6‑11 Belgische Senaat Gewone Zitting 2014‑2015 Plenaire vergaderingen Vrijdag 29 mei 2015 Ochtendvergadering |
6‑11 Sénat de Belgique Session ordinaire 2014‑2015 Séances plénières Vendredi 29 mai 2015 Séance du matin |
||||
Handelingen |
Annales |
||||
Inhoudsopgave |
Sommaire |
||||
Bespreking van het enig artikel Inoverwegingneming van voorstellen Nationale Commissie voor de rechten van het kind In overweging genomen voorstellen Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen Federaal Planbureau – Duurzame Ontwikkeling Economische Overheidsbedrijven – Telecommunicatie Internationale Arbeidsconferentie
|
Approbation de l’ordre du jour Discussion de l’article unique Prise en considération de propositions Commission nationale pour les droits de l’enfant Hommage à M. Roland Roblain, directeur général de la Questure, à l’occasion de son départ Propositions prises en considération Cour constitutionnelle – Arrêts Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles Cour constitutionnelle – Recours Tribunaux de première instance Bureau fédéral du Plan – Développement durable Entreprises publiques économiques – Télécommunications Conférence internationale du Travail
|
||||
Voorzitster: mevrouw Christine Defraigne (De vergadering wordt geopend om 10.05 uur.) |
Présidence de Mme Christine Defraigne (La séance est ouverte à 10 h 05.) |
||||
Goedkeuring van de agenda |
|||||
De voorzitster. – De agenda zoals vastgesteld door het Bureau werd rondgestuurd. Aangezien er geen opmerkingen zijn, is de agenda goedgekeurd. |
Mme la présidente. – L’ordre du jour, établi par le Bureau, a été communiqué aux sénateurs. Puisqu’il n’y a pas d’observations, l’ordre du jour est approuvé. |
||||
Informatieverslag over de omzetting van het recht van de Europese Unie in Belgisch recht (Stuk 6‑131) |
|||||
Bespreking |
|||||
De voorzitster. – Wij gaan over tot de bespreking van het informatieverslag over de omzetting van het recht van de Europese Unie in Belgisch recht. |
Mme la présidente. – L’ordre du jour appelle la discussion du rapport d’information sur la transposition du droit de l’Union européenne en droit belge. |
||||
De rapporteurs aangewezen door de commissie voor de Transversale Aangelegenheden – Gewestbevoegdheden zijn de dames Petra De Sutter, Anne Lambelin en Güler Turan, en de heren Karl Vanlouwe, Johan Verstreken en Jean‑Paul Wahl. |
Les rapporteurs désignés par la commission des Matières transversales – Compétences régionales sont Mmes Petra De Sutter, Anne Lambelin et Güler Turan et MM. Karl Vanlouwe, Johan Verstreken et Jean‑Paul Wahl. |
||||
Mevrouw Güler Turan (sp.a), rapporteur. – Ik heb de eer om, samen met mijn vijf corapporteurs, het informatieverslag over de omzetting van het recht van de Europese Unie in Belgisch recht voor te stellen. Dat thema mag men transversaal in de overtreffende zin noemen: het raakt niet alleen rechtstreeks aan de werking van de federale overheid en alle deelstaten, maar onrechtstreeks ook aan die van de Europese Unie zelf en zelfs aan die van de lokale besturen die op het terrein vaak geroepen zijn om het Europese recht toe te passen. De impact van het Europese recht op het Belgische recht is moeilijk in cijfers te vatten. Sommige academici schatten dat zowat 80% van de Belgische regelgeving haar oorsprong vindt in Europese normen. Europa maakt daarbij niet het minste onderscheid tussen de bevoegdheden van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten. Iedere overheid moet zorg dragen voor de implementatie van het EU‑recht. Europa vaardigt trouwens geregeld normen uit waarmee in België verschillende of zelfs alle wetgevers aan de slag moeten. De wijze waarop de Belgische overheden met die Europese normen omgaan, is een domein bij uitstek om aan interne Belgische rechtsvergelijking te doen. Bovendien is het een voortdurende testcase voor de samenwerking en coördinatie tussen de onderscheiden beleidsniveaus van dit land. Dat dit niet altijd van een leien dakje loopt, blijkt uit de cijfergegevens van het halfjaarlijkse scorebord van de interne markt. België blijft problemen ondervinden bij het tijdig en juist omzetten van richtlijnen, ook al evolueert het Belgische rapport ter zake in een gunstige richting. België scoort nog steeds minder goed dan het EU‑gemiddelde. De commissie hoorde in een eerste ronde hoorzittingen tien personen die werkzaam zijn op het terrein zelf: verantwoordelijken van de verschillende overheden, euro‑coördinatoren en professor Koen Lenaerts, vicepresident van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Uit die hoorzittingen distilleerde de commissie een eerste ontwerp van aanbevelingen. Dat ontwerp werd in een tweede reeks hoorzittingen ter commentaar voorgelegd aan een aantal academici, juristen en politicologen. Het ontwerp werd aangepast aan hun opmerkingen. Ten slotte wijdde de commissie twee vergaderingen aan de eindbespreking en de stemming van de aanbevelingen en het informatieverslag. Uit de hoorzittingen met de actoren die op het terrein van de omzetting van het gemeenschapsrecht zelf werkzaam zijn én uit de hoorzittingen met de academici bleek dat België vanouds de Europese gedachte een warm hart toedraagt. Concreet vertolkt dat zich in een haast vanzelfsprekend gunstig a priori wanneer de Europese Commissie weer eens een voorstel van wetgevingshandeling voorlegt. Dat is op zich een eigenschap die ons land siert, maar ze vertaalt zich wel eens in onvoldoende alertheid voor de eigenlijke impact van het voorgestelde gemeenschapsrecht. Te vaak ontdekt België pas tijdens de omzettingsfase wat de reële interne gevolgen zijn van een richtlijn. Dat is ongetwijfeld ten dele een verklaring voor heel wat laattijdige en onjuiste omzettingen. Ook onze parlementen lijken vaak een minzame, maar ook veel te passieve houding ten aanzien van de Europese beleidsvorming aan te nemen. Het informatieverslag bevat 61 aanbevelingen. Zij bestrijken het volledige wetgevingsproces: van de conceptie van nieuwe Europese regelgeving over de onderhandeling, de omzetting en de inbreukprocedures. De aanbevelingen kunnen worden gegroepeerd rond vier krachtlijnen: de tijdige omzetting van richtlijnen, de juiste omzetting van richtlijnen, de coördinatie van het Europese beleid tussen de federale Staat en de deelstaten en de rol van de parlementen. Vier corapporteurs zullen elk een van deze krachtlijnen toelichten, de vijfde corapporteur zal afsluiten met enkele algemene beschouwingen. |
Mme Güler Turan (sp.a), rapporteuse. – J’ai l’honneur, conjointement avec mes cinq corapporteurs, de vous présenter le rapport d’information sur la transposition du droit de l’Union européenne en droit belge. On peut qualifier ce thème d’éminemment transversal : non seulement il concerne directement le fonctionnement de l’autorité fédérale et de l’ensemble des entités fédérées, mais il touche aussi, de manière indirecte, au fonctionnement de l’Union européenne et même, à celui des pouvoirs locaux qui sont souvent appelés à appliquer le droit européen sur le terrain. Il est difficile de chiffrer l’impact du droit européen sur le droit belge. Certains universitaires avancent que près de 80% des textes légaux et réglementaires belges trouvent leur origine dans des normes européennes. L’Europe ne fait pas la moindre distinction à cet égard entre les compétences respectives de l’État fédéral, des Communautés et des Régions. Il appartient à chaque autorité de mettre en œuvre le droit européen. L’Europe promulgue d’ailleurs régulièrement des normes qui concernent plusieurs législateurs belges, voire l’ensemble de ceux‑ci. La façon dont les différentes autorités belges intègrent ces normes européennes est un thème idéal pour procéder à une étude de droit belge interne comparé. Elle est aussi un moyen de sonder en permanence l’état de la coopération et de la coordination entre les différents niveaux de pouvoir de notre pays. Le processus n’est pas toujours aisé, comme en attestent les chiffres du tableau d’affichage semestriel du marché intérieur. Aujourd’hui encore, la Belgique éprouve des difficultés à transposer les directives en temps voulu et de manière correcte, même si le rapport belge en l’espèce évolue dans le bon sens. Les résultats de la Belgique demeurent inférieurs à la moyenne européenne. La commission a procédé à une première série d’auditions au cours desquelles elle a entendu dix personnes actives sur le terrain : des responsables issus des diverses autorités concernées, des eurocoordinateurs et le professeur Koen Lenaerts, vice‑président de la Cour de justice de l’Union européenne. À la lumière de ces auditions, la commission a élaboré un premier projet de recommandations. Ce projet a été soumis, dans le cadre d’une seconde série d’auditions, à plusieurs universitaires, juristes et politologues, et a été adapté en fonction de leurs commentaires et de leurs remarques. Enfin, la commission a consacré deux réunions à la discussion finale et au vote des recommandations et du rapport d’information. Les auditions des personnes actives dans le domaine de la transposition proprement dite du droit communautaire ainsi que les auditions des universitaires a montré que la Belgique est acquise depuis longtemps à l’idée européenne. Concrètement, l’a priori positif de notre pays face à toute nouvelle proposition d’acte législatif émanant de la Commission européenne est presque une évidence. En soi, c’est une caractéristique qui honore notre pays, mais il arrive que cela se traduise par un manque de vigilance quant à l’impact réel de la règle de droit communautaire proposée. Trop souvent, la Belgique ne prend conscience des véritables conséquences internes d’une directive qu’au moment où la transposition est en cours. Cela explique, en partie, bon nombre des transpositions tardives ou incorrectes. Nos assemblées parlementaires aussi semblent souvent adopter une attitude bienveillante, mais beaucoup trop passive, à l’égard du processus politique européen. Le rapport d’information contient 61 recommandations. Elles couvrent l’ensemble du processus législatif, depuis l’élaboration d’une nouvelle réglementation européenne jusqu’aux procédures d’infraction, en passant par la négociation et la transposition. Les recommandations s’articulent autour de quatre lignes de force : la transposition des directives dans les délais, la transposition correcte des directives, la coordination de la politique européenne entre l’État fédéral et les entités fédérées et le rôle des parlements. Quatre corapporteurs commenteront chacun l’une de ces lignes de force tandis que le cinquième corapporteur conclura par quelques considérations générales. |
