7‑14

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2020‑2021

Séances plénières

Vendredi 13 novembre 2020

Séance du matin

7‑14

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2020‑2021

Plenaire vergaderingen

Vrijdag 13 november 2020

Ochtendvergadering

 

Annales

Handelingen

 

Sommaire

Inhoudsopgave

Approbation de l’ordre du jour. 4

Vérification des pouvoirs et prestation de serment d’un nouveau membre. 4

Nomination d’un deuxième vice‑président 5

Proposition de résolution visant à encourager et soutenir davantage l’entrepreneuriat féminin (de MM. Gaëtan Van Goidsenhoven et Georges‑Louis Bouchez, Mme Véronique Durenne, M. Rik Daems et Mme Stephanie D’Hose ; Doc. 7‑114). 5

Discussion. 5

Proposition de résolution relative à la suppression du ticket de caisse en papier et à l’instauration du ticket électronique en tant que norme (de MM. Willem‑Frederik Schiltz et Rik Daems, Mme Stephanie D’Hose, M. Georges‑Louis Bouchez, Mme Véronique Durenne et M. Gaëtan Van Goidsenhoven ; Doc. 7‑104). 27

Discussion. 27

Présentation de candidats à une fonction d’assesseur d’expression néerlandaise au Conseil d’État 37

Prise en considération de propositions. 37

Assemblée parlementaire de l’Organisation pour la sécurité et la coopération en Europe (OSCE). 37

Assemblée parlementaire du Conseil de l’Europe. 37

Décès d’un sénateur honoraire. 38

Votes. 38

Votes. 38

Proposition de résolution visant à encourager et soutenir davantage l’entrepreneuriat féminin (Doc. 7‑114) 38

Proposition de résolution relative à la suppression du ticket de caisse en papier et à l’instauration du ticket électronique en tant que norme (Doc. 7‑104) 38

Ordre des travaux. 39

Excusés. 39

Annexe. 40

Votes nominatifs. 40

Propositions prises en considération. 40

Proposition de révision de la Constitution. 41

Composition des commissions. 41

Non‑évocation. 42

Chambre des représentants. 42

Message de la Chambre. 42

Gouvernement – Modifications. 42

Cour constitutionnelle – Arrêts. 42

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles. 46

Cour constitutionnelle – Recours. 46

Auditorat général 47

Commission fédérale de contrôle et d’évaluation de l’euthanasie. 47

Parlement européen. 47

Cour des comptes européenne. 47

 

Goedkeuring van de agenda. 4

Onderzoek van de geloofsbrieven en eedaflegging van een nieuw lid. 4

Benoeming van een tweede ondervoorzitter. 5

Voorstel van resolutie om vrouwelijk ondernemerschap meer aan te moedigen en te steunen (van de heren Gaëtan Van Goidsenhoven en Georges‑Louis Bouchez, mevrouw Véronique Durenne, de heer Rik Daems en mevrouw Stephanie D’Hose; Stuk 7‑114) 5

Bespreking. 5

Voorstel van resolutie tot afschaffing van het papieren kasticket en de invoering van het e‑ticket als norm (van de heren Willem‑Frederik Schiltz en Rik Daems, mevrouw Stephanie D’Hose, de heer Georges‑Louis Bouchez, mevrouw Véronique Durenne en de heer Gaëtan Van Goidsenhoven; Stuk 7‑104) 27

Bespreking. 27

Voordracht van kandidaten voor het ambt van Nederlandstalig assessor bij de Raad van State. 37

Inoverwegingneming van voorstellen. 37

Parlementaire Assemblee van de Organisatie voor de veiligheid en de samenwerking in Europa (OVSE). 37

Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa. 37

Overlijden van een ere‑senator 38

Stemmingen. 38

Stemmingen. 38

Voorstel van resolutie om vrouwelijk ondernemerschap meer aan te moedigen en te steunen (Stuk 7‑114) 38

Voorstel van resolutie tot afschaffing van het papieren kasticket en de invoering van het e‑ticket als norm (Stuk 7‑104). 38

Regeling van de werkzaamheden. 39

Berichten van verhindering. 39

Bijlage. 40

Naamstemmingen. 40

In overweging genomen voorstellen. 40

Voorstel tot herziening van de Grondwet 41

Samenstelling van de commissies. 41

Niet‑evocatie. 42

Kamer van volksvertegenwoordigers. 42

Boodschap van de Kamer. 42

Regering – Wijzigingen. 42

Grondwettelijk Hof – Arresten. 42

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen. 46

Grondwettelijk Hof – Beroepen. 46

Auditoraat‑generaal 47

Federale Controle- en Evaluatiecommissie euthanasie. 47

Europees Parlement 47

Europese Rekenkamer. 47

 

Présidence de Mme Stephanie D’Hose

(La séance est ouverte à 10 h 00.)

(En raison des mesures prises contre la pandémie de coronavirus, la plupart des sénateurs participent à la séance en vidéoconférence.)

Voorzitster: mevrouw Stephanie D’Hose

(De vergadering wordt geopend om 10.00 uur.)

(Wegens de coronamaatregelen nemen de meeste senatoren aan de vergadering deel via videoconferentie.)

 

Approbation de l’ordre du jour

Goedkeuring van de agenda

 

Mme la présidente. – L’ordre du jour établi par le Bureau a été communiqué par voie électronique aux sénateurs.

Puisqu’il n’y a pas d’observations, l’ordre du jour est approuvé.

Puis‑je demander aux collègues qui suivent la séance via Zoom de bien vouloir désactiver leur micro quand ils n’ont pas la parole ?

De voorzitster. – De agenda zoals vastgesteld door het Bureau werd elektronisch meegedeeld.

Aangezien er geen opmerkingen zijn, is de agenda goedgekeurd.

Mag ik vragen dat de collega’s die de vergadering via Zoom volgen hun microfoon uitschakelen als zij het woord niet hebben?

 

Vérification des pouvoirs et prestation de serment d’un nouveau membre

Onderzoek van de geloofsbrieven en eedaflegging van een nieuw lid

 

Mme la présidente. – L’ordre du jour appelle la vérification des pouvoirs de Mme Celia Groothedde.

Le Bureau s’est réuni le lundi 9 novembre dernier pour la vérification de ces pouvoirs.

Je vous propose d’entendre immédiatement le rapport du Bureau.

De voorzitster. – Wij gaan over tot het onderzoek van de geloofsbrieven van mevrouw Celia Groothedde.

Het Bureau is op maandag 9 november ll. bijeengekomen voor het onderzoek van de geloofsbrieven.

Ik stel u voor onmiddellijk het verslag van het Bureau te horen.

 

(Assentiment)

(Instemming)

 

Je prie donc M. Anciaux de donner lecture du rapport sur la vérification des pouvoirs de Mme Groothedde.

Ik geef het woord aan de heer Anciaux om kennis te geven van het verslag van het Bureau over het onderzoek van de geloofsbrieven van mevrouw Groothedde.

 

M. Bert Anciaux (sp.a), rapporteur. – Par lettre du 19 octobre 2020, M. Stijn Bex, sénateur d’entité fédérée, a démissionné de son mandat à partir du 27 octobre 2020.

Par lettre du 9 novembre 2020, la présidente du Parlement flamand a communiqué au greffier du Sénat que Mme Celia Groothedde était désignée par la formation politique E (Groen) pour succéder à M. Bex.

Lorsque le Bureau prend connaissance de la désignation d’un sénateur d’entité fédérée, il vérifie si le membre désigné est élu sur une liste appartenant à la formation politique à laquelle était attribué le siège devenu vacant.

La vérification des pouvoirs proprement dite est considérée comme superfétatoire étant donné que celle‑ci a déjà été effectuée précédemment par le Parlement flamand.

Le Bureau peut dès lors proposer l’admission de Mme Celia Groothedde comme membre du Sénat.

De heer Bert Anciaux (sp.a), rapporteur. – Bij brief van 19 oktober 2020 heeft de heer Stijn Bex zijn ontslag ingediend als deelstaatsenator met ingang van 27 oktober 2020.

Bij brief van 9 november 2020 heeft de voorzitster van het Vlaams Parlement aan de griffier van de Senaat meegedeeld dat mevrouw Celia Groothedde door de politieke formatie E (Groen) is aangewezen om de heer Bex te vervangen.

Wanneer het Bureau in kennis wordt gesteld van de aanwijzing van een deelstaatsenator, gaat het na of het aangewezen lid verkozen is op een lijst die tot de politieke formatie behoort waaraan de vacant geworden zetel toegekend was.

Het eigenlijke onderzoek van de geloofsbrieven wordt overbodig geacht aangezien dat onderzoek reeds door het Vlaams Parlement werd verricht.

Het Bureau kan dan ook voorstellen mevrouw Celia Groothedde toe te laten als lid van de Senaat.

 

Mme la présidente. – Je remercie le rapporteur. Quelqu’un demande‑t‑il la parole ?

Nous passons au vote sur les conclusions de ce rapport.

De voorzitster. – Ik dank de rapporteur. Vraagt iemand het woord?

We gaan over tot de stemming over de besluiten van het verslag.

 

  Les conclusions du rapport sont adoptées par assis et levé.

  De besluiten van het verslag worden aangenomen bij zitten en opstaan.

 

Mme la présidente. – Je proclame Mme Celia Groothedde sénatrice et l’invite à prêter le serment constitutionnel.

De voorzitster. – Ik roep mevrouw Celia Groothedde uit tot senator en verzoek haar de grondwettelijke eed af te leggen.

 

  Mme Celia Groothedde prête serment.

  Mevrouw Celia Groothedde legt de eed af.

 

Mme la présidente. – Je donne à Mme Groothedde acte de sa prestation de serment et la déclare installée dans son mandat de sénatrice.

De voorzitster. – Ik geef aan mevrouw Celia Groothedde akte van haar eedaflegging en verklaar haar aangesteld in haar mandaat van senator.

 

(Applaudissements)

(Applaus)

 

Nomination d’un deuxième vice‑président

Benoeming van een tweede ondervoorzitter

 

Mme la présidente. – L’ordre du jour appelle la désignation d’un nouveau deuxième vice‑président et ce, en application de l’article 77‑3 du règlement.

De voorzitster. – Aan de orde is de aanwijzing, met toepassing van artikel 77‑3 van het reglement, van een nieuwe tweede ondervoorzitter.

 

Mme Celia Groothedde (Ecolo‑Groen). – Le groupe politique Ecolo‑Groen présente M. Fourat Ben Chikha pour remplacer M. Bex en tant que deuxième vice‑président du Sénat.

Mevrouw Celia Groothedde (Ecolo‑Groen). – De Ecolo‑Groen‑fractie draagt de heer Fourat Ben Chikha voor om de heer Bex te vervangen als tweede ondervoorzitter van de Senaat.

 

Mme la présidente. – Puisque personne n’a d’objection à la proposition de Mme Groothedde, il en sera ainsi.

De voorzitster. – Vermits niemand bezwaar heeft tegen het voorstel van mevrouw Groothedde, is aldus besloten.

 

Mme Latifa Gahouchi (PS). – J’aimerais féliciter M. Ben Chikha pour son accession à la vice‑présidence, mais aussi le groupe Ecolo‑Groen de l’avoir choisi. M. Ben Chikha est un excellent collègue qui représente non seulement la communauté LGBT mais aussi la population issue de l’immigration. Sa désignation constitue une avancée au sein de nos institutions.

Mevrouw Latifa Gahouchi (PS). – Ik wil de heer Ben Chikha feliciteren met zijn benoeming als ondervoorzitter, maar ik wil ook de Ecolo‑Groenfractie feliciteren voor haar keuze voor de heer Ben Chikha. Hij is een uitstekende collega die niet alleen de LGBT‑gemeenschap vertegenwoordigt, maar ook de mensen met een migratieachtergrond. Zijn aanstelling is een vooruitgang voor onze instellingen.

 

Proposition de résolution visant à encourager et soutenir davantage l’entrepreneuriat féminin (de MM. Gaëtan Van Goidsenhoven et Georges‑Louis Bouchez, Mme Véronique Durenne, M. Rik Daems et Mme Stephanie D’Hose ; Doc. 7‑114)

Voorstel van resolutie om vrouwelijk ondernemerschap meer aan te moedigen en te steunen (van de heren Gaëtan Van Goidsenhoven en Georges‑Louis Bouchez, mevrouw Véronique Durenne, de heer Rik Daems en mevrouw Stephanie D’Hose; Stuk 7‑114)

 

Discussion

(Pour le texte adopté par la commission des Matières transversales, voir document 7‑114/5.)

Bespreking

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Transversale Aangelegenheden, zie stuk 7‑114/5.)

 

Mme Hélène Ryckmans (Ecolo‑Groen), rapporteuse. – Permettez‑moi tout d’abord de souhaiter la bienvenue à notre nouvelle collègue et de remercier M. Bex pour son implication dans les travaux du Sénat.

La commission des Matières transversales a examiné pour la première fois la proposition de résolution sur l’entrepreneuriat féminin de M. Van Goidsenhoven lors de sa réunion du 13 janvier 2020. Cette proposition est fondée sur plusieurs constats, dont le fait que le nombre d’indépendants en Belgique est en constante progression. Cependant, les femmes ne représentent encore que 23,7 % d’entre eux. Moins d’un septième du million de start‑up sont aux mains de femmes ; celles‑ci sont en outre peu présentes dans des secteurs innovants ou lucratifs. Bien que le taux de croissance des femmes indépendantes soit plus marqué que celui des hommes, l’on peut faire mieux en augmentant le nombre de femmes chefs d’entreprise ou encore en facilitant la conciliation entre vie professionnelle et vie familiale. Ce constat est d’ailleurs largement partagé par la Commission européenne, qui encourage les États membres à favoriser l’entrepreneuriat féminin. Le précédent gouvernement fédéral avait, en 2016, lancé un plan qui comprenait de nombreuses mesures afférentes à l’amélioration de la vie professionnelle et de la vie privée.

La proposition de résolution recommande notamment de réaliser un cadastre de l’emploi féminin à temps plein et à temps partiel et de promouvoir l’emploi dans les secteurs caractérisés par une carence en femmes, d’établir des chiffres fiables sur l’accès des femmes entrepreneurs au financement bancaire et, le cas échéant, de prendre les mesures nécessaires pour en favoriser l’accès, d’assurer un enseignement qui libère les enfants des stéréotypes de genre et de sensibiliser les étudiants, quel que soit leur genre et dès le plus jeune âge, à l’esprit d’entreprise, et d’encourager les formations portant sur différents aspects de la création, de la gestion et de la prise de risque.

Mme Fournier a déclaré qu’elle soutenait la proposition de résolution à l’examen mais qu’elle souhaitait y apporter quelques adaptations, notamment l’ajout d’une demande à l’intention des gouvernements de Communauté afin qu’ils prévoient des structures d’accueil et de garderie pour les enfants.

M. Muyters a indiqué qu’il était un ardent défenseur de l’entrepreneuriat féminin. En Flandre, il a eu, à plusieurs reprises, l’occasion de remettre le prix de la femme entrepreneur de l’année, prix décerné par Markant. Il a le sentiment, sans disposer pour autant de toutes les données en détail, que l’entrepreneuriat féminin diffère de l’entrepreneuriat masculin, ne serait‑ce que par le fait, par exemple, que les femmes ont tendance à « se lancer » moins vite que les hommes. Elles ont besoin de plus de garanties et veulent s’entourer d’une équipe avant de franchir le pas. Peut‑être serait‑il intéressant d’examiner au préalable si, en patientant et en se préparant au mieux pendant quelques années, elles n’ont pas davantage de chances de réussite que les hommes. Connaître le nombre d’entreprises débutantes est une chose, savoir combien d’entre elles perdurent en est une autre.

Pour M. Muyters, il va sans dire que la promotion de l’entrepreneuriat féminin est un objectif louable. La question est de savoir si la proposition de résolution à l’examen est le moyen adéquat pour l’atteindre. Il a indiqué qu’il incombait aux Parlements flamand et wallon de s’occuper de cette matière.

De son côté, M. Daems a indiqué que le Sénat était un lieu où les parlements régionaux avaient la possibilité de se rencontrer, d’échanger leurs bonnes pratiques et éventuellement de s’en inspirer. En l’espèce, cela permettra d’éviter toute forme de shopping en matière d’entrepreneuriat féminin entre la Région flamande, la Région wallonne et la Région de Bruxelles‑Capitale. En outre, certains aspects de cette matière relèvent toujours de l’autorité fédérale, comme les coûts de lancement d’une société et la flexibilité du travail. La comparaison des approches respectives permet de voir si telle Région est plus avancée qu’une autre dans un domaine ou, au contraire, si elle accuse un retard, et de tirer, le cas échéant, des enseignements intéressants.

La commission des Matières transversales a alors décidé de recueillir l’avis du Comité d’avis pour l’égalité des chances entre les femmes et les hommes. Celui‑ci a procédé, le 12 juin 2020, à l’audition de représentants de quatre organismes et a également recueilli des contributions écrites sur la proposition à l’examen. Sur cette base, le Comité a rendu son avis le 26 juin 2020. Celui‑ci comporte vingt‑neuf points et recommandations, réunis dans un document distinct.

Le 5 octobre 2020, la commission des Matières transversales a examiné l’avis du Comité d’avis pour l’égalité des chances entre les femmes et les hommes ainsi que les amendements proposés et a procédé au vote.

M. Goidsenhoven a indiqué que l’avis à proprement parler était positif et soutenait la proposition de résolution visant à encourager et soutenir davantage l’entrepreneuriat féminin. De manière générale, l’avis reprend plusieurs constats, statistiques et recommandations. Considérant que les amendements de Mme de Bethune et consorts faisaient écho aux auditions menées au sein du Comité d’avis, M. Goidsenhoven a pu les approuver dans leur ensemble.

J’ai également pu marquer mon accord sur l’ensemble de la proposition de résolution et sur les amendements de Mme de Bethune, que j’ai remerciée pour avoir traduit en amendements les réflexions issues des auditions du Comité d’avis.

Mme Ahallouch a aussi pu soutenir les amendements et la proposition de résolution.

M. Muyters a avant tout souligné l’intérêt tout particulier qu’il porte au thème examiné. Comme ministre de l’Emploi, ministre de l’Économie et aussi comme administrateur délégué du Vlaams Netwerk van Ondernemingen (VOKA), le réseau d’entreprises flamand, il a pris de nombreuses initiatives afin de promouvoir et soutenir l’entrepreneuriat féminin. Il a précisé que la proposition de résolution à l’examen poursuivait un objectif louable, mais qu’il ne pouvait pas approuver le texte en raison des nombreux manquements qu’il présente. À cet égard, il a formulé six remarques portant sur le caractère obsolète de certaines données, sur l’absence de référence à certaines initiatives positives et sur la nature trop générale des recommandations, qui évoquent l’emploi plutôt que l’entrepreneuriat féminin.

M. Muyters a fait remarquer qu’un certain nombre de recommandations imposaient une charge administrative sans que leur efficacité ni leur efficience ne puissent être démontrées. C’est le cas, par exemple, de la recommandation visant à réaliser un cadastre de l’emploi féminin à temps plein et à temps partiel, ainsi que de la vérification préconisée des manuels scolaires en vue de supprimer les stéréotypes de genre qu’ils contiendraient.

Enfin, M. Muyters a souligné que le Sénat n’était pas le forum adéquat pour formuler des recommandations à l’attention des gouvernements des Régions et des Communautés.

M. De Loor a adhéré aux postulats sur lesquels se fonde la proposition de résolution visant à encourager l’entrepreneuriat féminin et a soutenu les recommandations formulées. Les femmes constituent en effet la moitié de la population active, alors qu’un tiers seulement des indépendants sont des femmes. Il s’est donc étonné que M. Muyters n’ait pas déposé d’amendements pour adapter le texte. Il serait disposé à examiner des amendements susceptibles d’apporter des améliorations.

De la même manière, j’ai estimé que M. Muyters pouvait toujours déposer des amendements. J’ai souligné l’intérêt de disposer d’une résolution instruite et votée au Sénat pour avancer sur un tel dossier. J’ai aussi exprimé le souhait de me baser sur les travaux du Sénat pour avancer en la matière dans mon parlement régional.

La commission a procédé à l’examen des amendements de Mme de Bethune et consorts.

Mme Brouwers a expliqué que ces amendements visaient à rendre la proposition de résolution plus concrète en proposant diverses mesures de soutien de l’entrepreneuriat féminin et d’amélioration du statut de la femme entrepreneur. Les amendements se focalisent sur certains aspects permettant d’atteindre cet objectif : l’inclusion, l’amélioration de l’accueil des enfants, une optimisation des régimes de congés, l’égalité des chances sur le marché de l’emploi, ainsi que le financement et l’accès au capital.

La proposition de résolution telle qu’amendée a été adoptée par 9 voix contre 4. C’est cette version amendée qui est proposée au vote aujourd’hui.

Mevrouw Hélène Ryckmans (Ecolo‑Groen), rapporteur. – Sta mij eerst en vooral toe dat ik onze nieuwe collega welkom heet en de heer Bex dank voor zijn inzet voor de werkzaamheden van de Senaat.

De commissie voor de Transversale Aangelegenheden heeft het voorstel van resolutie van de heer Van Goidsenhoven over het vrouwelijk ondernemerschap een eerste keer besproken op haar vergadering van 13 januari 2020. Dat voorstel is op verschillende vaststellingen gebaseerd, waaronder het feit dat het aantal zelfstandigen in België voortdurend toeneemt. Amper 23,7 % onder hen is echter vrouw. Minder dan een zevende van het miljoen start‑ups komt van vrouwen, die ondervertegenwoordigd zijn in innoverende of winstgevende sectoren. Hoewel het groeicijfer bij zelfstandige vrouwen hoger ligt dan bij de mannen, moet dit beter kunnen door het aantal vrouwelijke bedrijfsleiders te vermeerderen, of nog door de combinatie van beroeps- en gezinsleven te vergemakkelijken. Die vaststelling wordt trouwens in hoge mate gedeeld door de Europese Commissie, die de lidstaten aanmoedigt om het ondernemerschap van vrouwen te ondersteunen. De vorige federale regering had in 2016 een plan voor vrouwelijk ondernemerschap gelanceerd, dat heel wat maatregelen inhield om de combinatie van beroeps- en privéleven te vergemakkelijken.

Het voorstel van resolutie beveelt onder andere aan een register op te stellen van voltijds en deeltijds werk bij vrouwen en de werkgelegenheid te bevorderen in sectoren waar een tekort aan vrouwen bestaat, betrouwbare cijfers te verzamelen over de toegang van vrouwelijke ondernemers tot bankfinanciering, en indien nodig de gepaste maatregelen te treffen om de toegang ertoe te vergemakkelijken, onderwijs aan te bieden dat kinderen bevrijdt van genderstereotypering, bij studenten van om het even welk geslacht en van jongs af aan belangstelling op te wekken voor het ondernemerschap en opleidingen aan te moedigen waarin verschillende aspecten aan bod komen betreffende de oprichting, het beheer en het nemen van risico’s.

Mevrouw Fournier zei dat ze het voorliggende voorstel van resolutie ondersteunde, maar dat ze een aantal aanpassingen aan de tekst wenste aan te brengen, zoals een vraag aan de gemeenschapsregeringen om te voorzien in voldoende kinder- en vakantieopvangstructuren voor kinderen.

De heer Muyters stelde dat hij het vrouwelijk ondernemerschap hoog in het vaandel voert. Hij heeft in Vlaanderen verschillende keren de prijs van vrouwelijke ondernemer van het jaar, toegekend door Markant, uitgereikt. Zonder over alle details te beschikken, meent de heer Muyters wel dat vrouwelijk ondernemerschap anders is dan mannelijk ondernemerschap, bijvoorbeeld doordat vrouwen de neiging hebben om minder snel te ‘springen’. Zij willen eerst meer zekerheid en een team rond zich hebben alvorens de stap te wagen. Het zou interessant zijn om te zien of het nuttig is om, eerder dan vrouwen sneller te stimuleren om te ‘springen’, na te gaan of vrouwen door enkele jaren te wachten en zich beter voor te bereiden, misschien meer kans op slagen hebben dan mannelijke ondernemers. De cijfers van starters is één zaak, die van volhouders een andere.

Natuurlijk is volgens de heer Muyters het stimuleren van vrouwelijk ondernemerschap een goede zaak. De vraag is of dit voorstel van resolutie de geschikte manier is. Het Vlaams en Waals Parlement zijn volgens hem daarvoor de geschikte plaatsen.

De heer Daems van zijn kant stelde dat de Senaat een ontmoetingsplaats is van de gewestparlementen om best practices uit te wisselen en eventueel over te nemen. Zo vermijdt men female entrepreneurship shopping tussen het Vlaams, Waals en Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Bovendien zijn er nog federale elementen in deze materie, zoals de kosten van het starten van een onderneming en de arbeidsflexibiliteit. Door het vergelijken van de aanpak kan men merken dat het ene of het andere Gewest een voorsprong heeft in een bepaald domein en achterstand in een ander, wat kan leiden tot interessante bevindingen.

De commissie voor de Transversale Aangelegenheden heeft dan beslist het advies in te winnen van het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen. Dat hield op 12 juni 2020 een hoorzitting met vertegenwoordigers van vier organen en ontving ook schriftelijke bijdragen over het voorliggende voorstel. Op basis daarvan formuleerde het Adviescomité op 26 juni 2020 zijn advies. Dat bestaat uit 29 punten en aanbevelingen, die in een afzonderlijk document zijn opgenomen.

Op 5 oktober 2020 heeft de commissie voor de Transversale Aangelegenheden het advies van het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen alsook de voorgestelde amendementen besproken, en is ze overgegaan tot de stemming.

De heer Van Goidsenhoven verklaarde dat het advies positief was en het voorstel van resolutie om vrouwelijk ondernemerschap meer aan te moedigen en te steunen onderschreef. Over het algemeen neemt het advies verschillende vaststellingen, statistieken en aanbevelingen over. Aangezien de amendementen van mevrouw de Bethune c.s. een afspiegeling waren van de hoorzittingen in het Adviescomité, kon de heer Van Goidsenhoven ze in hun geheel goedkeuren.

Ook ik keurde het voorstel van resolutie in zijn geheel goed, alsmede de amendementen van mevrouw de Bethune, die ik bedankte om de bedenkingen die tijdens de hoorzittingen van het Adviescomité werden gemaakt, om te zetten in amendementen.

Mevrouw Ahallouch steunde eveneens de amendementen en het voorstel van resolutie.

De heer Muyters onderstreepte vooreerst dat het onderwerp hem nauw aan het hart ligt. Hij heeft in het verleden, als minister van Werk en als minister van Economie en ook als gedelegeerd bestuurder van het Vlaams Netwerk voor Ondernemingen (VOKA), heel wat initiatieven genomen om vrouwelijk ondernemerschap aan te moedigen en te steunen. Hij verklaarde dat de doelstelling van dit voorstel van resolutie lovenswaardig is, maar dat hij de tekst niet kon steunen omdat de tekst heel wat mankementen vertoont. Om dat te illustreren formuleerde hij zes opmerkingen, over het feit dat bepaalde cijfers verouderd waren, het niet vermelden van bepaalde positieve initiatieven en de te algemene strekking van de aanbevelingen, waarin ook sprake is van vrouwelijke tewerkstelling in plaats van van vrouwelijk ondernemerschap.

De heer Muyters wees erop dat een aantal aanbevelingen een administratieve last opleggen waarvan de efficiëntie en de effectiviteit niet kan aangetoond worden, in casu de aanbeveling om een register van voltijds en deeltijds werk bij vrouwen op te stellen en de aanbeveling schoolboeken op genderstereotypering te toetsen.

Ten slotte beklemtoonde de heer Muyters dat de Senaat niet het aangewezen forum is om aanbevelingen op te stellen die gericht zijn aan de gewest- en gemeenschapsregeringen.

De heer De Loor zei het eens te zijn met de uitgangspunten van dit voorstel van resolutie om het vrouwelijk ondernemerschap aan te moedigen en steunde de aanbevelingen. Vrouwen maken immers de helft van de beroepsbevolking uit terwijl slechts een derde van de zelfstandigen vrouw is. Hij was dus verwonderd dat de heer Muyters zelf geen amendementen indiende om de tekst aan te passen. Als die amendementen een verbetering waren, dan was hij zeker bereid om die amendementen te onderzoeken.

Ook ik vond dat de heer Muyters altijd amendementen kon indienen. Ik benadrukte het voordeel om in een dergelijk dossier te beschikken over een onderbouwde en aangenomen resolutie van de Senaat en uitte de wens mij daarop te baseren om in mijn deelstaatparlement vooruitgang te boeken.

De commissie besprak de amendementen van mevrouw de Bethune c.s.

Mevrouw Brouwers lichtte toe dat de amendementen het voorstel van resolutie wilden concretiseren door diverse maatregelen voor te stellen om vrouwelijk ondernemerschap te ondersteunen en het statuut van de vrouwelijke ondernemer te verbeteren. De amendementen besteden aandacht aan verschillende aspecten om dat te kunnen realiseren: inclusie, betere kinderopvang, een optimalisering van verlofstelsels, gelijke kansen op de arbeidsmarkt en ook de financiering en toegang tot kapitaal.

Het aldus geamendeerde voorstel van resolutie werd aangenomen met 9 tegen 4 stemmen. Het is die geamendeerde versie die vandaag ter stemming wordt voorgelegd.

 

M. Philippe Muyters (N‑VA). – Je tiens à remercier Mme Ryckmans pour son rapport très fidèle. Cependant, je dois indiquer au nom de mon groupe que nous ne pouvons vraiment pas soutenir cette proposition de résolution. Bien que l’objectif soit louable et que j’aie effectivement moi‑même travaillé sur le sujet dans le passé, nous estimons que le texte présente plusieurs manquements.

Premièrement, nous manquons de chiffres corrects et récents, comme l’ont également montré les auditions organisées par le Comité d’avis pour l’égalité des chances entre les femmes et les hommes. Il conviendrait d’actualiser ces chiffres. Très récemment, une grande banque a fait savoir que la moitié des entreprises qu’elle soutenait avaient été fondées par une femme. La proportion de femmes n’a jamais été aussi élevée au cours des dernières années. Les initiatives prises dans le passé ont donc un effet. Il est, par conséquent, regrettable que la proposition soit fondée sur des chiffres obsolètes.

Deuxièmement, le comité d’avis a considéré comme erronées un certain nombre d’affirmations. On peut, par exemple, lire dans le texte de la proposition de résolution que les femmes entrepreneurs sont encore trop nombreuses à se lancer dans des secteurs peu innovants ou lucratifs. Ces propos sont non seulement quelque peu condescendants mais aussi incorrects, selon les experts auditionnés par le comité d’avis. On peut aussi lire qu’il existe une corrélation entre la performance économique d’une entreprise et le degré de mixité de son équipe dirigeante. Cette affirmation a, encore une fois, été jugée inexacte par différents professeurs au cours des auditions. Je propose dès lors d’adapter le texte.

Troisièmement, les exemples cités concernent uniquement Bruxelles et la Wallonie. En Flandre, nous avons toutefois un bon bilan pour les activités liées à l’entrepreneuriat féminin. Nous avons, par exemple, conclu avec les partenaires sociaux flamands un accord concernant le travail faisable. Cet accord prévoit notamment une analyse de faisabilité, qui permet aux entreprises de vérifier ce qu’elles peuvent faire et d’être soutenues, à partir du portefeuille PME, au moyen d’un chèque de faisabilité.

Quatrièmement, la proposition de résolution traite de l’entrepreneuriat féminin, mais comporte également des recommandations sur l’emploi des femmes. Ainsi est‑il indiqué dans le texte que la mise à disposition de locaux sociaux pour les femmes est importante. Cela n’a toutefois rien à voir avec l’entrepreneuriat féminin, pas plus d’ailleurs que la pénurie de femmes constatée dans certains secteurs. Je considère qu’il appartient aux secteurs de veiller à ce que leurs postes vacants soient également attrayants pour les femmes.

Cinquièmement, de nombreuses recommandations concernent en réalité tout type d’entrepreneuriat, et pas spécifiquement l’entrepreneuriat féminin. Par exemple, une recommandation vise à soutenir les organisations offrant un accompagnement administratif ou financier aux femmes entrepreneurs. Si l’on offre un tel soutien aux organisations, il serait bon de le faire pour tous ceux qui veulent démarrer une activité entrepreneuriale et pas seulement pour les femmes entrepreneurs. Pour être honnête, et je m’adresse principalement à la famille libérale, il s’agit ici d’une organisation axée sur l’offre, alors qu’en Flandre, nous avons plutôt pour tradition une offre alignée sur la demande, en recourant par exemple au portefeuille PME. La demande émane donc des entreprises, qui prennent elles‑mêmes l’initiative, et non d’une organisation soutenue pour apporter des conseils éventuels aux entreprises.

