6‑8

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2014‑2015

Plenaire vergaderingen

Vrijdag 16 januari 2015

Namiddagvergadering

6‑8

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2014‑2015

Séances plénières

Vendredi 16 janvier 2015

Séance de l’après‑midi

Handelingen

Annales

Inhoudsopgave

Sommaire

Goedkeuring van de agenda. 3

Hulde aan de slachtoffers van de aanslagen in Parijs. 3

In memoriam Hare Majesteit koningin Fabiola. 4

In memoriam de heer Leo Tindemans, minister van Staat 6

In memoriam de heer Karel Poma, minister van Staat 7

Overlijden van een gewezen minister 9

Overlijden van een eresenator 9

Mededeling van de eerste minister 9

Inoverwegingneming van voorstellen. 57

Samenstelling van de commissies. 58

Parlementaire Assemblee van de Organisatie voor de veiligheid en de samenwerking in Europa (OVSE) 58

Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa. 58

Regeling van de werkzaamheden. 58

Bijlage. 59

In overweging genomen voorstellen. 59

Samenstelling van de commissies. 60

Grondwettelijk Hof – Arresten. 61

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen. 64

Grondwettelijk Hof – Beroepen. 66

Centrale Raad voor het Bedrijfsleven. 69

Federale Adviesraad voor Ouderen. 69

Economische Overheidsbedrijven – Infrabel 69

Economische Overheidsbedrijven – NMBS. 69

Economische Overheidsbedrijven – NMBS Holding. 70

Deposito- en consignatiekas. 70

Interdepartementale Commissie Duurzame Ontwikkeling. 70

 

Approbation de l’ordre du jour 3

Hommage aux victimes des attentats à Paris. 3

Éloge funèbre de Sa Majesté la reine Fabiola. 4

Éloge funèbre de M. Leo Tindemans, ministre d’État 6

Éloge funèbre de M. Karel Poma, ministre d’État 7

Décès d’un ancien ministre. 9

Décès d’un sénateur honoraire. 9

Communication du premier ministre. 9

Prise en considération de propositions. 57

Composition des commissions. 58

Assemblée parlementaire de l’Organisation pour la sécurité et la coopération en Europe (OSCE) 58

Assemblée parlementaire du Conseil de l’Europe. 58

Ordre des travaux. 58

Annexe. 59

Propositions prises en considération. 59

Composition des commissions. 60

Cour constitutionnelle – Arrêts. 61

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles. 64

Cour constitutionnelle – Recours. 66

Conseil central de l’Économie. 69

Conseil consultatif fédéral des aînés. 69

Entreprises publiques économiques – Infrabel 69

Entreprises publiques économiques – SNCB.. 69

Entreprises publiques économiques – SNCB Holding. 70

Caisse des dépôts et consignations. 70

Commission interdépartementale pour le Développement Durable. 70

 

Voorzitster: mevrouw Christine Defraigne

(De vergadering wordt geopend om 14.35 uur.)

Présidence de Mme Christine Defraigne

(La séance est ouverte à 14 h 35.)

Goedkeuring van de agenda

Approbation de l’ordre du jour

De voorzitster. – De agenda, zoals vastgesteld door het Bureau, werd rondgedeeld.

Zijn er opmerkingen?

Mme la présidente. – L’ordre du jour tel qu’établi par le Bureau a été distribué.

Y a‑t‑il des observations ?

Aangezien er geen opmerkingen zijn, is de agenda goedgekeurd.

Étant donné qu’il n’y a aucune observation, l’ordre du jour est approuvé.

Hulde aan de slachtoffers van de aanslagen in Parijs

Hommage aux victimes des attentats à Paris

De voorzitster. – De tragische gebeurtenissen die de week van 7 januari in Frankrijk kenmerkten, zijn zonder precedent. De terroristische aanvallen kostten aan zeventien mensen het leven. Er waren gewone burgerslachtoffers, er waren politieslachtoffers, maar ook tekenaars en journalisten, die tijdens het werk werden gedood. Deze mensen zijn gestorven omdat zij een onvervreemdbaar recht uitoefenden: het recht op persvrijheid en, breder beschouwd, het recht op vrije meningsuiting.

Voor een kort moment, tijdens de barbaarse aanvallen, heeft deze pijler van de democratie gewankeld. Op het moment dat hij zou zijn omgevallen, heeft het Franse volk, met de hulp van alle vrije volkeren van Europa en wereldwijd, deze basis versterkt door eensgezind te roepen: ‘Wij zijn Charlie’.

In heel Frankrijk hebben 3,7 miljoen mensen hun steun aan de slachtoffers betuigd en hebben zij hun pen in de lucht gehouden in naam van de vrijheid van meningsuiting die slechts één minuut zal hebben opgehouden te bestaan, tijdens de minuut van stilte. In dergelijke donkere momenten dient de eenheid de verschillen en de verdeeldheid te overstijgen. Wij moeten te allen prijze veralgemening uit de weg gaan en al onze krachten bundelen in de strijd tegen het radicale religieuze extremisme.

Wij mogen ons niet laten meeslepen door angst. Wij moeten vastberaden blijven, zonder toe te geven aan achtervolgingswaan. Ons land heeft vorige nacht aangetoond dat het in staat is de problemen aan te pakken. Laten wij onze rechten blijven uitoefenen zonder hiervoor represailles te moeten vrezen. De media dienen ons verder te informeren, vragen te stellen en lastige kwesties uit te spitten. Deze tragische gebeurtenissen dienen opgevat te worden als een aansporing. Zij benadrukken het belang van een vrije, onafhankelijke pers in onze democratieën.

De daders van deze aanslagen dachten dat ze Charlie konden doden: zij hebben Charlie onsterfelijk gemaakt. Sterker nog: zij hebben de mensen bewust gemaakt van de noodzaak om de vrijheid van meningsuiting te verdedigen en te koesteren.

Namens de Belgische Senaat en mezelf, wens ik onvoorwaardelijke steun en medeleven te betuigen aan Frankrijk. Onze gedachten gaan in de eerste plaats naar de slachtoffers en hun naasten. Onze Europese naties staan dergelijke barbaarsheid niet toe. Het gaat hier om het voortbestaan van de humanistische waarden die aan de grondslag liggen van onze samenleving.

Laten wij nu een minuut stilte houden om de slachtoffers te gedenken.

Mme la présidente. – Les événements tragiques qui ont émaillé la semaine du 7 janvier en France sont sans précédent. Au cours de ces attaques terroristes, dix‑sept personnes ont perdu la vie. Parmi elles, des civils, des policiers mais aussi des dessinateurs et des journalistes dans l’exercice de leur profession. Ces personnes sont mortes parce qu’elles ont osé exercer un droit inaliénable, le droit de la liberté de la presse et, plus largement, de la liberté d’expression.

Le temps d’une agression barbare, ce pilier de la démocratie a vacillé. Au moment où celui‑ci allait s’effondrer, le peuple français, aidé de tous les peuples libres d’Europe et du monde, a consolidé ses bases en criant d’une seule voix : « Nous sommes tous Charlie. »

À travers toute la France, ce sont près de 3,7 millions de personnes qui ont manifesté leur soutien aux victimes et brandi leur crayon au nom de cette liberté d’expression qui se sera tue l’espace d’une minute seulement, le temps du recueillement. Durant ces heures sombres, l’unité doit primer sur les divisions et les déchirements. Nous devons à tout prix éviter les amalgames et rassembler nos forces dans la lutte contre l’extrémisme religieux radical.

Ne nous laissons pas gagner par la peur. Restons fermes sans sombrer dans la paranoïa. La Belgique a montré la nuit dernière sa capacité à faire face au péril. Continuons à jouir de nos droits sans avoir à craindre des représailles. Les médias doivent continuer à informer, à bousculer, à questionner, à déranger. Que ces événements tragiques nous servent de piqûre de rappel. Ils soulignent l’importance d’une presse libre et indépendante dans nos démocraties.

Les auteurs de ces attaques pensaient tuer Charlie : ils l’ont rendu immortel. Mieux encore, ils ont éveillé les consciences à la défense et à la préservation de nos libertés.

Au nom du Sénat de Belgique et en mon nom personnel, je tiens à exprimer notre soutien inconditionnel et notre sympathie envers la France. Nos pensées vont en premier lieu aux victimes et à leurs proches. Nos États européens ne peuvent tolérer une telle barbarie. Il y va de la pérennité des valeurs humanistes à la base de notre société.

Je vous invite à observer une minute de silence en mémoire des victimes.

(De staande vergadering neemt een minuut stilte in acht.)

(L’assemblée debout observe une minute de silence.)

In memoriam Hare Majesteit koningin Fabiola

Éloge funèbre de Sa Majesté la reine Fabiola

De voorzitster. – Hare Majesteit koningin Fabiola is op 5 december 2014 van ons heengegaan. Wegens de specifieke kenmerken van onze instelling kunnen wij haar nu pas hulde brengen.

Nu de eerste emoties na deze paar weken wat zijn gaan liggen, kunnen we des te beter de betekenis van deze gebeurtenis inschatten.

Ik wil vandaag graag terugkomen op de begrafenisplechtigheid in de Sint‑Michiels en Sint‑Goedelekathedraal. Voor mij blijft dit een bijzonder en ontroerend moment. Naar het evenbeeld van de koningin was deze plechtigheid doordrenkt van eenvoud, originaliteit, culturele verscheidenheid en ook – ondanks het leed van de familie en nabestaanden en van alle Belgen – van opgewektheid. Het gebed Salve rociera, met castagnettenbegeleiding van markiezin Blanca de Ahumada, een nicht van Fabiola, zal lang in het geheugen van de aanwezigen gegrift blijven.

Hare Majesteit koningin Fabiola, geboren Fabiola de Mora y Aragon, treedt op 15 december 1960 in het huwelijk met koning Boudewijn, en wordt zo de vijfde koningin der Belgen.

Zij zal haar echtgenoot onvoorwaardelijk blijven steunen tot zijn dood in 1993.

Het koppel wordt geconfronteerd met een uiterst pijnlijke realiteit: zij blijven kinderloos. Zij zullen dit drama eensgezind doorstaan. Met grote waardigheid licht koning Boudewijn in een van zijn toespraken zijn persoonlijke situatie toe: ‘Wij hebben geen kinderen. Lang hebben wij ons vragen gesteld bij de betekenis van dit leed. Maar stilaan zijn we gaan begrijpen dat door zelf geen kinderen te hebben er meer plaats vrij is in ons hart om alle, werkelijk alle kinderen lief te hebben’.

Naast deze liefde voor Boudewijn heeft Fabiola, afkomstig uit een Spaanse adellijke familie, ook ons volk, onze natie, België, leren kennen, waarderen en ook bekoren.

In het begin kent men haar nog niet, maar deze geraffineerde vrouw, die verschillende talen spreekt en wier kapsel uit duizenden herkenbaar is, weet de Belgen spoedig voor zich te winnen.

Als een vrouw met sterke overtuigingen neemt zij geen genoegen met een zuiver protocollaire en representatieve rol. Haar persoonlijke initiatieven gaan al snel uit naar sociale zaken, de jeugd en de kinderen, cultuur en humanitaire kwesties.

Koningin Fabiola staat bekend om haar gemakkelijke omgang en haar luisterend oor voor het leed van anderen. Zij lanceert vele grootschalige acties: ze richt het Sociaal Secretariaat van de koningin op, een dienst die noodoproepen van duizenden Belgen beantwoordt. Zij verleent bescherming aan tal van liefdadigheidsinstellingen, in het bijzonder ten voordele van mensen met een handicap en zieke kinderen.

De Koningin, die een hartstochtelijk muziekliefhebster was, vooral van de muziek van Johann Sebastian Bach, heeft de Koningin Elisabethwedstrijd haar hele leven op de voet gevolgd.

Na het overlijden van Boudewijn aanvaardt Hare Majesteit koningin Fabiola ook het voorzitterschap van de Koning Boudewijnstichting.

In 1992 zit zij in het Paleis der Naties in Genève de Top over de economische ontwikkeling van plattelandsvrouwen voor. Tijdens deze top vergaderen 64 echtgenotes van staats- en regeringsleiders, die de aandacht willen vestigen op de levensomstandigheden van plattelandsvrouwen in de derde wereld. Deze werkzaamheden zijn een voorbereiding voor de VN‑Wereldvrouwenconferentie van 1995 in Peking, waar Hare Majesteit koningin Fabiola België vertegenwoordigt.

De Koningin reist meermaals naar het buitenland om er de rechten en vrijheden van vrouwen te promoten. Altijd al was de Koningin begaan met de fundamentele rechten van vrouwen op vele vlakken: gezondheid, opleiding, toegang tot een betaalde activiteit, gendergelijkheid, persoonlijke ontplooiing. Die thema’s behoren ook vandaag nog tot de prioriteiten van onze assemblee.

Eén zaak is ook zeker: de innemende, diep empathische persoonlijkheid van koningin Fabiola staat voor altijd in het collectieve geheugen gegrift. Haar leven is het bewijs dat waardigheid, engagement en sterke overtuigingen perfect hand in hand kunnen gaan met humor en vreugde, zelfs in een prestigieuze en emblematische functie als de hare.

Namens de Senaat en in mijn persoonlijke naam heb ik onze meest innige en oprechte deelneming overgemaakt aan Hun Majesteiten en aan alle leden van de koninklijke familie.

Mme la présidente. – Sa Majesté la reine Fabiola nous a quittés le 5 décembre 2014. Les spécificités de notre assemblée nous amènent à lui rendre hommage maintenant.

Ces quelques semaines de recul nous permettent, l’émotion retombée, d’apprécier cet instant à sa juste valeur.

Je voudrais revenir aujourd’hui sur les funérailles organisées en la cathédrale des Saints‑Michel‑et‑Gudule. Elles resteront, pour moi, un instant particulier et émouvant. À l’image de la personnalité de la Reine, ces funérailles furent empreintes de simplicité, d’humilité, d’originalité, de diversité culturelle et également – dans un moment pourtant si douloureux pour la famille, les proches, mais aussi l’ensemble des Belges – de bonne humeur. La prière Salve rociera accompagnée aux castagnettes par la marquise Blanca de Ahumada, nièce de la Reine Fabiola, restera longtemps gravée dans la mémoire des personnes présentes à la cérémonie.

Sa Majesté la reine Fabiola, née Fabiola de Mora y Aragon, devient la cinquième Reine des Belges le 15 décembre 1960 en épousant le roi Baudouin.

Elle restera un soutien inconditionnel pour son époux jusqu’à son décès en 1993.

Confronté à une très douloureuse réalité, le couple ne pourra pas avoir d’enfant. Ils resteront unis face à ce drame. Dans la plus grande dignité, le roi Baudouin, dans l’un de ses discours, évoquera sa situation personnelle par ces mots : « Nous n’avons pas d’enfant et longtemps nous nous sommes interrogés sur le sens de cette souffrance. Mais, peu à peu, nous avons compris qu’en n’ayant pas d’enfants à nous, notre cœur était plus libre pour aimer tous les enfants, absolument tous. »

Au‑delà de cet amour pour Baudouin, Fabiola, originaire d’une famille aristocratique espagnole, a également appris à connaître, apprécier et également séduire un peuple, notre nation, la Belgique.

À l’époque, la Belgique ne la connaît pas mais tombe vite sous la charme d’une femme raffinée, qui parle plusieurs langues et à la coupe de cheveux reconnaissable entre mille.

Femme de convictions, elle ne se contentera pas de son rôle protocolaire et de représentation. Très vite, son action personnelle sera tournée vers les domaines du social, de la jeunesse et de l’enfance, de la culture et de l’humanitaire.

Connue pour son contact facile et sa capacité d’écoute des souffrances des autres, elle sera à l’initiative de nombreuses actions d’envergure : elle créera le Secrétariat social de la Reine, un service à l’écoute des appels de détresse de milliers de Belges et accordera son patronage à de nombreuses œuvres, notamment au profit des personnes handicapées et des enfants malades.

Mélomane, la Reine – qui aimait particulièrement Jean‑Sébastien Bach – suivra le Concours musical Reine Elisabeth de très près tout au long de sa vie.

À la mort de Baudouin, Sa Majesté la reine Fabiola accepte également la présidence de la Fondation roi Baudouin.

En 1992, elle présidera, au Palais des Nations à Genève, le Sommet sur le progrès économique des femmes rurales. Cette réunion rassemble 64 épouses de chefs d’État et de gouvernement. L’initiative vise à attirer l’attention sur les conditions des femmes rurales dans le tiers‑monde. Les travaux contribueront à la préparation de la Conférence mondiale sur les femmes organisée par Nations unies à Pékin en 1995, conférence à laquelle Sa Majesté la reine Fabiola représentera la Belgique.

La Reine aura l’occasion de se déplacer à plusieurs reprises dans le monde entier afin de promouvoir les droits et libertés des femmes. À l’époque déjà, la Reine était soucieuse de la promotion des droits fondamentaux des femmes dans de nombreux domaines : la santé, l’éducation, l’accès à une activité rémunératrice, l’égalité des sexes, ou encore – tout simplement – l’épanouissement personnel. Ces thématiques sont aujourd’hui encore l’une des priorités de notre assemblée.

Il est un fait certain : la personnalité à la fois attachante, profondément empathique de Sa Majesté la reine Fabiola marquera à jamais la mémoire collective. Son parcours de vie nous prouve que la dignité, l’engagement et les convictions fortes sont parfaitement compatibles avec l’humour et la joie, même dans l’exercice d’une fonction aussi prestigieuse et emblématique que la sienne.

Au nom du Sénat et en mon nom personnel, j’ai transmis nos plus respectueuses et sincères condoléances à Leurs Majestés et à tous les membres de la Famille Royale.

De heer Hervé Jamar, minister van Begroting, belast met de Nationale Loterij. Vooreerst wens ik de eerste minister te verontschuldigen. Gezien de huidige situatie is hij momenteel verhinderd, maar over een tiental minuten zal hij hier zijn.

In naam van de regering wens ik me plechtig te uiten over het overlijden van de grote dame die koningin Fabiola was. De voorzitster heeft al talrijke bijzonderheden aangehaald, ik zal ze niet herhalen, maar me beperken tot enkele beschouwingen.

M. Hervé Jamar, ministre du Budget, chargé de la Loterie nationale. Je dois excuser l’absence provisoire du premier ministre qui, compte tenu de l’actualité, est retenu et nous rejoindra dans quelques dizaines de minutes.

Il me revient, au nom du gouvernement et de manière solennelle, de m’exprimer à l’occasion de la disparition de la grande Dame que fut la reine Fabiola. Vous avez déjà, madame la présidente, évoqué de nombreux éléments et je ne veux pas être redondant mais me situer sur le plan du recueillement.

Koningin Fabiola wekt meteen de nostalgische herinnering aan verschillende gelukkige decennia uit de geschiedenis van ons land op. Zij en haar echtgenoot belichamen in onze ogen nog steeds de jeugdige energie van ons land, dat toen net de lijdensweg van de Tweede Wereldoorlog te boven kwam.

La reine Fabiola réveille d’emblée le souvenir nostalgique de plusieurs décennies heureuses de l’histoire de notre pays. La reine et son époux incarnent encore à nos yeux l’ardeur juvénile de notre pays qui venait tout juste de surmonter le calvaire de la Deuxième Guerre mondiale.

Mevrouw de voorzitster, u hebt het goedgevulde leven van koningin Fabiola in verheven stijl beschreven, maar als we één beeld van onze vijfde koningin onthouden, laat het dan dit zijn waarbij ze geestig en moedig voor de camera’s een appel omhoog hield als antwoord op degenen die meenden haar te kunnen bedreigen. Laat ons dit beeld en dat van de witte koningin voor altijd in ons geheugen griffen.

Madame la présidente, vous avez retracé la vie bien remplie, dans tout le sens noble du terme, de la reine Fabiola, mais s’il fallait garder une image de notre cinquième souveraine, retenons celle où, spirituelle et courageuse, elle tendit aux caméras une pomme en guise de réponse à celles et ceux qui pensaient pouvoir la menacer. Emportons cette image, et celle de la Reine blanche, pour l’inscrire à tout jamais dans notre mémoire.

(De staande vergadering neemt een minuut stilte in acht.)

(L’assemblée debout observe une minute de silence.)

In memoriam de heer Leo Tindemans, minister van Staat

Éloge funèbre de M. Leo Tindemans, ministre d’État

De voorzitster. – Eind 2014 verloren ons land en de Belgische politieke wereld nog maar eens een vooraanstaand politicus, Leonard Clemence (Leo) Tindemans, minister van Staat en voormalig Belgisch eerste minister.

De heer Tindemans werd geboren op 16 april 1922 in de provincie Antwerpen en studeerde handels- en consulaire wetenschappen, politieke en sociale wetenschappen en economie. Hij werd tevens benoemd tot professor emeritus aan de KUL en doctor honoris causa aan diverse universiteiten.

Naast deze verschillende titels heeft hij ongetwijfeld zijn stempel gedrukt op het Belgische en Europese politieke landschap.

Deze minister van Staat heeft een indrukwekkende politieke loopbaan achter de rug, die aantoont dat hij bij alle bestuursniveaus betrokken was en daarbij altijd dicht bij zijn medeburgers wou blijven.

Als politicus werd hij door zijn collega’s steeds beschouwd als een hardwerkend en gecultiveerd man. De bevolking zag hem als een betrouwbaar iemand, zoals bleek uit zijn populariteit bij de verkiezingen en het miljoen voorkeurstemmen bij de Europese verkiezingen van 1979.

Hij vervulde het ambt van burgemeester van Edegem, van kamerlid, van secretaris van de CVP‑PSC en van voorzitter van de CVP.

Vanaf 1968 bekleedde hij verschillende ministerposten: minister van Communautaire Betrekkingen, minister van Landbouw en Middenstand, vice‑eersteminister en minister van Begroting, belast met de coördinatie van de institutionele hervormingen, eerste minister en minister van Buitenlandse Betrekkingen.

In de regering van Gaston Eyskens bereidde hij met zijn collega Freddy Terwagne de staatshervorming van 1970 voor, die culturele autonomie en economische decentralisatie tot stand bracht. De problemen van Brussel, Voeren en artikel 107quater bleven echter onopgelost.

Hij was Belgisch premier gedurende de woelige periodes die volgden op de institutionele hervormingen en die resulteerden in de mislukking van het Egmontpact.

We zouden Leo Tindemans evenwel tekortdoen indien we dit discours zouden beperken tot zijn politieke werk in België. Zijn invloed ging immers verder dan onze landsgrenzen en breidde zich uit tot de Europese Unie. Hij werd vaak ‘de Europeeër’ genoemd, omdat hij in zijn hoedanigheid van eerste minister tijdens de Top van Parijs vorm gaf aan de grote lijnen van de Europese Unie.

Het rapport‑Tindemans van 1975 benadrukt trouwens zijn ideologie en is een mooie afspiegeling van zijn visie als overtuigde Europeaan. Hij heeft de Europese Unie altijd beschouwd als een stap op weg naar een eenwordingsproces tussen staten.

Dat rapport heeft hem het imago verschaft van visionair en architect van het Europese beleid. Hij was een groot voorstander van een versterking van de bevoegdheden van de Unie op institutioneel niveau en op het gebied van het buitenlands beleid, maar ook van de invoering van een eenheidsmunt, waarvoor hij al in 1975 pleitte.

Acht jaar lang incarneerde Leo Tindemans de Belgische diplomatie. Hij pleitte voor loyauteit tegenover de NAVO en na veel peripetieën verkreeg hij in 1987 de instemming van de regering om kernrakketten op ons grondgebied te plaatsen.

Hij verdedigde eveneens zijn Europese overtuigingen als secretaris‑generaal van de Europese Unie van christendemocraten. Hij werd overigens de eerste EVP‑voorzitter en bleef dat gedurende bijna tien jaar, wat hem de titel van erevoorzitter opleverde.

Ongeacht welke politieke ideologieën men erop na houdt, niemand kan betwisten dat we met het overlijden van Leo Tindemans een sterke persoonlijkheid binnen de Belgische politiek en een pionier van de Europese eenwording hebben verloren.

Ik heb namens de Senaat onze oprechte deelneming aan de familie betuigd.

Mme la présidente. – Une autre perte pour le pays et le monde politique belge est survenue en cette fin d’année 2014. Nous déplorons la disparition de Leonard Clemence (Leo) Tindemans, ministre d’État et ex‑premier ministre belge.

Né le 16 avril 1922 dans la province d’Anvers, il fut diplômé en sciences commerciale et consulaire, en sciences politique et sociale et en économie. Monsieur Tindemans a également été nommé comme Professeur émérite à la KUL et Docteur honoris causa auprès de diverses universités.

Outre ces différents titres, il a incontestablement marqué les paysages politiques belge et européen de son empreinte.

Ce ministre d’État a eu une carrière politique impressionnante qui démontre son implication à tous les niveaux de l’État avec pour souci de toujours rester proche de ses concitoyens.

Comme homme politique, il a toujours été considéré par ses pairs comme un travailleur assidu et cultivé et par la population comme un homme digne de confiance, ainsi qu’en témoigna sa popularité électorale et son million de voix au scrutin européen de 1979.

Il a exercé les fonctions de bourgmestre d’Edegem, de député, de secrétaire du CVP‑PSC et de président du CVP.

À partir de 1968, il occupa différents postes ministériels : ministre des Relations communautaires, ministre de l’Agriculture et des Classes moyennes, vice‑premier ministre et ministre du Budget, chargé de la coordination des réformes institutionnelles, premier ministre et ministre des Relations extérieures.

Dans le gouvernement de Gaston Eyskens, il prépara avec son collègue Freddy Terwagne la réforme de l’État de 1970 qui prévoirait l’autonomie culturelle et la décentralisation économique. Toutefois, les problèmes de Bruxelles, des Fourons et du fameux article 107quater restèrent en suspens.

Il fut premier ministre de la Belgique au cours des périodes agitées issues des réformes institutionnelles qui aboutirent à l’échec du Pacte d’Egmont.

Toutefois, limiter ce discours au travail politique réalisé en Belgique serait trop réducteur. Son action a, en effet, dépassé les frontières de notre pays pour s’étendre à l’Union européenne. Souvent surnommé « l’Européen », sa position de premier ministre l’a conduit à prendre en charge, lors du Sommet de Paris, la définition d’une conception d’ensemble de l’Union européenne.

Le rapport Tindemans de 1975 souligne, d’ailleurs, ses idées et est à l’image de cet Européen convaincu à qui nous rendons aujourd’hui un vibrant hommage. Il a toujours considéré l’Union européenne comme une étape sur le chemin d’une unification entre les États.

Ce rapport lui a donné l’image d’un visionnaire et bâtisseur de la politique européenne. Outre un renforcement des compétences de l’Union au niveau institutionnel et en matière de politique extérieure, il plaidera déjà en 1975 en faveur de la création d’une monnaie unique.

Pendant huit ans, Leo Tindemans incarnera la diplomatie belge, il plaidera pour une loyauté envers l’OTAN et, après de longues péripéties, obtiendra l’accord du gouvernement, en 1987, pour l’installation de missiles nucléaires sur notre sol.

Il défendra également ses convictions européennes en étant secrétaire général de l’Union européenne des démocrates‑chrétiens. Il deviendra d’ailleurs le premier président du PPE durant près d’une décennie, ce qui lui vaudra le titre de président d’honneur.

Quelles que soient les idéologies politiques, nul ne peut contester qu’en la personne de Léo Tindemans nous avons perdu une personnalité forte de la politique belge et un acteur incontestable de la construction européenne.

J’ai présenté au nom du Sénat nos sincères condoléances à sa famille.

De heer Hervé Jamar, minister van Begroting, belast met de Nationale Loterij. Mevrouw de voorzitster, dames en heren senatoren en familieleden, in naam van de regering wens ik enkele woorden te zeggen.

M. Hervé Jamar, ministre du Budget, chargé de la Loterie nationale. Madame la présidente, mesdames et messieurs les sénateurs, en présence des membres des familles, je voudrais dire quelques mots au nom de notre gouvernement.

Een icoon van de Belgische politiek heeft ons enkele weken geleden verlaten.

Leo Tindemans wordt op 16 april 1922 in Zwijndrecht geboren. Hij behoort tot de ‘multigediplomeerde’ CVP‑generatie, die België zoveel grote staatsmannen heeft gegeven. Als licentiaat handels- en consulaire wetenschappen, economische wetenschappen en politieke en sociale wetenschappen kiest hij aanvankelijk voor een loopbaan als journalist en ambtenaar. Daarna gaat hij in de politiek. Hij is van 1961 tot 1989 CVP‑kamerlid, van 1965 tot 1973 secretaris‑generaal van de Europese Unie van christendemocraten, van 1976 tot 1985 voorzitter van de EVP en van 1979 tot 1981 voorzitter van de CVP.

Une icône de la politique belge nous a quittés il y a quelques semaines.

Leo Tindemans est né le 16 avril 1922 à Zwijndrecht. Il appartenait à la génération des « multi‑diplômés » du CVP, qui a donné tant de grands hommes d’État à la Belgique. Licencié en sciences commerciales et consulaires, en sciences économiques et en sciences politiques et sociales, il choisit d’abord de poursuivre une carrière de journaliste et de fonctionnaire. Il entra ensuite en politique. De 1961 à 1989, il fut député à la Chambre pour le CVP, de 1965 à 1973, il occupa le poste de secrétaire général de l’Union européenne des démocrates‑chrétiens, de 1976 à 1985 il fut président du PPE et de 1979 à 1981 président du CVP.

We verliezen een belangrijk persoon. Ik herinner me dat toen ik adolescent was en men van een Belgische politieke persoonlijkheid sprak, om het even welke overtuiging men had, altijd de naam van de heer Tindemans viel. Er werd overigens verwezen naar zijn buitengewone verkiezingsuitslag. De heer Tindemans was een staatsman, aan wie de regering alle eer betuigt.

Nous perdons un grand monsieur. J’ai personnellement le souvenir que, dans mon adolescence, quand on parlait d’une personnalité politique en Belgique, quelles que soient les convictions respectives, le nom qui revenait était celui de M. Tindemans ; on a d’ailleurs rappelé ses succès électoraux inégalés. M. Tindemans était un homme d’État, dont le gouvernement salue la mémoire.

(De staande vergadering neemt een minuut stilte in acht.)

(L’assemblée debout observe une minute de silence.)

In memoriam de heer Karel Poma, minister van Staat

Éloge funèbre de M. Karel Poma, ministre d’État

De voorzitster. Op 27 december 2014 is baron Karel Poma in de leeftijd van 94 jaar van ons heengegaan. Hij liet een belangrijke politieke erfenis na, zowel voor de federale Staat als voor de Gemeenschappen.

Hij was een groot verdediger van een vrij en ononderworpen België en maakte deel uit van het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Reeds in 1940 richtte hij aan de Gentse universiteit een verzetsbeweging op, hoewel studentenorganisaties toen verboden waren.

De Belgische politieke wereld betreurt tegelijkertijd het heengaan van de mens, de burger en de politicus. Als lid van de PVV, is Karel Poma senator geweest, volksvertegenwoordiger, staatssecretaris, vicevoorzitter van de Vlaamse Executieve en minister van de Vlaamse Gemeenschap.

Karel Poma was afkomstig uit Antwerpen en heeft zich ook ingezet voor zijn stad en voor de gemeente Wilrijk, als lid van de gemeenteraad.

Dat hij gehecht bleef aan zijn wortels kwam tot uiting op de tribune van zijn favoriete voetbalclub Beerschot Wilrijk. Hij had zijn begrafenisplechtigheid zelfs in het stadion van die club gepland.

Net als in het voetbal is Karel Poma in de politiek tot het einde van zijn dagen trouw gebleven aan zijn kleuren en aan zijn overtuigingen.

In 1965 deed Karel Poma voor het eerst zijn intrede in het parlement als provinciaal senator. Daartoe moest hij wel een obstakel overwinnen. Zijn toenmalige werkgever, Antwerpse Waterwerken, wou hem geen verlof zonder wedde toestaan. Hij liet zich daardoor evenwel niet ontmoedigen en splitste zijn officiële vakantiedagen in halve dagen om te kunnen deelnemen aan de werkzaamheden van onze assemblee.

Als groot humanist was hij in de jaren zeventig en tachtig een van de meest invloedrijke politici van het koninkrijk.

Karel Poma heeft, steunend op zijn liberale ideeën, carrière gemaakt in de politiek op basis van waarden als vrijheid, creativiteit en verantwoordelijkheid. Die waarden vormden het fundament van zijn strijd waaraan hij het grootste deel van zijn leven heeft gewijd.

Als doctor in de chemie en de bacteriologie heeft hij een zeer belangrijke rol gespeeld in de totstandkoming van een milieuwetgeving in België. Als parlementslid en als staatssecretaris voor Milieu in de regering‑Tindemans I legde baron Karel Poma de grondslag van een politieke bewustwording inzake milieuaangelegenheden. Zo vermelden we de strijd tegen watervervuiling, het gebruik van detergenten of de geluidsnormen van elektronisch versterkte muziek. Kortom, Karel Poma was een groene avant la lettre.

In Vlaanderen heeft hij met succes de functie van minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Media op zich genomen. Hij heeft het medialandschap opengesteld voor commerciële televisie- en radiozenders. Als fervent voorvechter van cultuur heeft Karel Poma ook bijgedragen aan de opening van een hele reeks musea en culturele centra in Antwerpen en in het Brussels Gewest. Zo is hij verantwoordelijk voor de renovatie van de Ancienne Belgique, waar de akoestiek zo goed is dat de zaal bekendstaat als een van de beste concertzalen van Europa, zonder uiteraard ooit het maximaal toegestane aantal decibel te overschrijden.

In 2005 kreeg Karel Poma van koning Albert II de adellijke titel van baron en vier later de titel van minister van Staat.

Ik heb namens mijzelf en namens de Belgische Senaat ons medeleven betuigd aan zijn familieleden en vrienden.

Mme la présidente. – Le 27 décembre 2014, le baron Karel Poma nous a quittés à l’âge de 94 ans, laissant derrière lui un héritage politique important, tant au niveau fédéral qu’au niveau communautaire.

Grand défenseur d’une Belgique libre et insoumise, Karel Poma s’est illustré dans la Résistance lors du deuxième conflit mondial. Dès 1940, il fonda un mouvement de résistance à l’Université de Gand, malgré l’interdiction de toute organisation étudiante.

Le monde politique belge pleure donc à la fois l’homme, le citoyen et le politique. Membre du PVV, Karel Poma a été sénateur, député, secrétaire d’État, vice‑président du gouvernement flamand et ministre de la Communauté flamande.

Karel Poma était originaire d’Anvers et s’est aussi engagé pour sa ville et pour la commune de Wilrijk, en tant que conseiller communal.

Son attachement à ses racines s’exprimait aussi dans les tribunes de son club sportif préféré, le Beerschot Wilrijk. Il avait d’ailleurs projeté sa cérémonie funèbre dans le stade de son club.

En politique comme en football, Karel Poma sera resté fidèle à ses couleurs et à ses convictions jusqu’à la fin de ses jours.

En 1965, Karel Poma décrocha son premier siège parlementaire en tant que sénateur provincial. Ses débuts dans notre assemblée se heurtèrent à un obstacle. En effet, son employeur, la Société anversoise des eaux, lui refusait un congé sans solde. Karel Poma ne se laissa pas démotiver et fractionna donc ses congés officiels en demi‑journées de façon à pouvoir participer aux travaux de la haute assemblée.

Connu comme un grand humaniste, Karel Poma fut l’un des hommes politiques les plus influents du royaume durant les années septante et quatre‑vingt.

Se fondant sur ses idées libérales, Karel Poma a mené une carrière politique basée sur les valeurs que sont la liberté, la créativité et la responsabilité. Ces valeurs sont au cœur du combat qu’il a mené et auquel il a consacré la plus grande partie de sa vie.

Docteur en chimie et bactériologie de formation, il aura joué un rôle crucial dans la mise en place d’une législation environnementale en Belgique. Que ce soit comme parlementaire ou comme secrétaire d’État à l’Environnement sous le premier gouvernement Tindemans, le baron Karel Poma aura posé les bases d’une conscientisation politique sur des questions écologiques sensibles. Nous pouvons citer à titre d’exemple la lutte contre la pollution des eaux, l’utilisation de détergents ou encore le niveau sonore de la musique amplifiée. Karel Poma fut en effet un vert avant la lettre.

En Flandre, il remplit avec succès la fonction de ministre de la Culture, de la Jeunesse, des Sports et des Médias. Il a ouvert le paysage audio‑visuel aux radios et télévisions commerciales. Fervent défenseur de la culture, Karel Poma a également contribué à l’ouverture de plusieurs musées et centres culturels à Anvers et dans la Région bruxelloise. C’est ainsi qu’il fut responsable de la rénovation de l’Ancienne Belgique dont l’acoustique est tellement bonne que cette salle est considérée comme une des meilleures salles de concert d’Europe, sans jamais dépasser le nombre de décibels autorisé.

Anobli par le Roi Albert II en 2005, le baron Karel Poma sera nommé ministre d’État quatre ans plus tard.

En mon nom personnel et au nom du Sénat de Belgique, j’ai transmis nos condoléances à toute sa famille ainsi qu’à ses proches.

De heer Hervé Jamar, minister van Begroting, belast met de Nationale Loterij. De regering deelt in het verdriet naar aanleiding van het verlies van de grote persoonlijkheid die de heer Karel Poma was.

M. Hervé Jamar, ministre du Budget, chargé de la Loterie nationale. Le gouvernement s’associe également à la peine qui entoure la perte de cette grande personnalité qu’était M. Karel Poma.

Met Karel Poma heeft België een grote liberale humanist en bezielde ecologist verloren. Het is reeds gezegd: heel zijn leven streed hij tegen het extremisme, het marxisme en het religieuze fundamentalisme.

Avec la disparition de Karel Poma, la Belgique a perdu un grand humaniste libéral et un écologiste passionné. Toute sa vie, il a lutté contre l’extrémisme, le marxisme et le fondamentalisme religieux.

Mevrouw de voorzitster, u hebt de welgevulde en voorbeeldige loopbaan van de heer Poma weergegeven. Hij had de moed te strijden voor zijn ideeën en was ongetwijfeld een ecoloog avant la lettre.

Hij verliet het politieke toneel in 1985, maar bleef actief binnen de Vlaamse liberale partij. Hij heeft veel gepubliceerd en was burgemeester van de gemeente Wilrijk.

Hij werd door koning Albert II in de adelstand verheven en kreeg de titel van baron.

Op 27 december jongstleden overleed hij in de leeftijd van 94 jaar in Wilrijk, de dag na zijn tijdgenoot Leo Tindemans, met wie hij samen in de regering zat.

Namens de regering betuig ik mijn deelneming aan de respectieve families.

Madame la présidente, vous avez retracé la carrière bien remplie et positivement originale de M. Poma qui avait la volonté de se battre pour ses idées, sans doute écologistes avant la lettre.

Il a effectivement quitté la scène politique en 1985 mais il est resté actif au sein du parti libéral flamand. Il a été l’auteur de nombreuses publications et fut bourgmestre de la commune de Wilrijk.

Comme vous l’avez rappelé, il a été anobli par le roi Albert II et a ainsi reçu le titre de baron.

C’est à l’âge de nonante‑quatre ans qu’il est décédé à Wilrijk, ce 27 décembre dernier, au lendemain du décès de son contemporain Leo Tindemans, au gouvernement duquel il avait participé.

Au nom du gouvernement, j’exprime mes condoléances à leurs familles respectives.

(De vergadering neemt een minuut stilte in acht.)

(L’assemblée observe une minute de silence.)

Overlijden van een gewezen minister

Décès d’un ancien ministre

De voorzitster. – De Senaat heeft met groot leedwezen kennis gekregen van het overlijden van de heer Louis Olivier, gewezen minister.

Uw voorzitster heeft het rouwbeklag van de Vergadering aan de familie van ons betreurd gewezen medelid betuigd.

Mme la présidente. – Le Sénat a appris avec un vif regret le décès de M. Louis Olivier, ancien ministre.

Votre présidente a adressé les condoléances de l’Assemblée à la famille de notre regretté ancien collègue.

Overlijden van een eresenator

Décès d’un sénateur honoraire

De voorzitster. – De Senaat heeft met groot leedwezen kennis gekregen van het overlijden van eresenator Jacques Vandenhaute.

Uw voorzitster betuigt het rouwbeklag van de vergadering aan de familie van ons betreurd gewezen medelid.

Mme la présidente. – Le Sénat a également appris avec un vif regret le décès du sénateur honoraire Jacques Vandenhaute.

Votre présidente adresse les condoléances de l’Assemblée à la famille de notre regretté ancien collègue.

Mededeling van de eerste minister

Communication du premier ministre

De heer Charles Michel, eerste minister. – Gisteravond was er een grootschalige operatie tegen terrorisme. Op meerdere plaatsen in ons land zijn antiterroristische interventietroepen tussenbeide gekomen om personen die verdacht worden van banden met terroristische bewegingen, te controleren. In Verviers hebben drie jongeren met de Belgische nationaliteit, die onlangs uit Syrië zijn teruggekeerd, met zware wapens het vuur geopend op de interventiebrigade die hen probeerde te controleren. Bij het vuurgevecht dat daarop volgde, werden twee verdachten gedood en de derde werd gewond.

M. Charles Michel, premier ministre. – Hier soir s’est déroulée une grande opération antiterrorisme. Dans plusieurs lieux de notre pays, les groupes d’intervention antiterroristes sont intervenus pour contrôler des personnes soupçonnées d’avoir des liens avec des mouvements terroristes. À Verviers trois jeunes gens de nationalité belge, revenus récemment de Syrie, ont ouvert le feu avec des armes lourdes sur la brigade d’intervention qui tentait de les contrôler. Durant la fusillade qui a suivi, deux des suspects ont été tués et le troisième blessé.

Er werden ook operaties uitgevoerd in Molenbeek, Halle en Vilvoorde.

Die gebeurtenissen volgen op de vreselijke aanslagen die precies een week geleden in Parijs zijn gepleegd. Die barbaarse en onrechtvaardige daden hebben Frankrijk en alle democraten geschokt. We zijn recht in het hart geraakt, maar de democratische waarden zijn niet ondermijnd.

België, de leiders van de democratische landen en alle Europese burgers protesteren eensgezind tegen het religieus fanatisme.

De vrijheid van meningsuiting is een kracht, een rijkdom die niet mag worden aangetast.

Hoeveel kracht er van woorden ook kan uitgaan, ze volstaan uiteraard niet bij drama’s van een dergelijke omvang.

Na de aanslagen in Parijs heeft de regering beslist een aantal maatregelen uit het regeerakkoord versneld door te voeren. We hebben ook onmiddellijk vergaderingen met de verschillende veiligheidsdiensten gehouden om de nodige maatregelen te bepalen.

Dat actieplan is echter niet nieuw aangezien we vermoedden dat de voorbije jaren de veiligheid met een aantal gebreken te maken heeft. We wisten ook dat ‘nulrisico’ niet bestaat. Daarom moeten we voortdurend werken aan de verhoging van het beschermings- en veiligheidsniveau.

D’autres opérations ont également été menées à Molenbeek, Hal et Vilvorde.

Ces événements font suite aux effroyables attentats perpétrés à Paris il y a tout juste une semaine, des actes barbares, injustes, qui ont choqué la France et l’ensemble des démocrates. Touchées en plein cœur, nos valeurs démocratiques ne sont pas ébranlées.

La Belgique, les dirigeants des pays démocratiques et tous les citoyens européens s’élèvent d’une seule voix contre le fanatisme religieux.

La liberté d’expression est une force, une richesse, qui ne peut être menacée.

Aussi puissants que les mots puissent être, face à des drames de cette ampleur ils ne suffisent évidemment pas.

Après les attentats de Paris, le gouvernement a décidé d’accélérer un certain nombre de mesures prévues dans l’accord de gouvernement. Nous avons aussi immédiatement procédé aux réunions utiles avec les différents services de sécurité pour déterminer les mesures nécessaires.

Mais ce plan d’action n’est pas nouveau puisque nous le savions, nous le redoutions, la sécurité a fait face ces dernières années à certains manquements. Nous savons aussi que le « risque zéro » n’existe pas. C’est pourquoi il faut travailler en permanence pour tenter de relever le niveau de protection et de sécurité.

Sinds gisterenavond is het dreigingsniveau naar niveau 3 opgetrokken en vanmorgen hebben wij beslist om bepaalde preventieve én repressieve maatregelen in de strijd tegen het terrorisme die reeds in het regeerakkoord stonden, versneld uit te voeren.

Depuis hier soir, le niveau de la menace a été élevé à 3 et, ce matin, nous avons décidé d’exécuter plus rapidement certaines mesures préventives et répressives destinées à la lutte contre le terrorisme et figurant déjà dans l’accord de gouvernement.

Een eerste punt is de uitbreiding van de lijst van terroristische daden en een wetswijziging voor een effectievere sanctie.

Een tweede punt is de uitbreiding van de strafbare feiten die aanleiding geven tot het gebruik van bijzondere opsporingsmethodes, in het bijzonder telefoontaps.

Een derde punt is de uitbreiding van de mogelijkheden om, in het geval van een dubbele nationaliteit en via een beslissing van een magistraat, de nationaliteit af te nemen.

Een vierde punt betreft de tijdelijke intrekking van de identiteitskaart en het weigeren of het intrekken van een paspoort.

Een vijfde punt betreft de inwerkingtreding van de bestaande wettelijke mechanismen om personen die betrokken zijn bij de financiering van het terrorisme te identificeren en hun financiële tegoeden te bevriezen.

Een zesde punt betreft de herziening van de circulaire Foreign Fighters van 25 september 2014.

Een zevende punt betreft een vlottere en betere doorstroming van informatie tussen de administratieve en gerechtelijke autoriteiten.

Een achtste punt betreft de herziening van plan R, het actieplan tegen radicalisme van 2005.

Een negende punt betreft de strijd tegen de radicalisering in de gevangenissen, met een reeks uiterst precieze maatregelen.

Een tiende punt betreft de structuren van inlichtingen en veiligheid. We hebben deze ochtend het koninklijk besluit op de hervorming van de Nationale Veiligheidsraad goedgekeurd.

Tot slot betreft het twaalfde punt de beslissing om de onderzoeksmogelijkheden van de Veiligheid van de Staat te versterken.

Premier point, l’extension de la liste des infractions terroristes et l’adaptation de la législation pour une sanction plus effective.

Deuxième point, l’extension de la liste des infractions donnant lieu à l’utilisation des méthodes particulières de recherche, notamment les écoutes téléphoniques.

Troisième point, l’élargissement des possibilités de retrait de la nationalité en cas de double nationalité et sur décision d’un magistrat.

Quatrième point, le retrait temporaire de la carte d’identité, le refus de délivrance et le retrait de passeport.

Cinquième point, l’activation de mécanismes prévus par la loi pour identifier les personnes impliquées dans le financement du terrorisme, le gel des avoirs financiers.

Sixième point, la révision de la circulaire Foreign Fighters du 25 septembre 2014.

Septième point, l’échange d’informations fluidifiées et améliorées entre les autorités, les services administratifs et judiciaires.

Huitième point, la révision du plan R, le plan contre le radicalisme, qui date de 2005.

Neuvième point, la lutte contre la radicalisation dans les prisons, avec une série de mesures extrêmement précises.

Dixième point, le renforcement des structures de renseignement et de sécurité. Nous avons approuvé, ce matin, l’arrêté royal qui réforme le Conseil national de sécurité.

Onzième point, la capacité de faire appel dans certains cas spécifiques à l’armée pour renforcer les missions de sécurité et cela, pour une période temporaire.

Et, enfin, douzième point, la décision de renforcer les capacités d’analyse de la sûreté de l’État.

Hoewel een nulrisico niet bestaat, moeten we het risico toch tot een minimum beperken. De veiligheid van de burgers moet worden gewaarborgd. Per slot van rekening staat de regering er niet alleen voor in haar strijd tegen terrorisme. Op 14 januari heb ik vergaderd met de vertegenwoordigers van de in België erkende erediensten en van de vrijzinnigen. Wij hebben herhaald dat het belangrijk is de scheiding van Kerk en Staat en de vrijheid van eredienst en van meningsuiting te respecteren.

België is een open, tolerant en gastvrij land. Terrorisme, extremisme, radicalisme en het prediken van haat hebben er geen plaats. We mogen niet in de val van de terroristen lopen die verdeeldheid willen zaaien onder de burgers. We weigeren verwarring en chaos. Wat we willen is duidelijk: we moeten onze gemeenschappelijke waarden verdedigen en uitdragen.

Bien que le risque zéro n’existe pas, nous devons toutefois limiter au maximum le risque. La sécurité des citoyens doit être garantie. En fin de compte, le gouvernement n’est pas seul dans sa lutte contre le terrorisme. Le 14 janvier, je me suis réuni avec les représentants des cultes reconnus en Belgique et des laïques. Nous avons répété qu’il est important de respecter la séparation de l’Église et de l’État ainsi que les libertés de culte et d’expression.

La Belgique est un pays ouvert, tolérant et accueillant. Le terrorisme, l’extrémisme, le radicalisme et l’exhortation à la haine n’y ont pas leur place. Nous ne pouvons pas tomber dans le piège des terroristes qui veulent semer la discorde entre les citoyens. Nous refusons la confusion et le chaos. Ce que nous voulons est clair : nous devons défendre et transmettre nos valeurs communes.