||||
De heer Jean‑Paul Wahl (MR), corapporteur. – Een Europese richtlijn verkrijgt haar volwaardige normatieve status slechts na haar omzetting in nationaal recht. Elke richtlijn preciseert de termijn waarin de lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen om het door de richtlijn beoogde resultaat te bereiken. Lidstaten kunnen een laattijdige omzetting niet rechtvaardigen door zich te beroepen op moeilijkheden van interne aard. België, bijvoorbeeld, kan niet inroepen dat de complexiteit van de interne bevoegdheidsverdeling de omzetting bemoeilijkt. Het omzettingsdeficit van België is gedaald tot 0,7%. Dat is een aanzienlijke verbetering. Toch blijft België daarmee nog boven het EU‑gemiddelde van 0,5%. Bovendien kan België zoals de andere lidstaten enigszins genieten van de verminderde wetgevingsactiviteit van de Europese Commissie tijdens het afgelopen jaar. Verschillende aanbevelingen zijn erop gericht om het procesverloop van de omzetting van richtlijnen beter te bewaken en zo laattijdige omzettingen te vermijden. Die waakzaamheid moet er reeds zijn bij de totstandkoming van de richtlijn zelf, dus vóór er sprake is van omzetting in het interne recht. Het informatieverslag beveelt aan dat België tijdens de onderhandelingen grondig onderzoekt binnen welke termijn de voorgestelde richtlijn door België zou kunnen worden omgezet. België kan ook reeds voorbereidende maatregelen voor de omzetting nemen, zodra de grote lijnen van de ontworpen regelgeving duidelijk worden. De eigenlijke omzetting kan beginnen zodra er een politiek akkoord in de Europese Commissie is. België hoeft dus niet te wachten op de bekendmaking van de richtlijn in het Publicatieblad. Daarmee kan men opnieuw zes tot acht weken winnen. Het is van cruciaal belang zo snel mogelijk een omzettingskalender vast te leggen, bij voorkeur nog voor de bekendmaking van de richtlijn zelf. De commissie beveelt ook aan nauwkeurig bij te houden wanneer de verschillende stappen in het omzettingsproces precies worden gezet. Zo kan men nadien nagaan in welke fase het fout loopt. De gegevensbank Eurtransbel zou niet alleen alarmsignalen kunnen verspreiden wanneer het einde van de omzettingstermijn in zicht komt, maar ook bij het naderen van iedere belangrijke deadline in het omzettingsproces. Ook de aanbevelingen inzake wat in het jargon goldplating wordt genoemd – het verder gaan dan de Europese normen – en inzake omzettingen die de richtlijn aangrijpen om een ruimere wetswijziging door te voeren, waarschuwen voor de risico’s die deze praktijken kunnen inhouden voor de naleving van de omzettingstermijn. Het informatieverslag raadt de wetgever aan om in de memorie van toelichting van de omzettingsnorm aan te geven dat één van die technieken is gebruikt, te verantwoorden waarom dit noodzakelijk is en waarom dit geen belemmering vormt voor de tijdige omzetting. Een andere aanbeveling die erop gericht is richtlijnen tijdig om te zetten, suggereert verschillende ingrepen om de verplichte consultatie over de omzettingsnormen vlot te laten verlopen. Daarbij wordt er wel telkens over gewaakt dat die ingrepen niet ten koste gaan van de kwaliteit van de consultatie. Het verslag wijst ten slotte ook op een mogelijkheid die onze parlementen vaak over het hoofd zien: ook de parlementen zelf kunnen initiatieven nemen ter omzetting van richtlijnen. Het is misschien ongebruikelijk dat parlementsleden zelf een voorstel indienen ter omzetting van een richtlijn, maar het kan minstens een drukkingsmiddel zijn ten aanzien van een regering die nalaat tijdig de nodige stappen te zetten. |
M. Jean‑Paul Wahl (MR), corapporteur. – Une directive européenne n’acquiert son statut normatif à part entière qu’après avoir été transposée en droit national. Chaque directive précise le délai dans lequel les États membres sont tenus de prendre les mesures nécessaires pour atteindre le résultat visé par la directive. Les États membres ne peuvent pas justifier une transposition tardive en invoquant des difficultés d’ordre interne. La Belgique, par exemple, ne peut pas faire valoir que la complexité de la répartition interne des compétences complique la transposition. Le déficit de transposition de notre pays a été ramené à 0,7%, ce qui représente une amélioration substantielle, mais la Belgique n’en reste pas moins encore au‑dessus de la moyenne de l’Union européenne, qui est de 0,5%. Tout comme les autres États membres, notre pays profite en outre de la diminution de l’activité législative de la Commission européenne au cours de l’année écoulée. Plusieurs recommandations visent à assurer une meilleure surveillance du processus de transposition des directives afin d’éviter les transpositions tardives. Il faut veiller à avoir cette vigilance dès le stade de l’élaboration de la directive, donc avant même qu’il ne soit question de transposition en droit interne. Le rapport d’information recommande que la Belgique examine attentivement, durant les négociations, dans quel délai elle pourrait transposer la directive proposée. La Belgique peut également prendre des mesures préparatoires en vue de la transposition dès que les grandes lignes de la réglementation en projet sont clairement définies. La transposition proprement dite peut débuter dès qu’un accord politique a été trouvé au sein de la Commission européenne. La Belgique ne doit donc pas attendre la publication de la directive au Journal officiel, ce qui permet de gagner encore six à huit semaines. Il est crucial de définir un calendrier de transposition le plus rapidement possible, de préférence avant la publication de la directive. La commission recommande également d’assurer un suivi minutieux des dates précises auxquelles les différentes étapes du processus de transposition sont réalisées. Cela permet, le cas échéant, de vérifier a posteriori quelle phase a posé problème. La banque de données Eurtransbel pourrait envoyer des alertes non seulement quand le délai de transposition toucherait à sa fin, mais aussi à chaque fois qu’une échéance importante dans le processus de transposition serait en vue. Par ailleurs, les recommandations concernant ce qu’on appelle dans le jargon le « goldplating » – qui consiste à adopter des normes plus strictes que les normes européennes – et concernant la transposition de directives comme prétexte pour procéder à une modification plus vaste de la législation, mettent en garde contre les risques que ces pratiques peuvent induire pour le respect du délai de transposition. Le rapport d’information recommande au législateur d’indiquer dans l’exposé des motifs de la norme de transposition qu’une de ces techniques a été utilisée, en quoi celle‑ci est indispensable et en quoi elle ne fait pas obstacle à la transposition dans le délai imparti. Une autre recommandation concernant la transposition des directives dans les délais suggère diverses mesures visant à assurer le bon déroulement de la procédure obligatoire de consultation applicable aux normes de transposition. Il s’agit de veiller à ce que ces mesures ne nuisent en rien à la qualité de la consultation. Le rapport attire enfin l’attention sur une possibilité que nos parlements oublient souvent : les parlements peuvent prendre eux‑mêmes des initiatives en vue de la transposition de directives. Il est peut‑être inhabituel que des parlementaires déposent eux‑mêmes une proposition de transposition d’une directive, mais cela peut en tout cas constituer un moyen de pression à l’égard d’un gouvernement qui reste en défaut de réaliser les étapes nécessaires en temps voulu. |
||||