Il est également indiqué dans le texte qu’il convient de faciliter l’accès au financement. Faut‑il ne le faire qu’au seul bénéfice des femmes entrepreneurs ? Durant les dix années où je fus ministre de l’Emploi et les cinq années que j’ai passées comme ministre de l’Économie, j’ai constaté que les bons projets posaient peu de problèmes de financement. S’il y avait un problème dans l’évaluation des projets, les femmes obtenant moins souvent un financement, ce qui, à mon avis, n’est pas le cas, il faudrait accroître la sensibilisation sur cette question, mais l’accès au financement doit bénéficier à tout le monde. Cette approche est erronée.

Sixièmement, un certain nombre de recommandations imposent une charge administrative sans que leur efficacité ni leur efficience ne soient être démontrées. Je me demande même si certaines d’entre elles n’entraînent pas de facto une discrimination fondée sur le sexe, ce qui est illégal.

Enfin, j’attire votre attention sur le fait que, dans un amendement qui a été adopté, il est demandé à l’autorité fédérale d’imposer à la société d’investissement GIMV et au fonds public flamand PMV des quotas de femmes entrepreneurs devant être soutenues. Tout d’abord, il s’agit d’institutions régionales, dont le ministre de tutelle est actuellement Hilde Crevits. Les auteurs de l’amendement demandent à son collègue fédéral d’imposer des quotas aux institutions qui relèvent de la compétence de Mme Crevits. C’est une grave erreur et je mets le groupe CD&V au défi de d’expliquer à Mme Crevits que son collègue fédéral, le cas échéant, agira à sa place.

Ensuite, je rappelle que la société GIMV est cotée en bourse. Cette recommandation signifie que cette société, pour les projets qu’elle soutiendra, ne tiendra pas compte du contenu mais vérifiera si les quotas de femmes entrepreneurs sont atteints. Cela pourrait signifier qu’un bon dossier, présenté par une personne de sexe masculin, ne serait pas sélectionné pour cause de quota non atteint. Vous ne pouvez pas agir de la sorte avec une société cotée en bourse ! Je propose que ce point soit modifié ou supprimé.

Enfin, et c’est davantage une approche politique de principe, le Sénat, essentiellement composé de sénateurs d’entités fédérées, n’est pas le forum adéquat pour formuler des recommandations à l’attention de notre gouvernement flamand, de ceux des Régions et des Communautés. S’il faut agir en matière d’entrepreneuriat féminin, il appartient au Parlement flamand de le faire. D’ailleurs, mes collègues partagent souvent ce point de vue. Je fais référence à une demande d’explications développée le 15 octobre dernier en commission de l’Économie, du Travail et de l’Économie sociale, où le député du CD&V Kurt Van Ryckeghem a interrogé la ministre Crevits au sujet de l’entrepreneuriat féminin. Je vous conseille de lire la réponse de la ministre. Vous constaterez que la Flandre est déjà très active dans ce domaine. Si cela ne suffit pas, le Parlement flamand est le forum adéquat pour une action efficace.

Pour toutes ces raisons, mon groupe ne soutiendra pas cette proposition de résolution. Je demande toujours que l’on adapte son contenu afin de la renforcer et de mieux soutenir son objectif que ne le fait le texte qui nous est soumis aujourd’hui.

De heer Philippe Muyters (N‑VA). – Ik dank mevrouw Ryckmans voor het zeer waarheidstrouw verslag. Ik zou namens onze fractie echter willen ingaan op het feit dat we deze resolutie echt niet kunnen steunen. De doelstelling is weliswaar lovenswaardig en ik heb hier in het verleden inderdaad zelf ook rond gewerkt, maar er zitten volgens ons enkele mankementen in de tekst.

Ten eerste is er een gebrek aan correcte en recente cijfers, hetgeen ook is gebleken in de hoorzitting in het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen. Het zou goed zijn om die cijfers te actualiseren. Zeer recent nog was er een bericht van een van de grootbanken, die zegt dat meer dan de helft van de bedrijven die door hen worden ondersteund, een vrouw als oprichter heeft. In de voorbije jaren lag het aandeel van vrouwen nooit zo hoog. Dit bewijst dat de initiatieven die in het verleden zijn genomen, ook effect hebben. Het is dan ook betreurenswaardig dat er zeer oude cijfers worden gebruikt.

Ten tweede worden er een aantal stellingen naar voren gebracht die ook in het Adviescomité als onjuist zijn aangeklaagd. Zo wordt in de tekst van de resolutie gezegd dat vrouwelijke ondernemers en ondernemingen meer starten in sectoren die niet innovatief en lucratief zijn. Dit is behoorlijk betuttelend en volgens de specialisten in het Adviescomité bovendien niet correct. In de tekst staat ook dat er een correlatie bestaat tussen de economische prestaties van ondernemingen en de mate van genderdiversiteit van het management. Opnieuw is een dergelijke bewering volgens de professoren in het Adviescomité pertinent onjuist. Ik stel dan ook voor om de teksten in die zin aan te passen.

Ten derde komen de voorbeelden die worden opgesomd allemaal uit Brussel of Wallonië. In Vlaanderen beschikken we nochtans al over een mooi track record inzake activiteiten rond vrouwelijk ondernemerschap. Zo hebben we in Vlaanderen een akkoord gesloten met de Vlaamse sociale partners rond werkbaarheid, met onder meer een werkbaarheidsscan, waarbij bedrijven kunnen nagaan wat zij kunnen doen en vanuit de kmo‑portefeuille kunnen worden ondersteund met een werkbaarheidscheque.

Een vierde punt is dat de resolutie gaat over vrouwelijk ondernemerschap, maar soms mengt men hier vrouwelijke tewerkstelling onder. In de tekst wordt onder meer gezegd dat de terbeschikkingstelling van sociale voorzieningen voor de vrouwen in een bedrijf belangrijk is. Dit heeft echter niets te maken met vrouwelijk ondernemerschap. Het feit dat er in sommige sectoren een tekort is aan vrouwen, heeft hier evenmin iets mee te maken. Volgens mij is het de taak van de sectoren om ervoor te zorgen dat hun vacatures ook aantrekkelijk zijn voor vrouwen.

Ten vijfde zijn veel van die adviezen wat mij betreft niet specifiek gericht op vrouwelijk ondernemerschap, maar op ondernemerschap in het algemeen. Er wordt bijvoorbeeld voorgesteld om organisaties te ondersteunen die administratieve en financiële begeleiding bieden aan vrouwelijke ondernemers. Als je een dergelijke ondersteuning biedt aan organisaties, lijkt het mij goed om dat te doen voor iedereen die wil gaan ondernemen en niet enkel aan vrouwelijke ondernemers. Ik moet eerlijk zeggen – en ik richt mij hierbij vooral tot de liberale familie – dat dit een voorbeeld is van een aanbodgerichte organisatie, terwijl wij in Vlaanderen toch veeleer de traditie hebben om vraaggerichte ondersteuning te bieden, bijvoorbeeld met de kmo‑portefeuille, dus vanuit de bedrijven die zelf initiatief nemen en niet vanuit een organisatie die ondersteund wordt om misschien advies te geven aan bedrijven.

Een ander voorbeeld is dat er in de tekst staat dat de toegang moet vergemakkelijkt worden voor financiering. Ook daar is mijn vraag: “Alleen voor financiering voor vrouwelijke ondernemers?” Mijn ervaring van vijf en tien jaar ministerschap, vijf jaar Economie en tien jaar Werk, is dat er weinig problemen zijn rond financiering als de projecten goed zijn. Mocht er dan een probleem zijn bij de beoordeling van projecten rond het feit dat vrouwen minder aan bod zouden komen, wat volgens mij niet het geval is, dan moet de sensibilisering daar helpen en moet niet de toegang voor alleen vrouwen vergemakkelijkt worden. Dat is een verkeerd uitgangspunt.

Zesde punt is dat een aantal voorstellen een administratieve last opleggen, waarvan de efficiëntie en de effectiviteit niet wordt aangetoond en ik vraag me zelfs af of er geen voorstellen bij zijn die de facto oproepen tot discriminatie op basis van geslacht, wat onwettelijk is.

Zevende en laatste inhoudelijk punt, is dat de collega’s in de goedgekeurde amendementen – de collega’s moeten nu even goed luisteren – vragen aan de federale overheid om aan de GIMV en aan de PMV quota op te leggen inzake het aantal vrouwelijke ondernemingen die steun dienen te krijgen. Ten eerste zijn de GIMV en de PMV regionale instellingen, waarvan de voogdijminister op dit moment Hilde Crevits is. Ze vragen nu aan haar federale collega om aan de instellingen die onder de bevoegdheid van mevrouw Crevits vallen quota op te leggen. Dat is een zware vergissing en ik daag de CD&V‑fractie uit om dat zelf aan collega Crevits te gaan uitleggen, dat niet zij eventueel quota dient op te leggen, maar de federale collega dat voor haar zal doen.

Een tweede punt: gaat men de GIMV quota opleggen? Ik wijs erop dat de GIMV een beursgenoteerd bedrijf is. Dat voorstel betekent dat de projecten die de GIMV zal ondersteunen, niet inhoudelijk worden beoordeeld, maar dat de geselecteerde dossiers ook aan een quotum moet voldoen. Dat kan betekenen dat een goed dossier, dat toevallig door iemand van het mannelijk geslacht wordt ingediend, niet geselecteerd zou worden, omdat het quotum nog niet gehaald is. Dat kan je toch niet maken, met een beursgenoteerd bedrijf! Ik stel voor dat ook dat punt wordt aangepast of geschrapt.

Tot slot – en dat is meer een politieke principiële insteek – kan het niet dat wij als Senaat, toch bijna allemaal deelstaatsenatoren, hier aanbevelingen richten aan onze Vlaamse regering, aan de gewesten en de gemeenschappen. Als er rond vrouwelijk ondernemerschap iets moet gebeuren, dan hoort dat thuis in het Vlaams Parlement. Mijn collega’s vinden dat zelf ook vaak. Ik verwijs naar een vraag om uitleg van 15 oktober in de Commissie Werk en Economie, waar Kurt Van Ryckeghem van de CD&V aan minister Crevits een vraag stelde over wat er gedaan wordt rond vrouwelijk ondernemerschap. Het antwoord van minister Crevits is goede lectuur om te zien dat daarrond in Vlaanderen al veel gebeurt. Mocht dat echter niet genoeg zijn, dan is het Vlaams Parlement de juiste plaats om effectief actie te ondernemen.

Om al die redenen zal mijn fractie deze resolutie niet steunen. Ik blijf oproepen om de inhoudelijke punten van deze resolutie aan te passen zodat ze sterker wordt en de doelstelling beter zal ondersteunen dan wat hier nu voorligt.

 

M. Bert Anciaux (sp.a). – Monsieur Muyters, vous demandez des adaptations qui, à mon avis, valent certainement la peine d’être étudiées, mais comptez‑vous déposer des amendements ?

De heer Bert Anciaux (sp.a). – De tussenkomst van de heer Muyters is zeker en vast interessant, zoals steeds. Ik heb echter geen amendementen gezien. Hebben jullie die voorbereid? U vraagt een aantal aanpassingen, die volgens mij zeker de moeite zijn om te onderzoeken, maar hebben jullie amendementen daarrond?

 

M. Philippe Muyters (N‑VA). – Non, car en vertu de l’approche politique de principe, très importante à mes yeux, que j’ai évoquée à la fin de mon intervention, j’agirai au Parlement flamand et non au Sénat.

Le contenu du texte n’est pas non plus satisfaisant, raison pour laquelle j’ai formulé des propositions lors du débat en commission. Toutefois, même si vous avez organisé des auditions et que des points d’amélioration sont proposés, aucun des auteurs de cette proposition de résolution ne juge utile de l’adapter, ce qui la rend extrêmement faible.

De heer Philippe Muyters (N‑VA). – Neen, die hebben we uiteraard niet, omdat ook het principiële punt dat ik op het einde heb gesteld heel belangrijk is voor mij: als ik aan het vrouwelijk ondernemerschap iets wil doen, zal ik dat doen in het Vlaams Parlement en niet in de Senaat.

Wat jullie voorstellen is inhoudelijk ook niet goed en vandaar dat ik voorstellen heb gedaan in de commissie tijdens de besprekingen. Maar zelfs als jullie hoorzittingen hebben georganiseerd en punten ter verbetering worden voorgesteld is er niemand van de indieners van deze resolutie die het de moeite vindt om ze aan te passen. Dit maakt deze resolutie uitermate zwak.

 

M. Klaas Slootmans (Vlaams Belang). – Je commencerai par la forme. Nous regrettons que certains sénateurs, en raison d’une mauvaise conception du fédéralisme, choisissent de se servir du Sénat pour imposer leur volonté aux Régions et Communautés. Les partis dont font partie les auteurs de cette résolution sont pourtant représentés dans les différents gouvernements et parlements d’entités fédérées et peuvent y prendre des initiatives en toute liberté.

En outre, la Flandre affiche de meilleurs scores que la Belgique en matière d’entrepreneuriat féminin. Mme Devriendt l’a souligné pendant les auditions. Il est donc quelque peu ironique que le niveau belge prenne une initiative afin d’aiguillonner les entités fédérées alors que c’est l’inverse qui serait nécessaire. Comme M. Muyters, je pense que Mme Crevits en Flandre et Mme Morreale en Wallonie n’attendent pas une résolution du Sénat pour agir en faveur de l’entrepreneuriat féminin. Les différentes initiatives citées par M. Muyters le prouvent : Management pratique de l’entreprise en Wallonie et Womed Award en Flandre.

Nous avons également plusieurs critiques fondamentales à formuler sur le fond des considérants et des recommandations. Mme De Stobbeleir de la Vlerick Business School a ainsi émis de sérieuses réserves sur la corrélation positive qui existerait entre la performance économique d’une entreprise et le degré de mixité de son équipe dirigeante. Selon elle, c’est faux et ce n’est pas démontré. Elle a même déclaré que « le fait de se concentrer uniquement sur un accroissement quantitatif du nombre de femmes peut même avoir un impact négatif sur les performances d’une entreprise ». La résolution ne tient néanmoins pas compte de cette critique. Au contraire, c’est un point de vue inexact, allant à l’encontre de l’avis de la professeure De Stobbeleir, qui est formulé dans le considérant B. Pourquoi organiser des auditions si c’est pour ne pas prendre en considération la contribution constructive des experts ?

Au point 4 des recommandations adressées au gouvernement fédéral, on peut lire que celui‑ci devrait prendre des mesures en vue d’induire un changement de mentalité concernant le partage des tâches ménagères. Selon moi, il n’appartient pas aux pouvoirs publics de dégager des moyens pour inciter tout un chacun à faire la vaisselle ou à cuisiner, comme je fais souvent à la maison. Cela relève de la vie privée.

Nous sommes aussi frappés par la corrélation permanente établie entre l’entrepreneuriat féminin et l’emploi féminin. L’emploi féminin est un objectif noble mais n’a rien à voir avec l’objet de cette résolution.

Enfin, nous formulons une objection fondamentale à la recommandation 6, résultat d’un amendement de Mme de Bethune, qui demande de fixer des quotas de femmes entrepreneurs devant bénéficier d’un financement public. S’il importe de stimuler l’entrepreneuriat féminin, nous estimons que c’est sur la base du contenu du projet et non du sexe que le financement de projets doit être décidé. Selon la résolution, il se pourrait qu’une start‑up ou entreprise pouvant se prévaloir d’un bon business plan et d’un projet novateur réussi, et qui bénéficie d’un appui de la part d’un fonds d’investissement, ne puisse plus bénéficier d’un financement parce que son conseil d’administration n’est pas suffisamment mixte. Tel ne peut être l’objectif, selon nous.

Nous souscrivons à l’esprit de cette résolution et jugeons certains de ses principes louables mais nous considérons que sa portée est trop étendue et que les répercussions de certaines recommandations vont trop loin et sont même contreproductives. C’est pourquoi nous ne voterons pas en faveur de ce texte.

De heer Klaas Slootmans (Vlaams Belang). – Ik begin waar de heer Muyters is geëindigd, namelijk bij de vorm. Wij betreuren dat bepaalde senatoren vanuit een verkeerd concept van federalisme ervoor kiezen de Senaat te gebruiken als een soort breekijzer om de gewesten en gemeenschappen hun wil op te leggen. Nochtans zijn de partijen van de indieners van deze resolutie vertegenwoordigd in de verschillende deelstaatregeringen en parlementen en kunnen ze daar in alle vrijheid initiatieven nemen.

Bovendien kan Vlaanderen op het vlak van vrouwelijk ondernemerschap betere cijfers voorleggen dan België. Mevrouw Devriendt heeft dat trouwens ook tijdens de hoorzittingen beklemtoond. Het is dus een beetje ironisch dat het Belgische niveau een iniatief neemt om de deelstaten aan te porren, terwijl eigenlijk het omgekeerde nodig is. Net zoals de heer Muyters, denk ook ik dat mevrouw Crevits in Vlaanderen en mevrouw Morreale in Wallonië niet zitten te wachten op een resolutie uit de Senaat om in actie te schieten rond vrouwelijk ondernemerschap. Dat bewijzen trouwens ook de verschillende initiatieven waarnaar de heer Muyters al verwees. Ik denk aan het Management pratique de l’entreprise in Wallonië en de Womed Award in Vlaanderen. Tot zover de vorm.

Ook ten gronde hebben wij een aantal fundamentele punten van kritiek op de overwegingen en aanbevelingen. Zo maakte mevrouw De Stobbeleir van de Vlerick Business School tijdens de hoorzittingen zeer ernstige kanttekeningen bij de stelling dat er een positieve correlatie bestaat tussen de economische prestaties van een onderneming en de mate van genderdiversiteit van haar managementteam. Volgens professor De Stobbeleir klopt dat niet en is dat niet bewezen. Meer zelfs, ze verklaarde “dat zich enkel toespitsen op het verhogen van aantallen omwille van gender een negatieve impact kan hebben op de prestatie van een onderneming”. Toch zien we dat in de resolutie met die kritiek geen rekening werd gehouden. Integendeel, in overweging B van de resolutie blijft, ondanks het advies van professor De Stobbeleir, een fout standpunt gehandhaafd. We kunnen ons afvragen waarom er hoorzittingen worden gehouden, als de kritiek en opbouwende inbreng van deze mensen in de wind worden geslagen.

In punt 4 van de aanbevelingen aan de federale regering lezen we dat de federale regering maatregelen dient te nemen met het oog op een mentaliteitswijziging inzake de huishoudelijke taken. U mag van mij gerust weten dat ik thuis de afwas doe en meestal ook achter het fornuis sta – eerder om gastronomische redenen – maar ik vind het niet de taak van de overheid om middelen uit te trekken om mij hierin te sturen. Dat behoort ons inziens tot de privésfeer.

Verder valt het ook op dat er een permanente verweving is tussen vrouwelijk ondernemerschap enerzijds en vrouwelijke tewerkstelling anderzijds. Vrouwelijke tewerkstelling is een nobel doel, maar het valt niet onder het doel van deze resolutie, namelijk het vrouwelijk ondernemerschap bevorderen en niet zozeer de vrouwelijke tewerkstellingsgraad opkrikken.

Tot slot verzetten we ons fundamenteel tegen aanbeveling 6, die ook een gevolg is van het amendement van mevrouw de Bethune, dat bepaalt dat er genderquota dienen te worden opgesteld bij de toekenning van overheidsfinanciën voor ondernemingen. Het is inderdaad belangrijk vrouwelijk ondernemerschap aan te moedigen, maar wij vinden dat projectfinanciering op basis van inhoud en niet op basis van geslacht dient te worden beoordeeld. Een start‑up, een onderneming met een afgelijnd businessplan en een succesvol innovatief project dat steun krijgt van een investeringsfonds, zou volgens deze resolutie dus niet in aanmerking komen voor projectsteun indien de raad van bestuur onvoldoende genderdivers is. Dat mag ons inziens niet de bedoeling zijn.

Collega’s, wij onderschrijven de geest van deze resolutie en denken dat een aantal uitgangspunten lovenswaardig zijn, maar de reikwijdte ervan en vooral de repercussies van bepaalde aanbevelingen zijn te verregaand en zelfs contraproductief. Om die reden zullen wij de tekst dan ook niet goedkeuren.

 

Mme Hélène Ryckmans (Ecolo‑Groen). – Je vais tenter d’expliquer en quoi la résolution à l’examen est importante à mes yeux et de démonter certains arguments de mes collègues.

Il est d’abord utile de rappeler que l’entrepreneuriat féminin est une thématique qui a déjà fait couler beaucoup d’encre, y compris à l’échelon international. En effet, on a pu constater l’importance et la diversité des entreprises développées par les femmes, mais aussi la spécificité des problèmes auxquelles elles sont confrontées en raison de la persistance des stéréotypes et de l’inégalité structurelle liée au genre, dont mes collègues ne semblent pas avoir conscience. Or, ces inégalités structurelles réduisent les possibilités des intéressées de développer leur confiance en elles, leurs connaissances et compétences, de déployer leurs capacités et de mettre en œuvre leurs projets. Ce sont les ingrédients de l’empowerment.

Le défi à relever est de trouver le moyen de soutenir les femmes indépendantes débutantes. Il faut aussi remédier aux problèmes suivants : de manière générale, pour toute une série de raisons, les projets lancés par les femmes ne comptent pas au nombre des activités pérennes, les femmes entrepreneurs n’accèdent pas à un niveau important au sein de leur entreprise et les entreprises créées par des femmes n’arrivent pas à se hisser au rang d’entreprise qui compte, notamment en Belgique.

Comme cela a été rappelé, les femmes représentent un tiers des indépendants et cette proportion est encore plus faible lorsque l’on considère le développement d’entreprises. Les entreprises féminines en croissance ne représentent que 5 % des entreprises qui se lancent. Une fois qu’elles franchissent le pas, les femmes ont pourtant des chances de réussite plus élevées car elles mûrissent souvent davantage leurs projets. Elles prennent le temps de se renforcer avant de se lancer. Il faut donc s’atteler aux obstacles que les femmes entrepreneurs rencontrent dans une société qui est encore stéréotypée et hiérarchisée, obstacles qui restent parfois infranchissables à l’heure actuelle et sur lesquels il est primordial d’attirer l’attention.

La résolution à l’examen a le mérite de mettre en exergue l’importance, confirmée par les auditions, des formations et d’un soutien au réseau d’entrepreneurs existants qui assure un véritable accompagnement multisectoriel aux femmes entrepreneurs. Les femmes qui réussissent le doivent notamment au fait qu’elles sont soutenues et appartiennent à un réseau. Le développement de l’entrepreneuriat féminin présente donc une dimension collective qu’il convient de reconnaître et de soutenir. Le groupe Ecolo‑Groen estime essentiel de ne pas s’attacher à un modèle de la femme entrepreneur qui réussit à titre individuel, mais de soutenir les femmes qui se lancent dans l’entrepreneuriat. Il importe donc de changer la donne en matière de conciliation entre la vie familiale et la vie professionnelle.

Par ailleurs, il me semble très important d’agir de manière concrète envers les femmes qui sont touchées par la crise de la Covid‑19. En effet, 50 % des femmes indépendantes exercent des activités parmi les secteurs les plus touchés. Il convient, dans la crise que nous traversons, de procéder à une analyse de genre pour accorder une attention particulière aux femmes.

Une attention toute particulière a été accordée aux femmes issues de la diversité qui développent leur activité entrepreneuriale mais doivent surmonter toute une série d’obstacles spécifiques liés au racisme, aux inégalités et aux stéréotypes sexistes.

Les auditions et les échanges au sein du Comité d’avis ont d’ailleurs tenu compte aussi de cette réalité et ont donné lieu à des amendements et des recommandations qui ont permis de dresser un tableau plus complet et plus juste de la situation des femmes entrepreneurs dans leur globalité. En effet, selon Ecolo‑Groen, le texte était par trop centré sur un modèle bien déterminé de femme entrepreneur.

Il est donc essentiel de prendre des mesures de discrimination positive. Une formation spécifique sur les mécanismes de politique des quotas serait vraiment nécessaire pour M. Muyters et le groupe NV‑A, sans parler de M. Slootmans, dont les propos étaient vraiment caricaturaux.

La résolution n’est certes pas réellement novatrice dans ses propositions, mais elle a le mérite de mettre en lumière les difficultés spécifiques auxquelles les femmes entrepreneurs sont confrontées, d’actualiser nos points de vue en la matière et de les enrichir, y compris par les réflexions de M. Muyters. Les éclairages qu’il a apportés dans le cadre de la discussion étaient intéressants, mais le problème est qu’il ne joue pas le jeu du fonctionnement du Sénat et du travail en commission, ce qui implique qu’il ne traduit pas ses remarques sous forme d’amendements. Le texte proposé ne tient donc pas compte de ses réflexions. Je rappelle que le travail du Sénat est d’enrichir le débat sur une question, débat que nous pouvons ensuite porter dans nos assemblées régionales respectives. Je signale d’ailleurs qu’avec Mme Durenne, nous avons réalisé une analyse de la situation en Wallonie et formulé des recommandations qui ont aussi permis d’enrichir le débat au Sénat. Une fois que celui‑ci aura finalisé ses propres recommandations en la matière, nous ne manquerons pas de les relayer vers les parlements régionaux.

Tels sont à mon sens le rôle du Sénat et sa raison d’être. Nous ne sommes pas ici uniquement pour dénoncer et critiquer ce qui ne va pas, mais surtout pour travailler de manière constructive ; c’est en tout cas comme cela que le groupe Ecolo‑Groen conçoit le rôle de sénateur.

Le groupe Ecolo‑Groen soutient le travail accompli au Sénat et votera donc en faveur de cette proposition de résolution.

Mevrouw Hélène Ryckmans (Ecolo‑Groen). – Ik zal proberen uit te leggen waarom voorliggende resolutie voor mij belangrijk is en een aantal argumenten van mijn collega’s proberen te ontkrachten.

Het is zinvol erop te wijzen dat vrouwelijk ondernemerschap een thema is dat al heel wat pennen in beweging heeft gebracht, ook internationaal. We hebben immers kunnen vaststellen hoe belangrijk en divers de ondernemingen zijn die door vrouwen ontwikkeld werden, maar ook hoe specifiek de problemen zijn waarmee ze geconfronteerd worden door de taaie stereotypen en gendergebonden structurele ongelijkheid, waarvan mijn collega’s zich niet bewust schijnen te zijn. Welnu, die structurele ongelijkheid beperkt de mogelijkheid voor de betrokken vrouwen om hun zelfvertrouwen, kennis en competenties te ontwikkelen, hun mogelijkheden te ontplooien en hun plannen uit te voeren. Dat zijn de ingrediënten voor empowerment.

Het komt erop aan het middel te vinden om startende zelfstandige vrouwen te ondersteunen. Tevens moet er nadien ook bijgestuurd worden vanwege het feit dat over het algemeen en om een hele reeks redenen, door vrouwen opgestarte projecten niet duurzaam genoeg zijn, vrouwelijke ondernemers in hun bedrijf niet doorgroeien naar een hoog niveau en de door vrouwen opgerichte ondernemingen er in België niet in slagen een onderneming te worden die ertoe doet.

Het is al gezegd dat vrouwen goed zijn voor slechts een derde van de zelfstandigen en hun aandeel is nog kleiner wanneer men de ontwikkeling van bedrijven bekijkt. Groeiende vrouwelijke ondernemingen vertegenwoordigen slechts 5 % van de startende ondernemingen. Eens ze de stap zetten, hebben vrouwen nochtans meer slaagkansen, want hun plannen zijn vaak meer gerijpt. Ze nemen de tijd om vanuit een stevige basis te starten. We moeten dus de obstakels aanpakken die onderneemsters tegenkomen in een samenleving die nog stereotypisch en hiërarchisch in elkaar zit, obstakels die nu soms niet te overwinnen zijn en waarop absoluut de aandacht moet worden gevestigd.

Voorliggende resolutie beklemtoont terecht het belang van opleiding en van ondersteuning door netwerken van ondernemers, die de vrouwelijke ondernemers echte multisectorale begeleiding bieden. Vrouwen die slagen danken dat onder andere aan het feit dat ze ondersteund worden en tot een netwerk behoren. De ontwikkeling van het vrouwelijk ondernemerschap heeft dus een collectief aspect dat erkend en ondersteund dient te worden. De fractie Ecolo‑Groen vindt het essentieel dat men zich niet vastklampt aan een model van de vrouwelijke ondernemer die individueel slaagt, maar dat men vrouwen die als onderneemster starten, ondersteunt. Er is dus nood aan gamechangers inzake de balans tussen gezinsleven en beroepsleven.

Tevens is het heel belangrijk concreet te handelen ten opzichte van vrouwen die door de COVID‑19‑crisis getroffen worden; 50 % van de zelfstandige vrouwen zijn immers actief in de zwaarst getroffen sectoren. Gelet op de gezondheidscrisis die we nu doormaken is het raadzaam om via een genderanalyse speciaal aandacht te besteden aan de vrouwen.

Er is ook bijzondere aandacht voor vrouwen die vanuit een diverse samenleving hun ondernemingsactiviteit ontwikkelen, maar een hele reeks specifieke hindernissen moeten overwinnen, die met racisme, ongelijkheid en seksistische stereotypen te maken hebben.

Tijdens de hoorzittingen en het debat in het Adviescomité werd overigens ook met die realiteit rekening gehouden, wat aanleiding heeft gegeven tot amendementen en aanbevelingen om een vollediger en juister beeld te kunnen geven van de toestand van de vrouwelijke ondernemers in hun totaliteit. Volgens Ecolo‑Groen was de tekst immers te zeer op een welbepaald model van vrouwelijk ondernemerschap gericht.

Men moet dus maatregelen voor positieve discriminatie nemen. De heer Muyters en de N‑VA‑fractie hebben echt een specifieke opleiding over de mechanismen van het quotabeleid nodig, om van de heer Slootmans, wiens woorden werkelijke karikaturaal waren, nog te zwijgen.

De voorstellen die in de resolutie naar voren worden geschoven zijn niet echt vernieuwend, maar de verdienste van de resolutie is dat ze een licht werpt op de specifieke moeilijkheden waarmee vrouwelijke ondernemers geconfronteerd worden, onze standpunten ter zake actualiseert en verrijkt, ook met de bedenkingen van de heer Muyters. De toelichting die hij tijdens het debat heeft gegeven was interessant, maar het probleem is dat hij het spel van de werking van de Senaat en van het commissiewerk niet meespeelt, en hij bijgevolg zijn opmerkingen niet in amendementen omzet. De tekst houdt dus geen rekening met zijn bedenkingen. Het is de taak van de Senaat het debat over een probleem te verrijken. Dat debat kunnen we daarna naar onze respectieve gewestelijke assemblees meenemen. Met mevrouw Durenne hebben we overigens de toestand in Wallonië geanalyseerd en aanbevelingen geformuleerd waarmee ook het debat in de Senaat kon worden verrijkt. Eens de Senaat zijn eigen aanbevelingen terzake heeft afgerond, zullen we niet nalaten ze aan de gewestelijke parlementen mee te delen.

Dat is de rol van de Senaat en zijn bestaansreden. We zijn hier niet alleen om wat niet werkt aan te klagen en er kritiek op te geven, maar vooral om constructief te werken; zo ziet de Ecolo‑Groen‑fractie de rol van de Senaat alvast.

De Ecolo‑Groen‑fractie steunt het werk van de Senaat en zal dus voor dit voorstel van resolutie stemmen.

 

M. Philippe Muyters (N‑VA). – Je voudrais réagir sur un point. En réponse à Mme Ryckmans qui affirme que je caricature, je voudrais simplement lire le texte. Il y est dit littéralement que, dans le cadre du financement à l’aide de fonds auxquels l’État contribue, comme le fond public flamand PMV ou la société d’investissement GIMV, il faut fixer des quotas de femmes entrepreneurs devant bénéficier d’un tel soutien. L’exemple que j’ai cité n’est qu’une application de ce texte, Madame Ryckmans. Le ministre fédéral dira à Mme Crevits que des quotas doivent être instaurés et que les dossiers doivent être évalués en fonction non pas de leur contenu mais du fait que l’entrepreneur est une femme.

