijn voor 25 %.

Kortom, 75 % van de uitgaven zijn dus wedden en er gaan ook veel kosten naar het onderhoud van het gebouw. De werkingskosten van de Senaat zelf bedragen ongeveer 10 % van de begroting, wat op zich een klein bedrag is.

De personeelskosten van de Senaat dalen elk jaar als gevolg van de voortdurende inkrimping van het personeelsbestand, ondanks indexeringen en anciënniteitsverhogingen. Sinds 2014 zijn deze kosten met ongeveer 8 miljoen euro afgenomen. Het aantal personeelsleden is sinds 2014 gedaald van 289 tot 170. De uitgaven voor het personeel van de Senaat die in de begroting zijn opgenomen, worden voor 2021 opnieuw met ongeveer 500 000 euro verminderd.

De uitgaven voor senatoriale vergoedingen, wedden van de politieke medewerkers en subsidies voor de fracties, blijven stabiel. Alleen de uittredingsvergoedingen nemen met ongeveer 660 000 euro af. Dat is vrij logisch, omdat er geen verkiezingen worden verwacht.

De uitgaven in verband met de werking van de instelling, zoals kantoorbenodigdheden, druk- en documentatiekosten, elektriciteit, onderhoud en werken, informatica en economaat, blijven ook stabiel. Ze worden jaarlijks geëvalueerd en, voor zover mogelijk, naar beneden bijgesteld om ze in overeenstemming te brengen met de uitgaven van de voorgaande begrotingsjaren. De besparingsmogelijkheden worden systematisch onderzocht.

De bespreking in het Beheerscomité en het Bureau gingen vooral over de impact van de gezondheidscrisis op de uitgaven van de Senaat in 2021. De pandemie heeft in 2020 geleid tot een vermindering van de uitgaven voor verschillende posten. Dat zal nog verschillende maanden aanhouden, zolang de pandemie woedt. Er kan op dit moment niet worden vastgesteld wanneer de parlementaire werkzaamheden weer normaal zullen kunnen verlopen en in hoeverre de gezondheidscrisis een blijvende impact zal hebben op de manier van werken in de Senaat. Bij het opmaken van de begroting voor het begrotingsjaar 2021 moet met deze situatie uiteraard rekening worden gehouden. De beschikbare cijfers voor 2020 geven al een beeld van de gevolgen van de gezondheidscrisis voor de financiën van de Senaat. De begrotingsposten die het meeste impact hiervan ondervinden, zijn uiteraard protocol, de bilaterale en multilaterale missies en de subsidies aan delegaties bij internationale assemblees. Voor die posten wordt de daling van de uitgaven in 2020 als gevolg van de gezondheidscrisis geraamd op 450 000 euro. Omgerekend naar de eerste vier maanden van 2021, zou dat een te verwachten daling van de uitgaven betekenen met ongeveer 150 000 euro. Om de transparantie te verhogen wordt dit bedrag opgenomen in de inkomsten van de begroting 2021 op een nieuwe begrotingslijn ‘impact COVID‑19’ die de impact van de gezondheidscrisis op de financiën van de Senaat weerspiegelt.

Aan de andere kant hebben de leden van het Bureau benadrukt dat de gezondheidscrisis ook tot nieuwe uitgaven leidt, die verband houden met de talrijke gezondheidsmaatregelen en nieuwe werkmethoden. De veralgemening van telewerk zal kosten met zich meebrengen, net als de investeringen voor de renovatie van de zalen en de verbetering van verbindingen. Deze kosten kunnen vandaag niet nauwkeurig worden becijferd, maar zijn onvermijdelijk. Hiertoe wordt er een begrotingslijn ‘Uitzonderlijke kosten ingevolge de COVID19‑pandemie’ pro memorie opgenomen. De diensten worden verzocht een oriëntatienota op te stellen over de werken die in de komende maanden in de zalen zullen worden verricht met het oog op de verbetering van de virtuele vergaderingen, de streaming, de stemming op afstand en de connectiviteit in de Senaat via kabel of wifi. Het Beheerscomité zal zijn uitgaven op kwartaalbasis controleren en indien nodig verschuivingen van het ene krediet naar het andere in overweging nemen. De leden van het Bureau zijn eveneens overeengekomen dat eventuele positieve saldi in 2021 die voortvloeien uit niet gedane uitgaven, aan de schatkist zullen worden teruggestort.

De begroting 2021 werd door het Bureau goedgekeurd. Twee leden hebben zich onthouden.

De uitgaven die in de begroting zijn opgenomen, bedragen 39 775 176 euro en de dotatie voor 2021 die in de algemene uitgavenbegroting van de federale regering nog op meer dan 40 miljoen was vastgelegd, kan met uw instemming worden verlaagd naar 39 600 000 euro.

 

M. Andries Gryffroy (N‑VA). – Je vais parler du budget et non de la dotation, la différence résidant dans l’utilisation des réserves. Le budget du Sénat s’élevait à 55 millions d’euros en 2015 contre 40,6 millions d’euros l’année dernière et, aujourd’hui, le budget 2021 atteint 39,8 millions d’euros, voire encore moins probablement.

La pandémie de coronavirus a un effet destructeur. Il y a douze mois, nous n’aurions pas pensé nous retrouver ici avec un nombre limité de membres portant tous un masque buccal. Nous n’aurions pas imaginé qu’au début de chaque réunion, notre collègue M. Daems s’excuserait de se trouver à Strasbourg. J’ai d’ailleurs perdu un pari que j’avais fait avec les collègues de mon groupe, car M. Daems ne se trouve pas à Strasbourg aujourd’hui mais bien à New York. Je suis assis à la place de mon collègue Muyters qui suit la réunion en ligne, car nous devons respecter les règles de distanciation physique. C’est la réalité aujourd’hui.

Après la première vague, beaucoup d’entre nous pensaient que tout allait redevenir comme avant dans deux ou trois mois. L’économie allait reprendre et on serait repartis. C’est alors que la deuxième vague a commencé.

Un tel effet destructeur doit apparaître aussi dans un budget, il ne peut en être autrement. J’ai ardemment plaidé au sein du Bureau pour que ce soit le cas. Une série de dépenses n’ont pas été faites en 2020, ce qui était plutôt logique pour certaines d’entre elles, comme dans le cadre de la coopération bilatérale et multilatérale. Nous n’étions pas autorisés à nous déplacer ni à recevoir des délégations. Mais dans ces domaines, on fonctionne souvent avec des réserves, qui seront reversées ou non à un certain moment. Quoi qu’il en soit, il faut que cela apparaisse dans le budget.

On peut dire d’un budget qu’il doit refléter ce que sera une année de travail normale. La question est de savoir à quoi ressemblera une année de travail normale en 2021. Nous ne pourrons pas travailler normalement pendant douze mois, mais peut-être seulement pendant neuf mois. Il faut que le budget en tienne compte.

Nous avons pu résoudre le problème en adoptant des règles spécifiques concernant les dépenses supprimées, par exemple en ce qui concerne le restaurant et la coopération bilatérale et multilatérale. Il existe aussi des dépenses supplémentaires, notamment pour l’équipement des salles. J’estime même que la possibilité de nous réunir désormais de manière hybride est un atout, un progrès technologique.

Bien entendu, on se demande combien de temps cela va encore durer et jusqu’à quand nous aurons des dépenses moindres. Le Bureau a pris une décision importante : les moyens prévus pour des dépenses qui ne peuvent pas être réalisées en raison des circonstances actuelles seront reversés au pourvoyeur de ces moyens et non ajoutés aux réserves. Nous prenons un engagement clair : nous examinons les chiffres tous les trois mois et nous reversons l’excédent en fin d’année.

M. Anciaux a raison de dire qu’il n’y aura probablement pas d’indexation, selon les prévisions. Par souci de clarté, je précise que même s’il devait y avoir une indexation des subsides et des subsides extraordinaires, nous ne l’appliquerions de toute façon pas. Ce principe est clairement énoncé dans le budget. Si une adaptation de l’index intervenait malgré tout, nous procéderions donc à un saut d’index, lequel s’appliquerait uniquement aux subsides et aux subsides extraordinaires des groupes et non aux salaires.

Les services ont réalisé un excellent travail dans le cadre du budget et je les en remercie. Je remercie aussi la présidente, qui a un esprit ouvert dans ce domaine, c’est un soulagement. Mais on parle ici d’un budget de 39,8 millions d’euros qui doit bien servir à quelque chose, au Sénat en l’occurrence. J’essaie de m’imaginer quelle est la plus-value politique du Sénat. Excusez-moi mais, ce matin même, mon épouse m’a demandé où je devais aller aujourd’hui. Je lui ai répondu : « au Sénat, pour discuter du budget ». Mon fils m’a alors demandé : » Qu’est-ce que vous faites là-bas, qu’est-ce que vous prenez comme décisions ? » Ma fille a roulé les yeux en affichant un sourire narquois.

Monsieur Anciaux, on peut se raconter des histoires, mais personne ne parle du Sénat dans les journaux. Le mot « Sénat » apparaît deux fois dans l’accord de gouvernement. Quelle est la pertinence politique de cette institution ? On vient souvent y présenter des résolutions, mais j’ai l’impression qu’il s’agit de résolutions qui ont été examinées au niveau régional sans emporter l’adhésion. On y ajoute une pincée de transversalité pour en discuter encore une fois ici. Quelle est la valeur de nos décisions ?

Lorsque nous proposons pour une fois de mener une discussion fondamentale, je vois les gens se crisper. Il est parfois difficile d’avoir un débat ouvert. Je l’observe dans les déclarations de M. Daems, qui affirme que, grâce au Sénat, les Régions sont représentées au Conseil de l’Europe. Or il sait tout aussi bien que les déclarations annexées à l’acte final de la Conférence intergouvernementale qui a adopté le traité de Lisbonne, signées le 13 septembre 2007, sont très claires sur ce sujet en énonçant ce qui suit au point 51 : « La Belgique précise que, en vertu de son droit constitutionnel, tant la Chambre des Représentants et le Sénat du Parlement fédéral que les assemblées parlementaires des Communautés et des Régions agissent, en fonction des compétences exercées par l’Union, comme composantes du système parlementaire national ou chambres du Parlement national. » En d’autres termes, si nous le souhaitons, si nous l’osons, nous pouvons effectivement organiser les choses d’une autre manière, et ce sans devoir abandonner une opportunité, comme cette coopération multilatérale. Pour ce faire, nous n’avons pas besoin de l’organe politique non pertinent qu’est le Sénat. Compte tenu des compétences dont il dispose encore, le Sénat n’est pas une assemblée parlementaire. Un Parlement élabore des lois et contrôle un gouvernement, deux fonctions que le Sénat ne peut exercer. Le Sénat est un lieu de rencontre. Autrement dit, sa pertinence politique est minime. Tout ce qu’il reste au Sénat, c’est son intervention lors de la révision de la Constitution et des lois spéciales.

Au demeurant, nous sommes un lieu de rencontre. Les résolutions qui n’aboutissent pas dans les entités fédérées sont redéposées au Sénat, sous une forme parfois quelque peu modifiée. Certes, nous discutons de participation citoyenne, sujet passionnant. J’ai même, grâce à mes collègues francophones, amélioré mon niveau de français. Mais la plus-value politique fait défaut. Le Sénat est une institution intéressante, mais il est possible de l’organiser d’une tout autre manière.

Chapeau pour le budget ! Nous continuons à faire des économies. Nous pouvons encore faire plus, et j’espère que nous le ferons ouvertement. Par ailleurs, quand je vois à quoi est affecté l’argent, je me dis que quelque chose ne va pas, raison pour laquelle notre groupe s’abstiendra. Personnellement, je voterai pour la dotation, pour la simple raison que j’ai beaucoup œuvré au Bureau pour que les choses soient ramenées sur le droit chemin en matière de gouvernance.

De heer Andries Gryffroy (N‑VA). – Ik heb het over de begroting en niet over de dotatie. Het verschil is dat de reserves niet worden ingeteerd. In 2015 bedroeg de begroting van de Senaat 55 miljoen euro; vorig jaar was dat 40,6 miljoen euro. Nu wordt dat 39,8 miljoen euro. Vermoedelijk zal ze nog lager uitvallen.

De Covidpandemie is destructief. We hadden twaalf maanden geleden niet gedacht dat we hier vandaag met een beperkt aantal leden aanwezig zouden zijn, met allen een mondmasker aan. We hadden niet gedacht dat collega Daems zich bij het begin van elke vergadering zou verontschuldigen met de mededeling dat hij in Straatsburg zit. Ik heb vandaag overigens een weddenschap met mijn fractiegenoten verloren, want vandaag zit hij niet in Straatsburg, maar in New York. Dat kan. Ik zit op de plaats van collega Muyters, die de vergadering online volgt. We moeten immers fysiek afstand houden.

Na de eerste golf dachten velen onder ons dat alles binnen twee, drie maanden weer bij het oude zou zijn. De economie zou weer aantrekken en we zouden weer vertrokken zijn. Toen kwam de tweede golf.

Zo een destructief iets moet ook zichtbaar zijn in een begroting. Dat kan niet anders. Ik heb daarvoor in het Bureau hard gepleit. In 2020 zijn een aantal uitgaven niet gebeurd. Soms was dat vrij logisch, zoals bijvoorbeeld inzake de bilaterale en multilaterale samenwerking. Die uitgaven konden ook niet worden gemaakt. We mochten ons niet verplaatsen en we konden geen mensen ontvangen. Daar wordt echter vaak gewerkt met reserves, die op een bepaald ogenblik worden teruggestort, of niet. Dat moet echter allemaal zichtbaar zijn.

Men kan zeggen dat een begroting moet weergeven wat een normaal werkjaar zal zijn. De vraag is hoe een normaal werkjaar er volgend jaar uitziet. We zullen niet twaalf maanden op een normale manier kunnen werken, maar misschien slechts negen maanden. Dat moet zichtbaar zijn.

We hebben dit kunnen oplossen met aparte regels over de minuitgaven zoals de restaurantkosten, de bilaterale en multilaterale samenwerking, … Er zijn ook meerkosten, zoals rond de uitrusting van de zalen. Ik vind het zelfs een pluspunt dat we nu hybride kunnen vergaderen. Dat is een technologische vooruitgang.

Uiteraard rijst de vraag hoe lang dit nog zal duren en hoe lang de minuitgaven kunnen worden aangehouden. Het is belangrijk dat het Bureau heeft beslist dat de middelen waarin is voorzien voor kosten die wegens de gekende omstandigheden niet kunnen worden gedaan, zullen worden teruggestort aan degene die de middelen heeft gegeven, en niet in de reserves worden ingebracht. We maken een duidelijke afspraak: de cijfers worden om de drie maanden opgevolgd en op het einde van het jaar worden de middelen die we te veel hebben ontvangen, teruggestort.

Wat collega Anciaux zegt, is ook terecht. Men voorspelt dat er waarschijnlijk geen indexaanpassing zal zijn. Voor alle duidelijkheid geef ik mee dat, mocht er toch nog een indexaanpassing zijn voor de subsidies en de buitengewone subsidies, wij die sowieso niet zullen toepassen. Dat staat heel duidelijk in de begroting. In het geval er toch een indexaanpassing zou zijn, passen we dus een indexsprong toe. Die indexsprong geldt enkel voor de subsidies en de buitengewone subsidies van de fracties, en dus niet voor de lonen.

De diensten hebben op het vlak van begroting zeer goed werk geleverd en ik dank hen daarvoor. Ik dank ook de voorzitster, die daar met een open vizier naar kijkt. Dat is een verademing. Maar het gaat hier om een begroting, om 39,8 miljoen, en die dient voor iets. Die dient voor de Senaat. Ik probeer mij voor te stellen wat de politieke meerwaarde van de Senaat is. Neem mij niet kwalijk, maar deze ochtend nog vroeg mijn echtgenote waar ik heen moest vandaag. Ik zei: “Naar de Senaat. Ik moet er de begroting bespreken.” Mijn zoon vroeg: “Wat doen jullie daar, wat beslissen jullie daar?” Mijn dochters ogen rolden en ze glimlachte schamper.

Collega Anciaux, men mag er veel over vertellen, maar er staat zelfs niets over in de krant. In het regeerakkoord komt het woordje ‘Senaat’ twee keer voor. Wat is de politieke relevantie van deze instelling? Men komt hier vaak resoluties voorstellen, en ik heb de indruk dat het resoluties zijn die op regionaal niveau werden besproken maar het daar niet hebben gehaald. Men giet er een transversaal sausje over om ze hier nog eens te bespreken. Wat is onze beslissingswaarde?

Als we voorstellen eens een fundamentele discussie te voeren, zie ik mensen in een kramp schieten. Een open debat is soms moeilijk. Ik zie het vaak aan verklaringen van collega Daems – ik weet niet of hij nu nog in New York bezig is – die stelt dat de Gewesten dankzij de Senaat een vertegenwoordiging hebben in de Raad van Europa. Hij weet even goed dat de verklaring gehecht aan de slotakte van de intergouvernementele conferentie die het Verdrag van Lissabon heeft aangenomen, ondertekend op 13 september 2007, artikel 51, daarin heel duidelijk is: “het Koninkrijk België verduidelijkt dat, overeenkomstig zijn grondwettelijk recht, zowel de Kamer van volksvertegenwoordigers als de parlementaire vergadering van de gemeenschappen en gewesten, in functie van de bevoegdheden die de Unie uitoefent, optreden als componenten van het nationaal parlementair stelsel of als kamers van het nationaal parlement.” Met andere woorden, als we willen, als we durven, dan kunnen we hier inderdaad een aantal zaken – zonder dat we iets verloren moeten laten gaan, zoals die multilaterale samenwerking – op een andere manier organiseren. Het politiek orgaan Senaat, dat als irrelevant kan worden beschouwd, hebben we daarvoor niet nodig. Als we kijken naar welke bevoegdheden de Senaat nog heeft, dan is het geen parlementaire assemblee. Een parlement maakt wetten en controleert een regering. De Senaat kan geen van beide. Het is een ontmoetingsplaats. De politieke irrelevantie is met andere woorden groot. Het enige wat overeind blijft, is de tussenkomst van de Senaat bij de herziening van de Grondwet en de bijzondere wetten.

Voor de rest zijn we een ontmoetingsplaats. Resoluties die het in de deelstaten niet halen, worden hier hernomen met een saus erover. Let op, ik leer hier veel bij. We hebben het over burgerparticipatie, dat vind ik best boeiend. Ik geef zelfs toe dat ik het niveau van mijn Frans heb opgekrikt, waarvoor dank aan mijn Franstalige collega’s. Maar dat betekent ook dat die politieke meerwaarde er niet is. Het gaat over een interessante instelling, maar die men op een totaal andere manier kan organiseren.

Chapeau voor de begroting, we besparen verder. We kunnen nog heel veel zaken doen en ik hoop dat we dat met open vizier zullen doen, maar anderzijds, als we kijken waarvoor het geld gebruikt wordt, klopt er iets niet. Om die redenen zal onze fractie zich onthouden. Zelf zal ik vóór stemmen, om de eenvoudige reden dat ik in het Bureau heel hard getrokken en gesleurd heb om de zaken qua ‘governance’ op het rechte spoor te krijgen.

 

M. Guy D’haeseleer (Vlaams Belang). – Mon intervention sera brève et sera surtout de principe et d’ordre politique, et non technique. Les fonctionnaires du Sénat peuvent être félicités pour l’excellent travail de technique budgétaire qu’ils ont accompli. Il est bon, y compris pour des institutions telles que le Sénat, de se livrer de temps à autre à une introspection. Vous savez que, par principe, nous ne portons pas cette institution dans notre cœur, pour exprimer les choses de manière euphémique. Je constate que la suppression du Sénat est inscrite dans le programme électoral de nombreux partis, mais qu’il n’en est plus guère question après les élections, au moment de désigner les sénateurs cooptés et se répartir les postes. Nous avons voulu dresser un bilan des résultats et de la pertinence sociétale du Sénat ces six dernières années au regard de son coût sociétal et donc de son budget. Le but était de faire le bilan de l’utilité ou plutôt de l’inutilité de cette institution sur la base de données chiffrées concrètes et objectives.

Le résultat n’est pas brillant, et je ne vise en aucun cas nos fonctionnaires, qui accomplissent en règle générale leur travail avec beaucoup de professionnalisme. Notre analyse vise à savoir si le Sénat en tant qu’institution a encore une utilité sociétale. Penchons-nous quelque peu sur les réalisations qu’il a accomplies ces six dernières années.

En moyenne, par an, le Sénat a approuvé une initiative législative ayant acquis force de loi. Cette institution est en outre dotée d’une compétence de contrôle restreinte vis-à-vis du pouvoir exécutif par le biais des questions écrites qu’elle peut poser, mais celles-ci ont une importance limitée. Les députés, 2,5 fois plus nombreux, ont posé 24 fois plus de questions que les sénateurs au cours de la même période. Par ailleurs, un quart des questions posées par les sénateurs ne reçoivent pas de réponse du gouvernement, ce qui montre clairement que le Sénat joue un rôle insignifiant en tant qu’organe de contrôle sur le plan tant quantitatif que qualitatif.

Pour le reste, le Sénat établit des rapports d’informations, avec beaucoup de zèle même, mais force est de constater que quasi personne ne s’y intéresse. Les parlements des entités fédérées et le gouvernement fédéral peuvent demander au Sénat de rédiger de tels rapports. Si je ne m’abuse, cela n’est cependant encore jamais arrivé, ce qui en dit long sur la pertinence de cette assemblée. Le Sénat rédige de sa propre initiative des rapports d’information, mais personne ne s’y intéresse et ils ne sont pas mis en œuvre.

Dès lors, quelle plus-value apporte encore le Sénat ? Il aurait pu en apporter une dans le domaine des matières et réformes institutionnelles. Nul besoin de préciser qu’il y a beaucoup à faire en la matière compte tenu de la crise institutionnelle que connaît notre pays, mais je constate que c’est un thème que l’on n’a pas voulu mettre sur le tapis. Aucune initiative n’a été prise pour réformer ni même examiner l’imbroglio d’institutions et de compétences de cet État moribond.

Bref, cette institution n’a pas de quoi être fière de ses réalisations et a démontré que sa plus-value sociétale est quasi nulle. Chacun de vous, pour peu qu’il n’ait pas de parti pris, pourra en convenir sur la base des données factuelles précitées.

Malgré son rôle insignifiant, cette institution a un coût sociétal qui reste très élevé, ce qui nous amène à la question examinée aujourd’hui : le budget. Le Sénat compte un corps de fonctionnaires très compétent composé de 172 personnes pour qui j’ai un grand respect, sans oublier les 115 collaborateurs politiques liés aux sénateurs qui constituent cette assemblée. Le Sénat coûte environ 40 millions d’euros par an au contribuable, ce qui représente un quart de milliard d’euros pour les six dernières années. Cette institution vaut-elle ce budget au regard de ce qu’elle a réalisé ces dernières années ? Nous répondons bien entendu « non », comme devrait le faire toute personne honnête qui a le sens des valeurs. La seule plus-value qu’ait encore ce Sénat réside principalement dans la nomination des 10 sénateurs cooptés qui le composent aux côtés des 50 sénateurs des entités fédérées. Ce Sénat fait office d’agence d’intérim de luxe pour les politiciens recalés par l’électeur qui, grâce au système de cooptation, peuvent être sauvés de la mort politique et conserver un mandat politique rémunéré. Tel ne peut pas être l’objectif poursuivi dans un pays qui compte déjà 7 gouvernements et 8 parlements. En raison de la crise sévère que nous traversons actuellement, des efforts financiers importants seront demandés ces prochaines années à la population pour combler les gouffres financiers, qui existaient par ailleurs déjà avant la crise. Dans ce contexte, il est inacceptable et irresponsable de ne pas commencer pas émonder les nombreuses structures superflues que compte notre pays. Je pense aux administrations provinciales, aux innombrables intercommunales mais aussi et surtout au Sénat. Si le monde politique veut conserver une certaine crédibilité, il devrait commencer par montrer le bon exemple en faisant des coupes sombres dans la jungle des institutions et structures politiques devenues totalement insignifiantes. Pour le Vlaams Belang, cela peut commencer par le Sénat, dont la pertinence politique pour la gestion du pays est quasi nulle. C’est dans cette optique que le Vlaams Belang a décidé de ne pas approuver le budget du Sénat aujourd’hui.

De heer Guy D’haeseleer (Vlaams Belang). – Mijn korte tussenkomst zal van politieke en principiële aard zijn en niet van technische aard. Op begrotingstechnisch vlak hebben de ambtenaren van de Senaat zoals steeds puik werk afgeleverd, waarvoor dank. Maar het is gezond om af en toe aan introspectie te doen, ook voor instellingen als de Senaat. U weet intussen wel dat wij om politieke redenen in beginsel zeer koele minnaars zijn van deze instelling en dan druk ik mij nog zacht uit. Als ik de verkiezingsprogramma’s van vele partijen bekijk, stel ik vast dat men het steevast heeft over de afschaffing van de Senaat, maar dat daar na de verkiezingen, wanneer de gecoöpteerde senatoren moeten worden aangewezen en de postjes verdeeld, meestal weinig van komt. Wij hebben de oefening gemaakt met betrekking tot de output, de maatschappelijke relevantie van deze instelling gedurende de voorbije zes jaar op basis van concrete cijfers en feiten, die afgewogen moeten worden tegen de maatschappelijke kost en dus de begroting ervan. Bedoeling was om op basis van objectieve gegevens het maatschappelijk nut, of liever de nutteloosheid, van deze instelling in kaart te brengen en er een balans van op te maken.