De heer Johan Verstreken (CD&V), corapporteur. – De problematiek van de implementatie van gemeenschapsrecht in de interne rechtsorde wordt vaak teruggebracht tot de laattijdige omzetting van richtlijnen. Een tijdige omzetting is echter geen vrijbrief voor de betrokken lidstaat. De omzetting moet ook juist zijn. Ook op dit vlak doet België het volgens het scorebord van mei 2015 beter dan eind 2014. Toch ligt ook het aantal onjuiste omzettingen van België nog steeds hoger dan het EU‑gemiddelde. De kwaliteit van de omzetting is dan ook een ander zwaartepunt in dit informatieverslag. Talrijke aanbevelingen reiken instrumenten aan die kunnen bijdragen aan de kwaliteit van de regelgeving die uiteindelijk in de interne rechtsorde terechtkomt. Ook op dit terrein kan België reeds winst boeken door zich actiever op te stellen tijdens de totstandkoming van de richtlijn zelf. Zo beveelt het informatieverslag aan dat de regeringen het maatschappelijk middenveld informeren over een voorstel van richtlijn. Een zeer concrete aanbeveling houdt in dat de regeringen een vorm van internetconsultatie over voorstellen van Europese wetgevingshandelingen zouden opzetten. De participatie van burgers bij de totstandkoming van Europese regelgeving is om meerdere redenen nuttig. Deze inbreng is van groot belang, niet alleen voor de versterking van de democratische legitimiteit van de Europese instellingen en het EU‑optreden, maar ook voor de verbetering van de kwaliteit van de regelgeving en de creatie van een breed draagvlak voor de regelgeving. Die betrachting komt ook tot uiting in een andere, eveneens zeer concrete aanbeveling: de federale Staat en de deelstaten zouden voorstellen van richtlijn kunnen onderwerpen aan een reguleringsimpactanalyse (RIA). Tijdens de hoorzittingen en ook uit literatuurstudie blijkt dat de Belgische overheden veelal een weinig kritische houding aannemen tegenover voorstellen van EU‑richtlijnen. Het onuitgesproken standpunt lijkt vaak te zijn dat wat nuttig is voor Europa, in beginsel ook goed is voor België. Daardoor vergewissen de Belgische regelgevers zich pas tijdens de omzettingsfase van de reële budgettaire, economische, sociale en logistieke impact van de richtlijnen. Dit bemoeilijkt en vertraagt het omzettingsproces. De uitvoering van een RIA zou België heel wat leed tijdens de omzettingsfase kunnen besparen. Het is evenwel raadzaam erop toe te zien dat de reguleringsimpactanalyse die op Belgisch niveau wordt opgezet, aansluit bij de Europese effectbeoordeling en daarmee geen nodeloze overlappingen vertoont. Hetzelfde geldt overigens voor de internetconsultatie die ook in de plannen van de Europese Commissie met betrekking tot Better Regulation aan bod komt. De kwaliteit van de omzetting is ongetwijfeld ook gebaat bij een grotere continuïteit tussen de onderhandelingen over het voorstel van richtlijn en de omzetting van de richtlijn zelf. Opnieuw doet het informatieverslag verschillende concrete suggesties, onder meer over de rol van de eurocoördinatoren en de manieren waarop de eigenlijke omzetters bij de onderhandeling kunnen worden betrokken. |
M. Johan Verstreken (CD&V), corapporteur. – On réduit souvent la question de la mise en œuvre du droit communautaire dans l’ordre juridique interne à un problème de transposition tardive de certaines directives. Or, ce n’est pas parce qu’une directive a été transposée dans les délais que l’État membre concerné a satisfait à toutes ses obligations. Encore faut‑il que la transposition soit correcte. Sur ce plan également, la Belgique est plus performante qu’à la fin de 2014, selon le tableau d’affichage de mai 2015. Il n’en reste pas moins que le nombre de directives mal transposées par la Belgique demeure supérieur à la moyenne européenne. La qualité de la transposition est dès lors un autre élément essentiel de ce rapport d’information. De nombreuses recommandations proposent des instruments susceptibles de contribuer à la qualité de la réglementation qui, au terme du processus de transposition, se retrouve dans l’ordre juridique de notre pays. Dans ce domaine aussi, la Belgique pourra déjà engranger des résultats en se montrant plus active durant le processus d’élaboration de la directive proprement dite. Le rapport d’information recommande ainsi que les gouvernements informent la société civile dès qu’une proposition de directive est publiée. Une recommandation très concrète invite les gouvernements à mettre en place une forme de consultation par internet concernant les propositions d’actes législatifs européens. La participation des citoyens à l’élaboration de la réglementation européenne est utile à plusieurs titres. Cet apport est capital, non seulement pour renforcer la légitimité démocratique des institutions européennes et de l’action de l’Union européenne, mais aussi pour améliorer la qualité de la réglementation et pour susciter une adhésion plus large à cette dernière. Cette volonté s’exprime aussi dans une autre recommandation tout aussi concrète : l’État fédéral et les entités fédérées pourraient soumettre des propositions de directive à une analyse d’impact de la réglementation (AIR). Les auditions et l’étude de la littérature spécialisée ont révélé que les autorités belges adoptent généralement une attitude peu critique à l’égard des propositions de directives européennes. On considère souvent, sans le dire, que ce qui est utile pour l’Europe est en principe bon pour la Belgique. Il en résulte que les autorités réglementaires belges ne s’assurent des véritables répercussions budgétaires, économiques, sociales et logistiques des directives que pendant la phase de transposition, ce qui complique et ralentit le processus de transposition. À cet égard, la réalisation d’une AIR pourrait épargner à la Belgique bien des difficultés lors de la phase de transposition. Il convient certes de veiller à ce que l’analyse d’impact de la réglementation réalisée au niveau belge se greffe sur l’évaluation d’incidence européenne et à ce qu’il n’y ait pas de chevauchements inutiles entre les deux. Il en va d’ailleurs de même pour la consultation par internet dont il est également question dans le programme « Mieux légiférer » (Better Regulation) de la Commission européenne. Il est incontestable qu’une plus grande continuité entre les négociations sur la proposition de directive et la transposition de la directive proprement dite sera aussi tout bénéfice pour la qualité de la transposition. Là encore, le rapport d’information formule plusieurs suggestions concrètes, notamment quant au rôle des eurocoordinateurs et aux différentes façons d’associer à la négociation les personnes et les instances chargées de la transposition. |
||||
Mevrouw Petra De Sutter (Groen), corapporteur. – Het correct en tijdig implementeren van Europese regelgeving stuit in de Belgische context op een bijkomende complicatie. Iedere entiteit is namelijk bevoegd voor de implementatie voor zover het gaat om een aangelegenheid die tot haar bevoegdheid behoort. De staatshervorming en de daarmee samenhangende complexiteit van de staatsstructuur worden wel eens aangevoerd als verklaring voor de laattijdige of foutieve omzetting van richtlijnen in de interne Belgische rechtsorde. Uit de hoorzittingen is weliswaar gebleken dat dat niet de voornaamste oorzaak is voor laattijdige of foutieve omzettingen, maar het regelgevende kader heeft de evoluties in de Belgische staatsinrichting onvoldoende gevolgd. Verschillende aanbevelingen gaan daarop in. Zo is er de aanbeveling om het samenwerkingsakkoord van 8 maart 1994 grondig te herwerken, zonder twijfel het sleutelelement in de coördinatie van het Europese beleid binnen de Belgische federatie. Een actualisering van het akkoord is nodig, maar ook een uitbreiding ervan. De aanbeveling pleit er onder meer voor in het akkoord te regelen hoe de bevoegde overheden tijdens het volledige proces van de onderhandeling worden betrokken bij het bepalen van het standpunt. Ook de principes voor de interne verdeling van sancties opgelegd door het Hof van Justitie kunnen in het nieuwe akkoord worden ingeschreven. Het informatieverslag kent daarbij een prominente rol toe aan het beginsel dat entiteiten die verantwoordelijk zijn voor de laattijdige of foutieve implementatie van een richtlijn, de gevolgen van die overtreding moeten dragen. De commissie was zich ervan bewust dat de verschillende overheden over sommige onderdelen van het samenwerkingsakkoord sneller eensgezindheid kunnen bereiken dan over andere. Daarom wijst de aanbeveling ook op de mogelijkheid om verschillende akkoorden te sluiten. Het stroomlijnen van de samenwerking tussen de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten is ook de betrachting van de aanbeveling inzake de gegevensbank Eurtransbel. De commissie beveelt aan dat alle entiteiten worden verplicht de gegevens in die centrale databank in te voeren. Een andere aanbeveling stelt voor de gecoördineerde wetten op de Raad van State te wijzigen. Een regering of het overlegcomité zou de afdeling wetgeving in een vroeg stadium kunnen vragen te onderzoeken welke Belgische overheid bevoegd is voor de omzetting van een richtlijn. Dat veronderstelt een wetswijziging, zodat bijvoorbeeld ook voorstellen van richtlijn of verordening aan de Raad kunnen worden voorgelegd. Twee aanbevelingen gaan specifiek in op de noodzakelijke coördinatie tussen de Staat en de deelstaten voor de omzetting van een richtlijn over aangelegenheden die tot de bevoegdheid van twee of meer entiteiten behoren. De federale regering zou, volgens een andere aanbeveling, het jaarverslag over de internationale akten in de toekomst niet alleen meer aan het federale parlement moeten toesturen, maar ook aan de Gemeenschaps- en Gewestparlementen. |