Enfin, Madame Ryckmans, vous avez dit que le nombre de femmes entrepreneurs était même en diminution. D’où tirez‑vous cela ? Les exemples réels que j’ai cités, par exemple celui de la KBC, montrent le contraire.

De heer Philippe Muyters (N‑VA). – Ik wil op één punt toch wel reageren. Als mevrouw Ryckmans zegt dat ik er een karikatuur van maak, wil ik gewoon de tekst lezen die hier voorligt. Daarin staat letterlijk dat bij de financiering vanuit fondsen waar de overheid een bijdrage toe levert, zoals de Participatiemaatschappij Vlaanderen (PMV) of de investeringsmaatschappij GIMV, er quota moeten worden opgesteld voor het aantal vrouwelijke ondernemers die steun dienen te ontvangen. Mijn voorbeeld is een toepassing van deze tekst en niets anders, mevrouw Ryckmans. Zeggen dat dit een karikatuur is, is er zwaar over. De federale minister zal aan mevrouw Crevits zeggen dat er quota moeten komen en dan wordt de beoordeling gedaan op basis van het vrouwelijke ondernemerschap en niet op basis van de inhoud. Tot slot, helemaal in het begin hebt u gezegd dat het aantal vrouwelijke ondernemers zelfs daalt. Ik zou echt willen vragen vanwaar u die stelling haalt. De voorbeelden die ik geef uit de praktijk, bijvoorbeeld van KBC, tonen het tegendeel.

 

Mme Latifa Gahouchi (PS). – Les premières données chiffrées du texte soumis à l’examen posent effectivement question. En effet, si une évolution du nombre d’indépendants dans notre pays est épinglée, force est également de constater que les femmes ne représentent encore que 33,7 % du million d’indépendants en 2017. Ainsi, alors qu’elles représentent la moitié de la population active, seuls un tiers des indépendants et un cinquième des employeurs sont des femmes, d’après des chiffres prouvés. Moins d’un septième des fondateurs de start‑up sont des femmes. Elles sont encore trop peu nombreuses à se lancer dans des secteurs innovants ou lucratifs.

C’est un premier constat issu des développements du texte soumis à l’examen. On aura compris qu’il était à tout le moins souhaitable d’amplifier le mouvement, d’autant plus que des instances européennes confirment qu’il existe une corrélation positive entre la performance économique d’une entreprise et le degré de mixité de son équipe dirigeante. La Commission européenne a, en ce sens, invité les États membres à adopter des stratégies qui favorisent l’entrepreneuriat féminin, par exemple en augmentant la proportion de femmes à la tête des entreprises, en recueillant des données ventilées par genre ou encore en facilitant la conciliation entre vie professionnelle et vie privée.

On se doit également d’évoquer dans ce cadre le plan fédéral de 2016 en faveur de l’entrepreneuriat féminin. De nombreuses mesures ont été prises en faveur d’une meilleure conciliation entre vie professionnelle et vie familiale. Celles‑ci sont clairement reprises dans les développements de la proposition de résolution et je vais pointer, dans cette courte intervention, les arguments de la proposition qui ont particulièrement retenu l’attention de mon groupe.

Je souhaite ainsi revenir sur un élément qui a fait l’objet de discussions intéressantes lors de nos travaux en commission : il faut impérativement intervenir à l’échelon des écoles, des entreprises, des organismes de formation ou agir par le biais de campagnes d’information visant un large public. Les écoles jouent un rôle fondamental dans cette problématique. Il convient en effet de faire évoluer les mentalités pour ce qui est du rôle des femmes et des hommes au sein de la société en général, dans le contexte familial ou professionnel, en mettant en valeur les différents types de familles et de choix de vie.

Un autre aspect a été largement développé lors de nos travaux : les écoles doivent sensibiliser les élèves, dès le plus jeune âge, à l’esprit d’entreprendre. Elle doivent encourager les formations portant sur différents aspects de la création, de la gestion et de la prise de risques. Il faut conscientiser les jeunes filles en particulier et les encourager à se diriger vers des filières dans lesquelles le public féminin n’est pas assez représenté et qui sont pourtant favorables au développement de l’entrepreneuriat.

Concernant les organismes de formation, il faut savoir qu’ils endossent également une responsabilité importante dans la promotion de l’entrepreneuriat auprès des femmes, notamment en encourageant et en stimulant l’emploi dans les secteurs confrontés à une carence en femmes.

Par ailleurs, il est essentiel d’avoir à l’esprit que la promotion de l’entrepreneuriat féminin est un enjeu qui relève de la responsabilité d’un grand nombre d’acteurs, publics ou privés, agissant à différents niveaux de pouvoir.

En conclusion, nous soutenons inconditionnellement les recommandations au gouvernement fédéral, qui ont d’ailleurs été retenues par la commission et que je vais reprendre succinctement.

Poursuivre et approfondir les initiatives lancées sous la législature précédente afin d’encourager l’entrepreneuriat féminin.

Développer aussi, parallèlement aux mesures destinées à encourager les femmes à lancer une entreprise, une politique active en vue de favoriser les possibilités d’évolution des femmes entrepreneurs.

Réaliser un cadastre de l’emploi féminin à temps plein et à temps partiel, et promouvoir l’emploi dans les secteurs où les femmes sont trop peu nombreuses.

Poursuivre le renforcement des mesures permettant de mieux concilier vie professionnelle et vie familiale, et prendre, entre autres, des initiatives visant à améliorer le statut social des entrepreneuses.

Établir des chiffres fiables sur l’accès des femmes entrepreneurs à toutes les formes de financement, parmi lesquelles les banques, les investisseurs providentiels, les investisseurs en capital‑risque et les fonds publics et, le cas échéant, prendre les mesures nécessaires pour en favoriser l’accès.

Être particulièrement attentif, dans le cadre du financement à l’aide de fonds auxquels l’État contribue, à l’accès égal des femmes entrepreneurs au capital, communiquer et faire rapport en toute transparence à ce sujet, et fixer des quotas de femmes entrepreneurs devant bénéficier d’un tel soutien.

Utiliser au maximum les fonds européens comme levier de cofinancement en vue de la réalisation de projets visant à stimuler l’entrepreneuriat féminin.

Nous œuvrons au sein du Sénat : nous sommes dès lors particulièrement attentifs à la collaboration avec les entités fédérées et nous nous réjouissons également des recommandations envisagées à ce niveau de pouvoir essentiel.

Plusieurs aspects primordiaux ont été repris dans nos priorités.

Lutter contre la ségrégation sous toutes ses formes sur le marché du travail.

Soutenir les hommes et les femmes qui éprouvent plus de difficultés à accéder au crédit et favoriser la féminisation de certains métiers.

Sensibiliser les PME et promouvoir l’emploi dans les secteurs où les femmes sont trop peu nombreuses.

Proposer systématiquement, dans l’accompagnement des demandeurs d’emploi qui s’inscrivent à un organisme de formation, une information consacrée à l’opportunité de l’auto‑entrepreneuriat et aux différents soutiens disponibles.

Élaborer des lignes directrices concernant les bonnes pratiques pour les entreprises sociales et solidaires.

Continuer à soutenir activement les réseaux qui s’investissent en faveur de l’entrepreneuriat féminin.

Promouvoir aussi l’intrapreneuriat afin de faire en sorte que les femmes aient aussi davantage de possibilités d’avancement au sein de l’entreprise.

Assurer un enseignement qui libère les enfants des stéréotypes de genre.

Sensibiliser les étudiant(e)s, quel que soit leur genre et dès le plus jeune âge, à l’esprit d’entreprise et encourager les formations portant sur différents aspects de la création, de la gestion et de la prise de risque.

Intégrer davantage dans le programme scolaire l’idée d’égalité entre les femmes et les hommes.

Prévoir un accueil suffisant des enfants, avec des horaires aussi larges et flexibles que possible.

Je terminerai mon intervention en rappelant que mon groupe, sur une proposition de Mme Ahallouch en commission des Matières transversales, est à l’initiative de la demande d’avis du Comité pour l’égalité des chances entre les femmes et les hommes. Je m’en réjouis car la qualité du rapport transmis à la commission est à la hauteur de nos attentes.

En ma qualité de présidente du Comité, je remercie très sincèrement mes collègues pour ce rapport venu enrichir les travaux effectués en commission des Matières transversales. Pas moins de 29 points ont été votés à l’issue d’auditions très intéressantes et de débats fructueux. L’avis avait été adopté à l’unanimité.

Madame la Présidente, je souhaiterais rappeler une demande déjà formulée antérieurement, à savoir joindre l’ensemble des travaux du comité d’avis aux conclusions du dossier en cours d’examen au sein de notre assemblée. Je vous en remercie.

Mevrouw Latifa Gahouchi (PS). – De eerste cijfergegevens van de voorliggende tekst doen inderdaad vragen rijzen. Immers, er is een duidelijke toename van het aantal zelfstandigen in ons land, maar we moeten vaststellen dat vrouwen nog maar 33,7 % vertegenwoordigen van het miljoen zelfstandigen in 2017. Hoewel vrouwen de helft van de actieve bevolking uitmaken, is slechts een derde van de zelfstandigen en een vijfde van de werkgevers vrouw, volgens onderbouwde cijfers. Minder dan een zevende van de oprichters van een start‑up zijn vrouwen. Veel te weinig vrouwen gaan van start in innoverende of winstgevende sectoren.

Dat is een eerste vaststelling in de tekst die we onderzoeken. Het is duidelijk dat het op zijn minst wenselijk is de evolutie te versnellen, te meer daar Europese organen bevestigen dat er een positieve correlatie is tussen de economische prestaties van een bedrijf en de mate van genderdiversiteit van haar managementteam. De Europese Commissie heeft daarom de lidstaten verzocht strategieën goed te keuren die vrouwelijk ondernemerschap bevorderen, bijvoorbeeld door het aandeel vrouwen aan het hoofd van ondernemingen te verhogen, door naar geslacht uitgesplitste gegevens te verzamelen of door werk en gezinsleven beter op elkaar af te stemmen.

In dit kader moeten we ook het federaal plan van 2016 voor vrouwelijk ondernemerschap vermelden. Talrijke maatregelen werden genomen om werk en privéleven beter op elkaar af te stemmen. Die worden duidelijk hernomen in de toelichting van het voorstel van resolutie. Ik zal kort de argumenten van het voorstel aanstippen waaraan in het bijzonder veel aandacht werd geschonken door mijn fractie.

Vooreerst kom ik terug op een interessant debat dat werd gevoerd tijdens de bespreking in de commissie: er moet worden ingegrepen op het niveau van de scholen, de ondernemingen, de opleidingscentra, of er moet actie worden gevoerd via informatiecampagnes bij een breed publiek. Scholen spelen een essentiële rol in deze problematiek. We moeten een mentaliteitswijziging bewerkstellingen over de rol van vrouwen en mannen in de maatschappij in het algemeen, in het gezin en in de beroepswereld, door aandacht te hebben voor verschillende organisatievormen van het gezin en verschillende keuzes in het leven.

Een ander aspect dat tijdens onze werkzaamheden uitgebreid aan bod kwam: scholen moeten de leerlingen van jongs af aan bewustmaken voor het ondernemerschap. Scholen moeten leerlingen aanmoedigen opleidingen te volgen over de verschillende aspecten van de oprichting van een onderneming en over het beheer en het nemen van risico’s. In het bijzonder jonge meisjes moeten bewust worden gemaakt en ze moeten worden aangemoedigd studierichtingen te kiezen waarin vrouwen onvoldoende vertegenwoordigd zijn, maar die nochtans goede kansen bieden voor het ondernemerschap.

Ook de opleidingscentra dragen een belangrijke verantwoordelijkheid voor de bevordering van het ondernemerschap bij vrouwen, in het bijzonder door vrouwen aan te moedigen en door de werkgelegenheid te bevorderen in sectoren waarin een tekort aan vrouwen bestaat.

Het is bovendien uiterst belangrijk voor ogen te houden dat de bevordering van het vrouwelijke ondernemerschap een uitdaging vormt voor heel wat actoren, zowel publieke als private, op verschillende beleidsniveaus.

Tot slot steunen we onvoorwaardelijk de aanbevelingen aan de federale regering, die de commissie heeft aangenomen. Ik zal ze opsommen.

De initiatieven die tijdens de vorige zittingsperiode zijn opgestart, voortzetten en uitdiepen om het vrouwelijk ondernemerschap aan te moedigen.

Naast maatregelen om vrouwen aan te moedigen een onderneming te starten, nu ook een actief beleid ontwikkelen om de doorgroeimogelijkheden van vrouwelijke ondernemers te ondersteunen.

Een register opstellen van voltijds en deeltijds werk bij vrouwen en de werkgelegenheid bevorderen in sectoren waar een tekort aan vrouwen bestaat.

Verder gaan in de maatregelen die de combinatie van werk en gezinsleven moeten vergemakkelijken, onder andere initiatieven om het sociaal statuut van ondernemers te verbeteren.

Betrouwbare cijfers verzamelen over de toegang van vrouwelijke ondernemers tot alle vormen van financiering, waaronder banken, business angels, venture capitalists en overheidsfondsen, en indien nodig de nodige maatregelen treffen om de toegang ertoe te vergemakkelijken.

Bij financiering vanuit fondsen waar de overheid een bijdrage toe levert, extra nauwlettend toezien op de gelijke toegang van vrouwelijke ondernemers tot kapitaal, transparant hieromtrent communiceren en rapporteren en quota opstellen voor het aantal vrouwelijke ondernemers die steun dienen te ontvangen.

De Europese fondsen maximaal als hefboom voor cofinanciering gebruiken ter verwezenlijking van projecten om vrouwelijk ondernemerschap te stimuleren.

We werken vanuit de Senaat: we hebben dus bijzondere aandacht voor de samenwerking met de deelstaten. We zijn ook tevreden over de aanbevelingen aan dat belangrijke bevoedheidsniveau.

Verschillende essentiële aspecten zijn opgenomen in onze prioriteiten:

Segregatie op de arbeidsmarkt in al haar vormen tegengaan.

Steun verlenen aan mannen en vrouwen die meer problemen ervaren om krediet te krijgen en de vervrouwelijking van bepaalde beroepen bevorderen.

De kmo’s sensibiliseren en de werkgelegenheid bevorderen in sectoren met een tekort aan vrouwen.

Systematisch, ter ondersteuning van werkzoekenden die zich inschrijven bij een opleidingsorganisatie, informatie voorstellen over de mogelijkheid om zelf een onderneming op te starten en over de verschillende vormen van ondersteuning.

Richtsnoeren opstellen voor goede praktijken voor sociale en solidaire ondernemingen.

De steun aan netwerken die zich inzetten voor vrouwelijk ondernemerschap actief verderzetten.

Ook ‘intra‑nemerschap’ bevorderen, zodat ook doorgroeikansen binnen een onderneming voor vrouwen bevorderd worden.

Onderwijs aanbieden dat kinderen bevrijdt van genderstereotypering.

Bij studenten van om het even welk geslacht en van jongs af belangstelling opwekken voor het ondernemerschap en opleidingen aanmoedigen waarin verschillende aspecten aan bod komen hiervoor zoals de oprichting, het beheer en het nemen van risico’s.

Het idee van gendergelijkheid meer in het onderwijsprogramma integreren.

Voorzien in voldoende kinderopvang, op voldoende ruime en flexibele uren.

Om te besluiten herinner ik eraan dat mijn fractie, op voorstel van mevrouw Ahallouch in de commissie voor de Transversale Aangelegenheden, het intiatief had genomen voor de vraag om advies aan het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen. Dat verheugt me, want de kwaliteit van het verslag dat aan de commissie werd bezorgd overstijgt onze verwachtingen.

Als voorzitster van het Adviescomité dank ik vanuit de grond van mijn hart mijn collega’s voor dat verslag, dat de werkzaamheden van de commissie voor de Transversale Aangelegenheden heeft verrijkt. Niet minder dan 29 punten werden goedgekeurd na zeer interessante hoorzittingen en vruchtbare debatten. Het advies werd unaniem aangenomen.

Mevrouw de voorzitster, ik zou een reeds eerder geformuleerde vraag willen herhalen, namelijk om het volledige verslag van de werkzaamheden van het Adviescomité bij de conclusies te voegen van het dossier dat momenteel in onze assemblee wordt onderzocht. Ik dank u daarvoor.

 

Mme Véronique Durenne (MR). – Permettez‑moi d’abord de remercier Mme Ryckmans pour la qualité de son rapport. Je préciserai d’emblée, sans vouloir polémiquer, que je n’emploierai pas le même ton que certains de mes collègues masculins ce matin. Je ne peux que regretter que la possibilité de déposer des amendements en commission n’ait pas été mise à profit. Je partage dès lors le point de vue de Mme Ryckmans, pour qui il est important que nous accomplissions un travail constructif au Sénat.

Nos entreprises et nos indépendants forment le noyau central de notre économie, et l’entrepreneuriat est l’un de ses principaux moteurs. Lorsqu’on examine l’évolution des tendances en Belgique, on constate qu’avant la crise sanitaire, pas moins de 1 070 357 personnes avaient déjà franchi le pas en créant leur activité entrepreneuriale, ce qui constitue un véritable record. Mais tout n’est pas rose pour autant. Il faut savoir en effet que les femmes ne représentent que 30 % de ce nombre d’indépendants alors qu’elles constituent la moitié de la population active. Cette situation est préoccupante et soulève logiquement des interrogations. Certes, les mentalités et les pratiques évoluent, mais il reste indéniablement un long chemin à parcourir pour changer les choses.

J’espère sincèrement que l’étude transversale que nous avons menée sur le sujet au Sénat pourra être une source d’inspiration pour les autres niveaux de pouvoir.

La proposition à l’examen formule un certain nombre de demandes qui permettront, je l’espère, de renforcer l’arsenal des mesures existantes. Je citerai seulement quelques aspects qui me semblent fondamentaux. Il est certain qu’à l’avenir, il faudra poursuivre les efforts en matière de soutien et d’accompagnement des femmes entrepreneurs, notamment par le biais d’organismes spécialisés dans le domaine. Il s’agira aussi de faciliter l’accès aux différentes formes de financement et de renforcer les mesures permettant de mieux concilier la vie privée et la vie professionnelle. En effet, la difficulté de concilier ces deux aspects est depuis longtemps un frein majeur pour les femmes désireuses de se lancer dans l’aventure de l’entrepreneuriat. Dans tous les cas, il est évident qu’il ne faudra pas oublier le nécessaire travail de sensibilisation et d’information des jeunes sur le sujet. Il faut promouvoir un enseignement qui affranchisse des stéréotypes de genre et qui développe vraiment l’esprit d’entreprendre, au bénéfice des générations futures.

Je souhaiterais aussi souligner, au‑delà des axes majeurs du texte que je viens d’exposer, tout l’intérêt que vous avez porté, Madame la Présidente, à cette proposition de résolution. Celle‑ci n’en aura que plus d’impact.

Je tiens aussi à saluer l’ensemble du travail collaboratif que nous avons pu mener avec le concours des autres collègues. Les amendements qu’ils ont déposés ont permis d’enrichir la proposition.

Je suis pleinement satisfaite que ces ajouts de contenu reprennent des aspects tels que la nécessité de promouvoir non seulement l’entrepreneuriat mais aussi l’intrapreneuriat afin de faire en sorte que les femmes aient aussi davantage de possibilités de développement au sein des entreprises.

Je souhaiterais également mettre l’accent sur la nécessité de prendre des initiatives visant à améliorer le statut social des entrepreneurs et de mettre en œuvre une politique active destinée à favoriser les possibilités d’évolution des femmes entrepreneurs, avec, comme axes principaux, la diversité et l’inclusion.

Mevrouw Véronique Durenne (MR). – Ik wil eerst mevrouw Ryckmans danken voor haar voortreffelijk verslag. Ik wil ook alvast duidelijk maken dat ik niet dezelfde toon zal aanslaan als sommige van mijn mannelijke collega’s. Ik kan enkel betreuren dat er geen gebruik werd gemaakt van de mogelijkheid om in de commissie amendementen in te dienen. Ik ben het volkomen eens met de stelling van mevrouw Ryckmans dat we in de Senaat best constructief werk leveren.

Onze bedrijven en onze zelfstandigen zijn cruciale spelers in onze economie en ondernemerschap is er de belangrijkste motor van. Voor wie de trends bekijkt in België, is het duidelijk dat al voor de gezondheidscrisis niet minder dan 1 070 357 personen de stap gezet hadden naar het zelfstandig ondernemen, dat was echt al een recordaantal. Dat betekent niet dat alles rozengeur en maneschijn is. Immers, al vormen vrouwen de helft van de actieve bevolking, toch hebben slechts 30 % van hen een zelfstandige activiteit. Dat is een zorgwekkende situatie die heel wat vragen doet rijzen. De mentaliteit en de praktijk zijn weliswaar constant in evolutie, maar er is nog een lange weg te gaan tot de zaken echt zullen veranderen.

Ik hoop dat het transversale onderzoek dat we in de Senaat over dit onderwerp hebben gevoerd een bron van inspiratie zal kunnen zijn voor de andere bestuursniveaus.

In het voorliggend voorstel zijn een aantal vragen opgenomen waarmee naar ik hoop het bestaande arsenaal aan maatregelen nuttig kan aangevuld worden. Ik zal maar enkele aspecten noemen die mij van fundamenteel belang lijken. Het is duidelijk dat we in de toekomst de inspanningen moeten voortzetten inzake steun en begeleiding van vrouwelijke ondernemers, met name via de organisaties of netwerken die daar specifiek op gericht zijn. Ook moet ervoor gezorgd worden dat verschillende vormen van financiering beter toegankelijk zijn en dat de maatregelen om werk en privéleven beter op elkaar af te stemmen worden uitgebreid. De hachelijke evenwichtsoefening tussen werk en gezin is al lang een grote hinderpaal voor vrouwen die zich in het avontuur van het zelfstandig ondernemen willen storten. Het is evident dat we niet mogen vergeten om jongeren hierover te informeren en te sensibiliseren. We moeten in het onderwijs afrekenen met genderstereotypen en toekomstige generaties aanmoedigen om te ondernemen, zodat ze daar zelf beter van worden.

Mevrouw de voorzitster, naast de grote krachtlijnen van dit voorstel die ik hiermee heb overlopen, wil ik ook beklemtonen hoezeer uw steun voor dit voorstel van resolutie van belang is. Dat zal de impact ervan heel zeker ten goede komen.

Ik wens hulde te brengen aan de medewerking die er al is geweest van andere collega’s. De amendementen die ze hebben ingediend hebben er al toe bijgedragen om het voorstel meer gewicht te geven.

Die inhoudelijke aanvullingen gaan onder meer over de noodzaak om ook de interne mobiliteit en promotie van vrouwen in ondernemingen te stimuleren zodat ze ook binnen het bedrijf meer en betere kansen hebben om zich te ontplooien en dat juich ik toe.

Ik wil ook nog de nadruk leggen op de noodzaak van initiatieven om het sociaal statuut van ondernemers te verbeteren en van een beleid waarmee de mogelijkheden van onderneemsters actief worden ondersteund, met diversiteit en inclusie als voornaamste krachtlijnen.

 

(M. Andries Gryffroy, premier vice‑président, prend place au fauteuil présidentiel.)

(Voorzitter: de heer Andries Gryffroy, eerste ondervoorzitter.)

 

Toutes ces idées, toutes ces mesures qui relèvent de la responsabilité d’acteurs publics comme privés pourront favoriser davantage l’égalité dans l’entrepreneuriat, au bénéfice de tous. En effet, outre son potentiel énorme de croissance pour l’économie, l’entrepreneuriat consiste aussi à prendre en main sa carrière et ses rêves, ce qui est important. En quelque sorte, cela revient à faire ses propres choix pour progresser dans un monde du travail plus évolutif que jamais. Au vu de tous ces éléments, je suis ravie que le récent accord gouvernemental reprenne des mesures ambitieuses pour l’avenir de l’entrepreneuriat en Belgique, notamment au travers de pistes concrètes, telles que l’amélioration du statut social de l’entrepreneur. Pour mon groupe, cette vision est pleinement en adéquation avec les défis sociétaux auxquels nous devons faire face aujourd’hui.

Je profite de l’opportunité que nous offre cette proposition de résolution pour avoir aujourd’hui une pensée particulière pour tous nos indépendants qui, malheureusement, en ces temps de crise, éprouvent de nombreuses difficultés. Dans les mois et les années à venir, il conviendra d’avancer dans cette thématique en poursuivant les efforts par le biais de mesures fortes et efficaces pour soutenir l’entrepreneuriat du mieux que nous pouvons. C’est véritablement notre devoir.

Pour conclure, il est indéniable que ce texte propose plusieurs solutions et pistes vraiment intéressantes à explorer. Gageons qu’il constituera une source d’inspiration pour nombre de nos décideurs. En tout cas, je remercie tous les collègues pour le travail effectué.

Al deze ideeën, al deze maatregelen, zowel bij de overheid als bij spelers in de privésector, kunnen tot meer gelijkheid leiden in het ondernemerschap, en daar wordt iedereen beter van. Naast het duidelijke groeipotentieel voor de economie is het ondernemerschap ook een manier om zichzelf te ontplooien en dromen te verwezenlijken. Dat is van belang. Het komt erop neer dat men zijn eigen keuzes maakt in een zeer evolutieve arbeidswereld. Rekening houdend met al deze elementen ben ik zeer blij dat het recente regeerakkoord ambitieuze maatregelen bevat voor de toekomst van ondernemers in België, met name met concrete verbeteringen, bijvoorbeeld van het sociaal statuut van de zelfstandige. Voor onze fractie is deze visie helemaal in lijn met de maatschappelijke uitdagingen die we vandaag kennen.

Ik maak gebruik van de gelegenheid die dit voorstel van resolutie ons biedt om hulde te brengen aan al die zelfstandigen die het in deze crisistijd hard te verduren krijgen. In de komende maanden en jaren moeten we op de ingeslagen weg verder werken om ondernemers zo goed mogenlijk te ondersteunen met efficiënte en krachtige beleidskeuzes. We zijn hen dat echt verplicht.

Ik besluit. Deze tekst reikt verschillende interessante denksporen en oplossingen aan die we verder moeten verkennen. Laten we ervan uitgaan dat het een bron van inspiratie zal zijn voor menig beleidsmaker. Ik dank alvast alle collega’s voor het geleverde werk.

 

(Mme Stephanie D’Hose, présidente, prend place au fauteuil présidentiel.)

(Voorzitster: mevrouw Stephanie D’Hose.)

 

Mme Sabine de Bethune (CD&V). – Le groupe CD&V soutiendra avec conviction la résolution à l’examen. Nous estimons en effet que l’entrepreneuriat féminin mérite notre soutien et notre attention et devra être considéré comme une priorité dans les années à venir. Tous les niveaux de pouvoir compétents doivent y veiller, et il serait opportun qu’ils allient leurs forces et coordonnent leurs politiques. La résolution examinée n’est pas un plan d’action finalisé, mais une note qui propose plusieurs axes politiques novateurs. Il nous semble crucial de donner aujourd’hui aux femmes entrepreneurs un signal positif de soutien et d’encouragement.

Cela ne signifie bien entendu pas que nous voulons privilégier les femmes entrepreneurs par rapport aux hommes. Un tel raisonnement est dépassé depuis longtemps. Il faut naturellement soutenir l’ensemble des entrepreneurs, suivant le type de secteur, d’entreprise, etc. Il est cependant un fait qu’il existe différents groupes cibles parmi les entrepreneurs et que certains de ces groupes éprouvent davantage de difficultés, sont plus nouveaux sur le marché, rencontrent plus d’obstacles ou des difficultés spécifiques. Il est important pour cette raison d’accorder une attention particulière aux femmes entrepreneurs, entre autres, et de faire en sorte que le potentiel de ce groupe puisse se déployer pleinement. Il ne s’agit bien évidemment pas de discriminer d’autres groupes cibles. L’ambition modeste du texte à l’examen est simplement d’attirer l’attention sur les femmes entrepreneurs.

Il importe d’autant plus de le faire aujourd’hui que nos entrepreneurs sont touchés de plein fouet par la crise sanitaire que nous traversons. Des signaux émanant de différents pays européens indiquent que les femmes entrepreneurs pourraient être impactées tout particulièrement. D’autres entrepreneurs sont aussi touchés et bénéficient heureusement de mesures de soutien prises par les pouvoirs publics. Diverses raisons expliquent pourquoi les femmes entrepreneurs pâtissent particulièrement de la crise actuelle. L’une d’entre elles est que les femmes sont surreprésentées dans les secteurs durement touchés, tels que les soins personnels, les services, l’alimentation, l’horeca, etc.

Une deuxième raison tient au fait qu’à l’évidence, les femmes entrepreneurs disposent aussi d’une capacité financière moindre, en termes relatifs s’entend. Cela est dû au fait que leurs entreprises, en particulier lorsqu’elles sont de petite taille, sont souvent sous‑capitalisées, car elles ont aujourd’hui encore plus de difficultés à accéder au financement. Elles sont donc moins résilientes face à la crise actuelle. Tel est du moins l’avis des experts. Sur le sujet, j’ai consulté aussi des études internationales et européennes et je ne doute pas que les travaux que nous menons actuellement sur la crise du Covid nous livreront dans les semaines à venir de nouveaux éclairages en la matière. J’en arrive au troisième point. Le groupe CD&V s’est efforcé d’améliorer la qualité du texte de la résolution en tirant le meilleur parti de la contribution très intéressante des sept experts, qui ont collaboré avec la commission de manière très constructive. Je ne les nommerai pas mais je renvoie aux auditions figurant dans le rapport. Ils ont contribué, par leurs interventions, à enrichir considérablement notre travail. Permettez‑moi à présent de mettre en exergue quelques‑unes des nombreuses recommandations formulées.

L’une d’elles souligne l’importance qu’il y a de permettre une meilleure conciliation entre la vie privée et la vie professionnelle pour les hommes et les femmes entrepreneurs. C’est une problématique qui figure à l’agenda politique depuis des années, mais dont on ne s’est guère préoccupé pendant très longtemps s’agissant des travailleurs indépendants et des entrepreneurs.

Les choses sont heureusement en train de changer. Les premières étapes ont été franchies, avec l’évaluation très positive de l’extension du congé de maternité et de l’octroi semi‑automatique des titres‑services. D’autres avancées méritent d’être mentionnées et doivent absolument être suivies par d’autres, ainsi que le recommande la résolution et ce, au bénéfice non seulement des femmes mais aussi des hommes. Ceux‑ci devraient pouvoir assumer leur part de tâches familiales sans subir des discriminations dans le cadre de leur engagement entrepreneurial. Ils devraient également pouvoir opter pour un travail à temps partiel et des carrières flexibles. Il s’agit de laisser le choix et non d’imposer quoi que ce soit. Beaucoup n’ont pas la possibilité de choisir. C’est tout l’objet de la politique : promouvoir et créer des opportunités.

Et cela vaut aussi en ce qui concerne la garde des enfants. Markant, notre réseau de femmes entrepreneurs, mais aussi Unizo, ont insisté explicitement sur la nécessité de prévoir un accueil suffisant, y compris pendant les vacances, pour les bébés et les enfants en bas âge, mais aussi pour les enfants des écoles maternelles et primaires, et ce dans des plages horaires suffisamment larges et flexibles.