Gemeenschappelijke waarden bijbrengen begint uiteraard al op zeer jonge leeftijd en uiteraard zijn de opvoeding en de school daarvoor geschikt. Het gaat om waarden als tolerantie, vrijheid van mening, gewetensvrijheid, vrijheid van godsdienst en de vrijheid om al dan niet te geloven. Daarom moet de samenwerking tussen de federale Staat en de deelstaten gewaarborgd zijn. We willen ook overleggen over die onderwerpen op het niveau van onze instellingen. In dat kader kan de Senaat, als reflectiekamer, misschien ook een rol spelen, in het bijzonder door te werken aan de grond van de zaak en door reflecties en strategieën te ondersteunen om te trachten een oplossing te vinden voor de kwalen waarmee we te kampen hebben.

Mevrouw de voorzitster, beste collega’s, ik ben deze namiddag ook in de Senaat om enkele van de regeringsprioriteiten voor te leggen, samen met het werk dat al gedeeltelijk is volbracht.

Inculquer le socle commun commence naturellement dès le plus jeune âge et, bien entendu, l’éducation, l’école sont des espaces propices pour l’apprentissage des valeurs universelles : la tolérance, la liberté de conscience, la liberté de pensée, la liberté de culte, la liberté de croire ou de ne pas croire. C’est la raison pour laquelle la coopération entre l’État fédéral et les entités fédérées doit être assurée. Nous souhaitons nous concerter sur ces sujets également à l’échelle de nos institutions et, dans ce cadre, comme chambre de réflexion, le Sénat peut peut‑être jouer aussi un rôle, notamment en travaillant sur le fond et en soutenant les réflexions et les stratégies pour tenter de trouver des solutions face aux maux auxquels nous sommes confrontés.

Madame la présidente, chers collègues, je me trouve également ici cet après‑midi pour vous présenter quelques‑unes des priorités du gouvernement ainsi que le travail qui a déjà été accompli pour une part.

Ik ben vereerd en verheugd hier vandaag voor deze assemblee te staan.

In het kader van de zesde staatshervorming kreeg de Senaat een veel specifiekere rol dan in het verleden. Krachtens de artikelen 77 en 78 van de Grondwet blijft de Senaat immers een belangrijke instelling, belast met de hervorming van de Grondwet, de bijzondere wetten en de bevoegdheidsoverdrachten volgens de bicamerale procedure.

Maar wat de Senaat sinds zijn ontstaan in de oudheid zo onsterfelijk maakt, is het vermogen zich aan te passen aan de behoeften van de samenleving. Bij zijn oprichting was de Belgische Senaat een aristocratische assemblee die een bemiddelende rol moest spelen tussen de Koning en de Kamer van volksvertegenwoordigers. Vandaag liggen de uitdagingen en de prioriteiten elders. Binnen de huidige staatshervorming heeft de Senaat een reële functie: die van ontmoetingsplaats voor de actoren van het federalisme. Het is de plaats waar de Gemeenschappen en Gewesten effectief kunnen samenwerken in de geest van federale loyauteit. De Senaat zal echter worden wat de senatoren ervan maken. Ze kunnen echte ambassadeurs van de deelgebieden worden. Ze kunnen waardevolle tussenpersonen worden tussen de deelgebieden en de federale staat. Ze kunnen de link vormen tussen de verschillende beleidsniveaus. Het is ook hier dat de gedachtewisseling tussen de gemeenschappen zal plaatsvinden, want de federale regering wil zich volledig toeleggen op het sociaaleconomisch herstel. De Senaat zal zijn rol als reflectiekamer nog kunnen spelen via de informatieverslagen over transversale materies.

Je suis honoré et heureux de me trouver aujourd’hui devant cette assemblée.

Dans le cadre de la sixième réforme de l’État, le Sénat a reçu un rôle bien plus spécifique que dans le passé. Conformément aux articles 77 et 78 de la Constitution, le Sénat reste en effet une institution importante, chargée de la réforme de la Constitution, des lois spéciales et des transferts de compétences selon la procédure bicamérale.

Mais ce qui rend le Sénat si impérissable depuis sa création, c’est sa faculté à s’adapter aux besoins de la société. À sa naissance, le Sénat belge était une assemblée aristocratique qui devait jouer un rôle de médiateur entre le Roi et la Chambre des représentants. Aujourd’hui, les défis et les priorités sont ailleurs. Dans le cadre de l’actuelle réforme de l’État, le Sénat a une fonction réelle : celle de lieu de rencontre des acteurs du fédéralisme. C’est l’endroit où les Communautés et les Régions peuvent effectivement collaborer dans l’esprit de la loyauté fédérale. Le Sénat deviendra toutefois ce que les sénateurs en feront. Ils peuvent devenir de véritables ambassadeurs des entités fédérées. Ils peuvent être de précieux intermédiaires entre les entités fédérées et l’État fédéral. Ils peuvent constituer le lien entre les différents niveaux de pouvoir. C’est aussi ici que l’échange de vues entre les communautés aura lieu car le gouvernement fédéral veut se consacrer pleinement au redressement socio‑économique. Le Sénat pourra encore jouer son rôle de chambre de réflexion grâce aux rapports d’information sur les matières transversales.

De specifieke aard van de Senaat leidt ertoe dat hij een rol speelt in het federale model, niet alleen omdat hij een ontmoetingsplaats van Gemeenschappen en Gewesten en een verbinding tussen de federale Staat en de deelstaten is, maar ook omdat in onze snel veranderende wereld parlementsleden moeten kunnen nadenken over de manier van analyseren, anticiperen en zelfs inkaderen van enkele van de grote wijzigingen in de samenleving.

De Senaat behoudt ook nog een rol in het kader van de deelname van tien van zijn leden aan het Federaal Adviescomité voor de Europese Aangelegenheden. Op Europees vlak staan we volgens mij op een kruispunt. We vatten een nieuw hoofdstuk aan, met Donald Tusk als nieuwe voorzitter van de Europese Raad en Jean‑Claude Juncker aan het hoofd van de Europese Commissie. Het is een nieuw hoofdstuk in het debat over de groei, de heropleving van de economie en de samenhang binnen de Europese Unie, maar ook in het kader van de inzet van een strategie voor de investeringen.

Die projecten maken deel uit van de vijfde editie van het Europees semester en van de Annual Growth Survey. Het betreft een multilateraal proces van dialoog, dat de nationale en Europese strategieën in verband met economische, macro‑economische en budgettaire problemen dichter bij elkaar wil brengen, vooral in het kader van de eurozone.

Ik belicht de drie onderdelen.

Het eerste onderdeel betreft het op gang brengen van de investeringen. Het doel is in totaal 300 miljard euro aan investeringen bij elkaar te brengen in de komende drie jaar. De Commissie stelt voor om binnen de Europese investeringsbank een Europees fonds voor de strategische investeringen op te richten, met een startkapitaal van 21 miljard euro. Men hoopt op een multiplicatoreffect van 1 tot 15, zodat die 300 miljard euro aan investeringen vooral bij privépartners kan worden gehaald. Het is de bedoeling enkele prioritaire investeringen te doen die een rechtstreekse invloed hebben op de ontwikkeling van de reële economie, onder meer op het vlak van energie, innovatie, infrastructuur, logistiek of de financiering van kmo’s.

Voor België hebben de federale regering en de deelstaten samen een reeks projecten bepaald die in dat investeringsprogramma kunnen worden opgenomen, voor een totaal bedrag van 78 miljard euro.

Het principe van het fonds werd in december laatstleden goedgekeurd in het kader van de Europese Raad. Er moeten de komende maanden nog enkele reglementen en uitvoeringsbepalingen worden vastgelegd in het licht van een definitieve goedkeuring vóór de zomer.

En raison de sa spécificité, le Sénat est amené à jouer un rôle dans le modèle fédéral, non seulement parce que c’est un lieu de rencontre entre Régions et Communautés, ainsi qu’un trait d’union entre l’État fédéral et les entités fédérées, mais aussi parce que notre monde en pleine mutation suppose que les parlementaires puissent réfléchir à la manière d’analyser, d’anticiper, voire d’encadrer quelques‑unes des grandes mutations de notre société.

Le Sénat conserve aussi un rôle dans le cadre de la participation de dix de ses membres au Comité d’avis fédéral chargé des questions européennes. Sur le plan européen, nous sommes, me semble‑t‑il, à la croisée des chemins. Un nouveau chapitre s’ouvre, avec la prise de fonction de Donald Tusk comme président du Conseil européen et de Jean‑Claude Juncker à la tête de la Commission européenne. C’est un nouveau chapitre dans le débat sur la croissance, la relance économique et la cohésion à l’intérieur de l’Union européenne, mais également dans le cadre de la mobilisation d’une stratégie en matière d’investissements.

Ces projets s’inscrivent dans la cinquième édition du semestre européen et de l’ Annual Growth Survey, qui vient de démarrer. Il s’agit d’un processus multilatéral de dialogue, qui vise à rapprocher les stratégies nationales et européennes sur les questions économiques, macroéconomiques et budgétaires, spécialement dans le cadre de la zone euro.

Je voudrais mettre en évidence les trois volets que l’on peut distinguer.

Le premier volet concerne la relance des investissements, destinée à mobiliser au total plus de 300 milliards d’euros dans les trois prochaines années. La Commission propose de créer, au sein de la Banque européenne d’investissement, un fonds européen pour les investissements stratégiques, doté d’un capital initial de 21 milliards d’euros, avec un effet multiplicateur espéré de 1 à 15, afin de mobiliser ces 300 milliards d’euros essentiellement dans le cadre de la mobilisation de partenaires privés. Il s’agira de financer quelques enjeux prioritaires directement liés au développement de l’économie réelle, dont les questions de l’énergie, de l’innovation, des infrastructures, de la logistique ou du financement des PME.

Pour la Belgique, le gouvernement fédéral et les entités fédérées ont identifié ensemble une série de projets susceptibles d’être pris en considération dans ce programme d’investissements, pour un montant total de 78 milliards d’euros.

Le principe du fonds a été approuvé en décembre dernier dans le cadre du Conseil européen. Un certain nombre de règlements et de modalités doivent encore être précisés dans les mois à venir en vue d’une adoption définitive avant l’été.

De projecten zullen worden geselecteerd op basis van hun merites en na analyse door onafhankelijke experts van de EIB, de Europese Commissie en de lidstaten.

Les projets seront sélectionnés sur la base de leurs mérites et après analyse par des experts indépendants de la BEI, la Commission européenne et les États membres.

Het tweede onderdeel betreft de structurele hervormingen die men moet blijven aanmoedigen, zowel op het niveau van de Europese Unie als op dat van de lidstaten. In dat kader moeten we de strategische agenda waarmee de Unie sinds 26 en 27 juni is uitgerust, voortzetten: de binnenlandse markt voltooien, met inbegrip en misschien vooral voor de diensten en de telecommunicatie, een echte digitale markt realiseren, vooruitgang boeken in het Europese energiebeleid, de wetgeving en het reglementair kader verbeteren.

De belangrijkste doelstelling is uiteraard om opnieuw een groei te realiseren en nieuwe banen te scheppen. Zoals u weet, maakt de strategische agenda integraal deel uit van het federaal regeerakkoord. Ik ben ervan overtuigd dat we op nationaal vlak een deel van de verantwoordelijkheid dragen om de maatregelen te nemen die nuttig en nodig zijn voor de economische ontwikkeling, de productie van goederen en diensten. Op dat punt is er coherentie met de strategie op Europees vlak.

De regering heeft een aantal beslissingen genomen in die domeinen, die in de richting gaan van wat de Commissie voorstelt.

Le deuxième volet concerne les réformes structurelles que l’on doit continuer d’encourager, tant au niveau de l’Union européenne que des États membres. Il s’agit dans ce cadre de poursuivre l’agenda stratégique dont l’Union s’est dotée les 26 et 27 juin 2014, à savoir compléter le marché intérieur, y compris et peut‑être surtout, pour les services et les télécoms, créer un véritable marché numérique, progresser dans l’Union énergétique, mieux légiférer, améliorer le cadre réglementaire.

L’objectif principal, essentiel, est bien entendu de renouer avec la croissance et la création d’emplois. Comme vous le savez, l’agenda stratégique fait partie intégrante de l’accord du gouvernement fédéral. Je suis convaincu que, sur le plan national, nous avons une part de responsabilité pour tenter les mesures utiles et nécessaires pour le développement économique, la production de biens et de valeurs, et il y a là une cohérence avec la stratégie utile sur le plan européen.

Ce gouvernement a pris une série de décisions dans ces domaines, qui vont dans le sens de ce qui est proposé par la Commission.

Het derde gedeelte betreft een volgehouden beleid van begrotingsconsolidatie. De Commissie heeft de inspanningen en engagementen uit de ontwerpbegroting 2015 van de Belgische regering erkend, maar vraagt dat deze in concrete voorstellen worden vertaald.

De komende dagen en weken zal de regering zich actief inzetten met het oog op een evaluatie van onze engagementen in de loop van de maand maart.

La troisième partie concerne une politique soutenue d’assainissement budgétaire. La Commission a reconnu les efforts et les engagements du projet de budget 2015 du gouvernement belge mais elle demande qu’ils soient traduits en propositions concrètes.

Dans les jours et les semaines qui viennent, le gouvernement s’engagera activement en vue d’une évaluation de nos engagements dans le courant du mois de mars.

Gedurende de volgende vijf jaar zullen we niets aan de institutionele staatsstructuur veranderen – dat zijn de vier partners in de regering overeengekomen – en de zesde staatshervorming zal loyaal worden uitgevoerd. We willen op een positieve en constructieve manier met de deelstaten samenwerken. De overdracht van bevoegdheden die het gevolg is van de zesde staatshervorming, zal worden uitgevoerd. Onze prioriteit bestaat erin de economische ontwikkeling van ons land weer op gang te brengen, de kmo’s en de grote ondernemingen te stimuleren, en bijkomende banen te scheppen.

Waarom dat engagement? We zijn ervan overtuigd dat de economische ontwikkeling en het scheppen van werkgelegenheid de sleutel vormen voor de sociale samenhang, de sleutel voor de mogelijkheid om onze sociale bescherming duurzaam te financieren. Daarom is dat voor ons een wezenlijk punt, in het kader van de strategie die de regering wenst te hanteren: de werkgelegenheid beschermen en ontwikkelen, de duurzame financiering van onze sociale bescherming waarborgen. We beschouwen in dat verband het sociaal overleg als een sterke traditie die moet gerespecteerd en aangemoedigd worden. Ik ben bijzonder blij dat, na een moeilijke start op het einde van vorig jaar, binnen de groep van tien de eerste akkoorden konden worden gesloten. Ze gaan over belangrijke aangelegenheden zoals het prepensioen bij ondernemingen in herstructurering, en het eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden. Die akkoorden werden goedgekeurd door de regering.

Durant les cinq prochaines années, nous ne toucherons pas à la structure institutionnelle de l’État – cet engagement ferme a été pris par les quatre partenaires au sein du gouvernement – et la sixième réforme de l’État sera exécutée loyalement. Nous souhaitons coopérer de manière positive et constructive avec les entités fédérées. Le transfert des compétences qui relève de la sixième réforme de l’État sera réalisé. Notre priorité est de relancer le développement économique de notre pays, la capacité de nos petites, moyennes et grandes entreprises, à produire de la valeur et donc à créer des emplois supplémentaires.

Pourquoi cet engagement ? Nous sommes convaincus que le développement économique et la création d’emplois sont la clé pour la cohésion sociale, la clé pour la capacité de durablement financer nos protections sociales. C’est donc pour nous un point central, essentiel, substantiel, dans le cadre de la stratégie que le gouvernement souhaite mettre en place : protéger et développer les emplois, garantir le financement durable de nos protections sociales. Nous considérons à cet égard que la concertation sociale est une forte tradition qu’il faut respecter et encourager. Je suis particulièrement heureux, après des débuts difficiles, il faut le reconnaître, de constater qu’à la fin de l’année passée, les premiers accords ont pu être conclus au sein du groupe des dix, concernant des questions importantes telles que la prépension, par exemple, lorsque les entreprises sont en restructuration, et le statut ouvrier/employé, accords qui ont été validés par le gouvernement.

Gisteren was er een zeer positieve en constructieve vergadering met het kernkabinet en de Groep van Tien. Er werden beslissingen genomen om de komende weken sociale vrede en stabiliteit te bewerkstelligen en het positief overleg tussen de sociale partners, enerzijds, en tussen de sociale partners en de regering, anderzijds, een echte kans te geven met een duidelijke timing en een concrete agenda. Vóór het einde van deze maand kunnen we een nieuwe vergadering organiseren met de Groep van Tien en de regering. Ik ben mij ervan bewust dat het sociaal overleg niet gemakkelijk zal zijn, maar ik heb gisteren vastgesteld dat er een sterke politieke wil is om inspanningen te leveren om vooruitgang te boeken. Dat is positief.

Ondanks talrijke onbetwistbare troeven is België echter ook een kwetsbaar land. Vooreerst is onze werkloosheid verontrustend hoog. Daarnaast zijn de overheidsuitgaven veel te hoog en blijven ze stijgen. Tot slot kampen we met een astronomische schuld. We mogen dus de ernst van de situatie niet onderschatten. Het zijn verontrustende vaststellingen, maar we zijn vastberaden om er iets aan te doen door onze financiën op orde te stellen, jobs te creëren en de competitiviteit te herstellen. Deze maatregelen zijn onderling met elkaar verbonden en moeten een sneeuwbaleffect voor de welvaart creëren.

Hier, une réunion très constructive a eu lieu entre le Conseil des ministres restreint et le Groupe des Dix. Les négociateurs ont pris des décisions afin de garantir la paix sociale et la stabilité dans les prochaines semaines et de donner à la concertation entre les partenaires sociaux, d’une part, et à la concertation entre les partenaires sociaux et le gouvernement, d’autre part, de réelle chances d’aboutir, avec un calendrier et un ordre du jour précis. Avant la fin de ce mois, nous pourrons organiser une nouvelle réunion entre le Groupe des Dix et le gouvernement. Je sais que la concertation ne sera pas facile mais j’ai constaté hier que la volonté politique de faire des efforts pour progresser était bien présente. C’est positif.

Malgré plusieurs atouts indéniables, la Belgique est elle aussi un pays vulnérable. Tout d’abord, le niveau de notre chômage est inquiétant. Ensuite, les dépenses publiques sont beaucoup trop élevées et continuent à croître. Enfin, notre dette est astronomique. Il ne faut donc pas sous‑estimer la gravité de la situation. Nous sommes déterminés à y remédier en assainissant nos finances, en créant des emplois et en restaurant la compétitivité. Ces mesures sont interdépendantes et doivent créer un effet boule de neige en faveur de la prospérité.

We moeten onze openbare financiën saneren. De volledige budgettaire sanering is gerealiseerd, in overeenstemming met onze Europese engagementen, dankzij de besparingen in de openbare uitgaven. Dat is niet gemakkelijk maar er werden duidelijke en verantwoordelijke keuzes gemaakt. De nieuwe ontvangsten, de nieuwe belastingen worden voor honderd procent gebruikt om de nieuwe maatregelen op het vlak van competitiviteit, de koopkracht en de herwaardering van het ‘welzijnsbudget’ te ondersteunen. Die keuze vormt een eerste belangrijke stap, ten belope van 2,8 miljard, met het vooruitzicht op een tax shift.

Om de schuldtrend om te keren zijn we de weg ingeslagen van de hervormingen en met dat doel voor ogen willen we uiteraard de werkgelegenheid en de economie op gang brengen, niet alleen door maatregelen voor lastenverlagingen, maar ook door het statuut van de zelfstandige aantrekkelijker te maken van, door gepensioneerden voortaan toe te staan te werken zonder inkomensbeperking, en door de reglementering van de arbeidsmarkt te versoepelen, bijvoorbeeld door de werktijden op jaarbasis te berekenen of te zorgen voor versoepelingen in de horecasector of de bouw.

De daling van de lasten op arbeid is historisch: vier miljard euro op korte termijn om te trachten onze competitiviteitshandicap op te vangen.

Nous devons assainir nos finances publiques. L’intégralité de l’assainissement budgétaire est réalisée, conformément à nos engagements européens, grâce à des économies dans les dépenses publiques. Ce n’est pas chose aisée mais des choix clairs et responsables ont été faits. Les recettes nouvelles, les nouveaux impôts qui ont été décidés sont à cent pour cent utilisés pour soutenir les nouvelles mesures en matière de compétitivité, de pouvoir d’achat et de valorisation des enveloppes « bien‑être ». Ce choix constitue un premier pas important, à concurrence de 2,8 milliards d’euros, dans la perspective d’un tax shift, d’un glissement de fiscalité.

Pour inverser la tendance de l’endettement, nous nous sommes engagés sur le chemin des réformes et dans cette optique, nous voulons évidemment relancer l’emploi et la compétitivité, non seulement par des mesures de baisse des charges mais aussi par le renforcement de l’attractivité du statut de l’indépendant, par le travail des pensionnés, dorénavant autorisé sans limites de rémunérations et, plus fondamentalement, en engageant des réformes pour lutter contre les rigidités du marché du travail comme, par exemple, l’annualisation du temps de travail ou des assouplissements dans le secteur de l’Horeca ou de la construction, par exemple.

La baisse des charges sur le travail est historique – et je mesure le terme choisi : quatre milliards d’euros à court terme pour tenter de résorber notre handicap de compétitivité.

Deze regering zal ook de fiscaliteit hervormen. De fiscale en parafiscale druk zal niet toenemen en de lasten op arbeid moeten dalen.

De regering heeft eerst en vooral beslist alle inspanningen toe te spitsen op een vermindering van de arbeidskosten via een reeks maatregelen. Vanaf 2015 zal het nominale tarief van de patronale lasten geleidelijk van 33 procent naar 25 procent dalen om de ondernemingen te ondersteunen en de groei weer aan te zwengelen. We zullen ook een aanzienlijke administratieve vereenvoudiging doorvoeren.

Ce gouvernement réformera aussi la fiscalité. La pression fiscale et parafiscale n’augmentera pas et les charges pesant sur le travail doivent diminuer.

Le gouvernement a avant tout décidé de concentrer tous les efforts sur une diminution des coûts du travail par le biais d’une série de mesures. À partir de 2015, le tarif nominal des charges patronales diminuera progressivement de 33 à 25 pour cent afin de soutenir les entreprises et de stimuler de nouveau la croissance. Nous procéderons aussi à une importante simplification administrative.

Vanaf deze maand zullen we de aftrekbare forfaitaire kosten verhogen om de koopkracht van de actieve bevolking te ondersteunen. In het bijzonder de lage en middelmatige inkomens worden beoogd om de strijd te voeren tegen de werkloosheidsval.

Energie is de motor van de economie. Wegens het structurele gevaar op black‑outs de komende winters hebben we ook op dat vlak duidelijke keuzes gemaakt met de verlenging van de levensduur van de reactoren Doel 1 en Doel 2. De eerste maatregelen zijn, in overeenstemming met het regeerakkoord, vóór eind 2014 genomen.

Uiteraard willen we vooruitgang blijven boeken. Zo plannen we de invoering van een norm en van een echte energiestrategie. Daarvoor zal de samenwerking met de deelstaten essentieel zijn.

Voorts moet het belang van het pensioenvraagstuk worden onderstreept. Elke maand gaan 10 000 mensen met pensioen. Het jaarbudget explodeert: 25 miljard euro zeven jaar geleden, bijna 40 miljard vandaag. Om het huidige pensioenbedrag te waarborgen en ervoor te zorgen dat de werkenden van vandaag op een waardig pensioen kunnen rekenen, zijn we ervan overtuigd dat we de sector structureel moeten hervormen. Dat moet gespreid in de tijd gebeuren.

België heeft een pensioensysteem uitgewerkt in 1925. De wettelijke leeftijd bedroeg toen 65 jaar en de gemiddelde levensverwachting was 58 jaar. Op dit moment bedraagt de levensverwachting, gelukkig, 81 jaar, en de wettelijke pensioenleeftijd 65 jaar. We willen die op 67 jaar brengen vanaf 2030. Daarbij zullen we uiteraard aandacht hebben voor de inwerkingtreding, voor de moeilijke beroepen en voor de loopbanen van 45 jaar. Er zal rekening worden gehouden met een zeer grote marge voor overleg met de sociale partners.

Par ailleurs, dès ce mois de janvier 2015, nous augmenterons les frais forfaitaires déductibles pour soutenir le pouvoir d’achat des actifs ; les bas et les moyens salaires seront ciblés, particulièrement pour tenter de lutter contre les pièges à l’emploi.

L’énergie est le sang de l’économie. En raison de menaces structurelles de black‑out pendant les prochains hivers, nous avons, là aussi, posé des choix clairs en optant pour la prolongation de la durée de vie des réacteurs de Doel 1 et Doel 2. Les premières mesures ont été prises, conformément à l’accord de gouvernement, avant la fin de l’année 2014.

Bien entendu, nous voulons continuer à progresser. Ainsi, nous envisageons la mise en place d’une norme et d’une véritable stratégie énergétiques ; pour ce faire, la collaboration avec les entités fédérées aura toute son importance.

Par ailleurs, il faut souligner l’importance de l’enjeu des pensions. Chaque mois, 10 000 personnes sont pensionnées ; le budget annuel explose : 25 milliards d’euros voici sept ans, près de 40 milliards d’euros aujourd’hui. Pour garantir le montant actuel des pensions et assurer aux actifs d’aujourd’hui un accès fiable à une pension digne, nous sommes convaincus de devoir engager une réforme structurelle de ce secteur, échelonnée dans le temps.

La Belgique a élaboré son système de retraite en 1925 ; l’âge légal était à l’époque de 65 ans et l’espérance de vie moyenne de 58 ans. Au moment où nous parlons – et je m’en réjouis –, l’espérance de vie est de 81 ans et l’âge légal de la retraite de 65 ans. Nous voulons porter ce dernier à 67 ans à partir de 2030, avec des entrées en vigueur, avec une préoccupation pour les métiers pénibles, avec les 45 ans de carrière et avec un très grand espace pour la concertation avec les partenaires sociaux.

Onze sociale zekerheid is het resultaat van een lange geschiedenis van strijd en vooruitgang. Het is onze plicht om de duurzame financiering ervan te garanderen. Met onze hervormingen willen we die solidariteitsmechanismen consolideren.

We garanderen de financiering van de sociale zekerheid en van een groei van 1,5% bovenop de inflatie. Dat stemt overeen met een groei van 2,2% voor volgend jaar, of een stijging met 1,2 miljard euro in vergelijking met vandaag. Er wordt dus niet in de budgetten gesneden.

Bijna 15% van de Belgen leeft onder de armoedegrens, een situatie ons land onwaardig. We gaan een sterke verbintenis aan: de laagste sociale uitkeringen zullen worden opgetrokken tot de Europese armoedegrens. De welvaartsenveloppes voor 2015‑2018 en 2019‑2020 zullen voor meer dan 100% worden besteed. Het gaat om enveloppes van 1,2 miljard euro, dat is een stijging met meer dan een half miljard euro in vergelijking met de vorige regeerperiode.

Ons regeerprogramma is dus op de toekomst gericht, voor de huidige én voor de toekomstige generaties. Het stoelt op een heldere diagnose van de economische en sociale toestand van ons land, zonder enige dramatisering, maar we maken ons ook geen illusies.

Onze plicht bestaat erin de voorwaarden voor welvaart te creëren teneinde de sociale vooruitgang aan te zwengelen. We willen vandaag al passende antwoorden bieden op de uitdagingen van morgen. We willen een maatschappij die mogelijkheden opent, waar vrijheid rijmt op solidariteit en waar elkeen zijn plaats kan vinden en zijn kans kan grijpen.

Onze meerderheid zet een koers uit. We durven duidelijke keuzes te maken. We nemen verantwoordelijke beslissingen.

We willen ons land moderniseren dankzij structurele hervormingen, zonder dat we iemand in de kou laten staan.

Niets doen is achteruit gaan. We wijzen fatalisme en immobilisme resoluut af.

Notre sécurité sociale est le fruit d’une longue histoire de combats et de progrès. Nous avons le devoir d’en garantir le financement durable. Nous voulons consolider ces mécanismes de solidarité à l’aide de nos réformes.

Nous garantissons le financement de la sécurité sociale. Une croissance de 1,5% au‑delà de l’inflation est assurée. Cela correspond à une croissance de 2,2% pour l’année prochaine, soit une augmentation de 1,2 milliard d’euros par rapport à la situation actuelle. Il n’y aura donc aucune coupe sombre budgétaire.

Près de 15% des Belges vivent sous le seuil de pauvreté ; cette situation est indigne de notre pays. Nous prenons un engagement fort : les allocations sociales minimales seront portées au niveau du seuil de pauvreté européen. Les enveloppes « bien‑être » 2015‑2018 et 2019‑2020 seront affectées à plus de 100%. Il s’agit d’enveloppes de 1,2 milliard d’euros, soit une augmentation de plus d’un demi‑milliard par comparaison avec la législature précédente.

Notre programme de gouvernement est donc tourné vers l’avenir, pour les générations actuelles et pour les générations futures. Il se fonde sur le diagnostic lucide de la situation économique et sociale de notre pays, sans dramatisation mais sans illusion.

Notre devoir c’est de créer les conditions de la prospérité pour développer le progrès social. Nous voulons apporter dès aujourd’hui des réponses pertinentes aux défis de demain. Nous voulons une société qui ouvre le champ du possible, une société où liberté rime avec solidarité pour que chacun trouve sa place et puisse saisir sa chance.

Notre majorité fixe un cap. Nous osons opérer ces choix clairs. Nous prenons des décisions responsables.

Nous voulons moderniser notre pays grâce à des réformes structurelles, sans laisser personne au bord du chemin.

Ne rien faire c’est reculer. Nous refusons résolument le fatalisme et l’immobilisme.

Ik besef zeer goed dat we geen gemakkelijke weg hebben gekozen. We willen een nieuw bladzijde schrijven in de geschiedenis, een sterkere en rechtvaardiger, maar ook een meer solidaire maatschappij opbouwen, een maatschappij die eenieder de kans biedt zich te ontplooien en zijn dromen waar te maken. Dat project willen we steunen. Dat is de zin van ons engagement. (Applaus)

Je mesure bien que nous n’avons pas choisi un chemin facile. Nous voulons écrire une nouvelle page tournée vers l’avenir, construire une société plus forte, plus juste mais aussi plus solidaire, une société qui donne à chacun la chance de s’épanouir et de se rapprocher de ses rêves. Voilà le projet que nous voulons porter. Voilà le sens de notre engagement. (Applaudissements)

De voorzitster. – Ik open het debat.

Mme la présidente. – L’heure est maintenant au débat.

Ik herhaal dat het Bureau heeft beslist dat elke fractie 30 minuten spreektijd krijgt.

Je rappelle que le Bureau a décidé que chaque groupe disposera de 30 minutes de temps de parole.

De heer Philippe Mahoux (PS). – Gewoonlijk kwam de eerste minister de regeringsverklaring voorlezen in onze assemblee nadat hij ze had voorgesteld in de Kamer. Hij deed dat volgens sommigen uit respect voor de Senaat en volgens anderen uit overtuiging van het bicamerale karakter van onze federale structuur. Dat was nu echter niet het geval. We waren dan ook benieuwd wat de verklaring van de eerste minister vandaag zou inhouden.

Gelet op de omstandigheden heeft die inhoud ons niet verbaasd. Ik wil in de eerste plaats hulde brengen aan het voortreffelijke werk dat de politie- en de inlichtingendiensten de voorbije dagen hebben geleverd, al hebben sommigen de jongste maanden systematisch twijfels geuit over hun efficiëntie. Net als de eerste minister wil ik dus hulde brengen aan deze diensten en hun efficiëntie. Het werk dat ze de voorbije vierentwintig uur in ons land hebben verricht, moet zeker worden voortgezet. Het was buitengewoon positief voor de strijd tegen het terrorisme. Toch mogen we nog niet helemaal gerust zijn, het werk moet worden voortgezet.

We zijn geschokt door de afschuwelijke aanslagen die vorige week in Frankrijk werden gepleegd. De hele wereld werd op brutale en radicale wijze geconfronteerd met de vreselijke realiteit van het terrorisme en het radicalisme. Al onze burgers, alle regeringen van ons land, de politici en de verenigingen hebben een enorme verantwoordelijkheid.

Nu moeten we snel, maar ook doordacht efficiënte oplossingen vinden voor de bescherming van onze burgers. Zoals Manuel Valls, de eerste minister van Frankrijk gezegd heeft, zijn er uitzonderlijke maatregelen, maar geen uitzonderingsmaatregelen nodig. Ze moeten oog hebben voor de rechten en vrijheden van elkeen, inzonderheid de persvrijheid en de verantwoordelijke solidariteit die de haat en de angst overstijgt.

Om te strijden tegen terrorisme en radicalisme moeten de betrokken diensten absoluut de nodige middelen krijgen, zodat ze de mogelijkheden van ons wetgevend arsenaal reeds kunnen gebruiken. Wij menen in elk geval dat de besparingen die de regering wil opleggen aan de overheidsdiensten, en waar wij overigens volledig tegen gekant zijn, absoluut niet mogen gelden voor de diensten die betrokken zijn bij de strijd tegen terrorisme en radicalisme.

Concreet lijkt het ons wenselijk beter te strijden tegen het radicalisme in de gevangenis. Eén van de maatregelen die de eerste minister heeft aangekondigd, heeft daarop betrekking. In dat opzicht pleiten wij ook voor een betere opleiding van het gevangenispersoneel. Indoctrinatie en het aanzetten tot haat, op welke wijze ook, zijn onaanvaardbaar en de politiesamenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie is van het hoogste belang.

Wij pleiten dus voor een systematische verdieping van deze samenwerking. Er moet worden opgetreden. Er is vanzelfsprekend nood aan een doorgedreven samenwerking en een zo ruim mogelijke consensus. Voor een reeks maatregelen krijgt de regering onze steun. Het wetgevend arsenaal moet worden versterkt, het internet moet worden gecontroleerd en het aanzetten tot haat en geweld moet worden veroordeeld. Daarbij mogen de eerbiediging van het privéleven en van de individuele vrijheden niet uit het oog worden verloren.

Op lokaal niveau moet ook preventief worden opgetreden samen met de lokale autoriteiten, maar men moet ook eindelijk ophouden met de systematische tegenstelling tussen de onontbeerlijke repressie en de even fundamentele preventie. In dat opzicht wees de eerste minister op de belangrijke rol van de deelstaten. Ik denk inderdaad dat zij initiatieven moeten nemen. Ik zeg dit zonder enige partijdigheid. Ik denk overigens dat minister‑president Demotte in de Franse Gemeenschap reeds voorstellen gedaan heeft en initiatieven genomen heeft.

We wijzen ook op de noodzaak om de bescherming van de symbolische plaatsen te versterken, die uiteraard potentiële doelwitten zijn. Het verheugt ons overigens dat dit al opgenomen is in de twaalf voorstellen van de regering.

Een deel van de gruwelijke incidenten in Parijs was specifiek tegen de joodse gemeenschap gericht. Los van de aanslagen die ingegeven zijn door radicalisme en religieus fundamentalisme, hadden bepaalde aanslagen een zuiver antisemitische reden en beoogden ze niet specifiek de vrijheid van denken. Dat moeten we blijven herhalen.

De hervorming van 2014 is zeker niet wat wij ervan verwacht hadden voor de Senaat, en we zijn niet de enigen. Sommigen wilden veel verder gaan, vooral bepaalde fracties die ik als ‘senatocidair’ heb bestempeld, en die nu nog aanwezig zijn. Anderen meenden dat ons federaal stelsel net als in alle federale Staten op een bicameraal systeem moet steunen.

De eerste minister wees erop dat hij gehecht is aan het bicamerisme en preciseerde dat de hervorming van onze instellingen moet worden uitgevoerd, de hele hervorming en niets meer dan de hervorming; wat ook altijd onze doelstelling was.

Wij moeten ons voortdurend verdedigen tegen de leden van de meerderheid opdat de Senaat zijn opdracht zou kunnen vervullen. Tijdens alle vergaderingen van het Bureau van de Senaat en in de commissiebijeenkomsten moeten we strijd leveren tegen degenen die beknibbelen op het werk van de Senaat. Ik wil geen polemiek aangaan, maar ik vraag de eerste minister ons die moeilijkheden te besparen. Als leider van deze meerderheid kan hij dat.

De Senaat werkt binnen de krijtlijnen van het institutioneel akkoord.

Ik denk dat het echt nodig is dat we dat akkoord uitvoeren. De Senaat oefent zijn bevoegdheden uit, vooral zijn Europese bevoegdheden. Op Europees vlak neemt de Senaat zeer actief deel aan de internationale parlementaire assemblees.

Over het herstel van de economie en het gevolg daarvan voor de werkgelegenheid heb ook ik tweemaal gesproken op de vergadering van het Adviescomité voor de Europese aangelegenheden.

Dat herstel vergt een bijdrage van de lidstaten om het voorstel‑Juncker uit te voeren – de 320 miljard euro en de 21 miljard euro hefboomeffect – en de structuurfondsen te mobiliseren. Wij pleiten ervoor dat die bijdragen vrijgesteld worden voor het berekenen van het begrotingstekort en voor de berekening van het bedrag van de schuld.

In een internationale assemblee waarop alle Europese parlementen aanwezig waren, de COSAC, was het stemgedrag van de Belgische delegatie niet eenparig: een lid van één van de regeringspartijen heeft een negatieve stem uitgebracht en ging daarmee in tegen het herstelbeleid.

Ik wens terug te komen op enkele punten van de verklaring van de eerste minister over sociaaleconomische kwesties. Er moeten duidelijk inspanningen worden geleverd, maar wij vinden dat ze niet billijk verdeeld worden en dat het altijd dezelfden zijn die ze leveren. Ik verwijs naar de inspanning die gevraagd wordt van de werknemers en de uitkeringsgerechtigden via de indexsprong, waarover men blijft spreken, maar die resoluut wordt afgewezen. In de huidige conjunctuur is het moeilijk om te bepalen wanneer die indexsprong zal plaatsvinden. Het signaal dat de regering geeft aan de werknemers en de uitkeringsgerechtigden door te weigeren hun lonen en sociale uitkeringen te koppelen aan de evolutie van de levensduurte, die bepalend is voor de koopkracht, vinden wij totaal negatief.

Niet alleen de indexsprong vermindert de koopkracht van de bevolking. Voor de komende jaren is een nieuwe periode van loonmatiging aangekondigd. We hebben gehoord dat enige nuanceringen mogelijk zijn, maar niet op het vlak van de indexsprong, die een taboe blijft voor de regering, en ook voor ons, maar dan in omgekeerde zin.

Deze maatregelen zullen de zwaksten volop treffen: oudere werknemers, vrouwen met kinderen ten laste, die dikwijls alleenstaand zijn en soms deeltijds werken omdat ze geen andere keuze hebben, jongeren, personen die onvrijwillig inactief zijn, zoals werklozen en invaliden.

Ik kom dan tot de welvaartsenveloppes die voor 100% zullen worden toegewezen, wat de regering bestempelt als een sociale trofee. Wanneer één van onze eisen wordt ingewilligd, zouden we ongelijk hebben om erover te klagen, maar het voorstellen als een specifieke maatregel van de regering stemt niet overeen met de realiteit.

We dachten wel dat de eerste minister het ook zou hebben over de pensioenhervorming. Ik zal daarover twee belangrijke beschouwingen geven.

De wettelijke pensioenleeftijd zou niet de hoofdbekommernis moeten zijn, behalve voor deze regering die de abrupte verhoging ervan als een symbool hanteert. Net als de sociale partners en de gehele politieke en sociale wereld weet de eerste minister dat het erop aankomt de inzetbaarheid van de oudste werknemers te verhogen. In de plaats van de pensioenleeftijd te verhogen als symbool of zelfs als provocatie, moeten er maatregelen worden genomen om de werknemers die nog kunnen werken, in staat te stellen om langer te werken. In dat opzicht kan niet gezegd worden dat de maatregelen die de regering genomen heeft, hun tewerkstelling bevorderen.

De verlagingen van de werkgeversbijdragen vervat in het competitiviteitspact, de verhoging van de werkbonus voor de lage lonen of de welvaartsenveloppe, die reeds ingeschreven is in de wet en elke twee jaar de uitkeringen verhoogt, zijn maatregelen van de vorige regering.

Wat de pensioenproblematiek betreft, heeft de regering de premie afgeschaft die toegekend werd aan personen die langer wensen te werken.

Het is nodig om volledig rekening te houden met de zwaarte van het werk. Ik kijk met belangstelling uit naar de concrete manier waarop u dat element in aanmerking zult nemen.

De eerste minister wees terecht op de stijging van de levensverwachting. Die heeft zeker een budgettaire weerslag op de pensioenproblematiek. In plaats van vast te houden aan naakte cijfers, moet men echter veeleer denken aan de gevolgen van de zwaarte van het werk op de levenskwaliteit.

De eerste minister had het, met zijn zin voor understatements, over de ‘niet‑afschaffing van de verhoging van het budget’.

Wanneer men het heeft over een groeicijfer van de begroting voor gezondheidszorg en men vermindert dat groeicijfer, kan men inderdaad van oordeel zijn dat niet geraakt werd aan de verhoging van het budget. De verhoging bedroeg 3,5%, wat essentieel is om de toegankelijkheid van de gezondheidszorg voor elkeen en de kwaliteit van de gezondheidszorg te verhogen.

Ik kom tot de noodzakelijke inspanningen, waarnaar de eerste minister overigens zelf verwees. Die inspanningen zouden billijk moeten worden verdeeld, maar we stellen vast dat dit niet het geval is. Onder de vorige regering zijn inspanningen goedgekeurd om lasten op arbeid te verschuiven naar kapitaal.

De eerste minister kondigt aan dat misschien iets kan worden gedaan tijdens de begrotingscontrole. Er wordt veel gesproken over de tax shift, ook binnen de regering, maar er wordt geen akkoord bereikt. Wij denken dat de tax shift, de zo beloofde fiscale hervorming om de inspanning te verschuiven naar het kapitaal ten bate van de werkgelegenheid en de kleine en middelgrote ondernemingen, door de verlichting van de lasten op de werknemers, geen realiteit is: ze staat niet in de regeringsverklaring. De eerste minister belooft dat het beter zal gaan bij de begrotingscontrole, maar beloften zijn maar bindend voor degenen die ze doen.

Dat ons land een economisch en sociaal model heeft kunnen uitwerken, dat het een zeer goede plaats bezet heeft op de welzijnsindex, is het gevolg van het feit dat het begrip verantwoordelijke solidariteit ten opzichte van vrouwen en mannen die moeilijkheden ondervinden, ten opzichte van de werknemers, van de gehele bevolking, decennialang aanwezig was in het beleid.

Nadat we de eerste minister horen verwijzen hebben naar de regeringsverklaring, kunnen we alleen maar denken aan bepalingen die strijdig zijn met een welzijn dat gedeeld wordt door de gehele bevolking.

We moeten samenwerken om de waarden van het samen leven te verdedigen. Een duurzame veiligheid is enkel mogelijk in een rustige, rechtvaardige en solidaire samenleving. Vorige zondag zijn in de straten van Parijs, Brussel en andere steden miljoenen burgers samengekomen. De democratie heeft haar kracht getoond tegen het fanatisme. De komende maanden moeten we terugdenken aan de les van vorige zondag. De barbaarse daden mogen ons niet verdelen, wat nochtans de bedoeling is van de daders. We moeten opletten dat we niet alles op één hoop gooien; de islam is niet hetzelfde als het radicale islamisme. We moeten scherpzinnig een verschil maken tussen intelligentie en moordende dwaasheid, en de menselijkheid laten zegevieren op de wreedheid.

De redactie van Charlie Hebdo was een plaats van intelligentie en menselijkheid, ook al was ze subversief. Subversie op zich betekent echter geen gevaar voor degenen die onze gemeenschappelijke waarden van solidariteit, vrijheid en gelijkheid delen.

We moeten de persvrijheid, de kunstenaars, de scheppers verdedigen. We moeten deze cultuur in ruime zin verdedigen, deze cultuur die maakt dat we, ook al zijn we verschillend, vrij zijn om te spreken, te geloven of niet te geloven. Deze vrijheid die de basis is van onze samenleving, stuurt en bepaalt het debat. Dat is het enige middel, niet om ons met respect te overtuigen, niet om volledig overeen te stemmen, maar wel om een dialoog tot stand te brengen. Dit debat vergt respect voor deze vrijheid van denken. In onze democratie is geen plaats voor een dogmatische visie.

In onze democratische samenleving is geen plaats voor belemmeringen van de vrijheid van meningsuiting.

Hoewel godslastering volgens sommigen een belediging kan zijn, denk ik dat iedereen zich op een bepaald ogenblik beledigd kan voelen. De definitie van godslastering kan verschillen naargelang van onze overtuigingen. Ik denk dat er geen belemmering mag zijn van de vrijheid van gedachte, het vrije spreekrecht, de vrijheid van meningsuiting, behalve wanneer het gaat om het aanzetten tot geweld.

Ik denk in elk geval dat we in onze assemblee daarover een ruime consensus kunnen vinden.

Tot besluit een boutade: de eerste minister heeft eraan herinnerd dat de Senaat eeuwige roem verworven heeft. We kunnen het alleen maar eens zijn met die woorden.

M. Philippe Mahoux (PS). – Après avoir présenté la déclaration gouvernementale à la Chambre, le premier ministre avait pour habitude de venir la lire devant notre assemblée. Il le faisait soit, selon les uns, par déférence pour le Sénat soit, pour les autres, par conviction que notre structure fédérale est bicamérale. Cela n’a toutefois pas été le cas cette fois. On pouvait dès lors s’interroger sur le contenu de la déclaration du premier ministre, aujourd’hui devant nous.

Étant donné les circonstances, ce contenu ne nous a pas étonnés. Vous me permettrez de rendre tout d’abord hommage au travail des services de police et de renseignement qui ont accompli, au cours des derniers jours, un travail remarquable, même si, au cours de ces derniers mois, d’aucuns ont systématiquement émis des doutes quant à leur efficacité. Je voudrais donc, comme vous l’avez fait, monsieur le premier ministre, rendre hommage à ces services et à leur efficacité. Le travail qu’ils ont accompli dans notre pays au cours de ces dernières vingt‑quatre heures doit incontestablement se poursuivre. Il a été extrêmement positif dans la lutte contre le terrorisme. Cela ne doit toutefois pas nous rassurer complètement et le travail doit être poursuivi.

Les actes horribles perpétrés la semaine dernière en France nous heurtent. Le monde entier est confronté de manière brutale et radicale à la réalité insupportable que représentent le terrorisme et le radicalisme. La responsabilité de l’ensemble de nos concitoyens, de tous les gouvernements de notre pays, des responsables politiques et de ceux des associations est énorme.

Nous devons maintenant trouver des solutions efficaces, rapidement mais aussi de manière réfléchie. Ces solutions doivent avoir pour fil rouge la protection de nos concitoyens. Comme l’a dit Manuel Valls, le premier ministre français, il faut des mesures exceptionnelles mais pas des mesures d’exception. Elles doivent intégrer les droits et libertés de tout un chacun, notamment la liberté de la presse et la solidarité responsable qui transcende la haine et la peur.

Pour lutter contre le terrorisme et le radicalisme, il faut impérativement octroyer les moyens nécessaires aux services concernés de manière à ce qu’ils puissent déjà utiliser ce que contient notre arsenal législatif. Vous comprendrez donc, monsieur le premier ministre, qu’il nous paraît en tout état de cause que les économies que votre gouvernement prévoit dans les services publics et auxquelles nous sommes d’ailleurs globalement opposés, ne doivent certainement pas concerner les services liés à la lutte contre le terrorisme et le radicalisme.

De manière concrète, il nous paraît indiqué de mieux lutter contre le radicalisme en prison. Une des mesures que vous avez annoncées prévoit ce type de travail. À ce sujet, nous plaidons également pour un renforcement de la formation du personnel pénitentiaire. L’endoctrinement et l’incitation à la haine, de quelque manière que ce soit, sont inacceptables et la collaboration policière entre les États de l’Union européenne est prioritaire.

Nous plaidons donc, comme vous l’avez évoqué, pour une intensification systématique de cette coopération. Il faut agir. Bien entendu, une collaboration approfondie et un consensus le plus large possible est nécessaire. Pour une série de mesures, vous aurez notre soutien. S’il faut renforcer l’arsenal législatif, contrôler l’internet et condamner l’incitation à la haine et à la violence, il faut garder à l’esprit le respect de la vie privée et les libertés individuelles.

Il convient également d’agir préventivement au niveau local avec les autorités locales, mais il faut aussi que l’on cesse une fois pour toutes d’opposer systématiquement le travail indispensable de répression au travail de prévention tout aussi fondamental. À cet égard, vous avez évoqué le rôle important des entités fédérées. Je pense effectivement que ces entités doivent prendre des initiatives. Je veux le dire ici sans esprit partisan. Je pense du reste qu’en Fédération Wallonie‑Bruxelles, le ministre‑président Demotte a déjà fait des propositions et pris des initiatives.

Nous insistons également sur la nécessité de renforcer la protection des lieux symboliques qui sont évidemment des cibles potentielles. Nous nous réjouissons d’ailleurs que cela figure dans vos douze propositions.

Une partie des incidents horribles à Paris visait spécifiquement la communauté juive. Je pense qu’il faut le dire et le répéter : indépendamment des attentats qui prennent leurs sources dans le radicalisme et le fondamentalisme religieux, certains attentats avaient une motivation strictement antisémite et ne visaient pas spécifiquement la liberté de pensée.

J’en viens à votre intervention sur notre assemblée. La réforme de 2014 n’est certainement pas celle dont nous rêvions pour le Sénat et nous n’étions pas les seuls. D’aucuns voulaient aller beaucoup plus loin, en particulier certains groupes que j’avais qualifiés de « sénaticides » ; ils sont toujours présents. D’autres considéraient que notre système fédéral devait reposer, comme tous les États fédéraux, sur un système bicaméral.