Mme Petra De Sutter (Groen), corapporteuse. – Dans le contexte belge, la mise en œuvre correcte et dans les délais de la réglementation européenne se heurte à une difficulté supplémentaire. Chaque entité est compétente pour la mise en œuvre dans les matières relevant de ses compétences. Les réformes de l’État et la complexité de la structure de l’État qui en résulte sont parfois invoquées pour expliquer une transposition incorrecte ou tardive de directives dans l’ordre juridique belge. Les auditions ont certes montré que telle n’est pas la raison principale des transpositions incorrectes ou tardives, mais le cadre réglementaire ne s’est pas suffisamment adapté aux évolutions de la structure institutionnelle belge. Plusieurs recommandations visent à remédier à ce problème. On recommande ainsi de refondre l’accord de coopération du 8 mars 1994, pierre angulaire de la coordination de la politique européenne au sein de la fédération « Belgique ». Cet accord devrait être non seulement actualisé, mais aussi étendu. La recommandation préconise notamment de régler dans l’accord la façon dont les autorités compétentes sont impliquées dans la prise de position tout au long du processus de négociation. Les principes présidant à la répartition interne des sanctions infligées par la Cour de justice pourraient, eux aussi, figurer dans le nouvel accord. Le rapport d’information met en avant le principe selon lequel les entités responsables de la mise en œuvre tardive ou incorrecte d’une directive doivent supporter elles‑mêmes les conséquences de l’infraction. La commission était néanmoins consciente que les différentes autorités pourraient aboutir à un consensus plus rapidement sur certains points de l’accord de coopération que sur d’autres, raison pour laquelle la recommandation évoque aussi la possibilité de conclure plusieurs accords. La rationalisation de la coopération entre l’État, les Communautés et les Régions est l’objectif de la recommandation concernant la banque de données Eurtransbel. La commission recommande que toutes les entités soient tenues d’introduire les données dans cette banque centrale de données. Une autre recommandation propose de modifier les lois coordonnées sur le Conseil d’État. Un gouvernement ou le comité de concertation pourrait demander, à un stade précoce, à la section de législation d’examiner quelle autorité belge est compétente pour transposer une directive. Une modification de la loi est nécessaire pour que des propositions de directive ou de règlement puissent également être soumises au Conseil d’État. Deux recommandations portent spécifiquement sur la nécessaire coordination entre l’État et les entités fédérées quand il s’agit de transposer une directive réglant des matières qui relèvent des attributions de deux ou plusieurs entités. Selon une autre recommandation, le gouvernement fédéral devrait, à l’avenir, transmettre le rapport annuel sur les actes internationaux non seulement au Parlement fédéral, mais aussi aux parlements de Communauté et de Région. |
||||
De heer Jean‑Paul Wahl (MR), corapporteur. – Mevrouw de voorzitster, ik vervang mevrouw Lambelin, die verhinderd is. Ik doe dat met veel plezier en onderstreep dat zij zeer actief aan de werkzaamheden van de commissie heeft deelgenomen. Het zal geen verwondering wekken dat dit informatieverslag, als werkstuk van de Senaat en dus ook van de parlementen van de deelstaten, veel aandacht besteedt aan de rol van de nationale parlementen in de totstandkoming, de omzetting en de toepassing van het Europese gemeenschapsrecht. De nationale parlementen worden heden op twee manieren betrokken bij de Europese besluitvorming: zij kunnen via de subsidiariteitstoets een advies uitbrengen over de ontwerpen van wetgevingshandelingen van de Europese Commissie en zij kunnen in het kader van de politieke dialoog hun standpunt over diverse beleidsaangelegenheden aan de Commissie te kennen geven. Het informatieverslag bevat hierover cijfergegevens en die zijn enigszins ontnuchterend. Sedert de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon bracht België zes adviezen over de subsidiariteit uit: vier van de Kamer van volksvertegenwoordigers, één van de Senaat en één van het Vlaams Parlement. In het kader van de politieke dialoog bracht de Kamer dertien adviezen uit, de Senaat drie en het Vlaams Parlement en het Waals Parlement ieder één. Wie deze cijfers vergelijkt met die van de andere lidstaten, stelt vast dat de Belgische parlementen nog lang niet de meest passieve leerlingen van de klas zijn. Toch doen sommige lidstaten het heel wat beter dan België. In 2013, bijvoorbeeld, bracht België twee adviezen over de subsidiariteit uit, maar Frankrijk en Malta vijf, Oostenrijk en Litouwen zes, het Verenigd Koninkrijk zeven, Nederland tien en Zweden dertien. Het informatieverslag dringt er bij de Belgische parlementen dan ook op aan een structurele basis te leggen voor de opvolging van de Europese besluitvorming. Daarnaast moeten zij ook werk maken van een juridisch geldend samenwerkingsakkoord om uitvoering te kunnen geven aan de het protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. Verschillende aanbevelingen hebben tot doel een systematische informatiestroom naar de parlementen te organiseren. Zo wordt aanbevolen dat alle regeringsleden in hun beleidsverklaringen en jaarlijkse beleidsnota’s een rubriek wijden aan de naleving van de EU‑verplichtingen, de problemen die zich daarbij stellen en de nieuwe uitdagingen die zich aandienen. Ook de overheidsdiensten en leidende ambtenaren zouden in hun managementplannen een dergelijke rubriek kunnen opnemen. De parlementen zouden hun regeringen kunnen verplichten geregeld verslag over de omzetting van richtlijnen uit te brengen, met een gedetailleerde opgave van de stand van zaken per richtlijn. Elke vaste parlementaire commissie kan bovendien in het jaarlijkse Wetgevings- en Werkprogramma van de Europese Commissie aanmerken welke dossiers voor haar prioriteit hebben. Zodra een voorstel van wetgevingshandeling in een prioriteitsdossier wordt gepubliceerd, wordt het voorstel in de parlementaire commissie geagendeerd. Een andere aanbeveling gaat hierin nog een eind verder: indien het parlement een voorstel van wetgevingshandeling van een bijzonder politiek belang acht, kan zij dit aan de regering meedelen. Vervolgens maken het parlement en de regering afspraken over de wijze van informatieverstrekking door de regering en over het verloop van de onderhandelingen en van de wetgevingsprocedure. De aanbeveling gaat niet zover dat de regering slechts met een mandaat van het parlement een standpunt kan innemen, maar biedt het parlement toch een soliede basis om op de standpuntbepaling te wegen. Deze informatieverplichtingen bieden uiteraard slechts een aanzet tot een grondige parlementaire opvolging van het Europese beleid van een regeringslid. Of en in welke mate de parlementen hiermee ook daadwerkelijk aan de slag gaan, hangt uiteindelijk van de parlementsleden zelf af. Het informatieverslag putte ter zake veel inspiratie uit de good practices van de Belgische en buitenlandse parlementen. Zo zou iedere vaste parlementaire commissie over een europromotor moeten beschikken. Dat commissielid volgt de ontwerpen van Europese wetgevingshandelingen op en kan ermee worden belast om op basis van een voorbereidende nota een ontwerpadvies op te stellen. De europromotor kan in zijn opdracht worden ondersteund door informatiefiches die worden opgemaakt door het beleidsverantwoordelijke departement van de Staat of de deelstaat. De oprichting van een vaste commissie voor Europese Zaken in ieder parlement is een andere organisatorische ingreep die bijvoorbeeld in het federale Parlement reeds zijn nut heeft bewezen. Die commissie zou onder meer kunnen toezien op de tijdige omzetting van richtlijnen door de andere commissies van het parlement. Ook andere kleine ingrepen, zoals de organisatie van een Europees vragenuur, kunnen de betrokkenheid van de parlementen bij de Europese besluitvorming verhogen en bijdragen aan een grotere bewustwording van het belang van Europese aangelegenheden. |
M. Jean‑Paul Wahl (MR), corapporteur. – Madame la présidente, je suis amené à remplacer Mme Lambelin, empêchée. Je le fais avec beaucoup de plaisir, en soulignant combien elle a participé activement aux travaux de la commission. Nul ne s’étonnera que ce rapport d’information, œuvre du Sénat et donc aussi des parlements des entités fédérées, accorde beaucoup d’attention au rôle des parlements nationaux dans l’élaboration, la transposition et l’application du droit communautaire européen. À l’heure actuelle, les parlements nationaux sont associés de deux manières au processus décisionnel européen : ils peuvent émettre un avis sur les projets d’actes législatifs de la Commission européenne à l’occasion du contrôle de subsidiarité et ils peuvent faire connaître à la Commission leur point de vue sur diverses matières politiques dans le cadre du dialogue politique. Le rapport d’information contient des données chiffrées à ce sujet, lesquelles sont quelque peu décevantes. Depuis l’entrée en vigueur du traité de Lisbonne, la Belgique a émis six avis relatifs à la subsidiarité : quatre émanaient de la Chambre des représentants, un du Sénat et un du Parlement flamand. Dans le cadre du dialogue politique, la Chambre a formulé treize avis, le Sénat trois et les Parlements flamand et wallon chacun un. Si l’on compare ces statistiques à celles d’autres États membres, on constate que les parlements belges sont loin d’être les élèves les plus passifs de la classe. Certains États membres font toutefois beaucoup mieux que la Belgique. En 2013, par exemple, celle‑ci a émis deux avis relatifs à la subsidiarité