Het resultaat van deze oefening is niet echt fraai en laat ik hierbij duidelijk stellen dat ik zeker niet onze ambtenaren viseer, die in de regel bekwaam en plichtsgetrouw hun job uitoefenen. Onze doorlichting van de Senaat gaat dus niet over hen, maar over de vraag of de Senaat als instelling nog maatschappelijk nut heeft. Overlopen we even wat deze instelling de jongste zes jaar heeft gepresteerd.

Ze heeft per jaar welgeteld één wetgevend initiatief goedgekeurd, dat kracht van wet heeft gekregen. Daarnaast hebben we nog een beperkte controlebevoegdheid ten aanzien van de uitvoerende macht, via het schriftelijke vragenrecht. Veel stelt dat niet voor. De Kamerleden, die weliswaar met 2,5 keer meer zijn, stelden in die periode niet minder dan 24 keer zoveel vragen als de senatoren. Bovendien wordt een vierde van de door de senatoren gestelde vragen niet eens beantwoord door de regering. Ook hier mag duidelijk zijn dat de Senaat als controlerend orgaan geen enkele rol van betekenis speelt, niet kwalitatief en niet kwantitatief.

Er worden daarnaast in de Senaat ook informatieverslagen gemaakt, soms zelfs met veel ijver. Alleen moeten we vaststellen dat bijna niemand daarin is geïnteresseerd. De andere deelstaatparlementen en de federale regering kunnen de Senaat vragen zulke verslagen op te stellen. Bij mijn weten is dat nog nooit gebeurd. Dat is tekenend voor de relevantie van deze assemblee. De informatieverslagen die dan maar op eigen initiatief worden opgesteld, wekken ook nergens belangstelling, laat staan dat ze al ergens uitvoering zouden vinden.

Wat is dan nog de meerwaarde van deze Senaat? Die had kunnen bestaan in de uitvoering van datgene waarvoor de Senaat nog in leven wordt gehouden, namelijk vooral institutionele aangelegenheden en institutionele hervormingen. Dat er op dat vlak door de institutionele crisis in dit land een pak werk aan de winkel is, hoef ik niet te zeggen, alleen stel ik vast dat men dat thema hier de afgelopen zes jaar zo ver mogelijk van zich heeft afgeschoven. Er was geen enkel initiatief om de wirwar van elkaar overlappende instellingen en bevoegdheden van deze zieltogende staat te hervormen of zelfs maar onder de loep te nemen.

Kortom, geen palmares om fier op te zijn. De maatschappelijke meerwaarde van deze instelling is zo goed als nihil gebleken. Ieder van u die niet bevooroordeeld is, zal dat op basis van deze louter feitelijke gegevens moeten erkennen.

Toch heeft deze instelling ondanks de vederlichtheid van haar bestaan, nog altijd een forse maatschappelijke kostprijs. Dat brengt ons meteen bij het punt van vandaag: de begroting. We hebben een heel bekwaam ambtenarenkorps van 172 mensen en ik heb daar alle respect voor. Er zijn ook 115 politieke medewerkers verbonden aan de senatoren die deel uitmaken van deze assemblee. Deze instelling kost de belastingbetaler ongeveer 40 miljoen euro per jaar, voor de jongste zes jaar gaat het om een kwart miljard euro. Is deze instelling met het palmares van de jongste jaren die begroting wel waard? Ons antwoord, maar ook het antwoord van al wie eerlijk wil zijn en nog enig normbesef heeft, moet daarop onvermijdelijk negatief zijn. De enige meerwaarde die deze Senaat nog heeft, ligt vooral in de benoeming van de 10 gecoöpteerde senatoren die naast de 50 door de deelstaten afgevaardigde parlementsleden, de Senaat bevolken. Deze Senaat treedt als het ware op als een luxe interimkantoor voor de door de kiezer gebuisde politici. Via het systeem van de coöptatie worden ze politiek gereanimeerd en gered van de politieke dood door hen op te vissen en hen nog een betaald politiek mandaat te bezorgen. Dat kan niet de bedoeling zijn in een land dat al 7 regeringen en 8 parlementen telt. In een periode van grote crisis, waar we nu volop in zitten, en waardoor we de komende jaren grote inspanningen vragen van de bevolking om de financiële putten terug op te vullen die er trouwens ook al waren vóór deze crisis, is het onaanvaardbaar en onverantwoord om niet eerst te snijden in de vele overbodige structuren die ons land telt in de vorm van provinciale besturen, de wirwar aan intercommuncales, maar ook en vooral de Senaat. Het zou dus goed zijn dat de politiek eerst zelf het goede voorbeeld zou geven om nog enige politieke geloofwaardigheid te behouden door keihard te snoeien in de wildgroei aan politieke instellingen en structuren die compleet irrelevant zijn. Wat het Vlaams Belang betreft, kan men alvast beginnen met deze Senaat. De politieke relevantie van de Senaat voor het bestuur van dit land is immers nagenoeg onbestaande. Het is dan ook vanuit die optiek dat wij vandaag als Vlaams Belang deze begroting van de Senaat niet zullen goedkeuren.

 

M. Gaëtan Van Goidsenhoven (MR). – J’interviendrai plus longuement que mes collègues.

Cet énième débat sur l’utilité du Sénat ne nous apporte guère d’éléments neufs. Je suis un nouveau sénateur et je constate que certaines formations politiques ont, ces dernières années, tout fait pour que le Sénat ne fonctionne pas ou fonctionne le moins bien possible. Bien sûr, rien n’est jamais parfait et certaines choses peuvent être critiquées, mais je trouve dommage que l’on passe le plus clair de son temps à entraver le fonctionnement d’une institution. Quel que soit l’avenir du Sénat, nous sommes des sénateurs et devons mettre à profit le temps passé entre ces murs prestigieux pour tâcher d’accomplir une série de réalisations les plus utiles possibles.

Plus qu’en raison de son éventuelle inutilité, le Sénat en dérange manifestement certains parce qu’il représente un lien qui subsiste entre les Communautés de ce pays.

Pour ma part, je suis partisan de faire fonctionner cette institution au mieux dans les modalités actuelles. D’aucuns prouveront, je l’espère, qu’ils ne s’attachent pas à entraver le bon fonctionnement du Sénat. Le sort qu’il convient de lui réserver sera décidé en temps voulu, mais ce n’est pas un débat qu’il nous appartient de mener ici et maintenant.

En l’occurrence, nous avons discuté, au sein du Comité de gestion et du Bureau, des modalités permettant de limiter les coûts de fonctionnement de notre assemblée. Une réduction avait déjà été enregistrée l’année dernière. Nous avons pu la poursuivre cette année en descendant sous la limite symbolique des 40 millions d’euros. Je remercie d’ailleurs les services du Sénat pour leur travail qui fut, une fois de plus, excellent et qui nous a permis de délibérer de la meilleure façon possible.

Nous avons pris les mesures qui nous paraissaient judicieuses pour continuer à faire fonctionner cette assemblée et tenir compte du contexte très particulier lié au Covid‑19.

Je terminerai en rappelant à nouveau qu’il s’agit d’un débat budgétaire et non d’un vaste colloque sur l’avenir des institutions de notre pays et du Sénat en particulier.

De heer Gaëtan Van Goidsenhoven (MR). – In dit zoveelste debat over het nut van de Senaat komen nauwelijks nieuwe aspecten naar voor. Ik ben nieuw in de Senaat en ik stel vast dat sommige politieke fracties er de voorbije jaren alles aan hebben gedaan om ervoor te zorgen dat de Senaat niet werkt of zo slecht mogelijk werkt. Natuurlijk is niets volmaakt en op sommige aspecten kan men kritiek hebben, maar ik vind het jammer dat men zijn tijd voor het grootste deel besteedt aan het blokkeren van de werking van een instelling. Wat de toekomst van de Senaat ook mag zijn, wij zijn senatoren en we moeten onze tijd in deze prestigieuze instelling zo goed mogelijk besteden om te trachten zo nuttig mogelijke initiatieven tot stand te brengen.

De reden waarom sommigen zich storen aan de Senaat is duidelijk niet zozeer dat de Senaat overbodig zou zijn, maar wel dat in de Senaat de band tussen de Gemeenschappen van dit land zichtbaar wordt.

Ik ben er voorstander van om deze instelling zo goed mogelijk te laten werken onder de huidige regeling. Hopelijk zal blijken dat sommigen niet hardnekkig de werking van de Senaat willen blijven blokkeren. Over het lot van de Senaat zal te gepasten tijde worden beslist, maar dat debat moeten wij hier nu niet voeren.

We hebben in het Beheerscomité en in het Bureau gedebatteerd over de manier waarop we de werkingskosten van onze assemblee kunnen beperken. Vorig jaar werd al een vermindering opgetekend. We hebben die lijn dit jaar kunnen doortrekken waardoor we onder de symbolische grens van 40 miljoen euro kunnen blijven. Ik dank trouwens de diensten van de Senaat voor hun uitstekende werk dat bijdroeg aan een vlotte beraadslaging.

We hebben de maatregelen genomen die ons verantwoord leken om deze instelling te kunnen laten werken en we hebben daarbij rekening gehouden met de bijzondere context veroorzaakt door de coronapandemie.

Tot slot herhaal ik dat dit een debat over de begroting is, en geen groot colloquium over de toekomst van de instellingen van ons land, en over de Senaat in het bijzonder.

 

Mme Sabine de Bethune (CD&V). – Au nom du groupe CD&V, j’aimerais vous livrer notre vision sur ce budget et jeter un regard rétrospectif sur la réforme du Sénat mise en œuvre en 2014, qui a modifié et modernisé en profondeur le paysage institutionnel. Les élus des parlements des entités fédérées disposent depuis lors de compétences pleines en ce qui concerne la base légale des institutions de notre pays. Ils ont également accès à une institution qui offre toutes ses chances au fédéralisme de coopération, en dehors des préoccupations partisanes et idéologiques rencontrées dans d’autres assemblées. Le Sénat permet de donner corps de manière constructive à ce fédéralisme de coopération. Tâchons de nous y atteler dans les années à venir. Mon groupe tend la main à tous ceux qui veulent faire vivre le fédéralisme de coopération et créer les instruments ad hoc pour y parvenir.

La réforme du Sénat a également eu un effet important sur la représentation politique et sur le coût de nos institutions démocratiques. D’une part, notre pays compte 50 mandats politiques à temps plein de moins. Le nombre d’élus au niveau fédéral a été réduit d’un quart. D’autre part, le coût budgétaire de notre institution a fortement diminué. La dotation reçue par le Sénat en 2013 s’élevait encore à 73 millions d’euros. Elle a été divisée presque par deux et passe pour la première fois sous la barre des 40 millions d’euros.

L’impact budgétaire de la réforme de 2014 sur le Sénat est une chose, mais tout ne se réduit pas à cet aspect. Les coûts ont également abondé ces dernières années. Ce n’est pas parce que le budget d’une institution est réduit de 40 millions d’euros que le coût global diminue dans les mêmes proportions. En 2013, la Chambre représentait un coût de 124 millions d’euros par an, contre 144 millions aujourd’hui. À côté des diverses évolutions législatives et autres, il y a aussi, entre autres, la nécessité d’assurer l’entretien et la sécurité des bâtiments publics, par exemple du Palais de la Nation. Il existe une série de frais incompressibles.

Je profite de l’occasion pour remercier les services du Sénat, en particulier le directeur compétent, M. Lode Vanhaverbeke, pour la bonne gestion des moyens financiers du Sénat. Nous avons pu constater au Bureau que les services ont réalisé une évaluation systématique des dépenses de fonctionnement de l’institution et ont pu réaliser des économies sur de nombreux postes du budget. Je tiens à les remercier chaleureusement pour leur compétence et leur professionnalisme.

Je les remercie également pour leur flexibilité. Je me réjouis de la ligne Covid‑19 que nous avons ensemble décidé d’ajouter au budget. La pandémie a permis de réaliser des économies en 2020 du fait de la limitation des possibilités de déplacement, mais elle a également nécessité de nouveaux investissements importants pour faire de cette maison un lieu de réunion et de rencontre qui permette de travailler en mode numérique, d’organiser des conférences numériques, etc. Ces investissements concernent également l’après-corona et permettront au Sénat d’être bien équipé pour assurer à l’avenir son rôle de parlement et de lieu de rencontre. Cela se reflète déjà dans l’élaboration de ce budget.

C’est donc avec conviction que le groupe CD&V approuvera le budget.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). – Ik wil namens de CD&V‑fractie ook even een blik werpen op deze begroting en terugblikken op de hervorming van de Senaat, die in 2014 werd uitgevoerd en het institutioneel landschap grondig heeft gewijzigd en gemoderniseerd. Sindsdien hebben de verkozenen van de deelstaatparlementen volle bevoegdheid inzake de wettelijke grondslag van de instituties van ons land. Ze hebben bovendien toegang tot een instelling waar het samenwerkingsfederalisme alle kansen krijgt, los van partijpolitieke en ideologische beslommeringen die in andere assemblees aan de orde zijn. Met de Senaat kunnen we dit samenwerkingsfederalisme constructief invullen. Laten we daar de volgende jaren werk van maken. Mijn fractie reikt alvast de hand aan degenen die het samenwerkingsfederalisme alle kansen willen geven, het willen invullen en de juiste instrumenten willen bouwen om dit te concretiseren.

De hervorming van de Senaat heeft ook een belangrijk effect gehad op de volksvertegenwoordiging en de kostprijs van onze democratische instellingen. Enerzijds telt ons land sindsdien 50 voltijdse politieke mandaten minder. Op federaal niveau is het aantal verkozenen met een kwart verminderd. Anderzijds is de budgettaire kost van onze instelling fors gedaald. De Senaat ontving in 2013 nog een dotatie van 73 miljoen euro. Vandaag is dat ongeveer de helft. Voor het eerst zakt de dotatie van de federale overheid onder de 40 miljoen euro.

De budgettaire impact van de hervorming van 2014 op de Senaat is één zaak, maar daarmee is niet alles gezegd. We hebben de voorbije jaren ook vastgesteld dat er een overvloei van de kosten is. Het is niet omdat één instelling 40 miljoen euro schrapt, dat de globale kost van de overheid met eenzelfde bedrag daalt. Bedroeg de kost van de Kamer in 2013 nog 124 miljoen euro per jaar, vandaag is dat opgelopen tot 144 miljoen. Naast allerhande wettelijke en andere evoluties en veranderingen, zijn er ook de overheidsgebouwen, bijvoorbeeld het Paleis der Natie, die moeten worden onderhouden, waarvan de veiligheid moet worden gewaarborgd enzovoort. We kunnen een reeks kosten opsommen die niet kunnen worden verminderd.

Ik wil van deze gelegenheid ook gebruik maken om de diensten van de Senaat en in het bijzonder de bevoegde directeur, de heer Lode Vanhaverbeke, te danken voor het zorgvuldig en zuinig beheer van de financiële middelen. We hebben in het Bureau van de Senaat kunnen vaststellen dat de diensten de werkingsuitgaven van de instelling stelselmatig hebben geëvalueerd en zo op tal van begrotingsposten voor besparingen hebben kunnen zorgen. Ik wil hen van harte proficiat wensen voor hun competentie, maar ook voor hun gedrevenheid en accuraatheid.

Ik wil ook mijn dank uitspreken voor hun flexibiliteit. Ik verheug me over de bijzondere COVID‑19‑lijn waartoe we samen hebben beslist. Terwijl de pandemie in het jaar 2020 vele besparingen heeft meegebracht, precies door het beperken van onze bewegingsmogelijkheden, vormde ze ook de aanleiding tot belangrijke nieuwe investeringen om van dit huis een vergader- en ontmoetingsplaats te maken, waar vlot digitaal kan worden samengewerkt, waar op die manier ook conferenties kunnen worden gehouden enzovoort. Die investeringen overstijgen de coronacrisis en zullen de Senaat future-proof maken, als parlement en ontmoetingsplaats voor de toekomst. Bedankt om dit al te weerspiegelen in de manier waarop onze begroting is gemaakt.

De CD&V‑fractie zal dan ook heel consequent en met overtuiging de begroting goedkeuren.

 

M. Rik Daems (Open Vld). – Les frais de fonctionnement du Sénat ont diminué de moitié. Mme de Bethune a rappelé que si, au début de la réforme, notre dotation s’élevait à plus de 70 millions d’euros, elle est dorénavant de moins de 40 millions, ce qui revient à une diminution de moitié compte tenu de l’inflation. Partout, on entend dire qu’il faut économiser. Eh bien, le Sénat le fait. Je me demande quelles autres instances le font, et autant que nous le faisons. Le personnel a aussi été ramené de 300 personnes à 180 personnes. Il est vrai que nos activités ont changé.

Que ceux qui veulent supprimer le Sénat me disent combien ils espèrent économiser ainsi. D’aucuns prétendent qu’en supprimant le Sénat, on économisera 40 millions d’euros. C’est un mensonge éhonté. En supprimant le Sénat, et, je le répète, cela ne me pose pas problème, on n’épargne pas 40 millions, puisque les frais fixes continueront à exister. Que ceux qui appellent la suppression du Sénat de leurs vœux aient l’honnêteté politique de le dire.

Bref, je ne suis pas contre la suppression du Sénat, mais je voudrais souligner deux choses. D’abord, le Sénat est la seule institution qui a réduit ses coûts de moitié, notamment grâce à M. Gryffroy et à notre nouvelle présidente, qui avait annoncé cette réduction dans une de ses premières interviews et qui a tenu parole. Il doit être possible d’aller encore plus loin à l’avenir, sans porter atteinte au fonctionnement de l’institution, quel qu’il soit.

S’agissant ensuite du budget lui-même, M. Gryffroy a fait l’excellente proposition que tout excédent retournerait au Trésor, et celle-ci a été adoptée. Ce n’est que normal. Absolument aucun parlement ne peut thésauriser. Il faudrait peut-être vérifier ce que font la Chambre, le Parlement flamand et le Parlement wallon dans de telles circonstances.

Il est exact que les dépenses pour la coopération bilatérale et multilatérale ont diminué. Mais ces diminutions ne seront pas permanentes si nous voulons que les membres des parlements des entités fédérées soient actifs, à travers le Sénat, dans les forums internationaux au même titre que le sont les collègues de la Chambre. Nous n’allons en effet pas appliquer des doubles normes. Dans le contexte institutionnel qui est le nôtre, les membres des parlements des entités fédérées ne valent pas moins que les parlementaires fédéraux. Certaines matières examinées par le Conseil de l’Europe, comme l’enseignement et la culture, relèvent de la compétence exclusive des Communautés. Il est donc logique que les représentants des parlements des entités fédérées aient leur mot à dire dans les forums internationaux.

Je continue à m’étonner, à tort probablement, de devoir si souvent défendre la vision régionale, comme je l’ai d’ailleurs fait au Parlement flamand, sous la précédente législature, en ma qualité de président de la commission de la Politique étrangère. La remarque formulée par un collègue à propos du Traité de Lisbonne en ce qui concerne le droit conventionnel est exacte, mais cela ne règle pas la délégation dans les instances internationales. En dépit du principe « in foro interno, in foro externo », selon lequel le Parlement flamand agit exclusivement, au niveau international, dans le domaine de ses compétences exclusives, il ne peut malheureusement pas modifier des traités internationaux votés au sein de l’OSCE, du Conseil de l’Europe ou de l’OTAN. C’est dommage, mais c’est ainsi.

Soyons clairs : les élus régionaux qui ont été désignés sénateurs et les membres de la Chambre doivent être sur un pied d’égalité au niveau international. Dans ses prévisions budgétaires, la Chambre n’a d’ailleurs pas diminué ce poste de dépenses. Il n’est pas certain non plus que la diminution sera permanente.

M. D’haeseleer demande ce qu’il advient de l’argent et prétend que tout cela n’est pas nécessaire. Avec certains collègues, j’ai vérifié rapidement à quoi sont affectées les dotations versées aux groupes politiques du Sénat et, après l’intervention de M. D’haeseleer, je pousserai mes recherches plus loin. Une chose que j’ai déjà pu constater : le groupe du Vlaams Belang a dépensé quelque 15 000 euros pour démolir et fustiger le Sénat sur Facebook. Voilà à quoi sert l’ignoble argent du Sénat, Monsieur D’haeseleer !

Pour certains collègues, le Sénat est le symbole de la Belgique, et supprimer le Sénat équivaut donc à supprimer un peu la Belgique.

Je commencerai par donner mon opinion personnelle, et aborderai ensuite le point de vue de mon parti, que je partage. Une des grandes erreurs de la construction de notre Sénat est que nous avons gardé le nom de l’institution, ce qui explique qu’il est perçu comme « belge ». Or le Sénat, dans sa forme actuelle, est la chambre des entités fédérées, à laquelle sont adjoints quelques sénateurs cooptés, qui, pour ma part, peuvent disparaître. Mais, soyons honnêtes, le Sénat m’a aussi permis d’exercer une fonction de haut niveau au Conseil de l’Europe.

Le Sénat est la chambre des entités fédérées. La question qui se pose est de savoir s’il est vraiment nécessaire. Je pense que oui. N’estimez-vous pas que les Régions, les parlements des entités fédérées, doivent être associés à une réforme de la Constitution ? Je pense que oui. Cette association est-elle organisée d’une manière idéale ? Probablement pas. Estimez-vous que les parlementaires régionaux doivent pouvoir se rencontrer et mener un véritable dialogue politique pour résoudre les problèmes qui existent entre les entités fédérées, entre les entités fédérées et le niveau fédéral, et avec l’Europe ? Je pense que cela va de soi. Est-ce bien organisé au Sénat ? Probablement pas.

Je donne un exemple, celui des rapports. Au cours de la législature précédente, en ma qualité de président de la Commission flamande de la Politique étrangère, j’ai soumis à ma commission le rapport sur la mise en œuvre des directives européennes.

Grâce à cela, la transposition des directives en droit flamand s’est faite plus rapidement, ce qui est une plus-value.

Je rejoins entièrement M. Gryffroy lorsqu’il plaide pour que l’on appréhende le Sénat avec un esprit ouvert. C’est aussi le point de vue de mon parti. La suppression du Sénat ne nous pose pas problème. La question essentielle est la suivante : estimons-nous que les parlements régionaux doivent avoir leur mot à dire à propos de la Constitution, qu’ils doivent, compte tenu de leurs compétences, pouvoir décider sur un pied d’égalité ce qui se fait dans les institutions internationales ? Estimons-nous qu’il faut des contacts entre le Parlement fédéral et les parlements des entités fédérées pour résoudre concrètement certains problèmes ? Sommes-nous d’avis que les parlementaires régionaux doivent pouvoir collaborer à l’élaboration de lois spéciales, qui, ne l’oublions pas, concernent les moyens dévolus aux entités fédérées ? Voilà le véritable débat. D’aucuns réduisent ces questions à l’affirmation mensongère d’un montant superflu de 40 millions d’euros et pensent qu’en supprimant le Sénat, on supprime également un petit peu la Belgique. Notre point de vue est simple : un esprit ouvert s’agissant du Sénat ? Avec plaisir. Le supprimer, est-ce possible ? Bien sûr, « what’s in a name ? »

Nous voudrions entamer le véritable débat, celui concernant le poids et le droit démocratique des élus régionaux dans notre structure étatique s’agissant de la Constitution, des institutions internationales, ou des moyens propres octroyés en vertu de lois spéciales et autres ; le débat concernant les problèmes qui existent actuellement entre les Régions en raison de l’imperfection de notre organisation étatique, etc.

M. D’haeseleer peut peut-être me dire s’il compte encore dépenser 15 000 euros pour dénigrer le Sénat, comme cela les gens sauront ce qu’il fait de l’argent du Sénat.

À l’instar de Mme de Bethune, je voudrais conclure en remerciant le personnel, qui travaille très dur. Si les effectifs ont été réduits de moitié, je peux vous assurer que leur travail est d’une excellente qualité. J’ai longuement travaillé à la Chambre et au Parlement flamand. Les membres du personnel du Sénat sont certainement aussi bons et même, pour certains aspects du travail, meilleurs que d’autres. Cela peut être dit : faire plus avec moins de gens, c’est admirable.

Le groupe Open Vld est prêt à engager le débat avec un esprit ouvert. Le budget est un bon signal, et c’est une bonne chose que les dépenses diminuent. Je remercie tous ceux qui y ont contribué, y compris M. Gryffroy.

Madame la présidente, je ne dois pas vous couvrir de fleurs, mais je pense que vous avez mis les mains à la pâte et que vous dirigez le débat dans la bonne voie.