Vous avez rappelé l’attachement que vous accordez au bicaméralisme en précisant, ce qui a toujours été notre objectif, que ce qui devait être appliqué, c’était la réforme de nos institutions, toute la réforme et rien que la réforme, ni plus ni moins.

Monsieur le premier ministre, nous sommes sans cesse obligés de nous défendre contre des membres de votre majorité, afin que le Sénat puisse remplir sa mission. À longueur de réunions du Bureau du Sénat ou de nos réunions de commission, nous devons lutter contre ceux qui mégottent sur le travail du Sénat. Sans vouloir polémiquer, essayez de nous épargner ces difficultés, et vous en avez la possibilité en votre qualité de premier ministre de cette majorité.

Le Sénat travaille, monsieur le premier ministre, et il travaille dans les lignes et dans la trace que vous venez de rappeler, c’est‑à‑dire en fonction de l’accord institutionnel.

Je pense qu’il est indispensable que nous continuions à appliquer cet accord. Le Sénat exerce ses compétences, notamment ses compétences européennes. Sur le plan européen, le Sénat participe de manière très active et reconnue aux assemblées parlementaires internationales.

La relance et l’effet de la relance sur l’emploi, que vous venez d’évoquer, j’en ai aussi parlé à deux reprises en réunion du Comité d’avis des Affaires européennes.

Cette relance nécessite une participation des États membres pour mettre en œuvre la proposition Juncker – les 320 milliards d’euros et les 21 milliards d’euros d’effet levier – et le problème des fonds structurels. Nous plaidons pour que ces participations soient immunisées dans le calcul du déficit budgétaire et dans le calcul du montant de la dette.

À cet égard, je dois vous rappeler qu’au cours d’une assemblée internationale réunissant l’ensemble des parlements européens, la COSAC, le vote de la délégation belge n’a pas été unanime : un membre d’un des partis de votre coalition a émis un vote négatif sur ce sujet, allant ainsi à l’encontre d’une politique de relance.

Venons‑en à quelques points précis de votre déclaration, sur le plan socioéconomique. S’il est clair que des efforts doivent être faits, il nous apparaît que vous ne les répartissez pas équitablement et que ce sont toujours les mêmes qui les fournissent. J’évoque l’effort imposé aux travailleurs et aux allocataires sociaux par le saut d’index, sur lequel vous vous obstinez et qui fait l’objet de notre part et de l’ensemble des travailleurs d’un refus catégorique. La conjoncture est telle que ce saut d’index surviendra à un moment impossible à déterminer. Nous considérons cependant comme totalement négatif le signal que vous donnez aux travailleurs et aux allocataires sociaux en refusant de lier les salaires et les allocations sociales à l’indice du coût de la vie, lequel est déterminant pour le pouvoir d’achat.

Il n’y a pas que le saut d’index qui réduit le pouvoir d’achat de la population. Une nouvelle période d’austérité salariale est annoncée pour les années à venir ; nous avons entendu qu’il pourrait y avoir quelques nuances à cet égard, indépendamment de la problématique du saut d’index qui reste pour vous un tabou, mais dans le sens inverse du nôtre.

De nouveau, ces mesures toucheront de plein fouet les personnes les plus fragiles : les travailleurs âgés, les femmes souvent isolées avec des enfants à charge, travaillant parfois à temps partiel parce qu’elles n’ont pas d’autre choix, les jeunes, les personnes contraintes à l’inactivité, comme les chômeurs et les invalides.

Venons‑en aux enveloppes bien‑être qui seront affectées à 100%, ce que votre gouvernement brandit comme un trophée social. Certes, quand une de nos exigences est rencontrée, nous aurions tort de nous en plaindre, mais la présenter comme une mesure spécifique de votre gouvernement ne correspond pas à la réalité.

Nous nous doutions, monsieur le Premier ministre, que vous aborderiez la réforme des pensions. J’émettrai deux considérations majeures.

L’âge légal de la pension ne devrait pas être la préoccupation centrale… sauf pour votre gouvernement qui brandit comme un symbole son relèvement brutal. En réalité, et vous le savez, à l’instar des interlocuteurs sociaux et de l’ensemble du monde politique et social, c’est augmenter l’employabilité des travailleurs les plus âgés qui importe. Au lieu de relever, en guise de symbole voire de provocation, l’âge de la pension, il faut prendre les mesures permettant aux travailleurs encore en état de le faire de travailler plus longtemps. À cet égard, on ne peut pas dire que les mesures que vous avez prises favorisent le maintien au travail.

Quant aux réductions de cotisations patronales prévues dans le pacte de compétitivité, le renforcement du bonus à l’emploi pour les bas salaires ou l’enveloppe bien‑être qui, elle, est déjà inscrite dans la loi et qui augmente les allocations tous les deux ans, ce sont des mesures du précédent gouvernement.

S’agissant de la problématique des pensions, vous avez supprimé la prime accordée aux personnes qui souhaitaient travailler plus longtemps.

Je voudrais évoquer la nécessité de la prise en compte complète de la pénibilité. J’attends avec intérêt la manière concrète dont vous allez prendre cet élément en compte.

Vous avez évoqué avec raison, monsieur le premier ministre, l’augmentation de l’espérance de vie. Elle a, sans nul doute, un impact budgétaire sur la problématique des pensions. Mais plutôt que de s’attacher à des chiffres bruts, c’est la qualité de vie qu’il faut prendre en compte, liée bien entendu à la pénibilité de la vie professionnelle.

Dans les soins de santé, vous avez parlé, avec votre sens de la litote, de « non‑suppression d’augmentation de budget ».

Quand on parle d’un chiffre de croissance du budget des soins de santé et que l’on réduit ce chiffre de croissance, on peut considérer que l’on n’a pas supprimé l’augmentation du budget. Mais le taux d’augmentation du budget était de 3,5%, ce qui est fondamental pour la qualité et l’accessibilité aux soins de santé. Je le dis avec force.

J’en viens aux efforts nécessaires que vous avez d’ailleurs vous‑même évoqués. Ils devraient être équitablement répartis. Or, force est de constater que ce n’est pas le cas. Des efforts ont été consentis sous le précédent gouvernement pour transférer vers le capital la charge qui pesait sur le travail.

Vous annoncez, de votre côté, que quelque chose pourra être fait lors du contrôle budgétaire. On discute beaucoup de la tax shift, y compris au sein de votre gouvernement sans qu’il parvienne à un accord. Nous pensons que la tax shift, la réforme fiscale tant promise pour rééquilibrer l’effort vers le capital au profit de l’emploi et des petites et moyennes entreprises, en allégeant le poids qui pèse sur les travailleurs, n’est pas une réalité ; elle ne se trouve pas dans la déclaration gouvernementale. Vous promettez alors que les choses s’amélioreront lors du contrôle budgétaire. Mais les promesses n’engagent que ceux qui les font.

Si notre pays a pu élaborer un modèle économique et social, s’il a occupé une très bonne position dans le classement mondial du bien‑être, c’est parce que le concept de solidarité responsable à l’égard des femmes et des hommes confrontés à des difficultés, à l’égard des travailleurs, de l’ensemble de la population, a été présent durant des décennies.

Vous avez rappelé le contenu de la déclaration gouvernementale, et après vous avoir entendu, on ne peut que penser à des dispositions en rupture avec un bien‑être partagé par l’ensemble de la population.

Je terminerai en disant quelques mots sur la nécessité de s’unir pour défendre les valeurs du vivre ensemble. Il n’y a de sécurité durable pour nos concitoyens que dans une société apaisée, juste et solidaire. Ce dimanche, dans les rues de Paris, de Bruxelles et d’autres villes, des millions de citoyens se sont rassemblés. La démocratie a montré sa force face au fanatisme. Dans les mois à venir, il faudra se rappeler la leçon de dimanche dernier. Les actes barbares ne doivent pas nous diviser, comme le souhaitent leurs auteurs. Nous devons rester vigilants face aux amalgames, l’islam n’est pas l’islamisme radical. Nous devons distinguer avec lucidité l’intelligence et la bêtise meurtrière, et faire triompher l’humanité contre la barbarie.

La rédaction de Charlie Hebdo – et nous sommes Charlie, n’est‑ce pas madame la présidente – était un lieu d’intelligence et d’humanisme. Il était subversif et le reste mais cette subversion ne représente pas un danger pour ceux qui partagent nos valeurs communes de solidarité, de liberté et d’égalité.

Nous devons défendre la liberté de la presse, les artistes, les créateurs. Nous devons défendre cette culture au sens large qui fait que, dans nos différences, nous sommes libres de dire, de croire ou de ne pas croire ; cette liberté qui est le fondement de notre société entraîne et détermine le débat. Ce dernier est le seul moyen, non de nous convaincre de manière respective, non d’aboutir à un unanimisme, mais bien d’établir des dialogues. Ce débat nécessite le respect de cette liberté de pensée. Il n’y a pas de place dans notre démocratie pour une vision dogmatique où ces dogmes devraient être partagés par tous, encore moins imposés.

Il n’y a pas de place dans notre société démocratique pour des entraves à la liberté d’expression.

Même si pour certains, le blasphème peut constituer une offense, je pense que tout le monde peut se sentir, à un moment ou l’autre, blasphémé par des propos. Car la définition du blasphème peut varier en fonction de nos convictions. Je pense qu’il ne peut pas y avoir d’entrave à la liberté de penser, à la liberté de parole, à la liberté d’expression, hormis bien sûr ce qui relève de l’incitation à la violence pour peu que la loi le prévoie.

Je pense, en tout état de cause, monsieur le premier ministre, qu’on pourra trouver dans notre assemblée un large accord à cet égard.

Puisque vous m’en avez donné l’occasion, je voudrais terminer par une boutade. Vous avez rappelé que le Sénat avait acquis son éternité. On ne peut qu’être d’accord avec ces propos. Je vous remercie.

Mevrouw Annick De Ridder (N‑VA). – Allereerst dank ik de eerste minister van harte om ook in de Senaat een toelichting te geven over het beleid van de regering‑Michel I, temeer daar hij hierover al meermaals uitvoerig heeft gedebatteerd in de Kamer, het gremium waar het debat over de regeerverklaring thuishoort, en hij ook aandacht moet besteden aan de terreurdreiging, die jammer genoeg ook ons land op drieste wijze heeft bereikt.

Ook in de Senaat heeft de eerste minister onze volle steun voor zijn moedig beleid, waarmee de regering de maatregelen neemt die anno 2015 nodig zijn. Hij wijst er terecht op dat de inzet van deze regering sociaaleconomisch is. Met deze maatregelen wordt de tering naar de nering gezet. Ze zijn cruciaal om onze economie te versterken, jobcreatie aan te moedigen en mensen die werken te belonen. Deze maatregelen hebben tot doel onze sociale bescherming overeind te houden voor wie het nodig heeft.

Ik sluit me dan ook graag aan bij de prioriteiten van de federale regering, namelijk de financiën op orde brengen, de schuldgraad afbouwen, de competitiviteit aanzwengelen en jobs creëren door lastenverlaging en door het minder rigide maken van de arbeidsmarkt. Hiermee willen we onze sociale welvaartsstaat en onze pensioenen betaalbaar houden en tegelijk degenen die het het moeilijkst hebben, ontzien en zelfs ondersteunen. In dit verband denk ik onder meer aan het optrekken van de laagste uitkeringen, wat in het verleden nooit gebeurde.

Michel I is een economische herstelregering die in moeilijke tijden doet wat nodig is om de belastingdruk en het overheidsbeslag te doen dalen. We staan voor de grootste sanering ooit, met een onmiddellijke competitiviteitsschok. De eerste minister wees er in dit verband al op dat het tarief van de patronale lasten zal dalen en dat de begroting vanaf 2018 in evenwicht zal zijn, het tegenovergestelde van wat bepaalde partijen in de vorige regering voorstelden.

Hoe dan ook, de maatregelen worden uitgerold en het sociaal overleg hierover vindt momenteel plaats.

Daarnaast zal in de Kamer ongetwijfeld ook veel aandacht gaan naar de beslissingen van de federale regering inzake veiligheid en Justitie. De eerste minister verwees in zijn toespraak al naar de twaalf maatregelen in die zin, met onder meer het inzetten van het leger, de opvolging van Syriëstrijders, het afnemen van de nationaliteit en het uitbreiden van de lijst met feiten die aanleiding geven tot het nemen van bijzondere onderzoeksmaatregelen.

Sta me toe hieraan toch enige aandacht te besteden. De vreselijke gebeurtenissen van vorige week in Parijs en de verijdelde aanslagen in onze steden gisteren, alsmede de driestheid waarmee de terroristen zich tegen onze samenleving en onze burgers keren, tonen aan dat maatregelen broodnodig zijn. We juichen de daadkracht van de regering dan ook toe. Op onze beurt willen we een pluim geven aan de veiligheids- en de politiediensten en de vele mensen die niet alleen gisteren, maar naar ik begrijp, al vele maanden voordien puik werk hebben geleverd.

In onze samenleving is geen plaats voor moslimextremisme of ieder ander extremisme. Er is wel plaats voor iedereen die vreedzaam wil samenleven in een democratie die gestoeld is op de waarden en vrijheden die we hopelijk allen zeer hoog in het vaandel dragen, zoals de vrijheid van meningsuiting, de scheiding tussen Kerk en Staat en de gelijkheid van mannen en vrouwen. Voor onze fractie telt daarbij niet iemands afkomst, maar de gezamenlijke toekomst die we samen vorm zullen geven op basis van onze westerse basiswaarden.

Laten we het tot slot over de Senaat zelf hebben. Met de zesde staatshervorming werd de instelling grondig hervormd tot een ‘deelstatenparlement’, een ontmoetingsplaats voor de deelstaten. Contacten tussen de deelstaten, dat wil ik benadrukken, kunnen ook rechtstreeks plaatsvinden. Kijken we maar naar de rechtstreekse contacten tussen de voorzitter van het Vlaams Parlement en zijn evenknie in Wallonië. Ook dat zijn ontmoetingen tussen de deelstaten die tot samenwerking rond dossiers kunnen leiden en die er ook effectief toe leiden. Ik vertel u geen geheim wanneer ik u zeg dat onze partij de Senaat liever had afgeschaft. En evenmin wanneer ik u zeg dat we met de institutionele hervorming van België via confederalisme veel verder wilden gaan. Maakt u zich echter geen zorgen. Zolang deze instelling bestaat, zullen we als legalisten onze rol erin vervullen, zolang die binnen de beperkte bevoegdheden blijft die de Senaat nog heeft. De Senaat is namelijk geen permanent orgaan meer, maar heeft een specifieke functie. De taken worden uitgeoefend in drie commissies en naast de voorbehouden bevoegdheden overeenkomstig de artikelen 77 en 78 van de Grondwet omvat dat takenpakket het opstellen van informatieverslagen over de ‘transversale thema’s’, onderwerpen die duidelijke raakvlakken hebben met de verschillende bevoegdheidsniveaus. Voor ons kan dat geen vrijgeleide zijn om alle thema’s die al uitgebreid aan bod zijn gekomen of zullen komen in de Kamer van volksvertegenwoordigers of in de deelstaatparlementen, opnieuw in de Senaat te behandelen. Er zal met andere woorden steeds een duidelijk bevoegdheidsoverschrijdend element aanwezig moeten zijn, maar ook een meerwaarde. We merken dat sommigen daarmee inventief omspringen.

De eerste minister rekent er voor zijn beleid uitdrukkelijk op dat ook de deelstaten hun verantwoordelijkheid opnemen. Als deelstaatsenator voel ik me daardoor uiteraard aangesproken en wil ik hem de boodschap geven dat we met de collega’s van de meerderheid op Vlaams niveau onze bevoegdheid ten volle zullen opnemen. Ik kan hem geruststellen. Onze visie aan Vlaamse kant – dat zal hem niet verbazen – is zeer gelijklopend met de visie van de federale regering. Ik ben ervan overtuigd dat we zeer mooi zullen kunnen samenwerken voor de uitrol van maatregelen die zeer nodig zijn en bepalend voor hoe de federale staat er in 2019 uit zal zien. Ik wens de premier een goede vaart. Hij zal in onze senaatsfractie een partner vinden om tegen 2019 ons gezamenlijk doel te bereiken, de uitbouw van een competitieve regio met gezonde financiën die door creativiteit aan te moedigen en te belonen ook de helpende hand zal blijven bieden aan hen die het echt nodig hebben.

Mme Annick De Ridder (N‑VA). – Je voudrais d’abord remercier le premier ministre d’avoir exposé devant le Sénat la politique du gouvernement Michel I, d’autant plus qu’il en a déjà longuement débattu dans l’hémicycle idoine pour une telle discussion – c’est‑à‑dire la Chambre – et qu’il doit aussi se préoccuper de la menace terroriste qui a hélas brutalement atteint notre pays.

Au Sénat également, le premier ministre peut compter sur notre plein soutien pour le courage avec lequel le gouvernement prend les mesures nécessaires en cette année 2015. Il a bien fait d’indiquer que son gouvernement se concentre sur les questions socioéconomiques. Ces mesures, qui nous permettront de vivre selon nos moyens, sont cruciales pour renforcer l’économie, stimuler l’emploi et récompenser les gens qui travaillent. Elles visent à sauvegarder la protection sociale de ceux qui en ont besoin.

Je m’associe aux priorités du gouvernement fédéral, à savoir mettre de l’ordre dans les finances, résorber l’endettement, renforcer la compétitivité et créer des emplois en diminuant les charges et en flexibilisant le marché du travail. Nous voulons ainsi garantir le financement de notre bien‑être social et de nos pensions tout en ménageant et même en soutenant les personnes en difficulté. Je pense notamment au relèvement des allocations les plus modestes, lequel se faisait encore attendre.

Michel I est un gouvernement de relance socioéconomique qui, dans une conjoncture difficile, fait ce qui est nécessaire pour alléger la pression fiscale et les prélèvements publics. Il s’agira du plus important assainissement de notre histoire, dont découlera un choc de compétitivité immédiat. Le premier ministre a déjà indiqué à ce sujet que le taux des charges patronales va baisser et que l’équilibre budgétaire sera réalisé dès 2018, contrairement à ce que laissaient entendre certains partis de la coalition précédente.

De toute manière, les mesures sont mises en œuvre et la concertation sociale est en cours.

La Chambre s’intéressera certainement aux décisions du gouvernement fédéral en matière de sécurité et de Justice. Dans son intervention, le premier ministre a déjà évoqué les douze mesures prises à cet égard, entre autres le déploiement de l’armée, le suivi des combattants partis en Syrie, le retrait de la nationalité et l’élargissement de la liste des faits pouvant justifier des mesures particulières de recherche.

Permettez‑moi d’approfondir le sujet. Les terribles événements de la semaine dernière à Paris et les attentats déjoués hier chez nous, ainsi que la violence avec laquelle les terroristes veulent frapper notre société et nos concitoyens, démontrent que des mesures s’imposent. Nous saluons donc l’action énergique du gouvernement, ainsi que des services de sécurité et de police et de tous ceux qui, depuis des mois d’après ce que j’entends, ont fourni un travail remarquable.

Si notre société ne tolère aucun extrémisme, musulman ou autre, nous accueillons quiconque veut partager notre démocratie fondée sur les valeurs et les libertés que – je l’espère – nous chérissons tous, comme la liberté d’expression, la séparation de l’église et de l’État et l’égalité entre hommes et femmes. Pour notre groupe, ce n’est pas l’origine qui importe, mais le projet commun que nous définirons ensemble sur la base de nos valeurs occidentales fondamentales.

Parlons enfin du Sénat. La sixième réforme de l’État en a fait un « parlement des entités fédérées », un lieu de rencontre des Régions et des Communautés. Je voudrais souligner que des contacts directs entre les entités fédérées sont toujours possibles, par exemple entre les présidents des parlements flamand et wallon. Ces rencontres peuvent conduire – et conduisent effectivement – à une coopération sur certains dossiers. Il n’est un secret pour personne que notre parti, qui aurait préféré la suppression du Sénat, voudrait progresser dans la réforme institutionnelle de la Belgique via le confédéralisme. Ne vous en faites pas : tant que cette institution existera, nous y jouerons notre rôle, en légalistes, pour autant que le Sénat n’outrepasse pas les compétences limitées qui sont encore les siennes. En effet, devenu un organe non permanent, le Sénat a une fonction spécifique. Il compte trois commissions et, outre les compétences que lui réservent les articles 77 et 78 de la Constitution, sa mission inclut la rédaction de rapports d’information sur les « thèmes transversaux », des sujets impliquant clairement différents niveaux de compétences. Selon nous, il ne peut s’agir d’un blanc‑seing pour discuter à nouveau au Sénat de sujets déjà largement abordés à la Chambre ou dans les parlements des entités fédérées. Autrement dit, des compétences partagées doivent toujours être en cause, et une plus‑value doit en résulter. Nous constatons que d’aucuns en ont une interprétation créative.

Le premier ministre escompte que les entités fédérées prendront également leurs responsabilités. En ma qualité de sénatrice d’entité fédérée, je me sens bien entendu concernée et voudrais lui dire qu’avec nos collègues de la majorité à l’échelon flamand, nous exercerons toutes nos compétences. Rassurons‑le : notre vision au niveau flamand – ceci ne l’étonnera pas – est fort similaire à celle du gouvernement fédéral. Je suis convaincue que nous pourrons très bien collaborer dans la mise en œuvre de mesures qui sont indispensables et détermineront la situation de l’État fédéral en 2019. Je souhaite bonne route au premier ministre. Notre groupe sénatorial sera son allié dans la réalisation de notre objectif commun pour 2019, l’expansion d’une région compétitive, aux finances saines, qui encourage et récompense la créativité tout en venant en aide à ceux qui en ont vraiment besoin.

Mevrouw Elisabeth Meuleman (Groen). – Ik wil eerst en vooral de premier bedanken om vandaag, ongetwijfeld een moeilijke en drukke dag, in de Senaat aanwezig te zijn. Ik dank hem voor zijn synthese van het beleid van de regering en van de mogelijke rol van de Senaat.

Ik vind het vrij moeilijk om hier vandaag te staan. We zijn nauwelijks bekomen van de schok die iets meer dan een week geleden, op woensdag 7 januari, door onze samenleving ging. Het was een aanslag die de fundamentele waarden van onze democratie brutaal en in het hart trof. De doden zijn nauwelijks begraven, het leed van familie en vrienden van slachtoffers is nog lang niet verwerkt, terwijl de dreiging sinds gisteren nog dichterbij is gekomen. Politie- en veiligheidsdiensten verijdelden een aanslag in ons land. Ik betuig mijn grootste respect voor het zware, aartsmoeilijke en geslaagde werk dat de mensen van politie‑en veiligheidsdiensten verrichten om de veiligheid van onze burgers te garanderen. Ik dank al de betrokken diensten voor het uitstekende werk dat ze gisteren hebben volbracht.

De dreiging is nog niet voorbij. OCAD, het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, besliste het dreigingsniveau in ons land te verhogen van twee naar drie op een schaal van vier. Dat betekent dat de dreiging als ernstig wordt beschouwd en dat er een reëel gevaar is.

Even ernstig vind ik ook de paniek en de angst die daarmee onze samenleving binnensluipt. Dat is te merken in de berichtgeving in de media. Ik merkte het deze ochtend ook aan de ontbijttafel bij mijn eigen jonge kinderen, van dertien, elf en negen jaar. Ze zijn oud genoeg om het nieuws te begrijpen, maar te jong om het in zijn context te kunnen plaatsen. Er waren vragen, onzekerheid en angst in hun blik. Dat is wat terroristen willen. Dat is wat terreur nastreeft: angst aanjagen. Daar moeten we ons met zijn allen tegen verzetten. Wij moeten als beleidsmakers op alle mogelijke manieren en op alle niveaus meehelpen dit te bestrijden.

Ik vind het moeilijk om hier als politicus te staan, omdat ik niet pretendeer alle antwoorden te hebben. De problematiek van radicalisering, van veiligheid, maar ook van het verbinden in onze samenleving is complex. De machteloosheid mag echter niet toeslaan. We moeten samen verder zoeken naar rationele antwoorden die niet worden gedicteerd door angst, die veiligheid garanderen, maar die vooral blijven inzetten op het verbinden. Daar moet ook de Senaat een rol in spelen.

Na de zesde staatshervorming is de hervormde Senaat samengesteld uit vijftig afgevaardigden uit de verschillende deelstaten van ons land. Daarnaast zijn er tien gecoöpteerde senatoren, mensen met veel ervaring en kennis. De Senaat krijgt daarmee een duidelijk nieuwe invulling. Hij is een ontmoetingsplaats tussen de deelstaatparlementen en het federale beleidsniveau. Het is de taak van de nieuwe Senaat om het beleid van de verschillende beleidsniveaus in ons land beter op elkaar af te stemmen.

Op het vlak van de bestrijding van terrorisme en radicalisering, op het vlak van samenwerking en coördinatie is zeker verbetering mogelijk. Zowel federaal, regionaal als lokaal zijn er taken en middelen die alleen maar optimaal renderen als ze op elkaar zijn afgestemd. Laten we ons vanuit de Senaat in de eerste plaats over die problemen buigen.

De Ecolo‑Groen‑fractie heeft daarover een voorstel tot informatieverslag ingediend bij het aantreden van de Senaat in oktober, wat toen nog onverdachte tijden leken. Na 7 januari is de wereld veranderd. We moeten de veiligheid van onze burgers optimaal kunnen garanderen. Wij zullen in onze samenleving meer dan ooit moeten verbinden om een verdere polarisatie en een escalatie van geweld te bestrijden. Ik roep de collega’s op om daar samen aan te werken.

De hervormde Senaat stelt ons in de gelegenheid om los van de tijdsdruk van wetgevend werk of begrotingen de zaak grondig samen uit te spitten. Het is niet meer dan logisch dat we in de Senaat samenwerken wars van de klassieke breuklijnen van meerderheid en oppositie en dat we die kunnen overstijgen. Welke logica zou hier immers moeten spelen? De federale? Of die van deelstaten, waar de meesten onder ons verkozen zijn en die wij vertegenwoordigen? Laten we de handen in elkaar slaan. Ik hoop dat er een consensus komt en dat we kunnen starten met het opstellen van een informatieverslag over veiligheid en deradicalisering, maar ook over wat doet verbinden in onze samenleving en hoe we dat kunnen versterken. Laten we hierover samen een voorstel uitwerken.

Werken rond veiligheid en verbondenheid is extreem belangrijk vandaag, maar er zijn nog enkele thema’s die zeer interessant zijn om vanuit een logica van samenwerkingsfederalisme, over de beleidsniveaus heen, hier te agenderen. Ik noem er een aantal op waarvoor de samenwerking kan worden verbeterd.

Er is het thema van de mobiliteit. Dat vraagstuk wordt de komende decennia cruciaal. We staan met zijn allen in de file, Brussel en Antwerpen lopen vast. Het GEN rond Brussel blijft vertraging oplopen, dat verscheen onlangs nog in de pers. Er moet dus dringend een mobiliteitspact komen dat de beleidsniveaus overschrijdt. Hoe gaan alle deelstaten de uitstoot van personenvervoer en transport verminderen? Hoe gaan zij de luchtkwaliteit verbeteren, de files wegwerken? Alleen met een gezamenlijk beleid inzake openbaar vervoer, de auto, vrachtwagens, is dat mogelijk. Hier is een taak voor de Senaat weggelegd.

Een tweede thema is het energievraagstuk. Ook dat vereist een coherent beleid, dat vandaag ontbreekt. Het Energiepact wordt vermeld in het Vlaams en het federaal regeerakkoord, maar daar lijkt momenteel weinig beweging in te komen. Het moet nochtans een echt pact worden tussen overheden, waarbij de producenten, de leveranciers, de netbeheerders, de gezinnen, het middenveld, de bedrijven het uitgangspunt worden van een nieuw energiebeleid. Allen moeten achter een consensus staan, want als dat niet gebeurt, zal de energiefactuur van alle Belgen – Walen en Vlamingen – exploderen. Ook hier kan de Senaat een rol spelen als het gaat over coördinatie en samenwerking.

Milieu en gezondheid liggen ons als ecologisten na aan het hart. De organisatie van de gezondheidszorg is complex en er moeten heel wat complexe samenwerkingsakkoorden tussen de beleidsniveaus worden gesloten. Ook dat is een taak die de Senaat kan opnemen.

Ten slotte is er nog een thema dat op federaal niveau onvoldoende aandacht heeft gekregen: het klimaat. Elf bekende Vlamingen en duizenden burgers sleepten de staat voor de rechtbank. Wij vinden dat ze gelijk hebben. Al jaren sleept de discussie over het verdelen van de inspanning voor het behalen van onze klimaatdoelstellingen aan. Wie moet hoeveel inspanningen leveren voor de CO2‑reductie? Wie krijgt welk deel van de opbrengsten van de veiling van emissierechten? De Nationale Klimaatcommissie werkt echt niet op het moment, omdat te veel eigenbelang meespeelt en het gemeenschappelijk belang te weinig primeert. Er is dus dringend nood aan een ambitieus klimaatakkoord. De federale overheid en alle deelstaten moeten samen de ambitie bepalen en de inkomsten verdelen. Dat moet zeker gebeuren voor de uiterst belangrijke top in 2015 in Parijs. Daar moet ons land toch echt met één stem kunnen spreken. Dat kan alleen als we het goede voorbeeld geven. Mijn fractie is vragende partij om in de Senaat mee aan die kar te trekken. Wij menen dat hierover een informatieverslag moet worden gemaakt. We mogen daar niet te lang mee wachten, want Parijs nadert.

Verschillende partijen, waaronder de mijne, wilden de Senaat liever afgeschaft zien. Daar was echter geen meerderheid voor en we hebben nu een afgeslankte senaat, met vijftig afgevaardigden uit de deelstaten, die weten wat er in de deelstaten gebeurt en beslist wordt in de deelstaten en die elkaar hier formeel kunnen ontmoeten. We hebben ook tien gecoöpteerde senatoren met veel ervaring en kennis.

Laten we nu van de gelegenheid gebruik maken om de Senaat te maken zoals hij moet zijn: een plek voor rustige, degelijke en inhoudelijke discussie over thema’s die beleidsniveaus overschrijden, maar die ook de breuklijn tussen meerderheid en oppositie kunnen en durven te overstijgen.

Ik heb een aantal thema’s aangereikt waarover deze assemblee mijns inziens nuttig en ondersteunend werk kan leveren: deradicalisering, veiligheid en verbindende samenleving, energie, mobiliteit, gezondheid, klimaat. Er zijn er nog, en we zijn al begonnen: gelijke kansen, vrouwenrechten, armoedebestrijding, thema’s waarover we als land met één stem internationaal moeten rapporteren.

De Senaat heeft een nieuwe rol en zijn directe impact op het federale niveau is gereduceerd. Tegelijk kan de Senaat in zijn nieuwe samenstelling complementair zijn en nuttig werk verrichten. In deze turbulente tijden kan de rust van deze assemblee misschien een meerwaarde bieden. Ik zou het federale niveau daarom willen aanmoedigen om te werken met de Senaat. Ik zie rond mij getalenteerde politici, die hun sporen hebben verdiend in de politiek en de maatschappij. Laten we een nuttige bijdrage leveren aan het politieke bestel en laten we doen waarvoor we verkozen zijn: werken aan een betere samenwerking en aan een betere toekomst voor alle burgers van ons land.

Mme Elisabeth Meuleman (Groen). – Je voudrais tout d’abord remercier le premier ministre de sa présence au Sénat aujourd’hui, sans aucun doute une journée chargée. Je le remercie pour sa synthèse de la politique du gouvernement et pour le rôle éventuel du Sénat.

Je trouve assez difficile d’être ici aujourd’hui. Nous sommes à peine remis du choc qui a traversé notre société le mercredi 7 janvier. Cet attentat a touché brutalement et profondément les valeurs fondamentales de notre démocratie. Les morts sont à peine enterrés, le chagrin des familles et amis des victimes est inapaisé pour longtemps encore, et la menace s’est rapprochée depuis hier. Les services de police et de sécurité ont déjoué un attentat dans notre pays. Je témoigne de mon plus grand respect à l’égard du travail lourd, de la plus haute difficulté et couronné de succès mené par les services de police et de sécurité pour garantir la sécurité de nos concitoyens. Je remercie l’ensemble des services concernés pour l’excellent travail qu’ils ont fourni hier.

La menace n’est pas encore passée. L’OCAM, l’Organe de coordination pour l’analyse de la menace, a décidé de relever le niveau de la menace à trois sur une échelle de quatre. Cela signifie que la menace est considérée comme grave et que le danger est réel.

Je trouve tout aussi graves la panique et l’angoisse qui s’infiltrent dans notre société comme en témoignent les informations dans les médias. J’ai fait le même constat ce matin chez mes enfants âgés de 13, 11 et 9 ans. Ils sont en âge de comprendre les infos mais trop jeunes pour pouvoir les replacer dans leur contexte. Il y avait des questions, des doutes et de l’angoisse dans leur regard. C’est ce que veulent les terroristes et ce que vise le terrorisme : faire peur. Nous devons tous nous y opposer. En tant que décideurs, nous devons contribuer à lutter contre ce phénomène de toutes les manières possibles et à tous les niveaux.

Je trouve difficile d’être ici en tant que politique parce que je ne prétends pas avoir toutes les réponses. La problématique de la radicalisation, de la sécurité mais aussi du lien social dans notre société est complexe. Mais nous ne pouvons pas rester paralysés. Nous devons continuer à chercher ensemble des réponses rationnelles qui ne soient pas dictées par la peur, qui garantissent la sécurité mais surtout qui continuent à créer du lien social. Le Sénat doit aussi jouer un rôle en la matière.

À la suite de la sixième réforme de l’État, le nouveau Sénat se compose de 50 représentants émanant des différentes entités fédérées de notre pays. Il y a en outre 10 sénateurs cooptés, des personnes qui ont une grande expérience et une grande expertise. Le Sénat a été repensé. Il est un lieu de rencontre entres les parlements des entités fédérées et le niveau fédéral. Le nouveau Sénat a pour mission de mieux harmoniser la politique des divers niveaux de pouvoir dans notre pays.

Des améliorations sont certainement possibles en matière de lutte contre le terrorisme et la radicalisation, et en matière de coopération et de coordination. Tant au niveau fédéral que régional et local, il y a des missions et des moyens qui ne sont rentables que s’ils sont harmonisés. Abordons ces problèmes en premier lieu au Sénat.

Le groupe Ecolo‑Groen a déposé à cet égard une proposition de rapport d’information lors de la rentrée du Sénat en octobre, in tempore non suspecto. Le monde a changé le 7 janvier. Nous devons pouvoir garantir de manière optimale la sécurité de nos concitoyens. Nous devrons plus que jamais créer du lien social dans notre société pour lutter contre une polarisation et une escalade de la violence. J’appelle les collègues à y travailler tous ensemble.

Le Sénat réformé nous donne l’occasion d’examiner l’affaire en profondeur, car nous sommes libérés de la pression causée par le travail législatif ou les budgets. Il est parfaitement logique que nous collaborions au Sénat et que nous dépassions les clivages majorité/opposition. Quelle logique devrait‑elle entrer en jeu en l’occurrence ? La logique fédérale ? Ou celle des entités fédérées, dans lesquelles la plupart d’entre nous sont élus et que nous représentons ? Travaillons ensemble. J’espère qu’un consensus se profile et que nous pouvons lancer la rédaction d’un rapport d’information sur la sécurité et la déradicalisation mais aussi sur ce qui crée du lien social et la manière de le renforcer. Élaborons ensemble une proposition à ce sujet.

Travailler sur la sécurité et la solidarité est extrêmement important aujourd’hui mais quelques autres thèmes méritent d’être inscrits à l’ordre du jour du Sénat dans une logique de fédéralisme de coopération par‑delà les niveaux de pouvoir. J’en cite un certain nombre où la collaboration peut être améliorée.

Il y a le thème de la mobilité. Ce problème se posera avec acuité durant les prochaines décennies. Nous avons tous été bloqués dans des bouchons, Bruxelles et Anvers s’enlisent. Le RER autour de Bruxelles accuse toujours un retard, comme cela a encore été récemment dit dans la presse. Un pacte de mobilité qui va au‑delà des niveaux de pouvoir doit urgemment être établi. Comment l’ensemble des entités fédérées vont‑elles réduire les émissions dues au transport de personnes et de marchandises ? Comment vont‑elles améliorer la qualité de l’air, éliminer les files ? Ce n’est possible qu’avec une politique commune visant les transports publics, les voitures et les camions. Voilà une tâche dévolue au Sénat.

Un deuxième thème est le problème de l’énergie. Il nécessite aussi une politique cohérente, laquelle fait défaut aujourd’hui. Le pacte énergétique est mentionné dans l’accord de gouvernement flamand et dans l’accord de gouvernement fédéral, mais il ne semble pas se passer grand‑chose en ce moment. Il doit pourtant y avoir un vrai pacte entre autorités grâce auquel les producteurs, les fournisseurs, les gestionnaires de réseau, les familles, la société civile et les entreprises seront à la base d’une nouvelle politique énergétique. Tout le monde doit se rallier à un consensus sinon la facture énergétique de tous les Belges – Wallons et Flamands – va exploser. Le Sénat peur aussi jouer un rôle à cet égard s’il est question de coordination et de collaboration.

L’environnement et la santé nous tiennent particulièrement à cœur en tant qu’écologistes. L’organisation des soins de santé est compliquée, et toute une série d’accords de coopération complexes doivent être conclus entre les niveaux de pouvoir. Le Sénat peut aussi se charger de cette mission.

Vient enfin un thème auquel le niveau fédéral n’a pas accordé assez d’attention, à savoir le climat. Onze Bekende Vlamingen (Flamands connus) et des milliers de citoyens ont traduit l’État en justice. Nous leur donnons raison. La discussion sur la répartition des efforts en vue de la réalisation de nos objectifs en matière de climat traîne depuis des années. Qui doit accomplir des efforts et dans quelle mesure pour réduire les émissions de CO2 ? Qui reçoit les recettes de la mise aux enchères des droits d’émission, et quelle partie ? La Commission nationale Climat ne fonctionne vraiment pas pour le moment parce qu’il y a trop d’intérêts personnels en jeu et parce que l’intérêt commun ne prime pas assez. Un accord climatique ambitieux est donc nécessaire et urgent. L’autorité fédérale et les entités fédérées doivent définir ensemble l’ambition et répartir les recettes. Cela doit certainement se faire avant le sommet important de 2015 à Paris. Notre pays doit pouvoir s’y exprimer d’une seule voix. Cela n’est possible que si nous donnons le bon exemple. Mon groupe souhaite jouer un rôle moteur au Sénat à cet égard. Nous pensons qu’un rapport d’information doit être rédigé à ce sujet. Nous ne pouvons pas attendre trop longtemps car Paris n’est pas loin.

Différents partis, dont le mien, auraient préféré que le Sénat soit supprimé. Mais il n’y a pas eu de majorité pour le faire, et nous avons aujourd’hui un Sénat réduit, composé de 50 représentants des entités fédérées, qui savent ce qui s’y passe et ce qui y est décidé, et qui peuvent se rencontrer ici officiellement. Nous avons aussi dix sénateurs cooptés qui ont une grande expérience et une grande expertise.

Profitons de l’occasion pour faire du Sénat ce qu’il doit être : un lieu où l’on peut mener une discussion calme, de qualité et de fond sur des thèmes qui vont au‑delà des niveaux de pouvoir mais qui peuvent et osent aussi dépasser les clivages majorité/opposition.

J’ai énuméré quelques thèmes sur lesquels, selon moi, notre assemblée peut fournir un travail utile et d’appui : la déradicalisation, la sécurité et la cohésion sociale, l’énergie, la mobilité, la santé et le climat. Il y en a d’autres, et nous avons déjà commencé : l’égalité des chances, les droits des femmes, la lutte contre la pauvreté, des thèmes sur lesquels, en tant que pays, nous devons faire rapport d’une seule voix au niveau international.

Le Sénat a un nouveau rôle, et son influence directe sur le niveau fédéral a été réduite. En même temps, dans sa nouvelle composition, le Sénat peut être complémentaire et réaliser un travail utile. Dans ces temps de turbulence, la sérénité de notre assemblée peut offrir une plus‑value. C’est pourquoi je voudrais encourager le niveau fédéral à travailler avec le Sénat. Je vois autour de moi des politiques talentueux qui ont fait leurs preuves en politique et dans la société. Apportons une contribution utile à la classe politique et faisons ce pourquoi nous avons été élus : œuvrer à une meilleure collaboration et à un avenir meilleur pour tous les citoyens de notre pays.

De heer Jean‑Paul Wahl (MR). – Ik dank de eerste minister voor het feit dat hij ondanks de recente gebeurtenissen toch zijn toespraak in de Senaat heeft gehouden. We weten dat hij het zeer druk heeft en we beseffen dat in de loop van de middag problemen en dringende afspraken kunnen opduiken.

De aanslag tegen de redactie van Charlie Hebdo vorige week en de gebeurtenissen van afgelopen nacht gaan ons allen aan. Ze bewijzen meer dan ooit dat radicalisme in onze maatschappij aanwezig is. De strijd tegen die plaag wordt ongetwijfeld een uitdaging voor de volgende jaren en ik stel tot mijn tevredenheid vast dat in ons land een consensus groeit om de noodzakelijke maatregelen te nemen en het optreden van de regering te steunen.

Ik wil het kort hebben over de Senaat en zijn rol. Ik ben ervan overtuigd dat de hervormde Senaat onontbeerlijk is in ons federale systeem na de zesde staatshervorming. Het systeem van de driedubbele pet heeft tot 1995 bestaan. Kamerleden en senatoren vertegenwoordigden niet alleen de natie; via hun lidmaatschap van de gewest- of gemeenschapsraad waren ze eveneens vertegenwoordigers van hun gewest of gemeenschap.

Sinds 1995 zijn er gescheiden verkiezingen. Dat is een goede zaak, maar na verloop van tijd zijn de relaties tussen dezen en genen onvermijdelijk verwaterd. In de Senaat zaten dan wel gemeenschapssenatoren, maar die maakten slechts een minderheid uit. Vandaag is de Senaat waarschijnlijk de meest doorgedreven vorm van het federalisme; misschien gaat hij zelfs verder dan dat. Hij is de ontmoetingsplaats van de deelgebieden geworden omdat hij is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Gewesten en de Gemeenschappen en uit de gecoöpteerde senatoren, die al hun ervaring ten dienste van de Senaat stellen. Het is dan ook perfect normaal dat iedereen een keuze maakt en dat derhalve de visies over het nut, het bestaan en de werking van de instelling uiteenlopen. Ik heb daar het volste respect voor.

Dat neemt niet weg dat ik sinds enkele maanden Nederlandstalige collega’s heb leren kennen die ik voordien niet kende, hoewel ik al sinds 1995 Waals parlementslid ben. Dat is de realiteit, mevrouw De Ridder, mijnheer Vanackere, mijnheer De Gucht … We kunnen nu onze standpunten uitwisselen en belangrijke debatten voeren.

Ik weet dat er bepaalde mechanismen bestaan tussen de deelgebieden, zoals de conferentie van de parlementsvoorzitters en de paritaire commissies, waarvan ik sinds 1995 lid ben. Die werken echter niet.

We zijn vandaag samengekomen in de Senaat. Er zijn engagementen aangegaan, die ik ten volle respecteer. In de Senaat zitten vertegenwoordigers van politieke partijen die de zesde staatshervorming hebben goedgekeurd. Ze hebben ook beloofd die hervorming ten uitvoer te leggen, ook al verschilt hun benadering over het voortbestaan, de rol en het nut van de instelling. Dat neemt niet weg dat tijdens de vorige legislatuur een engagement is aangegaan en dat het feit dat we eindelijk over een reflectiekamer beschikken zeer nuttig is in ons institutioneel systeem.

Hoeveel maal kreeg de politieke wereld niet het verwijt dat ze door emotie wordt gedreven? Hoeveel maal hebben we niet moeten erkennen dat we, dus alle partijen, overhaast maatregelen hebben genomen zonder de voor- en nadelen voldoende te hebben afgewogen?

We kunnen in de Senaat in het kader van de informatieverslagen bepaalde thema’s bestuderen teneinde de werking van ons institutionele systeem te verbeteren, met respect voor de uiteenlopende zienswijzen over de evolutie van België en de autonomie van de Gewesten en de Gemeenschappen. Als we dat doen en we dankzij die bevoegdheden en die transversale visie het leven van onze medeburgers kunnen verbeteren, dan zal onze opdracht geslaagd zijn.

We moeten ervoor zorgen dat de Senaat kan werken. In elke federale of confederale staat bestaat immers een gelijkaardige instelling, want zij vormt een band tussen de verschillende samenstellende delen van het desbetreffende land.

Om te kunnen werken moest de Senaat worden samengesteld uit vertegenwoordigers van de deelgebieden en moest het systeem van het integrale bicamerisme worden verlaten. Dat mechanisme heeft geen bestaansreden meer in ons land en is alleen nog nodig voor materies die de toekomst van de Natie, het land en zijn institutionele configuratie aanbelangen.

Deze assemblee biedt ons de mogelijkheid om met afstand en zonder tijdsdruk na te denken. Laten we haar dan ook gebruiken om de federale regering en de gewestregeringen aanbevelingen te doen over een aantal keuzes. Onze instelling beschikt bovendien over een zeer interessant instrument, namelijk de mogelijkheid om bij de besluiten van het informatieverslag een meerderheidsoptie en een minderheidsoptie te voegen. Die bepaling vormt echt een mechanisme van doorgedreven democratie.

Misschien is het de leeftijd die spreekt, maar ik heb de indruk dat alle democratische partijen in deze assemblee hetzelfde doel nastreven: het welzijn van onze medeburgers. Alleen de manier waarop we dat moeten realiseren verschilt. Zoals de eerste minister aangaf, heeft de huidige regering waarschijnlijk een ongemakkelijke, maar in onze ogen volstrekt noodzakelijke weg gekozen.

De MR‑fractie in de Senaat zal de regering volop steunen in de stappen die ze de komende jaren zal moeten zetten.

Onze fractie zal de belangen van onze Gemeenschap, onze Gewesten en ons land verdedigen. Dat is onze opdracht.

M. Jean‑Paul Wahl (MR). – Madame la présidente, chers collègues, je souhaiterais tout d’abord remercier M. le premier ministre d’avoir maintenu son intervention au Sénat malgré les événements récents. Nous savons que son emploi du temps est particulièrement chargé. Nous sommes conscients des difficultés qu’il peut avoir et des contraintes qui pourraient survenir au cours de l’après‑midi.

Les événements qui se sont produits nous concernent tous. L’attentat perpétré la semaine dernière contre la rédaction de Charlie Hebdo et les événements de la nuit dernière prouvent plus que jamais la présence du radicalisme dans notre société. La lutte contre ce fléau sera à n’en point douter un enjeu des prochaines années et je me réjouis de constater qu’un consensus se fait jour dans notre pays pour prendre les mesures nécessaires et appuyer l’action du gouvernement.

Monsieur le premier ministre, je serai bref, pour les raisons que j’ai évoquées, mais je voudrais néanmoins aborder la problématique du Sénat et de son rôle. Je suis convaincu que le Sénat réformé est indispensable dans notre système fédéral résultant de la sixième réforme de l’État. Le mécanisme de la triple casquette a existé jusqu’en 1995. À l’époque, les députés et les sénateurs étaient non seulement des représentants de la Nation, par le biais de leur appartenance à la Chambre ou au Sénat, mais également des représentants de leur région et de leur communauté de par leur appartenance au conseil régional ou au conseil communautaire.

Depuis 1995, les élections sont séparées. Je pense que c’est une bonne chose mais, avec le temps, les relations qui existaient entre les uns et les autres se sont inévitablement distendues. Certes, le Sénat comptait des sénateurs des entités fédérées, les sénateurs de communauté, mais ils étaient minoritaires dans le mécanisme de l’époque. Aujourd’hui, le Sénat est probablement la forme la plus aboutie du fédéralisme, je pourrais même dire qu’il se situe au‑delà. Il est devenu le lieu de rencontre entre les entités fédérées puisqu’il est composé de représentants des Communautés et des Régions, auxquels viennent s’ajouter des sénateurs cooptés qui apportent toute leur expérience au Sénat. Il est donc tout à fait normal qu’en fonction des options des uns et des autres, que je respecte pleinement, les visions puissent diverger en ce qui concerne l’utilité, l’existence et le fonctionnement de l’institution.

Il n’en reste pas moins que depuis quelques mois, j’ai fait la connaissance de collègues néerlandophones que je ne connaissais pas, alors que je suis parlementaire wallon depuis 1995. C’est une réalité, madame De Ridder, monsieur Vanackere, monsieur De Gucht… Il nous est dès lors possible d’échanger nos points de vue et de mener les débats qui me semblent indispensables.

J’entends bien que certains mécanismes existent entre entités fédérées. Citons la Conférence des présidents d’assemblée et les commissions paritaires, dont je fais toujours partie depuis 1995, mais qui ne fonctionnent pas.

Nous nous réunissons aujourd’hui au Sénat. Des engagements ont été pris, que je respecte entièrement. Le Sénat comprend des formations politiques qui ont adopté la sixième réforme de l’État et se sont engagées à l’exécuter, même si les approches peuvent être nuancées quant à l’existence, au rôle et à l’utilité de l’institution. Il n’en reste pas moins que cet engagement a été pris sous la précédente législature et que le fait de disposer enfin d’une chambre de réflexion est très utile dans notre mécanisme institutionnel.

Combien de fois n’a‑t‑on pas reproché au monde politique d’agir sous le coup de l’émotion ? Combien de fois n’avons‑nous pas été amenés à reconnaître que nous avions, tous partis confondus, pris certaines mesures un peu trop rapidement, sans avoir suffisamment pesé le pour et le contre ?