alors que la France et Malte en ont formulé cinq, l’Autriche et la Lituanie six, le Royaume‑Uni sept, les Pays‑Bas dix et la Suède treize. Le rapport d’information insiste donc auprès des parlements belges pour qu’ils mettent en place une base structurelle pour le suivi des décisions européennes. Ils doivent en outre élaborer un accord de coopération ayant force juridique afin de pouvoir mettre en œuvre le Protocole no 2 sur l’application des principes de subsidiarité et de proportionnalité. Plusieurs recommandations visent à organiser une information systématique des parlements. Il est ainsi recommandé que tous les membres des gouvernements consacrent une rubrique de leurs déclarations de politique et notes annuelles de politique générale au respect des obligations à l’égard de l’Union européenne, aux problèmes qui se posent à ce sujet et aux nouveaux défis qui se présentent. Les services publics et leurs fonctionnaires dirigeants devraient, eux aussi, intégrer une telle rubrique dans leurs plans de management. Les parlements devraient pouvoir contraindre leurs gouvernements à faire régulièrement rapport sur la transposition des directives, avec un état des lieux détaillé par directive. Chaque commission permanente des parlements peut en outre désigner dans le programme législatif annuel et dans le programme de travail annuel de la Commission européenne les dossiers qui sont à ses yeux prioritaires. Dès qu’une proposition d’acte législatif est publiée dans un dossier prioritaire, elle est inscrite à l’ordre du jour de la commission du parlement. Une autre recommandation va encore plus loin : si le parlement estime qu’une proposition d’acte législatif présente un intérêt politique particulier, il peut le faire savoir au gouvernement. Le parlement et le gouvernement conviennent ensuite de la manière dont le gouvernement informera le parlement, ainsi que du déroulement des négociations et de la procédure législative. La recommandation ne va pas jusqu’à n’autoriser le gouvernement à adopter un point de vue que sur mandat du parlement, mais elle offre à ce dernier une base solide pour peser sur la prise de position. Ces obligations d’information ne sont bien sûr qu’un encouragement à assurer un suivi parlementaire approfondi de la politique européenne d’un membre du gouvernement. Quant à savoir si et dans quelle mesure les parlements se consacreront réellement à ce suivi, tout dépendra en fin de compte des parlementaires eux‑mêmes. Le rapport d’information s’est à cet égard largement inspiré des bonnes pratiques des parlements belges et étrangers. Chaque commission parlementaire permanente devrait ainsi disposer d’un europromoteur. Ce membre de la commission suivrait les projets d’actes législatifs européens et pourrait être chargé d’élaborer un projet d’avis sur la base d’une note préparatoire. Pour remplir sa mission, l’europromoteur pourrait s’appuyer sur des fiches d’information établies par le département de l’État ou de l’entité fédérée, chargé de la politique suivie. La création d’une commission permanente des Affaires européennes dans chaque parlement est une autre mesure organisationnelle qui a déjà fait ses preuves, par exemple, au Parlement fédéral. Cette commission pourrait veiller, entre autres, à ce que les directives soient transposées dans les délais par les autres commissions du parlement. D’autres petites mesures, comme l’organisation d’une heure de questions sur les matières européennes, peuvent accroître la participation des parlements au processus décisionnel européen et contribuer à une plus grande prise de conscience de l’importance des matières européennes. |
||||
De heer Karl Vanlouwe (N‑VA), corapporteur. Het informatieverslag en de aanbevelingen hebben geregeld een hoge graad van techniciteit. Dat is eigen aan het thema dat erin wordt behandeld, namelijk de omzetting van het gemeenschapsrecht in het federale recht en het recht van de deelstaten. Dat is op zichzelf al een uniek procedé, waarbij bovendien een onderscheid moet worden gemaakt tussen de verschillende Europese rechtsinstrumenten, zoals verordeningen, richtlijnen en arresten van het Hof van Justitie. Dat ent zich dan nog eens op de meerlagige federale structuur van België. Wie concreet wenst te sleutelen aan de wijze waarop het EU‑gemeenschapsrecht ingang vindt in de Belgische federatie, moet zo nu en dan enkele juridisch‑technische ingrepen verrichten. Het verslag reikt trouwens de hand aan de lezer die minder vertrouwd is met de Europese wetgevingsprocedures. Het bevat een didactisch hoofdstuk dat de voornaamste begrippen omschrijft en uitlegt. Tijdens de eerste commissievergaderingen over het informatieverslag drongen heel wat collega’s erop aan dat het verslag zou uitmonden in concrete en werkbare aanbevelingen. Ik denk dat het verslag aan die concrete verwachting tegemoetkomt. Er wordt bijvoorbeeld niet zonder meer aanbevolen de continuïteit tussen onderhandeling en omzetting ter harte te nemen, maar de aanbevelingen geven concrete aanwijzingen hoe dat in zijn werk kan gaan. Er wordt niet zonder meer gepleit voor meer participatie van de burger, maar de aanbevelingen pleiten bijvoorbeeld voor de zeer concrete techniek van de internetconsultatie of voor een vademecum dat ruim wordt verspreid. De aanbevelingen bevatten bovendien tekstvoorstellen die letterlijk kunnen worden ingeschoven in de reglementen van onze parlementen, zowel op het federale, als op het deelstatelijk niveau, maar ook in koninklijke en ministeriële besluiten, in wetten, decreten, ordonnanties en zelfs in bijzondere wetten. Er is derhalve heel wat materiaal waarmee we aan de slag kunnen gaan. De redactie van het informatieverslag en van de aanbevelingen was een voortdurende evenwichtsoefening. Dat verklaart de soms detaillistische bewoordingen van enkele aanbevelingen. In de omzetting van het gemeenschapsrecht in het interne recht moeten uiteenlopende belangen en doelstellingen met elkaar in balans worden gebracht. Zo is er het pleidooi voor een krachtige coördinatie, maar dat kan alleen met respect voor de autonomie van de deelstaten. Zo is er ook de wens om het omzettingsproces zo vlot mogelijk te laten verlopen, maar dat mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van de omzettingsnorm en de grondigheid van het parlementaire debat. De meeste aanbevelingen zijn praktische wenken, sommige ervan kunnen afdwingbaar worden gemaakt door ze in reglementaire, decretale of wettelijke teksten te gieten. Toch zal de houding van de vele overheden in ons land tegenover de implementatie van het Europese recht in ruime mate moeten worden geschraagd door eigenschappen die zich moeilijk of niet in rechtsregels laten vangen. De regeringen en de uitvoerende macht in haar geheel moeten zich een discipline en alertheid eigen maken en de parlementen zullen uiteindelijk elk zelf beslissen hoe hoog de aandacht voor Europa op hun agenda prijkt. Dat is een collectieve verantwoordelijkheid van ons, politici. Het informatieverslag reikt echter aan beide tenoren, regeringen en parlementen, instrumenten aan om hiervan terdege werk te maken. Het informatieverslag dat we nu bespreken, telt 61 aanbevelingen. Deze aanbevelingen werden aangenomen met negen stemmen tegen één, bij vier onthoudingen. Voor het opstellen van het informatieverslag in zijn geheel werd het vertrouwen geschonken aan de zes rapporteurs. |
M. Karl Vanlouwe (N‑VA), corapporteur. – Le rapport d’information et les recommandations présentent un haut degré de technicité, inhérent à la nature même du sujet traité, à savoir la transposition du droit communautaire en droit fédéral et en droit des entités fédérées. Il s’agit déjà d’un procédé unique en soi, qui nécessite en outre d’établir une distinction entre différents instruments juridiques, comme des règlements, des directives et des arrêts de la Cour de justice. De plus, tout cela vient se greffer sur la structure fédérale à plusieurs niveaux de la Belgique. Quiconque souhaite modifier la manière dont le droit communautaire s’insère dans la fédération belge ne peut faire l’économie de l’une ou l’autre intervention technico‑juridique. Le rapport n’oublie d’ailleurs pas le lecteur moins familiarisé avec les procédures législatives européennes, puisqu’il contient un chapitre didactique décrivant et expliquant les principales notions. Au cours des premières réunions de commission consacrées à ce rapport d’information, de nombreux sénateurs ont insisté pour que celui‑ci débouche sur des recommandations concrètes et pratiques. Je pense pouvoir affirmer que le rapport répond à cette attente concrète. Plutôt que de se borner à recommander, par exemple, d’accorder une grande attention à la continuité entre la négociation et la transposition, il contient des indications concrètes sur la manière de procéder pour atteindre cet objectif. Et loin de plaider simplement pour une participation accrue du citoyen, il propose des recommandations préconisant, par exemple, la technique très concrète de la consultation par internet ou le recours à un vade‑mecum largement diffusé. Les recommandations contiennent en outre des propositions de textes prêtes à être insérées telles quelles dans les règlements de nos parlements, tant au niveau fédéral qu’au niveau des entités fédérées, mais également dans des arrêtés royaux, dans des lois, dans des décrets, dans des ordonnances ou même dans des lois spéciales. Le matériel ne