Nous avons amendé le texte afin d’y apporter des accents nouveaux en ce qui concerne le soutien à l’entrepreneuriat féminin. L’idée est d’accorder davantage d’attention à l’inclusion plutôt qu’à la diversité. Il y a quelques années, l’accent était mis prioritairement sur le nombre de femmes entrepreneurs. C’est un aspect qui demeure important, les chiffres sont là pour en témoigner. Aujourd’hui, on compte un tiers de femmes entrepreneurs, avec des variations suivant les secteurs. Une sorte de ségrégation sectorielle, pourrait‑on dire en termes un peu abrupts. L’intérêt des femmes, qui se manifeste dans le choix des études, n’est pas non plus étranger à cette situation. C’est une problématique bien connue. Si on veut promouvoir l’entrepreneuriat féminin, on ne doit pas se contenter de soutenir les femmes qui lancent leur activité ou d’encourager la création d’entreprises ; on doit aussi veiller à leur inclusion à part entière dans l’emploi, dans l’entreprise. Il faut faire en sorte que l’entreprise soit durable et que la femme entrepreneur se sente bien dans son travail et puisse s’y épanouir. Un deuxième accent majeur est le fait qu’il faut accorder davantage d’attention aux possibilités d’évolution des femmes entrepreneurs et à la stabilité de l’entreprise. Il ne s’agit pas uniquement de créer une entreprise, il faut qu’elle dure et puisse se développer de manière appropriée. Cela vaut‑il exclusivement pour les femmes entrepreneurs ? Non, évidemment. C’est une réalité qui vaut pour tous les entrepreneurs, mais qui est souvent plus prégnante pour les femmes. La littérature montre que les femmes font souvent preuve de trop de modestie. Elles sont prudentes. Certes, le réalisme et la prudence sont plutôt des qualités pour un entrepreneur, mais le manque d’audace peut parfois lui être préjudiciable car il l’empêche d’exploiter pleinement le potentiel de son activité et le rend plus vulnérable face aux soubresauts de l’économie. Il importe dès lors de prendre des mesures ciblées en faveur des femmes entrepreneurs et de leur apporter un soutien afin de favoriser leurs possibilités d’évolution. On s’est beaucoup concentré jusqu’à présent sur la phase de lancement de l’activité entrepreneuriale, mais pas assez sur la phase de croissance des femmes entrepreneurs. Un autre accent que nous avons apporté est l’importance qu’il y a d’améliorer l’accès des femmes entrepreneurs aux formes de financement. Les experts ont indiqué lors des auditions que de nombreuses études montrent l’existence de préjugés à l’égard des femmes entrepreneurs et les obstacles auxquels elles se heurtent pour avoir accès au capital. Ils disent explicitement qu’il n’est pas nécessaire de mener des recherches supplémentaires à ce sujet, mais qu’il faut agir. Comment pouvons‑nous améliorer l’accès des femmes à toutes les formes de financement, parmi lesquelles les banques, les investisseurs providentiels, les investisseurs en capital‑risque et les fonds publics ? Il y a un retard à rattraper dans ce domaine. Sur la question des quotas, Monsieur Muyters, vous cherchez à nous égarer. Vous prétendez que l’on accordera un prêt de préférence à une femme entrepreneur plutôt qu’à un homme, même si elle s’avère être moins performante que lui. Tel n’est pas l’objectif des quotas. Vous avez le droit d’imaginer le système des quotas comme bon vous semble. Pour ma part, je les considère comme un objectif chiffré. Nous n’avons pas dit qu’il fallait une loi assortie de sanctions et que les banques qui ne s’y conformeraient pas encourraient une condamnation. En l’espèce, il ne s’agit pas de sanctions. Il s’agit de faire en sorte que ces institutions financières prévoient des incitants positifs, mènent des actions ciblées et soient encouragées et, au besoin, contraintes, par les pouvoirs publics à veiller à ce que ces femmes entrepreneurs aient tout l’accès voulu à ces formes de capital et de financement.

Tous les experts s’accordent à dire qu’il y a un problème aujourd’hui. Pour le résoudre, il faut une solution ciblée, et celle‑ci doit venir en premier lieu des institutions financières, qui doivent, en leur sein même, être responsabilisées en termes de diversité. Je ne me prononcerai pas sur la manière dont elles doivent le faire. Nous pourrions consacrer plusieurs réunions de commission à l’élaboration d’un éventail de recommandations concrètes, mais je pense qu’une ligne directrice, un chiffre, un quota sont déjà de bons outils pour prendre la mesure des efforts déployés par ces institutions pour combler l’écart existant. Un dernier accent que nous avons souhaité apporter au texte est la nécessité de soutenir les réseaux et les organisations qui s’investissent en faveur de l’entrepreneuriat féminin. Toutes les personnes que nous avons entendues, mais aussi les nombreuses femmes entrepreneurs que je connais personnellement – aussi bien de grandes et petites entreprises que de microentreprises en Flandre et dans les pays en développement – soulignent l’importance qu’il y a à pouvoir adhérer à des réseaux susceptibles de les aider. L’aide peut être très diverse, depuis l’échange d’informations et d’expériences jusqu’à la formation continue, en passant par le mentorat, etc. Il est important que nous reconnaissions la fonction sociétale de ces réseaux et, par conséquent, que nous les soutenions aussi sur le plan politique. Il existe heureusement plusieurs réseaux de femmes entrepreneurs, tant en Flandre, à Bruxelles et en Wallonie qu’aux niveaux fédéral et européen et même dans le monde.

Personnellement, je travaille depuis des années déjà et avec énormément de plaisir avec le réseau Markant, un excellent réseau qui fait preuve de beaucoup de réactivité face aux tendances actuelles. Il est à l’origine du prix WOMED qui met les femmes entrepreneurs à l’honneur. Je pense que notre collègue Muyters est très favorable à ce réseau et le soutient, du moins je l’espère. Voilà un point en tout cas sur lequel nous sommes d’accord. Ce réseau peut, heureusement, compter aussi sur des fonds européens. Grâce au Fonds social européen, Markant a mis en place un magnifique projet de mentorat, qui a d’ailleurs été cofinancé par nos pouvoirs publics. J’ignore si c’est encore le cas aujourd’hui, mais ça l’était par le passé ; il n’y a donc aucune de raison d’en supprimer la mention dans le rapport. Il y a donc de très beaux projets, mais ils doivent pouvoir continuer à se développer et bénéficier du soutien de la société.

Au cours de ce débat, je me suis efforcée de mettre l’accent sur un certain nombre de facteurs qui sont des questions clés pour l’avenir. Il importe que chaque autorité prenne ses responsabilités en fonction de ses compétences. Il est clair que les Régions ont une compétence importante en la matière, tant en termes d’information, d’accompagnement et de stimulation des groupes cibles que de financement des entreprises. En Flandre, les sociétés PMV et GIMV relèvent de la compétence des autorités flamandes. Mais le niveau fédéral aussi dispose également d’importantes compétences en matière d’économie, de finances et de statut social. Quant à l’Europe, elle développe elle aussi une politique dans ce domaine, notamment en soutenant certains projets visant à donner davantage d’opportunités aux femmes entrepreneurs.

Pour toutes ces raisons, à la fois conjoncturelles et structurelles, nous nous prononcerons pour cette résolution en faveur des femmes entrepreneurs. Je remercie vivement tous les collègues qui, de manière positive, ont participé à l’élaboration de cette résolution ou y ont apporté leur contribution, mais aussi les experts qui nous permis d’enrichir nos connaissances sur le sujet.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). – De CD&V‑fractie zal deze resolutie met overtuiging steunen, omdat wij vinden dat vrouwelijk ondernemerschap steun en aandacht verdient en ook de komende jaren een prioriteit moet vormen. Dit is een taak voor alle bevoegde beleidsniveaus; het is wenselijk dat ze de handen in elkaar slaan en dat het beleid op elkaar wordt afgestemd. De resolutie die wordt voorgelegd, is nog geen uitgewerkt actieplan, maar een nota die een aantal vernieuwende beleidslijnen aanreikt. Wij denken dat het van groot belang is om vandaag een positief, aanmoedigend en ondersteunend signaal uit te sturen naar vrouwelijke ondernemers.

Dat wil uiteraard niet zeggen dat wij voorrang willen geven aan vrouwelijke ondernemers ten aanzien van mannelijke ondernemers. Die gedachtegang is intussen wel voorbijgestreefd. Natuurlijk is het een en‑en‑verhaal en moet er een ondersteunend beleid komen naar alle ondernemers toe, naargelang van het type sector en onderneming en dergelijke meer. De vaststelling is echter dat er verschillende doelgroepen zijn binnen de hele cluster van ondernemers en dat bepaalde van die doelgroepen het moeilijker hebben, nieuwer zijn, meer belemmeringen of specifieke knelpunten ondervinden. Daarom is het belangrijk om met een specifieke focus naar onder andere vrouwelijke ondernemers te kijken om ervoor te zorgen dat ook die doelgroep zich volledig kan ontplooien en dat het potentieel van die groep ten volle kan worden benut. Dat betekent natuurlijk niet dat men andere doelgroepen wil discrimineren. De – bescheiden – ambitie van deze tekst is louter de focus te leggen op vrouwelijke ondernemers.

Het is des te belangrijker om dit vandaag te doen, omdat in deze covidcrisis ook onze ondernemers het bijzonder moeilijk hebben. Er duiken signalen op uit verschillende Europese landen dat vrouwelijke ondernemers wel eens bijzonder getroffen zouden kunnen zijn. Ook andere ondernemers worden getroffen en gelukkig worden er van overheidswege maatregelen genomen om hen te ondersteunen. Er zijn een aantal redenen waarom vrouwelijke ondernemers extra worden getroffen. Een daarvan is dat vrouwen meer vertegenwoordigd zijn in sectoren die zwaarder getroffen worden, namelijk verzorging van personen, diensten, voeding, horeca, …

Een tweede reden is dat onderneemsters blijkbaar ook minder financiële veerkracht hebben. Ik spreek in relatieve termen. Dat is omdat hun bedrijven, zeker kleine bedrijven, vaak ondergekapitaliseerd zijn, omdat ze het nog altijd moeilijker hebben om toegang te krijgen tot financiering. Aldus hebben ze minder veerkracht om de huidige crisis het hoofd te bieden. Dat hebben experten ons duidelijk uitgelegd. Ik ben geen expert, ik neem daar kennis van. Ik heb daarrond nog internationale, Europese studies gelezen. We werken trouwens rond het dossier van de covidcrisis en de komende weken zullen daar nog nieuwe inzichten over groeien. Dit brengt me tot het derde punt. De CD&V‑fractie heeft geprobeerd bij te dragen aan de kwaliteit van de tekst van de resolutie. We hebben daarvoor maximaal gebruik gemaakt van de zeer interessante bijdrage van de zeven experten, die heel constructief met de commissie hebben samengewerkt. Ik verwijs naar de hoorzittingen in het verslag en noem die mensen niet. Ze hebben ons werk sterke inhoudelijke punten bijgebracht. Sta me toe dat ik uit de hele reeks aanbevelingen er een paar naar voren breng.

Ten eerste is er het belang om voor de groep van ondernemers, vrouw/man, aandacht te hebben voor een betere work‑life balance. Dat thema staat al jaren op de agenda van het beleid, maar men heeft daarbij pas veel later aandacht gehad voor zelfstandigen en ondernemers.

Vandaag is dat gelukkig meer en meer het geval. De eerste stappen zijn gezet: een zeer positieve evaluatie voor de uitbreiding van het zwangerschapsverlof en voor de halfautomatische toekenning van de dienstencheques. We kunnen een aantal positieve dingen noemen en de aanbeveling van de resolutie is dat dit absoluut moet worden doorgezet, dat men naar meer van dergelijke maatregelen moet zoeken. Niet alleen voor vrouwen, maar ook voor mannen. Mannen moeten worden aangemoedigd om ook gezinstaken op zich te kunnen nemen zonder dat zij gediscrimineerd worden in hun ondernemersengagement. Ook zij moeten kunnen kiezen voor deeltijds werk en flexibele loopbanen. Kunnen kiezen, we verplichten niemand. Velen hebben niet de mogelijkheid ervoor te kiezen. Daarover gaat het in het beleid: mogelijkheden bevorderen en scheppen.

Hetzelfde geldt voor kinderopvang. Er was de uitdrukkelijke wens van Markant, ons netwerk van vrouwelijke ondernemers, maar ook van Unizo, dat meer wordt ingezet op kinder- en vakantieopvang, voor baby’s en peuters, op een gepaste wijze, voor kleuters en kinderen in de lagere school. Die opvang moet op voldoende ruime manier plaatsvinden, met flexibele uren.

Nieuwe accenten in de steun van vrouwelijk ondernemerschap hebben we in de tekst aangebracht via amenderingen. Zo hebben we de focus verlegd van diversiteit naar inclusie. Jaren geleden werd de aandacht veel meer gericht op het aantal vrouwelijke ondernemers. Dat blijft belangrijk, de cijfers spreken voor zich. We zitten aan een derde vrouwelijke zelfstandigen vandaag, dat varieert naargelang de sector. Sectoriële segregatie, zou je het op een harde manier kunnen noemen. Het heeft ook te maken met de belangstelling van vrouwen, die teruggaat tot de studiekeuze, alombekende thema’s dus. Het bevorderen van vrouwelijk ondernemerschap betekent niet alleen starters steunen of oproepen tot starten met een onderneming. Het betekent ook zorgen voor een volwaardige inclusie in de job, in de zaak, aandacht hebben voor de duurzaamheid van de onderneming en dat de onderneemster zich ook goed voelt in haar job en zich daarin kan ontwikkelen. Een tweede belangrijk accent is dat er meer aandacht moet gaan naar doorgroeimogelijkheden en naar de stabiliteit van de onderneming. Het volstaat niet te starten, het is van groot belang dat uw zaak duurzaam is, kan groeien op een gepaste manier. Is dit alleen voor vrouwen belangrijk? Neen, natuurlijk niet. Het is belangrijk voor alle ondernemers, maar het blijkt dat het voor vrouwelijke ondernemers vaak een knelpunt kan zijn. Uit de literatuur blijkt dat vrouwen vaak veel te bescheiden zijn. Ze zijn voorzichtig. Realisme en voorzichtigheid zijn goede eigenschappen voor een ondernemer of onderneemster. Maar te bescheiden zijn is ook jammer, want dat betekent dat men het potentieel onvoldoende benut en men vaak ook te kwetsbaar blijft in periodes waar de economie door een storm gaat. Het is dus belangrijk dat men ook gericht naar vrouwelijke onderneemsters toe acties onderneemt en steun aanbiedt voor meer doorgroeimogelijkheden. Vandaag is er voldoende aandacht voor de startfase, maar nog onvoldoende aandacht voor de groeifase van onderneemsters. Het volgende accent is het belang van een betere toegang tot de financiering. De experten hebben in de hoorzittingen gezegd dat er voldoende onderzoek bestaat naar vooroordelen en belemmeringen voor vrouwelijke ondernemers en hun toegang tot kapitaal. Ze stellen uitdrukkelijk dat hierrond geen bijkomend onderzoek nodig is, maar er is nood aan actie. Hoe kunnen we de toegang verbeteren van vrouwelijke onderneemsters tot alle vormen van financiering, zoals banken, business angels, venture capitalists en overheidsfondsen? Op dit vlak is een inhaalbeweging nodig. Collega Muyters, u kunt de zaak op flessen trekken, wanneer we over quota spreken. U zegt dan dat een bepaalde lening zal worden toegekend aan een zaak van een vrouwelijke onderneemster die minder goed zou zijn, ten koste van een mannelijke ondernemer die beter zou zijn, en die zo een subsidie of een lening verliest. Dat is niet de bedoeling van quota. U kan de quota invullen zoals u wil. Ik zie ze op een andere manier. Quota zijn een richtcijfer. We hebben niet gezegd dat er een wet moet komen met sancties en dat de banken die de wet niet naleven, in een ondergrondse gevangenis moeten worden gestoken. Het gaat hier niet over de sancties. Wel moeten die financiële instellingen positieve incentives creëren, gerichte acties voeren en daartoe door de overheid worden aangezet en zo nodig verplicht, om ervoor te zorgen dat ook die vrouwelijke ondernemers de juiste toegang hebben tot die vormen van kapitaal en financiering.

Er is vandaag een probleem. Daar zijn alle experts het over eens. Voor dat probleem moet een gerichte oplossing worden gezocht. De eersten die die oplossing moeten zoeken, zijn de financiële instellingen, die moeten worden geresponsabiliseerd op het vlak van de diversiteit in hun instelling. Over de manier waarop ze dat moeten invullen, zal ik me niet uitspreken. We kunnen verschillende commissies wijden aan het opstellen van een waaier aan concrete aanbevelingen, maar een richtsnoer, een cijfer, een quotum, is een goed instrument om te kunnen meten of door de instellingen de juiste inspanningen zijn geleverd om ervoor te zorgen dat de kloof wordt gedicht. Een laatste accent is de steun voor netwerken en organisaties van vrouwelijke onderneemsters. Alle personen die we gehoord hebben, maar ook de vele vrouwelijke onderneemsters die ik persoonlijk ken – zowel van grote, kleine als micro‑ondernemingen, in Vlaanderen en in ontwikkelingslanden – benadrukken het belang van het kunnen toetreden tot netwerken die hen steun bieden. Die steun is heel divers. Ze gaat van uitwisseling van informatie en ervaring, het bieden van bijscholing, mentoring, enzovoort. Het is belangrijk dat we de maatschappelijke functie van die netwerken erkennen en dat we die bijgevolg ook beleidsmatig ondersteunen. Gelukkig bestaan er verschillende netwerken van vrouwelijke onderneemsters, zowel in Vlaanderen als in Brussel, Wallonië, op federaal niveau, op Europees niveau en zelfs wereldwijd.

Persoonlijk werk ik al jaren en met heel veel plezier samen met het netwerk Markant, een uitstekend netwerk dat dynamisch inspeelt op de huidige trends. Dat netwerk heeft bijvoorveeld de WOMED Award ingevoerd om vrouwelijke ondernemers in de kijker te zetten. Ik denk, of althans dat hoop ik toch, dat collega Muyters dat netwerk een warm hart toedraagt en ondersteund heeft. Daarover zijn we het toch eens. Dat netwerk kan, gelukkig, ook gebruik maken van Europese middelen. Via het Europees Sociaal Fonds heeft Markant een magnifiek mentorproject opgezet. Dat project werd trouwens gecofinancierd door onze overheden. Ik weet niet of dat vandaag nog het geval is, maar het is in ieder geval in het verleden gebeurd, dus die vermelding moet niet uit het verslag geschrapt worden. Er bestaan dus heel mooie projecten, maar ze moeten verder kunnen worden ontwikkeld en maatschappelijk worden ondersteund.

Ik heb in het debat geprobeerd het accent te leggen op een aantal factoren die key issues voor de toekomst vormen. Het is van belang dat elke overheid daarin, overeenkomstig haar bevoegdheid, verantwoordelijkheid opneemt. Het staat niet ter discussie dat de gewesten op dit vlak een belangrijke bevoegdheid hebben, zowel wat betreft informatie, begeleiding, stimuleren van doelgroepen en financiering van ondernemingen. Aan Vlaamse zijde zijn PMV en GIMV bevoegdheden van de Vlaamse overheid. Maar ook het federale niveau heeft belangrijke bevoegdheden inzake economie, financiën en het sociaal statuut. Ook Europa ontwikkelt terzake een beleid, niet het minst door bijvoorbeeld bepaalde projecten te ondersteunen die de kansen van vrouwelijke onderneemsters moeten verhogen.

Om al die redenen, zowel conjuctureel als structureel, zullen wij ons voor deze resolutie ten voordele van vrouwelijke onderneemsters uitspreken. Heel veel dank aan alle collega’s die op een positieve wijze aan deze resolutie hebben meegewerkt, die een bijdrage hebben geleverd, en dank aan de experten die ons heel wat hebben bijgeleerd.

 

M. Philippe Muyters (N‑VA). – Madame la présidente, puisque je suis interpellé, je voudrais réagir brièvement sur l’un de ces points.

Selon Mme de Bethune, il ne s’agit pas d’un quota mais bien d’un objectif chiffré. Je propose alors d’utiliser ces termes et d’imposer des objectifs chiffrés plutôt que des quotas contraignants, comme cela figure dans le texte.

De heer Philippe Muyters (N‑VA). – Mevrouw de voorzitter, ik wil kort reageren omdat ik aangesproken ben. Ik zal slechts op een van die punten repliceren.

Mevrouw de Bethune zegt dat het eigenlijk geen quotum is, maar een richtcijfer, een streefcijfer. Ik stel voor dat ze dan dat woord gebruikt. Quota opleggen, wat in de tekst staat, is wel degelijk dwingend. Men zou moeten zeggen: streefcijfers opleggen.

 

M. Rik Daems (Open Vld). – Je m’excuse auprès de mes collègues d’assister à cette réunion à distance. En tant que chef de groupe, j’essaie d’être présent physiquement aux séances plénières, mais une réunion urgente à propos du Haut‑Karabagh nécessitait ma présence à Strasbourg.

Concernant la résolution à l’examen, je voudrais commencer mes propos en citant le grand Paul‑Henri Spaak : « Entre le monde parfait et le monde meilleur, je choisis le monde meilleur. Le monde parfait est impossible. Le monde meilleur, lui, ne dépend que de nous. » Il en va de même pour la présente résolution. Est‑elle parfaite ? Non, évidemment, car une résolution parfaite est impossible. Contient‑elle des éléments susceptibles de rendre le monde meilleur, et de faciliter l’entrepreneuriat féminin ? Oui. C’est pour cette raison que le groupe de l’Open Vld lui accorde son soutien.

Il s’agit d’une matière non seulement de principe mais aussi économique. D’une part, il y a le principe même de l’égalité des genres, le fait de ne pas discriminer une personne en raison de son sexe. Ne nous voilons pas la face : l’inégalité de genre persiste en raison des modèles stéréotypés du passé. D’autre part, il y a l’aspect économique. Nous laissons de côté un énorme potentiel de croissance économique.

Je commencerai par donner un exemple de principe à partir de ma propre expérience. Il y a vingt ans, le statut du conjoint aidant n’existait pas. C’est moi qui l’ai créé, en ma qualité de ministre des Classes moyennes. Ce statut concernait 150 000 femmes qui travaillaient aux côtés de leur mari dans leur entreprise, mais qui n’avaient pas de statut social et n’étaient donc pas considérées comme des travailleurs indépendants. Ces femmes étaient considérées comme l’appendice de leurs époux, malgré le fait que leur contribution au développement de l’entreprise indépendante était équivalente à la leur. Si, en lavant les vitres de leur commerce, elles tombaient de l’échelle et se cassaient une jambe, elles n’étaient même pas assurées. Le statut du conjoint aidant a permis de souligner à l’époque – et je crois que c’est encore le cas aujourd’hui – qu’il existe des stéréotypes qui font que les femmes ne sont pas considérées comme équivalentes s’agissant de l’entrepreneuriat indépendant ou de l’entrepreneuriat tout court. Si ces conjointes aidantes étaient prises en compte dans les statistiques, il y aurait beaucoup plus de femmes parmi les entrepreneurs. Il faut absolument briser ces stéréotypes et c’est la raison pour laquelle la présente résolution est importante. On ne peut nier que, dans certaines couches de la population, les femmes sont effectivement considérées comme étant moins entreprenantes que les hommes.

Il est clair que ces stéréotypes font qu’un énorme potentiel économique n’est pas exploité.

Qu’entend‑on par potentiel de croissance ? Il s’agit d’entreprises, d’emplois, de revenus pour l’État permettant de financer d’autres objectifs, de notre produit national, etc. Un grand potentiel est aujourd’hui laissé de côté, comme indiqué par la résolution. Moins d’un septième des entreprises qui débutent sont créées par des femmes. Si la proportion des femmes parmi les débutants était de 50 %, imaginez la plus‑value économique que cela représenterait.

Comme l’ont déjà souligné certains collègues, nous constatons aussi un important écart entre les sexes en ce qui concerne le financement des start‑up et des entreprises en pleine croissance, dû au fait qu’il y a moins de start‑up développées par des femmes. La discrimination n’est pas nécessairement énorme, même si les stéréotypes existent bel et bien. Si moins de femmes se lancent dans la création de leur entreprise, il va de soi qu’il y aura moins de demandes de financement émanant de femmes.

Je voudrais cependant aborder la question des quotas. M. Muyters a raison de dire que le mot « quota » est un mot lourd de sens. Peut‑être ce mot n’est‑il pas l’idéal dans la résolution à l’examen. Il donne à penser que nous devons faire de la discrimination positive et, partant, discriminer négativement d’autres personnes. D’un point de vue linguistique, il y a du vrai dans ce que dit M. Muyers. Il est dommage qu’il n’ait pas déposé d’amendements. Nous aurions pu les examiner en séance plénière ou, avant, en commission, et adapter le texte pour éviter ce genre de malentendu.

Par ailleurs, il n’est pas correct non plus de prétendre que l’on ne peut pas inciter des établissements financiers publics à accorder davantage d’attention à l’entrepreneuriat féminin et au financement de projets déposés par des femmes entrepreneurs. Je donne un exemple en utilisant le terme « quotas », car il est clair en l’occurrence. Selon mon expérience dans les banques et fonds d’investissement, où je suis encore actif à ce jour, les fonds d’investissement – pas nécessairement les banques – utilisent des quotas dans leur stratégie. Ils disposent de capitaux dont ils investissent une partie dans certains secteurs. L’aspect « femme » peut trouver sa place dans leur stratégie. Cela ne signifie pas que l’on se trouverait dans une situation avec de bons projets d’un côté face à de mauvais projets de l’autre, mais un fonds d’investissement a des moyens limités, et un bon fonds d’investissement a toujours un surplus de bons projets. Il s’agit donc de faire des choix, et ceux‑ci peuvent être positifs.

Vous serez peut‑être surpris d’apprendre que je suis convaincu que, si la GIMV incluait dans sa stratégie la composante « femmes entrepreneurs », sa valeur boursière augmenterait ! L’attention que la GIMV accorderait aux femmes entrepreneurs pourrait la rendre plus intéressante. Il en va d’ailleurs de même pour d’autres aspects. Ainsi, à l’heure actuelle, tous les fonds d’investissement et toutes les banques tiennent compte de la RSE, la responsabilité sociale des entreprises, ainsi que des objectifs de développement durable. Il existe aujourd’hui des fonds spécifiques qui investissent uniquement dans ces secteurs. Je ne serais pas étonné qu’il existe des fonds d’investissement qui investissent uniquement dans des entreprises dirigées par des femmes, mais je n’ai pas eu l’occasion de contrôler cette supposition. D’un point de vue stratégique, ce serait même très utile.

M. Muyters a raison de dire que le mot « quotas » est trop chargé pour être à sa place ici. Il me semble toutefois très utile sur le plan des valeurs mais aussi sur le plan économique qu’une banque ou un fonds d’investissement développe une stratégie dont une des composantes est l’entrepreneuriat féminin, le leadership féminin. C’est pourquoi je voudrais infirmer l’idée selon laquelle les quotas ne seraient pas utiles. Il s’agit de stratégie. D’ailleurs, lorsqu’un fonds d’investissement élabore une stratégie dans le cadre de laquelle il affecte ses moyens disponibles uniquement à certains secteurs spécifiques, on peut évidemment se faire la même réflexion. En effet, si une partie des moyens est affecté au secteur a, on pourrait dire également que le secteur b compte probablement aussi des projets qui ne sont plus rentables que sur papier. Si ce fonds investit cependant dans le secteur a, c’est parce que c’est conforme à sa stratégie. Je ne vois donc pas d’objection à ce que ces aspects soient abordés dans la résolution. D’un point de vue linguistique, on aurait pu mieux faire.

Comme je l’ai dit au début, une résolution parfaite est impossible. Mais, à mes yeux, la résolution à l’examen est importante, d’abord en termes de valeur. Le problème de l’égalité des genres, des stéréotypes et de leurs aspects négatifs, existe toujours. Ensuite, les recommandations peuvent donner un coup de pouce à l’optimisation du potentiel de croissance économique de l’entrepreneuriat féminin, ce qui est bénéfique pour nous tous.

Une réflexion finale : devons‑nous, dans une résolution, formuler des recommandations à l’intention des gouvernements régionaux ? Quel est le problème ? Avec mes neuf collègues, je fais partie des sénateurs cooptés, les dinosaures du Sénat, les derniers des Mohicans. Mais vous, chers collègues, vous êtes quand même tous des parlementaires régionaux ? Il est donc au contraire très utile qu’un débat entre parlementaires régionaux et parlementaires fédéraux permette d’aboutir à de bonnes recommandations à l’intention des gouvernements régionaux. En votre qualité de parlementaires régionaux, vous pouvez intégrer ces recommandations dans les travaux de votre parlement régional. De plus, le Sénat est l’instance par excellence où les parlementaires régionaux se rencontrent au‑delà des frontières linguistiques et peuvent s’offrir mutuellement une plus‑value. Le principe que la Belgique ne doit pas commander à la Flandre ce qu’elle doit faire, refait sans cesse surface. La NV‑A et le Vlaams Belang estiment que c’est la Flandre qui doit imposer à la Belgique ce qu’elle doit faire et préféreraient que la Belgique n’existe pas. Nous connaissons ce refrain. Ce n’est pas là le propos aujourd’hui. Pouvons‑nous proposer un certain nombre de pistes qui offrent une plus‑value en termes de valeur et d’égalité des genres et qui seront bénéfiques pour nous tous sur le plan purement économique ? Il y a un important potentiel qui n’est pas exploité aujourd’hui. Supposons un nombre égal d’entrepreneurs et d’entrepreneuses, cela signifierait une augmentation de 200 000 à 250 000 entrepreneurs féminins, et donc d’autant d’entreprises et les emplois que celles‑ci généreraient. C’est un discours purement économique, indépendamment des valeurs en jeu, et qui a toute son importance à mes yeux.

C’est la raison pour laquelle le groupe de l’Open Vld votera cette résolution avec une grande conviction, même si elle n’est pas parfaite. Elle offre une plus‑value en ce qui concerne les valeurs de principe et le potentiel de croissance économique. Elle apporte une contribution positive tant au gouvernement fédéral qu’aux gouvernements régionaux. Il leur est toujours loisible de s’occuper ou non d’une résolution émanant du Sénat.

De heer Rik Daems (Open Vld). – Voorzitter, collega’s, excuseer dat ik vanuit Straatsburg deze vergadering volg. Als fractieleider is het mijn betrachting om fysiek de plenaire vergadering bij te wonen, maar er was een dringende vergadering over Nagorno‑Karabach waarop ik aanwezig moest zijn.

Wat de voorliggende resolutie betreft, zou ik willen beginnen met een quote van de grote Paul‑Henri Spaak, die ooit zei: “Als ik moet kiezen tussen de perfecte wereld en een betere wereld, dan kies ik de betere wereld. De perfecte wereld bestaat immers niet en aan de betere wereld kan ik proberen mee te bouwen.” Dat is ook wat geldt voor deze resolutie. Is dit een perfecte resolutie? Natuurlijk niet, want die bestaat niet. Is het een resolutie waarin elementen zitten die de wereld en in dit geval vrouwelijk ondernemerschap beter zouden kunnen maken? Het antwoord daarop is ‘ja’. Om die reden ondersteunen we als Open Vld deze resolutie zeker.

Het gaat om een principiële, maar ook om een economische aangelegenheid. Er is in de eerste plaats het waardeverhaal, de gender equality, het niet benadelen wegens geslacht. Ik denk dat genderongelijkheid nog steeds bestaat door rolpatronen uit het verleden. We hoeven daar niet flauw over te doen. Het tweede argument is het economische aspect: we zien een enorme onderbenutting van een economisch groeipotentieel.

Laat mij eerst een voorbeeld geven van het waardeverhaal uit mijn eigen omgeving. Twintig jaar geleden bestond er geen statuut van meewerkende echtgenote; ik heb dat als minister van Middenstand ingevoerd. Het ging over 150 000 vrouwen die met hun man meewerkten in de zaak, die geen sociaal statuut hadden en die dus niet werden beschouwd als zelfstandigen. Die vrouwen waren in het klassieke rolpatroon het nalopertje van de man, hoewel ze een evenwaardige bijdrage leverden in de ontwikkeling van die zelfstandige zaak. Als de echtgenote de ruit van de zaak poetste, van de ladder viel en haar been brak, was ze zelfs niet verzekerd. Het statuut van meewerkende echtgenote gaf toen aan – en ik denk dat dit vandaag nog evengoed geldt – dat er een soort van rolpatroon bestaat waarin vrouwen niet evenwaardig zouden zijn als het gaat over zelfstandig ondernemerschap of ondernemerschap zonder meer. Als die meewerkende echtgenotes als ondernemer zouden worden meegeteld, zou het aandeel van vrouwelijke ondernemers al veel groter zijn. Dat rolpatroon is zeker iets wat moet worden doorbroken en daarom alleen al vinden wij deze resolutie belangrijk. Het is een feit dat in bepaalde lagen van de bevolking vrouwen worden beschouwd als minder ondernemend dan mannen. Dat negeren is gewoon niet correct.

Als we het economische aspect bekijken, is het heel duidelijk dat er een enorm economisch potentieel onbenut is door dat rolpatroon, dat nog altijd voor een stuk bestaat.