De heer Rik Daems (Open Vld). – Als we louter naar de bedragen kijken, zijn de kosten voor de Senaat gehalveerd. Collega de Bethune heeft ernaar verwezen dat we bij het begin van de hervorming ruim boven 70 miljoen euro zaten. We duiken nu onder 40 miljoen euro. Rekening houdend met de inflatie komt dat neer op een halvering. Velen spreken over bezuinigen. Welnu, de Senaat doet dat. Ik vraag me af wie anders dat ook doet, of dat doet in de mate dat wij dat doen. We zijn ook van 300 naar 180 personeelsleden gegaan. Uiteraard zijn onze activiteiten nu anders.

Degenen die de Senaat willen afschaffen moeten mij eens zeggen hoeveel ze daarmee besparen. Sommigen zeggen: schaf de Senaat af en we besparen 40 miljoen euro. Ik heb moeite met dat beeld: het is immers een grove leugen. Als je de Senaat afschaft – en nogmaals, voor mij is dat geen probleem – dan bespaar je geen 40 miljoen. Er blijven nog altijd vaste kosten bestaan. Willen zij die roepen om de afschaffing van de Senaat eens de politieke eerlijkheid hebben om dat te zeggen?

Kortom, ik heb geen probleem met de vraag om de afschaffing van de Senaat, maar wil wel de twee volgende feiten benadrukken. Ten eerste: de Senaat heeft als enige instelling zijn kosten gehalveerd, mede dankzij collega Gryffroy en de nieuwe voorzitster. In een van haar eerste interviews heeft de voorzitster dat aangekondigd en ze heeft woord gehouden. In de toekomst moet het mogelijk zijn om op een verstandige manier nog verder te gaan, zonder de werking in het gedrang te brengen, wat die werking ook moge inhouden.

Een tweede bedenking gaat over de begroting zelf. Collega Gryffroy heeft een goed voorstel gedaan, en het is ook overgenomen. Als we een overschot hebben, dan gaat dat terug naar de Schatkist. Ik vind dat maar normaal. Geen enkel parlement – ik benadruk: geen enkel – hoort centen op te potten. Misschien moeten we eens nagaan wat de Kamer, het Vlaams Parlement en het Waals Parlement in dergelijke omstandigheden doen.

Het klopt dat er minuitgaven zijn ingeschreven voor de bilaterale en multilaterale samenwerking. Dat zijn echter geen permanente minuitgaven als we willen dat deelstaatparlementsleden via de Senaat op internationale fora actief willen zijn zoals de collega’s van de Kamer dat zijn. We gaan immers toch geen dubbele standaarden hanteren. In onze institutionele context zijn leden van deelstaatparlementen niet minder waard dan federale parlementsleden. Zo zijn bepaalde materies die de Raad van Europa bespreekt, zoals onderwijs of cultuur, exclusieve bevoegdheden van de Gemeenschappen. Het is dan ook niet meer dan logisch dat de vertegenwoordigers van de deelstaatparlementen daarover het woord nemen op internationale fora.

Het blijft mij verbazen – het zal een vergissing van mij zijn – dat ik zo vaak die regionale invalshoek moet verdedigen. Dat heb ik overigens in de vorige legislatuur in het Vlaams Parlement, onder meer als voorzitter van de commissie Buitenlands Beleid gedaan. De opmerking van een collega over het Verdrag van Lissabon betreffende het verdragsrechtelijke aspect klopt. Maar het klopt niet dat de afvaardiging in de internationale instellingen daarmee geregeld is. Ondanks het principe ‘in foro interno in foro externo’ – dat inhoudt dat bijvoorbeeld het Vlaams Parlement internationaal exclusief optreedt op het vlak van zijn exclusieve bevoegdheden – kan het Vlaams Parlement spijtig genoeg geen internationale verdragen wijzigen die bijvoorbeeld tot stand gekomen zijn in de OVSE, de Raad van Europa of de NAVO. Dat is heel spijtig, maar het is nu zo.

We moeten duidelijk zijn. Regionaal verkozenen met het petje van senator en Kamerleden moeten op het internationaal terrein gelijk zijn. Overigens heeft de Kamer die uitgave in haar begrotingsvooruitzichten niet verminderd. Het is ook niet zeker dat het altijd om een vermindering zou gaan.

Collega D’haeseleer vraagt wat men met dat geld doet en beweert dat het allemaal niet nodig is. Hij zal het mij vergeven, maar ik heb met een aantal collega’s toch eens bekeken wat er met de centen van de dotaties aan de politieke fracties in de Senaat gebeurt. Ik heb niet verder gezocht, maar na zijn tussenkomst zal ik dat wel doen. Ik heb wel al één ding gezien, namelijk dat de Vlaams Belang-fractie in de Senaat zowat 15 000 euro heeft opgebrast op Facebook om de Senaat af te branden en aan de schandpaal te nagelen. Dat is wat er met dat schandalige geld van de Senaat gebeurt, mijnheer D’haeseleer! Een pak geld om aan nestbevuiling te doen.

Het probleem dat sommige collega’s met de Senaat hebben is dat in hun hoofd op de Senaat een Belgische vlag is geplant. De Senaat afschaffen is dus een beetje België afschaffen. Het is pure symboliek en niets anders.

Ik zal eerst mijn persoonlijke mening geven en daarna ingaan op de mening van mijn partij, die ik deel. Eén van de grote constructiefouten van de Senaat is dat we hem Senaat hebben genoemd. Daardoor staat daar die Belgische vlag op. De Senaat is geen Belgischevlaginstelling. De Senaat, zoals hij vandaag is, is eigenlijk een kamer van de deelstaten, aangevuld met enkele gecoöpteerde senatoren die voor mij mogen worden afgeschaft. Mij heeft het wel de gelegenheid gegeven een topfunctie in de Raad van Europa te bekleden. Dat is zo en ik doe er niet flauw over.

Het is een kamer van deelstaten. Is die nodig? Dat is de echte vraag. Mijn antwoord daarop is ja. Vindt u ook niet dat de regio’s, de deelparlementen, mee moeten beslissen over een grondwetswijziging? Ik vind van wel. Is dat ideaal georganiseerd in de Senaat? Wellicht niet. Vindt u dat regionale parlementsleden elkaar moeten kunnen ontmoeten en een echte politieke dialoog moeten kunnen voeren om problemen op te lossen tussen de deelstaten onderling, tussen de deelstaten en het federale niveau, en nog meer, ook met Europa? Vindt u dat dit moet bestaan? Ja, nogal wiedes. Is het goed georganiseerd in de Senaat? Wellicht niet.

Ik geef een voorbeeld in verband met de verslagen, omdat dat aangehaald werd. Ik heb als voorzitter van de commissie Buitenlands Beleid in de vorige legislatuur het informatieverslag over de uitvoering van Europese Richtlijnen meegenomen naar mijn commissie.

Dat heeft er wel toe geleid dat de omzetting van richtlijnen in de Vlaamse regering sneller is gebeurd. Dat is een meerwaarde. Zo zouden er meer dingen kunnen gebeuren.

Ik ga volledig mee in de bedenking van collega Gryffroy om de Senaat met een open geest te bekijken. Mijn partij is daar absoluut voor. Wij hebben er geen probleem mee om de Senaat af te schaffen. Dat is niet echt het punt. Het punt is: vinden we dat de regionale parlementen hun zeg moeten hebben over de Grondwet, vinden we dat de regionale parlementen, rekening houdend met hun bevoegdheden in de deelstaten, op gelijke basis in internationale instellingen mee moeten kunnen bepalen wat daar gebeurt? Vinden we dat er tussen het federale parlement en de parlementen van de deelstaten contact moet zijn – meer dan gewoon babbelen – om te zien hoe we concreet een aantal problemen moeten aanpakken? Vinden we dat de regionale parlementsleden bijzondere wetten mee moeten kunnen maken? Dat gaat over de centen voor de deelstaten, nota bene. Is dat alles niet evident? Dat is het echte debat. Sommigen reduceren dat alles tot een leugen van 40 miljoen euro die niet nodig is, en tot die natte droom dat, als we de Senaat afschaffen, we toch een stukje België hebben afgeschaft. Dat is waarover het gaat. Onze stelling is simpel: Een open geest over de Senaat? Graag. Afschaffen, kan dat? Natuurlijk, ‘what’s in a name’?

Wij willen graag het echte debat aangaan. Het debat over het gewicht en het democratische recht van regionale verkozenen in ons landsbestel als het gaat over de Grondwet, over internationale instellingen, of over de eigen centen via de bijzondere en andere wetten; over problemen tussen regio’s die vandaag bestaan omdat onze staatsorganistatie niet perfect is, enzovoort.

Misschien kan mijnheer D’haeseleer mij nog antwoorden of hij nog 15 000 euro meer wil uitgeven om aan nestbevuiling te doen, dan weten de mensen ook eens wat hij met zijn geld van de Senaat doet. Hij mag dat schriftelijk antwoorden, zoals een minister.

Ik wil toch besluiten, zoals ook collega- fractieleider van de CD&V, mevrouw de Bethune heeft gedaan, met een woord van dank voor het personeel. Die mensen werken ongelofelijk hard. Het personeelsbestand is gehalveerd, maar ik kan u verzekeren dat de kwaliteit van hun werk puik is. Ik heb lang in de Kamer gewerkt en ook in het Vlaams Parlement. In ieder geval zijn de personeelsleden van de Senaat zeker even goed, en wat mij betreft op een aantal aspecten zelfs beter. Dat mag ook eens gezegd worden. Met een pak minder mensen meer doen, chapeau.

De Open Vld-fractie is klaar voor een debat met open geest. Ik vind de begroting een heel goed signaal, en het is in elk geval goed dat de uitgaven verminderen. Ik dank iedereen die daaraan heeft meegewerkt, inclusief collega Gryffroy.

Mevrouw de voorzitster, ik moet u geen pluim op de hoed steken, maar ik denk dat u mee de handen aan de ploeg heeft geslagen en dat debat in de juiste richting leidt. Dat verdient een terechte positieve erkenning van ons allemaal.

 

M. Guy D’haeseleer (Vlaams Belang). – Je voudrais parler, Monsieur Daems, des 15 000 euros que vous accusez le Vlaams Belang d’avoir engloutis dans ce que vous appelez la démolition du Sénat. D’après vous, tout le monde parle d’économiser, mais vous chantez les louanges de notre présidente au motif que le Sénat, lui au moins, le fait. Je ne nie pas que la réforme du Sénat s’est traduite par des économies. Un des postes les plus importants concernait cependant le transfert du personnel de sécurité du Sénat à la Chambre, et donc au budget de la Chambre.

Vous parlez du financement des partis. Il a été inventé par les partis traditionnels après les nombreux scandales qui ont éclaté à propos du financement illégal des partis, comme Agusta par exemple. Vous êtes un vieux crocodile, Monsieur Daems, vous vous en souvenez certainement. Ce financement des partis, qui, de notre avis, peut être réduit, a augmenté à l’occasion de la réforme du Sénat. Les partis traditionnels ont fait en sorte de maintenir leur niveau de vie alors qu’ils perdaient élection après élection, le citoyen optant pour d’autres partis innovants. À chaque fois, ils ont usé de subterfuges pour augmenter leur financement, de sorte que les partis qui vivaient au-dessus de leurs moyens puissent continuer à fonctionner.

Le Vlaams Belang n’a pas beaucoup l’occasion de participer aux débats : il y a le cordon sanitaire et le cordon médiatique. Nous ne disposons pas d’une tribune dans les journaux et sommes donc contraints de trouver refuge dans les canaux qui nous restent, notamment les médias sociaux. Le Vlaams Belang n’a pas l’intention, pour ses futures dépenses en matière de communication, d’appeler d’abord M. Daems à New York pour lui demander sa bénédiction. Cela relèverait du communisme.

Monsieur Daems, vous êtes actuellement à New York, avant de vous rendre à Strasbourg. Plutôt que de parler des 15 000 euros que le Vlaams Belang a consacrés à communiquer sur l’inutilité du Sénat, nous devrions peut-être nous demander ce que votre mandat de sénateur coopté et grand voyageur a déjà coûté au contribuable. Je ne pense pas que 15 000 euros suffiront.

Je ne me sens donc pas du tout intimidé par votre plaidoyer pour la survie du Sénat, comme si le Sénat devait sauver la Belgique. Ce n’est bien sûr pas un hasard si c’est précisément vous, Monsieur Daems, qui plaidez pour la survie du Sénat : vous n’avez pas été élu par l’électeur et votre carrière politique est indissociablement liée à la survie du Sénat. Vous êtes très mal placé, dans votre chambre de luxe à New York, pour sermonner les gens qui représentent vraiment une partie déterminée de la population. J’espère que vous ne devrez pas vous mettre en quarantaine à votre retour de New York car cela vous empêcherait de partir vers une autre destination aux frais du contribuable pendant les dix jours à venir.

De heer Guy D’haeseleer (Vlaams Belang). – Mijnheer Daems, ik wil het hebben over die 15 000 euro die het Vlaams Belang volgens u gestoken heeft in wat u noemt ‘de afbraak van de Senaat’. Volgens u spreekt iedereen over besparingen, maar u looft onze voorzitster omdat de Senaat het tenminste doet. Ik ontken niet dat er besparingen zijn gerealiseerd bij de hervorming van de Senaat. Een van de grote besparingen betreft echter de overheveling van het bewakingspersoneel van de Senaat naar de Kamer, en dus naar het budget van de Kamer.

U heeft het over de partijfinanciering. Die is uitgevonden door de traditionele partijen, na de talrijke schandalen rond illegale partijfinanciering, zoals met Agusta. Als oude krokodil zal u dat zich vast nog wel herinneren, mijnheer Daems. Die partijfinanciering, die voor ons gerust wat minder mag, is gestegen bij de hervorming van de Senaat. De traditionele partijen hebben ervoor gezorgd dat ze hun levensstandaard op peil konden houden, terwijl ze verkiezing na verkiezing werden afgestraft door de burger, die voor andere, vernieuwende partijen koos. Telkens heeft men er sluiks voor gezorgd dat de partijfinanciering werd opgetrokken zodat de boven hun stand levende partijen ook in de toekomst verder zouden kunnen functioneren.

Het Vlaams Belang heeft niet veel ruimte om deel te nemen aan de debatten. Er is het cordon sanitaire en het cordon médiatique. We verschijnen nooit in kranten, dus zijn we genoodzaakt onze toevlucht te zoeken tot de kanalen, waartoe we wel nog toegang hebben. Een van deze kanalen, zijn de sociale media. Als het Vlaams Belang in de toekomst uitgaven wil doen voor communicatie met zijn partijfinanciering, is het niet van plan om eerst naar meneer Daems in New-York te bellen om te vragen of dat wel mag. Dan zitten we dicht bij het communisme.

U zit nu in New York en dan weer in Straatsburg. Misschien moeten we, veeleer dan het te hebben over de 15 000 euro die het Vlaams Belang heeft besteed aan de communicatie rond de nutteloosheid van de Senaat, ons eens afvragen hoeveel het rondreizende gecoöpteerde senatorschap van de heer Daems de belastingbetaler al heeft gekost. Ik denk niet dat we met 15 000 euro zullen toekomen.

Ik voel me dus absoluut niet geïntimideerd door uw pleidooi om de Senaat in stand te houden, alsof de Senaat België in stand moet houden. Wat ons betreft, mag dat zo vlug mogelijk stoppen. Uiteraard is het geen toeval dat juist u, mijnheer Daems, pleitbezorger bent van het behoud van de Senaat. U bent niet verkozen door de kiezer, dus uw politieke carrière houdt rechtstreeks verband met het voortbestaan van de Senaat; dus ik vind u vanuit uw luxekamer in New York heel slecht geplaatst om mensen die wel een bepaald deel van de bevolking vertegenwoordigen, terecht te wijzen. Ik hoop maar dat u bij uw terugkeer uit New York niet in quarantaine moet, want dat zou betekenen dat u de volgende tien dagen niet naar een andere bestemming kan vertrekken op kosten van de belastingbetaler.

 

M. Rik Daems (Open Vld) (fait personnel). – Je commencerai par répondre au dernier point : un test corona négatif suffit, Monsieur D’haeseleer.

Combien vais-je coûter au Sénat en tant que président itinérant de l’Assemblée parlementaire du Conseil de l’Europe ? Rien. Les frais que je « cause » en tant que président de cette institution sont à la charge de celle-ci et non du Sénat. Lorsque les membres de notre délégation mènent des activités à l’étranger, ils sont couverts par le Sénat, mais ce n’est pas le cas pour moi.

Quant à mon échec électoral, il est exact que je n’ai pas été réélu. Il est vrai aussi que s’il n’y avait pas de sénateurs cooptés, je ne serais plus parlementaire. Je n’ai aucune difficulté à le reconnaître. Cependant, comme il existe des sénateurs cooptés, je peux remplir cette fonction au nom de notre pays, et non en mon nom personnel. Vous estimez peut-être que cela ne présente aucune valeur ajoutée, Monsieur D’haeseleer. J’ai un point de vue différent et, en ce sens, je le trouve défendable.

Une dernière réflexion, concernant les 15 000 euros. Vous pouvez m’accuser de n’importe quoi, mais je suis loin d’être communiste. Vous ne m’en voudrez pas de considérer vos propos comme un fait personnel.

Selon vous, j’ai moi-même contribué à l’augmentation du financement des partis. Permettez-moi de faire une proposition. Si le Sénat a un excédent, rendons-le au Trésor. Les partis qui ont un excédent et qui s’en servent à d’autres fins que la politique pourraient peut-être aussi le rendre à l’État. C’est juste une suggestion.

Je suis ouvert au débat, Monsieur D’haeseleer, et vous le savez. Je n’envisage aucunement de travailler avec le Vlaams Belang, mais vous êtes un membre du Parlement, avec les mêmes droits que vos collègues. J’écouterai vos arguments avec attention et s’ils sont corrects, je l’admettrai, comme je l’ai fait tout au long de ma carrière.

De heer Rik Daems (Open Vld) (persoonlijk feit). – Dit is wat het debat leuk maakt. Ik begin misschien met het laatste: een negatieve coronatest collega D’haeseleer, dat is in orde.

Wat kost ik als rondreizend voorzitter van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa aan de Senaat? Nul. Niets. De kosten die ik ‘veroorzaak’ als voorzitter van deze instelling, worden gedragen door de instelling en niet door de Senaat. Wanneer leden van onze delegatie activiteiten in het buitenland ontplooien, dan worden die gedekt door de Senaat, maar voor mij geldt dat niet.

Wat mijn ‘buis’ betreft, het klopt dat ik niet herverkozen ben. Het klopt ook dat indien er geen gecoöpteerde senatoren zouden bestaan, ik geen parlementslid meer was. Ik heb er geen moeite mee om dat te zeggen. Maar omdat gecoöpteerde senatoren nu eenmaal wel bestaan, kan ik deze functie uitoefenen, namens ons land, niet namens mezelf. U vindt dat wellicht geen meerwaarde, mijnheer D’haeseleer, ik denk daar anders over en vind het in die zin verdedigbaar.

Een laatste bedenking over uw 15 000 euro. U kunt me van alles beschuldigen, maar dat ik een communist ben, dat is er ver over. U mag het me niet kwalijk nemen dat ik dit als een persoonlijk feit neem.

Volgens u heb ik de partijfinanciering, die nog stijgt, zelf mee gemaakt. Ik durf een voorstel te doen. Als de Senaat een overschot heeft, wordt dat aan de schatkist teruggegeven. Misschien kunnen partijen die een overschot hebben en daar andere dingen mee doen dan aan politiek, dat misschien ook aan de staat teruggeven. Het is maar een suggestie.

Ik sta open voor debat, mijnheer D’haeseleer, en dat weet u. Ik zal nooit nog maar overwegen met het Vlaams Belang samen te werken, maar u bent parlementslid, met gelijke rechten, en ik zal met open oren luisteren naar uw argumenten en als ze juist zijn, zal ik dat ook aangeven, zoals ik dat mijn hele carrière heb gedaan.

 

M. Andries Gryffroy (N‑VA). – Je crois comprendre que M. Daems est prêt à discuter de certaines questions, mais je ne partage pas son postulat, à savoir que le Sénat est nécessaire parce qu’il s’agit de la Constitution ou des contacts entre les Régions. Il existe d’autres solutions et cet organe n’a donc aucune pertinence politique.

M. Daems parle des dizaines de milliers d’euros que nous pourrions économiser ici et là. Je vais vous donner un exemple : en 2014, j’ai prêté serment en tant que sénateur. J’avoue que j’en étais assez fier. Mon épouse m’avait accompagné. Après avoir prêté serment, j’ai dû accomplir quelques formalités, puis on nous a remis une boîte contenant une décoration et une médaille en or d’une valeur d’environ 1 000 euros. Mon épouse a réagi spontanément en s’étonnant que j’obtienne déjà quelque chose alors que je n’avais encore rien fait. Elle avait raison. Il s’agit, certes, d’une tradition, mais qui est dépassée. Il faut lever les tabous.

De heer Andries Gryffroy (N‑VA). – Ik heb begrepen dat de heer Daems bereid is een aantal zaken te bespreken. Ik ben het echter oneens met zijn basisstelling dat de Senaat nodig is omdat het over de Grondwet gaat of over de contacten tussen de regio’s. Ik wil aantonen dat je dat ook op andere manieren kunt oplossen. Dus is dit orgaan politiek irrelevant.

De heer Daems heeft het over de tienduizenden euro’s die we hier en daar kunnen besparen. Ik geef nog een voorbeeld: eind augustus, begin september 2014 heb ik de eed als senator afgelegd. Ik geef toe: ik was daar een beetje trots op. Mijn echtgenote was meegekomen. Na de eedaflegging moest ik nog een paar formaliteiten vervullen. We kregen toen een doos overhandigd; daarin zaten een lint en een gouden medaille ter waarde van ongeveer 1 000 euro. Mijn vrouw zei spontaan: je hebt nog niets gedaan en je krijgt al iets. Ze had gelijk. Het gaat om traditie, maar eigenlijk is dat toch niet meer van deze tijd. Dat krijg ik niet uitgelegd aan mijn buurman. Dergelijke heilige huisjes moeten worden gesloopt.

 

Mme la présidente. – Pour être claire, Monsieur Gryffroy, nous sommes convenus au sein du Comité de gestion de mettre un terme à ces pratiques.

De voorzitster. – Voor alle duidelijkheid, mijnheer Gryffroy: we hebben in het Beheerscomité afgesproken om aan dergelijke zaken een einde te stellen.

 

M. Andries Gryffroy (N‑VA). – Madame la Présidente, vous avez en effet vous-même formulé cette proposition. Je tiens cependant à souligner que nous devons oser nous attaquer à ces questions.

De heer Andries Gryffroy (N‑VA). – Voorzitster, u hebt dat inderdaad zelf voorgesteld. Ik wil echter benadrukken dat we dergelijke zaken moeten durven aanpakken.

 

M. Antoine Hermant (PVDA‑PTB). – Je voudrais seulement signaler que mon groupe votera contre ce budget, pour la bonne et simple raison, comme nous l’avons indiqué ici à plusieurs reprises, que les dotations aux partis sont trop élevées à nos yeux. S’il y a bien un groupe qui peut montrer l’exemple dans cette assemblée, c’est celui du PVDA‑PTB.

Comme il s’agit de la dernière séance de l’année, je souhaiterais parler du personnel du Sénat, à savoir l’ensemble des services, les travailleurs de l’ombre, les huissiers, les traducteurs, les équipes de nettoyage, dont le travail a, cette année, pris une importance particulière, etc.

Au nom de mon groupe, je tiens à remercier chaleureusement toutes ces équipes qui, en raison de l’épidémie, ont travaillé dans des conditions vraiment très difficiles, voire dangereuses par le simple fait de se réunir. Nous les remercions de tout cœur et leur souhaitons une excellente fin d’année.

De heer Antoine Hermant (PVDA‑PTB). – Ik wil enkel melden dat onze fractie tegen deze begroting zal stemmen om de eenvoudige reden dat, zoals we hier al meermaals hebben gezegd, de dotaties aan de partijen volgens ons veel te hoog zijn. Als er in deze assemblee een fractie het goede voorbeeld geeft, dan is het wel PVDA‑PTB.

Aangezien dit de laatste vergadering van het jaar is, wil ik iets zeggen over het personeel van de Senaat, met name alle diensten, degenen die in de schaduw werken, de bodes, de vertalers, het poetspersoneel wiens werk dit jaar nog belangrijker was, enzovoort.

Namens mijn fractie, wil ik al dat personeel hartelijk danken. Door de covidpandemie moesten zij in zeer moeilijke, en, als ze samen op de werkvloer moesten komen, soms gevaarlijke omstandigheden, werken. We danken ze uit de grond van ons hart en we wensen hen een uitstekend jaareinde.

 

Mme Katia Segers (sp.a). – Merci pour ce débat annuel, toujours passionnant, consacré à la dotation du Sénat, à notre institution, à son passé et à son avenir.