Si, dans ce Sénat qui, je le répète, est pour moi l’institution la plus aboutie de notre système fédéral, nous pouvons étudier certains thèmes dans le cadre de rapports d’information, en vue d’améliorer le fonctionnement de notre mécanisme institutionnel, dans le respect des diverses options quant à l’évolution de la maison Belgique et de l’autonomie des Communautés et des Régions, si nous pouvons, grâce à ces matières et à cette vision transversale, améliorer la vie de nos concitoyens, nous aurons réussi notre mission.

Nous avons le devoir de faire en sorte que le Sénat puisse fonctionner. Rappelons en outre qu’une institution similaire existe dans tout pays fédéré ou confédéral car elle constitue le lien entre les différentes composantes du pays en question.

Pour pouvoir fonctionner, le Sénat devait être composé des représentants des entités fédérées et il fallait abandonner le système du bicaméralisme intégral, qui n’a plus aucune raison d’être dans notre pays, sauf pour les matières essentielles qui concernent l’avenir de la Nation, du pays et de sa configuration institutionnelle où ce mécanisme est nécessaire.

Pour le reste, utilisons cette institution qui nous offre la possibilité de réfléchir avec le recul et le temps nécessaires, afin de recommander au gouvernement fédéral et aux gouvernements régionaux un certain nombre d’options. De plus, notre assemblée s’est dotée d’un outil très intéressant, en prévoyant la possibilité d’assortir les conclusions d’un rapport d’information d’une option majoritaire et d’une option minoritaire. Ce dispositif constitue véritablement un mécanisme de démocratie aboutie.

Peut‑être est‑ce mon âge qui me permet de le dire, mais il m’apparaît que tous les partis démocratiques de cette assemblée ont un même objectif : le bien‑être de nos concitoyens. Seul peut nous distinguer le chemin pour y parvenir. Comme l’a dit M. le Premier ministre, le gouvernement tel qu’il est composé a probablement dû choisir un chemin malaisé mais totalement indispensable à nos yeux.

Le groupe MR du Sénat soutiendra pleinement le gouvernement dans la démarche qu’il sera amené à suivre dans les prochaines années.

Notre groupe entend défendre ici les intérêts de notre Communauté, de nos Régions et de notre pays. C’est notre mission.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Op mijn beurt wil ik hulde brengen aan diegenen die in ons land en in het buitenland voorkomen dat er nog meer slachtoffers vallen bij terroristische aanslagen. Alle partijen moeten voor hen eerbied hebben.

Ik sluit mij ook aan bij mevrouw Meuleman, die erop wees dat we sommige zaken moeten kunnen relativeren. We hebben hier nu een debat over de rol van de Senaat terwijl de meeste mensen in het land uiteraard wakker liggen van andere zaken. Ik verontschuldig mij dan ook voor deze timing. Anderzijds geeft dit ons de mogelijkheid om uiting te geven aan onze ideeën over het twaalfpuntenplan tegen radicalisme en extremisme.

Radicalisme en extremisme – van welke aard ook – moeten sterk worden aangepakt. Alle mensen hebben recht op een veilige samenleving. Deze waanzin moet worden gestopt. Ik kan mij namens mijn fractie ook aansluiten bij heel veel van deze – ook soms uitzonderlijke – maatregelen. Een verbetering van de opsporingstechnieken is meer dan noodzakelijk, net zoals een betere coördinatie tussen opsporingsdiensten, meer slagkracht en mogelijkheden voor de diensten om geldstromen te detecteren en de aanpak van radicalisering in de gevangenissen.

Terrorisme mag ons evenwel niet drijven tot beslissingen en maatregelen die de waarden die we willen verdedigen, ook voor een stuk aantasten. Dat evenwicht moet altijd in stand worden gehouden.

Wij hebben ook vragen bij het feit dat het leger wordt ingezet in onze samenleving. Dat is niet de plaats en de taak van het leger. Soldaten of para’s in de straten zullen onze samenleving niet veiliger maken. Ik begrijp die maatregel wel enigszins, maar ik ben er niet gelukkig mee. Ik hoop dan ook dat deze opdracht van korte duur is.

Ik heb ook vragen bij de stoere en straffe taal over het intrekken van de nationaliteit. Ik blijf ervan overtuigd dat wij als samenleving verantwoordelijk blijven voor iedereen in onze samenleving. Het kan niet dat we door het afnemen van de nationaliteit onze verplichtingen tegenover deze mensen verzaken. We moeten er alles aan doen om jongeren te beletten naar Syrië te gaan, maar ik heb het moeilijk met de huidige tendens om te proberen te voorkomen dat ze terugkomen. Daar ben ik het niet mee eens.

Ik blijf vinden dat we alle maatregelen moeten nemen om de jongeren die daar zijn, terug te laten komen. Niet zomaar. Natuurlijk moeten ze stevig worden begeleid. Natuurlijk moeten we ze, indien mogelijk, ook voor de rechtbank slepen. Maar hen hun nationaliteit afnemen en denken dat ze aan de grens zullen worden tegengehouden, daar geloof ik niet in.

Ik vind dat niet juist, omdat ik vind dat we de rechtsstaat altijd voor ogen moeten blijven houden. Elke maatregel moet in overeenstemming zijn met de principes van de rechtsstaat. Dat wil zeggen dat de rechtbank moet oordelen over schuld of onschuld. Men mag geen mensen in het algemeen schuldig verklaren. Dat zijn enkele bedenkingen bij het actieplan, waar we het in grote mate mee eens zijn, maar waar wij toch aanvullingen bij willen.

Wij willen aanvullingen omdat wij vinden dat vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid alle drie essentieel zijn, niet alleen vrijheid. Het mag niet alleen gaan om de vrijheid om zich tegen elkaar op te stellen en elkaar op te jutten. De vrijheid moet ook samengaan met gelijkheid, maar niet in de zin dat ieder zijn plan maar moet trekken en dat elkeen verantwoordelijk is voor zijn situatie. Gelijkheid betekent voor ons gelijke kansen. Broederlijkheid heeft ook te maken met begrip en empathie voor elkaar. Niet kwetsen om te kwetsen.

Wij vragen ook nog aandacht voor de volgende punten.

Wij vragen ook aandacht voor het bestrijden van wapenhandel en wapenbezit. Het kan en mag niet dat die gevaarlijke wapens hier in Brussel, volgens sommigen alsof het niets is, gekocht kunnen worden. We moeten er alles aan doen om dat wapenprobleem aan te pakken. Als er geen wapens zijn, dan nemen we een groot stuk van de kracht van de terroristen weg.

Wij vragen ook aandacht voor een betere samenwerking met de Gemeenschappen. Net in de Senaat zou die samenwerking met de Gemeenschappen – en de Gewesten waar ze bevoegd zijn – een essentieel onderdeel moeten zijn. Ik vraag de federale regering de noodzakelijke maatregelen te nemen en ik hoop dat ze die maatregelen neemt. Maar tegelijkertijd moet ze ook oog en oor hebben voor de maatregelen die de Gewesten en Gemeenschappen nemen. Al die maatregelen moeten op elkaar worden afgestemd en daarvoor is regelmatig overleg nodig.

Ik heb een resolutie ingediend in verband met de strijd tegen de radicalisering. Ze is vandaag in overweging genomen. Ik vraag dat de Senaat een andere rol zou spelen. Wij moeten niet de hoorzittingen over deradicalisering van het Vlaams Parlement overdoen. We moeten niet herhalen wat in de Kamer, het Brussels Parlement of het Waals Parlement gebeurt. Ik vraag daarentegen dat de Senaat ervoor zorgt dat het spel van al die verschillende spelers op elkaar afgestemd wordt. De Senaat moet regelmatig terugkoppelen, nagaan hoe de samenwerking verloopt en kijken of er vooruitgang wordt geboekt.

Ik mis ook de echte betrokkenheid van de moslimgemeenschap bij de uitvoering van dit plan. Ik zeg niet dat de regering niet van plan is de moslimgemeenschap te betrekken. Ik zeg alleen: vergeet dat niet. Vandaag is in eerste instantie de moslimgemeenschap in ons land slachtoffer van het terrorisme en het extremisme. Velen van mijn moslimvrienden lijden vandaag onvoorstelbaar onder de veralgemeningen. Zij zijn echt vragende partij voor het aanpakken van extremisme. Want dit heeft in hun ogen niets met hun geloof te maken.

We moeten samenwerken, alle gemeenschappen samen. We moeten verbinden in de plaats van op te splitsen. We moeten de gemeenschappelijke waarden verdedigen en uitdragen. Ik blijf erbij dat 95% van de waarden van het humanisme, van de vrijzinnigen, de moslims, de christenen en de boeddhisten identiek zijn.

Ik praat terrorisme niet goed, maar op internationaal vlak zou men heel veel valse argumenten voor terrorisme kunnen wegnemen door een groot conflict dat al vele jaren voortduurt, op te lossen. België kan dat niet alleen, maar we kunnen meewerken aan een oplossing voor het Palestijns conflict, namelijk de tweestatenoplossing.

De eerste minister heeft gezegd dat de Senaat zal zijn wat de senatoren er zelf van maken. Ik ben het daarmee eens, uiteraard binnen de regels en de beperkingen. Het verbaasde mij enigszins dat de eerste minister hier in vogelvlucht alle sociaaleconomische thema’s heeft overlopen, gaande van werkgelegenheid over energie, armoede en sociale zekerheid tot loonlasten enzovoort. Ik vond het ook opvallend dat de fractieleidster van de N‑VA het als volgt samenvatte: het overheidsbeslag zal ernstig worden verminderd. Dat is een van de prioriteiten van de N‑VA en dat is ook haar recht. Het is echter niet onze prioriteit.

Volgens mij moeten we er vooral voor zorgen dat de dualiteit in onze samenleving niet toeneemt. Tot bewijs van het tegendeel ben ik ervan overtuigd dat de Staat, de gemeenschap, daarin een essentiële rol moet blijven spelen. We kunnen wel discussiëren over de volledige invulling daarvan. In de regering wordt er overigens ook over gediscussieerd. Iedereen moet daar echter zijn schouders onder zetten en solidariteit moet ervoor zorgen dat de gelijkheid toeneemt en niet afneemt. Daarover maakt onze fractie zich ieder geval ernstig zorgen.

Ik wil het nog even hebben over de Senaat. Een van onze belangrijkste opdrachten is de institutionele hervorming. Ik stel echter vast dat de regering geen verdere stappen op het vlak van institutionele hervormingen overweegt. Ik vind dat van sommige partijen enigszins verrassend.

We hebben natuurlijk net de zesde staatshervorming goedgekeurd en er zal inderdaad heel wat werk zijn om die helemaal uit te voeren. Ik ben het er dus wel mee eens dat we enige rust moeten inbouwen. Toch blijft het frappant dat sommige partijen zich daarin schikken. Het zij zo.

De Senaat kan wel zijn rol spelen op het vlak van de transversale materies. Daar zijn de uitdagingen in de samenleving vandaag essentieel. De Senaat kan iets meer tijd nemen om hierover na te denken, buiten de waan van de dag.

Een van die materies is mobiliteit. In het Vlaams Parlement is daarover een gemeenschappelijke resolutie ingediend. Ik vind het nuttig dat de verschillende Gewesten een aantal mobiliteitsknooppunten gemeenschappelijk aanpakken. Misschien kan de Senaat hierin een rol spelen.

Dat brengt me bij de staat van onze democratie. Hierover wordt amper nog gesproken. Het is meer dan ooit noodzakelijk dat de democratie wordt uitgediept. Dat gaat zowel de federatie als de Gewesten en Gemeenschappen aan. Ook dat vormt misschien een heel mooie uitdaging voor de Senaat.

Een ander punt is de gezamenlijke aanpak van criminaliteit. Ik verwijs niet alleen naar het actieplan tegen extremisme, maar naar de vraag hoe we ervoor kunnen zorgen dat onze samenleving veiliger wordt. In ons land hebben we een immens deficit inzake justitie en het gevangeniswezen. Dat is de verantwoordelijkheid van talrijke regeringen in het verleden. Ik blijf herhalen dat meer gevangenissen niet tot meer veiligheid leiden, wel integendeel. Het zou interessant zijn mocht de Senaat nagaan hoe de Gemeenschappen echt kunnen worden betrokken bij de opvolging van mensen die in de gevangenis zitten en zaten. Uiteraard moeten ook inzake internering stappen worden gedaan.

Ingrid Lieten heeft samen met onder meer Cindy Franssen een verzoek tot het opstellen van een informatieverslag inzake armoedebestrijding ingediend. Ook dit domein behoort tot eenieders verantwoordelijkheid. Misschien kunnen we ook daar stappen vooruitzetten.

Katia Segers en ikzelf houden ons bezig met culturele samenwerking. In ons land is heel veel mogelijk, maar tegelijkertijd wordt ook heel veel afgeremd. Een verbetering van de culturele samenwerking kan positieve energie genereren.

Uiteraard is ook het klimaatbeleid belangrijk.

Ten slotte is voor de Senaat ook een rol weggelegd inzake interculturaliteit, samenleven tussen religies of actief pluralisme. Als we in ons land meerwaarde voor iedereen willen creëren, dan zullen we allen moeten samenleven, met respect voor de eigenheid van eenieder en de diversiteit. Wel moet het de bedoeling zijn om een betere toekomst voor iedereen te realiseren. Ook dat zou een opdracht voor de Senaat kunnen zijn.

Als de Senaat mijn suggesties echt ter harte neemt, dan zal de discussie over de toekomst van onze instelling op een heel andere manier worden gevoerd.

Ik dank de eerste minister voor zijn aanwezigheid vandaag, op een dag dat hij het heel druk heeft en voor heel wat uitdagingen staat. Ik heb van de gelegenheid gebruikt gemaakt om hem enkele bekommernissen van de sp.a‑fractie mee te delen.

M. Bert Anciaux (sp.a). – À mon tour, je tiens à rendre hommage à ceux qui, dans notre pays et à l’étranger, agissent pour éviter que les attentats terroristes fassent encore plus de victimes. Tous les partis leur doivent le respect.

Comme Mme Meuleman, je pense que nous devons relativiser certaines choses. Nous discutons aujourd’hui du rôle du Sénat alors que ce sont d’autres problèmes qui préoccupent la plupart des gens. Pardonnez‑moi donc si mon intervention tombe au mauvais moment. L’actualité nous donne cependant l’occasion d’exprimer nos idées sur le plan en douze points contre le radicalisme et l’extrémisme.

Nous devons agir énergiquement contre le radicalisme et l’extrémisme – de quelque nature qu’ils soient. Tous les citoyens ont le droit de vivre dans une société en sécurité. Il faut mettre fin à cette folie. Au nom de mon groupe, je peux donc approuver plusieurs de ces mesures, parfois d’exception. Il est plus que nécessaire d’améliorer les techniques de recherche, de mieux coordonner l’action des services de recherche, de donner aux services davantage de moyens pour détecter les flux financiers et de lutter contre le radicalisme dans les prisons.

Le terrorisme ne peut toutefois pas nous amener à prendre des décisions et des mesures qui porteraient atteinte aux valeurs que nous voulons défendre. L’équilibre doit être sans cesse maintenu.

L’intervention de l’armée dans la société nous interpelle également. Ce n’est pas son rôle. Les soldats patrouillant dans les rues ne rendront pas notre société plus sûre. Je comprends dans une certaine mesure cette décision mais elle ne me réjouit pas. J’espère donc que cette mission sera de courte durée.

Je m’interroge aussi sur les propos sévères tenus au sujet du retrait de la nationalité. Je reste persuadé que nous tous qui formons notre société sommes chacun responsables de chaque membre de cette société. Nous ne pouvons nous départir de nos responsabilités envers ces personnes en les privant de la nationalité. Nous devons tout faire pour empêcher les jeunes de partir en Syrie et la tendance actuelle, qui est de les empêcher de revenir, m’embarrasse.

Je persiste à croire que nous devons prendre toutes les mesures pour faire revenir les jeunes qui sont partis en Syrie. Ces jeunes doivent bien sûr être sérieusement encadrés. Ils doivent aussi, si possible, être traduits en justice. Mais je ne crois pas que le simple fait de leur enlever la nationalité les maintiendra de l’autre côté de nos frontières.

Cette mesure ne me paraît pas juste et j’estime que nous devons constamment nous préoccuper de l’État de droit. Toute mesure doit être conforme aux principes de l’État de droit. C’est donc au tribunal qu’il appartient de juger de la culpabilité ou de l’innocence de quelqu’un. On ne peut de manière globale déclarer des personnes coupables. Nous approuvons donc largement le plan d’action mais nous souhaitons néanmoins quelques mesures complémentaires.

Nous estimons en effet que la liberté, l’égalité et la fraternité sont toutes trois importantes et pas seulement la liberté. Il ne s’agit pas seulement de la liberté de se dresser les uns contre les autres, la liberté doit aller de pair avec l’égalité des chances et la fraternité implique l’empathie et la volonté de ne pas blesser pour le plaisir de blesser.

Nous attirons par ailleurs l’attention sur les points suivants.

Il faut être attentif à la lutte contre le trafic d’armes et la possession d’armes. On ne peut tolérer que des armes dangereuses puissent être vendues ici, à Bruxelles, comme un produit banal. Nous devons agir. Si les armes ne sont plus disponibles, les terroristes perdront beaucoup de leur puissance.

Nous réclamons aussi une meilleure collaboration avec les Communautés. C’est précisément au Sénat que cette collaboration avec les Communautés et les Régions devrait trouver une place pleine et entière. J’appelle le gouvernement à prendre des mesures mais aussi à s’intéresser aux mesures prises par les Régions et Communautés. Ces mesures doivent être harmonisées, ce qui nécessite une concertation régulière.

J’ai déposé une proposition de résolution sur la lutte contre le radicalisme. Elle est aujourd’hui prise en considération. Je demande au Sénat de jouer un rôle différent, de ne pas refaire les auditions qu’organise le Parlement flamand sur la déradicalisation, de ne pas répéter ce que font la Chambre, le Parlement bruxellois et le Parlement wallon. Je demande au Sénat d’harmoniser les travaux de ces différents acteurs, de consulter régulièrement, de voir si la collaboration est efficace ou si les choses avancent.

Je déplore également que la communauté musulmane ne soit pas véritablement associée à la mise en œuvre de ce plan. Je ne prétends pas que le gouvernement n’ait pas l’intention de le faire, je lui rappelle juste de ne pas oublier. Cette communauté est la première victime du terrorisme et de l’extrémisme. Beaucoup de mes amis musulmans souffrent incroyablement des généralisations. Ils sont vraiment demandeurs d’une action contre l’extrémisme qui, selon eux, n’a rien à voir avec leur foi.

Toutes les communautés doivent travailler main dans la main. Nous devons rassembler plutôt que séparer. Nous devons défendre nos valeurs communes. Je reste persuadé que 95% des valeurs des humanistes, des laïcs, des musulmans, des chrétiens et des bouddhistes sont identiques.

Je n’excuse pas le terrorisme mais nous pourrions, au niveau international, lui ôter bon nombre de ses faux arguments en apportant une solution à un grand conflit qui s’éternise. La Belgique ne peut le faire seule mais elle peut collaborer à une solution au conflit palestinien, à savoir la solution à deux États.

Le premier ministre a déclaré que le Sénat sera ce que les sénateurs en feront. Je partage cet avis, dans le respect des règles et des restrictions. J’ai été un peu étonné d’entendre le premier ministre survoler à la hâte tous les thèmes socioéconomiques, allant de l’emploi aux charges salariales, en passant par l’énergie, la pauvreté et la sécurité sociale. J’ai aussi été frappé par la synthèse qu’en a faite la cheffe de groupe de la N‑VA : il faut réduire sensiblement la mainmise des pouvoirs publics. Ce n’est pas notre priorité.

Selon moi, nous devons surtout veiller à ne pas accroître la dualité de notre société. Jusqu’à preuve du contraire, je suis convaincu que l’État, la collectivité, a un rôle capital à jouer à cet égard. Nous pouvons certes discuter de ce qu’implique concrètement cet objectif, comme le fait le gouvernement. Mais nous devons tous œuvrer à cette cause et développer la solidarité pour que l’égalité se renforce et ne s’affaiblisse pas. Cela préoccupe en tout cas beaucoup notre groupe.

Je toucherai également un mot du Sénat. Une de nos missions essentielles est la réforme institutionnelle. Or je constate que le gouvernement ne veut pas franchir de nouvelles étapes dans ce domaine. Cela m’étonne quelque peu de la part de certains partis.

Nous venons tout juste d’adopter la sixième réforme de l’État et son exécution donnera beaucoup de travail. Je conviens donc qu’il faut apporter un certain apaisement, même si je m’étonne que certains partis s’y résignent.

Le Sénat peut remplir son rôle en ce qui concerne les matières transversales. Les défis que constituent ces matières aujourd’hui dans la société sont essentiels. Le Sénat peut prendre le temps d’y réfléchir sans se laisser influencer par l’opinion publique.

L’une de ces matières est la mobilité. Une résolution commune a été déposée à ce sujet au Parlement flamand. Il me semble utile que les différentes Régions unissent leurs forces pour résoudre les problèmes de mobilité. Le Sénat a peut‑être un rôle à jouer à cet égard.

Cela m’amène à évoquer l’état de notre démocratie. On en parle à peine. Il est plus que jamais nécessaire de renforcer la démocratie. Cela concerne tant la fédération que les Communautés et Régions et constitue peut‑être un beau défi pour le Sénat.

Un autre point est l’action commune contre la criminalité. Je pense non seulement au plan d’action contre l’extrémisme mais aussi à la question de savoir comment nous pouvons rendre notre société plus sûre. Notre pays souffre d’un immense déficit en matière de justice et de prisons. C’est la responsabilité de nombreux gouvernements par le passé. Je répète que ce n’est pas en augmentant le nombre de prisons que l’on améliore la sécurité, au contraire. Il serait intéressant que le Sénat étudie la manière d’associer véritablement les Communautés au suivi des (anciens) détenus. Il faut bien sûr aussi prendre des initiatives concernant les internés.

Ingrid Lieten a déposé, entre autres avec Cindy Franssen, une demande d’établissement d’un rapport d’information sur la lutte contre la pauvreté. Ce domaine est aussi une compétence partagée. Nous pouvons peut‑être prendre des initiatives dans ce domaine.

Katia Segers et moi‑même nous intéressons à la collaboration culturelle. Beaucoup de choses sont possibles dans notre pays mais beaucoup d’initiatives sont par ailleurs freinées. Une amélioration de la collaboration culturelle peut générer une énergie positive. La politique climatique est évidemment elle aussi importante.

Enfin, le Sénat a aussi un rôle à jouer en matière d’interculturalité, de coexistence des religions ou de pluralisme actif. Si nous voulons créer de la plus‑value pour tous dans notre pays, nous devrons tous collaborer, dans le respect de la nature de chacun et de la diversité. L’objectif doit bien sûr être d’offrir à chacun un avenir meilleur, matière qui pourrait aussi être confiée au Sénat.

Si le Sénat prend vraiment à cœur mes suggestions, la discussion sur l’avenir de l’institution prendra une tournure toute différente.

Je remercie le premier ministre d’être présent aujourd’hui, alors qu’il a fort à faire pour relever tous les défis qui se présentent à lui. J’ai profité de sa présence pour lui faire part de certaines préoccupations du groupe sp.a.

De heer Steven Vanackere (CD&V). – Ik waardeer het dat de eerste minister bereid was hier vandaag aanwezig te zijn. Het is ook niet meer dan normaal dat hij zijn uiteenzetting begon met de maatregelen die de regering zal nemen ten aanzien van de dreiging van het terrorisme. Ik sluit me namens de CD&V‑fractie aan bij de lofbetuigingen van de vorige sprekers aan het adres van al diegenen die over onze veiligheid waken.

Op een dag als vandaag overheerst bij iedereen een surrealistisch gevoel. We hadden de eerste minister kunnen laten weten dat hij niet naar de Senaat hoefde te komen omdat hij andere katten te geselen had. Toch wil ik bewijzen dat een instelling als de Senaat wel degelijk een rol kan spelen op een domein dat vandaag zovele landgenoten bekommert.

De Senaat is meer dan ooit een assemblee die wordt geacht in staat te zijn wat afstand te nemen. Reflectie kan niet zonder een minimum aan afstand. De eerste minister zei dat de Senaat zoveel zal betekenen als de senatoren ervan willen maken.

Wij willen geen dubbele debatten voeren of in uitgesteld relais op een nagel kloppen, maar dat betekent natuurlijk niet dat we niet aan politiek willen doen. Dat houdt wel in dat we dat op een andere wijze zullen doen.

De Senaat is een ontmoetingsplaats van de actoren van het federalisme, aldus de eerste minister in zijn toespraak. We zullen de Senaat als dusdanig gebruiken, maar combineren die ontmoetingsplaats met de ambitie van bewakers, inspirators, motivators en zelfs souffleurs van het samenwerkingsfederalisme.

Ontmoeten volstaat voor ons niet, want we willen ervoor zorgen dat alle actoren van ons ingewikkelde land goed weten wat hen te doen staat. We hebben het institutioneel model geboetseerd volgens onze veelzijdige, meertalige, ingewikkelde maatschappelijke realiteit. Dat is goed. Alleen moeten alle actoren van dit ingewikkeld institutioneel netwerk af en toe worden herinnerd aan hun opdracht. Verwachten de inwoners van ons land dat de parlementen met elkaar in conflict treden of elkaar beconcurreren? Verwachten ze dat die parlementen elkaar de zwarte piet doorschuiven? Of verwachten de burgers oplossingen?

Te vaak wordt Belgische politiek verward met de vaardigheid iemand anders de schuld te geven. Daaraan moet in de Senaat een halt worden toegeroepen. Hier moeten we meer dan ooit op een positieve manier tonen hoe er kan worden samengewerkt.

De transactiekost van ons relatief ingewikkeld institutioneel model heeft een reden, maar moet tot een minimum worden beperkt. Mevrouw Meuleman en heel wat andere leden merkten op dat de burger van ons verwacht dat wij tonen dat er effectief kan worden samengewerkt, ook over de partijgrenzen heen.

Ik herhaal dus dat onze rol er niet in bestaat debatten te herhalen over onderwerpen die in andere assemblees moeten worden behandeld. In de Kamer moet de regering het vertrouwen zoeken, niet hier in de Senaat. In de parlementen van de deelstaten moeten de minister‑presidenten en hun regering het vertrouwen van hun parlement winnen, niet hier in de Senaat.

Onze rol bestaat erin om op een dag als vandaag, waarop de premier sprak over antiterrorismemaatregelen, de bestaande federale en interfederale structuren voor overleg en samenwerking heel hoog op de politieke prioriteitenlijst te plaatsen.

Mijn volgende opmerking heeft helemaal niet tot doel iemand in verlegenheid te brengen. Sinds het aantreden van de regering heeft het Overlegcomité nog niet vergaderd. Dat betekent dat de hele resem interministeriële conferenties, die opnieuw moeten worden samengesteld, officieel nog niet van start kunnen gaan. Dat kan de Interministeriële Conferentie inzake Veiligheids- en handhavingsbeleid dus ook niet.

Ik zoek helemaal geen spijkers op laag water. Ik ben me er terdege van bewust dat als een dossier dringend is samenwerking op politiek vlak altijd mogelijk is. Ik maak van deze gelegenheid dan ook gebruik om de premier te feliciteren voor zijn overleg met de minister‑presidenten, zowel voor maar eveneens zonder camera. Ik beweer dan ook niet dat er onvoldoende overleg is. De premier zal evenwel moeten erkennen dat in ons ingewikkeld land de ministers elkaar in de ogen moeten kunnen kijken, onder meer in het Overlegcomité of de interministeriële conferenties, om te zien of ze hun beleid op elkaar kunnen afstemmen.

Mag ik vragen daarvan een stevige prioriteit te maken? Niet omdat ik denk dat een zucht van verlichting door het land zal gaan op het ogenblik dat men weet dat ook de interministeriële conferenties aan de slag zijn. Maar laten we toch de bescheiden, maar sterke ambitie koesteren om de bewaker te zijn van de olie die de raderen doet draaien en daarvoor wel degelijk respect afdwingen.

Ik ben de premier bijzonder dankbaar dat hij ook uitvoerig over Europa heeft gesproken. Even aarzelde ik daarbij en had ik dezelfde reactie als Bert Anciaux. Een paar maanden geleden is echter in een academisch werk aangetoond dat de ‘europeanisering’, de grotere integratie in verschillende landen leidt tot een ‘Prime Ministerialisation’ van het beleid. De premier moet als woordvoerder op de Europese fora enorm veel naar zich toe trekken, want zo werkt het nu eenmaal. Op een bepaald ogenblik moet er gesproken worden en de premier is heel vaak degene die dat namens ons doet. Dan is het goed dat hij ook hier in de Senaat over Europa komt spreken, want het biedt ons senatoren, van wie de meeste uit deelstaatparlementen komen, de kans om de gevoeligheden en prioriteiten van de deelstaten aan het Europese niveau door te spelen.

Ik geloof wel degelijk dat de Senaat een rol te spelen heeft. De premier zei: ‘De Senaat zal zijn wat de senatoren ervan maken.’ Dat zal veel te maken hebben met wat wij zullen doen en paradoxaal genoeg ook met wat we niet zullen doen, namelijk ons gedragen alsof we in een ander parlement zaten.

M. Steven Vanackere (CD&V). – J’apprécie que le premier ministre soit venu au Sénat aujourd’hui et qu’il ait commencé par exposer les mesures décidées par le gouvernement pour lutter contre le terrorisme. Au nom du groupe CD&V, je m’associe aux éloges des orateurs précédents vis‑à‑vis de tous ceux qui veillent sur notre sécurité.

Nous éprouvons tous un sentiment surréaliste. Nous aurions pu faire savoir au premier ministre qu’en raison des événements, le Sénat ne réclamait pas sa présence, mais notre institution a, certes, un rôle à jouer dans un domaine devenu préoccupant pour de nombreux concitoyens.

Notre assemblée est, plus que jamais, censée pouvoir prendre du recul, condition indispensable à toute réflexion. Comme l’a dit le premier ministre, le Sénat sera ce que les sénateurs voudront en faire.

Nous voulons éviter les doubles débats, éviter de taper sur le même clou a posteriori, mais nous voulons aussi rester des acteurs politiques. Il nous faudra donc agir autrement.

Comme l’a indiqué le premier ministre, le Sénat est un lieu de rencontre des acteurs du fédéralisme. Nous l’utiliserons en tant que tel, tout en y associant l’ambition de gardiens, d’inspirateurs, de promoteurs, voire de souffleurs du fédéralisme de coopération.

Se rencontrer ne suffit pas. Tous les acteurs de notre pays doivent être conscients de leur rôle. Nous avons façonné notre modèle institutionnel à l’image de notre réalité sociale multiple, multilingue et complexe. Fort bien, mais il faut parfois rappeler leur mission à l’ensemble des acteurs de ce réseau institutionnel compliqué. Les citoyens attendent‑ils de leurs parlements qu’ils entrent en conflit ou se fassent concurrence ou espèrent‑ils des solutions ?

La politique belge est trop souvent confondue avec l’aptitude à se renvoyer la balle. Tel ne peut plus être le cas au Sénat. Nous devons montrer la bonne manière de coopérer.

Notre modèle institutionnel pour le moins compliqué a un coût, qu’il faut toutefois réduire autant que possible. Comme l’ont fait remarquer Mme Meuleman et bien d’autres, le citoyen attend de nous que nous montrions notre capacité à coopérer au‑delà des clivages partisans.

Notre rôle n’est donc pas de répéter des débats concernant des sujets que d’autres assemblées doivent traiter. Le gouvernement fédéral doit s’efforcer d’obtenir la confiance de la Chambre. Les ministres‑présidents et leurs gouvernements respectifs doivent obtenir celle des parlements des entités fédérées. Il en va différemment du Sénat.

Aujourd’hui, alors que le Premier ministre vient de nous présenter les mesures antiterroristes, notre rôle consiste à placer les structures fédérales et interfédérales de concertation et de coopération tout en haut de la liste des priorités politiques.

Loin de moi l’idée de mettre quiconque dans l’embarras, mais le Comité de concertation ne s’est pas encore réuni depuis l’entrée en fonction du gouvernement. Aucune des conférences interministérielles n’est dès lors en mesure de fonctionner. La Conférence interministérielle de Politique du maintien et de gestion de la sécurité n’échappe pas à ce constat.

Je suis bien conscient du fait qu’il est toujours possible de coopérer quand un dossier est urgent et j’en profite pour féliciter le premier ministre de s’être concerté avec les ministres‑présidents, en présence ou non des caméras. Je ne prétends pas que la concertation soit insuffisante, mais dans notre pays si complexe, les ministres doivent pouvoir se regarder droit dans les yeux, notamment au sein du Comité de concertation ou des conférences interministérielles, pour déterminer s’ils peuvent ou non faire concorder leurs politiques.

Puis‑je vous demander d’en faire une priorité ? Le pays ne se sentira pas forcément soulagé en apprenant que les conférences interministérielles sont aussi au travail, mais nous pouvons en tout cas veiller, modestement mais fermement, à ce que les rouages soient bien huilés.

Je suis reconnaissant au premier ministre d’avoir parlé de l’Europe. Comme Bert Anciaux, j’étais sceptique à cet égard, mais un récent travail universitaire a montré que l’européanisation faisait que le premier ministre occupe de plus en plus le devant de la scène politique de son pays. Le premier ministre, qui est le porte‑parole de son pays lors des forums européens, doit gérer un très grand nombre de dossiers.

C’est dès lors une bonne chose qu’il vienne parler de l’Europe au Sénat car cela nous permet, à nous sénateurs, qui provenons pour la plupart des parlements des entités fédérées, de porter la sensibilité et les priorités de celles‑ci devant le niveau de pouvoir européen.

Le Sénat a bel et bien un rôle à jouer. Comme l’a indiqué le premier ministre, le Sénat sera ce que les sénateurs en feront. Cela dépendra beaucoup de ce que nous ferons et, paradoxalement, de ce que nous ne ferons pas, à savoir nous comporter comme si nous siégions dans un autre parlement.

De heer François Desquesnes (cdH). – Namens de cdH‑fractie dank ik u, mijnheer de eerste minister, voor uw aanwezigheid in onze assemblee en voor uw deelname aan dit debat. De omstandigheden zijn heikel en moeilijk. We danken ook de inlichtingendiensten, politie en justitie voor het geleverde werk. Als het moeilijk gaat en als onze humanistische waarden bedreigd worden, moeten we eensgezind weerwerk bieden. Onze politieke fractie is blij dat de regering de strijd tegen radicalisme en terrorisme kordaat wil voeren in het verlengde van de aanpak tijdens de vorige regeerperiode.

We noteren ook dat de besparingen die lineair werden opgelegd inzake justitie en politie, bij voorrang zouden worden gecompenseerd vanuit uw ‘reserve‑enveloppe’. We staan achter een reeks maatregelen die u voorstelt, zoals de uitbreiding van het begrip terroristische misdaad.

Maatregelen ter bestrijding van radicalisme en terreurdreiging moeten ook op andere beleidsniveaus worden genomen, met name door de Gemeenschappen. We moeten de verspreiding van radicale ideeën tegengaan. Dat moet gebeuren binnen de gezinnen, de verenigingen, de jeugdwerking, de media en uiteraard ook op school en in de culturele sector. De regering van de Franse Gemeenschap heeft in die zin al een aantal initiatieven genomen.

We moeten ook meer optreden tegen haatberichten, vooral die welke via de sociale media en het internet worden verspreid. Er moet een nultolerantie gelden voor al wie aanzet tot haat en oproept tot geweld.

Tot slot zijn we het eens met de maatregel die u voorstaat met betrekking tot de gevangenissen. Met het oog op de deradicalisering van mensen die al in aanraking zijn gekomen met de geweldcultuur, zijn bijkomende maatregelen nodig om hen te helpen daarvan los te komen. In andere Europese landen zijn al positieve maatregelen getroffen, bijvoorbeeld in Denemarken. We moeten daar een voorbeeld aan nemen.

Dan kom ik tot het debat van vandaag in deze Senaat. Ik ben blij met uw aanwezigheid, mijnheer de eerste minister, en ik hoop dat dit een goede gewoonte zal worden. In onze parlementaire assemblees zijn tradities en gewoonten bron van recht en dit debat kondigt, naar ik hoop, een nieuwe gewoonte aan: namelijk een jaarlijkse ontmoeting tussen de Senaat en het hoofd van de federale regering om te debatteren over de werking van de federale Staat, eventueel toegespitst op een thema waaraan de Senaat in het afgelopen jaar bijzondere aandacht heeft besteed.

Het oude bicamerisme heeft afgedaan. De zesde staatshervorming is duidelijk: we zijn niet langer de tweede wetgevende kamer in België. De Grondwet is zeer helder. De Senaat is voortaan een federale assemblee van Gewesten en Gemeenschappen en werkt voluit mee aan de uitbouw van de grondrechten van de Belgen, hun vrijheden en hun rechten. Vandaag is duidelijk hoe belangrijk dit wel is.

De Senaat is ook een ideale plaats om het institutionele kader van ons land vast te leggen. Ik onthoud uit de verklaring van de regering dat er tijdens deze legislatuur een institutionele pauze in acht wordt genomen.

Onze assemblee is ondanks haar leeftijd, nieuw. Ze moet haar weg vinden. Naast de fundamentele opdracht waarnaar ik zonet verwees, heeft de Belgische grondwetgever de leden van deze assemblee ook nieuwe instrumenten gegeven. Zo zijn er de schriftelijke vragen. Veel van de talrijke vragen die gesteld worden, krijgen een laattijdig antwoord. Mevrouw de voorzitster, wellicht zal het Bureau dit moeten bekijken.

M. François Desquesnes (cdH). – Monsieur le premier ministre, au nom du groupe cdH, je vous remercie d’être présent et de participer aujourd’hui à ce débat au sein de notre assemblée. Les circonstances sont évidemment délicates et difficiles. Qu’il nous soit également permis de remercier les services de renseignement, de police et de justice et de saluer leur travail. Face à une situation difficile, face au péril pour nos valeurs humanistes, nous devons travailler de façon unie. Ma formation politique salue pleinement la volonté du gouvernement de prendre à bras‑le‑corps la lutte contre le radicalisme et le terrorisme, dans le prolongement de ce qui a été entrepris durant la précédente législature.

Nous avons aussi pris bonne note que les réductions budgétaires qui avaient été imposées linéairement à la Justice et à la police notamment seraient prioritairement compensées par votre « enveloppe de réserve ». Nous soutenons pleinement une série de mesures que vous proposez, telles que l’élargissement de la notion de crime terroriste.

Bien sûr, des mesures visant à lutter contre le radicalisme et les tendances au terrorisme doivent aussi être prises à d’autres niveaux de pouvoir, notamment par les communautés. Nous devons travailler à déconstruire les discours radicaux. Cela doit se faire dans les familles, les associations, le secteur de la jeunesse, les médias et bien entendu à l’école et dans le monde de la culture. Le gouvernement de la Fédération Wallonie‑Bruxelles a déjà pris une série d’initiatives en ce sens.

Nous devons également aller plus loin face aux discours haineux, en particulier ceux qui se propagent dans les réseaux sociaux, sur internet. La tolérance zéro doit être de rigueur face à ceux qui incitent à la haine et appellent à la violence.

Enfin, nous pouvons souscrire à la mesure que vous préconisez à l’égard des prisons. Il conviendrait cependant d’y ajouter des mesures visant à la déradicalisation, pour aider celles et ceux qui sont pris dans l’engrenage de cette violence à s’en sortir. Une série d’initiatives positives ont été prises dans d’autres pays européens, par exemple au Danemark. Nous devons travailler en ce sens.

J’en viens au débat du jour relatif au Sénat. Je voudrais saluer votre présence aujourd’hui dans notre assemblée, monsieur le premier ministre, et espérer qu’elle devienne une habitude. Dans nos assemblées, la tradition et la coutume sont des sources du droit parlementaire et le débat de ce jour, je l’espère, sera l’annonciateur d’une nouvelle coutume : celle d’une rencontre entre le Sénat et le chef de l’exécutif fédéral au cours de laquelle nous pourrons débattre, une fois par an, du fonctionnement de notre État fédéral, peut‑être en choisissant l’une ou l’autre thématique sur laquelle le Sénat aura travaillé dans l’année écoulée.

Le bicaméralisme de papa a vécu. La sixième réforme de l’État est claire : nous ne sommes plus la deuxième assemblée législative belge. La Constitution est limpide. Le Sénat est désormais une assemblée fédérale des régions et des communautés et elle participe pleinement à l’établissement des droits fondamentaux des Belges, de leurs libertés et de leurs droits. On voit aujourd’hui à quel point ce débat est important.

Le Sénat est aussi un lieu idéal pour fixer le cadre institutionnel de notre pays. J’ai pris bonne note de la déclaration de votre gouvernement qui a annoncé une législature de pause institutionnelle.

Notre assemblée, malgré son âge, est jeune. Elle doit donc trouver son chemin. Au‑delà de ses compétences fondamentales que je viens de citer, le constituant belge a innové en réservant un certain nombre d’outils aux membres de cette assemblée. Les questions écrites sont l’un de ces mécanismes. Force est de constater qu’il y a de très nombreuses questions et un taux de réponse hors délai relativement important. Sans doute, madame la présidente, le Bureau devra‑t‑il se pencher sur ce point.

De voorzitster. – Dat doe ik al, mijnheer Desquesnes. Ik houd de statistieken bij en indien nodig interpelleer ik de leden van de regering. Het Bureau kan de zaak ook naar zich toetrekken.

Mme la présidente. – Mais je me penche sur cette question, monsieur Desquesnes. Je tiens les statistiques à jour et, lorsqu’il le faut, j’interpelle les membres du gouvernement. Le Bureau peut toutefois s’emparer de la question.

De heer François Desquesnes (cdH). – De grondwetgever gaf de senatoren nog een ander instrument: informatieverslagen over onderwerpen waarover de federale overheid beslist, maar die gevolgen hebben voor de Gemeenschappen en de Gewesten. Meerdere sprekers verwezen er al naar.

We denken dat dit instrument een meerwaarde is voor onze medeburgers, op voorwaarde dat deze opdracht niet wordt beperkt tot vraagstukken waarover men het zo goed als eens is of die zuiver technisch zijn. Vaak hebben mensen concrete vragen die enkel goed beantwoord kunnen worden met een samenspel van maatregelen vanuit de verschillende institutionele componenten. Ik denk aan de mobiliteit in en om Brussel, de Rizivnummers voor geneeskundestudenten, het Junckerplan – zoals u zei moeten we de publiek‑private samenwerking bevorderen omdat dit plan inzake investeringen daarop berust –, de energieproblematiek. We mogen zeker ook de strijd tegen radicalisme en terrorisme niet vergeten. Over al deze belangrijke onderwerpen moeten we in dit halfrond dus kunnen debatteren.

Collega Vanackere zei het al, in België ontmoeten de federale uitvoerende macht en die van de deelgebieden elkaar in het Overlegcomité en de interministeriële commissies. Dit comité heeft evenwel geen parlementaire tegenhanger. In zijn nieuwe samenstelling en met zijn nieuwe bevoegdheden zou de Senaat zich kunnen buigen over onopgeloste knelpunten, die iets langer dienen overwogen te worden zodat het debat kan worden uitgediept en oplossingen kunnen worden aangereikt.

Die mogelijkheid werd reeds aangekaart in het Bureau van de Senaat; onze fractie vindt dat er mogelijkheden zijn om hier verder in te gaan.

Is er in deze assemblee een meerderheid en een oppositie? Er is in elk geval een regeringsmeerderheid en een federale minderheid. Dat is een feit. De politieke controle op de federale regering is geen bevoegdheid van deze assemblee en dat is niet nieuw. We zitten in de Senaat om de stem van de Gemeenschappen en de Gewesten te laten horen. De eerste minister noemde ons al de ambassadeurs van de Gemeenschappen en de Gewesten.

Onze fractie heeft eerder al de vrees geuit dat we lood in onze schoenen zouden hebben. Vaak hebben we immers het gevoel dat iedere stap die we zetten goed overwogen en doorgesproken moet worden en uiteindelijk achter de schermen moet afgesproken worden, tot in de organisatorische details. Ik hoop dat de eerste minister zijn meerderheid zal overtuigen om ervoor te zorgen dat wat in de Senaat gebeurt zinvol is.

Een moeilijke start is wellicht inherent aan een inloopperiode. We wensen nu naar een hogere versnelling te schakelen voor het commissiewerk. Ik ben ervan overtuigd dat er op alle banken mensen van goede wil te vinden zullen zijn.

Ambassadeurs van de Gemeenschappen en de Gewesten noemde u ons, mijnheer de eerste minister. Ik wil u dan ook enkele vragen stellen over beslissingen die in de begroting voor 2015 en in de daaraan gekoppelde programmawet staan. Die beslissingen zullen een rechtstreekse en concrete weerslag hebben op de deelgebieden.

Mijn collega’s zullen u vragen stellen over de veiligheid en over het klimaat. Zelf wil ik het nog hebben over twee punten: het voorstel om de intercommunales te onderwerpen aan de vennootschapsbelasting en de verhoging van de forfaitaire bedragen in de personenbelasting.

Het Grondwettelijk Hof staat achter de onderwerping van de intercommunales aan de vennootschapsbelasting; het lijkt ons een logische stap, op voorwaarde dat de openbare dienstverlening er niet onder lijdt. Zal men aan sportinfrastructuren, ziekenhuizen of energiedistributienetwerken evenveel taken opleggen waarvoor er geen echte concurrentie is? Naargelang van de geldende Europese regels, vragen wij ons af of die overigens nog vage beslissing van de regering begrotingsneutraal is.

Wat wordt weggenomen, moet van elders komen: als het saldo van entiteit I met 200 miljoen daalt, zal entiteit II op het niveau van de gemeenten en hun verenigingen met hetzelfde bedrag stijgen.

Zal een dergelijke maatregel gecompenseerd worden, of wordt aan de lokale overheid gevraagd minder te doen, tenzij ze op zoek moet gaan naar andere oplossingen, zoals de energieprijs of de toegangsprijs tot de zwembaden verhogen?

Is dat het doel dat u nastreeft? Welke boodschap moeten we aan gezinnen en bedrijven sturen? We vinden dat hierover beter voorafgaand overleg werd gepleegd met de bevoegde regionale overheid.

Ik wil u ook vragen stellen over het optrekken van de forfaitaire kosten. U zei dat het één van de maatregelen was waarmee de regering het verlies van koopkracht voor werknemers wilde compenseren: gemiddeld 125 euro sedert 2015, en een belofte van 250 euro in 2016. De kostprijs daarvan zou dit jaar 450 miljoen bedragen en 900 miljoen volgend jaar. Wat u er niet bij hebt gezegd, of althans nauwelijks hoorbaar, is dat de Gewesten een kwart van uw cadeau, of gedeeltelijke correctie, zullen moeten dragen via de opcentiemen. Kunt u ons daar enige toelichting over verschaffen? Hebt u daarover overleg gepleegd met uw collega’s van de Gewesten en Gemeenschappen?

De cdH pleit voor meer overleg met de deelgebieden: dat is in het belang van België, en in het belang van de economische relance bij ons in Wallonië, in Brussel en in Vlaanderen.

Mijnheer de eerste minister, tot zover de bedenkingen en vragen die ik u wilde voorleggen na uw eerste toespraak in deze assemblee. Ik wil geloven dat de Senaat een meerwaarde te bieden heeft aan het nieuwe België. Die meerwaarde is afhankelijk van wat wij doen, zoals reeds is gezegd, maar ook van de goede samenwerking tussen alle entiteiten van dit land en tussen onze assemblee en uw regering.

M. François Desquesnes (cdH). – Le constituant a mis entre les mains des sénateurs un autre outil : les rapports d’informations sur des sujets qui ont des conséquences sur les communautés et sur les régions et qui relèvent de décisions de l’État fédéral. Plusieurs d’entre nous en ont parlé.

Nous croyons que cet outil peut apporter de la valeur ajoutée à tous nos concitoyens, à la condition, monsieur le premier ministre, que ce travail ne soit pas bridé ou limité à des sujets consensuels ou purement techniques. Nos concitoyens se posent de nombreuses questions concrètes dont les réponses s’enchevêtrent dans les méandres de nos institutions : la mobilité dans et autour de Bruxelles, les numéros Inami pour les étudiants en médecine, le plan Juncker – vous l’avez cité, nous devrions dans ce cadre faciliter les partenariats entre les secteurs privé et public puisque ce plan repose sur ce mécanisme pour les investissements –, les problèmes énergétiques. Sans oublier la lutte contre le radicalisme et le terrorisme. Autant de sujets importants dont nous devons pouvoir débattre dans cet hémicycle.

Comme notre collègue Vanackere l’a évoqué, il y a en Belgique un lieu de débat entre les exécutifs fédéral et régionaux : c’est le comité de concertation et ses commissions interministérielles. Ce comité ne possède pourtant pas de pendant parlementaire. Le Sénat dans sa nouvelle composition et avec ses prérogatives pourrait utilement s’emparer des questions non résolues qui mériteraient un tempo politique différent capable de faire mûrir le débat et d’esquisser des solutions.

C’est un sujet que nous avons déjà effleuré en réunion du Bureau de cette assemblée ; notre groupe estime qu’il est possible d’avancer.

Y a‑t‑il une majorité et une opposition dans cette assemblée ? Il y a en tout cas une majorité gouvernementale et une minorité fédérale. C’est un fait. Le contrôle politique sur le gouvernement fédéral n’est pas, et ce n’est pas nouveau, une compétence de notre assemblée. Nous siégeons au Sénat pour faire entendre la voix des communautés et des régions de ce pays. Vous nous avez qualifiés, monsieur le premier ministre, d’ambassadeurs des régions et des communautés.