Groeipotentieel, waarover gaat dat? Het gaat over ondernemingen, over banen, over inkomsten voor de staat nota bene, waarmee andere doeleinden kunnen worden gefinancierd. Het gaat over ons nationaal product, noem maar op. Een groot potentieel wordt vandaag niet benut. Dat wordt toch wel aangegeven in deze resolutie. Bij startende ondernemingen is minder dan een zevende van de oprichters vrouwelijk. Beeld u in dat er zo veel vrouwelijke ondernemers bijkomen dat die verhouding fiftyfifty wordt, dan kan u uittellen welke economische meerwaarde dat alleen al zou betekenen.

De genderkloof in de financiering van de start‑ups en de scale‑ups is, zoals aangehaald door een aantal collega’s, ook groot. Dat houdt natuurlijk verband met het feit dat er minder vrouwelijke start‑ups zijn. Er bestaat niet noodzakelijk een enorme discriminatie, hoewel het rolpatroon wel degelijk aanwezig is. Als er minder vrouwelijke ondernemers starten, is er natuurlijk minder vrouwelijke financiering. Het een volgt uit het andere.

Toch wil ik even ingaan op de vraag: quota, ja of neen? De heer Muyters heeft een punt wanneer hij zegt dat quota een geladen woord is. Is dat woord ideaal in deze resolutie? Misschien niet, precies omdat het geladen is. Het lijkt erop dat we tegen de natuurlijke gang in positief moeten discrimineren en anderen dus negatief moeten discrimineren. Dat hangt vast aan het woord quota. De heer Muyters heeft taalkundig gesproken zeker een punt. Zoals een collega heeft gezegd, is het spijtig dat hij geen amendementen heeft aangebracht. We hadden dat in deze plenaire, of daarvoor in de commissie, kunnen bekijken en aanpassen, om dat soort van misverstanden te voorkomen.

Aan de andere kant, zeggen dat men aan financieringsinstellingen met publieke middelen niet kan aangeven dat er meer aandacht moet zijn voor vrouwelijk ondernemerschap en voor de financiering van projecten van vrouwelijke ondernemers, is ook niet juist. Ik geef een voorbeeld en gebruik hierbij wel het woord quota, omdat het duidelijk is. Het is een stuk van de taart. Vergeet even de geladenheid van het woord. Mijn ervaring in het bankwezen en in de investeringsfondsen, waarin ik vandaag nog altijd actief ben, is dat in de strategie van investeringsfondsen – niet noodzakelijk in de strategie van banken – quota aanwezig zijn. Ze hebben een kapitaal ter beschikking waarvan ze een bepaald deel in een bepaalde sector steken. Het aspect ‘vrouw’ kan perfect in hun strategie passen. Dat betekent niet dat men goede versus slechte projecten zou hebben, maar een investeringsfonds heeft beperkte middelen en een goed investeringsfonds heeft altijd een overschot aan goede projecten. Het is dus een kwestie van keuzes maken. Men kan daarbij een positieve keuze maken.

Het zal u misschien verrassen, maar ik ben ervan overtuigd dat mocht de GIMV in haar strategie de component ‘vrouwelijke ondernemers’ opnemen, de beurswaarde van de GIMV stijgt! De aandacht voor vrouwelijk ondernemerschap zou de GIMV interessanter kunnen maken. Dat bestaat trouwens ook voor andere aspecten. Zo houden alle investeringsfondsen en alle banken vandaag quotagewijs rekening met CSR, Corporate Social Responsability en met Sustainable Development Goals. Er zijn vandaag zelfs specifieke fondsen die alleen maar investeren in dat soort sectoren. Dat is niet nieuw. Het zou me niet verbazen dat er investeringsfondsen bestaan die alleen investeren in bedrijven met vrouwelijke bazen, maar dat heb ik nu niet kunnen natrekken. Dat zou strategisch gezien zelfs zeer zinvol zijn.

Mijnheer Muyters heeft gelijk dat het beladen woord quota niet echt honderd procent gepast is, maar dat een bank of een investeringsfonds een strategie ontwikkelt waarin het vrouwelijke ondernemerschap, het vrouwelijke leiderschap een component is, lijkt mij niet alleen zeer waardevol in termen van waarden, maar ook economisch zinvol, zonder enige twijfel. Daarom wil ik toch die idee dat quota niet zinvol zijn, even counteren. Het heeft te maken met strategie. Trouwens, collega’s, wanneer een investeringsfonds een strategie uitbouwt waarbij ze in de taart van haar beschikbare middelen heel gericht alleen bepaalde sectoren aansnijdt, kan men natuurlijk diezelfde bedenking maken. Want je zou ook kunnen zeggen, als een bepaald stuk van de taart naar sector a gaat, er in sector b waarschijnlijk ook projecten zijn die enkel op papier rendabeler zijn. Toch investeert dat fonds in sector a omdat het deel uitmaakt van zijn strategie. In die zin heb ik er geen enkel probleem mee dat in deze resolutie die aspecten aan bod komen. Misschien had het, taalkundig gesproken, iets beter gekund.

Zoals ik in het begin heb gezegd, een perfecte resolutie bestaat niet, maar deze resolutie is, ten eerste op het vlak van waarden, voor mij belangrijk. Het gender equality‑element, de rolpatronen, de negatieve aspecten daarvan, bestaan nog altijd. Ten tweede, die aanbevelingen kunnen een klein duwtje extra geven om het economische groeipotentieel van vrouwelijk ondernemerschap meer aan te snijden dan gisteren, en daarvan worden we allemaal beter.

Een slotbedenking: moeten wij in een resolutie aanbevelingen geven aan de regionale regeringen? Wat is het probleem? Zelf behoor ik, samen met mijn negen collega’s, tot de gecoöpteerde senatoren, de dinosaurussen van de Senaat, de laatste der Mohikanen. Maar jullie zijn toch allemaal regionale parlementsleden? Het is dus integendeel waardevol wanneer in een debat tussen regionale parlementsleden en zogenaamde federale parlementsleden er goede aanbevelingen tot stand komen aan regionale regeringen. Jullie kunnen die als regionale parlementsleden mee aan bod laten komen in jullie regionaal parlement. Wat is er daarop tegen? Bovendien is de Senaat uitgerekend het huis waar regionale parlementsleden over de taalgrenzen heen elkaar ontmoeten en, met andere woorden, aan elkaar meerwaarde kunnen bieden. Dat principiële komt steeds weer naar boven, namelijk dat België niet moet zeggen aan Vlaanderen wat het moet doen. N‑VA en Vlaams Belang vinden dat Vlaanderen moet opleggen wat België moet doen, en volgens hen moet België liefst niet meer bestaan. Dat weten we. Dat verhaal kennen we. Daarover gaat het hier niet. Kunnen we een aantal pistes aanreiken die zowel op het vlak van het waardeverhaal en gendergelijkheid een meerwaarde bieden en die ons louter op economisch vlak allemaal beter maken? Er is een groot potentieel dat vandaag niet aangesneden wordt. Stel dat er evenveel vrouwelijke als mannelijke zelfstandige ondernemers zouden zijn, dan betekent dat een toename van 200 000 tot 250 000 vrouwelijke ondernemers, dus bedrijven, plus de jobs. Dat is een zuiver economisch verhaal, los van het waardeverhaal, dat voor mij evenveel betekent in deze resolutie.

Dát, collega’s, is de reden waarom wij als Open Vld met veel overtuiging deze resolutie, ook al is ze niet een perfect, mee ondersteunen. Ze biedt op een aantal punten een meerwaarde zowel op het vlak van principiële waarden als van economisch groeipotentieel. Het is minstens een positieve bijdrage, zowel naar de federale regering, als naar de regionale regeringen. Het is nog altijd aan die regeringen zelf om zich al dan niet in te laten met een aanbeveling die van ons zou komen.

 

M. Philippe Muyters (N‑VA). – Je constate que M. Daems suit à nouveau la réunion. Je tiens simplement à lui dire que je suis tout à fait d’accord avec lui, bien entendu, quant à la nécessité pour une entreprise d’élaborer une stratégie. Par contre, le fait que cette stratégie soit déterminée par le gouvernement et non par l’entreprise elle‑même, comme le recommande cette proposition de résolution, me pose problème.

De heer Philippe Muyters (N‑VA). – Ik merk dat de heer Daems opnieuw de vergadering volgt en wil hem gewoon zeggen dat ik het uiteraard helemaal met hem eens ben dat een bedrijf een strategie moet uittekenen. Ik heb het er wel moeilijk mee wanneer die strategie door de overheid wordt bepaald en niet door het bedrijf zelf, zoals men met deze resolutie wil doen.

 

M. Rik Daems (Open Vld). – M. Muyters parle d’ »imposer ». Nous parlons ici des deniers publics, de l’argent des contribuables. En l’occurrence, le gouvernement a le droit d’avoir une opinion sur la stratégie. Où est le mal, dans le cas d’un fonds d’investissement public ou partiellement public, de voir figurer certains éléments politiques dans la stratégie élaborée ? Cela ne me pose aucun problème. Il n’y a aucune contradiction entre les propos de M. Muyters et les miens. Lorsqu’il s’agit des deniers publics, l’autorité politique peut à tout le moins donner son avis, sans porter atteinte aux éléments rationnels qui doivent être pris en compte dans le processus décisionnel.

De heer Rik Daems (Open Vld). – De heer Muyters spreekt van “opleggen”. We spreken hier over publieke middelen, over belastinggeld. In dat geval heeft de overheid wel degelijk het recht op een mening over de strategie. Wat is erop tegen dat, in het geval van een publiek of gedeeltelijk publiek investeringsfonds, in de strategie die wordt ontwikkeld, ook bepaalde beleidselementen aanwezig zijn? Daar heb ik helemaal geen probleem mee. Wat de heer Muyters zegt is niet tegengesteld aan wat ik zeg. In het geval van publieke middelen mag de politieke autoriteit minstens haar zeg doen, zonder natuurlijk afbreuk te doen aan de rationele aspecten die in de besluitvorming aan bod moeten komen.

 

Mme Katia Segers (sp.a). – Je voudrais remercier sincèrement Mme Ryckmans et les autres auteurs de cette résolution. Il s’agit d’une résolution importante qui, hélas, est toujours une nécessité en 2020. Le sp.a la soutiendra donc avec conviction.

Mme de Bethune a raison de dire que le moment est opportun. Lundi dernier encore, Mme Petra Stienen a présenté au Comité d’avis pour l’égalité des chances entre les femmes et les hommes un rapport particulièrement pertinent et même ahurissant sur l’impact de la Covid‑19. La pandémie a non seulement mis au jour les inégalités, elle les a aussi renforcées. Dans tous les domaines de notre vie sociale, ce sont les femmes qui sont le plus touchées, y compris par le virus.

On a peut‑être l’impression qu’en Belgique, l’égalité des genres n’est plus une priorité si urgente. Si nous avons effectivement enregistré des avancées importantes dans tous les domaines, nous sommes hélas encore loin du but. Dans bien des domaines, beaucoup de talents féminins restent sous‑exploités, y compris au niveau économique. Je voudrais citer quelques chiffres qui concernent d’autres domaines. En 1995, lorsque le Parlement flamand a été créé, il ne comptait que 19 pour cent de femmes. Aujourd’hui, il en compte 46 pour cent. Un tel progrès n’est pas le fruit d’une évolution naturelle mais bien d’une politique, d’une législation et d’incitants qui restent nécessaires aujourd’hui, ne nous faisons pas d’illusions à ce sujet. Nous devons aller plus loin car nous sommes encore loin de la parfaite égalité de genre. Vendredi dernier, j’ai participé à une conférence internationale des présidents des parlements. Il y était question de gender sensitive parliaments. Il en est ressorti que les parlements d’Écosse, du Pays de Galles et de Catalogne vont bien plus loin que la Flandre et la Belgique en matière d’égalité de genre. N’en doutons pas, il nous reste un long chemin à parcourir. Nous le voyons dans nos universités : les jeunes filles et femmes constituent 55 pour cent des étudiants, 50 pour cent des chercheurs mais 10 pour cent seulement des professeurs. Dans notre pays, les femmes sont encore bien trop peu nombreuses à accéder aux fonctions supérieures au sein des services publics flamands et un tiers seulement des entrepreneurs sont des femmes.

La présente résolution met clairement en lumière les inégalités et les obstacles que rencontrent les femmes. Ceux‑ci étant énumérés dans la résolution, nous devons maintenant nous mettre au travail. Nous devons agir pour donner leurs chances aux femmes et les stimuler, nous devons établir un cadre qui aille au‑delà du plan d’action fédéral de 2016 relatif à l’entrepreneuriat féminin.

Au sein de notre groupe, nous sommes convaincus de l’importance de cette résolution que nous devons et allons donc soutenir. Nous adhérons à ses constats sur la nécessité de stimuler l’entrepreneuriat féminin. Elle contient, selon nous, une série de propositions d’initiatives efficaces visant à promouvoir l’entrepreneuriat féminin au niveau fédéral et soulignant l’importance des données chiffrées, d’un monitoring, etc. En effet, si nous ne savons pas où nous nous situons aujourd’hui, nous ne pourrons pas savoir où nous serons dans dix ou vingt ans.

Cette résolution souligne également l’importance de mesures efficaces permettant de mieux concilier la vie professionnelle et la vie familiale et de parvenir à des entreprises favorables à la famille. Ces mesures sont capitales si nous voulons progresser.

La résolution demande aussi que les femmes entrepreneurs ne soient pas discriminées par les organismes financiers. Il s’agit d’une discrimination à éliminer en priorité.

Le rôle de l’enseignement est lui aussi vital. Mme Gahouchi a souligné à quel point l’enseignement doit lutter contre les stéréotypes de genre mais aussi contribuer à une image positive de l’entrepreneuriat à la mesure des filles. La résolution montre aussi l’importance des réseaux de femmes qui se soutiennent mutuellement.

Je ne vais pas citer toutes les recommandations. Mes collègues les ont déjà présentées fort bien.

Il nous reste maintenant à concrétiser toutes les recommandations de cette résolution au niveau des entités fédérées, en collaboration avec le niveau fédéral. Le Sénat prouve une nouvelle fois qu’il est le lieu idéal pour élaborer une telle résolution en s’inspirant du plan d’action fédéral. Il appartient aux sénateurs d’entités fédérées de veiller à ce que ces recommandations soient réellement mises en œuvre par les entités fédérées. Je vais m’y atteler avec tous mes collègues. Nous soutiendrons sans réserve cette résolution.

Mevrouw Katia Segers (sp.a). – Ik wil mevrouw Ryckmans en de overige indieners van de resolutie van harte danken voor hun initatief. Het is een belangrijke resolutie en het is helaas in 2020 nog steeds een noodzakelijke resolutie, die we vanuit sp.a dan ook met volle overtuiging zullen steunen.

Collega de Bethune heeft gelijk dat dit ook een goed moment vormt. Nog afgelopen maandag hebben wij een bijzonder relevant en eigenlijk onthutsend rapport over de impact van COVID‑19 gepresenteerd gekregen door mevrouw Petra Stienen in ons Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen. COVID‑19 heeft de ongelijkheden niet alleen blootgelegd, maar ook versterkt. Vrouwen zijn op alle terreinen van ons maatschappelijk leven het zwaarst getroffen, ook door het virus.

In België lijkt het misschien dat gendergelijkheid niet meer zo dringend aan de orde is. We hebben inderdaad belangrijke stappen gezet op alle terreinen van onze samenleving, maar we zijn er helaas hoegenaamd nog niet. We verliezen op tal van terreinen vandaag nog ongelooflijk veel talent, vrouwelijk talent dat onderbenut blijft, ook op economisch gebied. Ik wil ook enkele cijfers geven over andere terreinen. In 1995, toen het Vlaams Parlement is opgericht, zetelden er 19 procent vrouwen. Vandaag telt het Vlaams Parlement 46 procent vrouwen. Dat we zover zijn, is geen natuurlijke evolutie, maar het resultaat van beleid, wetgeving en stimulansmaatregelen die nog altijd nodig zijn, daar mogen we ons geen illusies over maken. We moeten hierin nog verdergaan, want van volledige gendergelijkheid is nog geen sprake. Ik heb vorige week vrijdag deelgenomen aan een internationale conferentie van parlementsvoorzitters, met de voorzitters van de parlementen van Catalonië, Wales en Schotland, waar ik voorzitter Homans heb vervangen. Het ging over gender sensitive parliaments. Daaruit bleek dat de parlementen van Schotland, Wales en Catalonië eigenlijk toch nog een stuk verdergaan dan wij in Vlaanderen en België op het vlak van gendergelijkheid. Laat er geen twijfel over bestaan: we hebben nog een lange weg te gaan. Dat zien we ook in onze universiteiten: we hebben 55 procent vrouwelijke studenten, 50 procent vrouwelijke vorsers, maar slechts 10 procent vrouwelijke hoogleraren. Ook zien we in ons land nog veel te weinig vrouwen in topfuncties bij de Vlaamse overheidsdiensten en slechts een derde van de ondernemers in ons land is vrouw.

Deze resolutie legt zeer scherp de bestaande ongelijkheden en de obstakels waarop vrouwen botsen, bloot. Nu ze eindelijk opgesomd zijn in deze resolutie, moeten we daarmee aan de slag. We moeten actief werken aan het geven van kansen aan vrouwen, we moeten hen stimuleren, we moeten een kader maken dat verdergaat dan het federale actieplan inzake vrouwelijk ondernemerschap van 2016.

We zijn er dus met onze fractie van overtuigd dat dit een belangrijke resolutie is die we moeten en zullen steunen. We zijn het eens met de uitgangspunten van de resolutie om het vrouwelijk ondernemerschap aan te moedigen. Ze bevat volgens onze fractie een belangrijke reeks voorstellen voor efficiënte initiatieven om het vrouwelijk ondernemerschap aan te moedigen op het federale niveau en ook over het belang van cijfers, monitoring, … Als we niet weten waar we vandaag staan, kunnen we immers niet weten waar we binnen tien, twintig jaar staan.

Deze resolutie wijst ook op het belang van effectieve maatregelen om de combinatie werk‑gezin te faciliteren en te komen tot meer gezinsvriendelijke ondernemingen. Dat is absoluut essentieel om vooruitgang te kunnen boeken.

De resolutie vraagt ook maatregelen die ervoor zorgen dat vrouwelijke ondernemers niet door financiële instellingen worden gediscrimineerd. Collega de Bethune ging daar al zeer uitgebreid op in. Die discriminatie moeten we absoluut prioritair wegwerken.

Ook de rol van het onderwijs is van vitaal belang. Collega Gahouchi benadrukte sterk hoezeer we in het onderwijs moeten werken aan het tegengaan van genderstereotypering, maar ook aan positieve beeldvorming van het ondernemerschap op maat van meisjes. De resolutie wijst eveneens op het belang van netwerken van vrouwen die elkaar steunen.

Ik zal niet alle aanbevelingen opsommen. De vorige collega’s hebben ze al mooi belicht.

Met alle aanbevelingen van deze resolutie moeten we nu aan de slag, op deelstaatniveau en in samenwerking met het federale niveau. Opnieuw is bewezen dat de Senaat de ideale plek is om een dergelijke resolutie uit te werken vanuit de basis van het federale actieplan. Nu moeten de deelstaatsenatoren ervoor zorgen dat deze aanbevelingen effectief door de deelstaten worden uitgewerkt. Ik ga daar, uiteraard met alle collega’s samen, werk van maken. Wij zullen deze resolutie volmondig steunen.

 

Mme Freya Perdaens (N‑VA). – Le point de vue de notre groupe a été expliqué en détail et avec précision par M. Muyters, mais je voudrais revenir sur un élément qui n’a pas été suffisamment relevé. Une de nos collègues a commencé son exposé, tout en précisant qu’elle ne voulait pas déclencher de polémique, par une critique du ton utilisé par certains collègues masculins lors de leur intervention.

De tels propos sexistes ne peuvent pas être ignorés. L’opinion publique ne s’en émeut que lorsque les femmes sont visées, mais ce membre de notre groupe ne s’est pas exprimé en tant qu’homme, en tant que citoyen d’Edegem ou quoi que ce soit d’autre. Il a pris la parole en tant que personne possédant une expertise exceptionnelle en la matière. Il a été ministre de l’Emploi pendant dix ans et ministre de l’Économie et de l’Innovation pendant cinq ans, mais il a encore bien plus à son actif. Il était la personne toute désignée pour mener ce débat, indépendamment de son sexe. Prétendre qu’il ne peut prendre part au débat en raison de son sexe est extrêmement fâcheux. Dans le contexte de l’égalité des chances, si nous mettons de côté l’expertise et l’expérience de certaines personnes en raison de leur sexe, parce que les faits ne correspondent pas à ce que certains aimeraient entendre, nous sommes loin d’une politique adéquate, dynamique et ciblée. Nous nous éloignons ainsi, même si je salue les bonnes intentions, de l’égalité des chances, ce que je regrette profondément.

Mevrouw Freya Perdaens (N‑VA). – Het standpunt van onze fractie is uitvoerig en punctueel uit de doeken gedaan door collega Muyters, maar ik wil nog even terugkomen op iets wat nogal makkelijk gepasseerd is. In het betoog van een van de collega’s die startte met het gegeven dat ze geen polemiek wilde beginnen, haalde ze wel uit naar de toon die bepaalde mannelijke collega’s aansloegen tijdens hun tussenkomst.

Een dergelijke seksistische uitdrukking mag niet zomaar passeren. De goegemeente ligt er enkel wakker van wanneer het in de richting van vrouwen gebeurt, maar dat lid van onze fractie nam niet het woord als man, als Edegemnaar of als eender wat. Het lid van onze fractie nam het woord als iemand met een uitgelezen expertise in deze problematiek. De persoon in kwestie is tien jaar Vlaams minister van Werk geweest, vijf jaar van Economie en Innovatie, en heeft nog veel meer op zijn palmares staan. Hij was de persoon die, ongeacht zijn geslacht, deze discussie moest kunnen voeren. Wanneer iemand dan beweert dat hij geen deel mag uitmaken van dit debat wegens zijn geslacht, is dat ongelooflijk kwalijk. Als we in het raam van gelijke kansen mensen hun expertise en ervaring opzij gaan schuiven wegens hun geslacht, omdat de feiten niet overeenkomen met wat sommigen graag horen, staan we ver van degelijk, daadkrachtig en doelgericht beleid. Los van alle goede bedoelingen, die ik erken, wijs ik die collega erop dat we dan nog verder staan van gelijke kansen.

Ik betreur dat ten stelligste.

 

  La discussion générale est close.

  De algemene bespreking is gesloten.

 

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la proposition de résolution.

  De stemming over het voorstel van resolutie heeft later plaats.

 

Proposition de résolution relative à la suppression du ticket de caisse en papier et à l’instauration du ticket électronique en tant que norme (de MM. Willem‑Frederik Schiltz et Rik Daems, Mme Stephanie D’Hose, M. Georges‑Louis Bouchez, Mme Véronique Durenne et M. Gaëtan Van Goidsenhoven ; Doc. 7‑104)

Voorstel van resolutie tot afschaffing van het papieren kasticket en de invoering van het e‑ticket als norm (van de heren Willem‑Frederik Schiltz en Rik Daems, mevrouw Stephanie D’Hose, de heer Georges‑Louis Bouchez, mevrouw Véronique Durenne en de heer Gaëtan Van Goidsenhoven; Stuk 7‑104)

 

Discussion

(Pour le texte adopté par la commission des Matières transversales, voir document 7‑104/5.)

Bespreking

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Transversale Aangelegenheden, zie stuk 7‑104/5.)

 

Mme la présidente. – Mme Ahallouch se réfère à son rapport écrit.

De voorzitster. – Mevrouw Ahallouch verwijst naar haar schriftelijk verslag.

 

M. Philippe Muyters (N‑VA). – Pour que les choses soient bien claires, il faut savoir que mon groupe soutient l’objectif de la résolution, sans souscrire pour autant au contenu qui y est développé. J’ai parfois l’impression que tout est bon pourvu que l’objectif le soit, mais je ne vois pas les choses de cette manière. Monsieur Schiltz, j’adhère à l’objectif qui est d’éviter le gaspillage de papier. Les mesures proposées vont cependant beaucoup trop loin. Certaines conséquences ne sont pas ou pas suffisamment prises en compte. Afin de ne pas être trop long, je passerai en revue les points demandés aux différents gouvernements.

L’impression systématique d’un ticket de caisse est interdite, sauf si le client le demande. Les entreprises ne sont déjà pas tenues de délivrer un ticket de caisse à l’heure actuelle, et il ressort des exemples cités dans la résolution que de nombreuses entreprises ont déjà pris des initiatives et n’impriment plus systématiquement les tickets de caisse. Il faut dès lors se demander s’il n’est pas préférable de faire de la sensibilisation plutôt que d’imposer une interdiction par le biais des pouvoirs publics. Qui dit interdiction dit aussi contrôle. Si l’option retenue est malgré tout d’interdire – et donc de contrôler l’interdiction –, il doit être clair que la mesure vise les tickets de caisse, et non les certificats de garantie ou bons de livraison. Je présume que personne ne veut mettre fin à l’impression de ces documents. L’interdiction ne doit pas non plus s’appliquer à la preuve de transaction émise par le terminal de paiement, que le vendeur est généralement tenu de fournir. La résolution gagnerait à être améliorée sur ce point.

Deuxième point : il est demandé de s’orienter de manière progressive vers une interdiction totale de l’impression de tickets de caisse et de prévoir une alternative numérique. Les auteurs n’ont pas suffisamment réfléchi aux conséquences que cela implique. Prenons l’exemple d’un boulanger ou d’un boucher qui ne doit délivrer une facture qu’à titre exceptionnel. On ne demande au boulanger une facture que lorsque l’on achète, par exemple, des viennoiseries pour une entreprise à l’occasion d’une réunion matinale. Le boulanger note alors sur un bout de papier « 20 viennoiseries » avec le prix, et c’est un justificatif suffisant. Le texte à l’examen prévoit que cela sera interdit et devra être remplacé par une alternative numérique. En d’autres termes, le boulanger ou boucher devra trouver une solution technologique, qui devra de surcroît respecter les exigences du RGPD quant à la conservation des données des clients. On me reprochera peut‑être d’avoir l’art de choisir mes exemples, mais il s’agit d’un exemple réaliste.

La proposition à l’examen entraînerait une charge disproportionnée pour de nombreux entrepreneurs. Lors du débat mené il y a quelques instants, il a été dit qu’il fallait soutenir au maximum les entreprises. Ce n’est pas ce que j’appelle soutenir les entreprises.

Troisième point : l’horeca ne pourrait plus imprimer le ticket de caisse TVA et devrait instaurer une alternative numérique. Ce secteur est tellement éprouvé par la crise du coronavirus que je propose que le point 3 soit modifié et supprimé.

Quatrième point : il me semble opportun de prévoir des incitants à la mise en place d’alternatives numériques, mais il serait pour le moins singulier d’octroyer des incitants pour une chose que l’on impose. Donner un incitant n’est pas compenser le prix de revient. Notre collègue De Loor a précisé qu’il ne fallait pas faire peser des frais supplémentaires sur les entreprises. Le cas échéant, le texte doit prévoir que les coûts seront entièrement supportés par les pouvoirs publics. Mais la solution que je préconise est d’abandonner la piste des obligations et de miser sur la sensibilisation et l’octroi d’incitants.

Dans le cinquième point, il est demandé de plaider à l’échelon européen pour la suppression envisagée. Pour ce genre d’initiatives, il est effectivement toujours beaucoup plus judicieux d’adopter une approche européenne, plutôt que strictement belge, mais les arguments précités restent valables en l’occurrence.

Notre conclusion est que la résolution poursuit un objectif louable mais sous‑estime les conséquences qu’entraînerait la mesure projetée. Soyons non pas des pouvoirs publics qui interdisent et contrôlent en mobilisant au besoin une armada de personnes, mais des pouvoirs publics qui misent sur la sensibilisation, la persuasion et l’octroi d’incitants.

Enfin, chers collègues, mon groupe souhaite aussi soulever une question de principe. Le MR a déposé une proposition de loi en la matière à la Chambre, et Mme Fournier a précisé en commission que l’accord de gouvernement fédéral contenait un passage consacré à cette problématique. N’avez‑vous donc pas confiance que vous voulez, avec ce texte, aller au‑delà de ce que prévoit l’accord de gouvernement ? Cela me pose question. Quoi qu’il en soit, je veux conclure sur une note résolument positive : je souhaite tendre la main aux collègues flamands et leur proposer de nous concerter au sein du Parlement flamand sur le moyen de parvenir à l’honorable objectif poursuivi. Non pas à coups d’obligations, de sanctions et de contrôles, mais par le biais de la sensibilisation, de la persuasion et de l’octroi d’incitants. J’espère, chers collègues, que vous êtes disposés à franchir ce pas, à accepter la main tendue.

De heer Philippe Muyters (N‑VA). – Voor alle duidelijkheid, mijn fractie onderschrijft de doelstelling van deze resolutie, maar daarom hoeven we niet met de hele inhoud akkoord te gaan. Soms krijg ik de indruk dat als de doelstelling goed is, hetgeen volgt eender is. Dat is voor mij niet het geval. De doelstelling die ik ondersteun, collega Schiltz, is het voorkomen van nutteloos gebruik van papier. Wat hier wordt voorgesteld, gaat echter veel te ver. Er wordt met een aantal gevolgen geen, of te weinig, rekening gehouden. Om mijn uiteenzetting niet te lang te maken, ga ik naar de punten die aan de diverse regeringen worden gevraagd. Ik som ze een voor een op.

Het systematisch afdrukken van een kasticket wordt verboden, behalve als de cliënt erom vraagt. Bedrijven worden vandaag al niet verplicht om een kasticket af te geven en uit de voorbeelden in de resolutie blijkt dat heel wat bedrijven al initiatieven nemen en niet meer systematisch kastickets afdrukken. De vraag is dus of sensibiliseren niet beter is dan als overheid te gaan verbieden. Wie verbieden zegt, zegt ook handhaven. Als men toch wil verbieden – en dus handhaven – moet het duidelijk zijn dat het over een kasticket gaat en niet over een garantiebewijs of een leveringsbon. Ik veronderstel dat niemand vindt dat die niet meer kunnen worden afgegeven. Het mag ook niet over een transactiebewijs uit een betaalterminal gaan, want daar moet de verkoper meestal verplicht een transactiebewijs afgeven. Het zou de resolutie verbeteren, als dat punt wordt aangepast.

Tweede punt: er wordt voorgesteld om geleidelijk het volledig verbod op afdrukken van kastickets in te voeren en te voorzien in een digitaal alternatief. De indieners hebben onvoldoende stilgestaan bij wat dit betekent. Wees maar een bakker, een slager, die heel uitzonderlijk een factuur moet geven. Alleen wie toevallig voor het bedrijf, voor de medewerkers eens koffiekoeken haalt, omdat er vroeg wordt vergaderd, vraagt de bakker om een factuur. De bakker neemt een papiertje en noteert “20 koffiekoeken” met de prijs. Dat kan men dan indienen. Hier staat dat dit wordt verboden en moet vervangen worden door een digitaal alternatief. Dat betekent dat de bakker en de slager een technologische oplossing moeten vinden, waarbij zij er bovendien voor zorgen dat de klantengegevens op een GDPR‑conforme manier worden bijgehouden. Men zal weer zeggen dat ik mijn voorbeelden weet te kiezen, maar het is een realistisch voorbeeld.

Ik denk dat dit voorstel heel wat ondernemers disproportioneel zal belasten. Ik heb daarstraks in het debat gehoord dat we bedrijven maximaal moeten ondersteunen. Ik kan u zeggen, dit is geen ondersteuning van bedrijven.

Derde punt: voor de horeca, moeten we stoppen met het btw‑kasticket op papier en voeren we een digitaal alternatief in. Zeker nu de horeca met corona heel wat te verduren heeft gekregen, stel ik voor om punt drie vooralsnog te wijzigen en te schrappen.

Punt vier vind ik wel een goed punt, incentives voor digitale alternatieven. Een groot nadeel daarvan is dat je incentives geeft voor iets dat je verplicht. Dat lijkt mij een rare zaak. Incentives geven is zeker niet de kostprijs compenseren. Iets wat collega De Loor eigenlijk wel zei, namelijk dat het niet de bedoeling is dat het de bedrijven op kosten jaagt. Maar zet het er dan in, dat de kostprijs volledig door de overheid zal gedragen worden. Waar ik voor pleit is: laat die verplichtingen vallen en werk met sensibiliseren en incentives.