Le Sénat, le nom et l’institution, existe depuis plus de deux mille ans. M. Daems a raison : qu’est-ce au juste qu’un nom ? Le Sénat a constamment pris des formes différentes, y compris chez nous, en fonction de l’époque : suffrage plural, suffrage universel, une composition exclusivement masculine, puis l’arrivée des femmes… C’est logique, d’ailleurs. Tout comme une démocratie évolue constamment, les institutions doivent sans cesse s’adapter à ces nouvelles réalités. En 2014, notre institution a donc connu une importante réforme, mais j’étais personnellement bien consciente que ce n’était pas la dernière. C’est de cela que nous devons parler.

Nous disposons de cet endroit fantastique, le Sénat, haut lieu historique, où des personnes incroyablement compétentes, dévouées et professionnelles, donnent le meilleur d’elles-mêmes. Elles le font année après année, avec moins de moyens, tout en garantissant la même qualité. Supprimer le Sénat serait un grand gaspillage, d’autant plus que c’est le seul endroit où les entités fédérées peuvent se rencontrer, où nous pouvons nous concerter, où les Régions peuvent s’exprimer sur les questions fédérales afin de façonner ce fédéralisme de coopération, créer des opportunités et ainsi faire fonctionner notre pays.

Au lieu de parler de suppression, je préfère réfléchir à la manière dont nous pouvons utiliser cet endroit pour réaliser les défis inhérents à notre démocratie. Nous y travaillons d’ailleurs intensivement, notamment dans le cadre du rapport d’information consacré au renouveau démocratique. Comme le souligne M. D’haeseleer, nous travaillons de façon très assidue et minutieuse à l’élaboration de ce rapport ; je me réjouis beaucoup de le voir s’impliquer autant dans ce travail en tant que l’un des sept rapporteurs.

Lorsque nous constatons tous que notre démocratie représentative atteint ses limites, que les gens font de moins en moins confiance à la politique, aux institutions politiques, que l’appel à des modèles de démocratie délibérative se fait de plus en plus fort, il faut y prêter attention. C’est ce que nous faisons. S’il y a un endroit où nous pouvons réfléchir ensemble sans entrer dans les jeux politiques entre majorité et opposition, c’est bien le Sénat. Mieux encore, c’est aussi le lieu où nous pouvons prendre les mesures nécessaires.

Le rapport en question contient de nombreuses propositions sur la manière dont nous pouvons utiliser le Sénat comme lieu de rencontre, par exemple entre des citoyens élus et des citoyens tirés au sort.

Je rejoins les collègues qui estiment que nous devrions utiliser le Sénat pour pérenniser notre démocratie.

Mevrouw Katia Segers (sp.a). – Dank u wel, mevrouw de voorzitter en collega’s, voor de elk jaar terugkerende, immer boeiende discussie naar aanleiding van de begroting van de Senaat, over onze eigen instelling en het verleden en de toekomst daarvan.

De Senaat, de naam en het instituut, bestaat toch al meer dan tweeduizend jaar. De heer Daems heeft gelijk: What’s in a name? Ook in onze eigen geschiedenis heeft de Senaat altijd andere vormen aangenomen. Hij is eigenlijk constant in hervorming geweest, of het nu ging over meervoudig stemrecht, enkelvoudig stemrecht, alleen mannen, dan ook vrouwen… Dat hoort ook zo, zoals een democratie constant evolueert, moeten de instellingen zich constant aan die nieuwe realiteiten aanpassen. De herziening van ons instituut in 2014 was dus belangrijk, maar wat mij betreft was het zeker niet de laatste. Daarover moet het gaan.

We beschikken over de Senaat, het is een fantastische plek, die onze geschiedenis uitademt, waar ongelooflijk competente mensen met ongelooflijke inzet en professionaliteit het beste van zichzelf geven. Ze doen dat jaar na jaar met minder middelen en ze blijven diezelfde kwaliteit garanderen. Het zou een grote verspilling zijn die plek af te schaffen, vooral omdat het vandaag de enige plek is waar de deelstaten elkaar kunnen ontmoeten, waar we kunnen overleggen, waar de regio’s zich kunnen uitspreken over federale kwesties om dat samenwerkingsfederalisme vorm te geven, kansen te geven en zo ons land te doen werken.

In plaats van het over afschaffen te hebben, denk ik er liever over na hoe we die plek kunnen gebruiken om de uitdagingen van onze democratie vorm te geven. We zijn daar ook intens mee bezig, onder andere met het informatieverslag rond democratische vernieuwing. Zoals collega D’haeseleer aangeeft, werken we zeer naarstig en grondig om dat verslag voor te bereiden. Het doet mij heel veel plezier dat zelfs hij zich heel hard inzet als een van de zeven rapporteurs van dat informatieverslag.

Als we met zijn allen constateren dat onze representatieve democratie op haar limieten stoot, dat mensen steeds minder vertrouwen hebben in de politiek, de politieke instellingen, dat de roep naar modellen van deliberatieve democratie steeds luider wordt, dan moeten we daar gehoor aan geven. Dat doen we. Als er een plek is waar we boven de politieke mêlee van meerderheid en oppositie samen over kunnen nadenken, dan is het de Senaat. Meer zelfs, het is ook de plek waar we daarin stappen kunnen zetten.

In het verslag waaraan we bezig zijn zitten heel wat voorstellen over hoe we de Senaat kunnen gebruiken als een ontmoetingsplek, bijvoorbeeld tussen gekozen burgers en gelote burgers.

Ik sluit mij aan bij de collega’s die zeggen dat we de plek die we hebben, de Senaat, moeten gebruiken om onze democratie future proof te maken.

 

M. Bert Anciaux (sp.a). – Je soutiens les propos très sensés formulés par certains collègues. L’avenir du Sénat est en grande partie lié à celui de ce pays et à une éventuelle future réforme de l’État. Ces questions institutionnelles constituent précisément l’une des raisons de l’existence du Sénat. Vous savez qu’avec des collègues, j’ai déposé une demande d’établissement de rapport d’information visant à réaliser une évaluation approfondie de la réforme de l’État. Cette question sera également discutée en concertation avec la Chambre. Il va sans dire que le Sénat doit jouer et jouera son rôle à cet égard. C’est sans aucun doute l’endroit où les entités fédérées ont la possibilité de participer pleinement à ce débat institutionnel. Nous pourrons certainement commencer dans les mois à venir.

Par ailleurs, plusieurs orateurs ont déjà évoqué l’avenir même du Sénat. Il ne peut y avoir aucun tabou à ce sujet, mais comme l’ont déjà dit les collègues Segers et Daems, la caractéristique la plus typique du Sénat est qu’il est ou devrait être un lieu de rencontre des entités fédérées. Que faut-il faire pour renforcer ce rôle ? En plus du comité de concertation ministériel, il devrait y avoir un comité de concertation parlementaire, le pendant parlementaire de l’organe ministériel. Cela renforcerait la démocratie.

Les entités fédérées devraient également réfléchir, avec le gouvernement fédéral, au renforcement de la démocratie en ce qui concerne les compétences internationales. Beaucoup d’entre vous ont également une certaine expérience internationale. J’en ai moi-même un peu et je reconnais honnêtement que la prise de décision au Conseil des ministres de l’Union européenne n’est pas toujours un modèle de démocratie. Il n’y a aucun contrôle parlementaire sur ce que les mandataires y disent au nom de leur pays. Il n’y a pas de concertation ni de contrôle préalables. Dans de nombreux cas, ce sont les hauts fonctionnaires qui préparent les décisions. Les parlements doivent s’impliquer davantage. Le Sénat peut certainement jouer un rôle à cet égard, également en tant que représentant des entités fédérées.

J’espère que nous pourrons nous consacrer à cet objectif dans les mois et les années à venir. Je souscris pleinement, Monsieur D’haeseleer, à la critique selon laquelle nous y avons accordé trop peu d’attention ces six dernières années. Le rôle du Sénat est d’être un grand précurseur dans ce domaine.

Au nom de mon groupe, je tiens à remercier le directeur du service Finances, M. Lode Vanhaverbeke, ainsi que l’ensemble du personnel, pour leurs efforts visant à faire de ce Sénat une institution particulièrement efficace.

Le Sénat en tant qu’institution et le personnel du Sénat ne méritent pas d’être considérés comme du « gaspillage » et d’être présentés comme tels à l’extérieur. Ce n’est pas une institution coûteuse.

Je n’ai encore entendu personne proposer de brûler le bâtiment du Sénat, comme ce fut le cas pour la Chambre en 1883 et, heureusement, je n’ai encore entendu personne dire que le personnel statutaire devait être mis dehors du jour au lendemain. Les dépenses relatives à ces deux postes représentent plus de 60 % du budget, dont 25 %, et c’est votre propre responsabilité, chers collègues, sont consacrés au personnel des groupes politiques. Dans de nombreux cas, ce personnel ne travaille même pas au sein des groupes ni du Sénat. Ces sommes constituent un financement déguisé des partis politiques. N’incriminez pas le Sénat. Si nous le voulons, nous pouvons économiser immédiatement 25 % du budget. Je suis prêt à assumer cette responsabilité, mais nous devrons alors tous le faire et nous pourrons alors, de manière crédible, mener publiquement le débat relatif aux économies. La partie du budget consacrée au bâtiment et au personnel du Sénat ne peut être remise en question mais tout le reste est négociable à mes yeux. Le budget de fonctionnement proprement dit représente 10 % du budget total, soit 4 millions d’euros. Nous devrions aussi avoir le courage de dire que si ce montant est utilisé pour réaliser pleinement la concertation entre les entités fédérées et impliquer réellement celles-ci dans la prise de décision à l’échelon fédéral ou confédéral, ce n’est certainement pas une dépense exagérée.

Je tiens à remercier le personnel, qui ne mérite pas d’être si mal traité en public.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Er zijn door de collega’s bijzonder zinnige zaken gezegd, ik ondersteun ze. De toekomst van de Senaat hangt voor een groot stuk samen met de toekomst van dit land, en met de staatshervorming die mogelijk in de toekomst zou moeten gebeuren. Eén van de bestaansredenen van de Senaat betreft net die institutionele aangelegenheden. U weet dat ik daarrond samen met collega’s een voorstel van informatieverslag heb neergelegd om een grondige evaluatie te maken van de staatshervorming. In overleg zal dit ook samen met de Kamer worden bekeken. Het is nogal vanzelfsprekend dat de Senaat daarin zijn rol moet en zal spelen. Het is zonder enige twijfel dé plek waar de deelgebieden de mogelijkheid hebben om grondig deel te nemen aan dat institutionele debat. Dat zal dus zeker en vast de volgende maanden kunnen worden opgestart.

Ten tweede, er is al door verschillende sprekers verwezen naar de toekomst zelf van de Senaat. Daarover mag geen taboe bestaan, maar zoals collega’s Segers en Daems al hebben gezegd, het meest typische aan de Senaat is dat het een ontmoetingsplaats is of zou moeten zijn van de deelgebieden. Wat is daarvoor nodig om dat sterker te maken? Ik geloof dat er naast het ministerieel overlegcomité, er ook een vorm van parlementair overlegcomité moet zijn, de parlementaire tegenpoot van de ministeriële poot die reeds bestaat. Dat zou alleen maar de democratie verhogen.

Ook de deelgebieden zouden samen met de federale overheid moeten nadenken over de versterking van de democratie op het gebied van internationale bevoegdheden. Velen van jullie hebben ook ervaringen op internationaal vlak. Ik heb daar een beetje ervaring in en moet u eerlijk zeggen dat de besluitvorming op de Raad van Ministers van de Europese Unie niet altijd het toonvoorbeeld is van goede democratie. Er is geen parlementaire controle van wat mandatarissen daar namens het land gaan vertellen. Voorafgaand is daar geen overleg of toetsing. In vele gevallen zijn het topambtenaren die de besluitvorming voorbereiden. Die zaken zouden volgens mij meer parlementair moeten gebeuren. Daarin kan de Senaat absoluut een rol in spelen, ook als vertegenwoordiger van die deelgebieden.

Ik hoop dat we daar de volgende maanden en jaren grondig werk van kunnen maken. De kritiek die daarop is geuit, dat daar de laatste zes jaar te weinig aandacht aan is besteed, mijnheer D’haeseleer, dat onderschrijf ik helemaal. Het is de rol van de Senaat om daarin een grote voortrekker te zijn.

Naar aanleiding van de begroting wil ik namens mijn fractie, in het bijzonder de directeur Financiën, de heer Lode Vanhaverbeke bedanken, maar ook al het personeel voor hun inspanningen om van deze Senaat een bijzonder efficiënte instelling te maken.

Ik vind dat de Senaat als instelling en het personeel van de Senaat het niet verdienen om als geldverspillend te worden beschouwd en aan de buitenwereld te worden voorgesteld. Het is geen geldverslindende instelling.

Ik heb er nog niemand voor horen pleiten om het gebouw van de Senaat in brand te steken en zo te laten staan, zoals in 1883 met de Kamer is gebeurd. Ik heb gelukkig nog niemand horen zeggen dat het statutair personeel van vandaag op morgen op straat gezet moet worden. De uitgaven voor deze twee posten zijn goed voor meer dan 60 % van de begroting. 25 % van de begroting, en dat is uw eigen verantwoordelijkheid, collega’s, gaat naar het fractiepersoneel. In vele gevallen zit dat personeel niet in de fractie en niet in de Senaat. Dat is een financiering van politieke partijen. Steek dat niet op de Senaat. We kunnen onmiddellijk 25 % besparen als we dat willen. Ik wil die verantwoordelijkheid nemen. Maar dan moeten we ze allemaal nemen en kunnen we op een geloofwaardige manier naar de buitenwereld het besparingsdebat voeren. Maar niet over die 65 % die gaat over gebouwen en personeel. Al de rest is voor mij bespreekbaar. De werkingsmiddelen zelf van de Senaat maken 10 % van de begroting uit, dus 4 miljoen euro. Ik vind dat we ook de moed moeten hebben om te zeggen dat als die 4 miljoen euro gebruikt worden om het overleg tussen de deelgebieden – meer dan vandaag, dat geef ik toe – écht te realiseren en de deelgebieden echt te betrekken bij de besluitvorming op federaal of confederaal vlak, dat heus geen overdreven kost is.

Ik dank het personeel, dat een betere publieke behandeling verdient.

 

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Nous respectons également le personnel et le remercions pour son travail, mais ce n’est pas le sujet du débat, qui ne concerne ni le bâtiment ni le personnel. Je siège au Sénat depuis dix ans et j’ai vu de nombreux membres du personnel partir dans d’autres institutions, notamment dans les entités fédérées ou encore à la Cour des comptes. J’ai le plus grand respect pour le personnel, mais le débat porte sur la raison d’être du Sénat en tant qu’institution politique. Comme l’a dit M. Gryffroy, quelle est la valeur ajoutée politique de cette institution ? Même à l’échelon international, je peux me référer à notre position dans le cadre du Traité de Lisbonne. En effet, selon la déclaration 51, les parlements des entités fédérées sont au même niveau que le Parlement fédéral. Il est donc possible, sur cette base, de participer à ces institutions

Les 40 millions que nous allons à nouveau dépenser pour cette institution constituent le sujet du débat, 40 millions en ces temps de crise sévère, une crise due à l’épidémie de coronavirus, où les différents budgets de ce pays accusent déjà de lourds déficits. Et pourtant, nous allons à nouveau octroyer quelque 40 millions d’euros à cette institution, à un moment où le secteur des soins de santé réclame à juste titre des primes supplémentaires, qu’il reçoit d’ailleurs des gouvernements fédéral, flamand et autres. Et pourtant, nous jugeons nécessaire de maintenir cette institution politique… Nous devrions oser fixer nos priorités en ces temps de crise et d’abord nous concentrer sur le secteur des soins de santé, sur les services de secours et de sécurité et sur la police, plutôt que de maintenir cette institution politique onéreuse.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Ook wij respecteren het personeel en bedanken hen voor hun werk. Maar dat is niet de essentie van het debat. Het debat gaat niet over het gebouw of over het personeel. Al heel wat personeelsleden zijn tijdens de tien jaar dat ik hier zetel, naar andere instellingen vertrokken. Ik weet dat heel wat bekwame personeelsleden naar de deelstaten zijn gegaan, en ook naar het Rekenhof. Ik heb alle respect voor het personeel, maar het debat gaat over de zin en onzin van de Senaat als politieke instelling. Zoals collega Gryffroy al zei: waar is de politieke meerwaarde van deze instelling? Zelfs op internationaal vlak is er ons standpunt bij het verdrag van Lissabon, verklaring 51 die zegt dat de deelstaatparlementen op hetzelfde niveau staan als het nationaal, federaal parlement. Op die manier kan er ook een oplossing zijn om deel te nemen aan die instellingen.

De essentie is nu dat wij opnieuw een kleine 40 miljoen aan deze instelling gaan uitgeven. 40 miljoen in tijden van zware crisis, een coronacrisis, waarbij er nu reeds bijzondere zware tekorten zijn op de diverse begrotingen in dit land. En toch gaan wij opnieuw een kleine 40 miljoen aan deze instelling geven op een ogenblik dat de zorgsector terecht vraagt om bijkomende premies en die ook krijgt van de federale, Vlaamse en andere overheden. En toch vinden wij het nodig om deze politieke instelling te behouden… Ik denk dat wij onze prioriteiten moeten durven stellen in tijden van crisis en dat er eerst naar de zorgsector, naar de hulp- en veiligheidsdiensten, de politie, de zorgverlening moet worden gekeken, veeleer dan een politieke instelling in stand te houden die ons te veel geld kost en waar de prioriteit niet kan liggen.

 

Mme Sabine de Bethune (CD&V). – Nous aurons le temps d’approfondir la question dans les mois à venir et, pour ce qui est de mon groupe, dans un état d’esprit très constructif. Concernant le rôle futur du Sénat, nous devons, comme je l’ai déjà souligné, façonner et développer les instruments du fédéralisme de coopération.

Je voudrais, à cet égard, évoquer une de nos réalisations. À la fin de la législature précédente, nous avons approuvé le projet de création, au Sénat, d’un centre d’expertise pour la Belgique fédérale et les réformes de l’État. Ce centre d’expertise coïncide en partie avec notre service juridique, mais c’est aussi un instrument que nos excellents juristes et hauts fonctionnaires peuvent utiliser, non seulement pour accomplir les tâches classiques au service de notre mission législative, concernant la Constitution et les lois spéciales, mais également pour être le point d’expertise par excellence, dans notre pays fédéral, pour tout ce qui concerne la réforme de l’État et la répartition des compétences. C’est une tâche nécessaire dans un pays fédéral, mais qui n’est encore prise en charge par aucun service administratif.

Il s’agit d’un exemple parmi d’autres et je ne m’étendrai pas sur le sujet aujourd’hui. Nous adopterons une approche créative, car c’est en anticipant, dans nos investissements, les défis de demain que nous garantiront le fonctionnement efficace du pays fédéral que nous aimons, au service de la population.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). – We zullen de komende maanden de tijd hebben om dit verder te bespreken en, wat mijn fractie betreft, met een zeer constructieve ingesteldheid. Voor de invulling van de taken van de Senaat in de toekomst moeten we, zoals ik daarstraks al heb benadrukt, de instrumenten van het samenwerkingsfederalisme smeden en uitwerken. Ook dat moet vorm krijgen om hanteerbaar te zijn.

In dat verband wil ik naar één van onze realisaties verwijzen. Aan het einde van de vorige legislatuur hebben we samen het plan goedgekeurd om in de Senaat een kenniscentrum over het federale België en de voorbije staatshervormingen op te richten. Vandaag valt dat kenniscentrum voor een stuk samen met onze juridische dienst, maar tegelijk is het een instrument waarmee onze topjuristen en topambtenaren niet alleen de klassieke opdrachten ten dienste van onze wetgevende taak – op het vlak van de Grondwet en bijzondere wetten – kunnen uitvoeren, maar ook hét kennispunt in ons federale land kunnen vormen voor alles wat de staatshervorming en de bevoegdheidsverdeling in ons land betreft. In een federaal land is dat een noodzakelijke opdracht, maar hij wordt tot nog toe door geen enkele administratieve dienst opgenomen.

Dit is één voorbeeld en zo zijn er tal van punten. Ik zal er vandaag niet verder op ingaan. We zullen het creatief benaderen, want het zijn future proof investeringen die ervoor zorgen dat het federale land waar we van houden, goed functioneert ten dienste van de mensen.

 

  La discussion est close.

  De bespreking is gesloten.

 

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la dotation du Sénat.

  De stemming over de dotatie van de Senaat heeft later plaats.

 

Proposition de résolution visant à empêcher l’exécution imminente de la peine de mort prononcée contre le docteur Ahmadreza Djalali en Iran (de Mme Latifa Gahouchi et consorts ; Doc. 7‑207)

Voorstel van resolutie ter voorkoming van de imminente uitvoering van de doodstraf die is uitgesproken tegen dr. Ahmadreza Djalali in Iran (van mevrouw Latifa Gahouchi c.s.; Stuk 7‑207)

 

Discussion

Bespreking

 

Mme Latifa Gahouchi (PS). – La situation du docteur Djalali en Iran est aujourd’hui plus que préoccupante. Son épouse a reçu un appel de son mari lui annonçant que son exécution était imminente. Il est donc important que nous nous mobilisions, une fois encore, afin de communiquer un message fort au pouvoir iranien ainsi que sur la scène internationale.

La voix de la Belgique est importante ; notre pays est étroitement impliqué dans ce dossier, étant donné que le docteur Djalali est professeur invité à la VUB. Au vu des derniers éléments intervenus en Iran, il importe que le Sénat prenne à nouveau une initiative dans le cadre de cette tragique affaire. Les représentants du Nord, du Sud, des Bruxellois et des germanophones ont ainsi l’opportunité d’adopter, tous ensemble, une position commune dans cette assemblée qui regroupe les sénateurs des Communautés et des Régions. Cela renforce assurément la portée des textes qui ont déjà été votés au sein des différents parlements de notre pays, le Sénat jouissant encore d’une reconnaissance certaine sur la scène de la diplomatie parlementaire. Nous avions déjà, à l’initiative de ma collègue Katia Segers, adopté à deux reprises, en novembre 2017 et en juillet dernier, une résolution en vue de soutenir le docteur Djalali.

Dois-je rappeler que la peine capitale est trop courante en Iran ? Ce pays compte, par habitant, le plus grand nombre d’exécutions au monde. La peine de mort est loin d’être une sentence symbolique. Le risque est énorme que la sanction soit appliquée dans les prochains jours, comme le craint l’épouse du docteur Djalali.

Par cette proposition de résolution, nous demandons aux différents gouvernements de notre pays d’appeler toutes les autorités à condamner fermement et conjointement le jugement auprès de l’État iranien, d’insister avec force auprès du gouvernement iranien pour que la condamnation à mort ne soit pas exécutée, et que le docteur Djalali soit gracié et libéré immédiatement et sans conditions. Il importe en effet de prendre en compte la détérioration de l’état de santé de ce dernier, les années de prison, les conditions de détention ainsi que les tortures émotionnelles et physiques qu’il a dû subir et qui l’ont considérablement affaibli.

L’Iran est un pays magnifique mais ô combien complexe. Les violations des droits de l’homme perpétrées à répétition dans ce pays ont déjà été pointées à plusieurs reprises. C’est la raison pour laquelle nous demandons, dans tous les contacts avec l’État iranien, que le respect des droits de l’homme soit mis à l’agenda et que l’on plaide pour la suppression de la peine de mort. La position de l’État iranien, de sa justice et de son monde judiciaire est absolument incompatible avec les droits fondamentaux que nous défendons à l’échelon belge et européen. Aujourd’hui, le Sénat a l’occasion de réaffirmer clairement l’importance de ces valeurs et de rappeler la manière dont nous pouvons agir pour les défendre. Je voudrais ici remercier les collègues qui ont cosigné cette proposition de résolution.

Mevrouw Latifa Gahouchi (PS). – De situatie van dr. Djalali in Iran is vandaag uiterst zorgwekkend. Zijn echtgenote kreeg telefoon van hem waarin hij zei dat zijn executie nakend is. Het is dus belangrijk dat we nog eens alles in het werk stellen om een krachtig signaal te geven aan de Iraanse overheid en aan de internationale politieke wereld.

De stem van België is belangrijk. Ons land is nauw betrokken in dit dossier omdat dr. Djalali gastprofessor is aan de VUB. Wegens de recentste ontwikkelingen in Iran is het belangrijk dat de Senaat opnieuw een initiatief neemt in deze tragische aangelegenheid. Met dit initiatief kunnen de vertegenwoordigers van het noorden en het zuiden van ons land, Brusselaars en Duitstaligen allen samen een gemeenschappelijk standpunt innemen in deze assemblee, waarin de senatoren van de Gewesten en de Gemeenschappen verenigd zijn. Dat versterkt zeker de draagwijdte van de teksten die reeds werden goedgekeurd in de verschillende parlementen van ons land, want de Senaat geniet nog een zekere erkenning in de wereld van de parlementaire diplomatie. We hebben al twee keer, in november 2017 en in juli jongstleden, op initiatief van collega Katia Segers, een resolutie goedgekeurd om dr. Djalali te steunen.