Notre groupe a déjà formulé des craintes de voir une sorte de chape de plomb peser sur notre travail. Trop souvent en effet nous ressentons que chaque pas de notre assemblée doit être mûrement soupesé et débattu et, disons‑le, quelquefois négocié en coulisses, même pour des détails organisationnels. J’espère, monsieur le premier ministre, que vous convaincrez votre majorité de travailler de manière à donner du sens à l’action de ce Sénat.

Mettons les premiers mois difficiles sur le compte d’une période de rodage. Nous souhaitons passer à la vitesse supérieure dans le travail en commission. Je suis sûr que nous trouverons de bonnes volontés sur tous les bancs.

Ambassadeurs des régions et des communautés, avez‑vous dit. Permettez‑moi donc, monsieur le premier ministre, de vous interpeller sur certaines décisions reprises au budget fédéral pour 2015 et dans la loi‑programme qui y est liée. Ce sont des décisions qui auront un impact direct et concret sur les entités fédérées.

Mes collègues vous interpelleront sur la sécurité et sur la situation en matière de climat. J’interviens quant à moi sur deux questions : d’une part, sur la proposition d’assujettir les intercommunales à l’impôt des sociétés et, d’autre part, sur la majoration des montants forfaitaires à l’IPP.

L’assujettissement à l’Isoc des intercommunales est encouragée par la Cour constitutionnelle ; elle nous paraît logique à la condition que le service public n’en pâtisse pas. Imposera‑t‑on les infrastructures sportives, les hôpitaux réunis en intercommunale, les réseaux de distribution de l’énergie, autant de missions où il n’y a pas de concurrence effective ? En fonction des normes européennes, nous nous posons des questions sur la neutralité budgétaire de votre décision et de votre gouvernement, dont les contours restent en outre encore imprécis.

En effet, prendre d’un côté, c’est réduire de l’autre : si le solde de l’entité I diminue de 200 millions, celui de l’entité II qui comprend les communes et leurs associations remontera mécaniquement du même montant !

Une telle mesure sera‑t‑elle compensée, ou demande‑t‑on aux pouvoirs locaux de faire moins – sauf à chercher d’autres solutions comme augmenter le prix de l’énergie ou le tarif des piscines ?

Est‑ce vraiment l’objectif que vous poursuivez ? Quel message devons‑nous donner aux familles et aux entreprises ? Nous pensons qu’un tel sujet aurait mérité un dialogue préalable avec les autorités régionales compétentes en la matière.

Je voudrais aussi vous interpeller sur l’augmentation des frais forfaitaires. Vous avez dit que c’était une des mesures phare de votre gouvernement pour compenser la perte effective de pouvoir d’achat des travailleurs : 125 euros en moyenne dès 2015, 250 euros promis en 2016. Le coût serait de 450 millions d’euros cette année, de 900 millions l’an prochain. Ce que vous n’avez pas dit – ou alors de façon guère audible, monsieur le premier ministre – c’est que les régions devront supporter le quart de votre cadeau – ou correctif partiel – via leurs additionnels. Pouvez‑vous nous fournir des précisions à cet égard ? Vous êtes‑vous concerté avec vos homologues des régions et des communautés ?

Le cdH plaide pour davantage de concertation, davantage de dialogue avec les entités fédérées : c’est l’intérêt de la Belgique, c’est l’intérêt de la relance économique et du développement de l’emploi chez nous, en Wallonie, à Bruxelles et en Flandre.

Telles sont, monsieur le premier ministre, les réflexions et les questions que je tenais à vous adresser après votre première intervention dans notre hémicycle. Je veux croire à la valeur ajoutée du Sénat dans le nouveau paysage belge. Cette valeur ajoutée dépend de nous – vous l’avez dit, comme d’autres – mais aussi de la bonne collaboration entre chacune des entités de ce pays, et entre notre assemblée et votre gouvernement.

De heer Jean‑Jacques De Gucht (Open Vld). – Ik dank de premier voor zijn toespraak in de plenaire vergadering van de Senaat. Vandaag is het de vierde keer dat we samenkomen en deze plenaire vergadering volgt op een week van constructief werk in de commissies. In tegenstelling tot vroeger hebben we geen commissie voor de Buitenlandse, Sociale of Binnenlandse Aangelegenheden meer, maar spreken we vandaag van de Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden, de Commissie voor de Transversale Aangelegenheden – Gemeenschapsbevoegdheden en de Commissie voor de Transversale Aangelegenheden – Gewestbevoegdheden. Dat is het gevolg van de zesde staatshervorming. Die heeft voor de Senaat een specifieke en belangrijke rol weggelegd in de Belgische staatsstructuur, namelijk het stroomlijnen van de federale staatsstructuur en het samenbrengen van de Gemeenschappen en Gewesten. De eerste minister heeft ons vandaag met zijn uiteenzetting voortgeholpen om invulling te geven aan die rol. We danken hem voor de voortrekkersrol die hij vandaag opneemt.

Toch maak ik graag een kleine bedenking. Ons wacht de taak om vanuit de Gemeenschappen en Gewesten een democratische, parlementaire dialoog te voeren met het federale niveau. Het is dan vanzelfsprekend dat we worden ingelicht over de weg die de federale beleidsploeg wil inslaan. Het is echter ook nadrukkelijk onze taak het overleg tussen de landsdelen te laten leven. Is het dan niet vreemd dat de collega’s van de Vlaamse Gemeenschap wel geïnformeerd zijn over het programma van de Vlaamse regering en de collega’s uit Brussel, Wallonië en de Duitstalige Gemeenschap niet? En vinden de collega’s uit Brussel, Wallonië en de Duitstalige Gemeenschap het niet onlogisch dat wij deelstaatsenatoren van Vlaanderen niet op de hoogte worden gebracht van het beleid van de regeringen in hun Gewesten en Gemeenschappen?

Is het dan niet logisch dat niet enkel onze eerste minister maar ook de ministers‑presidenten van de deelstaatregeringen ons komen inlichten over het beleid dat hun regering voorstaat, dat zij in deze vergadering op een evenwaardige manier als die van de eerste minister hun visie uit de doeken komen doen? In een federale democratie vindt overleg immers niet enkel plaats op regeringsniveau, maar expliciet ook op het meest democratische beleidsniveau, namelijk dat van het parlement. Dat naast de premier ook de ministers‑presidenten hun beleid in de Senaat komen toelichten lijkt me daarom niet meer of niet minder dan een conditio sine qua non als we onze nieuwe rol optimaal willen inkleuren.

Het is een nieuwe rol die een nieuw hoofdstuk inluidt van het nieuwe bestaan van de Senaat. Het is een nieuwe passage die toegevoegd wordt aan een reeds rijk gevuld verleden dat meer dan 180 jaar overspant. Tijdens die tijdsspanne heeft de Senaat telkenmale haar vitaliteit bewezen. Zo is het dankzij deze assemblee dat we ons als meest progressieve land op de wereldkaart weten te plaatsen op het punt van het recht op de individuele zelfbeschikking en de bio‑ethische thema’s. Het is dankzij de senatoren die ons zijn voorgegaan, en waarvan sommigen nog steeds in de Senaat zetelen, dat mensen van hetzelfde geslacht in ons land kunnen trouwen, dat vrouwen baas zijn over hun eigen lichaam, dat de burger zelf beslist over het hoe en wanneer van zijn of haar levenseinde. Zelf ben ik op mijn drieëntwintigste in deze assemblee terechtgekomen. Ik was jarenlang bevoorrecht toeschouwer en deelnemer van de wetgevende dynamiek die van deze Senaat uitgaat. Vergist u niet, beste collega’s, ik ben van oordeel dat met deze zesde staatshervorming tegemoet is gekomen aan de noodzaak de overbodige taken die in de Senaat werden uitgevoerd te schrappen. Tegelijkertijd werd een nieuwe belangrijke rol voor de Senaat gecreëerd. Dat is efficiëntie. De dynamiek waardoor vooruitgang werd geboekt door te steunen op de principes van openheid, dialoog en sereniteit moeten we koesteren. Ik ben er van overtuigd dat deze Senaat op eenzelfde doortastende wijze als in het verleden invulling zal kunnen geven aan zijn hernieuwde rol. Alhoewel, zo nieuw en plots is deze rol nu ook weer niet. De eerste minister gaf al aan hoe de Senaat altijd al een rol als bemiddelaar heeft gespeeld, vroeger als klankbord tussen Koning en Kamer, nu als ontmoetingsplaats tussen Gemeenschappen en Gewesten. Die weg werd al ingeslagen met de staatshervorming van 1993. Toen al werd duidelijk dat onze federale staatsstructuur nood zou hebben aan een ontmoetingsplaats voor de deelstaten. Het Sint‑Michielsakkoord zag in de Senaat toen al de uitgelezen plaats om deze taak op te nemen en het Vlinderakkoord is op deze ingeslagen weg verder gegaan. Dat is duidelijk wanneer men een blik werpt op de senatoren die hier aanwezig zijn vandaag. Niet minder van 50 van de 60 onder ons zijn rechtstreeks afkomstig uit de deelstaatparlementen. Het blijkt ook duidelijk in de vaste commissies: alle drie houden ze zich bezig met institutionele, dan wel transversale aangelegenheden.

Synchroon met de opeenvolgende staatshervormingen die nu het uitzicht bepalen van onze federale staat is deze assemblee dus uitgegroeid tot het orgaan bij uitstek dat onze federale staatsstructuur zowel belichaamt als vorm moet geven, en terecht. Het zal aan de senatoren zijn om invulling te geven aan de hervormde Senaat. Hierbij denk ik spontaan aan het citaat van een grondwetspecialist dat perfect toepasbaar is op deze assemblee: ‘De Senaat is als een schip dat de haven verlaat en op volle zee komt’. Het is nu aan ons om doordachte keuzes te maken. Daarbij moeten we rekening houden met onze specifieke, zelfs, unieke rol als ontmoetingsplaats waar de deelstaten onderling en de deelstaten en de federale staat met elkaar kunnen praten. Ook u, mevrouw de voorzitster, verwees er vorige vergadering terecht naar. Onze assemblee vormt een strategische band tussen de federale staat en de deelstaten, een koppelteken als het ware. Het is aan ons om onze institutionele rol op te nemen en te werken aan het stroomlijnen van onze federale staatsstructuur, om zo efficiënt mogelijk oplossingen aan te reiken voor de beleidsuitdagingen waar we voor staan. We moeten deze uitdagingen aangaan vanuit het subsidiariteitsprincipe, op het passende beleidsniveau.

De taken van deze Senaat moeten zijn unieke samenstelling weerspiegelen. Wij moeten de politieke rol vervullen die uit onze samenstelling voortvloeit en in het verlengde ligt van onze traditie. Een traditie van openheid, dialoog en sereniteit.

Deze Senaat dient zijn rol als deelstatenkamer en zijn rol in het kader van preventie van conflicten tussen de deelstaten in te vullen. Het is net in zijn specificiteit dat zijn taken vervat zitten, namelijk concrete antwoorden bieden voor problemen die het eigen beleidsdomein overschrijden.

Ook de andere partijen zijn dit uitgangspunt genegen. Ik verwijs naar senator Meuleman, die in de vorige vergadering wees op het belang van de Senaat als ontmoetingsplaats van de deelstaten en die stelde dat net daar de kerntaak ligt. Ook collega Anciaux beaamde dit: ‘De Senaat is een plek waar de vertegenwoordigers van de deelgebieden hun mening kunnen geven over elkaar, tegen elkaar, over de federatie en tegenover de federatie. Dit is een boeiende uitdaging.’

In tegenstelling tot andere federale staten, zoals Duitsland, bestaat er bij ons niet zoiets als het Bundesrecht bricht Landesrecht‑principe. Er bestaat in België geen hiërarchie tussen de wetgeving van de federale staat en de deelstaten. Ook hier heeft de Senaat, gezien zijn samenstelling, een unieke rol. De Senaat vervult hier een brugfunctie. Dit alles vindt men terug onder het gemeenschappelijke begrip ‘de transversale thema’s’, concreet ‘invulling geven aan de federale samenwerking’. Aldus kan de Senaat bij uitstek de assemblee worden waar het federalisme – en dus de samenwerking – in ons land concreet vorm krijgt. Dit om de beleidskeuzes van onze regeringen op elkaar af te stemmen, zodat ze in plaats van elkaar tegen te werken net versterkend werken.

Om deze unieke rol te spelen, hebben we diverse instrumenten ter beschikking. Vooreerst is er de wetgevende bevoegdheid. De Senaat blijft ten volle bevoegd voor de institutionele aangelegenheden. Naast de belangrijke institutionele bevoegdheid, heeft de Senaat tevens een adviserende rol inzake belangenconflicten tussen de diverse federale geledingen. Een volledig nieuw instrument is het informatieverslag, waarmee concrete invulling wordt gegeven aan de transversale rol die de Senaat bekleedt. De informatieverslagen kunnen onder meer bijdragen tot een betere samenwerking tussen de deelstaten, alsook met de federale staat. Daarnaast kunnen zij ook invulling en ondersteuning geven aan internationale thema’s, getuige het informatieverslag betreffende de opvolging van de toepassing van het Actieplatform van de Vierde VN‑Wereldvrouwenconferentie van Peking 2020.

Met de informatieverslagen kan de Senaat ten gronde belangrijke maatschappelijke kwesties aansnijden. Door de ervaring van de Senaat als reflectiekamer zullen ze kleur, diepte en gewicht krijgen. Er kunnen tevens oplossingen naar voor worden gedragen voor prangende maatschappelijke en ethische kwesties.

Een concreet voorbeeld is het breed gedragen informatieverslag betreffende de opvolging van de toepassing van het Actieplatform van de Vierde VN‑Wereldvrouwenconferentie van Peking 2020, waar we nagaan welke maatregelen nog moeten worden getroffen om de positie van de vrouw te verbeteren. Niet enkel de vrijheid van meningsuiting, ook de gelijkheid van man en vrouw is immers een fundamenteel recht in onze samenleving. Een ander voorbeeld is het informatieverslag over de omzetting van het recht van de Europese Unie in Belgisch recht. Voor beide voorstellen is er een ruim draagvlak en dat is een heel belangrijk gegeven. Ik verwijs naar de woorden van collega de Bethune: ‘Enkel door weldoordacht en degelijk werk af te leveren rond concrete maatschappelijke thema’s zullen we kunnen bouwen aan het morele gezag dat deze instelling nodig heeft om haar unieke rol te kunnen vervullen.’.

Vorige week woensdag waren we allen getuige van de gruwel die religieuze radicalen in de naam van Allah hebben aangericht. De aanslag door terroristen op Charlie Hebdo eiste twaalf levens. De aanslag was echter ook symbolisch. Het was, zoals de eerste minister het verwoordde, een aanslag op het hart van onze democratie.

Een aanslag op hét Franse symbool van vrije meningsuiting, de persvrijheid. Een aanslag op de satirische pen van Charb, Cabu, Tignous en Wolinski.

Een aanslag, vlak bij huis. Dat we voorlopig aan dit gevaar ontsnapt zijn, danken we aan het moedige optreden van onze agenten gisterenavond. Op 13 verschillende plaatsen vielen zij binnen om radicale elementen te beletten ook in ons land terreur te zaaien. Deze inval betekent allesbehalve het definitieve einde van de strijd tegen radicalisering, die wij als samenleving samen zullen moeten voeren zowel in Vlaanderen, in Wallonië, als op federaal niveau. De Vlaamse regering wil via het onderwijs jongeren wapenen tegen radicalisme, hen begeleiden in hun ontwikkeling tot kritische burgers. De federale regering heeft haar 12‑puntenplan met antiterreurmaatregelen voorgesteld om onze samenleving, haar burgers en haar fundamentele waarden te beschermen tegen terreur. Ook voor dit halfrond is hier een rol weggelegd. Hoewel de Senaat geen rol meer speelt in het dagelijks bestuur van het land, bekleedt hij een unieke positie. De Senaat kan namelijk vorm geven aan de samenwerking tussen de verschillende entiteiten van het land rond belangrijke maatschappelijke thema’s en fundamentele vragen die de eigen beleidsdomeinen overstijgen. Dat fundamentalisme een van die fundamentele vragen is, lijkt mij vandaag meer dan ooit duidelijk. Samen met senator Wahl heb ik een brief gericht aan de voorzitster, waarin wij vragen om binnen deze assemblee een werkgroep op te richten. Deze werkgroep kan de verschillende beleidsinitiatieven tegen radicalisering bundelen en aanbevelingen doen om ze, waar nodig, op elkaar af te stemmen. De Senaat heeft in het 180‑jarige bestaan steeds opnieuw zijn vitaliteit bewezen en zijn verantwoordelijkheid tegenover de samenleving opgenomen. Die dynamiek was te danken aan de verkozenen die er zitting hebben, ongeacht hun partij of taal. Ik vertrouw erop dat ieder van jullie, ongeacht moedertaal of politieke kleur die dynamiek, die ik al sinds mijn 23e heb ervaren, zal aanwenden om invulling te geven aan dit nieuwe hoofdstuk in het bestaan van deze assemblee. Wij moeten invulling geven aan een Senaat die zich ontpopt tot een performant overleg- en samenwerkingsplatform dat ten dienste staat van de noodzakelijke federale samenwerking en die tegelijk de burgers oplossingen aanreikt voor prangende maatschappelijke kwesties.

M. Jean‑Jacques De Gucht (Open Vld). – Je remercie le premier ministre pour son exposé en séance plénière du Sénat. Aujourd’hui, c’est la quatrième fois que nous nous réunissons et cette séance plénière conclut une semaine de travail constructif dans les commissions. Nous n’avons plus de commission des Affaires étrangères, ni de commission des Affaires sociales, ni de commission de l’Intérieur, mais nous parlons aujourd’hui de la commission des Affaires institutionnelles, de la commission des Matières transversales – Compétences communautaires et de la commission des Matières transversales – Compétences régionales. C’est la conséquence de la sixième réforme de l’État. Celle‑ci a réservé au Sénat un rôle spécifique et important dans la structure de l’État belge, à savoir assurer la bonne articulation des entités dans la structure fédérale et rassembler les Régions et les Communautés. Le premier ministre dans son exposé nous a aidés à donner du contenu à ce rôle. Nous le remercions d’avoir endossé ce rôle de pionnier aujourd’hui.

Toutefois je souhaite exprimer une petite réserve. On attend de nous d’établir un dialogue démocratique, parlementaire avec le niveau fédéral à partir des Communautés et des Régions. Il va dès lors de soi que nous soyons éclairés sur la voie que veut emprunter l’équipe politique fédérale. Toutefois faire vivre la concertation entre les entités fédérées est également et explicitement une de nos missions. N’est‑il donc pas étrange que les collègues de la Communauté flamande soient bien informés du programme du gouvernement flamand mais non les collègues de Bruxelles, de Wallonie et de la Communauté germanophone ? Et les collègues de Bruxelles, de la Wallonie et de la Communauté germanophone ne trouvent‑ils pas illogique que les sénateurs de la Communauté flamande ne soient pas mis au courant de la politique des gouvernements de leurs Régions et Communautés ?

N’est‑il pas logique que non seulement le premier ministre mais aussi les ministres‑présidents des entités fédérées viennent nous informer de la politique que leur gouvernement préconise ? En effet, dans une démocratie fédérale, la concertation n’a pas seulement sa place au niveau gouvernemental mais aussi explicitement au niveau le plus démocratique : au parlement. Qu’outre le premier ministre, les ministres‑présidents viennent expliquer leur politique au Sénat me semble ni plus ni moins une condition sine qua non si nous voulons donner efficacement des couleurs à notre rôle.

C’est un nouveau rôle qui inaugure un nouveau chapitre de la vie du Sénat. C’est un nouveau passage qui prolonge un passé déjà riche qui s’étend sur plus de 180 ans. Durant cette période, le Sénat a montré à chaque fois sa vitalité. C’est ainsi grâce à cette assemblée que notre pays est reconnu dans le monde comme le plus progressiste du point de vue du droit à l’autodétermination individuelle et sur les sujets de bioéthique. C’est grâce aux sénateurs qui nous ont précédés, et dont certains siègent encore aujourd’hui au Sénat, que les gens de même sexe peuvent se marier dans notre pays, que les femmes sont maîtresses de leur corps, que les citoyens peuvent choisir eux‑mêmes comment et quand leur vie prendra fin. Personnellement je suis arrivé au Sénat à l’âge de vingt‑trois ans. J’ai été durant des années un observateur privilégié et un participant à la dynamique législative du Sénat. Ne vous trompez pas ; chers collègues, j’estime qu’avec cette sixième réforme de l’État on répond à la nécessité de supprimer les missions superflues qui avaient été attribuées au Sénat.

En même temps on a créé un nouveau rôle important pour le Sénat. C’est cela l’efficacité. Nous devons chérir la dynamique grâce à laquelle un progrès est enregistré en s’appuyant sur les principes d’ouverture, de dialogue et de sérénité. Je suis convaincu que ce Sénat remplira son rôle renouvelé avec la même énergie que par le passé. Encore que ce rôle ne soit pas si nouveau ni soudain. Le premier ministre a déjà rappelé comment le Sénat a toujours joué un rôle de médiateur, dans le passé en servant de caisse de résonance entre le Roi et la Chambre, et aujourd’hui comme lieu de rencontre entre Communautés et Régions. Cette voie a été empruntée dès la réforme de l’État de 1993. Dès ce moment il était évident que notre structure fédérale aurait besoin d’un lieu de rencontre entre les entités fédérées. Avec l’Accord de la Saint‑Michel, on a vu dans le Sénat le meilleur choix pour accueillir cette mission et l’Accord « Papillon » a persévéré dans cette voie. Cela se voit à l’évidence si l’on regarde les sénateurs présents aujourd’hui. Pas moins de 50 des 60 présents sont directement issus des parlements régionaux ou communautaires. C’est tout aussi évident dans les commissions permanentes : toutes trois s’occupent de matières institutionnelles ou transversales.

Au fur et à mesure de la succession des réformes de l’État qui ont défini l’aspect de notre État fédéral, cette assemblée s’est développée comme l’organe par excellence qui doit personnifier notre structure étatique fédérale et lui donner sa forme, et à juste titre. Je pense spontanément à une citation d’un constitutionnaliste qui est parfaitement applicable à cette assemblée : « Le Sénat est comme un navire qui quitte le port et arrive en pleine mer. » C’est à nous désormais de faire des choix bien réfléchis. Pour cela nous devons tenir compte de notre rôle spécifique, unique, comme lieu de rencontre où les entités fédérées pourront se parler entre elles et avec l’État fédéral. Vous‑même, madame la présidente y avez fait référence à juste titre lors de la séance précédente. Notre assemblée constitue un lien stratégique entre l’État fédéral et les entités fédérées, un trait d’union en quelque sorte. C’est à nous d’assumer notre rôle institutionnel et faire fonctionner en souplesse notre structure fédérale, pour trouver des solutions aussi efficaces que possible aux défis politiques qui se présentent.

Nous devons relever ces défis au niveau politique le plus adéquat dans le respect du principe de subsidiarité.

Les missions de ce Sénat doivent refléter sa composition unique. Nous devons remplir le rôle politique qui découle de notre composition et s’inscrit dans la ligne de notre tradition. Une tradition d’ouverture, de dialogue et de sérénité.

Ce Sénat doit remplir son rôle de chambre des entités fédérées et de chambre de prévention des conflits entre les entités fédérées. Ses tâches sont précisément liées à sa spécificité, il lui incombe d’offrir des réponses concrètes aux problèmes qui outrepassent son propre domaine de compétence.

Ce point de vue est partagé par les autres partis. Je fais référence à la sénatrice Meuleman, qui lors de la précédente séance soulignait l’importance du Sénat comme lieu de rencontre des entités fédérées et qui en faisait sa mission principale. M. Anciaux aussi reconnaît : « Ceci est le Sénat des entités fédérées. C’est un endroit où les représentants des entités fédérées peuvent donner leur opinion les uns sur les autres, et sur la fédération. Essayer au moins de travailler ensemble dans un pays est un défi passionnant. »

À la différence d’autres États fédéraux comme l’Allemagne, il n’existe pas chez nous de concept du style « la loi fédérale prime sur la loi de l’État ». Il n’y a pas de hiérarchie en Belgique entre la législation de l’État fédéral et celles des entités fédérées. Dans ce cadre, le Sénat, du fait de sa composition, a un rôle unique. Le Sénat fait office de pont. Cela se trouve inscrit dans le concept commun de « thèmes transversaux », concrètement aussi dans la mission de donner du contenu à la collaboration fédérale. Dès lors le Sénat est l’assemblée par excellence où le fédéralisme prend une forme concrète dans notre pays. Le but est de mettre en harmonie les choix politiques de nos gouvernements de sorte qu’en place de se contrecarrer, ils travaillent à se consolider les uns les autres.

Pour jouer ce rôle unique, nous disposons de plusieurs instruments. C’est tout d’abord la compétence législative. Le Sénat reste pleinement compétent dans les matières institutionnelles. Outre cette importante compétence institutionnelle, le Sénat a également un rôle de conseiller en matière de conflit d’intérêts entre les différentes parties de l’État fédéral. La rédaction de rapports d’information constitue un nouvel instrument par lequel on a donné un contenu concret au rôle transversal du Sénat. Les rapports d’information peuvent, entre autres, contribuer à améliorer la collaboration entre les entités fédérées mais aussi avec l’État fédéral.

En outre, ils peuvent servir à donner du contenu et à appuyer nos politiques dans les thèmes internationaux, en témoigne le rapport d’information concernant le suivi de la mise en œuvre de la Plate‑forme d’action de la quatrième conférence mondiale des Nations unies sur les femmes (Pékin 2020).

Dans les rapports d’information, le Sénat peut aborder sur le fond des questions de société importantes. Grâce à l’expérience du Sénat comme chambre de réflexion, ces rapports donneront de la couleur, de la profondeur et du poids à ces questions de société. On pourra aussi y proposer des solutions à des questions d’éthique et de société pressantes.

Un exemple concret en est le rapport concernant le suivi de la mise en œuvre de la Plate‑forme d’action de la quatrième conférence mondiale des Nations unies sur les femmes (Pékin 2020), pour lequel nous réfléchissons aux mesures que nous devons encore prendre pour améliorer la position de la femme. La liberté d’expression n’est pas le seul principe fondamental dans notre société, l’égalité entre les femmes et les hommes l’est tout autant. Le rapport d’information sur la transposition du droit européen dans le droit belge est un autre exemple. Ces deux demandes de rapport bénéficient d’un large appui et c’est une donnée importante. Je renvoie aux propos de notre collègue, Mme de Bethune : « Ce n’est qu’en réalisant un travail réfléchi et sérieux sur des thèmes de société concrets que nous pourrons construire l’autorité morale dont cette institution a besoin pour remplir son rôle unique. »

Mercredi dernier nous avons tous été témoin de l’horreur provoquée par les radicaux religieux au nom d’Allah. L’attentat commis par des terroristes contre Charlie Hebdo a coûté douze vies. Mais l’attentat était aussi symbolique. Comme l’a formulé le premier ministre, il s’agissait d’un attentat au cœur de notre démocratie.

Un attentat contre le symbole français de la liberté d’opinion, contre la liberté de la presse. Un attentat contre la plume satirique de Charb, Cabu, Tignous et Wolinski.

Un attentat près de chez nous. Si nous avons provisoirement échappé à ce danger, nous le devons à l’intervention courageuse de nos agents hier soir. Ils sont intervenus en 13 lieux différents pour empêcher des éléments radicaux de semer la terreur dans notre pays. Cette intervention signifie tout sauf une fin définitive de la lutte contre la radicalisation. Il s’agit d’une lutte que nous devons mener tous ensemble en tant que société tant en Flandre, qu’en Wallonie et au niveau fédéral. Le gouvernement flamand veut par l’enseignement armer les jeunes contre le radicalisme et les accompagner dans leur développement vers une citoyenneté critique. Le gouvernement fédéral a présenté son plan antiterrorisme en douze points pour protéger notre société, ses citoyens et ses valeurs fondamentales contre la terreur. Dans ce cadre, notre assemblée à un rôle à tenir. Quoique le Sénat ne joue plus aucun rôle dans la gestion quotidienne du pays, il a une position unique. Le Sénat peut en effet donner forme à la collaboration entre les différentes entités du pays sur des thèmes sociétaux importants et sur des dossiers fondamentaux qui débordent de ses propres domaines politiques. Que le fondamentalisme soit l’un de ces dossiers essentiels, est pour moi plus qu’évident. Conjointement avec le sénateur Wahl j’ai adressé une lettre à la présidente, pour demander la création d’un groupe de travail dans cette assemblée. Ce groupe de travail pourrait rassembler les différentes initiatives politiques contre la radicalisation et faire des recommandations, si nécessaire, pour les harmoniser. Le Sénat en 180 ans d’existence a toujours montré sa vitalité et assumé sa responsabilité envers la société. Nous devons cette dynamique aux élus qui y ont siégé, quels que furent leur parti ou leur langue. J’ai confiance, chacun d’entre vous, quelle que soit sa langue ou sa couleur politique, se fondera sur cette dynamique pour donner du contenu à ce nouveau chapitre de l’histoire de cette assemblée. Nous devons donner du sens à un Sénat qui est une plateforme de concertation et de collaboration performante au service de la coopération fédérale indispensable et qui offre aux citoyens des solutions aux questions de société pressantes.

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – De gebeurtenissen van gisteren zijn absoluut niet niks. De gerechtelijke diensten en de politiediensten hebben er hun handen mee vol. Ik waarschuw echter al jaren voor wat er nu gebeurt en ik weet ook wat er ons nog te wachten staat wanneer er niet wordt opgetreden. De premier zou vandaag in de Senaat een mededeling doen. Ik heb deze week trachten te achterhalen wat er vandaag zou worden besproken, maar bij de diensten klonk het vaag dat de premier de beleidsprioriteiten van de regering en de rol van de Senaat na de zesde staatshervorming zou toelichten. Vandaag heb ik concreet vernomen dat de eerste minister over islamisering en terreurdreiging en over sociaaleconomische aangelegenheden wenst te spreken.

Wat de islamisering en de terreurdreiging betreft, staan onze democratische waarden op het spel. Volgens de eerste minister moeten die waarden worden verdedigd tegen religieus fanatisme. Dat klopt, maar we mogen deze waarden niet louter verdedigen met woorden. We moeten handelen, en niet enkel tegen religieus fanatisme, maar meer bepaald tegen de islamisering in ons land en in Europa. Het gaat immers niet enkel om de verdediging van de vrijheid van meningsuiting, want men heeft de neiging de zaken te verengen sinds de aanslag op de redactie van Charlie Hebdo in Parijs.

Het gaat hier om fundamentele normen en waarden, om onze manier van leven.

De eerste minister zegt dat hij de maatregelen uit het regeerakkoord versneld zal toepassen. Hij stelde een twaalfpuntenplan voor. Ik noem het een symptoombestrijdingslijstje, want het is onvoldoende.

We hebben meer en zwaardere maatregelen nodig. Om politiek correcte redenen is er te lang gezwegen en geminimaliseerd en heeft men nooit geanalyseerd wat nu juist het probleem is met die ene zogenaamde religie of godsdienst, met de islam. De islam is immers niet zo maar een religie of godsdienst; de islam is een ideologie, een gewelddadige ideologie die geen onderscheid maakt tussen kerk en staat. Daarom is het ook zo onduidelijk of het nu een godsdienst, een ideologie, dan wel een religie is.

Ik zeg dat het een gewelddadige ideologie is met een godsdienstige kant. De islam splitst de wereld op in gelovigen en niet‑gelovigen. Wij doen dat niet, wij willen alleen maar in vrede samenleven op deze aardbol. Die opsplitsing tussen gelovigen en ongelovigen heeft geleid tot wat nu ook gebeurt in onze straten: wij, de ongelovigen, worden het slachtoffer van de gewelddadige jihad.

De jihad maakt intrinsiek deel uit van de islam. Ze zit als een kuiken in het ei van de islam dat er na verloop van tijd altijd zal uitkomen. Wij waarschuwen hier al heel lang voor en blijven dat doen. Helaas wist ik waartoe dit zou leiden. Ik ben vanmorgen zelf geschrokken bij het zien van zwaar gewapende politieagenten op de Grote Markt van Antwerpen, maar ik had het kunnen weten.

Ik weet ook hoe slecht het hier zal gaan als we niet méér doen dan het symptoombestrijdingsplan van twaalf punten dat de eerste minister voorstelt. Het doel van de islam is immers om het vrije Westen via terreur, censuur en zelfcensuur aan banden te leggen en het zo islamitischer te maken.

Er moeten dringend meer maatregelen worden genomen. Het versneld toepassen van het regeerakkoord is niet voldoende.

Maatregelen moeten worden genomen, zoals de inschrijvingsstop voor nieuwe niet‑Europese vreemdelingen. Het migratiebeleid moet veel strenger. We moeten stoppen met de massa‑immigratie. We moeten een dienst voor vrijwillige emigratie oprichten. Dan kan men, wie vrijwillig wil emigreren, tenminste toch op weg helpen. Dat gebeurt nu absoluut niet.

Er moet ook een inreisverbod komen voor extremisten en jihadisten in plaats van enkel de nationaliteit af te pakken. Jihadisten die terugkeren naar onze samenleving, mogen niet zomaar losgelaten worden op onze samenleving, maar ze moeten worden opgesloten en in het oog gehouden. Onze samenleving is veel te fragiel om terugkerende jihadisten er zomaar in vrij te laten.

We hebben ook nood, om diezelfde redenen, aan een afbouwplan van die islamisering, die nu zulke greep heeft op onze samenleving. Ook een afbouwplan van moskeeën waar radicale boodschappen verspreid worden en waarop de Staatsveiligheid een veel beter beeld zou moeten hebben, is nodig.

Bovendien zou het heel goed zijn mocht de subsidiëring van de islam nu eindelijk stopgezet worden. Dat is weliswaar geen bevoegdheid van het federale niveau en absoluut geen bevoegdheid van de Senaat. Maar deze Senaat is voor minder dan niks bevoegd momenteel, bij wijze van spreken. Dus geef ik het hier toch maar mee in het lijstje.

Daarenboven zou het ook niet slecht zijn om een meldingsplicht inzake radicalisering in te voeren in de federale wetgeving, bijvoorbeeld in scholen waar onderwijzend personeel een hele dag met kinderen en jongeren bezig is. Als zij zien dat iemand radicaliseert, zouden zij de plicht moeten hebben – zoals men de plicht heeft een misdrijf te melden – om te melden dat er gevaar is voor de kinderen, de jongeren en de samenleving.

Tot slot zou het niet slecht zijn een islamobservatorium op te richten binnen de Staatsveiligheid. Ik ben van mening dat de Staatsveiligheid absoluut geen goed zicht heeft op wat er eigenlijk gaande is in de samenleving.

Zoals ik al zei: er is meer nodig dan het symptoombestrijdingsplan van de regering. Met wat nu voorligt, blijven wij gewoon – en ik kan het het best in beeldspraak uitdrukken – een kikker in een pot water die op het vuur staat. De kikker en het water worden stilletjes opgewarmd. De kikker – dat zijn wij – blijft in de pot zitten. De islamisering neemt toe, het water begint te koken. De kikker zal er niet meer uitspringen, maar op de duur gewoon dood koken. Dat is absoluut niet wat wij willen. Wij hebben actie nodig, het vuur onder die pot moet worden uitgedraaid. De islamisering, zijnde het hete water in die pot, moet eruit. De islamisering moet bestreden worden. Er moet gewoon een normale samenleving georganiseerd worden.

De islamisering moet worden teruggedrongen.

De eerste minister begon zijn uiteenzetting met de terreurdreiging, met het probleem van de islamisering. Ik heb geprobeerd hem van antwoord te dienen.

Er was aangekondigd dat de eerste minister de prioriteiten van zijn beleid zou uiteenzetten. Hij heeft dat ook gedaan. Het verwonderde mij dat hij dat vandaag kwam doen, want eigenlijk is het niet nodig. De eerste minister heeft in de Kamer een regeringsverklaring afgelegd en daarvoor het vertrouwen gekregen. Hij hoefde niet naar de Senaat te komen. De Senaat heeft immers nauwelijks bevoegdheid voor de punten waarover hij gesproken heeft, zoals het investeringsprogramma, het sociaaleconomisch beleid, energie, innovatie, lastenverlaging, horeca, werkloosheid, de begroting, de staatsschuld. Al die onderwerpen liggen mij, en waarschijnlijk alle senatoren, na aan het hart, maar wij kunnen ter zake niets doen.

De bevoegdheden van de Senaat werden herleid tot de institutionele aangelegenheden en de Senaat werd omgevormd tot een ontmoetingsforum tussen de deelstaten en de federale overheid. Wat we nu doen, is volgens mij geen nuttig werk. Ik vraag mij af of het wel wenselijk is dat we hier discussiëren over materies waarvoor wij niet bevoegd zijn, want dan zullen we snel uitgepraat zijn.

De eerste minister is erin geslaagd gedurende vijf jaar een communautaire stilstand te bedingen. Op dat vlak liggen nu net de aangelegenheden waarvoor wij bevoegd zijn. Hij heeft die stilstand knap afgedwongen, want een van de grootste partijen in de regering, de N‑VA, zogezegd een Vlaams‑nationale partij, heeft ermee ingestemd. We zullen dus niet veel kunnen doen in de Senaat. Ik had dat al verwacht toen ik de inhoud van het regeerakkoord vernam.

Ik vind het dus charmant dat de eerste minister hier komt spreken en mij de gelegenheid geeft om mijn puntenplan voor te leggen en te zeggen wat er schort aan zijn symptoombestrijdingsplan, maar helaas zullen we daar niet ver mee komen.

Wat kunnen we dan wel doen? We kunnen informatieverslagen opstellen, maar dan zijn we opnieuw aan het discussiëren, terwijl het al lang tijd is om actie te ondernemen. De Senaat heeft op politiek en bestuurlijk vlak eigenlijk niet veel meer om handen. De voorbije maanden heeft men heel krampachtig een zoektocht gehouden naar materies waarmee deze instelling zich toch zou kunnen bezighouden. Dat is echter niet meer dan bezigheidstherapie. Ik heb dat ook al gezegd naar aanleiding van de oprichting van de commissies.

Het is heel aandoenlijk vandaag te horen hoe mijn collega’s blij zijn met een dode mus. De Senaat kost te veel, hij is politiek morsdood, maar helaas nog niet begraven. Het beste zou zijn dat de Senaat wordt opgeheven. Andere collega’s hebben dat ook al gezegd. Onze fractie heeft een aantal voorstellen tot herziening van de Grondwet ingediend, maar we zullen hier helaas nog vier jaar moeten vegeteren en wegkwijnen. Als de regering de eindmeet haalt, zullen we pas op dat ogenblik iets kunnen doen. De vorige regering, waarvan de partij van de eerste minister ook deel uitmaakte, heeft immers nauwelijks grondwetsartikelen voor herziening vatbaar verklaard. We moeten dus wachten tot het einde van de regeerperiode om op dat vlak iets te doen.

Ik hoop dat de eerste minister dan het verstand en de politieke moed zal hebben om ervoor te zorgen dat de volgende regering de mogelijkheid zal hebben om de Senaat gewoon op te heffen. De Senaat is niet meer nodig, niet meer nuttig om wetgevend werk te verrichten en ook niet nodig om de staat te hervormen of om overleg te organiseren tussen de deelstaten.

De eerste minister zei dat de Senaat zich zal moeten aanpassen aan de behoeften van de bevolking. Welnu, volgens mij vindt de bevolking dat er niet zoveel geld mag worden uitgegeven en dat geld kan worden bespaard door de Senaat gewoon af te schaffen. Daaraan heeft de bevolking volgens mij nood.

Denkt iemand nu echt dat ook maar één jihadist zal sidderen en beven omdat de Senaat talrijke vergaderingen aan hem zal wijden.

Mme Anke Van dermeersch (VB). – Les événements d’hier ne sont absolument pas insignifiants. Ils donnent beaucoup de travail aux services judiciaires et de police. Cela fait toutefois des années déjà que je mets en garde face à ce qui se passe aujourd’hui et je sais aussi ce qui nous attend encore si on n’agit pas. Le premier ministre devait faire aujourd’hui une déclaration au Sénat. Cette semaine, j’ai essayé de savoir ce dont nous discuterions aujourd’hui mais les services m’ont vaguement indiqué que le premier ministre exposerait les priorités de la politique du gouvernement et de rôle du Sénat après la sixième réforme de l’État. Aujourd’hui, j’ai appris qu’il souhaitait s’exprimer sur l’islamisation et sur la menace terroriste ainsi que sur les questions socio‑économiques.

Et ce qui concerne l’islamisation et la menace terroriste, nos valeurs démocratiques sont en jeu. Selon le premier ministre, elles doivent être défendues face au fanatisme religieux. C’est exact mais nous ne pouvons défendre ces valeurs uniquement avec des mots. Nous devons agir et pas seulement contre le fanatisme religieux mais plus précisément contre l’islamisation dans notre pays et en Europe. Il ne s’agit en effet pas seulement de la défense de la liberté d’expression car on a tendance à minimiser les choses depuis l’attaque de la rédaction de Charlie Hebdo à Paris.

Il s’agit ici de normes et de valeurs fondamentales, de notre mode de vie.

Le premier ministre affirme qu’il appliquera plus rapidement les mesures de l’accord de gouvernement. Il a présenté un plan en douze points que je qualifierais de petite liste de lutte contre les symptômes tant il est insuffisant.

Nous avons besoin de mesures plus nombreuses et plus fortes. Pour respecter le politiquement correct, on s’est tu depuis trop longtemps, on a minimisé les choses et on n’a jamais analysé quel est exactement le problème avec cette soi‑disant religion ou ce prétendu culte qu’est l’islam. Il ne s’agit en effet pas simplement d’une religion ou d’un culte mais bien d’une idéologie violente qui ne fait aucune distinction entre l’église et l’État. C’est pourquoi il y tant de confusion aujourd’hui pour savoir s’il s’agit d’un culte, d’une idéologie ou d’une religion.

Je dis qu’il s’agit d’une idéologie violente avec un côté religieux. L’islam sépare le monde en deux avec d’un côté les croyants et de l’autre les non‑croyants. Nous ne le faisons pas. Nous voulons seulement cohabiter en paix sur cette planète. Cette division entre les croyants et les non‑croyants a débouché sur ce qui se passe aujourd’hui dans nos rues : nous, les non‑croyants, sommes les victimes de la violence du djihad.

Le djihad fait intrinsèquement partie de l’islam. Il est comme le poussin qui sortira de toute façon de l’œuf après un certain temps. Nous mettons ici en garde depuis longtemps déjà et nous continuons à le faire. Je savais malheureusement ce à quoi cela mènerait. Aujourd’hui, je suis moi‑même effrayée en voyant des agents de police lourdement armés sur le Grote Markt (la Grand‑Place) d’Anvers mais j’aurais pu m’y attendre.

Je sais aussi à quel point les choses vont mal tourner si nous ne faisons pas davantage que ce qui est prévu dans le plan de lutte contre les symptômes en douze points présenté par le premier ministre. Le but de l’islam est en effet de brider l’Occident par le terrorisme, la censure et l’autocensure et de le rendre ainsi plus islamiste.

Davantage de mesures doivent être prises d’urgence. Appliquer plus vite l’accord de gouvernement ne suffit pas.

Doivent être prises des mesures telles que l’arrêt de l’enregistrement de nouveaux étrangers non européens. La politique de migration doit être beaucoup plus stricte. Nous devons mettre un terme à l’immigration de masse. Nous devons créer un service de l’émigration volontaire. On pourra alors tout au moins aider celui qui veut volontairement émigrer. Cela n’est absolument pas le cas actuellement.

Une interdiction d’entrer dans le pays doit être instaurée pour les extrémistes et les djihadistes, au lieu de la simple suppression de la nationalité. Les djihadistes qui reviennent chez nous ne peuvent pas simplement être lâchés contre notre société mais doivent être incarcérés et tenus à l’œil. Notre société est beaucoup trop fragile pour laisser en liberté en son sein des djihadistes de retour en Belgique.

Pour les mêmes raisons, nous avons également besoin d’un plan de réduction de l’islamisation qui a actuellement une véritable emprise sur notre société. Il est également nécessaire d’adopter un plan de réduction du nombre de mosquées où des messages radicaux sont diffusés et dont la Sécurité de l’État devrait avoir une meilleure connaissance.

En outre, mettre aujourd’hui enfin un terme à la subsidiation de l’islam serait une très bonne idée. Ce n’est certes pas une compétence fédérale et ce n’est absolument pas une compétence du Sénat. Pour l’instant, celui‑ci n’est toutefois compétent pour rien du tout. Je l’ajoute donc à la liste.

En outre, instaurer dans la législation fédérale une obligation de signalement de la radicalisation ne serait pas non plus une mauvaise chose. Ce pourrait par exemple être le cas dans les écoles où le personnel enseignant s’occupe toute la journée d’enfants et d’adolescents. Lorsqu’ils voient que quelqu’un se radicalise, ils doivent avoir l’obligation de signaler – comme on est obligé de signaler un délit – qu’il y a un danger pour les enfants, les jeunes et la société.

Enfin, ce ne serait pas une mauvaise idée de créer un observatoire de l’islam au sein de la Sûreté de l’État. Je pense que celle‑ci n’a absolument pas une bonne perception de ce qui se passe réellement dans la société.

Comme je l’ai déjà dit, il faut faire davantage que ce que prévoit le plan gouvernemental de lutte contre les symptômes. Le mieux est de recourir à une image. Avec ce qui est actuellement proposé, nous ne sommes qu’une grenouille dans une marmite d’eau placée sur le feu. La grenouille et l’eau sont chauffées lentement. La grenouille – c’est‑à‑dire nous – reste dans la marmite. L’islamisation augmente, l’eau commence à bouillir. La grenouille n’en sortira pas mais finira morte ébouillantée. Ce n’est absolument pas ce que nous voulons. Nous avons besoin d’actes, le feu sous la marmite doit être éteint. L’islamisation, soit toute l’eau dans la marmite, doit disparaître. L’islamisation doit être combattue. On doit tout simplement organiser une société normale.

L’islamisation doit être refoulée.

Le premier ministre a commencé son intervention en parlant de la menace terroriste et du problème de l’islamisation. J’ai essayé de lui répondre.

Il avait été annoncé que le premier ministre expliquerait les priorités de sa politique. Et il l’a fait. Je me suis étonnée qu’il vienne le faire aujourd’hui car ce n’est vraiment pas nécessaire. À la Chambre, le premier ministre a présenté une déclaration gouvernementale et a obtenu la confiance. Il ne devait pas venir au Sénat. Celui‑ci est d’ailleurs à peine compétent pour les points dont il a parlé, tels que le programme d’investissement, la politique socio‑économique, l’énergie, l’innovation, la réduction des impôts, l’horeca, le chômage, le budget, la dette publique. Tous ces sujets me tiennent à cœur, tout comme, probablement, à tous les sénateurs mais nous ne pouvons rien faire à leur sujet.

Les compétences du Sénat ont été réduites aux affaires institutionnelles et il a été transformé en lieu de rencontre entre les entités fédérées et l’État fédéral. Ce que nous faisons aujourd’hui n’est selon moi pas utile. Je me demande s’il est souhaitable que nous discutions ici de matières pour lesquelles nous ne sommes pas compétents car nous aurons vite fait le tour de la question.

Le premier ministre a réussi à négocier une pause communautaire de cinq ans. C’est dans ce domaine que s’insèrent les questions pour lesquelles nous sommes compétents. Il a joliment arraché cette pause car l’un des principaux partis du gouvernement, la N‑VA, un soi‑disant parti nationaliste flamand, y a consenti. Nous ne pourrons donc pas faire grand‑chose au Sénat. Je m’y étais attendue lorsque j’ai pris connaissance du contenu de l’accord de gouvernement.

Je trouve donc charmant que le premier ministre vienne s’exprimer ici et me donne l’opportunité de présenter mon plan et de dire ce qui manque à son plan de lutte contre les symptômes mais nous n’irons malheureusement pas loin avec ça.

Que pouvons‑nous quand même faire ? Nous pouvons rédiger des rapports d’information mais nous sommes alors à nouveau en train de discuter alors qu’il est depuis belle lurette temps de passer à l’action. Le Sénat n’a en fait plus beaucoup de moyens, du point de vue tant politique qu’administratif. Ces derniers mois, on s’est acharné à rechercher des sujets dont l’institution pourrait quand même s’occuper. Ce n’est toutefois rien de plus que de la thérapie occupationnelle. Cela aussi, je l’ai dit à propos de la création des commissions.

Il est très touchant d’entendre aujourd’hui à quel point mes collègues se réjouissent de ce qui n’est que chimères. Le Sénat est trop coûteux. Il est politiquement raide mort mais malheureusement pas encore enterré. La meilleure chose serait de le supprimer. D’autres collègues l’ont dit eux aussi. Notre groupe a déposé plusieurs propositions de révision de la Constitution mais nous devrons malheureusement encore végéter et dépérir ici pendant cinq ans. Si le gouvernement tient jusqu’au bout, nous ne pourrons faire quelque chose qu’à ce moment. Le précédent gouvernement, dont faisait aussi partie le parti du premier ministre, n’a en effet déclaré ouverts à la révision que peu d’articles de la Constitution. Nous devons donc attendre la fin de la législature pour agir dans ce domaine.

J’espère que le premier ministre aura alors l’intelligence et le courage politique de veiller à ce que le prochain gouvernement ait la possibilité de supprimer le Sénat. Celui‑ci n’est plus utile au travail législatif et plus nécessaire pour réformer l’État ou pour organiser une concertation entre les entités fédérées.