manque donc pas pour se mettre au travail. La rédaction de ce rapport d’information et des recommandations a été un exercice d’équilibre permanent, ce qui explique la formulation détaillée de certaines recommandations. Lorsque l’on transpose le droit communautaire en droit interne, il faut mettre en balance des intérêts et des objectifs divergents. Ainsi, le plaidoyer pour une coordination soutenue ne peut se faire que dans le respect de l’autonomie constitutionnelle des entités fédérées. Et le souhait de mettre en place le processus de transposition le plus fluide possible ne peut être au détriment de la qualité de la norme de transposition ni du sérieux du débat parlementaire. La plupart des recommandations sont des conseils pratiques, dont certains peuvent être coulés dans des textes légaux, décrétaux ou réglementaires qui leur conféreraient un caractère contraignant. Néanmoins, l’attitude des nombreuses autorités de notre pays face à la mise en œuvre du droit européen devra s’appuyer dans une large mesure sur des qualités qui ne se laissent que difficilement, voire pas du tout, enfermer dans des règles de droit. Les gouvernements et le pouvoir exécutif dans son ensemble devront s’imposer une discipline et une vigilance et il appartiendra en fin de compte à chaque parlement de déterminer lui‑même la place qu’il entend donner, dans son agenda, aux questions européennes. Cela relève de notre responsabilité collective, à nous les politiques. Le rapport d’information propose aux deux ténors de notre paysage politique – les gouvernements et les parlements – des instruments qui les aideront à mener cette tâche à bien. Le rapport d’information compte 61 recommandations, qui ont été adoptées par neuf voix contre une et quatre abstentions. Confiance a été faite aux six rapporteurs pour la rédaction du rapport d’information dans son ensemble. |
||||
De heer Philippe Mahoux (PS). – De kwaliteit van de omzetting van het EU‑recht is een essentieel gegeven voor ons land, net zoals voor alle lidstaten. Ongeveer 75% van onze wetten vloeien voort uit de Europese regelgeving. Bij die omzetting moet tegelijk rekening gehouden worden met dat kader, en met de specifieke kenmerken van de lidstaten en van hun regeringen. De eigen accenten zijn belangrijk; de lidstaten zijn niet gewoon “notarisklerken” van Europa. De uitslagen van recente verkiezingen tonen aan welke verschillen er zijn, ook met betrekking tot de visie op Europa, tussen de lidstaten en de politieke partijen. In november 2014 heeft onze fractie voorgesteld om een verslag op te stellen waarin een inventaris wordt opgemaakt van goede praktijken en knelpunten inzake de omzetting van het EU‑recht in het Belgisch recht. Die knelpunten hebben te maken met de eigen specifieke kenmerken van elke lidstaat en anderzijds met de institutionele structuur van ons land, waar bevoegdheden hetzij exclusief federaal zijn, hetzij exclusief toebehoren aan de Gemeenschappen of Gewesten, hetzij deels toebehoren aan de verschillende bestuursniveaus. De omzetting van het EU‑recht kan dus problemen opleveren, of zelfs tot discrepanties leiden in de toepassing en bijgevolg bijzondere moeilijkheden scheppen binnen ons land. De Commissie transversale aangelegenheden – Gewestbevoegdheden kreeg de opdracht om daarover een informatieverslag op te stellen. Terloops wil ik opmerken dat de benaming van de nieuwe commissies mij niet erg duidelijk lijkt voor bezoekers van onze webstek, die er het bestaan vaststellen van transversale aangelegenheden – Gewestbevoegdheden en van transversale aangelegenheden – Gemeenschapsbevoegdheden. Gelukkig is de benaming van de commissie voor de institutionele aangelegenheden, voorgezeten door de Senaatsvoorzitster, zeer helder. Om maar niet te spreken – uit bescheidenheid – van het Adviescomité voor de Europese Aangelegenheden. (Men glimlacht) Er werd goed werk geleverd in de commissie en ik wil vooral de inbreng vermelden van Anne Lambelin, die hier vandaag niet kan zijn omdat ze voor de Senaat op missie is. Ze heeft me ook gevraagd om namens haar te wijzen op de gedegen inzet van de heer Vanackere als voorzitter van de commissie die het voorliggend belangrijk werkstuk heeft afgeleverd. De algemene schets van het juridisch kader en de cijfergegevens die in de hoofdstukken 2 en 3 vermeld zijn, geven ons een idee van de omvang van de opdracht van de commissie en van de vele uitdagingen die uit de aanbevelingen voortvloeien. Heel wat van de uiteindelijke aanbevelingen lijken ons verantwoord, bijvoorbeeld de algemene aanbeveling van de Senaat dat de federale Staat en de deelstaten zichzelf, na overleg in het Overlegcomité, duidelijke doelstellingen opleggen. Dat gaat bijvoorbeeld over het wegwerken van de achterstand in de omzetting van richtlijnen, het ongedaan maken van de onjuiste omzettingen en de afronding van inbreukprocedures inzake richtlijnen, of het vermijden van achterstand in de omzetting van richtlijnen en het vermijden van onjuiste omzettingen en van inbreukprocedures. De vijftiende aanbeveling is opmerkelijk, want daarin beveelt de Senaat aan dat de regeringen een pedagogische website uitbouwen die toegankelijk is voor de burgers en de stakeholders teneinde de informatie over de omzetting van richtlijnen voor eenieder inzichtelijk te maken. In Europa wordt immers zo vaak gehamerd op het betrekken van de burger dat deze aanbeveling bijzonder goed moet opgevolgd worden. Een andere bepaling die door Anne Lambelin is voorgesteld, beveelt aan dat de eurocoördinatoren en de verantwoordelijken voor de omzetting permanent worden opgeleid. Drie punten lijken ons evenwel niet aanvaardbaar. Het eerste en belangrijkste betreft de weigering om de sociale partners te betrekken. Het zal u niet verbazen dat we bij de PS vinden dat sociaal overleg een fundamenteel onderdeel is van de politiek en van de samenleving in het algemeen. Hiertegen zal misschien opgeworpen worden dat de tekst verwijst naar het middenveld, dat in de ogen van sommigen ook de sociale gesprekspartners omvat. Wij zien dat anders. De sociale partners nemen via de structuren waarin ze vertegenwoordigd zijn, deel aan het sociaal overleg, dat wij noodzakelijk vinden, en één van de belangrijkste organen daarvoor is de Nationale Arbeidsraad. Er is sprake van consultaties, overleg, of zelfs van onderhandelingen. Als 75 tot 80% van onze wetgeving zijn oorsprong vindt in Europa, is het sociaal overleg fundamenteel, zowel binnen de mechanismen die betrekking hebben op de economie, de sociale verhoudingen als het milieu. Daarmee bedoel ik niet enkel de milieubescherming buiten de onderneming, maar ook de bescherming van de werknemers binnen de onderneming. Ondanks onze pogingen aanvaardde de commissie niet dat de sociale partners structureel zouden worden geraadpleegd. Dat is voor ons een onoverkomelijke tekortkoming. Vanochtend hoorde ik Sonaca‑baas Bernard Delvaux op de RTBF nog zeggen hoe belangrijk het overleg met de sociale partners wel is in een goede samenleving. Professor Marianne Dony van de ULB stond ook zeer kritisch tegenover één van de conclusies en aanbevelingen van de commissie over goldplating. Ik zal erop terugkomen. Eén van de aanbevelingen verwijst overigens naar de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) van Brussel, die ook onderhevig zou zijn aan eventuele sancties. Als ik er het verslag op nalees, merk ik evenwel dat de GGC nooit naar zijn mening gevraagd werd over deze kwestie. Dan kom ik tot aanbeveling 29 inzake de overreglementering, met de veelzeggende Engelse benaming goldplating. Die zou doen vermoeden, gelet op de waarde van het goud, dat het een goede zaak is aan overreglementering te doen. De aanbeveling bepaalt dat het ontwerp van wet, decreet of ordonnantie dat een richtlijn omzet en daarbij goldplating toepast of opteert voor een ruimere wijziging dan degene die noodzakelijk is voor de omzetting, daarvan uitdrukkelijk melding maakt in de memorie van toelichting en dat ook verantwoordt. Een dergelijke ruimere wetswijziging wordt slechts uitzonderlijk getolereerd. Nochtans gaat de Europese regelgeving vaak over sociale wetgeving en het lijkt ons normaal om naar aanleiding van de omzetting van een Europese richtlijn strengere regels te kunnen invoeren. Als we zien in hoeveel landen de sociale bescherming in het gedrang komt, moeten we in dat verband bijzonder waakzaam zijn. De aanbeveling gaat nog verder want ze sluit elke goldplating uit die tot enige vertraging in de omzetting zou leiden. Aangezien de sociale partners niet geraadpleegd worden en een ruimere wetswijziging enkel bij uitzondering mogelijk is, zal het u niet verbazen dat wij niet kunnen instemmen met deze aanbevelingen. We zouden het wel eens kunnen zijn met vele andere aanbevelingen. Maar het ligt ook voor de hand dat in een politieke assemblee zoals de Senaat het niet zo kan zijn dat verschillende politieke standpunten niet zouden mogen ingenomen worden omdat er moet worden gestreefd naar een zekere vorm van consensus. Ik wil nogmaals wijzen op de kwaliteit van het geleverde werk en op de betrokkenheid van alle commissieleden, van de rapporteurs en van de commissievoorzitter. De drie punten die ik zopas heb uiteengezet, staan de goedkeuring van de aanbevelingen door onze fractie evenwel in de weg. We zullen dus tegenstemmen. |