Ik moet er niet aan herinneren dat de doodstraf in Iran gangbaar is. Iran telt het grootste aantal executies per inwoner ter wereld. De doodstraf is allesbehalve een symbolische straf. Het gevaar is zeer groot dat de terechtstelling wordt uitgevoerd de komende dagen, zoals de echtgenote van dr. Djalali vreest.

Met dit voorstel van resolutie vragen we de verschillende regeringen van ons land alle overheden op te roepen om gezamenlijk ten aanzien van de Iraanse Staat het vonnis scherp te veroordelen; er bij de Iraanse regering krachtig op aan te dringen dat de doodstraf niet wordt uitgevoerd, dat aan dr. Djalali gratie wordt verleend en dat hij onvoorwaardelijk en onverwijld wordt vrijgelaten. We moeten immers rekening houden met de verslechterde gezondheidstoestand van dr. Djalali. De jarenlange opsluiting, de omstandigheden van zijn opsluiting en de emotionele en fysieke martelingen hebben hem aanzienlijk verzwakt.

Iran is een prachtig land, maar het is zo complex. Op de veel voorkomende schendingen van de mensenrechten in dat land werd reeds meermaals gewezen. Daarom vragen we dat in elk contact met de Iraanse Staat het respect voor de mensenrechten op de agenda wordt gezet en voor de afschaffing van de doodstraf wordt gepleit. Het standpunt van de Iraanse Staat, van de Iraanse Justitie en van de Iraanse gerechtelijke wereld staat haaks op de fundamentele rechten die we op Belgisch en Europees vlak verdedigen. Vandaag heeft de Senaat de kans opnieuw duidelijk het belang van die waarden te bevestigen en te herinneren aan wat we kunnen doen om die waarden te verdedigen. Ik dank alle collega’s die deze resolutie mee hebben ondertekend.

 

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – La situation du professeur Djalali est très préoccupante. Nous avons déjà pris position à cet égard au Parlement flamand. Je renvoie donc aux discussions qui y ont eu lieu et aux nombreuses initiatives prises par l’ancien ministre-président, Geert Bourgeois, et l’actuel ministre-président, Jan Jambon, pour exercer des pressions sur l’Iran et l’ambassadeur iranien.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – De situatie van professor Djalali is bijzonder ernstig. We hebben daarover ook al in het Vlaams Parlement een standpunt ingenomen. Inhoudelijk verwijs ik dus naar de besprekingen in het Vlaams Parlement en de vele initiatieven die voormalig minister-president Geert Bourgeois en ook huidig minister-president Jan Jambon hebben genomen om druk uit te oefenen op Iran en de Iraanse ambassadeur.

 

Mme Hélène Ryckmans (Ecolo-Groen). – Nous nous exprimons effectivement depuis quatre ans dans tous les parlements de ce pays pour demander que la peine de mort ne soit pas appliquée à l’encontre du professeur Djalali.

Comme nous le savons, il a été condamné à mort sur la base de prétendus aveux d’espionnage obtenus sous la torture, à l’issue d’un procès foulant aux pieds les droits de la défense.

Des nouvelles glaçantes, faisant craindre son exécution, sont communiquées par son épouse et son avocat et nous poussent à agir de manière encore plus forte. C’est aussi ce que demandent nombre de nos concitoyens qui ont allumé des bougies hier ou signé, ces derniers jours, des courriers pour réclamer, notamment, la libération du docteur Djalali. Je remercie Mme Segers et toutes les personnes de la communauté universitaire qui ont, au fil des ans, manifesté leur soutien au docteur Djalali et à son épouse.

Le professeur Djalali est un prisonnier d’opinion, condamné pour avoir refusé d’espionner d’autres étudiants. Il a été envoyé dans le couloir de la mort pour servir d’exemple. Les dernières nouvelles nous poussent à mener une action encore plus forte. Nous demandons sa grâce et sa libération immédiate, sans conditions, afin qu’il puisse rentrer chez lui. Nous estimons, comme de nombreux citoyens, qu’il faut continuer à mettre la pression. Toutes ces voix doivent renforcer celles de nos diplomates et représentants à l’échelon de l’Union européenne et des Nations unies. Il faut agir sans attendre, avant que l’état de santé du professeur Djalali ne se dégrade et que le pire n’arrive.

Chers collègues, je vous remercie donc d’avance pour ce vote, qui sera probablement unanime, visant à assurer sa survie. Nous pensons bien évidemment aussi à toutes les autres personnes dans le monde, qui n’ont pas sa notoriété ni autant de soutien que lui, mais qui croupissent aussi en prison, soumises à l’arbitraire et encourant la peine de mort, à laquelle nous nous opposons.

Mevrouw Hélène Ryckmans (Ecolo-Groen). – We vragen inderdaad al vier jaar in alle parlementen van ons land dat de terechtstelling van professor Djalali niet zou worden uitgevoerd.

Zoals bekend werd hij ter dood veroordeeld op basis van zogenaamde bekentissen van spionage, die bekomen werden onder foltering, in een proces waarin de rechten van de verdediging met de voeten werden getreden.

De berichten van zijn echtgenote en van zijn advocaat doen vrezen voor zijn executie en zetten ons aan nog krachtiger op te treden. Dat is ook de wens van tal van medeburgers die gisteren een kaars hebben aangestoken of in de voorbije dagen brieven hebben ondertekend om de vrijlating van dr. Djalali te eisen. Ik dank mevrouw Segers en alle mensen uit de universitaire gemeenschap die gedurende jaren blijk hebben gegeven van hun steun aan dr. Djalali en zijn echtgenote.

Dr. Djalali is een gewetensgevangene die veroordeeld werd omdat hij weigerde studenten te bespioneren. Hij werd in een dodencel geplaatst om een voorbeeld te stellen. De recentste berichten zetten ons aan nog krachtiger op te treden. We vragen gratie voor hem en de onmiddellijke, onvoorwaardelijke vrijlating, zodat hij terug naar huis kan. We menen, net zoals vele burgers, dat we druk moeten blijven uitoefenen. Al onze stemmen moeten de stem van de diplomaten en de vertegenwoordigers bij de Europese Unie en de Verenigde Naties kracht bijzetten. We moeten zonder dralen handelen, vooraleer de gezondheidstoestand van dr. Djalali nog slechter wordt en vooraleer het ergste gebeurt.

Beste collega’s, ik dank u dus bij voorbaat voor deze stemming, die wellicht eenparig zal zijn, en die het overleven van dr. Djalali beoogt. We denken uiteraard ook aan al die andere mensen ter wereld, die niet zo bekend zijn of niet evenveel steun krijgen, maar die ook wegkwijnen in de gevangenis, die afhankelijk zijn van willekeur en die de doodstraf krijgen, waartegen we ons verzetten.

 

M. Guy D’haeseleer (Vlaams Belang). – Le Vlaams Belang a déjà exprimé dans plusieurs assemblées ses préoccupations concernant la situation épouvantable dans laquelle se trouve le professeur Djalali. Force est de constater cependant que, jusqu’à présent, les progrès enregistrés sont timides voire nuls. À l’instar d’autres partis, nous sommes convaincus qu’il est nécessaire, aujourd’hui, de condamner les terribles violations des droits humains qui sont perpétrées tous les jours en Iran.

Si nous voulons encore conjurer le sort atroce et injuste réservé au professeur Djalali et sauver une vie innocente, c’est maintenant que nous devons prendre les mesures nécessaires, exercer autant de pression que possible et attirer l’attention sur la situation dramatique qui est la sienne.

Il est clair, entretemps, que le seul langage compris par le régime islamique barbare en Iran est un langage ferme. Nous apporterons bien entendu notre plein soutien à la proposition de résolution et lancerons ainsi au monde entier un signal clair contre le régime islamique criminel d’Iran.

De heer Guy D’haeseleer (Vlaams Belang). – Het Vlaams Belang heeft inmiddels in verschillende assemblees zijn bezorgdheid geuit over de verschrikkelijke situatie van professor Djalali. De bittere vaststelling is dat tot op heden weinig tot geen vooruitgang is geboekt. Net als andere partijen zijn wij er dan ook van overtuigd dat het noodzakelijk is om hier vandaag de verschrikkelijke schendingen van de mensenrechten te veroordelen die dagelijks in Iran plaatsvinden.

Als we het verschrikkelijke en onrechtvaardige lot van professor Djalali nog willen afwenden en een onschuldig mensenleven willen redden, dan is dit het moment om alle nodige stappen te zetten, zoveel mogelijk druk uit te oefenen en de schijnwerpers zoveel mogelijk op de dramatische situatie te laten schijnen.

Het is inmiddels wel duidelijk dat het barbaarse islamitische regime in Iran enkel krachtige taal wil verstaan. We zullen het voorstel van resolutie uiteraard volmondig steunen en op die manier een duidelijk signaal tegen het misdadige islamitische regime in Iran de wereld insturen.

 

M. Gaëtan Van Goidsenhoven (MR). – C’est la troisième fois que notre assemblée se prépare à adopter une résolution qui dénonce fermement la condamnation à mort du professeur Djalali, son procès inéquitable et sa possible exécution qui, aujourd’hui, semble malheureusement imminente. C’est la troisième fois que nous demandons qu’il soit libéré mais aussi, cette fois, gracié.

Je me félicite que ce message soit envoyé par l’ensemble des assemblées de notre pays, mais je ne me réjouis pas de devoir le réitérer encore et encore sans que la situation du professeur n’évolue. Nous resterons pourtant mobilisés, non seulement pour soutenir le professeur Djalali, mais aussi pour lutter contre la peine de mort et défendre le respect de l’ensemble de nos valeurs fondamentales, qui constituent aussi la base de notre politique étrangère, à savoir la défense des droits de l’homme et le respect de l’État de droit. Nous devons nous montrer ambitieux et intransigeants sur ces questions. Nous sommes d’ailleurs candidats à un troisième mandat au Conseil des droits de l’homme des Nations unies en 2023 et 2025, comme l’a indiqué la vice-première ministre et ministre des Affaires étrangères, Sophie Wilmès, lors des débats tenus à la Chambre il y a deux semaines. Cette candidature reflète notre solide engagement en faveur du respect de ces valeurs et notre détermination à faire en sorte qu’elles soient défendues par le biais de tous les canaux existant à cet effet.

Parallèlement à ce travail diplomatique, les démarches entreprises par la société civile et les organisations qui bataillent en faveur de la protection et du respect des droits de l’homme sont essentielles. Les circonstances qui entourent le sort du professeur Djalali dépassent malheureusement le cadre de la situation personnelle. On y voit le résultat d’un contexte politique et diplomatique dégradé en raison des difficultés liées au dossier nucléaire iranien et de la situation géostratégique régionale. Nous nous refusons à accepter qu’un homme en paie le prix de sa vie. Il n’est d’ailleurs, ici, pas question uniquement de la vie du professeur Djalali, mais aussi de celle de nombreux autres individus qui subissent les conséquences d’une lutte de pouvoir et d’intérêts qui dépasse leur propre condition.

À nouveau, je me félicite qu’une initiative similaire ait été prise dans les autres parlements de notre pays. Cela permet non seulement de souligner l’urgence et l’importance de notre message, mais aussi de démontrer à notre vice-première ministre et ministre des Affaires étrangères qu’elle est soutenue par l’ensemble du pays dans les démarches diplomatiques qu’elle entreprend dans cette terrible affaire. Au nom de mon groupe, j’exprime à nouveau notre solidarité et notre soutien total au professeur Djalali et à sa famille, qui traversent une épreuve particulièrement cruelle.

De heer Gaëtan Van Goidsenhoven (MR). – Het is de derde keer dat onze assemblee een resolutie zal goedkeuren die de terdoodveroordeling van professor Djalali, zijn oneerlijk proces en zijn mogelijke executie, die vandaag helaas imminent is, streng veroordeelt. Het is de derde keer dat we vragen dat hij vrijgelaten wordt, en deze keer vragen we ook dat hem gratie wordt verleend.

Ik ben blij dat alle assemblees van ons land deze boodschap hebben gegeven, maar ik betreur dat we die boodschap moeten blijven herhalen en dat de situatie van de professor niet verandert. We zullen ons toch blijven inzetten, niet enkel om professor Djalali te steunen, maar ook om de doodstraf te bestrijden en het respect voor al onze fundamentele waarden te verdedigen. Die waarden vormen ook de basis van ons buitenlands beleid, namelijk de verdediging van de mensenrechten en het respect voor de rechtsstaat. Met betrekking tot die thema’s moeten we ambitie tonen en mogen we geen toegevingen doen. We zijn trouwens kandidaat voor een derde mandaat bij de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties in 2023 en 2025, zoals vicepremier en minister van Buitenlandse Zaken Sophie Wilmès heeft gezegd tijdens de debatten in de Kamer twee weken geleden. Die kandidatuur is een weerspiegeling van ons stevig engagement voor de naleving van die waarden en van onze vastberadenheid om die waarden te verdedigen via alle bestaande kanalen.

Naast dit diplomatieke werk spelen ook de acties van het middenveld en van mensenrechtenorganisaties een essentiële rol. De omstandigheden rond het lot van professor Djalali overstijgen jammer genoeg het kader van zijn persoonlijke situatie. Ze zijn het gevolg van beschadigde politieke en diplomatieke relaties door de moeilijkheden in verband met het Iraanse nucleaire dossier en de regionale geostrategische situatie. Wij weigeren te aanvaarden dat iemand dat met zijn leven moet betalen. Het gaat trouwens niet alleen over het leven van professor Djalali, maar ook van vele anderen die de gevolgen van een machts- en belangenstrijd die hun eigen situatie overstijgt, ondergaan.

Nogmaals, ik ben blij dat een gelijkaardig initiatief werd genomen in de andere parlementen van ons land. Dat onderstreept niet alleen de dringendheid en het belang van onze boodschap, maar het is ook een blijk van steun van heel het land aan onze vicepremier en minister van Buitenlandse Zaken in haar diplomatieke stappen in deze verschrikkelijke zaak. Namens mijn fractie onderstreep ik opnieuw onze volledige steun en solidariteit ten aanzien van professor Djalali en zijn familie, die een bijzonder wrede beproeving doorstaan.

 

M. Orry Van de Wauwer (CD&V). – La situation précaire dans laquelle se trouve le professeur Djalali est connue. Plusieurs résolutions ont déjà été adoptées.

Il y a deux semaines, le Parlement flamand a encore adopté un texte. Nous étions soulagés que le professeur n’avait pas été exécuté. Mais sa situation reste incertaine. Cette semaine, j’ai reçu un courriel de son épouse qui craignait que l’exécution n’ait lieu la semaine prochaine.

On peut se demander si pareille résolution a un impact. J’estime que toute initiative peut être utile pour maintenir la pression au sein de la communauté internationale et continuer à attirer l’attention sur la situation du professeur Djalali. Les pouvoirs publics belges et la Commission européenne font tout ce qui est en leur pouvoir pour obtenir la libération du professeur.

Il y a deux semaines, le gouvernement suédois a pris contact avec les autorités iraniennes. L’Iran a directement répondu qu’il ne tolérerait aucune ingérence internationale. Cela ne doit pas nous effrayer. Je me réjouis donc que la ministre des Affaires étrangères, Mme Sophie Wilmès, ait pris contact avec son homologue iranien et le ministre-président flamand, M. Jan Jambon, fasse lui aussi tout ce qui est en son pouvoir pour libérer le professeur.

La résolution vise non seulement à obtenir la libération du professeur Djalali, mais aussi à condamner la peine de mort, qui est une peine inhumaine, dépourvue de toute justification morale, juridique ou religieuse. Nous soutiendrons bien entendu pleinement la proposition de résolution.

De heer Orry Van de Wauwer (CD&V). – De precaire situatie van professor Djalali is gekend. Er zijn al verschillende resoluties aangenomen.

Twee weken geleden heeft het Vlaams Parlement nog een tekst aangenomen. We waren toen opgelucht dat de executie van professor Djalali niet werd uitgevoerd. Zijn situatie blijft echter precair. Zijn vrouw mailde me deze week nog dat de executie volgende week zou kunnen plaatsvinden.

We kunnen ons de vraag stellen of een dergelijke resolutie een impact heeft. Ik meen dat elk initiatief nodig is om binnen de internationale gemeenschap de druk hoog te houden om de toestand van professor Djalali onder de aandacht te houden. De Belgische overheid en de Europese Commissie doen alles wat binnen hun mogelijkheden ligt om professor Djalali vrij te krijgen.

De Zweedse regering heeft twee weken geleden contact opgenomen met de Iraanse autoriteiten. Iran heeft daarop onmiddellijk geantwoord dat het geen enkele internationale inmenging zou dulden. We mogen ons daardoor niet laten afschrikken. Het is dan ook goed dat minister van Buitenlandse Zaken Wilmès contact heeft opgenomen met haar Iraanse ambtsgenoot en dat ook minister-president Jambon alles doet wat binnen zijn mogelijkheden ligt om professor Djalali vrij te krijgen.

Naast de vraag om de vrijlating van professor Djalali spreken we ons in de resolutie ook terecht uit tegen de doodstraf. Die straf blijft onmenselijk: er kan geen enkele morele, juridische of religieuze verantwoording voor worden ingeroepen.

Uiteraard zullen we het voorstel van resolutie voluit steunen.

 

M. Tom Ongena (Open Vld). – Chers collègues, je vous invite à retourner quatre ans en arrière dans votre vie et à considérer toutes les choses heureuses – je l’espère – qui se sont passées pendant ces quatre années. Cette introspection doit en tout cas vous rendre conscients du fait que quatre ans, c’est long, a fortiori si on les passe dans une cellule iranienne, dans des conditions inhumaines, soumis à des tortures, physiques et mentales. Essayez de vous imaginer l’horreur de devoir se demander chaque jour si l’exécution aura lieu. C’est une torture mentale inimaginable qu’on ne souhaite à personne, et certainement pas au professeur Djalali, qui s’est rendu en Iran avec les meilleures intentions du monde et qui a été emprisonné sans procès équitable.

Aucun effort n’est de trop pour dénoncer cette situation, pour convaincre les autorités iraniennes de revoir leur opinion et, surtout, de libérer le professeur.

Cette situation inacceptable va à l’encontre de toute conception démocratique. C’est donc avec conviction que notre groupe votera la proposition de résolution, en espérant pouvoir lancer un signal, parallèlement aux efforts de tous les autres parlements de notre pays et de tous les autres chefs et membres de gouvernement. Nous espérons que nous pourrons rapidement donner des nouvelles à la famille, à l’épouse et aux enfants du professeur.

De heer Tom Ongena (Open Vld). – Collega’s, ik nodig u uit om zelf vier jaar terug te gaan in uw leven en vast te stellen wat er in die vier jaar allemaal is gebeurd. Ik hoop voor u heel veel heuglijke dingen. Het moet u in ieder geval doen beseffen dat vier jaar een lange tijd is, zeker als men dan nog vier jaar in een Iraanse cel zit, in de mensonwaardige omstandigheden waarin hij zit, blootgesteld aan foltering, zowel fysiek als mentaal. U kunt zich niet inbeelden hoe erg het moet zijn om zich elke dag af te vragen of men die onterechte terdoodveroordeling zal uitvoeren. Overleef ik deze dag of niet? Het is een mentale foltering die we ons niet kunnen voorstellen en die we niemand toewensen. Al zeker niet deze persoon, die met de beste bedoelingen naar Iran is afgereisd en zonder eerlijk proces in de cel is gegooid.

Geen enkele inspanning die we kunnen doen, is teveel om dit aan te klagen, om de Iraanse autoriteiten ertoe te bewegen om hun mening te herzien en vooral om professor Djalali vrij te laten.

Dit gaat in tegen elk democratisch besef en is onaanvaardbaar. Daarom zal onze fractie deze resolutie met heel veel plezier steunen, in de hoop dat we een signaal kunnen geven, samen met de inspanningen van alle andere parlementen in dit land en alle andere regeringsleiders en -leden. We hopen dat we de familie, de echtgenote en de kinderen snel nieuws kunnen brengen.

 

Mme Katia Segers (sp.a). – Je remercie Mme Gahouchi de son initiative et les collègues de leur soutien. Il est important de redéposer cette résolution au Sénat, la troisième déjà. Il est très regrettable qu’aucun progrès n’ait encore été enregistré dans ce douloureux dossier.

Notre résolution n’est pas non plus unique : de nombreuses initiatives ont été prises, au Parlement flamand, au Parlement européen, à la Chambre, dans d’autres pays, au Parlement wallon, à Bruxelles, y compris par des chefs religieux, sans résultat jusqu’à ce jour cependant.

Le sort du professeur Djalali est terrible, pas seulement pour son épouse et ses deux enfants, mais pour notre monde. Il est cynique que le docteur Djalali, qui coordonne un master complémentaire international en médecine des catastrophes et dont la spécialité pourrait nous être très utile en cette période de pandémie, croupisse depuis quatre ans déjà dans une prison et se trouve dans un état de santé déplorable. La proposition de résolution contient tout l’historique du dossier. J’espère que nous voterons cette proposition à l’unanimité. Notre groupe demande lui aussi la libération du professeur ou, à tout le moins, la tenue d’un procès équitable. Mais nous demandons surtout que le professeur Djalali soit gracié et libéré, afin qu’il puisse mettre son expertise à profit, à savoir sauver des vies humaines.

Mevrouw Katia Segers (sp.a). – Ik dank collega Gahouchi voor het initiatief en de collega’s om het mee te ondersteunen. Het is belangrijk dat we opnieuw die resolutie in de Senaat indienen. Het is al de derde. Het is bijzonder jammer dat er vooralsnog geen vooruitgang is geboekt in dit bijzonder trieste dossier.

Onze resolutie is ook niet de enige. In het Vlaams Parlement, in het Europees Parlement, in de Kamer, in andere landen, in het Waals Parlement, in Brussel, overal zijn er heel veel initiatieven genomen, ook door religieuze leiders, vooralsnog zonder het verhoopte resultaat.

Het lot van dokter Djalali is verschrikkelijk, niet alleen voor zijn vrouw en zijn twee kleine kinderen, maar ook voor onze wereld. Het is zo cynisch dat dokter Djalali, die coördinator is van een internationale master na master in rampspoedgeneeskunde, met zijn specialiteit die ons zo goed van pas zou komen in de pandemie, al vier jaar lang in een gevangenis zit weg te kwijnen, dat zijn gezondheid erop achteruit gaat. Ik hoef de geschiedenis van het dossier niet meer te vertellen. Men kon ze ook lezen in de resolutie. Ik hoop dat we dit dadelijk kamerbreed kunnen goedkeuren. Ook onze fractie vraagt dat wordt overgegaan tot de vrijlating, of toch tenminste dat er een eerlijk proces komt. Maar vooral vragen wij gratie en vrijlating van dokter Djalali, zodat hij kan doen wat hij wil doen, wat zijn grootste expertise is, zijn drive in het leven, en dat is mensenlevens redden.

 

M. Rik Daems (Open Vld). – Il est important que l’on puisse voter cette proposition maintenant car j’aurai plus tard un entretien avec M. Bozkir, le président de l’Assemblée générale des Nations unies. Il peut être utile de lui soumettre cette résolution votée par le Sénat, étant donné que la Belgique est encore membre du Conseil de sécurité pendant deux semaines.

Nous ne devons pas en surestimer l’impact, mais tout ce que nous pouvons faire, même une résolution du Sénat, peut aider. À l’étranger, quand on dit Sénat et sénateur, on jouit automatiquement d’une certaine autorité. La situation du professeur Djalali fait partie des sujets que je compte aborder et j’insisterai auprès de M. Bozkir pour que des actions soient entreprises.

Je compte également aborder la question lors de mon entretien avec le secrétaire général, M. Guterres. Les petits ruisseaux font les grandes rivières : le fait que ces deux personnalités importantes font pression elles aussi contribuera peut-être à faire avancer les choses. J’ai l’impression que les autorités iraniennes sont un peu plus enclines à négocier, ce qui ne veut rien dire évidemment. Nous devons malheureusement nous préparer à ce qu’elles persistent à faire ce qu’elles ont annoncé. Je remercie le Sénat de cette résolution et je ferai ce que je peux ici à New York.

De heer Rik Daems (Open Vld). – Het is belangrijk dat over deze resolutie nu kan worden gestemd, want ik heb straks een onderhoud met de heer Bozkir. Hij is de voorzitter van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Uiteraard heb ik die afspraak in een andere hoedanigheid, maar deze resolutie mee kunnen nemen vanuit de Belgische Senaat, wetende dat België nog twee weken lid is van de Veiligheidsraad, kan misschien helpen.

We moeten onszelf niet rijk rekenen en denken dat er heel veel impact is. Alles wat we kunnen doen, helpt, ook een resolutie hier in de Senaat. Vergeet niet dat ‘Senaat’ en ‘a senator’ in het buitenland weegt, what’s in a name? Ik kan u bevestigen dat dit al in mijn speaking points staat en dat ik er bij de heer Bozkir op aandring dat er vanuit die hoek – en dat is al zo – enige actie wordt ondernomen.