Vijfde punt, op Europees niveau pleiten voor die afschaffing. Ik denk dat het altijd veel beter is om zoiets op Europees niveau te bepleiten dan alleen in België, maar ook daar gelden de argumenten die ik naar voren heb gebracht.

Wat ons betreft, is de conclusie dat de resolutie vertrekt van een nobel doel, maar dat onvoldoende is ingeschat wat de gevolgen zijn. Daarom pleit ik er nogmaals voor om geen overheid te zijn die verbiedt, die controleert en handhaaft met een leger van mensen allicht, maar een overheid die sensibiliseert, overtuigt en incentives geeft.

Tot slot, collega’s, wil mijn fractie zeker ook nog het principieel punt opwerpen. De MR heeft hierrond een wetsvoorstel in de Kamer ingediend en collega Fournier zei in de commissie dat daarover een specifieke passage in het federale regeerakkoord is opgenomen. Hebben jullie zo weinig vertrouwen in het federale regeerakkoord dat jullie met deze resolutie verder gaan dan wat er in het federale regeerakkoord is geschreven? Is dat wat jullie wensen? Dan stel ik daar vragen bij. Maar ik wil zeer positief afsluiten, ik wil de hand reiken naar de Vlaamse collega’s, om samen in het Vlaams Parlement te zien hoe we die nobele doelstelling kunnen bereiken. Niet met verplichten, niet met sanctioneren en niet met handhaven, maar wel met sensibiliseren, overtuigen en incentives te geven. Ik hoop, collega’s, dat jullie die stap willen zetten en die open hand willen aannemen.

 

Mme Soetkin Hoessen (Ecolo‑Groen).It’s only one plastic straw, said 8 billion people… On pourrait dire la même chose du ticket de caisse. À l’instar des objets en plastique à usage unique, les pailles en plastique par exemple, les tickets de caisse ont un impact environnemental. La résolution aborde cette question à juste titre. Ainsi, en Grande‑Bretagne, environ 87 000 arbres sont abattus chaque année pour produire des tickets de caisse. Tous les ans, des milliers d’arbres finissent donc à la poubelle. En effet, les tickets ne sont pas toujours emportés pas les clients et ceux qui sont délivrés n’ont qu’une durée de vie limitée. Les tickets sont jetés tôt ou tard.

Aujourd’hui déjà, nombreux sont ceux qui n’acceptent plus le ticket de caisse imprimé, par souci environnemental mais bien sûr aussi pour des raisons sanitaires. Nous savons en effet que certains tickets de caisse imprimés sur du papier thermique contiennent du bisphénol A, un perturbateur endocrinien qui rend ces tickets toxiques en réalité. La crise sanitaire actuelle à l’échelle mondiale fait peut‑être office d’accélérateur, dès lors que de plus en plus de personnes refusent le ticket de caisse pour lutter contre la propagation du coronavirus.

Nous souhaitons toutefois exposer quelques considérations importantes. La réglementation actuelle impose la délivrance d’un ticket de caisse. On peut lire à ce sujet dans le nouvel accord de gouvernement fédéral : « Le gouvernement autorisera l’émission de tickets de caisse et de factures sous forme numérique dans tous les cas, et étudiera si, dans un deuxième temps, peut être levée l’obligation pour les entreprises d’émettre des preuves de paiement sur papier. » À ce propos, nous tenons à mettre l’accent sur la protection des droits du consommateur et le rôle du ticket de caisse en tant qu’instrument de contrôle. Une solution de rechange doit donc être proposée si le client en fait la demande. La résolution propose de prévoir une réelle alternative grâce à des applications numériques et/ou l’envoi par courriel. Il est évident que ces solutions doivent être conformes au RGPD et respecter la législation sur la protection de la vie privée. Nous demandons néanmoins aussi de mener une large réflexion sur la façon dont nous pouvons préserver les droits des consommateurs qui sont exclus du monde numérique, afin de ne pas contribuer à aggraver la fracture numérique.

Mis à part ces remarques, notre groupe soutient la proposition de résolution qui est soumise au vote aujourd’hui.

Mevrouw Soetkin Hoessen (Ecolo‑Groen).It’s only one plastic straw, said 8 billion peopleDat zouden we ook over het kasticketje kunnen zeggen. Net zoals single use plastics – plastic rietjes bijvoorbeeld – hebben ook kasticketjes een milieu‑impact. De resolutie verwijst daar terecht naar. Zo worden in Groot‑Brittannië jaarlijks circa 87 000 bomen tot kasticketjes verwerkt. Jaarlijks verdwijnen er dus duizenden bomen in de vuilnisbak. Ticketjes worden immers niet altijd meegenomen en ook de wel uitgereikte tickets hebben maar een beperkte levensduur. Vroeg of laat komt een kasticket in de vuilnisbak terecht.

Heel wat mensen aanvaarden het afgedrukte kasticketje al niet meer, uit milieuoverwegingen, maar natuurlijk ook uit sanitaire overwegingen. We weten immers dat bepaalde thermische kastickets de hormoonverstoorder bisfenol A bevatten en dus eigenlijk giftig zijn. De huidige wereldwijde gezondheidscrisis werkt mogelijk als een accelerator, aangezien steeds meer mensen geen kastickets meer aanvaarden om de verspreiding van het covidvirus tegen te gaan.

Toch willen we enkele belangrijke overwegingen meegeven. De bestaande regelgeving verplicht het afleveren van een kasticket. In het nieuwe federale regeerakkoord lezen we: “De regering laat toe dat kastickets en facturen in alle gevallen ook digitaal uitgereikt mogen worden, en onderzoekt of in een tweede fase de verplichting voor ondernemingen om een papieren betalingsbewijs uit te reiken, kan worden opgeheven.” Hier willen we wijzen op de bescherming van het recht van de consument en op de functie van het kasticket als controle‑instrument. Er moet dus een alternatief worden aangeboden, indien de klant dat vraagt. De resolutie stelt voor te werken met een volwaardig alternatief via digitale applicaties en/of aflevering via e‑mail. Het is evident dat dit GDPR‑conform moet gebeuren met respect voor de privacywetgeving. We vragen echter ook een uitgebreide reflectie over de vraag hoe we de consumentenrechten van mensen die niet digitaal geconnecteerd zijn, kunnen vrijwaren, om zo niet bij te dragen tot een vergroting van de digitale kloof.

Deze kanttekeningen in aanmerking genomen, steunt onze fractie het voorstel van resolutie dat vandaag ter stemming voorligt.

 

M. Klaas Slootmans (Vlaams Belang). – Nous ne sommes pas opposés à l’esprit de cette proposition. Le gaspillage de papier est effectivement fâcheux. Nous craignons cependant que l’on veuille aller beaucoup trop vite en besogne et que l’on oublie ainsi un très grand groupe de personnes. Selon notamment le Baromètre des technologies 2019, un Belge sur dix n’a pas encore de smartphone à ce jour. Une étude de la Fondation Roi Baudouin a aussi révélé qu’un Belge sur dix, ce qui représente tout de même plus d’un million de personnes, n’était encore jamais allé sur internet. À vrai dire, la résolution à l’examen ne tient pas compte de ce groupe. Les amendements déposés par le PS, que nous avons soutenus, répondent en grande partie à ces réserves en proposant une approche plus progressive, mais il subsiste néanmoins des lacunes fondamentales. Je pense, entre autres, aux problèmes liés au RGPD. Tout le monde ne veut pas donner aussi facilement son adresse électronique à un entrepreneur, par crainte de recevoir des spams. Il ne faut pas non plus sous‑estimer les frais d’investissement. En effet, le boulanger, le boucher et le marchand de légumes du quartier devront investir dans un nouveau système de caisse pour délivrer un ticket de caisse numérique, par le biais d’un courriel ou d’une application, à leurs petits clients habituels qui ont passé la soixantaine ou la septantaine. Mais bon, les bobos qui déposent de telles résolutions considèrent que tout le monde passe sept à huit heures par jour sur son smartphone. Cela ne correspond pas à la réalité.

Pour ces raisons, nous ne soutiendrons pas la proposition de résolution.

De heer Klaas Slootmans (Vlaams Belang). – Wij zijn het niet oneens met de geest van dit voorstel. Het nodeloos verspillen van papier is inderdaad ongewenst. We vrezen echter dat men veel te snel wil schakelen en daardoor een zeer aanzienlijke groep uit het oog verliest. Onder meer uit de Technologiebarometer 2019 blijkt dat één Belg op de tien vandaag nog geen smartphone heeft. Ook een onderzoek van de Koning Boudewijnstichting toonde aan dat één Belg op de tien – toch een groep van meer dan één miljoen mensen – nog nooit op internet ging. Met die groep wordt in deze resolutie eigenlijk geen rekening gehouden. De amendementen van de PS, die wij ook hebben gesteund, komen in ruime mate tegemoet aan die opmerkingen, in een context van een meer geleidelijke aanpak, maar toch blijven er zeer fundamentele manco’s bestaan. Ik denk onder meer aan de problemen inzake GDPR. Niet iedereen wil zomaar zijn e‑mailadres aan een ondernemer geven, uit angst dat het spam oplevert. Men mag ook de investeringskosten niet onderschatten. Inderdaad, de bakker, de slager, de lokale groenteverkoper zullen nu in een nieuw kassasysteem moeten investeren om Marie‑Jeanne, Roger en Louis van 69 of 75 jaar digitaal, via e‑mail of app, te bedienen. Maar goed, de bobo’s die dergelijke resoluties indienen, gaan ervan uit dat iedereen zeven of acht uur op zijn smartphone bezig is. Dat is een verkeerd idee van de realiteit.

Dit zijn de redenen waarom wij dit voorstel niet zullen steunen.

 

Mme Nadia El Yousfi (PS). – Comme vous l’avez indiqué, Madame la Présidente, Mme Ahallouch, absente pour raisons familiales impérieuses, s’en remet à son rapport écrit.

La commission des Affaires transversales s’est penchée sur le texte à l’examen au cours de ses réunions des 20 janvier et 23 octobre 2020.

On sait aujourd’hui que de grandes quantités de tickets de caisse atterrissent directement dans la poubelle chaque année, ce qui entraîne un énorme gaspillage de papier. Les développements fournissent des données chiffrées à cet égard. Nous avons été attentifs à l’aspect sanitaire, qui doit bien évidemment aussi être pris en compte.

De nombreux tickets de caisse sont constitués de papier thermique non recyclable, sur lequel l’impression s’estompe et devient assez rapidement illisible. En outre, l’encre utilisée est particulièrement toxique. Le ticket électronique se conserve plus longtemps, est plus simple à utiliser et a des bienfaits économiques et écologiques.

Notre assemblée s’est longuement penchée par le passé sur la problématique des perturbateurs endocriniens, tels que le bisphénol dont on sait aujourd’hui qu’il traverse la peau et dont la dangerosité n’est plus à démontrer.

Le système préconisé est déjà appliqué dans plusieurs pays, qui ont prévu d’abandonner progressivement les tickets en papier, et des expériences existent également dans notre pays. Quand le consommateur paie à l’aide d’une carte bancaire, il est envisageable de lui envoyer ensuite le ticket de caisse par le biais d’une application mobile.

La proposition de résolution à l’examen visait notamment à interdire, dans un délai d’un an suivant son adoption, l’impression systématique d’un ticket de caisse. Une liberté de choix est donc garantie dans une première phase : le commerçant demande au client s’il désire un ticket de caisse. Cette phase a pour but de conscientiser le consommateur et le commerçant et de faciliter la transition vers la seule délivrance d’une autre forme de ticket. Le fil rouge que nous suivons dans ce dossier est de donner du temps au temps pour permettre un passage plus confortable vers le nouveau système projeté.

M. Van Goidsenhoven, coauteur du texte, a soutenu pleinement la proposition de résolution en commission. Il s’est référé à cet égard à une proposition rendant obligatoire l’impression facultative de tickets de caisse, déposée à la Chambre des représentants le 1er octobre 2019. Comme il l’a souligné, cette proposition a le mérite d’expliciter les alternatives technologiques et les garde‑fous. Avançons, mais sans précipitation. Les auditions très intéressantes menées à la Chambre en ont clairement rappelé l’importance.

Au sein de notre commission des Matières transversales, il a ainsi été précisé qu’un groupe non négligeable de consommateurs, particulièrement les personnes âgées, ne disposent pas d’une adresse de courrier électronique et ne souhaitent pas en avoir une. D’autres consommateurs ne veulent parfois pas communiquer leur adresse de courrier électronique pour des raisons de respect de la vie privée ou par crainte d’être submergés de publicités. Nous rappelons à ce sujet que le respect des données à caractère personnel doit bien entendu être garanti.

En outre, pour les petits magasins, qui éprouvent aujourd’hui déjà des difficultés, l’obligation d’installer un système numérique pourrait avoir d’importantes répercussions financières. C’est Mme Fournier, si je ne m’abuse, qui a fait référence à cet égard aux termes suivants de l’accord de gouvernement : « Le gouvernement autorisera l’émission de tickets de caisse et de factures sous forme numérique dans tous les cas, et étudiera si, dans un deuxième temps, peut être levée l’obligation pour les entreprises d’émettre des preuves de paiement sur papier. » Encore une fois, avançons pas à pas, surtout dans le contexte actuel particulièrement difficile pour tout le monde.

M. Schiltz a déclaré en commission, et je le rejoins sur ce point, qu’il s’agit d’une proposition de résolution qui offre au gouvernement un cadre général pour s’atteler aux objectifs fixés. Nous devons mettre en œuvre cette proposition de résolution de manière positive et, ajouterons‑nous, de manière progressive.

Mme Ahallouch a bien expliqué en commission que les préoccupations qui sous‑tendent nos amendements concernent l’environnement, la santé, notamment les effets des perturbateurs endocriniens, la difficulté pour les petits indépendants de mettre en place les dispositifs numériques et la fracture numérique relative à l’accès inégal de la population aux outils informatiques.

Je remercie les collègues, et notamment M. Schiltz, d’avoir soutenu notre amendement no 5. Comme précisé en commission, un délai de transition de deux ans, tel que prévu par l’amendement no 5, est certainement acceptable, car il serait insensé, en période de crise sanitaire, de compliquer encore davantage la vie des détaillants en les obligeant à installer les appareils requis pour passer au ticket électronique.

Je rappelle enfin que la proposition de résolution amendée a été adoptée par 12 voix contre 6.

Mevrouw Nadia El Yousfi (PS). – Inderdaad, mevrouw de voorzitster, mevrouw Ahallouch is afwezig om dwingende familiale redenen en ze verwijst naar haar schriftelijk verslag.

De commissie voor de Transversale Aangelegenheden heeft de voorliggende tekst besproken tijdens haar vergaderingen van 20 januari en 23 oktober 2020.

Het is bekend dat jaarlijks grote volumes kastickets rechtstreeks in de vuilnisbak belanden, waardoor dus heel veel papier wordt verspild. De toelichting geeft daarover heel wat cijfers. We hebben aandacht gehad voor het gezondheidsargument, waarmee we natuurlijk ook rekening moeten houden.

Veel kastickets worden op thermisch papier gedrukt, wat niet recycleerbaar is en vrij snel vervaagt en onleesbaar wordt. De inkt die daarbij gebruikt wordt, is bijzonder giftig. Een e‑ticket kan langer bewaard worden, is gebruiksvriendelijker en brengt economische en ecologische baten met zich mee.

Onze assemblee heeft in het verleden veel aandacht besteed aan het probleem van hormoonverstoorders, zoals bisfenol, waarvan vandaag geweten is dat het de huid doordringt en waarvan het gevaar onomstotelijk bewezen is.

Het aanbevolen systeem is al bekend in enkele andere landen, die een uitdoofscenario hebben ingesteld voor papieren tickets en er zijn ook al enkele experimenten in ons land. Wanneer een consument betaalt met een bankkaart, is het perfect haalbaar om vervolgens via een app het kasticket te ontvangen.

Het voorliggende voorstel van resolutie beoogde om binnen het jaar na het aannemen van de resolutie een verbod op te leggen op het systematisch afdrukken van een kasticket. In de beginfase is er dus vrije keuze: de winkelier vraagt of de klant een kasticket wil. Dit moet het bewustzijn bij de consument en bij de handelaar aanwakkeren en de stap naar het alleen afleveren van een alternatief ticket kleiner maken. De rode draad die we volgen in dit dossier is de tijd zijn werk te laten doen om de overgang naar het nieuwe systeem vlotter te doen verlopen.

De heer Van Goidsenhoven, coauteur van de tekst, steunde het voorstel van resolutie volmondig in de commissie. Hij verwees in dit kader naar een wetsvoorstel houdende verplichting van het facultatief afdrukken van kastickets, ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers op 1 oktober 2019. Zoals hij onderstreepte, heeft dat voorstel het voordeel dat het de technologische alternatieven aangeeft en de voorwaarden ervoor duidelijk afbakent. Het is belangrijk vooruit te gaan, maar niet te overhaasten. Dat bleek eens te meer duidelijk uit de zeer interessante hoorzittingen in de Kamer.

In onze commissie voor de Transversale Aangelegenheden kwam aldus aan bod dat een niet te verwaarlozen groep consumenten, vooral oudere personen, niet over een e‑mailadres beschikken en er ook geen wensen. Andere consumenten willen hun e‑mailadres soms niet geven om privacyredenen of uit vrees om overstelpt te worden met reclamemails. We herinneren er in dat verband aan dat het respect voor de bescherming van de persoonsgegevens uiteraard gegarandeerd moet zijn.

Bovendien zou de verplichting om een digitaal systeem in te voeren zware financiële gevolgen kunnen hebben voor de kleine winkels, die het vandaag reeds moeilijk hebben. Als ik me niet vergis, verwees mevrouw Fournier in dat verband naar de volgende passage uit het regeerakkoord: “De regering laat toe dat kastickets en facturen in alle gevallen ook digitaal uitgereikt mogen worden, en onderzoekt of in een tweede fase de verplichting voor ondernemingen om een papieren betalingsbewijs uit te reiken, kan worden opgeheven.” Nogmaals, laten we stap voor stap vooruitgaan, vooral in de huidige context die bijzonder moeilijk is voor iedereen.

De heer Schiltz heeft in de commissie gezegd, en ik treed hem bij op dat punt, dat het een voorstel van resolutie betreft dat de regering een algemeen kader biedt om zich aan de vooropgestelde doelstellingen te wijden. We moeten dit voorstel van resolutie in de praktijk brengen op een positieve, en, ik voeg eraan toe, op een geleidelijke manier.

Mevrouw Ahallouch heeft in de commissie goed uiteengezet dat onze amendementen werden ingegeven door onze bekommernis over het milieu, de gezondheid – namelijk de gevolgen van hormoonverstorende stoffen –, de problemen van de kleine zelfstandigen om digitale toestellen te installeren en de digitale kloof, door de ongelijke toegang van de bevolking tot informaticatools.

Ik dank de collega’s, in het bijzonder de heer Schiltz, om ons amendement nr. 5 te steunen. Zoals verduidelijkt in de commissie, is een termijn van twee jaar, zoals bepaald in amendement nr. 5, zeker aanvaardbaar, want het zou onzinnig zijn, nu we ons in een sanitaire crisis bevinden, het leven nog ingewikkelder te maken voor de detailhandelaars door ze te verplichten toestellen te installeren die nodig zijn om over te stappen op het elektronisch ticket.

Tot slot merk ik op dat het geamendeerde voorstel van resolutie werd aangenomen met 12 tegen 6 stemmen.

 

Mme Martine Fournier (CD&V). – Le groupe CD&V adhère bien évidemment aux objectifs et postulats de la résolution à l’examen, principalement en ce qui concerne les considérations écologiques. Le risque de gaspillage de papier a déjà été souligné par d’autres collègues. Nous n’allons cependant pas approuver la résolution, comme nous l’avons fait savoir en commission.

Tout d’abord, nous estimons que le texte va trop loin. Beaucoup de clients, plus nombreux qu’on ne le croit, n’ont pas d’adresse de courrier électronique ou ne peuvent simplement pas suivre cette évolution numérique. Je pense aussi aux nombreux débats menés au Parlement flamand ces derniers mois qui ont mis en lumière les problèmes auxquels sont confrontés certains enfants qui ne peuvent pas suivre chez eux les cours de manière numérique, faute d’accès à un ordinateur ou de soutien de leurs parents.

Il n’est pas non plus toujours aisé pour les petits commerçants d’implémenter un tel système informatique. Il ne faut pas oublier que cela représente un investissement financier important pour beaucoup. Le RGDP soulève également de nombreux points à résoudre.

Une deuxième raison pour laquelle nous ne soutenons pas la résolution est que nous trouvons plus que suffisant ce que prévoit en la matière l’accord de gouvernement fédéral, approuvé au Parlement il y a à peine deux mois. J’aimerais rappeler ce qu’il prévoit : « Le Gouvernement autorisera l’émission de tickets de caisse et de factures sous forme numérique dans tous les cas, et étudiera si, dans un deuxième temps, peut être levée l’obligation pour les entreprises d’émettre des preuves de paiement sur papier. » Avant d’instaurer une obligation, attendons les résultats de l’étude évoquée dans l’accord de gouvernement. Nous préférons donc privilégier la sensibilisation et la numérisation de notre société, et examiner par la suite, le cas échéant, s’il convient d’instaurer une obligation.

Pour les raisons que je viens de citer, nous n’approuverons donc pas la résolution à l’examen.

Mevrouw Martine Fournier (CD&V). – Wij staan als CD&V‑fractie uiteraard achter de doelstellingen en uitgangspunten van deze resolutie, vooral ook op het vlak van milieuoverwegingen. Zoals ook door andere collega’s werd toegelicht, kan dat leiden tot papierverspilling. Wij gaan de resolutie echter niet goedkeuren, zoals we al aangekondigd hebben in de commissie.

Ten eerste vinden wij dat deze resolutie te ver gaat. Veel klanten, meer dan men denkt, hebben geen e‑mail of kunnen gewoon niet mee met deze digitale evolutie. Ik denk daarbij ook aan de vele debatten die we de afgelopen maanden hebben gehad in het Vlaams Parlement, waar de problemen werden blootgelegd voor kinderen die hun lessen thuis niet digitaal kunnen volgen wegens gebrek aan een pc of geen hulp van hun ouders.

Verder is het voor kleine handelaars niet altijd evident om volledig over te schakelen op een dergelijk informaticasysteem. Men mag ook niet vergeten dat dit voor velen een grote financiële investering betekent. Ook rond GDPR zijn er nog heel wat vragen.

De tweede reden waarom we de resolutie niet kunnen goedkeuren, is dat de passage uit het federale regeerakkoord, die nog maar een tweetal maanden geleden in het parlement werd goedgekeurd, voor ons meer dan voldoende is. Ik citeer: “De regering laat toe dat kastickets en facturen in alle gevallen ook digitaal uitgereikt mogen worden, en onderzoekt of in een tweede fase de verplichting voor ondernemingen om een papieren betalingsbewijs uit te reiken, kan worden opgeheven.” Laat ons eerst het onderzoek waarvan in het regeerakkoord sprake is, afwachten alvorens een verplichting in te voeren. We gaan dus vooral voor sensibiliseren, digitaliseren van onze maatschappij en laat ons daarna bekijken of we eventueel een verplichting kunnen invoeren.

Om de redenen die ik net heb opgesomd, zullen wij de resolutie bijgevolg niet goedkeuren.

 

M. Gaëtan Van Goidsenhoven (MR). – Nous nous réjouissons de pouvoir aborder ce sujet qui ne relève pas de l’anecdote, tant s’en faut.

L’impression systématique de tickets de caisse en papier pose effectivement problème à un double titre. Le premier aspect problématique est celui de l’empreinte écologique. On ne rappellera jamais assez que le gaspillage de papier et d’encre nuit gravement à notre environnement. Il suffit de se rendre dans n’importe quelle grande surface du pays un jour de grande affluence pour observer à quel point les files peuvent être considérables aux différentes caisses. À cet égard, je me permettrai d’ailleurs de vous poser la question suivante : selon vous, combien de tickets de caisse sont‑ils imprimés à l’heure et combien d’entre eux atterrissent directement à la poubelle, voire sont jetés à même le sol après le passage en caisse ? Et que dire si l’on calcule la proportion pour l’ensemble des commerces du pays ! Les chiffres sont proprement hallucinants. D’ailleurs, il y a à peine un mois, le Groupe Colruyt annonçait qu’il imprimait chaque année plus de 98 millions de tickets de caisse, ce qui démontre l’ampleur du problème.

Il s’agit clairement d’un gaspillage de masse qui est, selon moi, évitable. Je suis persuadé que l’alternative électronique sera très précieuse en l’espèce.

Le deuxième aspect, outre l’empreinte environnementale, est celui de l’incidence de l’impression systématique des tickets sur la santé des citoyens. Nombre de scientifiques ont déjà tiré la sonnette d’alarme au sujet de la présence de bisphénol A sur ces tickets papier. Il s’agit en effet d’un perturbateur endocrinien qui interfère dans le fonctionnement du système hormonal ; certains de ses composants peuvent se retrouver en quantité importante sur les mains et ainsi contaminer la nourriture touchée et ingérée.

Au vu de la crise sanitaire que nous traversons actuellement, l’incidence de cette substance sur la santé prend d’autant plus de résonance. Les gestes échangés entre un caissier et un client peuvent présenter, dans la plupart des cas, des contre‑indications aux dispositions visant à lutter contre la propagation du Covid‑19 et d’autres virus. Je pense donc que, si la proposition à l’examen n’a pas été déposée dans cette optique au début, elle trouve ici un argument supplémentaire en sa faveur.

En cosignant cette proposition de résolution, le MR entend montrer que celle‑ci va dans le bon sens et ne manquera pas d’enrichir les réflexions qui seront menées sur ce thème dans les différents parlements de notre pays.

Il est de notre devoir de donner des impulsions claires et transversales, et j’ai vraiment le sentiment que c’est ce que nous avons pu réaliser avec ce texte.

Pour répondre aux défis environnementaux actuels, il faudra donc sans nul doute lutter contre ce type de gaspillage manifestement évitable. Il est clair que les personnes qui ont encore l’obligation de recourir aux tickets de caisse en papier devront être accompagnées au mieux dans le processus de transition. Gageons toutefois que leur nombre ira rapidement décroissant.

De heer Gaëtan Van Goidsenhoven (MR). – We zijn blij ons te kunnen buigen over dit onderwerp, dat helemaal niet over een kleinigheid gaat, integendeel zelfs.

Het systematisch afdrukken van een kasticket op papier is op twee manieren problematisch. Een eerste aspect is de ecologische voetafdruk. Er kan niet genoeg op gehamerd worden dat verspilling van papier en inkt zeer schadelijk is voor ons leefmilieu. Als je op een drukke dag in een grootwarenhuis winkelt, zie je hoe zich aan de kassa’s lange wachtrijen vormen. Ik vraag het u: hoeveel kassatickets worden er per uur afgedrukt en hoeveel daarvan belanden rechtstreeks in de vuilbak of, erger nog, meteen op de grond zodra de klant de kassa is gepasseerd? Welke proporties neemt dit probleem aan als je het berekent voor alle handelszaken van heel het land! Dat zijn hallucinante cijfers. Nog geen maand geleden deelde de Colruytgroep mee dat bij hen jaarlijks 98 miljoen kassatickets worden afgedrukt. Het gaat dus om een omvangrijk probleem.

We hebben duidelijk te maken met massale verspilling, die volgens mij vermeden zou kunnen worden. Ik ben ervan overtuigd dat het elektronische alternatief in dit geval een meerwaarde is.

Het tweede problematische aspect van het systematisch afdrukken van kassatickets is de impact op de gezondheid van de mensen. Heel wat wetenschappers hebben al aan de alarmbel getrokken in verband met de aanwezigheid van bisfenol A op papieren kassatickets. Dat is een hormoonverstoorder, die inwerkt op de hormoonhuishouding; sommige bestanddelen ervan kunnen in overvloed op de handen aanwezig zijn en op die manier de voedingsmiddelen die men aanraakt en opeet, besmetten.

Nu we een gezondheidscrisis doormaken, krijgt ook de invloed van deze stof op de gezondheid meer weerklank. De handelingen aan de kassa en het contact tussen de kassabediende en de klant kunnen in de meeste gevallen gezien worden als niet aangewezen in het kader van de bepalingen om de verspreiding van het coronavirus en andere virussen tegen te gaan. Al werd het voorliggende voorstel in eerste instantie niet vanuit die optiek ingediend, kan het een bijkomend argument zijn om voor de resolutie te stemmen.

De MR heeft dit voorstel van resolutie medeondertekend om aan te geven dat ze in de goede richting gaat en dat ze kan bijdragen aan de reflectie over dit thema in de verschillende parlementen van ons land.

Het is onze plicht om duidelijke en transversale signalen te geven en dat is naar mijn mening precies wat we met deze tekst hebben kunnen doen.

Om een antwoord te bieden op de milieu‑uitddagingen waar we voor staan, moeten we dit soort verspilling, dat manifest vermijdbaar is, tegengaan. Het is duidelijk dat mensen die nog verplicht zijn om gebruik te maken van papieren kassatickets zo goed mogelijk begeleid moeten worden tijdens het overgangsproces. Laten we erop vertrouwen dat zij binnen de kortst mogelijke tijd steeds minder talrijk zullen zijn.

 

M. Willem‑Frederik Schiltz (Open Vld). – Sur tous les bancs, j’entends qu’on ne tarit pas d’éloges sur l’esprit de la résolution et les nobles intentions qu’elle traduit ; cela me réchauffe le cœur. Néanmoins, « du rêve au réel, on se heurte à des lois et des tracas pratiques ». Ces lois, nous pouvons les modifier et ces tracas pratiques disparaissent souvent lorsque la législation est bonne. Mais en entendant les réserves émises par mes collègues, je pense à la suite du poème « et à cette langueur que personne n’explique et qui vient chaque soir », en l’occurrence ce matin.

Je m’explique. Pendant la discussion, j’ai effectivement accepté certains amendements et m’y suis rallié pour tenir compte des préoccupations, entre autres, du CD&V et de la N‑VA. Il est en effet difficile d’imposer aujourd’hui une interdiction ou un moratoire. Nous ignorons quels problèmes pratiques nous devrons surmonter en cours de route. Voilà pourquoi j’ai accepté d’ouvrir le délai et proposé de ne pas fixer de date butoir, mais de prévoir néanmoins d’ores et déjà l’échéance à laquelle l’impression automatique des tickets de caisse devra disparaître. Car, Monsieur Muyters, bien souvent le choix n’appartient même pas à l’indépendant. Dix‑huit pour cent des indépendants peuvent laisser le choix à leurs clients de recevoir un ticket ou non. Très souvent, c’est le système de caisse enregistreuse qui dicte ce choix. Et pour répondre à notre collègue du Vlaams Belang, la proposition de résolution n’a guère de rapport avec des gauchistes bobos ou une addiction au smartphone. Pour remplacer un ticket de caisse par une solution numérique, il existe de nombreuses possibilités. L’utilisation d’un smartphone n’est pas indispensable, c’est même possible par SMS.

En ce qui concerne les frais, pourquoi les indépendants ont‑ils si peu le choix ? Parce que ces systèmes de caisse enregistreuse les y obligent. C’est la raison pour laquelle, Monsieur Muyters, il est nécessaire d’instaurer une interdiction, c’est‑à‑dire une norme de produit interdisant les systèmes de caisse enregistreuse qui impriment automatiquement un ticket. C’est possible, d’autres solutions existent. L’autorité fédérale pourrait parfaitement prendre des mesures immédiatement pour lutter contre la propagation de ces appareils. La proposition prévoit un délai pour opérer la transition, tout comme des mesures d’atténuation qui visent à réduire l’incidence sur le petit indépendant ou l’exploitant horeca. Manifestement, tout cela n’est pas encore suffisant. La seule réponse des partis dans l’opposition est de dire qu’il s’agit d’un objectif noble, mais qu’ils vont seulement un peu inciter les gens, les conscientiser et les encourager à ne plus imprimer de ticket de caisse. Sachez que le ticket de caisse représente encore et toujours une consommation de papier annuelle de 5,7 kilomètres dans une boulangerie, de 29 kilomètres dans une librairie et de 848 kilomètres dans un supermarché. Du papier non recyclable, imbibé de bisphénol et d’autres substances chimiques que ces systèmes utilisent. M. Muyters attache énormément d’importance aux données actuelles et il a raison. Pour donner une idée de l’ampleur du problème, une étude récente menée en Amérique a démontré que l’impression de ces tickets de caisse consommait là‑bas chaque année 12,15 millions d’arbres et 50 milliards de litres d’eau potable. Dès lors, la conscientisation et l’incitation ne sont pas suffisantes selon moi, car elles ne résoudront pas le problème, par exemple, de l’indépendant lié à un système de caisse enregistreuse qui imprime des tickets systématiquement. Voilà pourquoi, bien que je sois favorable à la plus grande liberté possible et à la conscientisation, j’estime qu’il arrive un moment où l’intérêt de la société est plus important que cette liberté de pouvoir choisir un système de caisse enregistreuse qui imprime des tickets de caisse automatiquement ou non.