M. Philippe Mahoux (PS). – La qualité de la transposition du droit de l’Union européenne est un enjeu essentiel pour notre pays, comme d’ailleurs pour l’ensemble des États membres. En effet, environ 75% de nos lois relèvent du cadre normatif européen. Cette transposition doit à la fois tenir compte du contenu de celui‑ci, des différentes sensibilités propres aux États membres et de la nature de leurs gouvernements. Ces spécificités sont importantes ; les États membres ne sont pas de simples « clercs de notaire de l’Europe ». Les résultats d’élections récentes montrent bien ces disparités, qui portent aussi sur la vision de l’Europe qu’ont les États membres et les différents partis politiques. Mon groupe a donc, en novembre 2014, proposé de rédiger un rapport dressant l’inventaire des bonnes pratiques et des difficultés auxquelles se heurte la transposition du droit de l’Union européenne en droit belge. Ces difficultés sont liées, d’une part, aux spécificités de chaque État membre et, d’autre part, à la structure institutionnelle de notre pays où les compétences sont soit exclusivement fédérales, soit exclusivement régionales ou communautaires, soit partagées entre les différents niveaux de pouvoir. La transposition du droit de l’Union européenne peut donc poser certains problèmes, voire entraîner quelques distorsions en termes d’application et, par conséquent, engendrer des difficultés particulières dans notre pays. La commission des Matières transversales – Compétences régionales a donc été chargée d’établir un rapport d’information. Je souligne au passage que l’intitulé des nouvelles commissions ne me semble pas très clair pour les personnes qui, en visitant notre site internet, découvrent donc qu’il existe des matières transversales – compétences régionales et des matières transversales – compétences communautaires. Heureusement, Madame la présidente, l’intitulé de la commission des Affaires institutionnelles, que vous présidez, est limpide, en comparaison. Par modestie, je n’évoquerai pas le Comité d’avis chargé des Questions européennes. (Sourires) Je tiens à souligner la grande qualité du travail effectué en commission et saluer particulièrement la participation d’Anne Lambelin qui ne peut être parmi nous aujourd’hui, puisqu’elle est en mission pour le Sénat. Elle m’a d’ailleurs demandé d’évoquer en son nom, Monsieur Vanackere, votre implication dans le travail de la commission que vous avez présidée, travail dont le fruit est cet important rapport. L’esquisse générale du cadre juridique et les données chiffrées reprises aux chapitres 2 et 3 du rapport nous éclairent tant sur le volume de la tâche de la commission que sur l’ampleur des défis qui découlent des recommandations. Bien des recommandations finales nous semblent judicieuses – par exemple, la recommandation générale selon laquelle le Sénat suggère que l’État fédéral et les entités fédérées s’imposent, après concertation au sein du Comité de concertation, des objectifs clairs. J’en citerai quelques‑uns : résorber le retard dans la transposition des directives, mettre fin aux transpositions incorrectes et clôturer les procédures d’infraction concernant ces directives ou encore éviter un retard dans la transposition de directives et éviter les transpositions incorrectes et les procédures d’infraction. La quinzième recommandation mérite d’être soulignée car elle préconise la mise en place d’un site internet pédagogique accessible aux citoyens et aux parties prenantes, afin de rendre les informations relatives à la transposition des directives compréhensibles pour tout le monde. En effet, l’Europe parle tellement souvent de l’implication citoyenne que cette recommandation devrait être particulièrement suivie. Je pense à une autre disposition, proposée par Anne Lambelin, qui consisterait à prévoir une formation permanente pour les eurocoordinateurs et les responsables de la transposition. Par contre, trois points ne nous semblent pas acceptables. Le premier – le plus important – concerne le refus d’associer les partenaires sociaux. Au PS – et ce n’est pas un scoop –, nous considérons que la concertation sociale est un élément fondamental de la vie politique et de la vie en société, de manière générale. On nous objectera sans doute que le texte fait référence à la société civile qui englobe, aux yeux de certains, les interlocuteurs sociaux. Notre point de vue est quelque peu différent. Les interlocuteurs sociaux, à travers l’ensemble des structures dans lesquelles ils sont représentés – une des plus représentatives étant, selon moi, le Conseil national du travail – sont parties prenantes des consultations qui nous paraissent nécessaires. On parle de consultations, de concertations, voire de négociations. Or, si 75 à 80% de nos législations nous viennent de l’Europe, la consultation des interlocuteurs sociaux est tout à fait fondamentale, à travers les dispositifs de nature économique, sociale, environnementale, et j’entends par là non seulement l’environnement à l’extérieur de l’entreprise mais aussi l’environnement à l’intérieur de celle‑ci en termes de protection des travailleurs. Malgré nos tentatives, la commission n’a pas accepté que les interlocuteurs sociaux fassent partie des structures devant être consultées, ce qui est pour nous rédhibitoire. Pourtant, ce matin à la RTBF, le patron de la Sonaca, Bernard Delvaux, a encore rappelé combien la consultation des partenaires sociaux est importante pour le bien vivre ensemble. Marianne Dony, professeur à l’ULB, s’est elle aussi montrée très critique vis‑à‑vis d’une des conclusions et recommandations de la commission relative au goldplating. J’y reviendrai. Par ailleurs, une des recommandations fait référence à la Commission communautaire commune (COCOM) de Bruxelles qui serait elle aussi concernée par des sanctions éventuelles. Or je constate en lisant le rapport que la COCOM n’a jamais été invitée à donner son avis sur la question. Enfin, j’en viens à la recommandation no 29 relative à la surréglementation, éloquemment appelée goldplating en anglais. La dénomination anglaise porte à croire, étant donné la valeur de l’or, que l’on accorde une valeur positive à la surréglementation. La recommandation prévoit que l’exposé des motifs d’un projet de loi, de décret ou d’ordonnance qui transpose une directive doit indiquer que ce projet pratique une surréglementation ou procède à une modification plus vaste que nécessaire, et en donner la motivation. Malheureusement, cette surréglementation n’est tolérée que de manière strictement exceptionnelle. Les textes normatifs européens impliquent pourtant toute une série de législations de nature sociale et il nous paraît normal de pouvoir instaurer des règles plus strictes à l’occasion de la transposition d’une directive européenne. Quand on voit comment de nombreux pays européens s’efforcent de mettre à mal la protection sociale, nous nous devons d’être particulièrement attentifs. La recommandation va même plus loin puisqu’elle exclut toute surréglementation qui entraînerait un retard dans l’application des directives, sans définir lequel. Compte tenu de l’absence de consultation des interlocuteurs sociaux et du caractère obligatoirement exceptionnel de la surréglementation, on comprendra aisément que nous ne pouvons marquer notre accord sur ces recommandations. Nombre d’autres pourraient recueillir notre adhésion. Cependant, on comprendra aisément que, dans une assemblée politique comme le Sénat, il n’est pas question que les points de vue politiques différents ne puissent pas s’exprimer parce qu’il faut favoriser une certaine forme de consensus. Je ne puis que souligner une fois encore la qualité du travail mais aussi l’implication de l’ensemble des membres de la commission, des rapporteurs et du président de la commission. Néanmoins, les trois points que je viens d’évoquer ne permettent pas à notre groupe d’adopter ces recommandations. Il votera dès lors contre. |
||||
De heer Andries Gryffroy (N‑VA). – Wij beklemtonen dat de EU‑regelgeving tijdig en correct in nationaal recht moet worden omgezet. Wij erkennen de problemen hieromtrent en vinden het belangrijk dat het omzettingsproces wordt verbeterd. De tijdige en correcte omzetting van de Europese en andere internationale wetgeving en regelgeving is in meerdere opzichten een belangrijke doelstelling. Ze garandeert de uniformiteit en de effectiviteit van de Europese wetgeving, zodat in alle lidstaten een gelijke wettelijke basis wordt gecreëerd. Tevens draagt een goede omzetting bij tot de geloofwaardigheid en de legitimiteit van de lidstaten zelf. Toch stellen we vast dat de implementatie vaak een probleem blijkt te zijn, ook al is er in nagenoeg alle lidstaten verbetering zichtbaar, onder andere dankzij alternatieve probleemoplossingsmechanismen. België blijkt evenwel steevast bij de slechtste leerlingen van de klas te horen. Ons land bevindt zich al enkele jaren bij de hekkensluiters. Uit de vele hoorzittingen hebben we enkele belangrijke elementen onthouden die de tijdige en correcte implementatie van de Europese regelgeving kunnen bevorderen en die terecht in het informatieverslag werden opgenomen. Om de implementatie te bespoedigen is er nood aan meer continuïteit in het omzettingsproces en dit vanaf de onderhandeling over de richtlijn. Verscheidene sprekers wijzen erop dat België te laat van start gaat met de identificatie van de overheden die belast zijn met de omzetting. Diezelfde overheden zitten echter niet altijd aan de Europese onderhandelingstafel. De