Ik neem mij voor om dit ook aan te halen in het gesprek met VN‑secretaris-generaal Guterres. Het is misschien wat toevallig nu, maar alle kleine beetjes helpen. Wie weet, is het een kleine bijdrage om via die twee, toch wel heel belangrijke, mensen wat mee aan de kar te duwen? Ik heb wel de indruk dat de Iraanse autoriteiten al wat meer onderhandelingsgezind zijn, dat wil niets zeggen natuurlijk. We moeten er spijtig genoeg echt op voorbereid zijn dat zij zouden doorzetten met wat ze voor ogen hebben. Bedankt, dat deze resolutie er nu via de Senaat kan komen, ik zal mijn steentje bijdragen hier vanuit New York.

 

  La discussion est close.

  De bespreking is gesloten.

 

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la proposition de résolution.

  De stemming over het voorstel van resolutie heeft later plaats.

 

Proposition de résolution relative au conflit au Tigré (nord de l’Éthiopie) (de M. Orry Van de Wauwer et consorts ; Doc. 7‑208)

Voorstel van resolutie over het conflict in Tigray (Noord-Ethiopië) (van de heer Orry Van de Wauwer c.s.; Stuk 7‑208)

 

Discussion

Bespreking

 

M. Orry Van de Wauwer (CD&V). – La proposition de résolution à l’examen porte sur un conflit en Éthiopie qui a provoqué une catastrophe humanitaire. Le Tigré, région située dans le nord de l’Éthiopie, est confronté ces derniers mois à une grave famine consécutive à une invasion de sauterelles. Des programmes d’aide internationale ont été prévus en vue de l’acheminement d’une aide alimentaire. Quatre-vingt pour cent des fermiers locaux pourvoient à leurs propres besoins, mais leur récolte a été entièrement détruite. La distribution de l’aide a été entravée par l’épidémie de Covid‑19. Un grave conflit militaire éclaté début novembre a encore aggravé la situation. Une réforme politique obtenue difficilement se mettait en place. Des discussions ont été menées quant à l’organisation d’élections locales, qui ne pouvaient pas être organisées en raison de l’épidémie de Covid‑19 mais ont malgré tout eu lieu, déclenchant un conflit militaire. La capitale du Tigré, Mekele, est à présent sous le contrôle du premier ministre éthiopien. La capitale et toute la région ont été encerclées par des troupes fédérales, et les organisations d’aide ont difficilement accès à la région.

Malgré la conclusion d’un accord entre le gouvernement d’Éthiopie et les Nations unies, la situation reste extrêmement précaire et un million de personnes environ sont exposées à un risque de famine. Il n’est pas évident de dresser un bilan précis de la situation actuelle. Mekele est coupée du monde extérieur, tant physiquement par la présence de troupes que virtuellement. Il est donc difficile d’obtenir des informations actualisées. Selon les dernières données du Bureau de la coordination des affaires humanitaires des Nations unies, les rations alimentaires destinées aux déplacés du Tigré sont épuisées. Les personnes devant être secourues n’ont toujours pas accès à l’aide et supplient la communauté internationale d’exercer des pressions sur les autorités éthiopiennes pour qu’un accès sûr et inconditionnel aux régions et personnes touchées soit assuré.

Il est donc crucial de mener une action diplomatique afin d’éviter une nouvelle famine et une nouvelle déstabilisation dans la Corne de l’Afrique et, ainsi, de sauver des milliers de vies civiles innocentes. Les résolutions du Sénat ont encore beaucoup d’impact à l’étranger. Une résolution similaire a été approuvée au Parlement flamand cette semaine. Un certain nombre d’adaptations ont néanmoins été apportées.

Dans la résolution à l’examen, nous exprimons notre inquiétude concernant la situation dans la région et condamnons les violences commises à l’encontre des civils, tant celles du gouvernement éthiopien vis-à-vis de Mekele que celles du Front de libération du peuple du Tigré à l’égard de la capitale érythréenne, Asmara. Nous appelons toutes les parties à un cessez-le-feu et demandons à la communauté internationale de mettre en place un mécanisme pour assurer un suivi de ce cessez-le-feu et rechercher une solution pacifique au conflit. Nous demandons également de garantir l’acheminement de l’aide humanitaire à la population par la mise en place de corridors humanitaires, la réalisation d’une enquête internationale sur les violations des droits de l’homme et la traduction en justice des responsables. Nous demandons au gouvernement de notre pays et à la communauté internationale de soutenir le gouvernement soudanais et les autorités locales dans l’accueil des réfugiés éthiopiens de la région.

J’espère que la résolution à l’examen pourra compter sur un soutien aussi large que possible.

De heer Orry Van de Wauwer (CD&V). – Dit is een voorstel van resolutie over een conflict in Ethiopië dat leidt tot een humanitaire ramp voor de inwoners. Tigray is een regio in het noorden van Ethiopië, die de voorbije maanden geconfronteerd is met een zware hongersnood na een sprinkhanenplaag. Er waren internationale hulpprogramma’s voorzien om daar aan voedselhulp te doen. Tachtig procent van de boeren daar is zelfvoorzienend en hun oogst was volledig vernield. De corona-epidemie maakte het moeilijker om daar hulp te verdelen. Daarbovenop ontstond begin november nog een zwaar militair conflict. Er was een moeizaam verworven politieke hervorming aan de gang. Er was discussie over de organisatie van lokale verkiezingen, die niet mochten doorgaan door de corona-epidemie en die toch hebben plaatsgevonden, en de aanleiding waren voor het militaire conflict. De hoofdstad van Tigray, Mekelle, staat intussen onder het bewind van de premier van Ethiopië. Federale troepen hebben heel de regio en de hoofdstad omsingeld. De toegang voor hulporganisaties tot de regio verloopt moeilijk.

Ondertussen zou er wel een akkoord zijn tussen de regering van Ethiopië en de VN. Toch blijft de situatie enorm precair en dreigt er een hongersnood voor ongeveer een miljoen mensen. Het is moeilijk om een goed zicht te krijgen op de huidige situatie. Mekkele is afgesloten van de buitenwereld, zowel fysiek door de troepen als online. Het is dus moeilijk om aan actuele informatie te geraken. Volgens de laatste berichten van de VN‑office voor de coördinatie van de humanitaire zaken zijn de voedselrantsoenen voor de ontheemden in Tigray op. De mensen in nood hebben nog steeds geen toegang tot hulp en smeken de internationale gemeenschap om druk te blijven uitoefenen op de Ethiopische autoriteiten opdat er een onvoorwaardelijke en veilige toegang komt tot de getroffen regio’s en mensen daar.

Diplomatieke actie is dus broodnodig om een nieuwe hongersnood en destabilisatie in de Hoorn van Afrika te voorkomen, en zo duizenden onschuldige burgerlevens te redden. Vandaar dit voorstel van resolutie. In het buitenland hebben de resoluties van de Senaat nog steeds veel impact. In het Vlaams Parlement hebben we deze week een soortgelijke resolutie goedgekeurd. Er zijn wel een aantal aanpassingen gebeurd in deze resolutie.

In de voorliggende resolutie uiten we onze bezorgdheid over de situatie in de regio en veroordelen we het geweld tegen burgers, zowel van de Ethiopische regering tegen Mekkele als van de Tigray’s People Liberation Front op de Eritrese hoofdstad Asmara. We roepen alle partijen op tot een staakt-het-vuren en vragen de internationale gemeenschap om een mechanisme op te zetten om hierop toe te zien en om te streven naar een vreedzame oplossing van het conflict. We vragen ook om de humanitaire bijstand aan de bevolking te verzekeren via humanitaire corridors, internationaal onderzoek te doen naar mensenrechtenschendingen en de verantwoordelijken te berechten. We verzoeken de regering in ons land en de internationale gemeenschap om de Sudanese regering en de lokale autoriteiten te steunen bij de opvang van de Ethiopische vluchtelingen uit de regio.

Ik hoop op een zo breed mogelijke steun voor deze resolutie met het oog op de bescherming van de burgers in de Ethiopische regio Tigray.

 

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Nous sommes bien entendu sensibles à la situation insoutenable qui est dénoncée par la résolution à l’examen et qui nécessite une réaction urgente. Lors d’un débat mené à ce sujet avant-hier au Parlement flamand, notre collègue, Joris Nachtergaele, a déjà tiré la sonnette d’alarme sur le drame qui se joue dans la région et sur les flux de réfugiés du Tigré qui se dirigent vers le Soudan. Il est saisissant que le premier ministre éthiopien se refuse à toute concertation avec les autorités régionales du Tigré, qu’il considère comme une province dissidente. Lui qui a reçu le Prix Nobel de la paix l’année dernière a maintenant envoyé ses troupes, avec toutes les conséquences que l’on sait. Le pays, déjà frappé par la pauvreté et une récente invasion de sauterelles, doit en outre faire face à un nouveau conflit et à la problématique des réfugiés.

La question a été débattue longuement au Parlement flamand. La Flandre contribue aussi indirectement au Fonds central d’intervention d’urgence, système humanitaire des Nations unies. En 2020, la Flandre a apporté une contribution de 1,2 million d’euros et elle a encore débloqué 600 000 euros, le 8 décembre, comme avance sur le budget 2021. Il existe également, au niveau européen et au niveau international, des systèmes de médiation et de règlement des conflits ; nous appelons instamment la communauté internationale à les déployer.

Pour le reste, nous avons aussi des observations à formuler concernant la résolution à l’examen. Nous déplorons que l’on ne fasse pas preuve de davantage de loyauté envers le plus grand parti dans cet hémicycle. Le sujet du Tigré a également été abordé en détail il y a deux jours à peine au Parlement flamand. Bien que la résolution à l’examen soit similaire à celle du Parlement flamand et contienne de très bons arguments, nous nous abstiendrons pour cette raison.

Enfin, nous avons également des réserves à émettre concernant un ajout à la résolution. Il est demandé aux gouvernements de notre pays et à la communauté internationale de soutenir le gouvernement soudanais et les autorités locales dans l’accueil des réfugiés éthiopiens. Il y a quelques années, la plupart des groupes au Sénat ont réagi lorsque le secrétaire d’État à l’Asile et à la Migration de l’époque a conclu des accords avec le régime soudanais. Ils ont alors poussé des cris d’orfraie et reproché au secrétaire d’État d’avoir du sang sur les mains. Il est dès lors étonnant de les voir soutenir à présent dans une résolution ce même régime soudanais infréquentable. C’est une autre raison pour laquelle nous nous abstiendrons.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Uiteraard hebben ook wij sympathie voor deze resolutie over een schrijnende situatie die dringend moet worden aangepakt. Eergisteren, tijdens een uitvoerig debat hierover in het Vlaams Parlement, wees collega-parlementslid Joris Nachtergaele al op de schrijnende toestand en de vluchtelingenstroom vanuit Tigray richting Sudan. Het is opmerkelijk dat de premier van Ethiopië op geen enkele manier in overleg wil gaan met de regionale overheid van Tigray, dat hij als een opstandige provincie beschouwt, vooral omdat hij vorig jaar nog de Nobelprijs voor de Vrede heeft gekregen. Nu stuurt hij echter zijn troepen, met alle gevolgen van dien. Bovenop de armoede in het land en de recente sprinkhanenplaag, zijn er nu ook het conflict en de vluchtelingenstroom.

We hebben hierover in het Vlaams Parlement zeer uitvoerig gedebatteerd. Vlaanderen draagt ook onrechtstreeks bij aan het Central Emergency Response Fund, het humanitaire systeem van de Verenigde Naties. In 2020 droeg Vlaanderen 1,2 miljoen euro bij en op 8 december werd nog eens 600 000 euro vrijgemaakt, als een soort voorafname van het budget van 2021. Tegelijk bestaan er op Europees en internationaal niveau systemen van conflictbemiddeling en -beheersing en we roepen de internationale gemeenschap met aandrang op deze te starten.

We hebben echter ook bedenkingen bij deze resolutie. We verwachten een meer loyale houding tegenover de grootste partij in dit halfrond. Bovendien werd dit onderwerp pas twee dagen geleden in het Vlaams Parlement uitvoerig besproken. Hoewel de resolutie aansluit bij deze van het Vlaams Parlement en inhoudelijk zeer goede argumenten bevat, zullen we ons daarom bij de stemming onthouden.

Tot slot hebben we ook bedenkingen bij een toevoeging bij de resolutie. Er wordt aan de regeringen in ons land en aan de internationale gemeenschap gevraagd om de Sudanese regering en lokale autoriteiten te ondersteunen bij de opvang van Ethiopische vluchtelingen. Een paar jaar geleden hadden de meeste fracties hier heel grote vragen toen de toenmalige staatssecretaris voor Asiel en Migratie afspraken maakte met het Sudanese regime. Ze schreeuwden moord en brand en zeiden dat de staatssecretaris bloed aan de handen had. Het is bijzonder merkwaardig dat ze nu in een resolutie vragen datzelfde vermaledijde regime van Sudan te ondersteunen. Ook dat is een reden om ons te onthouden.

 

M. Orry Van de Wauwer (CD&V). – Je retiens que M. Vanlouwe peut en grande partie marquer son accord sur la proposition de résolution. Je ne m’attarderai pas sur ses reproches de déloyauté. Plusieurs groupes ont signé la proposition de résolution, et la plupart d’entre eux en comprennent la nécessité et la plus-value.

La demande d’aider le Soudan et les autorités locales à accueillir les réfugiés figure également dans une résolution similaire que le Parlement européen a adoptée quasi à l’unanimité. Je vérifierai comment les coreligionnaires de M. Vanlouwe y ont voté.

Il ne s’agit d’ailleurs pas d’accueillir des réfugiés en dehors du Soudan, mais bien d’aider le Soudan à organiser l’accueil. Il n’y a pas lieu de comparer la situation avec la collaboration que notre secrétaire d’État de l’époque a instaurée avec le Soudan. Il ne s’agit pas en l’espèce d’inviter les autorités soudanaises à effectuer chez nous des missions d’identification dans le but de renvoyer des réfugiés ou des demandeurs d’asile. Ce sont deux choses totalement différentes.

De heer Orry Van de Wauwer (CD&V). – Ik onthoud dat de heer Vanlouwe het inhoudelijk grotendeels eens is met het voorstel van resolutie. Op zijn verwijt over deloyaal gedrag ga ik niet in; het verhaal daarachter is niet voor deze zaal bestemd. Het voorstel van resolutie is door verschillende fracties ondertekend, de meeste zien er de noodzaak en de meerwaarde wel van in.

De vraag om Sudan en de lokale overheden te steunen bij de opvang van vluchtelingen staat ook in een gelijkaardige resolutie die het Europees Parlement quasi eenparig heeft aangenomen. Ik zal eens nakijken hoe de partijgenoten van de heer Vanlouwe daar hebben gestemd.

Het gaat trouwens niet om de opvang van vluchtelingen buiten Sudan, maar wel om Sudan te helpen bij de opvang. De vergelijking met de kritiek op de samenwerking van de toenmalige staatssecretaris met Sudan gaat niet op. Het gaat hier niet om het uitnodigen van Sudanese overheden voor identificatiemissies met het oog op het terugsturen van vluchtelingen of asielzoekers. Dat zijn twee totaal verschillende zaken.

 

M. Tom Ongena (Open Vld). – Je souhaite remercier spécialement M. Van de Wauwer pour les initiatives qu’il a prises il y a quelques jours au Parlement flamand et maintenant au Sénat.

Il convient de dénoncer la situation au Tigré. Il faut surtout espérer que nous ne verrons plus des images telles que celles de la famine en Éthiopie dans les années 80. C’est un risque réel, dès lors que la région est tout à fait coupée du monde extérieur. Les organisations d’aide n’y ont plus accès, les lignes de communication sont coupées. Les quelques informations qui nous parviennent font état d’atrocités. Nous avons donc toutes les raisons de craindre l’état de la situation au Tigré. Il convient de faire tout ce qui est en notre pouvoir pour tenter de faire entendre raison au régime éthiopien. Espérons que la population locale puisse rapidement bénéficier de l’aide nécessaire.

De heer Tom Ongena (Open Vld). – Ik dank collega Van de Wauwer uitdrukkelijk voor de initiatieven die hij enkele dagen geleden in het Vlaams Parlement en nu hier heeft genomen.

Ook hier moeten we de situatie in Tigray aanklagen. We moeten vooral hopen dat we geen herhaling krijgen van de beelden uit de jaren tachtig van de hongersnood in Ethiopië. Dat risico is reëel nu de regio helemaal van de buitenwereld wordt afgesloten. Hulporganisaties hebben geen toegang, communicatielijnen worden verbroken. De weinige verhalen die naar buiten komen, hebben het over wreedheden. We hebben dus alle reden om ons zorgen te maken over de toestand aldaar. We moeten dan ook al het mogelijke doen om het Ethiopische regime op andere gedachten te brengen en hopen dat de lokale bevolking snel terug kan worden geholpen.

 

M. Jean-Paul Wahl (MR). – Le MR soutient évidemment cette proposition de résolution. Le 25 novembre dernier, la ministre des Affaires étrangères, Mme Wilmès, a rencontré son homologue éthiopien pour évoquer la situation. Je rappelle que le premier ministre éthiopien a reçu le prix Nobel de la paix l’année dernière, ce qui est quelque peu paradoxal. Un premier accord conclu avec l’ONU n’avait pas été respecté. António Guterres, secrétaire général de l’ONU, a affirmé qu’un deuxième accord, conclu le 9 décembre, permettra d’assurer l’accès des acteurs de l’aide humanitaire à la région pour qu’ils puissent venir en aide à la population, qui se trouve dans une situation extrêmement difficile, puisque 50 000 réfugiés tigréens fuient les combats dans la région. Il faut insister sur le respect de l’État de droit.

Je conclurai en confirmant que le MR soutient pleinement cette proposition de résolution.

De heer Jean-Paul Wahl (MR). – De MR steunt uiteraard dit voorstel van resolutie. Op 25 november jongstleden heeft minister van Buitenlandse Zaken Sophie Wilmès haar Ethiopische collega ontmoet om de situatie onder de aandacht te brengen. Ik herinner eraan dat de Ethiopische eerste minister vorig jaar de Nobelprijs voor de vrede heeft ontvangen, wat een beetje paradoxaal is. Een eerste akkoord dat met de VN werd gesloten, werd niet nageleefd. VN‑secretaris-generaal António Guterres bevestigde dat dankzij een tweede akkoord, gesloten op 9 december, hulporganisaties toegang zullen krijgen tot het gebied om humanitaire hulp te verlenen. De situatie voor de bevolking is bijzonder moeilijk doordat 50 000 mensen uit Tigray op de vlucht zijn voor de gevechten in de regio. We moeten aandringen op respect voor de rechtsstaat.

De MR zal deze resolutie ten volle steunen.

 

  La discussion est close.

  De bespreking is gesloten.

 

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la proposition de résolution.

  De stemming over het voorstel van resolutie heeft later plaats.

 

Prise en considération de propositions

Inoverwegingneming van voorstellen

 

Mme la présidente. – La liste des propositions à prendre en considération a été communiquée par voie électronique.

Y a-t-il des observations ?

Puisqu’il n’y a pas d’observations, ces propositions sont considérées comme prises en considération et renvoyées à la commission indiquée par le Bureau.

De voorzitster. – De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd elektronisch meegedeeld.

Zijn er opmerkingen?

Aangezien er geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in overweging genomen en worden ze verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen.

 

(La liste des propositions prises en considération figure en annexe.)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

 

Décès d’anciens sénateurs

Overlijden van oud‑senatoren

 

Mme la présidente. – Le Sénat a appris avec un vif regret le décès de MM. Rik Boel et Jacques Laverge, sénateurs honoraires, et de MM. Willy Kuijpers et Martial Lahaye, anciens sénateurs.

Votre présidente a adressé les condoléances de l’Assemblée aux familles de nos regrettés anciens collègues.

De voorzitster. – De Senaat heeft met groot leedwezen kennis gekregen van het overlijden van de heren Rik Boel en Jacques Laverge, eresenatoren, en van de heren Willy Kuijpers en Martial Lahaye, oud-senatoren.

Uw voorzitster heeft het rouwbeklag van de Vergadering aan de families van onze betreurde gewezen medeleden betuigd.

 

Groupe de contrôle parlementaire conjoint spécialisé pour Europol

Gezamenlijke Parlementaire Controlegroep (GPC) inzake Europol

 

Mme la présidente. – Le Sénat est saisi d’une demande tendant à modifier la composition de la délégation auprès du Groupe de contrôle parlementaire conjoint spécialisé pour Europol.

De voorzitster. – Bij de Senaat is een voorstel ingediend tot wijziging van de samenstelling van de delegatie in de Gezamenlijke Parlementaire Controlegroep (GPC) inzake Europol.

 

  Mme Celia Groothedde remplace M. Fourat Ben Chikha en tant que membre.

  Mevrouw Celia Groothedde vervangt de heer Fourat Ben Chikha als lid.

 

(Assentiment)

(Instemming)

 

  Il en sera donné connaissance à la vice-première ministre et ministre des Affaires étrangères, des Affaires européennes et du Commerce extérieur, et des Institutions culturelles fédérales et au président du Parlement européen.

  Hiervan zal kennis worden gegeven aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Europese Zaken en Buitenlandse Handel, en de Federale Culturele Instellingen en aan de voorzitter van het Europees Parlement.

 

Votes

Stemmingen

 

(Les listes nominatives figurent en annexe)

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen)

 

Mme la présidente. – Nous allons à présent procéder aux votes nominatifs à l’aide de l’application de vote numérique.

De voorzitster. – Wij gaan nu over tot de naamstemmingen via de digitale stemtoepassing.

 

Projet de loi spéciale modifiant le Code des droits d’enregistrement, d’hypothèque et de greffe en vue de rendre obligatoire l’enregistrement d’actes notariés étrangers (I) (Doc. 7‑203/1)

Ontwerp van bijzondere wet tot wijziging van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten met het oog op de verplichte registratie van buitenlandse notariële akten (I) (Stuk 7‑203/1)

 

Vote no 1

Stemming 1

 

Groupe linguistique néerlandais :

Présents : 34

Pour : 32

Contre : 0

Abstentions : 0

Le quorum des présences et la majorité simple sont atteints.

Nederlandse taalgroep:

Aanwezig: 34

Voor: 32

Tegen: 0

Onthoudingen: 0

Het quorum en de gewone meerderheid zijn bereikt.

 

Groupe linguistique français :

Présents : 20

Pour : 18

Contre : 0

Abstentions : 0

Le quorum des présences et la majorité simple sont atteints.

Franse taalgroep:

Aanwezig: 20

Voor: 18

Tegen: 0

Onthoudingen: 0

Het quorum en de gewone meerderheid zijn bereikt.

 

Le sénateur de Communauté germanophone a voté pour.

La majorité des deux tiers est atteinte.

De Duitstalige gemeenschapssenator heeft voor gestemd.

De tweederdemeerderheid is bereikt.

 

Mme Anke Van dermeersch (Vlaams Belang). – Mon vote n’a pas été enregistré. Je voulais voter pour.

Mevrouw Anke Van dermeersch (Vlaams Belang). – Mijn stem is niet geregistreerd. Ik wilde voorstemmen.

 

M. André Antoine (cdH). – Il en est de même pour moi, Madame la Présidente.

De heer André Antoine (cdH). – Mevrouw de voorzitster, hetzelfde geldt voor mij.

 

Mme Fatima Ahallouch (PS). – Pour moi également.

Mevrouw Fatima Ahallouch (PS). – Ook voor mij.

 

Mme Soetkin Hoessen (Ecolo-Groen). – Mon vote n’a pas été enregistré non plus. Je vote pour.

Mevrouw Soetkin Hoessen (Ecolo-Groen). – Ook mijn stem werd niet geregistreerd. Ik stem voor.

 

Mme Nadia El Yousfi (PS). – Je suis dans le même cas, Madame la présidente.

Mevrouw Nadia El Yousfi (PS). – Mevrouw de voorzitster, dat is ook voor mij het geval.

 

  Le projet de loi spéciale est adopté.

  Il sera soumis à la sanction royale.

  Het ontwerp van bijzondere wet is aangenomen.

  Het zal aan de Koning ter bekrachtiging worden voorgelegd.

 

Projet de loi modifiant, en ce qui concerne le rapport financier, la loi du 4 juillet 1989 relative à la limitation et au contrôle des dépenses électorales engagées pour l’élection de la Chambre des représentants, ainsi qu’au financement et à la comptabilité ouverte des partis politiques (Doc. 7‑195/1)

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen wat het financieel verslag betreft (Stuk 7‑195/1)

 

Vote no 2

Stemming 2

 

Présents : 54

Pour : 52

Contre : 0

Abstentions : 0

Aanwezig: 54

Voor: 52

Tegen: 0

Onthoudingen: 0

 

Mme Latifa Gahouchi (PS). – Mon vote n’a pas été enregistré. Je voulais voter pour.

Mevrouw Latifa Gahouchi (PS). – Mijn stem is niet geregistreerd. Ik wilde voorstemmen.