Le premier ministre a indiqué que le Sénat devra s’adapter aux besoins de la population. Eh bien, selon moi, la population estime qu’on ne peut dépenser autant d’argent et qu’on peut économiser en supprimant purement et simplement le Sénat. Voilà ce dont, selon moi, la population a besoin.

Quelqu’un pense‑t‑il réellement maintenant qu’un seul djihadiste tremblera parce que le Sénat lui consacrera de nombreuses réunions ?

De voorzitster. – Mevrouw Van dermeersch, als u wilt, kunt u thuisblijven.

Mme la présidente. – Madame Van dermeersch, si vous le souhaitez, vous pouvez rester chez vous.

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Dat is nu net democratie. Vlaams Belang is een democratische partij. We richten ons tot de bevolking met de afschaffing van de Senaat als een van onze programmapunten. Als het even kan, willen we ook andere programmapunten realiseren. Daarom doen we mee aan democratische verkiezingen. We willen op democratische wijze een meerderheid vinden en mensen overtuigen. Daarom nemen wij deel aan deze vergadering, aan alle vergaderingen en aan alle verkiezingen.

Er wordt echter nog steeds een zeer ondemocratisch cordon sanitaire tegen mijn partij ingesteld. We hoeven niet aan het beleid deel te nemen als we niet voldoende stemmen halen. Wel is het als democratische partij onze democratische plicht om mensen ervan te overtuigen dat de Senaat niet nuttig is en geen nuttig werk levert. Er moeten andere dingen gebeuren.

Dus heb ik het recht om hier op het spreekgestoelte te staan, om deel te nemen aan verkiezingen en om mijn mening te uiten. Of ging dit debat niet over de vrije meningsuiting?

Mme Anke Van dermeersch (VB). – C’est justement ça, la démocratie. Le Vlaams Belang est un parti démocratique. Nous nous adressons à la population en nous basant sur notre programme dont l’un des points est la suppression du Sénat. Si c’était possible, nous voudrions également appliquer d’autres points de notre programme. C’est pourquoi nous participons à des élections démocratiques. Nous voulons trouver de manière démocratique une majorité et convaincre les gens. C’est pourquoi nous participons à cette séance, à toutes les séances et à toutes les élections.

Un cordon sanitaire très antidémocratique est toutefois toujours tendu autour de notre parti. Nous ne devons pas participer à la politique si nous n’obtenons pas suffisamment de voix. En tant que parti démocratique, il est par contre de notre devoir démocratique de convaincre les gens que le Sénat n’est pas utile et ne fait rien d’utile. On doit faire d’autres choses.

J’ai donc le droit d’être ici à la tribune, de participer aux élections et d’exprimer mon avis. Ou ce débat ne portait‑il pas sur la liberté d’expression ?

De voorzitster. – Na deze eerste interventies stel ik voor dat de eerste minister, die zo vriendelijk was in te gaan op onze uitnodiging in moeilijke omstandigheden, zal antwoorden vóór het debat eventueel nog door andere sprekers wordt voortgezet. Ik neem aan dat minister Jamar daarna het debat zal volgen namens de regering.

Mme la présidente. – Au terme de ces premières interventions, je propose que M. le premier ministre, qui a eu l’obligeance de répondre à notre invitation dans des circonstances difficiles, réponde avant d’autres prises de parole éventuelles. J’imagine que le ministre Jamar pourra ensuite assurer la continuité.

De heer Charles Michel, eerste minister. – Ik dank de sprekers voor hun tussenkomsten en voor de rustige en serene sfeer waarin ze dit debat hebben laten verlopen. Iedereen sprak met zin voor nuance en groot respect voor andermans mening.

Ik zal kort reageren op sommige punten die naar voren werden gebracht.

M. Charles Michel, premier ministre. – Je remercie les orateurs de leurs interventions ainsi que pour le calme et la sérénité qui ont accompagné le débat. Chacun s’est exprimé avec nuance et un grand respect pour le point de vue de l’autre.

Je réagirai brièvement sur un certain nombre de points qui ont été évoqués.

Ik zal nogmaals beginnen met veiligheid. Ik ben het met veel sprekers eens dat we steeds een evenwicht moeten zoeken tussen de fundamentele rechten, die in een rechtsstaat cruciaal zijn, en andere rechten, zoals het recht op veiligheid.

Dat is niet altijd evident. Toch hebben we vanochtend nog geprobeerd dat evenwicht te vinden. We moeten alles in het werk stellen om ons veiligheidsniveau te verhogen en tegelijkertijd moeten de fundamentele rechten van de mensen worden gerespecteerd.

Comme de nombreux orateurs, j’estime que nous devons toujours chercher un équilibre entre les droits fondamentaux, essentiels dans un État de droit, et les autres, comme le droit à la sécurité.

Ce n’est pas toujours évident, mais nous nous y sommes toutefois encore efforcés ce matin. Nous devons tout mettre en œuvre pour accroître notre niveau de sécurité tout en veillant au respect des droits fondamentaux.

Ik wil benadrukken dat, wanneer we het in het algemeen over veiligheid hebben, we moeten erkennen dat er geen wondermaatregel bestaat om alles op te lossen en een risicofactor nul te bereiken. Dat is onmogelijk. Er staan wel initiatieven op stapel, uiteenlopende maatregelen voor preventie, opvoeding en het bevorderen van waarden, evenals projecten die het samenleven met wederzijds respect en verdraagzaamheid ondersteunen. Daarnaast zijn er ook projecten die te maken hebben met onze manier van reageren wanneer inbreuken gepleegd zijn. De federale regering heeft vanmorgen alvast een twaalftal beslissingen genomen, waarna er nog andere zullen volgen. We zullen de komende maanden blijven voortwerken om dit arsenaal aan maatregelen aan te vullen en stevig uit te bouwen.

Je voudrais tout d’abord souligner que, de manière générale, quand on aborde des questions de sécurité, il faut dire la vérité : il n’existe pas de mesure magique qui réglerait tout et nous amènerait à un niveau de risque zéro. Ce dernier n’existe pas. Il est question d’une batterie d’initiatives, de mesures diverses en matière de prévention, d’éducation, de promotion des valeurs, de projets pour soutenir un vivre ensemble dans le respect et la tolérance, mais aussi de projets qui touchent à la manière dont on réagit lorsque l’acte d’infraction a été commis. Et c’est dans ce cadre que le gouvernement fédéral a pris ce matin une douzaine de premières décisions, qui seront suivies d’autres. Nous allons continuer dans les mois qui viennent à travailler pour compléter et renforcer l’arsenal des mesures.

De bevoegdheden zitten niet alleen bij de federale overheid, maar ook bij deelgebieden. Om die reden besliste ik deze week samen met de verschillende ministers‑presidenten om de coördinatie van onze aanpak inzake bestrijding van radicalisering en terrorisme op de agenda van de eerstkomende vergadering van het Overlegcomité te plaatsen. Ik hoop dat we daar concrete beslissingen zullen kunnen nemen, met inachtneming van eenieders bevoegdheden.

Ces compétences n’incombent pas seulement à l’État fédéral mais aussi aux entités fédérées. J’ai dès lors décidé, cette semaine, en concertation avec les ministres‑présidents, de mettre la coordination des approches en matière de lutte contre la radicalisation et le terrorisme à l’ordre du jour de la prochaine réunion du Comité de concertation. J’espère que nous pourrons y prendre des décisions concrètes, dans le respect des compétences de chacun.

Om het veiligheidsniveau te verhogen moeten we natuurlijk zo breed mogelijk te werk gaan en ervoor zorgen dat de mazen van het net zo klein mogelijk worden. Ik denk dat we het over dit eerste punt ruimschoots eens zijn.

We moeten uiteraard samenwerken met de deelgebieden en we moeten klaarstaan voor de gezamenlijke actie op Europees niveau. We bevinden ons binnen de Schengenzone, een zone van vrij en onbelemmerd verkeer. We zijn daar blij om, maar de keerzijde van de medaille is dat ook personen die het slecht voorhebben met onze democratische waarden vrij en onbelemmerd hun gang kunnen gaan. Op Europees vlak moeten we dus meer en beter samenwerken zowel wat de veiligheidsdiensten als de inlichtingendiensten betreft. Daarom probeer ik te sensibiliseren over de partijgrenzen heen, omdat daarover verschillende democratisch aanvaardbare meningen bestaan.

Bien entendu, nous devons avoir la volonté de travailler de la manière la plus complète, de resserrer autant que possible les mailles du filet pour élever le niveau de sécurité. Je pense que nous sommes largement d’accord sur ce premier point.

Il faut évidemment agir en concertation avec les entités fédérées, tout en étant mobilisés sur le plan européen. Nous sommes dans un espace Schengen qui permet de circuler librement et aisément. Nous nous en réjouissons, mais cette situation a son corollaire, c’est de permettre à ceux qui ont de mauvaises intentions à l’égard des valeurs démocratiques de circuler librement et sans entrave. Nous devons donc, sur le plan européen, renforcer la manière de travailler ensemble, qu’il s’agisse des services de sécurité ou des services de renseignement. Dans ce cadre, je me permets de tenter une sensibilisation au‑delà des différences démocratiques respectables entre divers partis.

Het Europees Parlement heeft recent nog een zeer belangrijk debat gehouden over het doorgeven van passagiersgegevens, de zogenaamde PNR, en meer bepaald over de vraag of het mogelijk is meer informatie uit te wisselen over personen die actief zijn binnen het radicalisme of zelfs het terrorisme. Dat is een cruciale stap voorwaarts, die moet worden gezet met respect voor de fundamentele mensenrechten.

Le Parlement européen a encore récemment tenu un important débat sur la transmission de données relatives aux passagers, ce que l’on appelle le PNR, et plus précisément sur la possibilité d’échanger plus d’informations sur des personnes actives dans le radicalisme ou même le terrorisme. C’est un pas important en avant qui doit être franchi dans le respect des droits fondamentaux de l’homme.

In het licht van feiten die nog maar enkele uren geleden zijn gepleegd door vijandige personen die onbelemmerd kunnen rondreizen – aangezien België een klein land is kan de Schengengrens snel worden overgestoken – lijkt het me belangrijk te weten hoe personen die in de gaten worden gehouden zich binnen de Europese Unie verplaatsen door gebruik te maken van vervoermiddelen zoals vliegtuigen of treinen. Voor de Europese inlichtingendiensten is het is ook nuttig te weten of verdachte personen zich naar bepaalde plaatsen buiten de EU hebben begeven.

Mais, à la lumière des actes commis voici quelques heures à peine par des individus hostiles circulant aisément – la Belgique étant un petit pays, la frontière Schengen est très rapidement franchie –, il me semble important d’avoir connaissance de la manière dont les personnes surveillées se déplacent à l’intérieur de l’Union européenne en utilisant des moyens de transport, des avions, des trains. Par ailleurs, le fait de savoir que des personnes suspectées se sont rendues dans certaines zones en dehors de l’Union européenne est une information utile et pertinente pour les services de renseignement européens.

Op de agenda van een informele vergadering van de Europese Raad die begin februari is gepland, staan twee belangrijke thema’s: enerzijds de samenleving en de fundamentele Europese waarden en anderzijds de veiligheid. Hieruit mag blijken dat er wel degelijk een verband is tussen die twee thema’s.

Deze namiddag heb ik officieel gevraagd dit te behandelen op een formele Europese Raad. Zo wordt het immers mogelijk beslissingen te nemen. Een debat is een uitstekend middel voor de uitwisseling van opinies, gevoeligheden en meningsverschillen, maar daaraan moeten dringend beslissingen worden gekoppeld, ook op Europees niveau. Daarenboven vind ik dat niet langer moet gewacht worden met het uitwisselen van informatie van de nationale inlichtingendiensten op Europees niveau en met een betere coördinatie. Ook de technische capaciteiten van de lidstaten kunnen wellicht nog beter op elkaar worden afgestemd.

À l’ordre des travaux d’une réunion informelle du Conseil européen, prévue pour le début de février, se trouvent inscrits deux sujets fondamentaux : d’une part la société et les valeurs européennes fondamentales et, de l’autre, la sécurité. Il semble bien qu’un lien soit fait entre ces deux sujets.

Cette après‑midi, j’ai officiellement demandé que ces sujets soient examinés lors d’un Conseil européen formel de sorte que des décisions puissent être prises. Un débat est un excellent moyen pour l’échange d’opinions, de sentiments et de concepts mais ces sujets demandent des décisions urgentes, y compris au niveau européen. En outre je trouve qu’il ne faut pas attendre davantage pour instaurer l’échange d’informations entre les services de renseignements nationaux au niveau européen et pour assurer leur meilleure coordination. Les capacités techniques des États membres peuvent peut‑être également être mieux harmonisées.

We proberen dus vastberaden vooruitgang te boeken, en houden daarbij rekening met de gevoeligheden van alle betrokkenen. Ik waardeer uw woorden van dank aan het adres van onze veiligheidsdiensten. Ik zal niet nalaten de steunbetuiging van sommige senatoren door te geven aan de mannen en vrouwen, die door hun inzet, verantwoordelijkheidszin en door de risico’s die ze nemen, instaan voor de veiligheid van het land en van onze medeburgers.

Vous l’avez compris, nous sommes vraiment déterminés à tenter de progresser, en entendant les sensibilités des uns et des autres. Une fois encore, je vous sais gré des remerciements adressés à nos services de sécurité. Je ne manquerai pas de transmettre le message fort de soutien de certains sénateurs à l’engagement, à la prise de responsabilité, à la prise de risque de femmes et d’hommes qui sont mobilisés pour la sécurité du pays, pour la sécurité de nos concitoyens.

Ik zal niet uitweiden over de rol van de Senaat. In mijn toespraak heb ik mijn standpunt immers al uiteengezet.

Ik probeer pragmatisch te handelen. De rol van de regering bestaat erin de correcte en loyale uitvoering van de zesde staatshervorming te waarborgen. De regering heeft minder dan honderd dagen geleden het vertrouwen van de Kamer gekregen en intussen werd al heel wat werk verzet.

Ik geef een voorbeeld. Binnen de Kanselarij van de eerste minister werd een taskforce georganiseerd, met verantwoordelijken van de deelgebieden en de betrokken administraties.

Je ne m’étendrai pas sur le rôle du Sénat car j’ai déjà expliqué mon point de vue à ce sujet.

J’essaie d’être pragmatique. Le gouvernement a pour mission de garantir une exécution correcte et loyale de la sixième réforme de l’État. Il a reçu la confiance de la Chambre voici moins de cent jours et beaucoup de travail a déjà été accompli depuis lors.

Par exemple, une task force composée de responsables des entités fédérées et des administrations concernées a été mise sur pied au sein de la Chancellerie du premier ministre.

Alle vooropgestelde termijnen werden in acht genomen. Op 1 januari stapte de helft van het personeel dat van de federale staat moest worden overgedragen aan de deelgebieden al over en het tijdspad dat in de werkgroep was afgesproken voor het doorvoeren van de hervorming werd gevolgd.

De overdracht van middelen die voor 1 januari 2015 gepland was, werd correct uitgevoerd. Vorige week werd op de informele vergadering met de ministers‑presidenten een werkschema uitgestippeld voor de komende maanden om de staatshervorming correct en loyaal uit te voeren.

Op dezelfde wijze werd de Senaat een nieuwe rol toebedeeld in het kader van de zesde staatshervorming. Het spreekt vanzelf dat ik respect heb voor de programma’s van de verschillende partijen. Ik heb verschillende meningen en nuances gehoord vanuit de diverse partijen die uiteraard eerbiedwaardig zijn. Wat telt, is dat de institutionele regels worden nageleefd. Dat is de boodschap die ik onthoud. Elkeen kan en mag zijn eigen programma verdedigen binnen het democratisch debat in de aanloop naar de volgende verkiezingen en kan dan nagaan welke meerderheid zal klaarstaan om een politiek project door te voeren op sociaaleconomisch of op institutioneel vlak.

Tous les délais ont été respectés. Le 1er janvier, la moitié du personnel qui devait être transféré de l’État fédéral vers les entités fédérées était transféré et les calendriers définis au sein du groupe de travail dans la concertation relative à la mise en œuvre de la réforme étaient réalisés.

Les transferts de moyens prévus pour le 1er janvier 2015 ont été effectués correctement. Et, la semaine dernière, lors de la réunion informelle avec les ministres‑présidents, nous avons acté le calendrier de travail pour les prochains mois afin de poursuivre correctement, dans le respect, la réforme de l’État.

De la même manière, s’agissant du rôle du Sénat, un espace lui a été donné dans le cadre de la sixième réforme de l’État. Il va de soi que je respecte les programmes des différents partis. J’ai entendu des différences, des nuances entre les groupes de l’assemblée et elles sont évidemment respectables. Ce qui compte, c’est de s’inscrire dans le respect des institutions. C’est le message que j’ai entendu. Il appartiendra à chacune et à chacun de défendre son programme dans le débat démocratique lors de la prochaine campagne électorale et de voir quelle majorité se mobilise pour mettre en œuvre un projet politique sur le plan socioéconomique ou sur le plan institutionnel.

De meerderheid staat met 85 zetels in de Kamer garant voor het uitvoeren van een sociaaleconomisch beleid, maar kan deze legislatuur geen zevende staatshervorming organiseren. Zoveel is duidelijk, dat zijn nu eenmaal de feiten rekening houdend met de regels voor onze instellingen in onze Grondwet.

Ik heb aandachtig geluisterd naar de opmerkingen over het regeerakkoord inzake meer welvaart en een grotere steun aan onze economie. Ik ben helemaal niet van plan een polemiek aan te gaan, want ik heb respect voor de interpretatie van de diverse partijen van het regeerakkoord. Ik voeg er alleen aan toe dat volgens de meerderheidspartijen de beste manier om de sociale cohesie te waarborgen en te versterken bestaat in het creëren van bijkomende jobs en het beschermen van de bestaande werkgelegenheid.

La majorité, qui dispose de 85 sièges à la Chambre, est garante de l’exécution d’une politique socio‑économique, mais une septième réforme de l’État ne peut être organisée sous cette législature. Telle est la situation, compte tenu des règles constitutionnelles qui régissent nos institutions.

J’ai écouté attentivement les remarques relatives à l’accord de gouvernement concernant une prospérité accrue et un meilleur soutien de notre économie. Loin de moi l’idée de polémiquer car je respecte l’interprétation de chaque parti. Je tiens seulement à préciser que, pour les partis de la majorité, le meilleur moyen de garantir et de renforcer la cohésion sociale est de créer des emplois supplémentaires et de protéger les emplois existants.

We zouden hierover lang kunnen polemiseren, maar wie kan me uitleggen hoe we anders het model van sociale bescherming kunnen handhaven waaraan we zo gehecht zijn, duurzaam de pensioenen kunnen blijven financieren en kwaliteitsvolle gezondheidszorg kunnen blijven terugbetalen zonder de mensen die werken en welvaart creëren nog meer te laten bijdragen?

Het volstaat de internationale indicatoren te bekijken om te zien dat we al lang bepaalde zwaktes meedragen. Dat is een gedeelde verantwoordelijkheid. Onze schuld is torenhoog. De eerste dag van het begrotingsjaar zet de federale regering twaalf miljard euro opzij voor terugbetaling aan de banken. Twaalf miljard euro is gelijk aan de optelsom van de budgetten voor Buitenlandse zaken, voor Binnenlandse zaken, voor Ontwikkelingssamenwerking en voor de veiligheidsdiensten.

Als ik zie welke uitdagingen in het verschiet liggen denk ik dat de bereidheid om ons begrotingstekort te doen dalen en dus onze schuld te beperken een kwestie is van verantwoordelijkheid ten aanzien van de toekomstige generaties. Dat engagement nemen we op ons. Het is niet gemakkelijk en ook niet eenvoudig en er moeten keuzes worden gemaakt. Het zou minder moeite kosten de ogen te sluiten en het probleem van de schuld en het tekort te negeren, maar vroeg of laat wordt de loodzware rekening gepresenteerd. We zien wat de situatie is in sommige landen in het zuiden van Europa.

Twaalf miljard euro is een cijfer en een feit, mijnheer Mahoux, geen karikatuur.

Nous pourrions polémiquer longuement mais il faudrait que l’on m’explique comment nous pourrions continuer à financer le modèle de protection sociale qui nous tient à cœur, à financer durablement des pensions et rembourser des soins de santé de qualité, sans élargir l’assiette des personnes qui travaillent et qui contribuent à la prospérité.

Il suffit de regarder les indicateurs internationaux pour voir que nous avons des faiblesses depuis de nombreuses années. Sur ce point, il y a une responsabilité partagée. Notre dette est très élevée. Le 1er janvier de l’année budgétaire, l’État fédéral consacre douze milliards d’euros au remboursement des banques. Douze milliards d’euros, c’est la somme du budget des Affaires étrangères, du budget de l’Intérieur, du budget de la Coopération au développement et du budget des services de sécurité.

Quand je vois les enjeux auxquels nous sommes confrontés, il me semble que la mobilisation en vue de réduire notre déficit et donc de maîtriser notre endettement, est une question de responsabilité à l’égard des générations futures. C’est l’engagement que nous prenons. Ce n’est pas facile, ce n’est pas simple, nous devons faire des choix. Il serait plus facile de fermer les yeux et de nier le problème de la dette et du déficit mais, tôt ou tard, la facture serait lourde. Il suffit de voir ce qui se passe dans certains pays du sud de l’Europe.

Douze milliards d’euros, c’est un chiffre, c’est un fait, pas une caricature, monsieur Mahoux.

Over een laatste belangrijk punt hebben de heer Vanackere en ook andere senatoren gesproken, namelijk een goede en loyale samenwerking tussen het federale niveau en de deelstaten. Ik ben het er helemaal mee eens dat een permanent, loyaal en constructief overleg de komende jaren cruciaal zal zijn. U weet dat het Overlegcomité de afgelopen jaren goed heeft gewerkt en het is belangrijk op zeer regelmatige basis te vergaderen in een goede en constructieve sfeer. Dit werd bevestigd op de eerste informele vergadering. Ik had dit overleg ook liever eerder van start zien gaan.

M. Vanackere et d’autres ont souligné l’importance d’une collaboration efficace et loyale entre l’État fédéral et les entités fédérées. J’admets qu’il est essentiel d’organiser une concertation permanente, loyale et constructive dans les années à venir. Vous savez que le Comité de concertation a bien travaillé, ces dernières années. Il importe de se réunir de manière régulière et dans un climat constructif. Cette nécessité a été confirmée lors de la première réunion informelle. J’aurais aussi préféré que cette concertation commence plus tôt.

Wegens de staatsbegrafenis hebben we het geplande vergaderschema moeten wijzigen en bijgevolg vond de eerste vergadering pas enkele dagen geleden plaats. Het officiële Overlegcomité zal voor het eerst op 28 januari bijeenkomen. In de Ministerraad hebben we vanmorgen de interministeriële comités goedgekeurd die het werk moeten voorbereiden voor het Overlegcomité.

We willen dus verdergaan op de ingeslagen weg. Ik waardeer het feit dat alle partijen zich er tijdens deze eerste vergadering toe geëngageerd hebben eventuele politieke meningsverschillen opzij te schuiven met het oog op een goede samenwerking in het belang van de instellingen.

Twee concrete vragen werden gesteld over het verband tussen de programma’s van de regering en van de deelgebieden, namelijk over de vennootschapsbelasting voor de intercommunales en over de forfaitaire kosten in de personenbelasting.

Ik zeg het met een glimlach, maar de federale regering werd door de gewestregering ook niet geconsulteerd over sommige hervormingen, bijvoorbeeld betreffende de dienstencheques, die een negatieve weerslag zullen hebben inzake werkgelegenheid en misschien ook inzake sociale zekerheid. Ook de hervorming van de woonbonus kan grote gevolgen hebben voor een economische sector die veel werkgelegenheid creëert.

De onderwerping aan de vennootschapsbelasting beoogt zeker geen afbouw van de diensten aan de bevolking, maar is ingegeven door de bekommernis om dezelfde concurrentievoorwaarden op te leggen als deze die gelden voor de privésector.

Daar komen natuurlijk complexe technische en juridische aspecten bij kijken, maar we houden daar rekening mee. Minister Van Overtveldt gaf immers aan dat we de tijd zullen nemen om met de betrokken structuren een oplossing te zoeken voor juridische problemen. Ik geef dus grif toe dat het om een complexe materie gaat, maar de wil bestaat om daar verder aan te werken. Op de eerste vergadering met de ministers‑presidenten werd dit al besproken en daarover zal nog verder overleg gepleegd worden tussen de federale regering en de deelgebieden.

Wat de forfaitaire beroepskosten betreft, is het van twee dingen één, aangezien de lonen niet geïndexeerd zullen worden in 2015. De maatregel gaat al in vanaf januari 2015, ten belope van de eerste 450 miljoen euro en zal in 2016 nog met 450 miljoen extra een totale inspanning bereiken van 900 miljoen euro. Het is een keuze, zoveel is duidelijk, en met deze maatregel willen we meer koopkracht geven aan de mensen, meer dan we voor 2015 in gedachten hadden en op structurele wijze. Het is dus een eerste stap naar een fiscale hervorming die arbeid stimuleert. Men kan andere ideeën hebben inzake fiscaliteit, maar we hebben deze keuze gemaakt op basis van de stemmingen in het parlement eind vorig jaar.

Cependant, les funérailles nationales nous ont amenés à devoir changer l’agenda et la première réunion a donc eu lieu voici quelques jours. Le premier comité de concertation officiel se réunira le 28 janvier prochain. Ce matin, en conseil des ministres, nous avons validé les comités interministériels, chargés de préparer le travail en vue du comité de concertation.

Nous voulons donc travailler dans cette direction. Lors de cette première réunion, j’ai apprécié l’engagement pris par toutes les parties de mettre de côté les éventuelles nuances ou divergences politiques pour tenter de travailler correctement, dans l’intérêt des institutions.

Deux questions précises m’ont été adressées sur la relation entre les programmes du gouvernement et des entités fédérées, concernant, d’une part, l’impôt des sociétés pour les intercommunales et, d’autre part, les frais forfaitaires dans le cadre de l’impôt des personnes physiques.

Tout d’abord, et je le dis avec un immense sourire, le gouvernement fédéral n’a pas été consulté par le gouvernement régional, qui a décidé de réformes, par exemple en matière de titres‑services, dont l’impact sera lourd en termes d’emploi et peut‑être aussi de sécurité sociale. La réforme concernant le bonus logement peut aussi toucher fortement un secteur économique porteur d’emplois.

Concernant l’impôt des sociétés, la démarche n’est évidemment pas d’affecter des services à la population, mais de faire en sorte que les principes d’égalité puissent être respectés dans le cadre d’une activité soumise à la concurrence avec le secteur privé.

Des questions techniques et juridiques complexes se posent, mais nous en avons tenu compte. Le ministre Van Overtveldt a en effet indiqué que l’on prendrait le temps d’étudier avec les structures concernées comment apporter une réponse juridique aux problèmes. Je reconnais donc volontiers que la matière est complexe d’un point de vue technique, mais la volonté est de travailler sur le sujet. Cette question a été évoquée lors de la première réunion des ministres‑présidents et fera évidemment l’objet d’échanges entre l’État fédéral et les entités fédérées.

Quant aux frais forfaitaires professionnels, il est difficile de dire une chose et son contraire, étant donné que les salaires ne seront pas indexés en 2015. La mesure entre néanmoins en vigueur dès janvier 2015, à concurrence des premiers 450 millions d’euros, et sera renforcée en 2016 par le biais des 450 millions supplémentaires, pour un montant total de 900 millions d’euros. C’est un choix, c’est vrai, mais par cette mesure, nous donnons du pouvoir d’achat à nos citoyens – plus que ce que nous avions pensé pour 2015 –, et de manière structurelle. C’est donc un premier pas vers une réforme fiscale visant à encourager le travail. On peut avoir d’autres idées sur le plan de la fiscalité, mais ce choix est intervenu au travers des votes exprimés au parlement à la fin de l’année dernière.

Ik zal niet langer uitweiden en dank iedereen voor dit zeer serene debat.

Je ne serai pas plus long et vous remercie tous pour ce débat particulièrement serein.

Het is eens iets anders dan de recente, soms wat rumoerige, debatten in de Kamer … Ik kom graag nog eens rustig van gedachten wisselen met u.

Cela me change de débats récents, un peu plus houleux, à la Chambre… Je reviendrai volontiers vous saluer et bavarder avec vous.

De voorzitster. – Dat willen we ook graag.

Mme la présidente. – Nous sommes demandeurs.

De heer Charles Michel, eerste minister. – Misschien moeten enkele volksvertegenwoordigers toch eens uitgenodigd worden om uw debatten bij te wonen. Dan zouden ze zien hoezeer een serene, rustige sfeer bijdraagt tot het vermogen om naar elkaar te luisteren, met elkaar te praten en elkaar te begrijpen!

M. Charles Michel, premier ministre. – On pourrait peut‑être suggérer à des collègues députés de venir assister à vos débats. Ils pourraient ainsi constater à quel point la sérénité, le calme et la tranquillité permettent de s’écouter, de se parler et de se comprendre !

Ik wens iedereen een vruchtbaar werkjaar.

Je vous souhaite à tous une année de travail très fructueuse.

(Applaus)

(Applaudissements)

De heer Philippe Mahoux (PS). – Mijnheer de eerste minister, ik begrijp dat u moet vertrekken. Uw aanwezigheid deze namiddag ondanks de bekende omstandigheden is prijzenswaardig.

Het debat was sereen. Toch is in een politieke assemblee consensus niet de regel, al kunnen sommigen dat betreuren.

U deelde uw betoog op in drie delen. Over het eerste bestaat veel eensgezindheid. Ik zal niet ingaan op het tweede om te vermijden dat ik een pleidooi pro domo zou gaan houden over de rol van onze instelling. Over het derde deel is de visie van de meerderheid zeker niet de onze. We zitten dan ook in de oppositie.

M. Philippe Mahoux (PS). – Je comprends parfaitement que vous deviez partir, Monsieur le premier ministre. Votre présence tout au long de cet après‑midi, dans les circonstances que nous connaissons, est louable.

Le débat a été serein. Cela dit, dans une assemblée politique, le consensus n’est pas la règle, n’en déplaise à certains.

Vous avez divisé votre intervention en trois parties. La première permet de larges convergences. Je ne m’attarderai pas sur la deuxième pour éviter de me lancer dans un plaidoyer pro domo sur le rôle de notre institution. Vous avez d’ailleurs été clair sur cette question. Quant à la troisième partie, le point de vue de la majorité n’est certainement pas le nôtre. Nous constituons bien évidemment l’opposition.

De heer Charles Michel, eerste minister. – Ik moet nu helaas vertrekken om de Ministerraad voor te bereiden die vanavond nog zal plaatsvinden.

M. Charles Michel, premier ministre. – Je dois vous quitter maintenant, car je dois préparer un conseil des ministres qui se tiendra ce soir encore.

Mevrouw Güler Turan (sp.a). – Ik had een dringende vraag voor de eerste minister. Ik hoop dat, nu de eerste minister vertrokken is, minister Jamar mij een antwoord kan geven.

De gebeurtenissen van de voorbije dagen nopen onze regeringen er uiteraard toe om maatregelen te nemen. In Antwerpen heeft de burgemeester gevraagd dat de militairen in de straten zouden patrouilleren. De burgemeester van Mechelen daarentegen zegt dat hij, ondanks het verhoogde risico, militairen in zijn stad niet nodig vindt. Wat is het verschil tussen Antwerpen en Mechelen?

Mme Güler Turan (sp.a). – J’avais une question urgente pour le premier ministre. Celui‑ci étant parti, j’espère que le ministre Jamar pourra me répondre.

Les événements de ces derniers jours obligent bien entendu nos gouvernements à prendre des mesures. Le bourgmestre d’Anvers a réclamé des patrouilles de l’armée dans les rues. Par contre, celui de Malines ne juge pas la présence des militaires nécessaire dans sa ville, malgré les risques accrus. Quelle est la différence entre Anvers et Malines ?

De voorzitster. – Uit respect en beleefdheid ten aanzien van de sprekers die zich hebben ingeschreven voor dit debat krijgen zij in de volgorde van hun inschrijving het woord. Het staat u vrij u ook in te schrijven, mevrouw Turan.

Mevrouw Thibaut heeft nu het woord.

Mme la présidente. – J’en appelle au respect et à la politesse à l’égard des orateurs qui se sont inscrits dans ce débat et qui interviennent dans l’ordre de leur inscription. Il vous est loisible de vous inscrire, madame Turan.

La parole est à Mme Thibaut.

Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). – Ik wil alvast de eerste minister bedanken voor zijn aanwezigheid in deze bijzondere omstandigheden.

De eerste minister heeft het project van zijn regering toegelicht voor onze nieuwe instelling en hij speelde het spel voluit mee, door aanwezig te blijven tijdens ons debat en de tijd te nemen voor een repliek. Dit was ongezien en ik ben hem zeer dankbaar. In zijn vorige gedaante kon de Senaat geen aanspraak maken op de aanwezigheid van de eerste minister tijdens de bespreking van de regeringsverklaring en was er a fortiori geen mogelijkheid om te repliceren.

Ik sluit me aan bij de woorden van lof van mijn collega Meuleman aan het adres van de ordediensten. De Ecolo‑Groen‑fractie neemt akte van de maatregelen die de federale regering aankondigt voor de strijd tegen het terrorisme. We hopen dat de begrotingsmaatregelen kunnen sporen met dit beleid. Daarnaast zullen we er nauwlettend op toezien dat essentiële aspecten als sociale cohesie en leren samenleven aan bod komen binnen deze problematiek.

Wat de Senaat betreft, wil ik verschillende punten naar voren brengen.

Ecolo en Groen hebben loyaal meegewerkt aan de zesde staatshervorming, die de rol van de Senaat grondig heeft gewijzigd. De Senaat is het bindmiddel tussen de deelgebieden van ons land en moet een goed functionerend samenwerkingsfederalisme tot stand brengen. Voor ons komt het erop aan modern en efficiënt te zijn. Dit moet lukken. Onze fractie verbindt er zich toe om dit helemaal waar te maken.

Elk begin is moeilijk, maar intussen heeft onze nieuwe instelling, na amper honderd dagen, stilaan zijn weg gevonden. Tal van informatieverslagen staan op de agenda van de commissies of liggen te wachten om er behandeld te worden.

Ik wil hulde brengen aan Marcel Cheron. Tijdens de vorige zittingsperiode vertegenwoordigde hij onze fractie bij de voorbereiding van de hervorming van onze instelling. Hij schoof de idee van de informatieverslagen naar voren. Sommigen vonden dat een buitenissig idee en waren sceptisch. Nu kunnen we niet anders dan vaststellen dat die verslagen een nieuwe wind door onze instelling laten waaien. Daar ben ik blij om.

Er zijn momenteel tal van uiteenlopende informatieverslagen in de maak. Telkens blijkt dat het noodzakelijk is om met elkaar te spreken, zich op elkaar af te stemmen en aanbevelingen te doen. Ik heb nog een vraag voor de eerste minister; ik vertrouw erop dat men mij zijn antwoord zal doorsturen. De aanbevelingen die wij zullen maken, moeten ook gevolg krijgen. Ik nodig de eerste minister uit om ons te gepasten tijde te laten weten welk gevolg gegeven wordt aan onze aanbevelingen.

Er zullen nog andere informatieverslagen opgemaakt worden in de toekomst. Daar twijfelen we niet aan. Tal van onderwerpen dienen zich aan. De eerste minister had het over de economische relance. In dat verband zijn onderwerpen als werkgelegenheid en opleiding van groot belang, evenals gezondheid en energie.

Ook de federale kieskring vinden wij een belangrijk punt, dat aan bod zal komen na de zesde staatshervorming. Tijdens de zesde staatshervorming werd het onderwerp immers naar een commissie doorgeschoven. Onze fractie zal op basis van de institutionele bevoegdheden van onze instelling in de eerste plaats ijveren voor de invoering van die federale kieskring.

Voor Ecolo en Groen zou deze hervorming het democratische gehalte aanzienlijk verhogen. We willen dit element van pacificatie en vereniging invoeren in ons federaal institutioneel systeem. De Belgische volksvertegenwoordigers zijn nu slechts verantwoording verschuldigd aan de kiezers van hun eigen taalgroep. Zo ontstaat een democratisch deficit dat tot blokkering kan leiden. De federale kieskring is de enige manier om partijen uit te nodigen om rekening te houden met de wensen van kiezers uit andere deelgebieden en de democratie in ons land verder te moderniseren. We hebben in de Senaat een voorstel in die zin ingediend.

Er is al veel gezegd over het Overlegcomité. Ik onthoud dat de federale regering zich ertoe verbindt dat Comité naar behoren te laten functioneren. Ik heb in dit verband nog een vraag. Het Overlegcomité en de Senaat moeten gezamenlijk werk kunnen leveren. Daarom vraag ik de eerste minister ons de agenda mee te delen van de vergaderingen van het Overlegcomité. Zo kunnen we constructief samenwerken, vaststellen waar er blokkering dreigt en contraproductief dubbel werk voorkomen.

Ik eindig met de sfeer van de Senaat. Die draait helemaal niet rond de krachtmeting tussen de meerderheid en de oppositie. Met uitzondering van de tien gecoöpteerde senatoren, komen alle senatoren uit parlementen van de deelgebieden, waar verschillende partijen de meerderheid vormen. Hier gewag maken van een federale meerderheid houdt geen steek. We betreuren dat die sfeer de eerste maanden overheerste. Ik wil evenwel met een positieve noot eindigen. We hebben de indruk dat die gedachte nu wegebt. We vinden dat een goede zaak en blijven waakzaam.

Mme Cécile Thibaut (Ecolo). – Je voudrais d’emblée remercier le premier ministre pour cet exercice particulier, à un moment qui l’est tout autant.

Le premier ministre est donc venu présenter le projet de son gouvernement à notre nouvelle institution et il a pleinement joué le jeu, par sa présence tout au long de nos débats et par la possibilité de réplique qu’il a prévue. Je le remercie vivement pour cette attitude inédite. En effet, le Sénat, sous sa forme précédente, n’avait pas droit à la présence du premier ministre durant le débat sur la déclaration gouvernementale et n’avait a fortiori aucune possibilité de réplique.

Je m’associe bien sûr à ma collègue, Mme Meuleman, dans son hommage aux forces de sécurité. Le groupe Ecolo‑Groen acte les propositions du gouvernement fédéral annoncées dans le cadre de la lutte contre le terrorisme. Nous espérons vivement que les mesures budgétaires seront adaptées à cette politique. En outre, nous veillerons particulièrement à ce que la question essentielle de la cohésion sociale et du vivre ensemble soit prise en compte dans cette problématique.

En ce qui concerne le Sénat, je relèverai plusieurs points.

Ecolo et Groen ont participé loyalement à la sixième réforme de l’État qui a profondément modifié le rôle du Sénat. Celui‑ci doit être le ciment entre les entités fédérées de notre pays et améliorer les rouages afin de générer un véritable fédéralisme de coopération. C’est pour nous un enjeu de modernité et d’efficacité. Nous devons réussir ce défi. Mon groupe s’engage pleinement à travailler dans ce sens.

Certes, nos débuts ont été parfois difficiles mais force est de constater que notre jeune institution – cent jours à peine – a doucement trouvé sa voie. De nombreux rapports d’information sont ainsi à l’ordre du jour des commissions ou en attente d’être traités.

Je voudrais rendre hommage à Marcel Cheron. Au cours de la précédente législature, c’est lui qui a représenté notre groupe lors des travaux préparatoires de la réforme de notre institution. C’est lui qui a avancé l’idée des rapports d’information. Certains l’ont trouvée un peu saugrenue et se sont montrés sceptiques. Aujourd’hui, force est constater que ces rapports vont apporter de l’oxygène à notre institution. Je m’en réjouis.

Les rapports d’information sont actuellement nombreux et variés. Tous démontrent la nécessité de se parler, de se coordonner et de recommander. J’aurais voulu adresser la demande suivante au premier ministre ; je ne doute pas qu’on me fasse parvenir sa réponse. Les recommandations que nous formulerons devraient être suivies d’effets. Je lance une invitation au premier ministre pour qu’il vienne en temps utile nous fournir un suivi de nos recommandations.

D’autres rapports d’information verront le jour. Nous n’en doutons pas. Les sujets sont nombreux. J’ai entendu le premier ministre parler de relance économique. Les sujets de l’emploi et de la formation auront dès lors toute leur importance, tout comme ceux de la santé et de l’énergie.

La circonscription fédérale unique constitue un autre point important à nos yeux. Il s’inscrit dans la suite de la sixième réforme de l’État. Cette circonscription a été encommissionnée lors de cette dernière. Profitant des compétences institutionnelles de notre institution, mon groupe aura pour principale priorité de travailler à l’instauration de cette circonscription.

Pour Ecolo et Groen, cette réforme constituerait une avancée démocratique forte. Nous voulons cet élément pacificateur et centripète dans notre système institutionnel fédéral. Actuellement, en Belgique, les députés ne rendent compte qu’à la population de leur propre groupe linguistique. Cette particularité crée un déficit démocratique et peut être une source de blocage. La circonscription fédérale est le seul moyen d’inviter les partis à prendre en compte les souhaits des citoyens des autres communautés et de poursuivre la modernisation démocratique de notre pays. Nous avons déposé une proposition en ce sens au Sénat.

Nous avons déjà beaucoup parlé du comité de concertation. J’entends bien que le gouvernement fédéral s’engage à ce qu’il fonctionne. Je voudrais formuler une demande supplémentaire. Le comité de concertation et le Sénat doivent travailler la main dans la main. Je voudrais dès lors inviter le premier ministre à nous communiquer en toute simplicité et en toute transparence les notifications et l’ordre du jour des réunions du comité. C’est dans ce cadre que nous pouvons travailler de manière constructive, identifier les sujets de blocage et éviter les redondances qui seraient nuisibles à notre institution.

Je terminerai par « l’esprit Sénat ». C’est tout sauf un rapport de forces entre la majorité et l’opposition. À l’exception des dix cooptés, les sénateurs sont tous issus des parlements des entités fédérées où les majorités sont différentes. Instaurer ici une majorité fédérale n’a pas de sens. Nous déplorons que cet esprit ait dominé et asphyxié les premiers mois de notre institution. J’ai toutefois envie de terminer sur une note positive. Nous avons l’impression que cet esprit s’estompe. Nous nous en réjouissons et nous serons vigilants.

De voorzitster. – Ik ben het met de suggestie eens dat de Senaat moet worden geïnformeerd over de resultaten van het Overlegcomité. Dat sluit aan bij onze werkzaamheden en bevoegdheden. Ik zal de eerste minister namens de Senaat een vraag in die zin stellen. Misschien moet dit punt op de agenda van het Bureau worden geplaatst. Ik zal het nodige doen.

Mme la présidente. – Je rejoins votre suggestion : le Sénat devrait être informé des résultats du travail du comité de concertation. Au nom de notre assemblée, j’adresserai une demande écrite en ce sens au premier ministre. Nous inscrirons peut‑être ce point à l’ordre du jour du Bureau. Il est dans la droite ligne des travaux et des compétences de notre assemblée. Je ferai le nécessaire.

De heer Alexander Miesen (MR). – Die Deutschsprachige Gemeinschaft ist in Belgien nur äußerst selten das Zentrum des Geschehens. Im großen politischen Glockenspiel Belgiens sind wir eher nur ein kleines Glöckchen, aber auch kleine Glocken klingen!

Ich möchte die Gelegenheit nutzen, in aller Kürze einige besondere Merkmale meiner Gemeinschaft zu unterstreichen und sie mit dem Gesagten des Herrn Premierministers verknüpfen.

Zum Ersten: die Deutschsprachige Gemeinschaft ist eine Grenzregion. Wir grenzen an die Niederlande, an Deutschland und an Luxemburg. Diese Lage hat eine ganze Reihe von Konsequenzen. Ich möchte ein Beispiel nennen, da es wichtig ist: die Wirtschaft. Unsere Betriebe müssen mit Anbietern aus unseren direkten Nachbarländern konkurrieren. Das Lohnhandicap schränkt sie jedoch stark in ihrer Konkurrenzfähigkeit ein. So sehr, dass nicht nur die Schaffung neuer Arbeitsplätze in meiner Region gebremst wird, sondern dass sogar eine Reihe von Arbeitsplätzen nach Luxemburg oder Deutschland verlagert werden, selbst von kleinen Unternehmern.

Die von der Regierung angekündigte drastische Senkung der Lohnnebenkosten ist für die Beschäftigungspolitik in der Deutschsprachigen Gemeinschaft, die uns im Jahr 2000 via Artikel 139 der Verfassung von der Wallonischen Region übertragen wurde, eine dringend notwendige Maßnahme, die ich sehr begrüße.

M. Alexander Miesen (MR). – Die Deutschsprachige Gemeinschaft ist in Belgien nur äußerst selten das Zentrum des Geschehens. Im großen politischen Glockenspiel Belgiens sind wir eher nur ein kleines Glöckchen, aber auch kleine Glocken klingen!

Ich möchte die Gelegenheit nutzen, in aller Kürze einige besondere Merkmale meiner Gemeinschaft zu unterstreichen und sie mit dem Gesagten des Herrn Premierministers verknüpfen.

Zum Ersten: die Deutschsprachige Gemeinschaft ist eine Grenzregion. Wir grenzen an die Niederlande, an Deutschland und an Luxemburg. Diese Lage hat eine ganze Reihe von Konsequenzen. Ich möchte ein Beispiel nennen, da es wichtig ist: die Wirtschaft. Unsere Betriebe müssen mit Anbietern aus unseren direkten Nachbarländern konkurrieren. Das Lohnhandicap schränkt sie jedoch stark in ihrer Konkurrenzfähigkeit ein. So sehr, dass nicht nur die Schaffung neuer Arbeitsplätze in meiner Region gebremst wird, sondern dass sogar eine Reihe von Arbeitsplätzen nach Luxemburg oder Deutschland verlagert werden, selbst von kleinen Unternehmern.

Die von der Regierung angekündigte drastische Senkung der Lohnnebenkosten ist für die Beschäftigungspolitik in der Deutschsprachigen Gemeinschaft, die uns im Jahr 2000 via Artikel 139 der Verfassung von der Wallonischen Region übertragen wurde, eine dringend notwendige Maßnahme, die ich sehr begrüße.

De Duitstalige Gemeenschap staat in België slechts uiterst zelden in de belangstelling. In het grote Belgische klokkenspel zijn wij maar een klein klokje, maar ook kleine klokjes maken geluid!

Ik wil graag van de gelegenheid gebruik maken om in het kort enkele bijzondere kenmerken van mijn Gemeenschap te onderstrepen en ze in verband te brengen met wat de eerste minister heeft gezegd.

In de eerste plaats is de Duitstalige Gemeenschap een grensregio. Wij grenzen aan Nederland, aan Duitsland en aan Luxemburg. Die toestand heeft consequenties op allerlei vlakken. Een belangrijk voorbeeld daarvan is het bedrijfsleven. Onze bedrijven moeten concurreren met bedrijven uit de buurlanden. Door de loonhandicap wordt hun concurrentiekracht echter sterk beperkt. Het scheppen van nieuwe arbeidsplaatsen in mijn Gewest wordt afgeremd, maar bovendien worden heel wat arbeidsplaatsen naar Luxemburg of Duitsland verplaatst, zelfs van kleine ondernemers.

De door de regering aangekondigde drastische verlaging van de loonkosten is voor het werkgelegenheidsbeleid in de Duitstalige Gemeenschap, dat ons in het jaar 2000 op grond van artikel 139 van de Grondwet door het Waalse Gewest werd overgedragen, een dringend noodzakelijke maatregel, die ik ten zeerste toejuich.

La Communauté germanophone polarise rarement l’attention en Belgique. Dans le grand carillon belge, nous ne sommes qu’une petite cloche mais même les petites cloches retentissent !

Je voudrais profiter de l’occasion pour mettre brièvement en évidence certaines caractéristiques de ma Communauté et établir un parallèle entre celles‑ci et les propos du premier ministre.

Premièrement, la Communauté germanophone est une région frontalière. Nous sommes voisins des Pays‑Bas, de l’Allemagne et du Luxembourg. Cette position a des conséquences dans divers domaines. Je citerai comme exemple l’économie. Nos entreprises doivent concurrencer les entreprises des pays voisins. Or le handicap salarial nuit fortement à leur compétitivité. À tel point que la création d’emploi dans ma région est freinée mais aussi que de nombreux emplois, y compris dans de petites entreprises, se déplacent vers l’Allemagne et le Luxembourg.

Pour la politique de l’emploi de la Communauté germanophone – compétence transférée de la Région wallonne en 2000, en vertu de l’article 139 de la Constitution, la réduction sensible des coûts salariaux annoncée par le gouvernement est une nécessité impérieuse et je salue la mesure.

De heer Jean‑Jacques De Gucht (Open Vld). – Mevrouw de voorzitster, het spijt me collega Miesen te moeten onderbreken, maar er is jammer genoeg geen vertaling.

M. Jean‑Jacques De Gucht (Open Vld). – Madame la Présidente, je suis désolé de devoir interrompre M. Miesen mais nous ne disposons pas de la traduction.

De heer Alexander Miesen (MR). – We hebben nu een Senaat van de deelstaten, maar er is blijkbaar een probleem als een senator die de Duitstalige Gemeenschap vertegenwoordigt, Duits spreekt.

M. Alexander Miesen (MR). – Nous avons à présent un Sénat des entités fédérées, mais le fait qu’un sénateur représentant la Communauté germanophone s’exprime en allemand pose apparemment problème.