L’une des cinq demandes que nous adressons aux gouvernements dans la proposition de résolution est contraignante dans un certain délai ; elle vise à interdire l’utilisation de systèmes de caisse enregistreuse qui impriment systématiquement un ticket de caisse. Un délai de deux ans est prévu à cet effet. Pour le reste, nous demandons d’abandonner ces tickets progressivement ; je ne pourrais pas employer une formulation plus générale. La proposition ne précise pas quand cette interdiction doit être instaurée. Certes, soyons clairs, nous n’allons pas continuer à sensibiliser sans moyen de pression, sinon le changement serait facultatif. Liberté rime aussi avec responsabilité. Si nous voulons vraiment éliminer les charges que nous faisons peser sur l’environnement, les prochaines générations et aussi les indépendants, notre devoir en tant que pouvoirs publics est d’annoncer clairement qu’une échéance est en vue. Si nous pouvons le faire au niveau européen, cela ira naturellement plus vite et l’incidence sera plus grande. La France a instauré une interdiction et les Pays‑Bas comme de nombreux autres pays s’apprêtent à le faire. Pourquoi serions‑nous incapables, en Flandre et en Belgique, d’accompagner nos intentions d’au moins un début de mise en œuvre ? Les mots sont importants, mais les actes le sont encore bien plus.

De heer Willem‑Frederik Schiltz (Open Vld). – Ik hoor op alle banken lof voor de geest van de resolutie, voor de nobele intenties die erachter schuilen en dat warmt mijn hart. Maar dan, “tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren”. Die wetten kunnen wij veranderen en de praktische bezwaren worden vaak opgelost wanneer de wetgeving goed is. Maar als ik de bezwaren hier op de banken hoor, collega’s, dan doet mij dat denken aan het vervolg van het gedicht: “en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren, en die des avonds komt” – in dit geval des ochtends.

Ik leg uit. Ik heb inderdaad bij de bespreking een aantal amendementen aanvaard en omarmd, om de bezorgdheden van onder andere CD&V en N‑VA te ondervangen. Inderdaad, vandaag een verbod, een moratorium opleggen, dat is moeilijk. We weten niet welke praktische bezwaren we onderweg nog zullen moeten overwinnen. Daarom heb ik het openen van de termijn aanvaard en voorgesteld om geen einddatum te bepalen, maar wel vandaag al in het vooruitzicht te stellen wanneer het automatisch afdrukken van kastickets moet verdwijnen. Want, collega Muyters, dat is vaak zelfs geen keuze van de zelfstandige. Achttien procent van de zelfstandigen kan aan zijn cliënteel de keuze laten om een ticket te krijgen of niet. Heel vaak wordt die keuze bepaald door het kassasysteem. Collega van het Vlaams Belang, dat heeft weinig met linkse bobo’s of verslavingsgericht smartphonegebruik te maken. Er zijn tal van mogelijkheden om een kassaticket te vervangen op een digitale manier. Dat hoeft niet op een smartphone te zijn, het kan zelfs met een sms.

En wat de kosten betreft: waarom kunnen zelfstandigen zo weinig kiezen? Omdat die kassasystemen hen daartoe verplichten. Dat is de reden, mijnheer Muyters, waarom er wel een verbod nodig is, een productnorm die kassasystemen die automatisch altijd afdrukken verbiedt. Dat kan. Er zijn alternatieven. De federale overheid kan perfect onmiddellijk maatregelen nemen om de verspreiding van die toestellen tegen te gaan. Er is in tijd voorzien om de omschakeling te maken, en er wordt voorzien in mitigerende maatregelen om de impact op de kleine zelfstandige en de horeca‑uitbater te verzachten. Dat is blijkbaar allemaal nog niet voldoende. Het enige argument van de oppositie is dat het een nobel doel is, maar dat ze dat alleen een beetje gaan aanmoedigen: “We moeten de mensen aansporen en bewustmaken om dat niet meer te doen.” Weet dat een kassaticket bij de bakker jaarlijks nog altijd 5,7 kilometer papier oplevert. Bij een krantenwinkel zelfs 29 kilometer en bij een supermarkt 848 kilometer papier per jaar. Niet recycleerbaar papier, doordrenkt van bisfenol en andere chemische rommel die die systemen hanteren. In Amerika werd in een recent onderzoek – terecht hecht collega Muyters zeer veel belang aan actuele data – aangetoond dat het verbruik om die kasticketjes daar af te drukken jaarlijks 12,15 miljoen bomen kost en 50 miljard liter drinkwater, om maar even de omvang van het probleem te schetsen. Voor mij is bewustmaken, aansporen dan ook niet genoeg, want dat helpt niet als een zelfstandige bijvoorbeeld gebonden is aan een kassasysteem dat systematisch afdrukt. Dus daarom ben ik voor zoveel mogelijk vrijheid en bewustmaking, maar er komt een punt waarop een maatschappelijk belang belangrijker is dan die vrijheid om alsnog te kunnen kiezen tussen een kassasysteem dat niet of wel automatisch afdrukt.

In de resolutie, in de vijf vragen die wij richten aan de regering, is er eentje die dwingend is en een termijn heeft, namelijk te stoppen met kassasystemen die verplicht automatisch kassatickets afdrukken. Daarvoor nemen we twee jaar de tijd. Voor de rest vragen we om geleidelijk over te gaan tot het uitfaseren van die tickets, algemener kan ik het niet formuleren. Er staat niet in wanneer dat verbod er moet komen. Het moet wel duidelijk zijn dat we niet gaan blijven sensibiliseren zonder stok achter de deur, dan is het vrijblijvend. Bij vrijheid hoort ook verantwoordelijkheid. Als we die kosten die we leggen op het milieu, op de volgende generaties, en ook op de zelfstandigen, echt willen wegwerken, moeten we als overheid duidelijk maken dat er een einddatum in het verschiet ligt. Als we dat Europees kunnen doen, zal het uiteraard sneller gaan en zal de impact groter zijn. In Frankrijk is er een verbod, in Nederland en in tal van andere landen zijn ze ermee aan de slag. Waarom zouden wij in Vlaanderen en in België niet in staat kunnen zijn om ten minste, naast onze intenties, ook een begin van uitvoering te zetten? Woorden zijn belangrijk, maar daden nog veel meer.

 

M. Antoine Hermant (PVDA‑PTB). – Tout d’abord, nous partageons évidemment les préoccupations écologiques qui viennent d’être exprimées et, en particulier, les inquiétudes en matière de santé publique pour les caissiers et caissières et pour l’ensemble des citoyens en général en ce qui concerne les substances chimiques présentes sur ces tickets. La réduction de l’utilisation du bois est également une bonne chose. Comme je l’ai dit, il y a une avancée évidente. Toutefois, pourquoi ne pas interdire ces produits chimiques nocifs dès maintenant ? On peut se poser la question.

À l’heure actuelle, les tickets ne sont déjà plus obligatoires. Néanmoins, force est de constater que si l’impression du ticket de caisse est remplacée par des méthodes numériques, comme l’envoi de courriels, l’impact écologique sera en fait négatif. Selon Frédéric Bordage, expert dans l’écoconception des services numériques, cité par le journal français Le Nouvel Observateur en janvier 2020, le ticket dématérialisé représente 5 grammes de gaz à effet de serre et 3 centilitres d’eau contre 2 grammes et 5 centilitres pour la version papier. Cette donnée s’ajoute à la réflexion sur le fait de savoir si le ticket est écologique ou non.

Comme expliqué précédemment, si cette proposition encourage les alternatives numériques, nous constatons néanmoins qu’il existe un certain risque sur le plan de l’utilisation des données. En effet, si nos achats sont enregistrés dans la base de données de tel ou tel magasin, il y a un réel danger concernant l’utilisation, le vol et la commercialisation de nos données. Par ailleurs, comme le souligne à juste titre Test‑Achats, lorsqu’un consommateur donne son adresse électronique à un professionnel, il lui donne d’une certaine manière accès à sa vie privée, avec toutes les dérives possibles que cela comporte.

En outre, le SPF Finances a également émis des réserves eu égard aux risques de fraude que la proposition engendre. En effet, il est beaucoup plus tentant et plus facile pour un assujetti de modifier ou de supprimer une opération, après coup, dans sa comptabilité lorsqu’aucun ticket de caisse n’a été délivré au client. L’Allemagne a d’ailleurs instauré l’obligation de délivrer des tickets afin de lutter contre la fraude fiscale. Nous craignons une fois de plus que les personnes subissant la fracture numérique se voient encore pénalisées. Celles‑ci ont déjà suffisamment de problèmes ; il ne faut pas y ajouter la diminution de leur protection en tant que consommateurs. Je vous donne quelques chiffres issus d’Eurostat pour 2018 : 40 % de la population belge n’ont pas ou peu de compétences numériques, 12 % n’ont aucune compétence en informatique et n’utilisent pas l’internet et 13 % n’ont pas accès à internet à leur domicile. Il reste donc encore du travail pour garantir un accès à tout le monde.

Enfin, l’absence de ticket de caisse représente un problème pour le consommateur. Quand on va faire ses courses, il n’est pas rare que des erreurs soient commises, par exemple des promotions non prises en compte. Sans ticket, les grands magasins risquent de négliger la mise à jour des prix de leurs produits. Il faut donc être attentif à cet élément. Le débat évolue ; il comporte des arguments intéressants dans un sens et dans l’autre. Il est toutefois nécessaire de réfléchir à la question de manière plus globale, dans le but de réduire les déchets. Nous nous abstiendrons donc lors du vote sur cette proposition de résolution.

De heer Antoine Hermant (PVDA‑PTB). – We delen de ecologische bezorgdheid die hier werd uitgedrukt en in het bijzonder de bekommernis inzake de gezondheid van kassiers en kassiersters en voor de mensen in het algemeen wat betreft de aanwezigheid van chemische stoffen op de kassatickets. Ook een vermindering van het houtverbruik vinden we een goede zaak. Zoals gezegd, is dit een duidelijke stap vooruit. De vraag kan gesteld worden waarom we die schadelijke stoffen niet meteen verbieden.

Op dit ogenblik is het afleveren van een kassaticket al niet meer verplicht. Maar we kunnen niet om de vaststelling heen dat als het afdrukken van het kassaticket vervangen wordt door een digitale communicatie, zoals een e‑mail, de ecologische impact in feite negatief zal zijn. Frédéric Bordage, expert in het ontwerpen van duurzame digitale diensten, liet in januari 2020 in Le Nouvel Observateur optekenen dat een e‑ticket goed is voor 5 gram broeikasgas en 3 centiliter water tegen 2 gram en 5 centiliter voor de papieren versie. Dat element komt bovenop de overweging of het ticket al dan niet ecologisch is.

Het is al gezegd dat dit voorstel digitale alternatieven aanmoedigt, maar toch weten we dat daar ook risico’s aan verbonden zijn in verband met het gebruik van die gegevens. Als onze aankopen worden geregistreerd in de databank van deze of gene winkel bestaat wel degelijk het gevaar dat die gegevens gebruikt of misbruikt, gestolen of verkocht worden. Test Aaankoop wijst er bovendien terecht op dat wanneer een consument zijn e‑mailadres aan een handelaar geeft, hij hem in zekere zin ook toegang verschaft tot zijn privéleven, met alle denkbare ontsporingen die daarbij mogelijk zijn.

De FOD Financiën heeft voorbehoud gemaakt met betrekking tot het frauderisico dat het voorstel met zich meebrengt. Het is immers aanlokkelijker en gemakkelijker voor een belastingplichtige om verrichtingen achteraf te wijzigen of te schrappen als er geen kassaticket aan de klant werd afgeleverd. In Duitsland werd trouwens de verplichting tot het afleveren van een ticket ingevoerd, precies om fiscale fraude tegen te gaan. We vrezen eens te meer dat kwetsbare mensen nog meer nadeel zullen ondervinden van de digitale kloof. Digibeten hebben al genoeg problemen, we mogen er niet nog een aantasting van hun consumentenbescherming bovenop doen. Ik geef u enkele Eurostatcijfers voor 2018: 40 % van de Belgische bevolking heeft geen of weinig digitale vaardigheden, 12 % heeft geen enkele informaticakennis en gebruikt geen internet en 13 % heeft thuis geen toegang tot het internet. Er is dus nog werk aan de winkel om internettoegang te garanderen voor iedereen.

Tot slot, het niet hebben van een kassaticket is een probleem voor de consument. Wanneer je boodschappen doet, gebeuren er vaak ook fouten, bijvoorbeeld doordat een promotie niet wordt meegerekend. Zonder kassaticket dreigen de grootwarenhuizen de aanpassing van de prijzen van hun producten te verwaarlozen. Daar moet voldoende aandacht voor zijn. Het debat gaat verder. Het bevat interessante elementen in beide richtingen. Toch moet er nog op een meer omvattende manier over deze problematiek worden nagedacht met het oog op afvalvermindering. We zullen ons bij de stemming over dit voorstel van resolutie onthouden.

 

Mme Katia Segers (sp.a). – Tout d’abord, je remercie M. Schiltz pour son excellente initiative. Notre pays fait ainsi lui aussi, certes tardivement, un premier pas indispensable vers une interdiction effective du ticket de caisse en papier. D’autres pays nous ont précédés. Mon groupe soutiendra donc cette proposition de résolution.

Le ticket de caisse en papier doit être supprimé à terme pour plusieurs raisons. Premièrement, le cadre européen en matière de climat, d’énergie et d’environnement constitue le bon point de départ. D’énormes quantités d’arbres et des kilomètres de papier disparaissent pour fabriquer des tickets de caisse, et nous pouvons l’éviter. Deuxièmement, il y a les raisons sanitaires : les tickets de caisse contiennent souvent des perturbateurs endocriniens. Troisièmement, il s’agirait aussi d’une étape vers une société sans argent liquide, dans le cadre d’une évolution que la crise du coronavirus a accélérée. Ma seule réserve à propos d’une société sans argent liquide concerne la protection de la vie privée, une préoccupation essentielle. Or, l’argent liquide reste aujourd’hui l’un des derniers moyens de paiement qui garantit une certaine forme d’anonymat et de respect de la vie privée lors de son utilisation. Toute transaction électronique est traçable. La solution réside dans le fait que le paiement sans argent liquide est parfaitement possible sans transfert de métadonnées. La définition des étapes à franchir vers une société sans argent liquide pourrait être un thème intéressant pour une future proposition de résolution. Le texte à l’examen répond à nos préoccupations en matière d’environnement, de santé et de respect de la vie privée. Il permet aussi de faire économiser aux commerçants les frais considérables liés à l’impression des tickets de caisse qui, la plupart du temps, finissent quand même directement à la poubelle.

À l’instar de M. Slootmans, la fracture numérique et l’importance de l’inclusion sont des sujets qui me touchent particulièrement. Le dernier rapport de la Fondation Roi Baudouin, auquel notre collègue s’est référé, révèle effectivement la dure réalité du nombre de personnes exclues du monde numérique dans notre pays. L’inquiétude de M. Slootmans est justifiée. La présente résolution en tient compte ; M. Schiltz a modifié le texte à cet effet. Le ticket de caisse en papier n’est pas remplacé obligatoirement par un ticket numérique. Néanmoins, deux après l’adoption de la résolution, il sera interdit d’imprimer un ticket de caisse en papier, sauf si le client déclare vouloir recevoir pareil ticket. Les personnes âgées qui ne sont pas familiarisées avec l’utilisation d’un smartphone pourront toujours recevoir leur ticket de caisse. L’échéance de l’interdiction totale a aussi été supprimée. L’interdiction sera progressive, aussi bien pour les commerçants et les entrepreneurs que pour le secteur horeca.

Bref, cette résolution nous permet de faire un premier pas important vers le stade auquel se trouvent déjà d’autres pays.

Mevrouw Katia Segers (sp.a). – In de eerste plaats dank ik collega Schiltz voor het uitstekende initiatief. Hiermee zet ook ons land, weliswaar laat, de noodzakelijke eerste stap naar een effectief verbod op een papieren kasticket; andere landen zijn ons reeds voorgegaan. Mijn fractie zal dit voorstel van resolutie dan ook steunen.

Het papieren kasticket moet om meerdere redenen op termijn worden afgeschaft. Ten eerste vormt het Europese kader inzake klimaat, energie en leefmilieu het juiste uitgangspunt. Massa’s bomen en kilometers papier gaan op in kastickets. Dat kunnen we vermijden. Ten tweede zijn er de gezondheidsredenen. Kastickets bevatten immers vaak hormoonverstorende stoffen. Ten derde zetten we hiermee ook een stap naar een cashloze maatschappij, een evolutie die ook door de covidcrisis is versneld. Mijn enige voorbehoud bij de cashloze maatschappij betreft de privacy. Privacy is essentieel in die zin dat cashgeld vandaag nog een van de laatste betaalmiddelen is waarvan bij het gebruik een zekere vorm van anonimiteit of privacy is gegarandeerd. Elke elektronische transactie is traceerbaar. De oplossing ligt erin dat cashloos betalen perfect mogelijk is zonder de overdracht van metadata. De stappen die we moeten zetten naar de cashloze maatschappij is misschien een goed idee voor een nieuw voorstel van resolutie. De voorliggende tekst komt tegemoet aan onze bekommernissen inzake milieu, gezondheid en privacy. Ook besparen we de handelaars de aanzienlijke kosten die gepaard gaan met de papieren kastickets, die meestal toch onmiddellijk in de vuilbak belanden.

Net als collega Slootmans ben ik bijzonder begaan met de digitale kloof en het belang van inclusie. Het recentste rapport van de Koning Boudewijnstichting waarnaar de collega verwees toont inderdaad pijnlijk duidelijk aan hoeveel mensen in ons land uitgesloten zijn van de digitale wereld. Zijn bezorgdheid is terecht. De voorliggende resolutie komt hieraan tegemoet; collega Schiltz heeft de tekst in die optiek aangepast. Het papieren kasticket wordt niet verplicht vervangen door een e‑ticket. Wel wordt binnen twee jaar na de aanneming van de resolutie het papieren kasticket verboden, tenzij de klant verklaart dat hij een papieren kasticket wil ontvangen. Oudere mensen die niet met een smartphone vertrouwd zijn, kunnen nog altijd hun kasticket bewaren. Ook de termijn waarbinnen moet worden overgegaan tot een volledig verbod, is geschrapt. Het zal zowel voor de handelaars en ondernemers als voor de horeca geleidelijk gebeuren.

Kortom, met deze resolutie zetten we een eerste belangrijke stap naar waar andere landen ons al zijn voorgegaan.

 

  La discussion est close.

  De bespreking is gesloten.

 

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la proposition de résolution.

  De stemming over het voorstel van resolutie heeft later plaats.

 

Présentation de candidats à une fonction d’assesseur d’expression néerlandaise au Conseil d’État

Voordracht van kandidaten voor het ambt van Nederlandstalig assessor bij de Raad van State

 

Mme la présidente. – Par courrier du 8 octobre 2020 reçu par le Sénat le 23 octobre 2020, le Conseil d’État a communiqué la présentation de trois candidats pour un mandat d’assesseur néerlandophone auprès de la section de législation. Comme la présentation du Conseil d’État n’était pas unanime, le Sénat peut, soit présenter une deuxième liste, soit confirmer la présentation faite par le Conseil d’État.

Sur la base de son analyse, le Bureau propose de confirmer la liste présentée par le Conseil d’État.

De voorzitster. – Bij brief van 8 oktober 2020, door de Senaat ontvangen op 23 oktober 2020, heeft de Raad van State de voordracht meegedeeld van drie kandidaten voor een mandaat van Nederlandstalig assessor in de afdeling Wetgeving. Aangezien de voordracht niet eenparig was, kan de Senaat, ofwel een tweede lijst van drie kandidaten voordragen ofwel de voordracht van de Raad ook bevestigen.

Op grond van zijn onderzoek stelt het Bureau voor om de door de Raad van State voorgedragen lijst te bevestigen.

 

(Assentiment)

(Instemming)

 

Prise en considération de propositions

Inoverwegingneming van voorstellen

 

Mme la présidente. – La liste des propositions à prendre en considération a été communiquée par voie électronique.

Y a‑t‑il des observations ?

Puisqu’il n’y a pas d’observations, ces propositions sont considérées comme prises en considération et renvoyées à la commission indiquée par le Bureau.

De voorzitster. – De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd elektronisch meegedeeld.

Zijn er opmerkingen?

Aangezien er geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in overweging genomen en worden ze verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen.

 

(La liste des propositions prises en considération figure en annexe.)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

 

Assemblée parlementaire de l’Organisation pour la sécurité et la coopération en Europe (OSCE)

Parlementaire Assemblee van de Organisatie voor de veiligheid en de samenwerking in Europa (OVSE)

 

Mme la présidente. – Le Sénat est saisi d’une demande tendant à modifier la composition de la délégation auprès de l’Assemblée parlementaire de l’Organisation pour la sécurité et la coopération en Europe (OSCE).

De voorzitster. – Bij de Senaat is een voorstel ingediend tot wijziging van de samenstelling van de delegatie in de Parlementaire Assemblee van de Organisatie voor de veiligheid en de samenwerking in Europa (OVSE).

 

  Mme Celia Groothedde remplace M. Stijn Bex comme membre.

  Mevrouw Celia Groothedde vervangt de heer Stijn Bex als lid.

 

(Assentiment)

(Instemming)

 

  Il en sera donné connaissance à la vice‑première ministre et ministre des Affaires étrangères, des Affaires européennes et du Commerce extérieur, et des Institutions culturelles fédérales et au président de l’Assemblée parlementaire de l’Organisation pour la sécurité et la coopération en Europe.

  Hiervan zal kennis worden gegeven aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Europese Zaken en Buitenlandse Handel, en de Federale Culturele Instellingen en aan de voorzitter van de Parlementaire Assemblee van de Organisatie voor de veiligheid en de samenwerking in Europa.

 

Assemblée parlementaire du Conseil de l’Europe

Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa

 

Mme la présidente. – La modification suivante est proposée dans la composition de la délégation du Sénat à l’Assemblée parlementaire du Conseil de l’Europe :

De voorzitster. – De volgende wijziging wordt voorgesteld in de samenstelling van de Senaatsafvaardiging bij de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa:

 

  M. Philippe Muytters remplace M. Andries Gryffroy comme représentant effectif.

  de heer Philippe Muytters vervangt de heer Andries Gryffroy als effectief vertegenwoordiger.

 

(Assentiment)

(Instemming)

 

  Il en sera donné connaissance à la vice‑première ministre et ministre des Affaires étrangères, des Affaires européennes et du Commerce extérieur, et des Institutions culturelles fédérales ainsi qu’au président de l’Assemblée parlementaire du Conseil de l’Europe.

  Hiervan zal kennis worden gegeven aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Europese Zaken en Buitenlandse Handel, en de Federale Culturele Instellingen alsook de voorzitter van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa.

 

Décès d’un sénateur honoraire

Overlijden van een ere‑senator

 

Mme la présidente. – Le Sénat a appris avec un vif regret le décès de M. Guido Van In, sénateur honoraire.

Votre présidente a adressé les condoléances de l’Assemblée à la famille de notre regretté ancien collègue.

De voorzitster. – De Senaat heeft met groot leedwezen kennis gekregen van het overlijden van de heer Guido Van In, eresenator.

Uw voorzitster heeft het rouwbeklag van de Vergadering aan de familie van ons betreurd gewezen medelid betuigd.

 

Votes

Stemmingen

 

Mme la présidente. – Nous allons, pour la première fois, utiliser notre système de vote numérique.

Je propose de suspendre la séance quelques minutes pour laisser à chacun le temps de se connecter.

De voorzitster. – We gaan nu voor de eerste keer ons digitaal stemsysteem gebruiken.

Ik stel voor om de vergadering enkele minuten te schorsen zodat iedereen de tijd heeft om zich aan te melden in de stemtoepassing.

 

(La séance, suspendue à 12 h 20, est reprise à 12 h 27.)

(De vergadering wordt geschorst om 12.20 uur. Ze wordt hervat om 12.27 uur.)

 

Votes

Stemmingen

 

(Les listes nominatives figurent en annexe.)

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

 

Proposition de résolution visant à encourager et soutenir davantage l’entrepreneuriat féminin (Doc. 7‑114)

Voorstel van resolutie om vrouwelijk ondernemerschap meer aan te moedigen en te steunen (Stuk 7‑114)

 

Vote no 1

Stemming 1

 

43 membres ont voté pour ;

15 membres ont voté contre ;

Personne ne s’est abstenu.

43 leden hebben ja gestemd;

15 leden hebben nee gestemd;

Niemand heeft zich onthouden.

 

  La résolution est adoptée. Elle sera transmise au premier ministre, au vice‑premier ministre et ministre de l’Économie et du Travail, au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME et de l’Agriculture, des Réformes institutionnelles et du Renouveau démocratique, à la secrétaire d’État à l’Égalité des genres et à l’Égalité des chances, à la présidente de la Chambre des représentants et aux ministres‑présidents et présidents des parlements des Communautés et des Régions.

  De resolutie is aangenomen. Zij zal worden overgezonden aan de eerste minister, vice‑eersteminister en minister van Economie en Werk, aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO’s en Landbouw, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing, aan de staatssecretaris voor Gendergelijkheid en Kansengelijkheid, aan de voorzitster van de Kamer van volksvertegenwoordigers en aan de minister‑presidenten en de voorzitters van de parlementen van de Gemeenschappen en de Gewesten.

 

Proposition de résolution relative à la suppression du ticket de caisse en papier et à l’instauration du ticket électronique en tant que norme (Doc. 7‑104)

Voorstel van resolutie tot afschaffing van het papieren kasticket en de invoering van het e‑ticket als norm (Stuk 7‑104)

 

Vote no 2

Stemming 2

 

33 membres ont voté pour ;

21 membres ont voté contre ;

5 membres se sont abstenus.

33 leden hebben ja gestemd;

21 leden hebben nee gestemd;

5 leden hebben zich onthouden.

 

  La résolution est adoptée. Elle sera transmise au premier ministre, au vice‑premier ministre et ministre de l’Économie et du Travail, au ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME et de l’Agriculture, des Réformes institutionnelles et du Renouveau démocratique, à la présidente de la Chambre des représentants et aux ministres‑présidents et présidents des parlements des Communautés et des Régions.

  De resolutie is aangenomen. Zij zal worden overgezonden aan de eerste minister, vice‑eersteminister en minister van Economie en Werk, aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO’s en Landbouw, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing, aan de voorzitster van de Kamer van volksvertegenwoordigers en aan de minister‑presidenten en de voorzitters van de parlementen van de Gemeenschappen en de Gewesten.

 

Mme la présidente. – Notre premier vote numérique est ainsi terminé. C’est un petit pas pour l’humanité mais un grand pas pour le Sénat.

Je remercie les services de nous avoir si bien encadrés.

De voorzitster. – Bij deze hadden we onze eerste digitale stemming. Het is een kleine stap voor de mensheid maar een grote stap voor deze Senaat.

Ik bedank de diensten voor de goede begeleiding.

 

Ordre des travaux

Regeling van de werkzaamheden

 

Mme la présidente. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.

La prochaine séance aura lieu le vendredi 11 décembre.

De voorzitster. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats op vrijdag 11 december.

 

(La séance est levée à 12 h 30.)

(De vergadering wordt gesloten om 12.30 uur.)

 

Excusés

Berichten van verhindering

 

Mme Ahallouch, pour raison de santé, demande d’excuser son absence à la présente séance.

Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Ahallouch, om gezondheidsredenen.

 

  Pris pour information.

  Voor kennisgeving aangenomen.

 

Annexe

Bijlage

 

 

Votes nominatifs

Naamstemmingen

 

Vote no 1

Stemming 1

 

Présents : 59
Pour : 43
Contre : 15
Abstentions : 0

Aanwezig : 59
Voor : 43
Tegen : 15
Onthoudingen : 0

 

Pour

Voor

 

Ampe Els, Anciaux Bert, Antoine André, Ben Chikha Fourat, de Bethune Sabine, Bouchez Georges-Louis, Brouwers Karin, Courard Philippe, D’Haese Jos, D’Hose Stephanie, Daems Rik, De Loor Kurt, Demeuse Rodrigue, Dodrimont Philippe, Durenne Véronique, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Fournier Martine, Frédéric André, Gahouchi Latifa, Genot Zoé, Goffinet Anne-Catherine, Groothedde Celia, Hermant Antoine, Hoessen Soetkin, Lambrecht Annick, Laruelle Sabine, Lekane Laure, Masai France, Miesen Alexander, Nemes Samuel, Ongena Tom, Ryckmans Hélène, Schiltz Willem-Frederik, Segers Katia, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Van Goidsenhoven Gaëtan, Van Rompuy Peter, Van de Wauwer Orry, Wahl Jean-Paul, Yigit Ayse

 

Contre

Tegen

 

Blancquaert Adeline, Buysse Yves, Claes Allessia, D’haeseleer Guy, De Brabandere Bob, De Vreese Maaike, Demesmaeker Mark, Grosemans Karolien, Gryffroy Andries, Muyters Philippe, Perdaens Freya, Pieters Leo, Slootmans Klaas, Sminate Nadia, Van dermeersch Anke

 

Vote no 2

Stemming 2

 

Présents : 59
Pour : 33
Contre : 21
Abstentions : 5

Aanwezig : 59
Voor : 33
Tegen : 21
Onthoudingen : 5

 

Pour

Voor

 

Ampe Els, Anciaux Bert, Antoine André, Ben Chikha Fourat, Bouchez Georges-Louis, Courard Philippe, D’Hose Stephanie, Daems Rik, De Loor Kurt, Demeuse Rodrigue, Dodrimont Philippe, Durenne Véronique, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Frédéric André, Gahouchi Latifa, Genot Zoé, Goffinet Anne-Catherine, Groothedde Celia, Hoessen Soetkin, Lambrecht Annick, Laruelle Sabine, Masai France, Miesen Alexander, Ongena Tom, Ryckmans Hélène, Schiltz Willem-Frederik, Segers Katia, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Van Goidsenhoven Gaëtan, Wahl Jean-Paul

 

Contre

Tegen

 

de Bethune Sabine, Blancquaert Adeline, Brouwers Karin, Buysse Yves, Claes Allessia, D’haeseleer Guy, De Brabandere Bob, De Vreese Maaike, Demesmaeker Mark, Fournier Martine, Grosemans Karolien, Gryffroy Andries, Muyters Philippe, Perdaens Freya, Pieters Leo, Slootmans Klaas, Sminate Nadia, Van Rompuy Peter, Van de Wauwer Orry, Van dermeersch Anke, Vanlouwe Karl

 

Abstentions

Onthoudingen

 

D’Haese Jos, Hermant Antoine, Lekane Laure, Nemes Samuel, Yigit Ayse

Propositions prises en considération

In overweging genomen voorstellen

 

Propositions de résolution

Voorstellen van resolutie

 

Proposition de résolution visant à soutenir les initiatives de la Belgique et des institutions internationales pour obtenir un cessez‑le‑feu et une résolution pérenne du conflit du Haut‑Karabakh (de M. Gaëtan Van Goidsenhoven, Mme Sabine Laruelle, MM. Georges‑Louis Bouchez, Jean‑Paul Wahl, Philippe Dodrimont et Alexander Miesen, Mmes Véronique Durenne et Hélène Ryckmans et MM. Julien Uyttendaele et Tom Ongena ; Doc. 7‑199/1).

Voorstel van resolutie betreffende de ondersteuning van de initiatieven van België en van de internationale instellingen om inzake het conflict over Nagorno‑Karabach tot een staakt‑het‑vuren en een duurzame oplossing te komen (van de heer Gaëtan Van Goidsenhoven, mevrouw Sabine Laruelle, de heren Georges‑Louis Bouchez, Jean‑Paul Wahl, Philippe Dodrimont en Alexander Miesen, de dames Véronique Durenne en Hélène Ryckmans en de heren Julien Uyttendaele en Tom Ongena; Doc. 7‑199/1).