 

M. André Antoine (cdH). – Il en est de même pour moi.

De heer André Antoine (cdH). – Hetzelfde geldt voor mij.

 

  Le projet de loi est adopté.

  Il sera soumis à la sanction royale.

  Het wetsontwerp is aangenomen.

  Het zal aan de Koning ter bekrachtiging worden voorgelegd.

 

Proposition de résolution visant à soutenir les initiatives de la Belgique et des institutions internationales pour obtenir une résolution pérenne du conflit du Haut-Karabakh (nouvel intitulé ; Doc. 7‑199)

Voorstel van resolutie betreffende de ondersteuning van de initiatieven van België en van de internationale instellingen om inzake het conflict over Nagorno-Karabach tot een duurzame oplossing te komen (nieuw opschrift; Stuk 7‑199)

 

Mme la présidente. – Un amendement à cette proposition de résolution a été déposé par M. Vanlouwe et consorts.

Nous votons d’abord sur l’amendement.

De voorzitster. – Op dit voorstel van resolutie werd door de heer Vanlouwe c.s. een amendement ingediend.

Wij stemmen eerst over het amendement.

 

Vote no 3

Stemming 3

 

Présents : 54

Pour : 21

Contre : 30

Abstentions : 0

Aanwezig: 54

Voor: 21

Tegen: 30

Onthoudingen: 0

 

Mme Latifa Gahouchi (PS). – Madame la Présidente, mon vote n’a à nouveau pas été enregistré. Je vote contre.

Mevrouw Latifa Gahouchi (PS). – Mevrouw de voorzitster, mijn stem werd opnieuw niet geregistreerd. Ik wilde tegenstemmen.

 

  L’amendement n’est pas adopté.

  Het amendement is niet aangenomen.

 

Mme la présidente. – Nous votons maintenant sur la proposition de résolution.

De voorzitster. – Wij gaan nu over tot de stemming over het voorstel van resolutie.

 

Vote no 4

Stemming 4

 

Présents : 55

Pour : 50

Contre : 0

Abstentions : 3

Aanwezig: 55

Voor: 50

Tegen: 0

Onthoudingen: 3

 

Mme Latifa Gahouchi (PS). – Je voulais voter pour mais mon vote n’a pas été enregistré.

Mevrouw Latifa Gahouchi (PS). – Ik wilde voorstemmen, maar mijn stem werd niet geregistreerd.

 

  La résolution est adoptée.

  De resolutie wordt aangenomen.

 

  Elle sera transmise au premier ministre et à la vice-première ministre et ministre des Affaires étrangères, des Affaires européennes et du Commerce extérieur, et des Institutions culturelles fédérales.

  Zij zal worden overgezonden aan de eerste minister en aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Europese Zaken en Buitenlandse Handel, en van de Federale Culturele Instellingen.

 

Proposition de modification de l’article 56 du Règlement du Sénat (de Mme Stephanie D’Hose ; Doc. 7‑191)

Voorstel tot wijziging van artikel 56 van het Reglement van de Senaat (van mevrouw Stephanie D’Hose; Stuk 7‑191)

 

Vote no 5

Stemming 5

 

Présents : 55

Pour : 54

Contre : 0

Abstentions : 0

Aanwezig: 55

Voor: 54

Tegen: 0

Onthoudingen: 0

 

  La proposition de modification du règlement du Sénat est adoptée.

  Het voorstel tot wijziging van het reglement van de Senaat is aangenomen.

 

Dotation du Sénat – Dépenses de l’exercice 2019 et prévisions budgétaires pour l’exercice 2021 (Doc. 7‑196)

Dotatie van de Senaat – Uitgaven van het dienstjaar 2019 en begrotingsvooruitzichten voor het dienstjaar 2021 (Stuk 7‑196)

 

Vote no 6

Stemming 6

 

Présents : 55

Pour : 37

Contre : 10

Abstentions : 8

Aanwezig: 55

Voor: 37

Tegen: 10

Onthoudingen: 8

 

  La dotation du Sénat est adoptée.

  De dotatie van de Senaat is aangenomen.

 

Proposition de résolution visant à empêcher l’exécution imminente de la peine de mort prononcée contre le docteur Ahmadreza Djalali en Iran (de Mme Latifa Gahouchi et consorts ; Doc. 7‑207)

Voorstel van resolutie ter voorkoming van de imminente uitvoering van de doodstraf die is uitgesproken tegen dr. Ahmadreza Djalali in Iran (van mevrouw Latifa Gahouchi c.s.; Stuk 7‑207)

 

Vote no 7

Stemming 7

 

Présents : 55

Pour : 55

Contre : 0

Abstentions : 0

Aanwezig: 55

Voor: 55

Tegen: 0

Onthoudingen: 0

 

  La résolution est adoptée.

  De resolutie is aangenomen.

 

  Elle sera transmise au premier ministre, à la vice-première ministre et ministre des Affaires étrangères, des Affaires européennes et du Commerce extérieur, et des Institutions culturelles fédérales, à la ministre de la Défense, à la présidente de la Chambre des représentants et aux ministres-présidents des Régions et des Communautés.

  Zij zal worden overgezonden aan de eerste minister, aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Europese Zaken en Buitenlandse Handel, en van de Federale Culturele Instellingen, aan de minister van Defensie, aan de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers en aan de minister-presidenten van de Gewesten en de Gemeenschappen.

 

Proposition de résolution relative au conflit au Tigré (nord de l’Éthiopie) (de M. Orry Van de Wauwer et consorts ; Doc. 7‑208)

Voorstel van resolutie over het conflict in Tigray (Noord-Ethiopië) (van de heer Orry Van de Wauwer c.s.; Stuk 7‑208)

 

Vote no 8

Stemming 8

 

Présents : 55

Pour : 39

Contre : 0

Abstentions : 16

Aanwezig: 55

Voor: 39

Tegen: 0

Onthoudingen: 16

 

  La résolution est adoptée.

  De resolutie is aangenomen.

 

  Elle sera communiquée au premier ministre, à la vice-première ministre et ministre des Affaires étrangères, des Affaires européennes et du Commerce extérieur, et des Institutions culturelles fédérales et à la ministre de la Défense.

  Zij zal worden meegedeeld aan de eerste minister, aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Europese Zaken en Buitenlandse Handel, en van de Federale Culturele Instellingen, en aan de minister van Defensie.

 

Mme la présidente. – Chers collègues, je terminerai en vous demandant de participer à l’action ‘Sénat solidaire’, organisée par les services du Sénat. Chacun de nous est invité à envoyer une photo de lui-même vêtu d’un pull de Noël. Je remercie M. Van Goidsenhoven d’avoir déjà participé. Suivons tous son exemple. Je vous exhorte également à faire un don à la Croix-Rouge. Vous trouverez toutes les informations sur l’intranet du Sénat. Affichons notre solidarité en ces temps difficiles.

Nous ne nous reverrons sans doute plus d’ici la fin de l’année. Je souhaite à chacun de vous de belles fêtes de fin d’année, dans votre bulle restreinte. Nous savons qu’au bout du tunnel, il y a la lumière. Je vous souhaite à tous une heureuse année 2021.

De voorzitster. – Collega’s, tot slot wil ik jullie vragen mee te doen met de actie ‘Solidaire Senaat’, een fijn initiatief van de diensten van de Senaat. Zij vragen ons een selfie met kersttrui door te sturen. Ik heb gezien dat de heer Van Goidsenhoven al mooi heeft geposeerd met een fantastische kersttrui en dank hem daarvoor. Laten we allemaal zijn voorbeeld volgen. Daarnaast wil ik jullie ook vragen een gift te doen ten voordele van het Rode Kruis. Alle informatie vinden jullie u op het intranet van de Senaat. Laten we tonen dat we er ook in deze moeilijke tijden zijn voor elkaar.

Waarschijnlijk zien we elkaar niet meer terug vóór het nieuwe jaar. Ik wens jullie allemaal warme eindejaarsdagen, in de kleine bubbel. We weten dat er licht is aan het einde van de tunnel. Ik wens jullie allen een fijn nieuwjaar en we zien elkaar in 2021 terug.

 

Ordre des travaux

Regeling van de werkzaamheden

 

Mme la présidente. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.

La prochaine séance aura lieu le vendredi 22 janvier 2021.

De voorzitster. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats op vrijdag 22 januari 2021.

 

(La séance est levée à 14 h 10.)

(De vergadering wordt gesloten om 14.10 uur.)

 

Excusés

Berichten van verhindering

 

Mme Laruelle et M. Courard, pour d’autres devoirs, demandent d’excuser leur absence à la présente séance.

Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Laruelle en de heer Courard wegens andere plichten.

 

  Pris pour information.

  Voor kennisgeving aangenomen.

 

Annexe

Bijlage

 

Votes nominatifs

Naamstemmingen

 

 

Vote n° 1

Stemming nr. 1

 

Groupe linguistique néerlandais :

Nederlandse taalgroep:

 

Présents : 34
Pour : 32
Contre : 0
Abstentions : 0

Aanwezig : 34
Voor : 32
Tegen : 0
Onthoudingen : 0

 

Pour

Voor

 

Ampe Els, Anciaux Bert, Ben Chikha Fourat, de Bethune Sabine, Blancquaert Adeline, Brouwers Karin, Buysse Yves, Claes Allessia, D'Haese Jos, D'Hose Stephanie, D'haeseleer Guy, Daems Rik, De Brabandere Bob, De Loor Kurt, De Vreese Maaike, Demesmaeker Mark, Fournier Martine, Groothedde Celia, Grosemans Karolien, Gryffroy Andries, Lambrecht Annick, Muyters Philippe, Ongena Tom, Perdaens Freya, Pieters Leo, Schiltz Willem-Frederik, Segers Katia, Slootmans Klaas, Sminate Nadia, Van Rompuy Peter, Van de Wauwer Orry, Vanlouwe Karl

 

Groupe linguistique français :

Franse taalgroep:

 

Présents : 20
Pour : 18
Contre : 0
Abstentions : 0

Aanwezig : 20
Voor : 18
Tegen : 0
Onthoudingen : 0

 

Pour

Voor

 

Bouchez Georges-Louis, Demeuse Rodrigue, Dodrimont Philippe, Durenne Véronique, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Frédéric André, Gahouchi Latifa, Genot Zoé, Goffinet Anne-Catherine, Hermant Antoine, Masai France, Ryckmans Hélène, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Van Goidsenhoven Gaëtan, Wahl Jean-Paul, Yigit Ayse

 

Sénateur de Communauté germanophone :

Duitstalige gemeenschapssenator:

 

Pour

Voor

 

Miesen Alexander

 

Vote n° 2

Stemming nr. 2

 

Présents : 54
Pour : 52
Contre : 0
Abstentions : 0

Aanwezig : 54
Voor : 52
Tegen : 0
Onthoudingen : 0

 

Pour

Voor

 

Ampe Els, Anciaux Bert, Ben Chikha Fourat, de Bethune Sabine, Blancquaert Adeline, Bouchez Georges-Louis, Brouwers Karin, Buysse Yves, Claes Allessia, D'Haese Jos, D'Hose Stephanie, D'haeseleer Guy, Daems Rik, De Brabandere Bob, De Loor Kurt, De Vreese Maaike, Demesmaeker Mark, Demeuse Rodrigue, Dodrimont Philippe, Durenne Véronique, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Fournier Martine, Frédéric André, Genot Zoé, Goffinet Anne-Catherine, Groothedde Celia, Grosemans Karolien, Gryffroy Andries, Hermant Antoine, Hoessen Soetkin, Lambrecht Annick, Masai France, Miesen Alexander, Muyters Philippe, Ongena Tom, Perdaens Freya, Pieters Leo, Ryckmans Hélène, Schiltz Willem-Frederik, Segers Katia, Slootmans Klaas, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Van Goidsenhoven Gaëtan, Van Rompuy Peter, Van de Wauwer Orry, Van dermeersch Anke, Vanlouwe Karl, Wahl Jean-Paul, Yigit Ayse

 

Vote n° 3

Stemming nr. 3

 

Présents : 54
Pour : 21
Contre : 30
Abstentions : 0

Aanwezig : 54
Voor : 21
Tegen : 30
Onthoudingen : 0

 

Pour

Voor

 

de Bethune Sabine, Blancquaert Adeline, Brouwers Karin, Buysse Yves, Claes Allessia, D'haeseleer Guy, De Brabandere Bob, De Vreese Maaike, Demesmaeker Mark, Fournier Martine, Grosemans Karolien, Gryffroy Andries, Muyters Philippe, Perdaens Freya, Pieters Leo, Slootmans Klaas, Sminate Nadia, Van Rompuy Peter, Van de Wauwer Orry, Van dermeersch Anke, Vanlouwe Karl

 

Contre

Tegen

 

Ampe Els, Anciaux Bert, Antoine André, Ben Chikha Fourat, Bouchez Georges-Louis, D'Haese Jos, D'Hose Stephanie, De Loor Kurt, Demeuse Rodrigue, Dodrimont Philippe, Durenne Véronique, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Frédéric André, Genot Zoé, Groothedde Celia, Hermant Antoine, Hoessen Soetkin, Lambrecht Annick, Masai France, Miesen Alexander, Ongena Tom, Ryckmans Hélène, Segers Katia, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Van Goidsenhoven Gaëtan, Wahl Jean-Paul, Yigit Ayse

 

Vote n° 3

Stemming nr. 3

 

Présents : 54
Pour : 21
Contre : 30
Abstentions : 0

Aanwezig : 54
Voor : 21
Tegen : 30
Onthoudingen : 0

 

Pour

Voor

 

de Bethune Sabine, Blancquaert Adeline, Brouwers Karin, Buysse Yves, Claes Allessia, D'haeseleer Guy, De Brabandere Bob, De Vreese Maaike, Demesmaeker Mark, Fournier Martine, Grosemans Karolien, Gryffroy Andries, Muyters Philippe, Perdaens Freya, Pieters Leo, Slootmans Klaas, Sminate Nadia, Van Rompuy Peter, Van de Wauwer Orry, Van dermeersch Anke, Vanlouwe Karl

 

Contre

Tegen

 

Ampe Els, Anciaux Bert, Antoine André, Ben Chikha Fourat, Bouchez Georges-Louis, D'Haese Jos, D'Hose Stephanie, De Loor Kurt, Demeuse Rodrigue, Dodrimont Philippe, Durenne Véronique, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Frédéric André, Genot Zoé, Groothedde Celia, Hermant Antoine, Hoessen Soetkin, Lambrecht Annick, Masai France, Miesen Alexander, Ongena Tom, Ryckmans Hélène, Segers Katia, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Van Goidsenhoven Gaëtan, Wahl Jean-Paul, Yigit Ayse

 

Vote n° 4

Stemming nr. 4

 

Présents : 55
Pour : 50
Contre : 0
Abstentions : 3

Aanwezig : 55
Voor : 50
Tegen : 0
Onthoudingen : 3

 

Pour

Voor

 

Ampe Els, Anciaux Bert, Antoine André, Ben Chikha Fourat, de Bethune Sabine, Blancquaert Adeline, Bouchez Georges-Louis, Brouwers Karin, Buysse Yves, Claes Allessia, D'Hose Stephanie, D'haeseleer Guy, De Brabandere Bob, De Loor Kurt, De Vreese Maaike, Demesmaeker Mark, Demeuse Rodrigue, Dodrimont Philippe, Durenne Véronique, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Fournier Martine, Frédéric André, Genot Zoé, Goffinet Anne-Catherine, Groothedde Celia, Grosemans Karolien, Gryffroy Andries, Hoessen Soetkin, Lambrecht Annick, Masai France, Miesen Alexander, Muyters Philippe, Ongena Tom, Perdaens Freya, Pieters Leo, Ryckmans Hélène, Schiltz Willem-Frederik, Segers Katia, Slootmans Klaas, Sminate Nadia, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Van Goidsenhoven Gaëtan, Van Rompuy Peter, Van de Wauwer Orry, Van dermeersch Anke, Vanlouwe Karl, Wahl Jean-Paul

 

Abstention

Onthouding

 

D'Haese Jos, Hermant Antoine, Yigit Ayse

 

Vote n° 5

Stemming nr. 5

 

Présents : 55
Pour : 54
Contre : 0
Abstentions : 0

Aanwezig : 55
Voor : 54
Tegen : 0
Onthoudingen : 0

 

Pour

Voor

 

Anciaux Bert, Antoine André, Ben Chikha Fourat, de Bethune Sabine, Blancquaert Adeline, Bouchez Georges-Louis, Brouwers Karin, Buysse Yves, Claes Allessia, D'Haese Jos, D'Hose Stephanie, D'haeseleer Guy, Daems Rik, De Brabandere Bob, De Loor Kurt, De Vreese Maaike, Demesmaeker Mark, Demeuse Rodrigue, Dodrimont Philippe, Durenne Véronique, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Fournier Martine, Frédéric André, Gahouchi Latifa, Genot Zoé, Goffinet Anne-Catherine, Groothedde Celia, Grosemans Karolien, Gryffroy Andries, Hermant Antoine, Hoessen Soetkin, Lambrecht Annick, Masai France, Miesen Alexander, Muyters Philippe, Ongena Tom, Perdaens Freya, Pieters Leo, Ryckmans Hélène, Schiltz Willem-Frederik, Segers Katia, Slootmans Klaas, Sminate Nadia, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Van Goidsenhoven Gaëtan, Van Rompuy Peter, Van de Wauwer Orry, Van dermeersch Anke, Vanlouwe Karl, Wahl Jean-Paul, Yigit Ayse

 

Vote n° 6

Stemming nr. 6

 

Présents : 55
Pour : 37
Contre : 10
Abstentions : 8

Aanwezig : 55
Voor : 37
Tegen : 10
Onthoudingen : 8

 

Pour

Voor

 

Ampe Els, Anciaux Bert, Antoine André, Ben Chikha Fourat, de Bethune Sabine, Bouchez Georges-Louis, Brouwers Karin, D'Hose Stephanie, Daems Rik, De Loor Kurt, Demeuse Rodrigue, Dodrimont Philippe, Durenne Véronique, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Fournier Martine, Frédéric André, Gahouchi Latifa, Genot Zoé, Goffinet Anne-Catherine, Groothedde Celia, Gryffroy Andries, Hoessen Soetkin, Lambrecht Annick, Masai France, Miesen Alexander, Ongena Tom, Ryckmans Hélène, Schiltz Willem-Frederik, Segers Katia, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Van Goidsenhoven Gaëtan, Van Rompuy Peter, Van de Wauwer Orry, Wahl Jean-Paul

 

Contre

Tegen

 

Blancquaert Adeline, Buysse Yves, D'Haese Jos, D'haeseleer Guy, De Brabandere Bob, Hermant Antoine, Pieters Leo, Slootmans Klaas, Van dermeersch Anke, Yigit Ayse

 

Abstention

Onthouding

 

Claes Allessia, De Vreese Maaike, Demesmaeker Mark, Grosemans Karolien, Muyters Philippe, Perdaens Freya, Sminate Nadia, Vanlouwe Karl

 

Vote n° 7

Stemming nr. 7

 

Présents : 55
Pour : 55
Contre : 0
Abstentions : 0

Aanwezig : 55
Voor : 55
Tegen : 0
Onthoudingen : 0

 

Pour

Voor

 

Ampe Els, Anciaux Bert, Antoine André, Ben Chikha Fourat, de Bethune Sabine, Blancquaert Adeline, Bouchez Georges-Louis, Brouwers Karin, Buysse Yves, Claes Allessia, D'Haese Jos, D'Hose Stephanie, D'haeseleer Guy, Daems Rik, De Brabandere Bob, De Loor Kurt, De Vreese Maaike, Demesmaeker Mark, Demeuse Rodrigue, Dodrimont Philippe, Durenne Véronique, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Fournier Martine, Frédéric André, Gahouchi Latifa, Genot Zoé, Goffinet Anne-Catherine, Groothedde Celia, Grosemans Karolien, Gryffroy Andries, Hermant Antoine, Hoessen Soetkin, Lambrecht Annick, Masai France, Miesen Alexander, Muyters Philippe, Ongena Tom, Perdaens Freya, Pieters Leo, Ryckmans Hélène, Schiltz Willem-Frederik, Segers Katia, Slootmans Klaas, Sminate Nadia, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Van Goidsenhoven Gaëtan, Van Rompuy Peter, Van de Wauwer Orry, Van dermeersch Anke, Vanlouwe Karl, Wahl Jean-Paul, Yigit Ayse

 

Vote n° 8

Stemming nr. 8

 

Présents : 55
Pour : 39
Contre : 0
Abstentions : 16

Aanwezig : 55
Voor : 39
Tegen : 0
Onthoudingen : 16

 

Pour

Voor

 

Ampe Els, Anciaux Bert, Antoine André, Ben Chikha Fourat, de Bethune Sabine, Bouchez Georges-Louis, Brouwers Karin, D'Haese Jos, D'Hose Stephanie, Daems Rik, De Loor Kurt, Demeuse Rodrigue, Dodrimont Philippe, Durenne Véronique, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Fournier Martine, Frédéric André, Gahouchi Latifa, Genot Zoé, Goffinet Anne-Catherine, Groothedde Celia, Hermant Antoine, Hoessen Soetkin, Lambrecht Annick, Masai France, Miesen Alexander, Ongena Tom, Ryckmans Hélène, Schiltz Willem-Frederik, Segers Katia, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Van Goidsenhoven Gaëtan, Van Rompuy Peter, Van de Wauwer Orry, Wahl Jean-Paul, Yigit Ayse

 

Abstention

Onthouding

 

Blancquaert Adeline, Buysse Yves, Claes Allessia, D'haeseleer Guy, De Brabandere Bob, De Vreese Maaike, Demesmaeker Mark, Grosemans Karolien, Gryffroy Andries, Muyters Philippe, Perdaens Freya, Pieters Leo, Slootmans Klaas, Sminate Nadia, Van dermeersch Anke, Vanlouwe Karl

Propositions prises en considération

In overweging genomen voorstellen

 

Proposition de résolution

Voorstel van resolutie

 

Proposition de résolution relative à l’amélioration de la représentativité des filles et des femmes dans les études et professions liées aux STEM (de M. Gaëtan Van Goidsenhoven, Mme Sabine Laruelle, MM. Georges‑Louis Bouchez, Jean‑Paul Wahl, Philippe Dodrimont et Alexander Miesen, Mme Véronique Durenne, M. Rik Daems et Mme Latifa Gahouchi ; Doc. 7‑211/1).

Voorstel van resolutie betreffende een betere vertegenwoordiging van meisjes en vrouwen in STEM‑gerelateerde studierichtingen en beroepen (van de heer Gaëtan Van Goidsenhoven, mevrouw Sabine Laruelle, de heren Georges‑Louis Bouchez, Jean‑Paul Wahl, Philippe Dodrimont en Alexander Miesen, mevrouw Véronique Durenne, de heer Rik Daems en mevrouw Latifa Gahouchi; Doc. 7‑211/1).

 

  Commission des Matières transversales

  Commissie voor de Transversale Aangelegenheden

 

Proposition de révision du Règlement

Voorstel tot herziening van het Reglement

 

Proposition insérant un article 26/1 dans le Règlement du Sénat en ce qui concerne l’adjonction de membres (de Mmes Sabine de Bethune et Karin Brouwers, M. Orry Van de Wauwer, Mme Martine Fournier et M. Peter Van Rompuy ; Doc. 7‑209/1).

Voorstel tot invoering van een artikel 26/1 in het Reglement van de Senaat met betrekking tot de toegevoegde leden (van de dames Sabine de Bethune en Karin Brouwers, de heer Orry Van de Wauwer, mevrouw Martine Fournier en de heer Peter Van Rompuy; Doc. 7‑209/1).

 

  Bureau

  Bureau

 

Assemblée parlementaire de l’Organisation pour la sécurité et la coopération en Europe (OSCE)

Parlementaire Assemblee van de Organisatie voor de veiligheid en de samenwerking in Europa (OVSE)

 

Le Sénat est saisi d’une demande tendant à modifier la composition de la délégation auprès de l’Assemblée parlementaire de l’Organisation pour la sécurité et la coopération en Europe (OSCE).

Bij de Senaat is een voorstel ingediend tot wijziging van de samenstelling van de delegatie in de Parlementaire Assemblee van de Organisatie voor de veiligheid en de samenwerking in Europa (OVSE).

 

  Mme Soetkin Hoessen remplace Mme Celia Groothedde comme membre.

  Mevrouw Soetkin Hoessen vervangt mevrouw Celia Groothedde als lid.

 

  Il en sera donné connaissance à la vice‑première ministre et ministre des Affaires étrangères, des Affaires européennes et du Commerce extérieur, et des Institutions culturelles fédérales et au président de l’Assemblée parlementaire de l’Organisation pour la sécurité et la coopération en Europe.

  Hiervan zal kennis worden gegeven aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Europese Zaken en Buitenlandse Handel, en de Federale Culturele Instellingen en aan de voorzitter van de Parlementaire Assemblee van de Organisatie voor de veiligheid en de samenwerking in Europa.