De heer Jean‑Jacques De Gucht (Open Vld). – Ik heb er totaal geen probleem mee dat collega Miesen zijn moedertaal spreekt. De diensten moeten echter voor tolken zorgen.

M. Jean‑Jacques De Gucht (Open Vld). – Le fait que M. Miesen s’exprime dans sa langue maternelle ne me pose aucun problème, mais les services doivent faire appel à un interprète.

De heer Alexander Miesen (MR). – Ik had nochtans aangekondigd dat ik Duits zou spreken.

M. Alexander Miesen (MR). – J’avais pourtant annoncé que je parlerais allemand.

Ik ga voort in het Duits.

Je continue alors en allemand.

De voorzitster. – Es ist uns ein Vergnügen.

Mme la présidente. – Es ist uns ein Vergnügen.

Dat doet ons plezier.

C’est pour nous un plaisir.

De heer Alexander Miesen (MR). – Zum Zweiten, die Deutschsprachige Gemeinschaft ist eine nationale Minderheit. Auch das birgt für uns ganz besondere Herausforderungen, aber, der belgische Staat ist im Prozess der Föderalisierung Belgiens äußerst vorbildlich mit seiner nationalen Minderheit, den deutschsprachigen Belgiern, umgegangen. Die Einwohner meiner Gemeinschaft sind äußerst loyale Belgier und das nicht, obwohl uns eine beachtliche Autonomie eingeräumt wurde, sondern weil Belgien es uns ermöglicht hat, sich in diesem Staat kulturell und darüber hinaus zu entfalten. Allerdings birgt die sechste Staatsreform einen kleinen Schönheitsfehler in Bezug auf die Finanzierung unserer Krankenhausinfrastrukturen. Dieser Fehler besteht darin, dass die Referenzjahre, die der Berechnungsformel zur Ermittlung der finanziellen Mittel zugrunde liegen, ein sehr verzerrtes Bild des tatsächlichen Bedarfs wiedergeben. Es handelt sich um einen zwar sehr kleinen, sehr technischen Fehler, der aber zur Folge hat, dass für unsere Gemeinschaft der fundamentale Grundsatz, dass im Zuge der sechsten Staatsreform kein Gliedstaat ärmer werden darf, schon sehr bald ausgehebelt werden wird, sollte dieser technische Fehler nicht behoben werden. Ich freue mich daher über die signalisierte Gesprächsbereitschaft seitens der Föderalregierung.

Drittens, unsere Gemeinschaft übt alle gemeinschaftlichen Kompetenzen und darüber hinaus auch regionale Kompetenzen aus. Der neue Senat ist der Ort, an dem nicht nur die Gemeinschaften und Regionen an den Entscheidungen der föderalen Ebenen beteiligt werden, sondern auch der Ort, an dem Gemeinschaften und Regionen untereinander austauschen können. In diesem Sinne erlaube ich mir, meine wallonische Kollegen und ihre Regierung dazu aufzufordern, mit der Regierung der Deutschsprachigen Gemeinschaft in Verhandlung zu treten, um die seit Jahren von uns geforderten Kompetenzen – Wohnungsbau, Raumordnung und Provinzzuständigkeiten – sowie die im Zuge der sechsten Staatsreform regionalisierten Beschäftigungskompetenzen mit den jeweiligen finanziellen Mitteln an die Deutschsprachige Gemeinschaft zu übertragen.

Uns geht es bei diesen Forderungen nicht etwa um irgendeine Form der Abkapselung, ganz im Gegenteil. Es geht uns darum, für unsere besondere Situation maßgeschneiderte Lösungen zu finden, damit wir kohärenter Politik führen können.

M. Alexander Miesen (MR). – Zum Zweiten, die Deutschsprachige Gemeinschaft ist eine nationale Minderheit. Auch das birgt für uns ganz besondere Herausforderungen, aber, der belgische Staat ist im Prozess der Föderalisierung Belgiens äußerst vorbildlich mit seiner nationalen Minderheit, den deutschsprachigen Belgiern, umgegangen. Die Einwohner meiner Gemeinschaft sind äußerst loyale Belgier und das nicht, obwohl uns eine beachtliche Autonomie eingeräumt wurde, sondern weil Belgien es uns ermöglicht hat, sich in diesem Staat kulturell und darüber hinaus zu entfalten. Allerdings birgt die sechste Staatsreform einen kleinen Schönheitsfehler in Bezug auf die Finanzierung unserer Krankenhausinfrastrukturen. Dieser Fehler besteht darin, dass die Referenzjahre, die der Berechnungsformel zur Ermittlung der finanziellen Mittel zugrunde liegen, ein sehr verzerrtes Bild des tatsächlichen Bedarfs wiedergeben. Es handelt sich um einen zwar sehr kleinen, sehr technischen Fehler, der aber zur Folge hat, dass für unsere Gemeinschaft der fundamentale Grundsatz, dass im Zuge der sechsten Staatsreform kein Gliedstaat ärmer werden darf, schon sehr bald ausgehebelt werden wird, sollte dieser technische Fehler nicht behoben werden. Ich freue mich daher über die signalisierte Gesprächsbereitschaft seitens der Föderalregierung.

Drittens, unsere Gemeinschaft übt alle gemeinschaftlichen Kompetenzen und darüber hinaus auch regionale Kompetenzen aus. Der neue Senat ist der Ort, an dem nicht nur die Gemeinschaften und Regionen an den Entscheidungen der föderalen Ebenen beteiligt werden, sondern auch der Ort, an dem Gemeinschaften und Regionen untereinander austauschen können. In diesem Sinne erlaube ich mir, meine wallonische Kollegen und ihre Regierung dazu aufzufordern, mit der Regierung der Deutschsprachigen Gemeinschaft in Verhandlung zu treten, um die seit Jahren von uns geforderten Kompetenzen – Wohnungsbau, Raumordnung und Provinzzuständigkeiten – sowie die im Zuge der sechsten Staatsreform regionalisierten Beschäftigungskompetenzen mit den jeweiligen finanziellen Mitteln an die Deutschsprachige Gemeinschaft zu übertragen.

Uns geht es bei diesen Forderungen nicht etwa um irgendeine Form der Abkapselung, ganz im Gegenteil. Es geht uns darum, für unsere besondere Situation maßgeschneiderte Lösungen zu finden, damit wir kohärenter Politik führen können.

Ten tweede vormt de Duitstalige Gemeenschap in België een minderheid. Ook dat plaatst ons voor heel specifieke uitdagingen, maar de Belgische Staat is in het federaliseringsproces zeer voorbeeldig omgegaan met zijn nationale minderheid, de Duitstalige Belgen. De inwoners van mijn Gemeenschap zijn zeer loyale Belgen, niet ondanks de aanzienlijke autonomie die we hebben gekregen, maar omdat België het ons mogelijk heeft gemaakt om ons in deze Staat en ook daarbuiten op cultureel te ontplooien. De zesde staatshervorming bevat evenwel een schoonheidsfoutje met betrekking tot de financiering van onze ziekenhuizen. De referentiejaren die de basis vormen voor de berekening van de toekenning van de financiële middelen, geven een vertekend beeld van de werkelijke behoeften. Het betreft een kleine technische fout, die moet worden weggewerkt, anders zal voor onze Gemeenschap zeer snel worden afgeweken van het fundamentele principe dat de zesde staatshervorming geen enkele lidstaat armer mag maken. Ik verheug me er in dat verband over dat de federale regering bereid is problemen te bespreken.

Ten derde, onze Gemeenschap oefent alle gemeenschapsbevoegdheden en daarnaast ook gewestbevoegdheden uit. De nieuwe Senaat is niet enkel de plaats waar de Gemeenschappen en de Gewesten betrokken worden bij de beslissingen die op het federale niveau worden genomen, maar hij is ook de plaats waar Gemeenschappen en Gewesten van gedachten kunnen wisselen. Ik ben dus zo vrij mijn Waalse collega’s en hun regering ertoe aan te sporen onderhandelingen aan te knopen met de regering van de Duitstalige Gemeenschap, teneinde de bevoegdheden die wij al jaren opeisen – woningbouw, ruimtelijke ordenen en provinciale bevoegdheden – en het ingevolge de zesde staatshervorming naar de Gewesten overgehevelde werkgelegenheidsbeleid met de daarbij behorende financiële middelen aan de Duitstalige Gemeenschap over te dragen.

Het is niet onze bedoeling ons op enigerlei wijze af te zonderen, integendeel. Wij zoeken oplossingen op maat voor onze specifieke situatie, zodat we een meer samenhangend beleid kunnen voeren.

Deuxièmement, la Communauté germanophone constitue une minorité nationale. Cette caractéristique nous place face à des défis spécifiques mais, dans le processus de fédéralisation, l’État belge a agi de manière exemplaire à l’égard de la minorité nationale que constituent les Belges germanophones. Les habitants de ma Communauté sont des Belges loyaux, non pas en dépit de l’autonomie considérable que nous avons obtenue mais bien parce que la Belgique nous a permis de nous épanouir culturellement au sein de cet État et au‑delà. La sixième réforme de l’État présente néanmoins une petite imperfection en ce qui concerne le financement de nos infrastructures hospitalières. Les années de référence qui servent de base au calcul des moyens à attribuer, donnent une image faussée des besoins réels. Il s’agit d’une petite erreur technique qui, si elle n’est pas corrigée, mettra rapidement à mal, pour ce qui concerne notre Communauté, le principe fondamental qui veut que la sixième réforme de l’État n’appauvrisse aucune des entités fédérées. Je me réjouis que le gouvernement fédéral soit disposé à en discuter.

Troisièmement, notre Communauté exerce toutes les compétences communautaires ainsi que plusieurs compétences régionales. Le nouveau Sénat est le lieu où les Communautés et Régions pourront participer aux décisions au niveau fédéral mais aussi où un échange de vues entre les Communautés et Régions pourra se faire. Je me permettrai donc d’inciter mes collègues wallons et leur gouvernement à nouer le dialogue avec le gouvernement de la Communauté germanophone afin de transférer à la Communauté germanophone les compétences que nous réclamons depuis des années déjà – logement, aménagement du territoire, compétences provinciales – ainsi que la politique de l’emploi et les moyens financiers y afférents, régionalisés lors de la sixième réforme de l’État.

Nous ne désirons nullement nous isoler, bien au contraire. Nous souhaitons trouver des solutions adaptées à notre situation qui nous permettront de mener une politique cohérente.

De heer Alain Destexhe (MR). – De toespraak van de heer Miesen was perfect.

In een geest van consensus feliciteer ik de groene en socialistische fracties, die geapplaudisseerd hebben voor de eerste minister. Ik weet niet of het bij vergissing of oprecht was.

De bevoegdheidsniveaus zijn complementair in de strijd tegen terrorisme en radicalisme. In de huidige inrichting van de Staat is het optreden van politie en gerecht een bevoegdheid van de federale Staat. Wanneer we het hebben over radicalisme en terrorisme, gaat het echter niet alleen over gewelddadige fenomenen.

Islamitisch radicalisme kan ook geweldloos zijn. Het is mogelijk dat sommigen een geweldloze islamitische agenda willen opleggen. Ik denk aan degenen die de sharia willen invoeren, die tegen de gelijkheid van mannen en vrouwen zijn, die godslastering of spotprenten willen verbieden en blijk geven van antisemitisme. Het is mogelijk dat sommigen die maatregelen willen opleggen zonder over te gaan tot geweld en terreur.

De federale Staat beschikt vandaag over weinig middelen om te strijden tegen dat radicalisme. Deze strijd valt eerder onder de bevoegdheid van de Gewesten en de Gemeenschappen. Deze laatste moeten een essentiële rol spelen in de scholen die onder hun bevoegdheid vallen. Aangezien het integratiebeleid grotendeels regionaal is, moeten ook de Gewesten in dat domein optreden.

Ik sluit mij aan bij wat de heer De Gucht zonet heeft gezegd. Het is zeer belangrijk dat in deze strijd tegen radicalisme en terrorisme de federale Staat en de deelstaten, die in deze aangelegenheid hun rol ten volle moeten spelen, complementair optreden, anders zal het ons niet lukken. Alleen de terroristen bestrijden zal niet volstaan om het radicalisme en het radicale islamisme uit te roeien, zoals Manuel Valls, de eerste minister van Frankrijk al zei.

Ik wil nog een tweede punt benadrukken waarnaar de heer Mahoux verwees in zijn uiteenzetting, namelijk de sterke groei van het antisemitisme in ons land. Ik denk dat het antisemitisme een specifiek fenomeen is dat los staat van het gewone racisme.

In België weten we dat het antisemitisme kan doden. Onlangs werd in Antwerpen iemand zomaar neergestoken op straat. De dader werd niet aangehouden, maar er is een sterk vermoeden dat het om een antisemitische daad gaat. Volgens een verhelderend artikel in Le Vif/L’Express van deze week gaat geen enkele joodse leerling nog naar de scholen van Brussel Stad omdat hun ‘kameraden’ een zodanige sociale druk uitoefenen dat ze zich daar uitgesloten voelen.

Men spreekt over ‘samen leven’, maar in welke wereld leven wij als joodse leerlingen niet meer normaal naar school kunnen gaan? De joden zijn zeer ongerust over hun veiligheid. Ik weet dat de regering onderhandelt met de representatieve organisaties van die gemeenschap, maar we moeten toegeven dat er concrete problemen bestaan in sommige scholen van Brussel. Zo wordt de Shoah, die opgenomen is in het schoolprogramma, er niet meer uitgelegd. ‘Vuile jood’ is in Brussel een generische belediging geworden in bepaalde wijken en het antisemitisme neemt toe. Ik vraag de regering niet alleen een algemeen plan tegen racisme aan te nemen, maar ook specifieke maatregelen voor de strijd tegen het antisemitisme.

Als de conclusie van mooie woorden over samenleven in de realiteit uitmondt in de uitsluiting van jonge joden uit de scholen van de stad Brussel en van het Brussels Gewest, betekent dit de ondergang van onze democratie.

M. Alain Destexhe (MR). – Monsieur Miesen, votre discours était parfait !

Dans un esprit consensuel, je voudrais féliciter les parlementaires écologistes et socialistes qui ont applaudi le premier ministre. Je ne sais s’il s’agissait d’une erreur ou si c’était sincère !

Je voudrais insister sur la complémentarité des niveaux de pouvoirs dans la lutte contre le terrorisme et le radicalisme. Aujourd’hui, dans l’organisation de l’État, la répression policière et judiciaire relève effectivement de l’État fédéral. Toutefois, quand on parle de radicalisme et de terrorisme, on ne parle pas que de phénomènes violents.

Le radicalisme islamiste peut être également non violent. Certains peuvent vouloir imposer un agenda islamiste non violent. Je pense à ceux qui veulent instaurer la charia, qui sont opposés à l’égalité entre les hommes et les femmes, qui veulent interdire le blasphème ou les caricatures, et qui font preuve d’antisémitisme. Certains peuvent vouloir imposer de telles mesures sans pour autant recourir à la violence et à la terreur.

Or pour lutter contre ce radicalisme aujourd’hui, il est certain que l’État fédéral est relativement démuni. Cette lutte relève plutôt des Régions et des Communautés. Ces dernières ont un rôle fondamental à jouer dans les écoles, qui relèvent de leurs compétences. Par ailleurs, la politique d’intégration étant très largement régionale, les Régions doivent également agir dans ce domaine.

Je voudrais m’associer à ce qu’a dit M. De Gucht tout à l’heure : il est très important que dans cette lutte contre le radicalisme et le terrorisme, il y ait une complémentarité des actions du pouvoir fédéral et des entités fédérés, qui doivent jouer pleinement leur rôle en cette matière. Sans cela, nous n’y arriverons pas. Se battre seulement contre les terroristes ne suffira pas à éradiquer le radicalisme et l’islamisme radical, pour reprendre les termes utilisés par Manuel Valls, le premier ministre français.

Je voudrais aussi insister sur un deuxième point, auquel M. Mahoux a fait allusion dans son intervention : la forte croissance de l’antisémitisme dans notre pays. Je crois que l’antisémitisme est un phénomène spécifique distinct du racisme ordinaire.

Nous le savons en Belgique, l’antisémitisme peut tuer. Récemment, à Anvers, une personne a été poignardée gratuitement dans la rue. L’auteur n’a pas été arrêté mais l’on suspecte fortement un acte antisémite. Selon un article tout à fait édifiant de la revue Le Vif/L’Express de cette semaine, il n’y a plus aucun élève juif dans les écoles de la Ville de Bruxelles, parce que la pression sociale de leurs « camarades » est telle qu’ils se sentent exclus de ces écoles.

On parle de « vivre ensemble » mais dans quel monde vivons‑nous si des élèves juifs ne peuvent plus aller à l’école normalement ? Les juifs sont très inquiets pour leur sécurité. Je sais, monsieur le secrétaire d’État, que le gouvernement négocie avec les organisations représentatives de cette communauté, mais il faut reconnaître que des problèmes concrets se posent dans certaines écoles de Bruxelles. Ainsi, la shoah, qui fait partie du programme scolaire, n’y est plus expliquée. « Sale juif » est devenu une insulte générique à Bruxelles dans certains quartiers et l’antisémitisme est en hausse. Je voudrais demander au gouvernement d’adopter non seulement un plan de lutte général contre le racisme, mais aussi des mesures spécifiques de lutte contre l’antisémitisme.

Si la conclusion de beaux discours sur le vivre‑ensemble aboutit en réalité à l’exclusion des jeunes juifs des écoles de la Ville et de la Région bruxelloise, cela signe la faillite de notre démocratie.

De heer Christophe Bastin (cdH). – Ik sluit me aan bij mijn collega’s en dank de eerste minister voor zijn aanwezigheid op deze bijzondere dag. Ik ben ervan overtuigd dat de minister van Begroting onze boodschap aan de regering zal overbrengen en in het bijzonder aan minister Galant. Mijn betoog heeft betrekking op het vervoersbeleid.

Zoals u weet zijn mobiliteit en transport een zaak van alle beslissingsniveaus. De Senaat is dus de uitgelezen instelling om hierover te debatteren, teneinde het vervoersbeleid in de verschillende deelgebieden van het land beter op elkaar af te stemmen.

Nemen we bijvoorbeeld de uitwerking van het nieuwe nationale vervoersplan van de NMBS, dat een maand geleden officieel in werking trad. Overal doen zich aansluitingsproblemen voor met de uurregeling van het regionaal openbaar vervoer, zelfs met de schooluren. Naast het probleem van de langere reistijden en de benadeling van de plattelandsgebieden, die sterk verwaarloosd zijn in dit vervoersplan, komen nog de problemen van het multimodaal vervoer, waardoor de verplaatsing van scholieren en werknemers nog moeilijker wordt.

In dunbevolkte gebieden zijn de landelijke lijnen het slachtoffer van een beleid van vraag en aanbod. De uitgebreide wijziging van het vervoersschema van de treinen heeft geleid tot de verzwakking, zelfs afschaffing, van heel wat directe verbindingen tussen landelijke gebieden en de belangrijkste tewerkstellings- en/of onderwijscentra van het land. Bijgevolg stoppen er buiten de spitsuren nog nauwelijks treinen in kleinere stations. Op bepaalde lijnen, onder meer in mijn provincie, Namen, houdt de nieuwe uurregeling van de treinen geen rekening met de onderwijsinstellingen.

In de Senaat kunnen alle standpunten van de deelstaten en de federale overheid worden bijeengebracht. Voorafgaande besprekingen met alle betrokkenen kunnen problemen voorkomen. Men kan zich vragen stellen bij het feit dat de TEC niet werd geraadpleegd bij het opstellen van het vervoersplan.

Als senator en burgemeester van een plattelandsgemeente ben ik erg ongerust over het voortbestaan van de spoordiensten in landelijke gebieden.

Een ander punt waarover de Senaat zich zou moeten kunnen buigen is het investeringssysteem en de 60/40‑verdeelsleutel. Het debat zou moeten worden gevoerd over een versoepeling van deze verdeelsleutel, bijvoorbeeld een berekening op jaarbasis.

Een ander belangrijk thema waarover onze instelling zich zou moeten kunnen uitspreken, is het goederentransport via de weg, het spoor of de binnenvaart, en dit vanuit een globale visie op de strijd tegen de verkeerscongestie. Een sereen debat met alle deelstaten van het land en met de vertegenwoordigers van de sector moet kunnen worden gevoerd in een instelling die niet gebonden is aan termijnen. Er moet een dialoog tot stand komen tussen de vertegenwoordigers van de verschillende deelstaten met het oog op een optimale coördinatie in het belang van de burgers en van het hele land.

De oprichting van een platform dat steunt op bestaande organen en dat een versterkt en vernieuwend beleid belichaamt zou een stap voorwaarts zijn naar een optimalisering van contacten en beslissingen. Dat laatste geldt uiteraard niet enkel voor het vervoersbeleid.

M. Christophe Bastin (cdH). – Je m’associe à mes collègues pour remercier le premier ministre pour sa présence en cette journée particulière. Je suis certain que le ministre du Budget sera un excellent relais auprès du gouvernement et en particulier auprès de la ministre Galant. En effet, mon intervention s’articulera autour de la politique du transport.

Comme vous le savez, la mobilité et les transports concernent tous les niveaux de pouvoir. Le Sénat est donc par excellence l’institution où en débattre, afin de promouvoir une meilleure coordination des politiques menées en la matière dans les différentes entités du pays.

Prenons, par exemple, la mise en œuvre du plan de transport de la SNCB, entré officiellement en vigueur il y a un mois. On constate partout des problèmes de correspondance avec les horaires des transports publics régionaux, voire avec les horaires scolaires. Au problème d’allongement des trajets et de la pénalisation des zones rurales – grandes oubliées de ce plan de transport ! – s’ajoutent ainsi des problèmes de multimodalité, rendant encore plus ardus les déplacements des écoliers et des travailleurs.

Desservant des territoires de faible densité, les lignes rurales sont sacrifiées sur l’autel d’une politique d’adaptation de l’offre à la demande. Le vaste chantier de modification du schéma de circulation des trains a conduit à l’affaiblissement, voire à la suppression, de nombreuses liaisons directes entre ces zones rurales et les principaux pôles d’emploi et/ou d’enseignement du pays. En conséquence, l’offre est réduite dans plusieurs arrêts secondaires, dont certains ne sont plus desservis en dehors des heures de pointe. Sur certaines lignes, notamment dans ma province de Namur, les nouveaux horaires des trains ne tiennent pas compte des réalités des établissements scolaires.

Un travail au Sénat réunissant tous les points de vue des entités fédérale et fédérées permettra sans aucun doute de prévenir ces désagréments par des discussions préalables intégrant tous les acteurs et représentants des entités. Quand on sait que les TEC n’ont pas été consultés pour la mise en place du plan de transport, cela pose question.

Permettez‑moi, en ma qualité de sénateur‑bourgmestre d’une commune rurale, de marquer de vives inquiétudes quant à la pérennité des services ferroviaires en milieu rural.

Un autre thème sur lequel le Sénat devrait pouvoir se pencher est le système d’investissement et la clé 60/40 ; des débats devraient avoir lieu en vue d’assouplir cette clé, comme un calcul annuel.

Autre grand thème dont devrait pouvoir se saisir notre institution : le transport des marchandises par route, par rail ou par eau, dans une vision globale d’intermodalité et de lutte contre la congestion routière. Des débats sereins incluant toutes les entités du pays ainsi que les représentants du secteur doivent pouvoir se tenir au sein d’une instance qui n’est pas soumise à des délais contraignants et où le dialogue entre les représentants des différentes entités doit prendre place avec un objectif de coordination optimale dans l’intérêt des citoyens et de l’ensemble du pays.

La création d’une plateforme s’appuyant sur des organes existants et qui incarne une gouvernance renforcée et renouvelée serait un pas en avant pour une optimisation des contacts et des décisions, cela ne se limitant bien sûr pas à la politique du transport.

De voorzitster. – Ik feliciteer de heer Bastin met zijn maidenspeech.

Mme la présidente. – Je félicite M. Bastin pour son maiden speech au Sénat.

Mevrouw Véronique Waroux (cdH). – Ik dank minister Jamar voor het feit dat hij de eerste minister vertegenwoordigt.

In een land dat zo complex is als het onze, is een plaats waar de federale Staat en de deelgebieden elkaar ontmoeten en met elkaar spreken, een kamer waar het institutionele raderwerk kan worden geolied, zeer waardevol.

Zo heeft België op de VN‑klimaatconferentie in Lima van het maatschappelijke middenveld een prijs gekregen, het fossiel van de dag, omdat we achterstand hebben met onze financiële bijdragen aan het internationaal fonds dat de landen moet bijstaan die kampen met de gevolgen van de klimaatopwarming.

Dergelijke internationale publiciteit kunnen we uiteraard missen. Ze wekt de indruk dat we niet genoeg internationale solidariteit aan de dag leggen met betrekking tot dit onrustwekkend probleem, terwijl het om een louter intern probleem gaat. De fout ligt bij onze slecht werkende nationale klimaatcommissie en bij de afwezigheid van een akkoord over de verdeling van de lasten tussen de verschillende beleidsniveaus. Het federale niveau, Brussel en Wallonië zijn op de valreep engagementen aangegaan, maar daarmee is het probleem niet van de baan. Dit is eens temeer een bewijs dat de coördinatie faalt.

Bij de volgende vervaldata kunnen we ons een dergelijke verwarring niet meer veroorloven, zeker nu de langverwachte klimaattop van Parijs in december eraan komt. Die afspraak mogen we niet missen en we mogen de top niet doen mislukken.

Om die reden stelt minister Fremault voor een nationaal agentschap voor het klimaat op te richten. Dat moet als scheidsrechter tussen de deelgebieden optreden, onze standpunten op internationaal vlak verdedigen en internationale akkoorden uitwerken.

Een van de verwijten aan het adres van de nationale klimaatcommissie is het gebrek aan transparantie, waardoor de parlementaire controle moeilijk wordt. Zou de Senaat, samengesteld uit vertegenwoordigers van de deelgebieden, zijn nieuwe rol niet ten volle vervullen door over dit probleem te debatteren? Het klimaat is een internationale prioriteit en een bevoegdheid die alle Belgische beleidsniveaus delen. Een dialoog over dat thema zou ons in staat stellen tot overeenstemming te komen, naar buiten uit met één stem te spreken en dergelijke weinig eervolle prijzen te vermijden.

De eerste minister zei in zijn toespraak dat wat de Senaat onsterfelijk maakt, zijn capaciteit is om zich aan te passen aan de behoeften. Voorts zei hij dat we in een wereld in verandering leven en dat de senatoren op die veranderingen moeten anticiperen.

Ook ik wil dromen. Ik wil een nuttige, relevante en constructieve Senaat die het mogelijk maakt een land met meer samenhang te presenteren op zoveel transversale domeinen. Wat vinden minister Jamar of de eerste minister van dat idee? Of menen ze dat de Senaat zich moet bezighouden met welke kwesties hij al dan niet mag aansnijden, en zo ja onder welke vorm, en zich moet verdiepen in tientallen teksten over de rol van de monarchie of zijn eigen afschaffing?

Mme Véronique Waroux (cdH). – Je remercie le ministre Jamar de représenter le premier ministre.

Dans un pays aussi complexe que le nôtre, un lieu de rencontre et de dialogue entre État fédéral et entités fédérées, une chambre chargée de mettre de l’huile dans nos rouages institutionnels, a toute sa pertinence.

Je cite comme exemple le trophée qui a été délivré par la société civile à la Belgique lors de l’ouverture de la Conférence sur le climat organisée par les Nations Unies à Lima, le fossile du jour, en raison de notre retard à contribuer financièrement au fonds internationaux visant à aider les pays en difficulté à faire face au réchauffement climatique.

Ce type de publicité internationale, dont nous nous passerions bien, fait penser à un manque de solidarité internationale de notre part dans un domaine alarmant, alors qu’il s’agit surtout d’un problème de cuisine interne à notre pays. La faute incombe à notre commission nationale sur le climat dont les rouages ne sont pas au point et à l’absence d’accord sur le partage de la charge entre nos différents niveaux de pouvoir. Si des engagements bruxellois, fédéraux et finalement wallons ont pu être annoncés in extremis, cette fois, le problème n’est pas réglé pour autant. Une preuve de plus de l’échec de la coordination sur ce sujet.

Nous ne pouvons nous permettre une telle confusion lors des échéances suivantes, surtout à l’approche du sommet tant attendu de Paris sur le climat, prévu en décembre prochain, et dont nous avons parlé tout à l’heure avec Groen. Nous ne pouvons pas nous permettre de manquer ce sommet ni de le faire échouer.

C’est la raison pour laquelle la ministre Fremault suggère la création d’une agence nationale pour le climat chargée d’arbitrer les positions des différentes entités, de défendre nos positions au niveau international et de mettre en œuvre les accords internationaux.

Un des reproches adressés à cette commission nationale sue le climat est son opacité rendant complexe son contrôle parlementaire. Le Sénat, composé d’élus des entités fédérées, n’assurerait‑il pas pleinement son nouveau rôle en débattant de cette question ? Un dialogue sur le climat, qui constitue un enjeu essentiel sur le plan international et est une compétence partagée entre les différents niveaux de pouvoir belges, permettrait d’accorder nos violons, de parler d’une seule voix à l’extérieur et d’éviter ce type de mise à l’honneur bien peu honorable pour notre image à tous.

J’ai noté quelques éléments dans le discours du premier ministre : « Le Sénat doit s’adapter aux besoins de la société, c’est ce qui le rend immortel ». Grande phrase ! « Nous sommes dans un monde en pleine mutation et les sénateurs sont là pour anticiper ».

De mon côté, je me permets aussi d’imaginer. Je voudrais un Sénat utile, pertinent et constructif qui permette de présenter une Belgique plus cohérente dans tant de domaines transversaux. Pouvez‑vous nous faire part de votre avis ou de celui du premier ministre sur cette vision ou, au contraire, pensez‑vous que le Sénat doit passer son temps à s’interroger sur les questions qu’il a ou non le droit d’aborder, et sous quelle forme, et à s’enliser dans l’étude de dizaines de textes sur le rôle de la monarchie ou sur sa propre suppression ?

De voorzitster. – Ik feliciteer mevrouw Waroux met haar maidenspeech.

Mme la présidente. – Je vous remercie, madame Waroux, et je vous félicite pour votre maiden speech.

Mevrouw Güler Turan (sp.a). – Het was echt niet mijn bedoeling om een collega het woord af te nemen. Ik had echter één kleine, praktische vraag voor de eerste minister. Minister Jamar kan me ongetwijfeld ook een antwoord geven.

We zijn allemaal bezorgd over de gebeurtenissen van de voorbije weken in Parijs, bij ons en elders in de wereld. Nu komt de dreiging wel heel dichtbij. Het dreigingsniveau is verhoogd en er is een actieplan opgesteld. In Antwerpen vraagt de burgemeester de steun van het leger. De burgemeester van Mechelen daarentegen zegt dat hij het leger niet in zijn stad wil en dat zijn politiediensten de toestand aankunnen. Is er een verschil tussen Mechelen en Antwerpen, die een andere aanpak verantwoordt?

Ik heb gelezen dat er een akkoord van de Ministerraad nodig is om het leger naar Antwerpen te sturen. Is er al een Ministerraad gepland en zal de Ministerraad zijn goedkeuring geven?

Mme Güler Turan (sp.a). – Loin de moi l’idée de couper la parole à un collègue, mais j’avais une petite question pratique pour le premier ministre. Le ministre Jamar pourra certainement y répondre.

Les événements survenus ces dernières semaines à Paris, chez nous et ailleurs dans le monde nous inquiètent tous. La menace est à présent toute proche. Le niveau d’alerte a été relevé et un plan d’action a été établi. Le bourgmestre d’Anvers demande l’appui de l’armée. Par contre, celui de Malines ne souhaite pas l’aide des militaires et affirme que ses services de police sont à la hauteur. Existe‑t‑il, entre Malines et Anvers, une différence qui justifie deux approches distinctes ?

J’ai lu qu’il fallait l’accord du Conseil des ministres pour envoyer des militaires à Anvers. Une réunion est‑elle déjà prévue et le Conseil des ministres donnera‑t‑il son accord ?

De voorzitster. – Deze vraag is eigenlijk een mondelinge vraag en kan dus niet gesteld worden in de Senaat.

Mme la présidente. – Il s’agit manifestement d’une question orale. Or, on ne peut poser de questions orales au Sénat.

De heer Hervé Jamar, minister van Begroting, belast met de Nationale Loterij. Vooreerst wens ik alle sprekers te danken, op één uitzondering na, maar ik denk dat deze persoon al vertrokken is.

Net als de eerste minister vond ik het een sereen en constructief debat. We leven in een democratie en elkeen heeft zich kunnen uiten op grond van zijn politieke overtuiging.

Drie belangrijke aspecten kwamen aan bod: de veiligheid en de huidige problemen, de rol van de Senaat en de sociaaleconomische en begrotingsproblemen. De eerste minister heeft al uitgebreid en oprecht geantwoord.

Ik kom tot de vraag van mevrouw Thibaut aangaande de aanbevelingen en de agenda’s van de overlegcomités. Dat idee kan worden geconcretiseerd. De Senaat heeft uiteraard het recht om kennis te nemen van de agenda’s van de overlegcomités en van de resultaten van de besprekingen, vooral omdat de meesten van u vertegenwoordigers zijn van de betrokken gewesten.

Het debat over de federale kieskring lijkt me interessant, maar hiervoor is een bijzondere meerderheid nodig. De huidige toestand laat me niet toe hierover uitspraken te doen, maar het debat kan alleszins worden geopend.

Ik neem akte van de eis van de heer Miesen om financiële middelen naar aanleiding van de uitvoering van de zesde staatshervorming. Andere sprekers uit de Duitstalige Gemeenschap hebben zich, terecht, in dezelfde zin uitgesproken.

De heer Destexhe had het over complementariteit op alle beleidsniveaus. Ik denk dat we op dezelfde golflengte zitten. Het plan voor de algemene strijd tegen het antisemitisme kan het voorwerp uitmaken van uitgebreide discussies.

Zelf woon ik ook in een landelijk gebied en ik zal de terechte vragen van de heer Bastin betreffende het nieuw nationaal vervoersplan van de NMBS voorleggen aan mevrouw Galant.

Aan mevrouw Waroux, die verwees naar het klimaatplan, kan ik meedelen dat vice‑eersteminister De Croo aanzienlijke bedragen heeft kunnen vrijmaken. De deelstaten en de federale overheid waren aanwezig op de klimaatconferentie in Lima. De federale overheid heeft haar verplichtingen opgenomen, maar door een samenloop van omstandigheden konden de eerder geplande betalingen niet doorgaan in de periode van lopende zaken.

De vraag naar een debat over energie is het inderdaad waard te worden gesteld. Ik breng ze over aan de bevoegde minister, mevrouw Marghem.

Mevrouw Turan had het over het inzetten van het leger. Van de twaalf maatregelen die deze ochtend werden genomen, is dit een zeer belangrijke maatregel want hiervoor is een wettelijk kader vereist.

Er moet eerst en vooral een dreigingsniveau 3 zijn. Daarover werd zopas beslist.

In de huidige omstandigheden is het inzetten van het leger beperkt tot een maand en tot het Belgisch grondgebied.

Tot slot, ingeval een beroep wordt gedaan op het leger, behoudt de politie de leiding van de operaties, ongeacht de betrokken zone. Dat is een belangrijk element.

Met het internet en de sociale media is het soms moeilijk om de toestand juist in te schatten. De burgemeesters zullen contact opnemen met de federale politie via hun zonechefs of op vergaderingen. Zoals de eerste minister al verduidelijkte, is er vanavond nog een vergadering over de uitwerking van het protocol. Om het met de woorden van de heer Mahoux te zeggen, een uitzonderlijke situatie vergt uitzonderlijke maatregelen, in de hoop dat de uitzondering niet de regel wordt.

Het parlementair controlerecht kan op alle beleidsniveaus worden uitgeoefend. Ik blijf te uwer beschikking, mevrouw de voorzitster, mevrouw Turan, maar rekening houdend met de opeenvolgende vergaderingen, zou het overmoedig zijn van mijn kant om andere verbintenissen aan te gaan.

Ik heb in elk geval een uitstekende namiddag doorgebracht in uw gezelschap.

M. Hervé Jamar, ministre du Budget, chargé de la Loterie nationale. Je voudrais tout d’abord remercier l’ensemble des intervenants, à une exception près, mais je pense que cette personne est partie.

Je pense, comme le premier ministre, que le débat a été serein et très constructif. Nous sommes en démocratie, et chacun a pu s’exprimer en fonction de ses sensibilités politiques.

J’ai pu cerner comme tout le monde les trois grands aspects : la sécurité et les problèmes actuels ; le rôle du Sénat ; le socioéconomique et les problèmes budgétaires. Le premier ministre a déjà donné une grande et franche réponse.

J’en viens à la demande de Mme Thibaut concernant les recommandations et les ordres du jour des comités de concertation. Sur les plans pratique et fonctionnel, l’idée pourrait se concrétiser. Vous avez évidemment le droit d’avoir connaissance des ordres du jour des comités de concertation et de leurs résultats, d’autant que vous êtes pour la plupart des représentants des régions concernées.

Le débat sur la circonscription fédérale me semble très intéressant mais pour cela, il faut des majorités spéciales. L’actualité du moment ne me permet pas de m’exprimer sur le sujet mais elle permet sûrement d’ouvrir le débat.

Je prends note des moyens financiers réclamés à la suite de la sixième réforme de l’État par M. Miesen. D’autres intervenants germanophones se sont, à juste titre, exprimés dans la même direction.

J’ai entendu M. Destexhe parler de complémentarité à tous les niveaux de pouvoir et je pense que nous sommes un peu dans le même état d’esprit. Le plan de lutte générale contre l’antisémitisme, notamment, peut faire l’objet de grandes discussions.

Habitant moi aussi une zone rurale, je relaierai volontiers auprès de Mme Galant les interrogations légitimes de M. Bastin à propos du nouveau plan national de transport de la SNCB.

À Mme Waroux, qui a évoqué le plan climat, je dirai que le vice‑premier ministre, M. De Croo, a obtenu le déblocage de sommes relativement importantes. À Lima, les Régions et l’État fédéral s’étaient regardés dans les yeux. Finalement, l’État fédéral a assumé ses obligations grâce à un concours de circonstances, à savoir que les crédits prévus précédemment n’avaient pu être engagés en période d’affaires courantes.

La question du débat relatif à l’énergie mérite effectivement d’être posée, madame la présidente. J’en ferai part à Mme Marghem, compétente en la matière.

J’en viens à la question de Mme Turan. Parmi les douze mesures prises ce matin, celle qu’elle a évoquée est importante car elle exige des conditions légales.

Il faut d’abord un état d’alerte de niveau 3, ce qui vient d’être décidé dans l’urgence.

Ensuite, comme le prévoit le protocole actuel, elle doit être limitée à une durée d’un mois et au territoire belge.

Enfin, en cas de demande d’appui adressée à l’armée, la police garde la direction des opérations, quelle que soit la zone concernée. Il importe de le souligner.

À l’heure d’internet et des réseaux sociaux, il est parfois difficile d’avoir le recul nécessaire pour apprécier une situation. Les bourgmestres – j’en suis un également, mais empêché – prendront contact avec la police fédérale par l’intermédiaire de leurs chefs de zone ou dans le cadre de réunions. Comme l’a précisé le premier ministre, une réunion est encore prévue ce soir concernant la mise en œuvre du protocole. Pour reprendre les termes de M. Mahoux, à situation exceptionnelle, solution exceptionnelle, en espérant que l’exception ne devienne pas la règle.

Le droit de contrôle parlementaire peut s’exercer à tous les niveaux de pouvoir. Je reste à votre disposition, madame la présidente, madame Turan, mais – eu égard aux réunions qui s’enchaînent – il serait hasardeux de ma part de prendre d’autres engagements.

En tout cas, j’ai passé un excellent moment en votre compagnie.

De voorzitster. – Dat is wederkerig, mijnheer de minister.

Mme la présidente. – C’est réciproque, monsieur le ministre.

Inoverwegingneming van voorstellen

Prise en considération de propositions

De voorzitster. – De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Zijn er opmerkingen?

Aangezien er geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in overweging genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen.

Mme la présidente. – La liste des propositions à prendre en considération a été distribuée.

Est‑ce qu’il y a des observations ?

Puisqu’il n’y a pas d’observations, ces propositions sont considérées comme prises en considération et renvoyées à la commission indiquée par le Bureau.

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

(La liste des propositions prises en considération figure en annexe.)

Samenstelling van de commissies

Composition des commissions

De voorzitster. – Als gevolg van de reglementswijzigingen die op 5 december 2014 door de plenaire vergadering werden aangenomen, kan het Bureau, indien een in de vaste commissies vertegenwoordigde fractie onvoldoende leden telt om de toepassing van de in het artikel 19‑3 eerste lid bepaalde regel te waarborgen, beslissen het aantal leden in één of meer commissies te verhogen met één eenheid, die toegewezen wordt aan de betrokken fractie.

Tijdens zijn vergadering van 12 januari jongstleden heeft het Bureau, op voorstel van de cdH‑fractie, besloten het aantal leden van de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden met één eenheid te verhogen.

De cdH‑fractie stelt mevrouw Véronique Waroux voor als bijkomend lid van deze commissie.

Mme la présidente. – À la suite des modifications du Règlement adoptées en séance plénière le 5 décembre 2014, le Bureau peut, lorsqu’un groupe politique représenté dans les commissions permanentes ne compte pas suffisamment de membres pour assurer le respect de la règle énoncée à l’article 19‑3, premier alinéa, décider d’augmenter le nombre de membres d’une ou plusieurs commissions d’une unité, qui est attribuée au groupe politique concerné.

Au cours de sa réunion du 12 janvier dernier, le Bureau a, sur proposition du groupe politique cdH, décidé d’augmenter le nombre de membres de la commission des Affaires institutionnelles d’une unité.

Le groupe politique cdH désigne Mme Véronique Waroux comme membre supplémentaire de cette commission.

(Instemming)

(Assentiment)

Parlementaire Assemblee van de Organisatie voor de veiligheid en de samenwerking in Europa (OVSE)

Assemblée parlementaire de l’Organisation pour la sécurité et la coopération en Europe (OSCE)

De voorzitster. – Bij de Senaat is een voorstel ingediend tot wijziging van de samenstelling van de delegatie in de Parlementaire Assemblee van de Organisatie voor de veiligheid en de samenwerking in Europa (OVSE).

Mme la présidente. – Le Sénat est saisi d’une demande tendant à modifier la composition de la délégation auprès de l’Assemblée parlementaire de l’Organisation pour la sécurité et la coopération en Europe (OSCE).

  Mevrouw Lieve Maes vervangt de heer Karl Vanlouwe als lid.

  Mme Lieve Maes remplace M. Karl Vanlouwe comme membre.

  Hiervan zal kennis worden gegeven aan de minister van Buitenlandse Zaken en aan de voorzitter van de Parlementaire Assemblee van de Organisatie voor de veiligheid en de samenwerking in Europa (OVSE)

  Il en sera donné connaissance au ministre des Affaires étrangères et au président de l’assemblée parlementaire de l’Organisation pour la sécurité et la coopération en Europe (OSCE)

Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa

Assemblée parlementaire du Conseil de l’Europe

De voorzitster. – De volgende wijziging wordt voorgesteld in de samenstelling van de Senaatsafvaardiging bij de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa:

Mme la présidente. – La modification suivante est proposée dans la composition de la délégation du Sénat à l’Assemblée parlementaire du Conseil de l’Europe :

  De heer Andries Gryffroy vervangt mevrouw Lieve Maes als plaatsvervangend vertegenwoordiger.

  M. Andries Gryffroy remplace Mme Lieve Maes comme représentant suppléant.

  Hiervan zal kennis worden gegeven aan de minister van Buitenlandse Zaken en aan de voorzitter van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa.

  Il en sera donné connaissance au ministre des Affaires étrangères et au président de l’Assemblée parlementaire du Conseil de l’Europe.

Regeling van de werkzaamheden

Ordre des travaux

De voorzitster. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats op vrijdag 13 februari.

Mme la présidente. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.

La prochaine séance aura lieu le vendredi 13 février.

(De vergadering wordt gesloten om 18.40 uur.)

(La séance est levée à 18 h 40.)

Bijlage

Annexe

In overweging genomen voorstellen

Propositions prises en considération

Wetsvoorstellen

Propositions de loi

Artikel 77 van de Grondwet

Article 77 de la Constitution

Wetsvoorstel teneinde de cumulatie van mandaten van senatoren te beperken (van de dames Cécile Thibaut en Elisabeth Meuleman c.s.; Stuk 6‑142/1).

Proposition de loi visant à limiter le cumul des mandats dans le chef des sénateurs (de Mmes Cécile Thibaut et Elisabeth Meuleman et consorts ; Doc. 6‑142/1).

  Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden

  Commission des Affaires institutionnelles

Voorstellen van resolutie

Propositions de résolution

Voorstel van resolutie teneinde een coherent en geïntegreerd beleid uit te stippelen om een uitdaging op het vlak van de volksgezondheid aan te gaan: milieu en chronische ziektes (van de heer Philippe Mahoux c.s.; Stuk 6‑125/1).

Proposition de résolution visant à mettre en œuvre une politique cohérente et intégrée afin de relever un défi pour la Santé publique : environnement et maladies chroniques (de M. Philippe Mahoux et consorts ; Doc. 6‑125/1).

  Commissie voor de Transversale Aangelegenheden – Gewestbevoegdheden

  Commission des Matières transversales – Compétences régionales

Voorstel van resolutie ter verbetering van de aanpak van CVS/ME/OLK (van de heer Bert Anciaux; Stuk 6‑127/1).

Proposition de résolution visant à améliorer l’approche du SFC/EM/DPI (de M. Bert Anciaux ; Doc. 6‑127/1).

  Commissie voor de Transversale Aangelegenheden – Gemeenschapsbevoegdheden

  Commission des Matières transversales – Compétences communautaires

Voorstel van resolutie betreffende voedselverspilling en onnodige voedselverliezen (van mevrouw Elisabeth Meuleman en de heer Bert Anciaux; Stuk 6‑128/1).

Proposition de résolution concernant le gaspillage et les pertes alimentaires (de Mme Elisabeth Meuleman et M. Bert Anciaux ; Doc. 6‑128/1).

  Commissie voor de Transversale Aangelegenheden – Gewestbevoegdheden

  Commission des Matières transversales – Compétences régionales

Voorstel van resolutie tot invoering van een meestbegunstigingsclausule ten voordele van de Europese vrouw (van de heer Philippe Mahoux c.s.; Stuk 6‑132/1).

Proposition de résolution visant à introduire la clause de l’Européenne la plus favorisée (de M. Philippe Mahoux et consorts ; Doc. 6‑132/1).

  Commissie voor de Transversale Aangelegenheden – Gemeenschapsbevoegdheden

  Commission des Matières transversales – Compétences communautaires

Voorstel van resolutie betreffende het recht van vrouwen op vrijwillige zwangerschapsafbreking (VZA) in de Europese Unie (van de heer Philippe Mahoux c.s.; Stuk 6‑133/1).

Proposition de résolution relative au droit des femmes à l’interruption volontaire de grossesse (IVG) dans l’Union européenne (de M. Philippe Mahoux et consorts ; Doc. 6‑133/1).

  Commissie voor de Transversale Aangelegenheden – Gemeenschapsbevoegdheden

  Commission des Matières transversales – Compétences communautaires

Voorstel van resolutie voor een adequate beleidsvoering tegen de radicalisering bij moslimjongeren (van de heer Bert Anciaux; Stuk 6‑135/1).

Proposition de résolution pour une politique adéquate de lutte contre la radicalisation des jeunes musulmans (de M. Bert Anciaux ; Doc. 6‑135/1).

  Commissie voor de Transversale Aangelegenheden – Gemeenschapsbevoegdheden

  Commission des Matières transversales – Compétences communautaires

Voorstel van resolutie met het oog op een meer gemeenschappelijke beleidsvoering van de federale en gemeenschapsoverheden ten aanzien van hun orkesten (van de heer Bert Anciaux en de dames Katia Segers en Ingrid Lieten; Stuk 6‑143/1).

Proposition de résolution relative à une harmonisation accrue de la politique des autorités fédérales et communautaires à l’égard de leurs orchestres (de M. Bert Anciaux et Mmes Katia Segers et Ingrid Lieten ; Doc. 6‑143/1).

  Commissie voor de Transversale Aangelegenheden – Gemeenschapsbevoegdheden

  Commission des Matières transversales – Compétences communautaires

Voorstellen van verklaring tot herziening van de Grondwet

Propositions de déclaration de révision de la Constitution

Voorstel van verklaring tot herziening van artikel 167, §1, tweede lid, van de Grondwet, wat de bevoegdheid inzake oorlogsvoering betreft (van de heer Bert Anciaux c.s.; Stuk 6‑138/1).

Proposition de déclaration de révision de l’article 167, §1er, alinéa 2, de la Constitution, en ce qui concerne la compétence de mener la guerre (de M. Bert Anciaux et consorts ; Doc. 6‑138/1).

  Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden

  Commission des Affaires institutionnelles

Voorstel van verklaring tot herziening van de Grondwet, met als doel in de gebruikte terminologie de geslachtsgelijkheid tot uitdrukking te brengen (van mevrouw Sabine de Bethune c.s.; Stuk 6‑141/1).

Proposition de déclaration de révision de la Constitution visant à traduire l’égalité des sexes dans la terminologie utilisée (de Mme Sabine de Bethune et consorts ; Doc. 6‑141/1).

  Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden

  Commission des Affaires institutionnelles

Samenstelling van de commissies

Composition des commissions

Als gevolg van de reglementswijzigingen die op 5 december jl. door de plenaire vergadering werden aangenomen, zijn er niet langer plaatsvervangende leden in de vaste commissies. Een lid dat verhinderd is kan zich laten vervangen door een andere senator van zijn fractie.