 

  Commission des Matières transversales

  Commissie voor de Transversale Aangelegenheden

 

Proposition de résolution relative au rôle déstabilisateur de la Turquie dans la région (de MM. Bob De Brabandere, Yves Buysse et Klaas Slootmans, Mme Adeline Blancquaert, M. Leo Pieters, Mme Anke Van dermeersch et M. Guy D’haeseleer ; Doc. 7‑201/1).

Voorstel van resolutie betreffende de rol van Turkije als regionale destabiliserende factor (van de heren Bob De Brabandere, Yves Buysse en Klaas Slootmans, mevrouw Adeline Blancquaert, de heer Leo Pieters, mevrouw Anke Van dermeersch en de heer Guy D’haeseleer; Doc. 7‑201/1).

 

  Commission des Matières transversales

  Commissie voor de Transversale Aangelegenheden

 

Proposition de révision du Règlement

Voorstel tot herziening van het Reglement

 

Proposition de modification de l’article 56 du Règlement du Sénat (de Mme Stephanie D’Hose ; Doc. 7‑191/1).

Voorstel tot wijziging van artikel 56 van het Reglement van de Senaat (van mevrouw Stephanie D’Hose; Doc. 7‑191/1).

 

  Bureau

  Bureau

 

Proposition de révision de la Constitution

Voorstel tot herziening van de Grondwet

 

Révision de l’article 23 de la Constitution, en vue d’y ajouter un alinéa concernant le droit du citoyen à un service universel en matière de poste, de communication et de mobilité

Herziening van artikel 23 van de Grondwet, om een bepaling toe te voegen betreffende het recht van de burger op een universele dienstverlening inzake post, communicatie en mobiliteit

 

(Déclaration du pouvoir législatif, voir le « Moniteur belge » no 114 du 23 mai 2019)

(Verklaring van de wetgevende macht, zie “Belgisch Staatsblad” nr. 114 van 23 mei 2019)

 

Proposition de révision de l’article 23 de la Constitution en vue d’y ajouter le droit à l’énergie (de MM. André Frédéric et Jean‑Paul Wahl, Mme Latifa Gahouchi et MM. Jean‑Frédéric Eerdekens et Julien Uyttendaele ; Doc. 7‑198/1).

Voorstel tot herziening van artikel 23 van de Grondwet teneinde er het recht op energie aan toe te voegen (van de heren André Frédéric en Jean‑Paul Wahl, mevrouw Latifa Gahouchi en de heren Jean‑Frédéric Eerdekens en Julien Uyttendaele; Doc. 7‑198/1).

 

  Commission des Affaires institutionnelles (article 28‑1 du règlement du Sénat).

  Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden (artikel 28‑1 van het reglement van de Senaat).

 

Composition des commissions

Samenstelling van de commissies

 

Le Sénat est saisi de demandes tendant à modifier la composition de certaines commissions :

Bij de Senaat zijn voorstellen ingediend tot wijziging van de samenstelling van bepaalde commissies:

 

Commission des Affaires institutionnelles :

Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden:

 

  Mme Celia Groothedde remplace M. Stijn Bex comme membre.

  Mevrouw Celia Groothedde vervangt de heer Stijn Bex als lid.

 

Commission parlementaire de concertation :

Parlementaire Overlegcommissie

 

  M. Fourat Ben Chikha remplace M. Stijn Bex comme membre.

  De Fourat Ben Chikha vervangt de heer Stijn Bex als lid.

 

  Mme Celia Groothedde remplace M. Fourat Ben Chikha comme membre suppléant.

  Mevrouw Celia Groothedde vervangt de heer Fourat Ben Chikha als plaatsvervangend lid.

 

Comité parlementaire chargé du suivi législatif :

Parlementair Comité belast met de Wetsevaluatie:

 

  Mme Celia Groothedde remplace M. Stijn Bex comme membre.

  Mevrouw Celia Groothedde vervangt de heer Stijn Bex als lid.

 

Comité d’avis fédéral chargé des questions européennes :

Federaal Adviescomité voor de Europese Aangelegenheden:

 

  Mme Celia Groothedde remplace M. Stijn Bex comme membre suppléant.

  Mevrouw Celia Groothedde vervangt de heer Stijn Bex als plaatsvervangend lid.

 

Non‑évocation

Niet‑evocatie

 

Par message du 28 octobre 2020, le Sénat a retourné à la Chambre des représentants, en vue de la sanction royale, le projet de loi non évoqué qui suit :

Bij boodschap van 28 oktober 2020 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, het volgende niet‑geëvoceerde wetsontwerp:

 

Projet de loi organisant la procédure de recours contre l’amende administrative visée au livre XV, titre 1/2, du Code de droit économique (Doc. 7‑184/1).

Wetsontwerp tot regeling van de beroepsprocedure tegen de administratieve geldboete bedoeld in boek XV, titel 1/2, van het Wetboek van economisch recht (Doc. 7‑184/1).

 

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

 

Chambre des représentants

Kamer van volksvertegenwoordigers

 

Par message du 13 octobre 2020, la Chambre des représentants a fait connaître au Sénat qu’elle s’est constituée en sa séance de ce jour.

Bij boodschap van 13 oktober 2020 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat laten weten dat ze zich ter vergadering van die dag geconstitueerd heeft.

 

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

 

Message de la Chambre

Boodschap van de Kamer

 

Par message du 29 octobre 2020, la Chambre des représentants a transmis au Sénat, tel qu’il a été adopté en sa séance du même jour :

Bij boodschap van 29 oktober 2020 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals het ter vergadering van dezelfde dag werd aangenomen:

 

Article 77 de la Constitution

Artikel 77 van de Grondwet

 

Projet de loi modifiant, en ce qui concerne le rapport financier, la loi du 4 juillet 1989 relative à la limitation et au contrôle des dépenses électorales engagées pour l’élection de la Chambre des représentants, ainsi qu’au financement et à la comptabilité ouverte des partis politiques (Doc. 7‑195/1).

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen wat het financieel verslag betreft (Doc. 7‑195/1).

 

  Le projet de loi a été envoyé à la commission des Affaires institutionnelles.

  Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

 

Gouvernement – Modifications

Regering – Wijzigingen

 

Par lettre du 15 octobre 2020, le premier ministre transmet une copie de l’arrêté royal du 15 octobre 2020 portant l’intitulé « Gouvernement – Modifications ».

Bij brief van 15 oktober 2020 zendt de eerste minister een afschrift over van het koninklijk besluit van 15 oktober 2020 met als opschrift “Regering – Wijzigingen”.

 

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

 

Cour constitutionnelle – Arrêts

Grondwettelijk Hof – Arresten

 

En application de l’article 113 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie à la présidente du Sénat :

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitster van de Senaat van:

 

  l’arrêt no 114/2020, rendu le 24 septembre 2020, en cause les recours en annulation partielle de la loi du 18 septembre 2017 relative à la prévention du blanchiment de capitaux et du financement du terrorisme et à la limitation de l’utilisation des espèces, introduits par l’Ordre des barreaux francophones et germanophone, par l’Orde van Vlaamse balies et par l’Institut des experts‑comptables et des conseils fiscaux et autres (numéros du rôle 6888, 6895 et 6898) ;

  het arrest nr. 114/2020, uitgesproken op 24 september 2020, inzake de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, ingesteld door de Ordre des barreaux francophones et germanophone, door de Orde van Vlaamse balies en door het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten en anderen (rolnummers 6888, 6895 en 6898);

 

  l’arrêt no 115/2020, rendu le 24 septembre 2020, en cause la question préjudicielle concernant l’article 22 de la loi du 15 juin 1935 concernant l’emploi des langues en matière judiciaire, tel qu’il était en vigueur avant le 1er juin 2017, posée par la cour d’appel de Liège (numéro du rôle 7032) ;

  het arrest nr. 115/2020, uitgesproken op 24 september 2020, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 22 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, zoals van kracht vóór 1 juni 2017, gesteld door het hof van beroep te Luik (rolnummer 7032);

 

  l’arrêt no 116/2020, rendu le 24 septembre 2020, en cause les recours en annulation d’une ou de plusieurs dispositions du titre 9 de la loi du 18 juin 2018 portant dispositions diverses en matière de droit civil et des dispositions en vue de promouvoir des formes alternatives de résolution des litiges, introduits par l’ASBL Aktiekomitee Red de Voorkempen et autres, par P.V. et I.D., par l’ASBL Aktiekomitee Red de Voorkempen et autres, par P.M. et autres, par P.M. et autres et par l’union professionnelle Assuralia et autres (numéros du rôle 7053, 7061, 7062, 7064, 7065 et 7088) ;

  het arrest nr. 116/2020, uitgesproken op 24 september 2020, inzake de beroepen tot vernietiging van één of meer bepalingen van titel 9 van de wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing, ingesteld door de vzw Aktiekomitee Red de Voorkempen en anderen, door P.V. en I.D., door de vzw Aktiekomitee Red de Voorkempen en anderen, door P.M. en anderen, door P.M. en anderen en door de beroepsvereniging Assuralia en anderen (rolnummers 7053, 7061, 7062, 7064, 7065 en 7088);

 

  l’arrêt no 117/2020, rendu le 24 septembre 2020, en cause les recours en annulation partielle de la loi du 9 mai 2018 modifiant le Code consulaire, introduits par les unions professionnelles Association des journalistes professionnels et Vlaamse vereniging van journalisten et par A.A. et autres (numéros du rôle 7069 et 7070) ;

  het arrest nr. 117/2020, uitgesproken op 24 september 2020, inzake de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 9 mei 2018 tot wijziging van het Consulair Wetboek, ingesteld door de beroepsverenigingen Association des journalistes professionnels en Vlaamse vereniging van journalisten en door A.A. en anderen (rolnummers 7069 en 7070);

 

  l’arrêt no 118/2020, rendu le 24 septembre 2020, en cause le recours en annulation des articles 206 à 208 de la loi du 21 décembre 2018 portant des dispositions diverses en matière de justice (modification des articles 508/13 et 508/19 du Code judiciaire), introduit par E.M. (numéro du rôle 7094) ;

  het arrest nr. 118/2020, uitgesproken op 24 september 2020, inzake het beroep tot vernietiging van de artikelen 206 tot 208 van de wet van 21 december 2018 houdende diverse bepalingen betreffende justitie (wijziging van de artikelen 508/13 en 508/19 van het Gerechtelijk Wetboek), ingesteld door E.M. (rolnummer 7094);

 

  l’arrêt no 119/2020, rendu le 24 septembre 2020, en cause les recours en annulation totale au partielle de l’article 4 du décret de la Région flamande du 13 juillet 2018 modifiant la loi du 14 août 1986 relative à la protection et au bien‑être des animaux dans le cadre de la sixième réforme de l’État, introduits par l’ASBL Hubertusvereniging – Vlaanderen et par A.H. et D.H. (numéros du rôle 7122 et 7124) ;

  het arrest nr. 119/2020, uitgesproken op 24 september 2020, inzake de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van artikel 4 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 13 juli 2018 tot wijziging van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren in het kader van de zesde staatshervorming, ingesteld door de vzw Hubertusvereniging – Vlaanderen en door A.H. en D.H. (rolnummers 7122 en 7124);

 

  l’arrêt no 120/2020, rendu le 24 septembre 2020, en cause les questions préjudicielles concernant les articles 285 et 288 du décret de la Communauté française du 11 avril 2014 réglementant les titres et fonctions dans l’enseignement fondamental et secondaire organisé et subventionné par la Communauté française, posées par le Conseil d’État (numéros du rôle 7142 et 7143) ;

  het arrest nr. 120/2020, uitgesproken op 24 september 2020, inzake de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 285 en 288 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 11 april 2014 tot regeling van de bekwaamheidsbewijzen en ambten in het door de Franse Gemeenschap georganiseerde en gesubsidieerde basis‑ en secundair onderwijs, gesteld door de Raad van State (rolnummers 7142 en 7143);

 

  l’arrêt no 121/2020, rendu le 24 septembre 2020, en cause la question préjudicielle concernant les articles 14524, 14531, 14533 et 105, 2º, du Code des impôts sur les revenus 1992, tels qu’ils étaient applicables pour les exercices d’imposition 2008 à 2013, posée par le tribunal de première instance du Hainaut, division Mons (numéro du rôle 7165) ;

  het arrest nr. 121/2020, uitgesproken op 24 september 2020, inzake de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 14524, 14531, 14533 en 105, 2º, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals van toepassing op de aanslagjaren 2008 tot 2013, gesteld door de rechtbank van eerste aanleg Henegouwen, afdeling Bergen (rolnummer 7165);

 

  l’arrêt no 122/2020, rendu le 24 septembre 2020, en cause le recours en annulation totale ou partielle de la loi du 15 octobre 2018 relative à l’interruption volontaire de grossesse, abrogeant les articles 350 et 351 du Code pénal et modifiant les articles 352 et 383 du même Code et modifiant diverses dispositions législatives, introduit par l’association de fait Citoyens pour la vie / Burgers voor het leven et autres (numéro du rôle 7168) ;

  het arrest nr. 122/2020, uitgesproken op 24 september 2020, inzake het beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 15 oktober 2018 betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, tot opheffing van de artikelen 350 en 351 van het Strafwetboek, tot wijziging van de artikelen 352 en 383 van hetzelfde Wetboek en tot wijziging van diverse wetsbepalingen, ingesteld door de feitelijke vereniging Citoyens pour la vie / Burgers voor het leven en anderen (rolnummer 7168);

 

  l’arrêt no 123/2020, rendu le 24 septembre 2020, en cause le recours en annulation de l’article 19 de la loi du 2 mai 2019 portant des dispositions fiscales diverses 2019‑I., introduit par R.G. (numéro du rôle 7217) ;

  het arrest nr. 123/2020, uitgesproken op 24 september 2020, inzake het beroep tot vernietiging van artikel 19 van de wet van 2 mei 2019 houdende diverse fiscale bepalingen 2019‑I., ingesteld door R.G. (rolnummer 7217);

 

  l’arrêt no 124/2020, rendu le 24 septembre 2020, en cause les questions préjudicielles concernant les articles 127, 479 (également junctis les articles 480 et 482bis, lus en combinaison avec les articles 127 et 130), 482bis et 483 du Code d’instruction criminelle, posées par la Cour de cassation (numéro du rôle 7315) ;

  het arrest nr. 124/2020, uitgesproken op 24 september 2020, inzake de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 127, 479 (eveneens junctis de artikelen 480 en 482bis, in samenhang gelezen met de artikelen 127 en 130), 482bis en 483 van het Wetboek van strafvordering, gesteld door het Hof van Cassatie (rolnummer 7315);

 

  l’arrêt no 126/2020, rendu le 1er octobre 2020, en cause le recours en annulation des articles 37, 38, 39, 56 et 63 du décret spécial de la Communauté française du 7 février 2019 portant création de l’organisme public chargé de la fonction de pouvoir organisateur de l’enseignement organisé par la Communauté française, introduit par l’ASBL Secrétariat général de l’enseignement catholique en Communautés française et germanophone (numéro du rôle 7426) ;

  het arrest nr. 126/2020, uitgesproken op 1 oktober 2020, inzake het beroep tot vernietiging van de artikelen 37, 38, 39, 56 en 63 van het bijzonder decreet van de Franse Gemeenschap van 7 februari 2019 tot oprichting van de overheidsinstelling belast met het ambt van inrichtende macht voor het onderwijs georganiseerd door de Franse Gemeenschap, ingesteld door de vzw Secrétariat général de l’enseignement catholique en Communautés française et germanophone (rolnummer 7426);

 

  l’arrêt no 127/2020, rendu le 1er octobre 2020, en cause la question préjudicielle concernant l’article XX.20, § 3, alinéas 2 et 3, du Code de droit économique, inséré par la loi du 11 août 2017 portant insertion du livre XX « Insolvabilité des entreprises », dans le Code de droit économique, et portant insertion des définitions propres au livre XX, et des dispositions d’application au livre XX, dans le livre I du Code de droit économique, posée par le Conseil d’État (numéro du rôle 7305) ;

  het arrest nr. 127/2020, uitgesproken op 1 oktober 2020, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel XX.20, § 3, tweede en derde lid, van het Wetboek van economisch recht, ingevoegd bij de wet van 11 augustus 2017 houdende invoeging van het boek XX “Insolventie van ondernemingen”, in het Wetboek van economisch recht, en houdende invoeging van de definities eigen aan boek XX en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan boek XX in het boek I van het Wetboek van economisch recht, gesteld door de Raad van State (rolnummer 7305);

 

  l’arrêt no 128/2020, rendu le 1er octobre 2020, en cause la question préjudicielle concernant les articles 164/3 à 164/5 du Code civil, posée par le tribunal de première instance d’Anvers, division Turnhout (numéro du rôle 7309) ;

  het arrest nr. 128/2020, uitgesproken op 1 oktober 2020, inzake de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 164/3 tot 164/5 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout (rolnummer 7309);

 

  l’arrêt no 129/2020, rendu le 1er octobre 2020, en cause la question préjudicielle concernant l’article 78, § 3, 2º, de la loi du 22 juillet 2018 modifiant le Code civil et diverses autres dispositions en matière de droit des régimes matrimoniaux et modifiant la loi du 31 juillet 2017 modifiant le Code civil en ce qui concerne les successions et les libéralités et modifiant diverses autres dispositions en cette matière, posée par le tribunal de la famille du tribunal de première instance de Namur, division Namur (numéro du rôle 7337) ;

  het arrest nr. 129/2020, uitgesproken op 1 oktober 2020, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 78, § 3, 2º, van de wet van 22 juli 2018 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en diverse andere bepalingen wat het huwelijksvermogensrecht betreft en tot wijziging van de wet van 31 juli 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot wijziging van diverse bepalingen ter zake, gesteld door de familierechtbank van de rechtbank van eerste aanleg Namen, afdeling Namen (rolnummer 7337);

 

  l’arrêt no 130/2020, rendu le 1er octobre 2020 concernant le recours en annulation de l’article 14bis, alinéa 2, des lois sur le Conseil d’État, coordonnées le 12 janvier 1973, introduit par A.M. et autres ; la Cour annule l’article 14bis, alinéa 2, des lois sur le Conseil d’État, coordonnées le 12 janvier 1973 (numéro du rôle 7386) ;

  het arrest nr. 130/2020, uitgesproken op 1 oktober 2020, inzake het beroep tot vernietiging van artikel 14bis, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, ingesteld door A.M. en anderen; het Hof vernietigt artikel 14bis, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 (rolnummer 7386);

 

  l’arrêt no 134/2020, rendu le 15 octobre 2020 concernant les questions préjudicielles concernant l’article 440 du Code judiciaire, lu en combinaison avec différentes dispositions relatives à la procédure devant le Conseil d’État et avec les articles 17, 37 et 162quater de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques, posées par le Conseil d’État (numéros du rôle 6971 et 6973) ;

  het arrest nr. 134/2020, uitgesproken op 15 oktober 2020, inzake de prejudiciële vragen over artikel 440 van het Gerechtelijk Wetboek, in samenhang gelezen met verschillende bepalingen betreffende de rechtspleging voor de Raad van State en met de artikelen 17, 37 en 162quater van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, gesteld door de Raad van State (rolnummers 6971 en 6973);

 

  l’arrêt no 135/2020, rendu le 15 octobre 2020 concernant le recours en annulation partielle de la loi du 23 mars 2019 introduisant le Code des sociétés et des associations et portant des dispositions diverses et de l’article 119 de la loi du 17 mars 2019 adaptant certaines dispositions fiscales fédérales au nouveau Code des sociétés et des associations, introduit par Jens Hermans et autres (numéro du rôle 7255) ;

  het arrest nr. 135/2020, uitgesproken op 15 oktober 2020, inzake het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 23 maart 2019 tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en houdende diverse bepalingen en van artikel 119 van de wet van 17 maart 2019 tot aanpassing van bepaalde federale fiscale bepalingen aan het nieuwe Wetboek van vennootschappen en verenigingen, ingesteld door Jens Hermans en anderen (rolnummer 7255);

 

  l’arrêt no 136/2020, rendu le 15 octobre 2020 concernant la question préjudicielle relative à l’article 1675/7, § 2, du Code judiciaire, posée par la cour d’appel de Bruxelles (numéro du rôle 7325) ;

  het arrest nr. 136/2020, uitgesproken op 15 oktober 2020, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 1675/7, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het hof van beroep te Brussel (rolnummer 7325);

 

  l’arrêt no 138/2020, rendu le 22 octobre 2020 concernant le recours en annulation de la loi du 9 avril 2017 modifiant la loi du 4 avril 2014 relative aux assurances et visant à garantir le libre choix d’un avocat ou de toute autre personne ayant les qualifications requises par la loi applicable à la procédure pour défendre ses intérêts dans toute phase judiciaire, dans le cadre d’un contrat d’assurance de la protection juridique, introduit par l’Orde van Vlaamse balies et l’Ordre des barreaux francophones et germanophone (numéro du rôle 6752) ;

  het arrest nr. 138/2020, uitgesproken op 22 oktober 2020, inzake het beroep tot vernietiging van de wet van 9 april 2017 tot wijziging van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen en ertoe strekkende de vrije keuze van een advocaat of iedere andere persoon die krachtens de op de procedure toepasselijke wet de vereiste kwalificaties heeft om zijn belangen te verdedigen in elke fase van de rechtspleging te waarborgen in het kader van een rechtsbijstandsverzekeringsovereenkomst, ingesteld door de Orde van Vlaamse balies en de Ordre des barreaux francophones et germanophone (rolnummer 6752);

 

  l’arrêt no 139/2020, rendu le 22 octobre 2020 concernant le recours en annulation de l’article 11, 1º, de la loi du 11 juillet 2018 portant des dispositions diverses en matière pénale, introduit par Isabelle Mattiuz et autres (numéro du rôle 7098) ;

  het arrest nr. 139/2020, uitgesproken op 22 oktober 2020, inzake het beroep tot vernietiging van artikel 11, 1º, van de wet van 11 juli 2018 houdende diverse bepalingen in strafzaken, ingesteld door Isabelle Mattiuz en anderen (rolnummer 7098);

 

  l’arrêt no 140/2020, rendu le 22 octobre 2020 concernant les questions préjudicielles concernant l’article 88, §§ 1er et 2, de la loi du 4 avril 2014 relative aux assurances, posées par le tribunal de l’entreprise francophone de Bruxelles (numéro du rôle 7145) ;

  het arrest nr. 140/2020, uitgesproken op 22 oktober 2020, inzake de prejudiciële vragen over artikel 88, §§ 1 en 2, van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, gesteld door de Franstalige ondernemingsrechtbank te Brussel (rolnummer 7145);

 

  l’arrêt no 141/2020, rendu le 22 octobre 2020 concernant la question préjudicielle relative à l’article 91, alinéa 1er, 1º, de la loi du 25 ventôse an XI contenant organisation du notariat, lu en combinaison avec l’article 1727, § 6, 7º, du Code judiciaire, posée par le Conseil d’État (numéro du rôle 7152) ;

  het arrest nr. 141/2020, uitgesproken op 22 oktober 2020, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 91, eerste lid, 1º, van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, in samenhang gelezen met artikel 1727, § 6, 7º, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Raad van State (rolnummer 7152);

 

  l’arrêt no 142/2020, rendu le 22 octobre 2020 concernant la question préjudicielle relative à l’article 2 du décret de la Région flamande du 9 juillet 2010 portant recouvrement de rétributions de stationnement par des sociétés de parking, posée par le juge de paix du canton de Furnes (numéro du rôle 7282) ;

  het arrest nr. 142/2020, uitgesproken op 22 oktober 2020, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 2 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 9 juli 2010 houdende de invordering van parkeerheffingen door parkeerbedrijven, gesteld door de vrederechter van het kanton Veurne (rolnummer 7282);

 

  l’arrêt no 143/2020, rendu le 29 octobre 2020 concernant le recours en annulation des articles 5 à 8, 11 et 23 de la loi du 22 avril 2019 visant à rendre plus accessible l’assurance protection juridique, introduit par Frank Van Vlaenderen et autres (numéro du rôle 7241).

  het arrest nr. 143/2020, uitgesproken op 29 oktober 2020, inzake het beroep tot vernietiging van de artikelen 5 tot 8, 11 en 23 van de wet van 22 april 2019 tot het toegankelijker maken van de rechtsbijstands‑verzekering, ingesteld door Frank Van Vlaenderen en anderen (rolnummer 7241).

 

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

 

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen

 

En application de l’article 77 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie à la présidente du Sénat :

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitster van de Senaat kennis van:

 

  la question préjudicielle relative à l’article 111 de la loi du 28 décembre 2011 portant des dispositions diverses (abrogation du régime spécial de pension des mineurs), posée par la cour du travail de Liège, division Namur (numéro du rôle 7437) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 111 van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen (opheffing van het bijzondere pensioenstelsel van de mijnwerkers), gesteld door het arbeidshof te Luik, afdeling Namen (rolnummer 7437);

 

  les questions préjudicielles relatives à l’article 348‑11 du Code civil, posées par la Cour de cassation (numéro du rôle 7438) ;

  de prejudiciële vragen betreffende artikel 348‑11 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie (rolnummer 7438);

 

  la question préjudicielle relative à l’article 155 du Code des impôts sur les revenus 1992, posée par le tribunal de première instance de Namur, division Namur (numéro du rôle 7439) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 155 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de rechtbank van eerste aanleg Namen, afdeling Namen (rolnummer 7439);

 

  la question préjudicielle concernant les articles 10 et 11ter, § 1er, alinéa 5, de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, posée par la cour du travail de Gand, division Bruges (numéro du rôle 7447) ;

  de prejudiciële vraag over de artikelen 10 en 11ter, § 1, vijfde lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, gesteld door het arbeidshof te Gent, afdeling Brugge (rolnummer 7447);

 

  les questions préjudicielles relatives à l’article 524, § 1er, alinéa 2, du Code judiciaire, posées par le tribunal de première instance du Hainaut, division Charleroi (numéro du rôle 7450) ;

  de prejudiciële vragen betreffende artikel 524, § 1, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de rechtbank van eerste aanleg Henegouwen, afdeling Charleroi (rolnummer 7450);

 

  les questions préjudicielles relatives à l’article 30bis, §§ 3 et 4, alinéa 4, de la loi du 27 juin 1969 révisant l’arrêté‑loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs, posées par le tribunal du travail néerlandophone de Bruxelles (numéro du rôle 7451) ;

  de prejudiciële vragen betreffende artikel 30bis, §§ 3 en 4, vierde lid, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gesteld door de Nederlandstalige arbeidsrechtbank te Brussel (rolnummer 7451);

 

  la question préjudicielle relative à l’article 577‑7, § 1er, 2º, e), du Code civil, posée par la Cour de cassation (numéro du rôle 7452).

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 577‑7, § 1, 2º, e), van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie (rolnummer 7452).

 

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

 

Cour constitutionnelle – Recours

Grondwettelijk Hof – Beroepen

 

En application de l’article 76 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie à la présidente du Sénat :

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitster van de Senaat van:

 

  les recours en annulation et les demandes de suspension du décret de la Région flamande du 17 juillet 2020 validant les conditions environnementales sectorielles pour les éoliennes, introduits par Staf Smits et autres, par la SA Kijkuit et autres, par la SA Robberechts, par Philip Roodhooft et autres, par l’ASBL Aktiekomitee Red de Voorkempen, par Pierre‑Ivan Van Noten et Toon Franckaert, par Inge Mestdagh et autres, par Georges Claeys et Johan Anckaert, par Inge Mestdagh et autres et par la commune d’Aalter (numéros du rôle 7440, 7441, 7442, 7445, 7446, 7448, 7449, joints au 7454, 7455 et 7456) ;

  de beroepen tot vernietiging en de vorderingen tot schorsing van het decreet van het Vlaamse Gewest van 17 juli 2020 tot validering van de sectorale milieuvoorwaarden voor windturbines, ingesteld door Staf Smits en anderen, door de nv Kijkuit en anderen, door de nv Robberechts, door Philip Roodhooft en anderen, door de vzw Aktiekomitee Red de Voorkempen en door Pierre‑Ivan Van Noten, door Toon Franckaert en door Inge Mestdagh en anderen, door Georges Claeys en Johan Anckaert, door Inge Mestdagh en anderen, door Georges Claeys en Johan Anckaert, door Inge Mestdagh en anderen en door de gemeente Aalter (rolnummers 7440, 7441, 7442, 7445, 7446, 7448, 7449, toegevoegd aan 7454, 7455 en 7456);

 

  les recours en annulation totale ou partielle et les demandes de suspension totale ou partielle du décret flamand du 26 juin 2020 modifiant le décret du 21 juin 2013 relatif à la coopération administrative dans le domaine fiscal, en ce qui concerne l’échange automatique et obligatoire d’informations dans le domaine fiscal en rapport avec les dispositifs transfrontières (sic) devant faire l’objet d’une déclaration, introduits par l’Orde van Vlaamse balies et Alain Claes et par l’association de fait Belgian Association of Tax Lawyers et autres (numéro du rôle 7443, joint au 7429) ;

  de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging en de vorderingen tot gehele of gedeeltelijke schorsing van het Vlaamse decreet van 26 juni 2020 tot wijziging van het decreet van 21 juni 2013 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen, wat betreft de verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies, ingesteld door de Orde van Vlaamse balies en Alain Claes en door de feitelijke vereniging Belgian Association of Tax Lawyers en anderen (rolnummer 7443, toegevoegd aan 7429);

 

  le recours en annulation de l’article 5 de la loi du 29 mars 2018 modifiant les articles 2 et 9ter de la loi du 2 avril 1965 relative à la prise en charge des secours accordés par les centres publics d’action sociale, en tant qu’il remplace le paragraphe 5 de l’article 9ter de la loi du 2 avril 1965 précitée, introduit par l’ASBL Medimmigrant et autres (numéro du rôle 7444).

  het beroep tot vernietiging van artikel 5 van de wet van 29 maart 2018 tot wijziging van de artikelen 2 en 9ter van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, in zoverre het paragraaf 5 van artikel 9ter van de voormelde wet van 2 april 1965 vervangt, ingesteld door de vzw Medimmigrant en anderen (rolnummer 7444).

 

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

 

Auditorat général

Auditoraat‑generaal

 

Par lettre du 22 octobre 2020, le procureur général de l’auditorat général près la cour du travail de Mons transmet au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2019 de l’auditorat général près la cour du travail de Mons, approuvé lors de son assemblée de corps du 5 octobre 2020.

Bij brief van 22 oktober 2020 zendt de procureur‑generaal van het auditoraat‑generaal bij het arbeidshof te Bergen overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2019 van het auditoraat‑generaal bij het arbeidshof te Bergen, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 5 oktober 2020.

 

  Dépôt au greffe.

  Neergelegd ter griffie

 

Commission fédérale de contrôle et d’évaluation de l’euthanasie

Federale Controle- en Evaluatiecommissie euthanasie

 

Par lettre du 21 octobre 2020, les présidents de la Commission fédérale de contrôle et d’évaluation de l’euthanasie transmettent au Sénat, conformément à l’article 9 de la loi du 28 mai 2002 sur l’euthanasie, le rapport bisannuel 2018‑2019.

Bij brief van 21 oktober 2020 zenden de voorzitters van de Federale Controle- en Evaluatiecommissie euthanasie, overeenkomstig artikel 9 van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie, aan de Senaat over, het tweejaarlijks verslag 2018‑2019.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie

 

Parlement européen

Europees Parlement

 

Par lettre du 12 octobre 2020, le président du Parlement européen transmet au Sénat les textes adoptés par le Parlement européen au cours de sa période de session du 14 au 17 septembre 2020.

Bij brief van 12 oktober 2020 zendt de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat over, de teksten aangenomen door het Europees Parlement tijdens zijn vergaderperiode van 14 tot 17 september 2020.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Cour des comptes européenne

Europese Rekenkamer

 

Par courrier du 10 novembre 2020, le président de la Cour des comptes européenne transmet au Sénat, conformément à l’article 287, § 4, du Traité sur le fonctionnement de l’Union européenne, le rapport annuel de la Cour des comptes pour les comptes 2019 de l’Union européenne.

Bij brief van 10 november 2020 zendt de voorzitter van de Europese Rekenkamer, overeenkomstig artikel 287, § 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aan de Senaat over, het jaarverslag van de Europese Rekenkamer over de begroting van de Europese Unie van 2019.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.