 

Messages de la Chambre

Boodschappen van de Kamer

 

Par messages du 26 novembre 2020 et du 3 décembre 2020, la Chambre des représentants a transmis au Sénat, tels qu’ils ont été adoptés en sa séance des mêmes jours :

Bij boodschappen van 26 november 2020 en 3 december 2020 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dagen werden aangenomen:

 

Article 77 de la Constitution

Artikel 77 van de Grondwet

 

Projet de loi spéciale modifiant le Code des droits d’enregistrement, d’hypothèque et de greffe en vue de rendre obligatoire l’enregistrement d’actes notariés étrangers (I) (Doc. 7‑203/1).

Ontwerp van bijzondere wet tot wijziging van het Wetboek der registratie‑, hypotheek- en griffierechten met het oog op de verplichte registratie van buitenlandse notariële akten (I) (Doc. 7‑203/1).

 

  Le projet de loi a été envoyé à la commission des Affaires institutionnelles.

  Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

 

Article 78 de la Constitution

Artikel 78 van de Grondwet

 

Projet de loi portant confirmation des arrêtés royaux pris en application de la loi du 27 mars 2020 habilitant le Roi à prendre des mesures de lutte contre la propagation du coronavirus COVID‑19 (I) (Doc. 7‑205/1).

Wetsontwerp tot bekrachtiging van de koninklijke besluiten genomen met toepassing van de wet van 27 maart 2020 die machtiging verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID‑19 (I) (Doc. 7‑205/1).

 

  Le projet de loi a été reçu le 4 décembre 2020 ; la date limite d’évocation est le lundi 21 décembre 2020.

  Het wetsontwerp werd ontvangen op 4 december 2020; de uiterste datum voor evocatie is maandag 21 december 2020.

 

Cour constitutionnelle – Arrêts

Grondwettelijk Hof – Arresten

 

En application de l’article 113 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

 

  l’arrêt no 144/2020, rendu le 12 novembre 2020, en cause le recours en annulation partielle du décret de la Région wallonne du 19 juillet 2018 modifiant les décrets du 12 avril 2001 relatif à l’organisation du marché régional de l’électricité et du 19 janvier 2017 relatif à la méthodologie tarifaire applicable aux gestionnaires de réseau de distribution de gaz et d’électricité en vue du déploiement des compteurs intelligents et de la flexibilité, introduit par l’ASBL Groupe de réflexion et d’action pour une politique écologique et autres (numéro du rôle 7134) ;

  het arrest nr. 144/2020, uitgesproken op 12 november 2020, inzake het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van het decreet van het Waalse Gewest van 19 juli 2018 tot wijziging van de decreten van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt en van 19 januari 2017 betreffende de tariefmethodologie die van toepassing is op gas- en elektriciteitsdistributienetbeheerders met het oog op de aanleg van de slimme meters en de flexibiliteit, ingesteld door de vzw Groupe de réflexion et d’action pour une politique écologique en anderen (rolnummer 7134);

 

  l’arrêt no 145/2020, rendu le 12 novembre 2020, en cause les recours en annulation partielle du décret flamand du 9 novembre 2018 contenant des dispositions relatives à la location de biens destinés à l’habitation ou de parties de ceux‑ci (décret flamand sur la location d’habitations, introduits par l’Orde van Vlaamse balies et Edward Janssens et par l’ASBL Chambre d’arbitrage et de médiation / Kamer van arbitrage en bemiddeling et autres (numéros du rôle 7197 et 7199) ;

  het arrest nr. 145/2020, uitgesproken op 12 november 2020, inzake de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van het Vlaamse decreet van 9 november 2018 houdende bepalingen betreffende de huur van voor bewoning bestemde goederen of delen ervan (Vlaams Woninghuurdecreet), ingesteld door de Orde van Vlaamse balies en Edward Janssens en door de vzw Chambre d’arbitrage et de médiation / Kamer van arbitrage en bemiddeling en anderen (rolnummers 7197 en 7199);

 

  l’arrêt no 146/2020, rendu le 12 novembre 2020, en cause les questions préjudicielles relatives à l’article L2213‑2 du Code de la démocratie locale et de la décentralisation, posées par le tribunal de première instance du Luxembourg, division Marche‑en‑Famenne (numéro du rôle 7287) ;

  het arrest nr. 146/2020, uitgesproken op 12 november 2020, inzake de prejudiciële vragen betreffende artikel L2213‑2 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, gesteld door de rechtbank van eerste aanleg Luxemburg, afdeling Marche‑en‑Famenne (rolnummer 7287);

 

  l’arrêt no 147/2020, rendu le 19 novembre 2020, en cause le recours en annulation des articles 2 à 5 de la loi du 21 décembre 2017 modifiant diverses dispositions en vue d’instaurer une période de sûreté et modifiant la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive en ce qui concerne l’arrestation immédiate, introduit par l’ASBL Ligue des droits de l’homme et l’ASBL Syndicat des avocats pour la démocratie (numéro du rôle 6983) ;

  het arrest nr. 147/2020, uitgesproken op 19 november 2020, inzake het beroep tot vernietiging van de artikelen 2 tot 5 van de wet van 21 december 2017 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de invoering van een beveiligingsperiode en tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis voor wat de onmiddellijke aanhouding betreft, ingesteld door de vzw Ligue des droits de l’homme en de vzw Syndicat des avocats pour la démocratie (rolnummer 6983);

 

  l’arrêt no 148/2020, rendu le 19 novembre 2020, en cause les questions préjudicielles concernant l’article 9, § 1er, alinéa 1er, 1º, c), et 2º, et dernier alinéa, de l’arrêté royal no 72 du 10 novembre 1967 relatif à la pension de retraite et de survie des travailleurs indépendants, posées par le tribunal du travail de Liège, division Dinant (numéro du rôle 7046) ;

  het arrest nr. 148/2020, uitgesproken op 19 november 2020, inzake de prejudiciële vragen over artikel 9, § 1, eerste lid, 1º, c), en 2º, en laatste lid, van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, gesteld door de arbeidsrechtbank Luik, afdeling Dinant (rolnummer 7046);

 

  l’arrêt no 149/2020, rendu le 19 novembre 2020, en cause le recours en annulation des articles 4 et 8 du décret de la Région wallonne du 18 octobre 2018 modifiant, d’une part, le décret du 25 mai 1983 modifiant, en ce qui regarde le conseil économique régional pour la Wallonie, la loi cadre du 15 juillet 1970 portant organisation de la planification et de la décentralisation économique et instaurant un Conseil économique et social de Wallonie et, d’autre part, le décret du 6 novembre 2008 portant rationalisation de la fonction consultative, introduit par l’ASBL Inter‑Environnement Wallonie et l’ASBL Réseau information et diffusion en éducation à l’environnement (numéro du rôle 7169) ;

  het arrest nr. 149/2020, uitgesproken op 19 november 2020, inzake het beroep tot vernietiging van de artikelen 4 en 8 van het decreet van het Waalse Gewest van 18 oktober 2018 tot wijziging van, enerzijds, het decreet van 25 mei 1983 tot wijziging, wat de Economische Raad van het Waalse Gewest betreft, van de kaderwet van 15 juli 1970, houdende organisatie van de planning en economische decentralisatie en tot oprichting van een Economische en Sociale Raad van het Waalse Gewest en, anderzijds, het decreet van 6 november 2008 houdende rationalisering van de adviesverlenende functie, ingesteld door de vzw Inter‑Environnement Wallonie en de vzw Réseau information et diffusion en éducation à l’environnement (rolnummer 7169);

 

  l’arrêt no 150/2020, rendu le 19 novembre 2020, en cause la question préjudicielle relative aux articles 60 à 73 de la loi du 28 décembre 1983 portant des dispositions fiscales et budgétaires, dans leur version applicable aux exercices d’imposition 1987 et 1988, posée par la cour du travail de Bruxelles (numéro du rôle 7190) ;

  het arrest nr. 150/2020, uitgesproken op 19 november 2020, inzake de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 60 tot 73 van de wet van 28 december 1983 houdende fiscale en begrotingsbepalingen, in de versie ervan die op de aanslagjaren 1987 en 1988 van toepassing is, gesteld door het arbeidshof te Brussel (rolnummer 7190);

 

  l’arrêt no 151/2020, rendu le 19 novembre 2020, en cause la question préjudicielle relative à l’article 1762, 6º, du Code des droits et taxes divers, posée par le tribunal de première instance néerlandophone de Bruxelles (numéro du rôle 7236) ;

  het arrest nr. 151/2020, uitgesproken op 19 november 2020, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 1762, 6º, van het Wetboek diverse rechten en taksen, gesteld door de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel (rolnummer 7236);

 

  l’arrêt no 152/2020, rendu le 19 novembre 2020, en cause le recours en annulation de l’article 36 du décret de la Communauté flamande du 1er mars 2019 modifiant la réglementation relative au contrôle et à certains aspects organisationnels de l’enseignement supérieur (insertion d’un article II.395 dans le Code flamand de l’enseignement supérieur), introduit par l’Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen (numéro du rôle 7253) ;

  het arrest nr. 152/2020, uitgesproken op 19 november 2020, inzake het beroep tot vernietiging van artikel 36 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 1 maart 2019 tot wijziging van de regelgeving betreffende het toezicht op en bepaalde organisatorische aspecten van het hoger onderwijs (invoeging van een artikel II.395 in de Vlaamse Codex Hoger Onderwijs), ingesteld door de Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen (rolnummer 7253);

 

  l’arrêt no 153/2020, rendu le 19 novembre 2020, en cause le recours en annulation de l’article 118 de la loi du 5 mai 2019 portant des dispositions diverses en matière pénale et en matière de cultes, et modifiant la loi du 28 mai 2002 relative à l’euthanasie et le Code pénal social, introduit par Hans Evenepoel et Mariette De Winter (numéro du rôle 7304) ;

  het arrest nr. 153/2020, uitgesproken op 19 november 2020, inzake het beroep tot vernietiging van artikel 118 van de wet van 5 mei 2019 houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek, ingesteld door Hans Evenepoel en Mariette De Winter (rolnummer 7304);

 

  l’arrêt no 154/2020, rendu le 19 novembre 2020, en cause le recours en annulation des articles 91 à 98 et 101 de la loi du 5 mai 2019 portant dispositions diverses en matière d’informatisation de la Justice, de modernisation du statut des juges consulaires et relativement à la banque des actes notariés, introduit par Pascal Malumgré et Geert Lambrechts (numéro du rôle 7329) ;

  het arrest nr. 154/2020, uitgesproken op 19 november 2020, inzake het beroep tot vernietiging van de artikelen 91 tot 98 en 101 van de wet van 5 mei 2019 houdende diverse bepalingen inzake informatisering van Justitie, modernisering van het statuut van rechters in ondernemingszaken en inzake de notariële aktebank, ingesteld door Pascal Malumgré en Geert Lambrechts (rolnummer 7329);

 

  l’arrêt no 155/2020, rendu le 26 novembre 2020, en cause le recours en annulation de l’article 12 de l’ordonnance de la Région de Bruxelles‑Capitale du 23 décembre 2016 relative à la taxe régionale sur les établissements d’hébergement touristique, introduit par la société de droit irlandais Airbnb Ireland UC, Private Unlimited Company (numéro du rôle 6708) ;

  het arrest nr. 155/2020, uitgesproken op 26 november 2020, inzake het beroep tot vernietiging van artikel 12 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 23 december 2016 betreffende de gewestbelasting op de inrichtingen van toeristisch logies, ingesteld door de vennootschap naar Iers recht Airbnb Ireland UC, Private Unlimited Company (rolnummer 6708);

 

  l’arrêt no 156/2020, rendu le 26 novembre 2020, en cause le recours en annulation de l’article 233, § 2, du Code bruxellois du logement, inséré par l’article 15 de l’ordonnance de la Région de Bruxelles‑Capitale du 27 juillet 2017 visant la régionalisation du bail d’habitation, introduit par l’ASBL Chambre d’arbitrage et de médiation / Kamer van arbitrage en bemiddeling et Olivier Domb (numéro du rôle 6917) ;

  het arrest nr. 156/2020, uitgesproken op 26 november 2020, inzake het beroep tot vernietiging van artikel 233, § 2, van de Brusselse Huisvestingscode, ingevoegd bij artikel 15 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 27 juli 2017 houdende de regionalisering van de woninghuurovereenkomst, ingesteld door de vzw Chambre d’arbitrage et de médiation / Kamer van arbitrage en bemiddeling en Olivier Domb (rolnummer 6917);

 

  l’arrêt no 157/2020, rendu le 26 novembre 2020, en cause la question préjudicielle concernant les articles 14 et 24 de la loi du 17 juin 2013 relative à la motivation, à l’information et aux voies de recours en matière de marchés publics, de certains marchés de travaux, de fournitures et de services et de concessions, posée par le tribunal de première instance de Liège, division Liège (numéro du rôle 7170) ;

  het arrest nr. 157/2020, uitgesproken op 26 november 2020, inzake de prejudiciële vraag over de artikelen 14 en 24 van de wet van 17 juni 2013 betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten, bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten en concessies, gesteld door de rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik (rolnummer 7170);

 

  l’arrêt no 158/2020, rendu le 26 novembre 2020, en cause les questions préjudicielles concernant l’article 5 de la loi du 10 février 2003 relative à la responsabilité des et pour les membres du personnel au service des personnes publiques, posées par le tribunal de première instance francophone de Bruxelles (numéro du rôle 7230) ;

  het arrest nr. 158/2020, uitgesproken op 26 november 2020, inzake de prejudiciële vragen over artikel 5 van de wet van 10 februari 2003 betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen, gesteld door de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel (rolnummer 7230);

 

  l’arrêt no 159/2020, rendu le 26 novembre 2020, en cause les recours en annulation de l’article 3, 2º, de la loi du 7 avril 2019 modifiant la loi du 25 mars 1964 sur les médicaments en ce qui concerne les indisponibilités de médicaments, introduits par l’ASBL Association nationale des grossistes‑répartiteurs en spécialités pharmaceutiques et autres et par l’AISBL European association of euro pharmaceutical companies et autres (numéros du rôle 7240 et 7249) ;

  het arrest nr. 159/2020, uitgesproken op 26 november 2020, inzake de beroepen tot vernietiging van artikel 3, 2º, van de wet van 7 april 2019 tot wijziging van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen voor wat de onbeschikbaarheden van geneesmiddelen betreft, ingesteld door de vzw Nationale vereniging van de groothandelaars‑verdelers in farmaceutische specialiteiten en anderen en door de ivzw European association of euro pharmaceutical companies en anderen (rolnummers 7240 en 7249);

 

  l’arrêt no 160/2020, rendu le 26 novembre 2020, en cause les questions préjudicielles relatives à l’article 376, §§ 1er et 2, du Code des impôts sur les revenus 1992, posées par la cour d’appel d’Anvers, par le tribunal de première instance néerlandophone de Bruxelles, par la cour d’appel de Gand et par le tribunal de première instance de Louvain (numéros du rôle 7256, 7258, 7265, 7274, 7275 et 7348).

  het arrest nr. 160/2020, uitgesproken op 26 november 2020, inzake de prejudiciële vragen betreffende artikel 376, §§ 1 en 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door het hof van Beroep te Antwerpen, door de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel, door het hof van Beroep te Gent en door de rechtbank van eerste aanleg te Leuven (rolnummers 7256, 7258, 7265, 7274, 7275 en 7348).

 

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

 

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen

 

En application de l’article 77 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

 

  les questions préjudicielles relatives à l’article 524, § 1er, alinéa 2, du Code judiciaire, posées par le tribunal de première instance du Hainaut, division Charleroi (numéro du rôle 7450) ;

  de prejudiciële vragen betreffende artikel 524, § 1, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de rechtbank van eerste aanleg Henegouwen, afdeling Charleroi (rolnummer 7450);

 

  les questions préjudicielles relatives à l’article 30bis, §§ 3 et 4, alinéa 4, de la loi du 27 juin 1969 révisant l’arrêté‑loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs, posées par le tribunal du travail néerlandophone de Bruxelles (numéro du rôle 7451) ;

  de prejudiciële vragen betreffende artikel 30bis, §§ 3 en 4, vierde lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gesteld door de Nederlandstalige arbeidsrechtbank te Brussel (rolnummer 7451);

 

  la question préjudicielle relative à l’article 577‑7, § 1er, 2º, e), du Code civil, posée par la Cour de cassation (numéro du rôle 7452) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 577‑7, § 1, 2º, e), van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie (rolnummer 7452);

 

  la question préjudicielle relative à l’article 376 du Code des impôts sur les revenus 1992, posée par le tribunal de première instance francophone de Bruxelles (numéro du rôle 7453) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 376 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel (rolnummer 7453);

 

  les questions préjudicielles relatives à l’article 2, 2º, de la loi du 5 mai 2014 portant modification de la pension de retraite et de la pension de survie et instaurant l’allocation de transition dans le régime de pension des travailleurs salariés et portant suppression progressive des différences de traitement qui reposent sur la distinction entre ouvriers et employés en matière de pensions complémentaires et à l’article 21, 3º, de la loi du 10 août 2015 visant à relever l’âge légal de la pension de retraite, les conditions d’accès à la pension de retraite anticipée et l’âge minimum de la pension de survie, posées par la cour du travail de Liège, division Namur (numéro du rôle 7458) ;

  de prejudiciële vragen betreffende artikel 2, 2º, van de wet van 5 mei 2014 tot wijziging van het rustpensioen en het overlevingspensioen en tot invoering van de overgangsuitkering in de pensioenregeling voor werknemers en houdende geleidelijke opheffing van de verschillen in behandeling die berusten op het onderscheid tussen werklieden en bedienden inzake aanvullende pensioenen en artikel 21, 3º, van de wet van 10 augustus 2015 tot verhoging van de wettelijke leeftijd voor het rustpension, de voorwaarden voor de toegang tot het vervroegd pensioen en de minimumleeftijd voor het overlevingspensioen, gesteld door het arbeidshof te Luik, afdeling Namen (rolnummer 7458);

 

  la question préjudicielle relative à l’article 230, 3º, b), du Code des impôts sur les revenus 1992, posée par le tribunal de première instance francophone de Bruxelles (numéro du rôle 7459) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 230, 3º, b), van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel (rolnummer 7459);

 

  les questions préjudicielles relatives à l’article 275 du Code wallon de l’action sociale et de la santé, posées par le tribunal du travail de Liège, division Liège (numéro du rôle 7460) ;

  de prejudiciële vragen betreffende artikel 275 van het Waalse Wetboek van sociale actie en gezondheid, gesteld door de arbeidsrechtbank te Luik, afdeling Luik (rolnummer 7460);

 

  la question préjudicielle relative à l’article 419 du Code pénal, posée par la Cour de cassation (numéro du rôle 7461) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 419 van het Strafwetboek, gesteld door het Hof van Cassatie (rolnummer 7461);

 

  la question préjudicielle relative à l’article 2.7.1.0.6 du Code flamand de la fiscalité du 13 décembre 2013, posée par le tribunal de première instance de Flandre orientale, division Gand (numéro du rôle 7462) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 2.7.1.0.6 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, gesteld door de rechtbank ven eerste aanleg Oost‑Vlaanderen, afdeling Gent (rolnummer 7462);

 

  la question préjudicielle concernant l’article 46 de la loi du 17 juillet 1963 relative à la sécurité sociale d’outre‑mer, posée par la cour du travail de Bruxelles (numéro du rôle 7464).

  de prejudiciële vraag over artikel 46 van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid, gesteld door het arbeidshof te Brussel (rolnummer 7464).

 

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

 

Cour constitutionnelle – Recours

Grondwettelijk Hof – Beroepen

 

En application de l’article 76 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie à la présidente du Sénat :

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitster van de Senaat van:

 

  les recours en annulation et les demandes de suspension du décret de la Région flamande du 17 juillet 2020 validant les conditions environnementales sectorielles pour les éoliennes, introduits par Staf Smits et autres, par la SA Kijkuit et autres, par la SA Robberechts, par Philip Roodhooft et autres, par l’ASBL Aktiekomitee Red de Voorkempen, par Pierre‑Ivan Van Noten et Toon Franckaert, par Inge Mestdagh et autres, par Georges Claeys et Johan Anckaert, par Inge Mestdagh et autres et par la commune d’Aalter (numéros du rôle 7440, 7441, 7442, 7445, 7446, 7448, 7449, 7454, 7455 et 7456, affaires jointes) ;

  de beroepen tot vernietiging en de vorderingen tot schorsing van het decreet van het Vlaamse Gewest van 17 juli 2020 tot validering van de sectorale milieuvoorwaarden voor windturbines, ingesteld door Staf Smits en anderen, door de nv Kijkuit en anderen, door de nv Robberechts, door Philip Roodhooft en anderen, door de vzw Aktiekomitee Red de Voorkempen en door Pierre‑Ivan Van Noten, door Toon Franckaert en door Inge Mestdagh en anderen, door Georges Claeys en Johan Anckaert, door Inge Mestdagh en anderen, door Georges Claeys en Johan Anckaert, door Inge Mestdagh en anderen en door de gemeente Aalter (rolnummers 7440, 7441, 7442, 7445, 7446, 7448, 7449, 7454, 7455 en 7456, samengevoegde zaken);

 

  le recours en annulation partielle et la demande de suspension partielle de la loi du 20 juillet 2020 portant des dispositions diverses relatives à la prévention du blanchiment de capitaux et du financement du terrorisme et à la limitation de l’utilisation des espèces, introduits par M.V. et la SRL Maxime Vermeesch (numéro du rôle 7463) ;

  het beroep tot gedeeltelijke vernietiging en de vordering tot gedeeltelijke schorsing van de wet van 20 juli 2020 houdende diverse bepalingen tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, ingesteld door M.V. en de bv Maxime Vermeesch (rolnummer 7463);

 

  le recours en annulation et la demande de suspension de la loi du 6 novembre 2020 en vue d’autoriser des personnes non légalement qualifiées à exercer, dans le cadre de l’épidémie de coronavirus COVID‑19, des activités relevant de l’art infirmier, introduits par l’ASBL Union4U et autres (numéro du rôle 7465).

  het beroep tot vernietiging en de vordering tot schorsing van de wet van 6 november 2020 om toe te staan dat in het kader van de coronavirus‑COVID‑19‑epidemie verpleegkundige activiteiten worden uitgeoefend door personen die wettelijk daartoe niet bevoegd zijn, ingesteld door de vzw Union4U en anderen (rolnummer 7465).

 

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

 

Conseil central de l’économie

Centrale Raad voor het Bedrijfsleven

 

Par lettre du 19 novembre 2020, le président du Conseil central de l’Economie transmet au Sénat, le rapport « La rémunération en fonction de l’ancienneté » (CCE 2020‑2190).

Bij brief van 13 november 2020 zendt de voorzitter van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven aan de Senaat, het verslag “De anciënniteitsverloning” (CRB 2020‑2190).

 

  Dépôt au Greffe

  Neergelegd ter Griffie.

 

Fonds des accidents médicaux

Fonds voor de medische ongevallen

 

Par lettre du 12 novembre 2020, le directeur général du Fonds des accidents médicaux transmet au Sénat, conformément à l’article 8 de la loi du 31 mars 2010 relative à l’indemnisation des dommages résultant de soins de santé, le rapport d’activités 2019 du Fonds des accidents médicaux.

Bij brief van 12 november 2020 zendt de directeur‑generaal van het Fonds voor de medische ongevallen, overeenkomstig artikel 8 van de wet van 31 maart 2010 betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg aan de Senaat over, het activiteitenverslag 2019 van het Fonds voor de medische ongevallen.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Parlement européen

Europees Parlement

 

Par lettres du 23 novembre 2020, le président du Parlement européen transmet au Sénat les textes adoptés par le Parlement européen au cours de ses périodes de session du 5 au 8 octobre 2020 et du 19 au 23 octobre 2020.

Bij brieven van 23 november 2020 zendt de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat over, de teksten aangenomen door het Europees Parlement tijdens zijn vergaderperiodes van 5 tot 8 oktober 2020 en van 19 tot 23 oktober 2020.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Cour des comptes européenne

Europese Rekenkamer

 

Par courrier du 10 novembre 2020, le président de la Cour des comptes européenne transmet au Sénat, conformément à l’article 287, § 4, du Traité sur le fonctionnement de l’Union européenne, les rapports annuels sur l’exécution du budget de l’Union européenne et sur les activités relevant des huitième, neuvième, dixième et onzième Fonds européens de développement (FED) relatifs à l’exercice 2019 adoptés par la Cour des comptes européenne en ses réunions des 20 juillet et 24 septembre 2020.

Bij brief van 10 november 2020 zendt de voorzitter van de Europese Rekenkamer, overeenkomstig artikel 287, § 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aan de Senaat over, de jaarverslagen over de uitvoering van de begroting van de Europese Unie betreffende het begrotingsjaar 2019 en over de activiteiten gefinancierd uit de achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) betreffende het begrotingsjaar 2019, vastgesteld door de Rekenkamer van de Europese Unie op haar vergaderingen van 20 juli en 24 september 2020.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.