Tevens wordt het aantal leden van de vaste commissies van zeventien op twintig gebracht.

Met toepassing van artikel 19‑2 van het Reglement wordt de samenstelling van de commissies derhalve gewijzigd als volgt:

Suite aux modifications du Règlement adoptées en séance plénière le 5 décembre dernier, les commissions permanentes ne comprennent plus de membres suppléants. Un membre empêché peut se faire remplacer par un autre sénateur de son groupe politique.

Le nombre de membres des commissions permanentes est également porté de dix‑sept à vingt membres.

En application de l’article 19‑2 du Règlement, la composition des commissions est donc modifiée comme suit :

Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden:

Commission des Matières institutionnelles :

  Mevrouw Brigitte Grouwels wordt effectief lid.

  De heer Jean‑Jacques De Gucht wordt effectief lid.

  Mevrouw Güler Turan wordt effectief lid.

  Madame Brigitte Grouwels devient membre effectif.

  Monsieur Jean‑Jacques De Gucht devient membre effectif.

  Madame Güler Turan devient membre effectif.

Commissie voor de Transversale Aangelegenheden – Gemeenschapsbevoegdheden:

Commission des Matières transversales – Compétences communautaires :

  Mevrouw Sonja Claes wordt effectief lid.

  De heer Rik Daems wordt effectief lid.

  De heer Bert Anciaux wordt effectief lid.

  Madame Sonja Claes devient membre effectif.

  Monsieur Rik Daems devient membre effectif.

  Monsieur Bert Anciaux devient membre effectif.

Commissie voor de Transversale Aangelegenheden – Gewestbevoegdheden:

Commission des Matières transversales – Compétences régionales :

  Mevrouw Karin Brouwers wordt effectief lid.

  De heer Lode Vereeck wordt effectief lid.

  De heer Bart Van Malderen wordt effectief lid.

  Madame Karin Brouwers devient membre effectif.

  Monsieur Lode Vereeck devient membre effectif.

  Monsieur Bart Van Malderen devient membre effectif.

Als gevolg van de reglementswijzigingen die op 5 december jl. door de plenaire vergadering werden aangenomen, kan het Bureau, indien een in de vaste commissies vertegenwoordigde fractie onvoldoende leden telt om de toepassing van de in het artikel 19‑3 eerste lid bepaalde regel te waarborgen, beslissen het aantal leden in één of meer commissies te verhogen met één eenheid, die toegewezen wordt aan de betrokken fractie.

Tijdens zijn vergadering van 12 januari jl. heeft het Bureau, op voorstel van de cdH‑fractie, besloten het aantal leden van de commissie voor Institutionele Aangelegenheden met één eenheid te verhogen.

Suite aux modifications du Règlement adoptées en séance plénière le 5 décembre dernier, le Bureau peut, lorsqu’un groupe politique représenté dans les commissions permanentes ne compte pas suffisamment de membres pour assurer le respect de la règle énoncée à l’article 19‑3 premier alinéa, décider d’augmenter le nombre de membres d’une ou plusieurs commissions d’une unité, qui est attribuée au groupe politique concerné.

Au cours de sa réunion du 12 janvier dernier, le Bureau a, sur proposition du groupe politique cdH, décidé d’augmenter le nombre de membres de la commission des Affaires institutionnelles d’une unité.

  De cdH‑fractie stelt mevrouw Véronique Waroux voor als bijkomend lid van deze commissie.

  Le groupe politique cdH désigne Madame Véronique Waroux comme membre supplémentaire de cette commission.

Grondwettelijk Hof – Arresten

Cour constitutionnelle – Arrêts

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

En application de l’article 113 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

  het arrest nr. 168/2014, uitgesproken op 27 november 2014 inzake de prejudiciële vragen over artikel 1, 3º, van artikel 3 (Overgangsbepalingen) van de wet van 14 juli 1976 betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Doornik (rolnummer 5742);

  l’arrêt no 168/2014, rendu le 27 novembre 2014, en cause les questions préjudicielles concernant l’article 1er, 3º, de l’article 3 (Dispositions transitoires) de la loi du 14 juillet 1976 relative aux droits et devoirs respectifs des époux et aux régimes matrimoniaux, posées par le Tribunal de première instance de Tournai (numéro du rôle 5742) ;

  het arrest nr. 169/2014, uitgesproken op 27 november 2014 inzake de prejudiciële vragen betreffende artikel 608 van het Gerechtelijk Wetboek, artikel 1 van de wet van 14 april 1965 houdende goedkeuring van de Overeenkomst tussen België en Frankrijk tot voorkoming van dubbele belasting en tot regeling van wederzijdse administratieve en juridische bijstand inzake inkomstenbelastingen, van het slotprotocol en van de bijgevoegde brieven, ondertekend op 10 maart 1964 te Brussel, de artikelen 10, §§1 en 2, en 11, §2, c), van die Overeenkomst en artikel 2 van de wet van 9 juni 1999 houdende instemming met het Avenant bij die Overeenkomst, gedaan te Brussel op 8 februari 1999, gesteld door het Hof van Beroep te Bergen (rolnummer 5748);

  l’arrêt no 169/2014, rendu le 27 novembre 2014, en cause les questions préjudicielles relatives à l’article 608 du Code judiciaire, à l’article 1er de la loi du 14 avril 1965 portant approbation de la Convention entre la Belgique et la France tendant à éviter les doubles impositions et à établir des règles d’assistance administrative et juridique réciproque en matière d’impôts sur les revenus, du protocole final et des lettres annexes, signés à Bruxelles, le 10 mars 1964, aux articles 10, §§1er et 2, et 11, §2, c), de cette Convention et à l’article 2 de la loi du 9 juin 1999 portant assentiment à l’Avenant à cette Convention, fait à Bruxelles le 8 février 1999, posées par la Cour d’appel de Mons (numéro du rôle 5748) ;

  het arrest nr. 170/2014, uitgesproken op 27 november 2014 inzake de beroepen tot vernietiging van de artikelen 2.3.51 tot 2.3.62 (“Parkings buiten de openbare weg”) en 4.1.1, §§4 tot 9, van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 2 mei 2013 houdende het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing, ingesteld door de vzw “Federatie van de Belgische parkings” en door de “Beroepsvereniging van de Vastgoedsector” (rolnummers 5750 en 5751);

  l’arrêt no 170/2014, rendu le 27 novembre 2014, en cause les recours en annulation des articles 2.3.51 à 2.3.62 (« Stationnement hors voirie ») et 4.1.1, §§4 à 9, de l’ordonnance de la Région de Bruxelles‑Capitale du 2 mai 2013 portant le Code bruxellois de l’Air, du Climat et de la Maîtrise de l’Énergie, introduits par l’ASBL « Fédération des parkings de Belgique » et par l’ « Union Professionnelle du Secteur Immobilier » (numéros du rôle 5750 et 5751) ;

  het arrest nr. 171/2014, uitgesproken op 27 november 2014 inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 70 van het Wetboek der successierechten, in samenhang gelezen met artikel 7 van hetzelfde Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Luik (rolnummer 5765);

  l’arrêt no 171/2014, rendu le 27 novembre 2014, en cause la question préjudicielle relative à l’article 70 du Code des droits de succession, lu en combinaison avec l’article 7 du même Code, posée par le Tribunal de première instance de Liège (numéro du rôle 5765) ;

  het arrest nr. 172/2014, uitgesproken op 27 november 2014 inzake de prejudiciële vraag over artikel 2 van de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007‑2008 en artikel 158 van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I), gesteld door de Arbeidsrechtbank te Antwerpen (rolnummer 5767);

  l’arrêt no 172/2014, rendu le 27 novembre 2014, en cause la question préjudicielle concernant l’article 2 de la loi du 21 décembre 2007 relative à l’exécution de l’accord interprofessionnel 2007‑2008 et l’article 158 de la loi du 24 juillet 2008 portant des dispositions diverses (I), posée par le Tribunal du travail d’Anvers (numéro du rôle 5767) ;

  het arrest nr. 173/2014, uitgesproken op 27 november 2014 inzake de vordering tot schorsing van de wet van 12 mei 2014 tot oprichting van de Dienst voor de bijzondere socialezekerheidsstelsels, en minstens van artikel 2, eerste lid, 3º, dertiende streepje, partim, ingesteld door het College van de Franse Gemeenschapscommissie (rolnummer 6031);

  l’arrêt no 173/2014, rendu le 27 novembre 2014, en cause la demande de suspension de la loi du 12 mai 2014 portant création de l’Office des régimes particuliers de sécurité sociale, et, à tout le moins, de l’article 2, alinéa 1er, 3º, treizième tiret, partim, introduite par le Collège de la Commission communautaire française (numéro du rôle 6031) ;

  het arrest nr. 174/2014, uitgesproken op 27 november 2014 inzake het beroep tot verplichting van een prejudiciële vraagstelling en/of beantwoorden van een prejudiciële vraag, ingesteld door Erik Verbeek en de vzw “No Cancer Foundation” (rolnummer 6038);

  l’arrêt no 174/2014, rendu le 27 novembre 2014, en cause le recours visant à obliger de poser une question préjudicielle et/ou d’y répondre, introduit par Erik Verbeek et l’ASBL « No Cancer Foundation » (numéro du rôle 6038) ;

  het arrest nr. 175/2014, uitgesproken op 4 december 2014 inzake de prejudiciële vraag over artikel 19bis‑11, §2, van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, gesteld door de Politierechtbank te Luik (rolnummer 5763);

  l’arrêt no 175/2014, rendu le 4 décembre 2014, en cause la question préjudicielle concernant l’article 19bis‑11, §2, de la loi du 21 novembre 1989 relative à l’assurance obligatoire de la responsabilité en matière de véhicules automoteurs, posée par le Tribunal de police de Liège (numéro du rôle 5763) ;

  het arrest nr. 176/2014, uitgesproken op 4 december 2014 inzake het beroep tot vernietiging van artikel 3 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 28 juni 2013 houdende diverse bepalingen inzake energie, ingesteld door de nv “Aspiravi” (rolnummer 5793);

  l’arrêt no 176/2014, rendu le 4 décembre 2014, en cause le recours en annulation de l’article 3 du décret de la Région flamande du 28 juin 2013 contenant diverses dispositions en matière d’énergie, introduit par la SA « Aspiravi » (numéro du rôle 5793) ;

  het arrest nr. 177/2014, uitgesproken op 4 december 2014 inzake de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 14, 807 en 1042 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (rolnummer 5838);

  l’arrêt no 177/2014, rendu le 4 décembre 2014, en cause les questions préjudicielles relatives aux articles 14, 807 et 1042 du Code judiciaire, posées par le Tribunal de première instance de Bruxelles (numéro du rôle 5838) ;

  het arrest nr. 178/2014, uitgesproken op 4 december 2014 inzake de prejudiciële vraag over artikel 13, tweede lid, van de wet van 3 juli 1967 betreffende preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector en artikel 27bis van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Mechelen (rolnummer 5855);

  l’arrêt no 178/2014, rendu le 4 décembre 2014, en cause la question préjudicielle relative à l’article 13, alinéa 2, de la loi du 3 juillet 1967 sur la prévention ou la réparation des dommages résultant des accidents du travail, des accidents survenus sur le chemin du travail et des maladies professionnelles dans le secteur public et à l’article 27bis de la loi du 10 avril 1971 sur les accidents du travail, posée par le Tribunal du travail de Malines (numéro du rôle 5855) ;

  het arrest nr. 179/2014, uitgesproken op 10 december 2014 inzake de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 3 april 2013 houdende invoeging van de bepalingen die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, in boek IV “Bescherming van de mededinging” en boek V “De mededinging en de prijsevoluties” van het Wetboek van economisch recht, ingesteld door de “Ordre des barreaux francophones et germanophone” en door het Instituut voor bedrijfsjuristen en anderen (rolnummer 5733 en 5740);

  l’arrêt no 179/2014, rendu le 10 décembre 2014, en cause les recours en annulation partielle de la loi du 3 avril 2013 portant insertion des dispositions réglant des matières visées à l’article 77 de la Constitution, dans le livre IV « Protection de la concurrence » et le livre V « La concurrence et les évolutions de prix » du Code de droit économique, introduits par l’Ordre des barreaux francophones et germanophone et par l’Institut des juristes d’entreprise et autres (numéros du rôle 5733 et 5740) ;

  het arrest nr. 180/2014, uitgesproken op 10 december 2014 inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 159bis van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, gesteld door de Raad van State (rolnummer 5768);

  l’arrêt no 180/2014, rendu le 10 décembre 2014, en cause la question préjudicielle relative à l’article 159bis du Code wallon de l’Aménagement du Territoire, de l’Urbanisme et du Patrimoine, posée par le Conseil d’État (numéro du rôle 5768) ;

  het arrest nr. 181/2014, uitgesproken op 10 december 2014 inzake het beroep tot vernietiging van de wet van 23 mei 2013 “tot wijziging van artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek teneinde aan de ingebrekestellingsbrief van de advocaat, van de gerechtsdeurwaarder of van de persoon die krachtens artikel 728, §3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen, een verjaringsstuitende werking te verlenen”, ingesteld door de vzw “Belgische Vereniging van Incasso‑ondernemingen” en anderen (rolnummer 5772);

  l’arrêt no 181/2014, rendu le 10 décembre 2014, en cause le recours en annulation de la loi du 23 mai 2013 « modifiant l’article 2244 du Code civil pour attribuer un effet interruptif de la prescription à la lettre de mise en demeure de l’avocat, de l’huissier de justice ou de la personne pouvant ester en justice en vertu de l’article 728, §3, du Code judiciaire », introduit par l’ASBL « Association Belge des Sociétés de Recouvrement de Créances » et autres (numéro du rôle 5772) ;

  het arrest nr. 182/2014, uitgesproken op 10 december 2014 inzake het beroep tot vernietiging van de wet van 17 juni 2013 houdende betere inning van penale boeten, ingesteld door de nv “Axus” (rolnummer 5791);

  l’arrêt no 182/2014, rendu le 10 décembre 2014, en cause le recours en annulation de la loi du 17 juin 2013 portant une meilleure perception d’amendes pénales, introduit par la SA « Axus » (numéro du rôle 5791) ;

  het arrest nr. 183/2014, uitgesproken op 10 december 2014 inzake het beroep tot vernietiging van artikel 2, 2º, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 5 juli 2013 tot wijziging van diverse bepalingen van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten (vervanging van artikel 2, 9º, van het decreet van 19 april 1995 – begrip “eigenaar”), ingesteld door het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen (rolnummer 5824);

  l’arrêt no 183/2014, rendu le 10 décembre 2014, en cause le recours en annulation de l’article 2, 2º, du décret de la Région flamande du 5 juillet 2013 portant modification de diverses dispositions du décret du 19 avril 1995 contenant des mesures visant à lutter contre l’abandon et le délabrement de sites industriels (remplacement de l’article 2, 9º, du décret du 19 avril 1995 – notion de « propriétaire »), introduit par la Régie portuaire communale d’Anvers (numéro du rôle 5824) ;

  het arrest nr. 184/2014, uitgesproken op 10 december 2014 inzake de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 1675/13, §3, en 1675/13bis, §2, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Brussel (rolnummer 5870);

  l’arrêt no 184/2014, rendu le 10 décembre 2014, en cause la question préjudicielle relative aux articles 1675/13, §3, et 1675/13bis, §2, du Code judiciaire, posée par le Tribunal du travail de Bruxelles (numéro du rôle 5870) ;

  het arrest nr. 185/2014, uitgesproken op 18 december 2014 inzake de prejudiciële vraag over artikel 56, tweede lid, van het Strafwetboek, in samenhang gelezen met artikel 25 van het Strafwetboek, artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden en artikel 25, §2, b), van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, gesteld door het Hof van Cassatie (rolnummer 5762);

  l’arrêt no 185/2014, rendu le 18 décembre 2014, en cause la question préjudicielle concernant l’article 56, alinéa 2, du Code pénal, lu en combinaison avec l’article 25 du Code pénal, avec l’article 2 de la loi du 4 octobre 1867 sur les circonstances atténuantes et avec l’article 25, §2, b), de la loi du 17 mai 2006 relative au statut juridique externe des personnes condamnées à une peine privative de liberté et aux droits reconnus à la victime dans le cadre des modalités d’exécution de la peine, posée par la Cour de cassation (numéro du rôle 5762) ;

  het arrest nr. 186/2014, uitgesproken op 18 december 2014 inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 8, §3, van afdeling 3 (“Regels betreffende de pacht in het bijzonder”) van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Raad van State (rolnummer 5774);

  l’arrêt no 186/2014, rendu le 18 décembre 2014, en cause la question préjudicielle relative à l’article 8, §3, de la section 3 (« Des règles particulières aux baux à ferme ») du livre III, titre VIII, chapitre II, du Code civil, posée par le Conseil d’État (numéro du rôle 5774) ;

  het arrest nr. 187/2014, uitgesproken op 18 december 2014 inzake de prejudiciële vragen over artikel 63 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Bergen (rolnummer 5775);

  l’arrêt no 187/2014, rendu le 18 décembre 2014, en cause les questions préjudicielles concernant l’article 63 de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, posées par le Tribunal du travail de Mons (numéro du rôle 5775) ;

  het arrest nr. 188/2014, uitgesproken op 18 december 2014 inzake het beroep tot vernietiging van de artikelen 76, 2º, vierde lid, d) en e), 91 en 102 van de programmawet van 28 juni 2013 (cumulatie van een rustpensioen met een vervangingsinkomen), ingesteld door Karine Vander Perre (rolnummer 5780);

  l’arrêt no 188/2014, rendu le 18 décembre 2014, en cause le recours en annulation des articles 76, 2º, alinéa 4, d) et e), 91 et 102 de la loi‑programme du 28 juin 2013 (cumul d’une pension de retraite avec un revenu de remplacement), introduit par Karine Vander Perre (numéro du rôle 5780) ;

  het arrest nr. 189/2014, uitgesproken op 18 december 2014 inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 300 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in samenhang gelezen met artikel 409 van hetzelfde Wetboek, gesteld door de beslagrechter te Luik (rolnummer 5797);

  l’arrêt no 189/2014, rendu le 18 décembre 2014, en cause la question préjudicielle relative à l’article 300 du Code des impôts sur les revenus 1992, lu en combinaison avec l’article 409 du même Code, posée par le juge des saisies de Liège (numéro du rôle 5797) ;

  het arrest nr. 190/2014, uitgesproken op 18 december 2014 inzake de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 27, §1, eerste en tweede lid, en 276 van het Vlaamse Gemeentedecreet van 15 juli 2005, gesteld door de Correctionele Rechtbank te Antwerpen (rolnummer 5858);

  l’arrêt no 190/2014, rendu le 18 décembre 2014, en cause la question préjudicielle relative aux articles 27, §1er, alinéas 1er et 2, et 276 du décret communal flamand du 15 juillet 2005, posée par le Tribunal correctionnel d’Anvers (numéro du rôle 5858) ;

  het arrest nr. 191/2014, uitgesproken op 18 december 2014 inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 17 van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Luik, afdeling Aarlen (rolnummer 5890).

  l’arrêt no 191/2014, rendu le 18 décembre 2014, en cause la question préjudicielle relative à l’article 17 de la loi du 26 juin 1992 portant des dispositions sociales et diverses, posée par le Tribunal du travail de Liège, division Arlon (numéro du rôle 5890).

  Voor kennisgeving aangenomen.

  Pris pour notification.

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

En application de l’article 77 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

  de prejudiciële vraag over artikel 42quater, §4, 4º, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, gesteld door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (rolnummer 6055);

  la question préjudicielle relative à l’article 42quater, §4, 4º, de la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers, posée par le Conseil du contentieux des étrangers (numéro du rôle 6055) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 2262bis, §1, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Bergen (rolnummer 6058);

  la question préjudicielle relative à l’article 2262bis, §1er, alinéas 1er et 2, du Code civil, posée par la Cour d’appel de Mons (numéro du rôle 6058) ;

  de prejudiciële vragen betreffende artikel 5, eerste lid, c), van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, zoals ingevoegd bij artikel 44 van de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, gesteld door het Hof van Beroep te Bergen (rolnummer 6059);

  les questions préjudicielles relatives à l’article 5, alinéa 1er, c), de l’arrêté royal du 15 avril 1958 portant le statut pécuniaire des membres du personnel enseignant, scientifique et assimilé du Ministère de l’Instruction publique, tel qu’il a été inséré par l’article 44 de la loi du 1er août 1985 portant des mesures fiscales et autres, posées par la Cour d’appel de Mons (numéro du rôle 6059) ;

  de prejudiciële vraag over het artikel 31, tweede lid, 4º, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik (rolnummer 6062);

  la question préjudicielle relative à l’article 31, alinéa 2, 4º, du Code des impôts sur les revenus 1992, posée par le Tribunal de première instance de Liège, division Liège (numéro du rôle 6062) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 4.8.21 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, gesteld door de Raad van State (rolnummer 6063);

  la question préjudicielle relative à l’article 4.8.21 du « Code flamand de l’Aménagement du Territoire », posée par le Conseil d’État (numéro du rôle 6063) ;

  de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 604 van het Gerechtelijk Wetboek en 23 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel (rolnummer 6066);

  la question préjudicielle relative aux articles 604 du Code judiciaire et 23 du Code de la nationalité belge, posée par la Cour d’appel de Bruxelles (numéro du rôle 6066) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 25 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg, gesteld door de Nederlandstalige Correctionele rechtbank te Brussel (rolnummer 6067);

  la question préjudicielle relative à l’article 25 du décret de la Région flamande du 20 avril 2001 relatif à l’organisation du transport de personnes par la route, posée par le Tribunal correctionnel néerlandophone de Bruxelles (numéro du rôle 6067) ;

  de prejudiciële vraag over artikel 871 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Politierechtbank Henegouwen, afdeling Charleroi (rolnummer 6070);

  la question préjudicielle relative à l’article 871 du Code judiciaire, posée par le Tribunal de police du Hainaut, division Charleroi (numéro du rôle 6070) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 47 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen (vóór de wijziging ervan bij decreet van 22 december 2006), gesteld door het Hof van Cassatie (rolnummer 6074);

  la question préjudicielle relative à l’article 47 du décret de la Région flamande du 2 juillet 1981 relatif à la prévention et à la gestion des déchets (avant sa modification par le décret du 22 décembre 2006), posée par la Cour de cassation (numéro du rôle 6074) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 6 van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, gesteld door de Raad van State (rolnummer 6079);

  la question préjudicielle relative à l’article 6 de la loi du 10 avril 1990 réglementant la sécurité privée et particulière, posée par le Conseil d’État (numéro du rôle 6079) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 330, §1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout (rolnummer 6085);

  la question préjudicielle relative à l’article 330, §1er, alinéa 1er, du Code civil, posée par le Tribunal de première instance d’Anvers, division Turnhout (numéro du rôle 6085) ;

  de prejudiciële vraag over artikel 38, §3, van het decreet van het Waalse Gewest van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt, zoals vervangen bij artikel 13 van het decreet van 4 oktober 2007, gesteld door de Raad van State (rolnummer 6087);

  la question préjudicielle concernant l’article 38, §3, du décret de la Région wallonne du 12 avril 2001 relatif à l’organisation du marché régional de l’électricité, tel qu’il a été remplacé par l’article 13 du décret du 4 octobre 2007, posée par le Conseil d’État (numéro du rôle 6087) ;

  de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 2, 3º en 4º, en 4 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 4 februari 1997 houdende de kwaliteits- en veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers, gesteld door de Raad van State (rolnummer 6088);

  la question préjudicielle relative aux articles 2, 3º et 4º, et 4 du décret de la Région flamande du 4 février 1997 portant les normes de qualité et de sécurité pour chambres et chambres d’étudiants, posée par le Conseil d’État (numéro du rôle 6088) ;

  de prejudiciële vraag over de artikelen 12 en 14 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 23 juli 1992 betreffende de gewestbelasting ten laste van bezetters van bebouwde eigendommen en houders van een zakelijk recht op sommige onroerende goederen, zoals van toepassing op de aanslagjaren 1995 en 1996, gesteld door de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (rolnummer 6090);

  la question préjudicielle concernant les articles 12 et 14 de l’ordonnance de la Région de Bruxelles‑Capitale du 23 juillet 1992 relative à la taxe régionale à charge des occupants d’immeubles bâtis et de titulaires de droits réels sur certains immeubles, tels qu’ils étaient applicables aux exercices d’imposition 1995 et 1996, posée par le Tribunal de première instance francophone de Bruxelles (numéro du rôle 6090) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 745bis, §1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (rolnummer 6091);

  la question préjudicielle relative à l’article 745bis, §1er, alinéa 2, du Code civil, posée par le Tribunal de première instance francophone de Bruxelles (numéro du rôle 6091) ;

  de prejudiciële vraag over artikel 31 van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel (rolnummer 6093).

  la question préjudicielle concernant l’article 31 de la loi du 31 janvier 2009 relative à la continuité des entreprises, posée par la Cour d’appel de Bruxelles (numéro du rôle 6093).

  de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 4.1.1, 14º en 4.2.15, §1, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals geïnterpreteerd bij artikel 20 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 11 mei 2012 houdende wijziging van diverse bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en wijziging van de regelgeving wat de opheffing van het agentschap Ruimtelijke Ordening betreft, gesteld door de Raad voor Vergunningsbetwistingen (rolnummer 6092).

  la question préjudicielle relative aux articles 4.1.1, 14º, et 4.2.15, §1er, du « Code flamand de l’Aménagement du Territoire », tels qu’ils sont interprétés par l’article 20 du décret de la Région flamande du 11 mai 2012 portant modification de diverses dispositions du Code flamand de l’Aménagement du Territoire et portant modification de la réglementation relative à l’abrogation de l’ « Agentschap Ruimtelijke Ordening » (Agence de l’Aménagement du Territoire), posée par le Conseil pour les Contestations des Autorisations (numéro du rôle 6092).

  de prejudiciële vraag over artikel 5 en bijlage I van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur, gesteld door de Raad van State (rolnummer 6099).

  la question préjudicielle relative à l’article 5 et l’annexe I de la loi ordinaire du 16 juillet 1993 visant à achever la structure fédérale de l’État, posée par le Conseil d’État (numéro du rôle 6099).

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 252 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vóór de opheffing ervan bij artikel 47 van de wet van 10 augustus 2001 houdende hervorming van de personenbelasting, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Oost‑Vlaanderen, afdeling Gent (rolnummer 6100);

  la question préjudicielle relative à l’article 252 du Code des impôts sur les revenus 1992, avant son abrogation par l’article 47 de la loi du 10 août 2001 portant réforme de l’impôt des personnes physiques, posée par le Tribunal de première instance de Flandre orientale, division Gand (numéro du rôle 6100) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 127 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, vóór de opheffing ervan bij decreet van 20 december 2013, gesteld door het Arbeidshof te Antwerpen (rolnummer 6101);

  la question préjudicielle relative à l’article 127 du décret de la Communauté flamande du 13 juillet 1994 relatif aux instituts supérieurs en Communauté flamande, avant son abrogation par le décret du 20 décembre 2013, posée par la Cour du travail d’Anvers (numéro du rôle 6101) :

  de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 53, §2, en 60 van het Wetboek der registratie‑, hypotheek- en griffierechten, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge (rolnummer 6102);

  la question préjudicielle relative aux articles 53, §2, et 60 du Code des droits d’enregistrement, d’hypothèque et de greffe, posée par le Tribunal de première instance de Bruges (numéro du rôle 6102) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 203, §1, van het Wetboek van strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel (rolnummer 6106);

  la question préjudicielle relative à l’article 203, §1er, du Code d’instruction criminelle, posée par la Cour d’appel de Bruxelles (numéro du rôle 6106) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals van kracht vóór de wijziging ervan bij de wet van 21 februari 2010, gesteld door het Hof van Beroep te Bergen (rolnummer 6107);

  la question préjudicielle relative à l’article 1022 du Code judiciaire, tel qu’il est en vigueur avant sa modification par la loi du 21 février 2010, posée par la Cour d’appel de Mons (numéro du rôle 6107) ;

  de prejudiciële vraag over de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties, gesteld door de Franstalige Rechtbank van Koophandel Brussel (rolnummer 6112);

  la question préjudicielle relative à la loi du 2 août 2002 concernant la lutte contre le retard de paiement dans les transactions commerciales, posée par le Tribunal de commerce francophone de Bruxelles (numéro du rôle 6112) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 4, §1, van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Gent, afdeling Brugge (rolnummer 6113);

  la question préjudicielle relative à l’article 4, §1er, de la loi du 3 juillet 1967 sur la prévention ou la réparation des dommages résultant des accidents du travail, des accidents survenus sur le chemin du travail et des maladies professionnelles dans le secteur public, posée par le Tribunal du travail de Gand, division Bruges (numéro du rôle 6113) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 42, §2, 2º, van het Vlaamse decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, gesteld door de Nederlandstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (rolnummer 6114).

  la question préjudicielle relative à l’article 42, §2, 2º, du décret flamand du 22 décembre 1995 contenant diverses mesures d’accompagnement du budget 1996, posée par le Tribunal de première instance néerlandophone de Bruxelles (numéro du rôle 6114).

  Voor kennisgeving aangenomen.

  Pris pour notification.

Grondwettelijk Hof – Beroepen

Cour constitutionnelle – Recours

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

En application de l’article 76 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

  het beroep tot vernietiging van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 8 mei 2014, het decreet van het Waalse Gewest van 27 maart 2014 en het decreet van het Vlaamse Gewest van 25 april 2014 houdende, alle drie, instemming met het samenwerkingsakkoord (gesloten op 13 februari 2014) tussen het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de gewestgrensoverschrijdende intercommunales, ingesteld door de gemeenten Elsene en Sint‑Pieters‑Woluwe (rolnummer 6061);

  le recours en annulation de l’ordonnance de la Région de Bruxelles‑Capitale du 8 mai 2014, du décret de la Région wallonne du 27 mars 2014 et du décret de la Région flamande du 25 avril 2014 portant, tous trois, assentiment à l’Accord de coopération (conclu le 13 février 2014) entre la Région flamande, la Région wallonne et la Région de Bruxelles‑Capitale relatif aux intercommunales interrégionales, introduit par les communes d’Ixelles et de Woluwe‑Saint‑Pierre (numéro du rôle 6061) ;

  het beroep tot vernietiging van artikel X. 26, tweede lid, van het Wetboek van economisch recht, zoals ingevoegd bij artikel 3 van de wet van 2 april 2014 houdende invoeging van boek X “Handelsagentuurovereenkomsten, commerciële samenwerkingsovereenkomsten en verkoopconcessies” in het Wetboek van economisch recht, en houdende invoeging van de definities eigen aan boek X in boek I van het Wetboek van economisch recht ingesteld door de Beroepsvereniging van zelfstandige bank- en verzekeringsbemiddelaars (rolnummer 6064);

  le recours en annulation de l’article X. 26, alinéa 2, du Code de droit économique, tel qu’il a été inséré par l’article 3 de la loi du 2 avril 2014 portant insertion du livre X « Contrats d’agence commerciale, contrats de coopération commerciale et concessions de vente » dans le Code de droit économique, et portant insertion des définitions propres au livre X, dans le livre Ier du Code de droit économique introduit par la « Beroepsvereniging van zelfstandige bank- en verzekeringsbemiddelaars » (numéro du rôle 6064) ;

  het beroep tot vernietiging van artikel 64, §1, eerste lid, 1º, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, zoals vervangen bij artikel 21 van de wet van 10 april 2014 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid, ingesteld door Eric Bodard en anderen (rolnummer 6065);

  le recours en annulation de l’article 64, §1er, alinéa 1er, 1º, de la loi relative à l’assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994, tel qu’il a été remplacé par l’article 21 de la loi du 10 avril 2014 portant des dispositions diverses en matière de santé, introduit par Eric Bodard et autres (numéro du rôle 6065) ;

  het beroep tot vernietiging van artikel 4.8.21 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals vervangen bij artikel 82 van het Vlaamse decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges, ingesteld door Daniel Quermia en anderen (rolnummer 6068);

  le recours en annulation de l’article 4.8.21 du Code flamand de l’Aménagement du Territoire, tel qu’il a été remplacé par l’article 82 du décret flamand du 4 avril 2014 relatif à l’organisation et à la procédure de certaines juridictions administratives flamandes, introduit par Daniel Quermia et autres (numéro du rôle 6068) ;

  de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 23 mei 2013 tot regeling van de vereiste kwalificaties om ingrepen van niet‑heelkundige esthetische geneeskunde en esthetische heelkunde uit te voeren (zoals gewijzigd door de artikelen 177 tot 186 van de wet van 10 april 2014 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid), ingesteld door Lucas Vrambout en anderen, door de “Belgische Beroepsvereniging voor Dermatologie en Venerologie” en anderen en door de vzw “Algemene Unie van verpleegkundigen van België” (rolnummer 6069, toegevoegd aan 6037 en 6047);

  les recours en annulation partielle de la loi du 23 mai 2013 réglementant les qualifications requises pour poser des actes de médecine esthétique non chirurgicale et de chirurgie esthétique (telle que modifiée par les articles 177 à 186 de la loi du 10 avril 2014 portant des dispositions diverses en matière de santé), introduit par Lucas Vrambout et autres, par l’ « Union Professionnelle Belge de Dermatologie et Vénérologie » et autres et par l’ASBL « Union générale des infirmiers de Belgique » (numéro du rôle 6069, joint aux 6037 et 6047) ;

  het beroep tot vernietiging van de wet van 27 maart 2014 houdende invoeging van de bepalingen die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, in boek XVII “Bijzondere rechtsprocedures” van het Wetboek van economisch recht en tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek teneinde de hoven en rechtbanken te Brussel een exclusieve bevoegdheid toe te kennen om kennis te nemen van de rechtsvordering tot collectief herstel, bedoeld in boek XVII, titel 2 van het Wetboek van economisch recht, ingesteld door de “Ordre des barreaux francophones et germanophone” en de vzw “Verbraucherschutzzentrale” (rolnummer 6071);

  le recours en annulation de la loi du 27 mars 2014 portant insertion des dispositions réglant des matières visées à l’article 77 de la Constitution dans le livre XVII « Procédures juridictionnelles particulières » du Code de droit économique et modifiant le Code judiciaire en vue d’attribuer aux cours et tribunaux de Bruxelles une compétence exclusive pour connaître de l’action en réparation collective visée au livre XVII, titre 2, du Code de droit économique, introduit par l’Ordre des barreaux francophones et germanophone et l’ASBL « Verbraucherschutzzentrale » (numéro du rôle 6071) ;

  de beroepen tot vernietiging van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 3 april 2014 tot wijziging van de ordonnantie van 1 maart 2007 betreffende de bescherming van het leefmilieu tegen de eventuele schadelijke effecten en hinder van niet ioniserende stralingen en tot wijziging van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, ingesteld door Olivier Galand en door de vzw “Inter‑Environnement Bruxelles” en anderen (rolnummers 6072 en 6073, samengevoegde zaken);

  les recours en annulation de l’ordonnance de la Région de Bruxelles‑Capitale du 3 avril 2014 modifiant l’ordonnance du 1er mars 2007 relative à la protection de l’environnement contre les éventuels effets nocifs et nuisances provoqués par les radiations non ionisantes et modifiant l’ordonnance du 5 juin 1997 relative aux permis d’environnement, introduits par Olivier Galand et par l’ASBL « Inter‑Environnement Bruxelles » et autres (numéros du rôle 6072 et 6073, affaires jointes) ;

  het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van artikel 68, en tot gehele vernietiging van de artikelen 69 en 70 van de wet van 10 april 2014 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid, ingesteld door de cvba “Centrale Afdeling voor Fractionering van het Rode Kruis” (rolnummer 6075);

  le recours en annulation partielle de l’article 68, et en annulation totale des articles 69 et 70 de la loi du 10 avril 2014 portant des dispositions diverses en matière de santé, introduit par la SCRL « Département Central de Fractionnement de la Croix‑Rouge » (numéro du rôle 6075) ;

  de beroepen tot vernietiging van het Vlaamse decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges, ingesteld door Immanuel Thielemans en anderen en door Hugo Bogaerts en anderen ingesteld door de vzw “Ademloos” en anderen (rolnummer 6077, toegevoegd aan 6029, 6036, 6049 en 6050);

  le recours en annulation partielle du décret flamand du 4 avril 2014 relatif à l’organisation et à la procédure de certaines juridictions administratives flamandes, introduit par Immanuel Thielemans et autres, par Hugo Bogaerts et autres et par l’ASBL « Ademloos » et autres (numéro du rôle 6077, joint aux 6029, 6036, 6049, et 6050) ;

  het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, ingesteld door de beroepsvereniging “Fédération des Courtiers d’assurances & Intermédiaires financiers de Belgique” en de nv “A. Van Ingelgem et Fils” (rolnummer 6078);

  le recours en annulation partielle de la loi du 4 avril 2014 relative aux assurances, introduit par l’union professionnelle « Fédération des Courtiers d’assurances & Intermédiaires financiers de Belgique » et la SA « A. Van Ingelgem et Fils » (numéro du rôle 6078) ;

  de beroepen tot vernietiging van de artikelen 9, 12 en 13 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 3 april 2014 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillen inzake gemeentebelastingen, ingesteld door de vzw “Union des Hôteliers, Restaurateurs, Cafetiers et Traiteurs de Bruxelles et Entreprises assimilées de Bruxelles” en door de beroepsvereniging “Belgian Confederation – Hospitality, Tourism and Commerce” (rolnummers 6083 en 6084, samengevoegde zaken);

  les recours en annulation des articles 9, 12 et 13 de l’ordonnance de la Région de Bruxelles Capitale du 3 avril 2014 relative à l’établissement, au recouvrement et au contentieux en matière de taxes communales, introduits par l’ASBL « Union des Hôteliers, Restaurateurs, Cafetiers et Traiteurs de Bruxelles et Entreprises assimilées de Bruxelles » et par l’union professionnelle « Belgian Confederation – Hospitality, Tourism and Commerce » (numéros du rôle 6083 et 6084, affaires jointes) ;

  de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de artikelen 3 tot 8, 16 tot 18, 20, 21 en 23 tot 28 van de wet van 10 april 2014 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de procedure voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen en voor de Raad van State, ingesteld door de Orde van Vlaamse balies en Dirk Chabot en door de “Ordre des barreaux francophones et germanophone”, de vzw “Ligue des Droits de l’Homme” en de vzw “Syndicat des Avocats pour la Démocratie”) (rolnummers 6094 en 6095, samengevoegde zaken);

  le recours en annulation totale ou partielle des articles 3 à 8, 16 à 18, 20, 21 et 23 à 28 de la loi du 10 avril 2014 portant des dispositions diverses concernant la procédure devant le Conseil du Contentieux des étrangers et devant le Conseil d’État, introduit par l’ « Orde van Vlaamse balies » et Dirk Chabot et par l’Ordre des barreaux francophones et germanophone, l’ASBL « Ligue des Droits de l’Homme » et l’ASBL « Syndicat des Avocats pour la Démocratie » (numéros du rôle 6094 et 6095, affaires jointes) ;

  het beroep tot vernietiging van de artikelen 21quatervicies, §3, 21quinquiesvicies, §3, 21sexiesvicies, §3, en 21sexiesvicies, §5, tweede en derde lid, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, zoals ingevoegd bij de artikelen 13, 14 en 15 van de wet van 4 april 2014 tot regeling van de geestelijke gezondheidszorgberoepen en tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, ingesteld door de vzw “Vlaamse Vereniging van Orthopedagogen” en anderen (rolnummer 6096);

  le recours en annulation des articles 21quatervicies, §3, 21quinquiesvicies, §3, 21sexiesvicies, §3, et 21sexiesvicies, §5, alinéas 2 et 3, de l’arrêté royal no 78 du 10 novembre 1967 relatif à l’exercice des professions des soins de santé, tels qu’ils ont été insérés par les articles 13, 14 et 15 de la loi du 4 avril 2014 réglementant les professions des soins de santé mentale et modifiant l’arrêté royal no 78 du 10 novembre 1967 relatif à l’exercice des professions des soins de santé, introduit par l’ASBL « Vlaamse Vereniging van Orthopedagogen » et autres (numéro du rôle 6096) ;

  het beroep tot vernietiging van artikel 36 van de wet van 15 mei 2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance (invoeging van een artikel 56bis in het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde), ingesteld door Tony Tempels (rolnummer 6097);

  le recours en annulation de l’article 36 de la loi du 15 mai 2014 portant exécution du pacte de compétitivité, d’emploi et de relance (insertion d’un article 56bis dans le Code de la taxe sur la valeur ajoutée), introduit par Tony Tempels (numéro du rôle 6097) ;

  het beroep tot vernietiging van de laatste zin van artikel 335, §1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, zoals hij bestaat ingevolge de vervanging van artikel 335 van het Burgerlijk Wetboek bij artikel 2 van de wet van 8 mei 2014 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde, ingesteld door Virginie Voronine en door het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen (rolnummer 6098, toegevoegd aan 6053);

  le recours en annulation de la dernière phrase de l’article 335, §1er, alinéa 2, du Code civil, telle qu’elle existe suite au remplacement de l’article 335 du Code civil par l’article 2 de la loi du 8 mai 2014 modifiant le Code civil en vue d’instaurer l’égalité de l’homme et de la femme dans le mode de transmission du nom à l’enfant et à l’adopté, introduits par Virginie Voronine et par l’Institut pour l’égalité des femmes et des hommes (numéro du rôle 6098, joint au 6053) ;

  het beroep tot vernietiging van artikel 7 van de wet van 12 mei 2014 houdende wijziging van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën en tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, met het oog op een effectieve invordering van onderhoudsschulden (vervanging van artikel 16, §2, van de wet van 21 februari 2003), ingesteld door Vincent Minne en anderen (rolnummer 6103);

  le recours en annulation de l’article 7 de la loi du 12 mai 2014 modifiant la loi du 21 février 2003 créant un Service des créances alimentaires au sein du SPF Finances et le Code judiciaire, en vue d’assurer le recouvrement effectif des créances alimentaires (remplacement de l’article 16, §2, de la loi du 21 février 2003), introduit par Vincent Minne et autres (numéro du rôle 6103) ;

  het beroep tot vernietiging van artikel 23 van de wet van 19 april 2014 “tot vaststelling van bepaalde aspecten van de arbeidstijd van de operationele beroepsleden van de hulpverleningszones en van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp en tot wijziging van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid”, ingesteld door de stad Andenne (rolnummer 6105);

  le recours en annulation de l’article 23 de la loi du 19 avril 2014 « fixant certains aspects de l’aménagement du temps de travail des membres professionnels opérationnels des zones de secours et du Service d’incendie et d’aide médicale urgente de la Région Bruxelles‑Capitale et modifiant la loi du 15 mai 2007 relative à la sécurité civile », introduit par la ville d’Andenne (numéro du rôle 6105) ;

  het beroep tot vernietiging van de artikelen 3, §§3 tot 6, en 9 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, ingesteld door het Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars en Romain Lamolle (rolnummer 5108);

  le recours en annulation des articles 3, §§3 à 6, et 9 de la loi du 8 décembre 1992 relative à la protection de la vie privée à l’égard des traitements de données à caractère personnel, introduit par l’Institut professionnel des agents immobiliers et Romain Lamolle (numéro du rôle 6108) ;

  het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van artikel 38, 1º, van de wet van 10 april 2014 tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het invoeren van een nieuwe geldelijke loopbaan voor het gerechtspersoneel en van een mandatensysteem voor de hoofdgriffiers en de hoofdsecretarissen, ingesteld door Valérie Bonaventure en anderen (rolnummer 6109);

  le recours en annulation partielle de l’article 38, 1º, de la loi du 10 avril 2014 modifiant certaines dispositions du Code judiciaire en vue d’instaurer une nouvelle carrière pécuniaire pour le personnel judiciaire ainsi qu’un système de mandats pour les greffiers en chef et les secrétaires en chef, introduit par Valérie Bonaventure et autres (numéro du rôle 6109) ;

  het beroep tot vernietiging van de artikelen 3, 4, 8, 19, 23 en 41 tot 46 van de wet van 8 mei 2014 houdende diverse bepalingen inzake energie, ingesteld door de Vlaamse Regering (rolnummer 6111).

  le recours en annulation des articles 3, 4, 8, 19, 23 et 41 à 46 de la loi du 8 mai 2014 portant des dispositions diverses en matière d’énergie, introduit par le Gouvernement flamand (numéro du rôle 6111).

  Voor kennisgeving aangenomen.

  Pris pour notification.

Centrale Raad voor het Bedrijfsleven

Conseil central de l’Économie

Bij brief van 22 december 2014 heeft de voorzitter van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, overeenkomstig artikel 4 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen aan de Senaat overgezonden, het technisch verslag van het secretariaat over de maximale beschikbare marges voor de loonkostenontwikkeling.

Par lettre du 22 décembre 2014, le président du Conseil central de l’Économie a transmis au Sénat, conformément à l’article 4 de la loi du 26 juillet 1996 relative à la promotion de l’emploi et à la sauvegarde préventive de la compétitivité, le rapport technique du secrétariat sur les marges maximales disponibles pour l’évolution du coût salarial.

  Ter Griffie gedeponeerd.

  Dépôt au Greffe.

Federale Adviesraad voor Ouderen

Conseil consultatif fédéral des aînés

Bij brief van 18 december 2015 heeft de voorzitter van de Federale Adviesraad voor Ouderen, overeenkomstig artikel 3, §5, van de wet van 8 maart 2007, aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag 2013.

Par lettre du 18 décembre 2014 le président du Conseil consultatif fédéral des aînés a transmis au Sénat, conformément à l’article 3, §5, de la loi du 8 mars 2004, le rapport annuel 2013.

  Ter Griffie gedeponeerd.

  Dépôt au Greffe.

Economische Overheidsbedrijven – Infrabel

Entreprises publiques économiques – Infrabel

Bij brief van 8 januari 2015 heeft de minister van Mobiliteit, belast met Belgocontrol en de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, overeenkomstig artikel 27, §5, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag, het jaarverslag voor de aandeelhouders, de jaarrekening en het verslag van de commissarissen voor het dienstjaar 2013.

Par lettre du 8 janvier 2015, le ministre de la Mobilité, chargée de Belgocontrol et de la Société nationale des chemins de fers belge a transmis au Sénat, conformément à l’article 27, §5, de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques, le rapport annuel, le rapport annuel aux actionnaires, les comptes annuels et le rapport du collège des commissaires pour l’année d’activité 2013.

  Ter Griffie gedeponeerd.

  Dépôt au Greffe.

Economische Overheidsbedrijven – NMBS

Entreprises publiques économiques – SNCB

Bij brief van 8 januari 2015 heeft de minister van Mobiliteit, belast met Belgocontrol en de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, overeenkomstig artikel 27, §3, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag en de jaarrekening over het dienstjaar 2013.

Par lettre du 8 janvier 2015, le ministre de la Mobilité, chargée de Belgocontrol et de la Société nationale des chemins de fers belge a transmis au Sénat, conformément à l’article 27, §3, de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques, le rapport annuel et les comptes annuels pour l’année d’activité 2013.

  Ter Griffie gedeponeerd.

  Dépôt au Greffe.

Economische Overheidsbedrijven – NMBS Holding

Entreprises publiques économiques – SNCB Holding

Bij brief van 8 januari 2015 heeft de minister van Mobiliteit, belast met Belgocontrol en de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, overeenkomstig artikel 27, §5 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, aan de Senaat overgezonden, de jaarrekening, het jaarverslag, de geconsolideerde jaarrekening en het verslag van het College van Commissarissen voor 2013.

Par lettre du 8 janvier 2015, le ministre de la Mobilité, chargée de Belgocontrol et de la Société nationale des chemins de fers belge a transmis au Sénat, conformément à l’article 27, §5, de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques, les comptes annuels, le rapport annuel, les comptes consolidés et le Rapport du Collège des Commissaires pour 2013.

  Ter Griffie gedeponeerd.

  Dépôt au Greffe.

Deposito- en consignatiekas

Caisse des dépôts et consignations

Bij brief van 9 januari 2015 heeft de minister van Financiën, overeenkomstig artikel 36 van het koninklijk besluit nr. 150 van 18 maart 1935 tot samenschakeling van de wetten betreffende de inrichting en de werking van de Deposito- en consignatiekas en tot aanbrenging van wijzigingen daarin krachtens de wet van 31 juli 1934 aan de Senaat overgezonden, het verslag over de verrichtingen van de Deposito- en consignatiekas van het jaar 2013.

Par lettre du 9 janvier 2015, le ministre des Finances a transmis au Sénat, conformément à l’article 36 de l’arrêté royal no 150 du 18 mars 1935 coordonnant les lois relatives à l’organisation et au fonctionnement de la Caisse des dépôts et consignations et y apportant des modifications en vertu de la loi du 31 juillet 1934, le rapport sur les opérations de la Caisse des dépôts et consignations pendant l’année 2013.

  Ter Griffie gedeponeerd.

  Dépôt au Greffe.

Interdepartementale Commissie Duurzame Ontwikkeling

Commission interdépartementale pour le Développement Durable

Bij brief van 2 december 2014 heeft de voorzitter van de Interdepartementale Commissie Duurzame Ontwikkeling, overeenkomstig artikel 19 van de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling, aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag voor 2013.

Par lettre du 2 décembre 2014, le président de la Commission interdépartementale du Développement Durable a transmis au Sénat, conformément à l’article 19 de la loi du 5 mai 1997 relative à la coordination de la politique fédérale de développement durable, le rapport annuel pour 2013.

  Ter Griffie gedeponeerd.

  Dépôt au Greffe.