personen die instaan voor de implementatie van de Europese regelgeving, moeten in een zo vroeg mogelijk stadium bij het dossier worden betrokken. Voor de Europese Commissie staat België in als eindverantwoordelijke voor de omzetting. Dat heeft tot gevolg dat wanneer één overheid in België te laat is met de omzetting van de richtlijn, er een inbreukdossier is. Zes voor onze partij belangrijke positieve aanbevelingen werden in het informatieverslag opgenomen. Ik zal ze kort opsommen. Ten eerste, de aanpassing van het samenwerkingsakkoord. Onder meer hierom hechten we veel belang aan een prioritaire herziening van het samenwerkingsakkoord over de vertegenwoordiging van België bij de EU. Het samenwerkingsakkoord inzake de coördinatie en de vertegenwoordiging in de EU dateert van de jaren 1990 en is dus niet aangepast aan de huidige reële situatie. Het dient grondig te worden aangepast aan de institutionele hervormingen in Europees en Belgisch verband en moet worden in lijn gebracht met de zesde staatshervorming en het Verdrag van Lissabon. Het is namelijk van belang dat de deelstaten reeds vroegtijdig betrokken worden bij het onderhandelen van de Europese regelgeving. Dat versnelt de implementatie ervan achteraf. De identificatie van de verantwoordelijke overheid moet dan ook al gebeuren bij de aanvang van de onderhandelingsfase. Wie bevoegd is voor het omzetten, moet mee aan de onderhandelingstafel zitten. De vaststelling dat de aanpassing van het samenwerkingsakkoord in het verleden moeizaam en slechts in zeer beperkte mate is gebeurd, moet ons ervan bewust maken dat dit in de toekomst niet meer het geval mag zijn. Daarom moet het samenwerkingsakkoord telkens na een wijziging van de bevoegdheidsverdeling tussen de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten, een nieuw Europees verdrag of een wijziging van de Grondwet of de bijzondere wetten binnen een redelijke termijn worden aangepast. Een tweede positieve aanbeveling is de verdeling van de aansprakelijkheid. Met de aanpassing van het samenwerkingsakkoord, zoals overigens ook bepaald in het federaal en het Vlaams regeerakkoord, is het nodig afspraken te maken over principes inzake de interne verdeling van de sancties opgelegd door het Hof van Justitie. We wijzen hierbij op het belang van het beginsel dat de entiteiten die verantwoordelijk zijn voor de laattijdige of foutieve implementatie van Europese regelgeving, de gevolgen ervan dragen. Een derde aanbeveling betreft de directe toegang voor regio’s tot het Hof van Justitie. Nu is er voor deelstaten met wetgevende bevoegdheid een te beperkte toegang tot het Hof van Justitie. Het begrip lidstaat in de zin van artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie slaat enkel op regeringsautoriteiten van de lidstaten. Daardoor wordt de regio met wetgevende bevoegdheid door het Hof van Justitie niet gelijkgesteld met een lidstaat. Regio’s met wetgevende bevoegdheid zouden bij voorkeur directe toegang moeten krijgen tot het Hof van Justitie, zodat de deelstaten als volwaardige partners van de Europese Unie kunnen gelden. Wij kunnen daarom akkoord gaan met aanbeveling 56, die erop wijst dat een deelstaat nauw betrokken moet worden bij een rechtszitting voor het Hof van Justitie, wanneer dat geding betrekking heeft op de bevoegdheden van de deelstaat. Een vierde aanbeveling behandelt het statuut van de eurocoördinator. Coördinatie en doorstroming van informatie zijn essentiële begrippen bij het behalen van een goede omzettingsscore. Het netwerk van eurocoördinatoren van alle federale en deelstaatadministraties neemt hier een sleutelpositie in. De eurocoördinatoren moeten meer worden betrokken bij de onderhandelingsfase. Vandaag starten de eurocoördinatoren de follow‑up van het dossier pas bij de publicatie van de Europese regelgeving in het Publicatieblad van de Europese Unie. Wanneer zij van bij de onderhandelingsfase betrokken worden, hebben zij meteen kennis van eventuele latere moeilijkheden voor de omzetting. Bovendien hebben de eurocoördinatoren geen specifiek statuut. Dat heeft gevolgen voor de kwaliteit van sommige coördinatoren en voor de correcte en tijdige omzetting van richtlijnen. Een statuut van de eurocoördinatoren wordt bij voorkeur door de onderhandelende overheden in een samenwerkingsakkoord uitgeschreven. Een vijfde aanbeveling betreft de prelegislatieve fase. Onze fractie wijst erop dat de wetgeving moet worden beïnvloed op het ogenblik waarop dat mogelijk is. Dat is tijdens de prelegislatieve fase. Wij maken vandaag te weinig voorbehoud bij de opmaak van Europese regelgeving. Op dat vlak is er nood aan een betere coördinatie. In het bijzonder bij technische dossiers is het zinvol om de bekommernissen tijdig duidelijk te maken tijdens de onderhandelingsfase. Dat leidt tot minder moeilijkheden achteraf tijdens de implementatiefase. Ten slotte wijzen we goldplating en wetswijzigingen die ruimer zijn dan nodig af. We moeten EU‑richtlijnen niet ruimer of strenger implementeren dan strikt noodzakelijk is. Indien goldplating dan toch wordt toegepast, is het raadzaam om daarvan uitdrukkelijk melding te maken in de memorie van toelichting en duidelijk te verantwoorden waarom goldplating noodzakelijk is. Er moet duidelijk worden aangegeven waarom de toepassing van goldplating geen belemmering vormt voor de tijdige omzetting. Hetzelfde geldt voor een ruimere wijziging van de wetgeving dan die welke noodzakelijk is voor de omzetting. |
M. Andries Gryffroy (N‑VA). – Nous insistons sur le fait que la réglementation de l’UE doit être transposée correctement et dans les délais impartis en droit national. Nous reconnaissons les problèmes en la matière, et il importe selon nous d’améliorer le processus de transposition. La transposition correcte et dans les délais de la législation européenne et d’autres législations internationales est à plusieurs égards un objectif important. Elle garantit l’uniformité et l’efficacité de la législation européenne, créant une base légale identique dans l’ensemble des États membres. En outre, une bonne transposition contribue à la crédibilité et à la légitimité des États membres eux‑mêmes. Nous constatons cependant que la mise en œuvre pose souvent problème, même si une amélioration est visible dans pratiquement tous les pays, entre autres grâce à des mécanismes alternatifs de résolution des problèmes. La Belgique reste invariablement parmi les plus mauvais élèves de la classe. Notre pays est lanterne rouge depuis quelques années. Nous avons retenu des nombreuses auditions quelques éléments importants qui peuvent favoriser la mise en œuvre correcte et dans les délais de la législation européenne ; ils ont été repris à juste titre dans le rapport d’information. Pour accélérer la mise en œuvre, une plus grande continuité est nécessaire dans le processus de transposition, et cela dès les négociations relatives à la directive. Plusieurs orateurs soulignent que la Belgique tarde trop à identifier les autorités chargées de la transposition. Mais ces mêmes autorités ne siègent pas toujours à la table des négociations européennes. Les personnes chargées d’appliquer la législation européenne doivent être impliquées dans le dossier au stade le plus précoce possible. Pour la Commission européenne, la Belgique est le responsable final de la transposition. Cela a pour conséquence que, lorsqu’une autorité belge tarde à transposer la directive, un dossier d’infraction est ouvert. Six recommandations positives, importantes à nos yeux, ont été reprises dans le rapport d’information. Premièrement, l’adaptation de l’accord de coopération. Nous attachons une grande importance à une révision prioritaire de l’accord de coopération sur la représentation de la Belgique à l’UE. L’accord de coopération relatif à la coordination et à la représentation à l’UE date des années 90 et n’est donc pas adapté à la situation d’aujourd’hui. Il doit être revu en profondeur et adapté aux réformes institutionnelles dans le cadre européen et belge, et mis en conformité avec la sixième réforme de l’État et le Traité de Lisbonne. Il importe en effet que les entités fédérées soient précocement associées aux négociations sur la réglementation européenne. Cela accélère la mise en œuvre après coup. L’autorité responsable doit dès lors être identifiée dès le début de la phase de négociation. Toute personne compétente pour la transposition doit siéger à la table des négociations. Par le passé, l’accord de coopération a été adapté avec difficulté et uniquement dans une mesure très limitée ; cela ne peut plus être le cas à l’avenir. Il doit être adapté dans un délai raisonnable après chaque modification de la répartition des compétences entre l’État, les Communautés et les Régions, chaque nouveau traité européen ou chaque modification de la Constitution ou des lois spéciales. Une deuxième recommandation positive est la répartition de la responsabilité. Comme cela est d’ailleurs aussi précisé dans l’accord de gouvernement fédéral et dans l’accord de gouvernement flamand, l’adaptation de l’accord de coopération nécessite des accords sur des principes concernant la répartition en interne des sanctions infligées par la Cour de justice. Nous soulignons à cet égard l’importance du principe selon lequel les entités responsables de la mise en œuvre tardive ou erronée de la législation européenne en assument les conséquences. Une troisième recommandation concerne l’accès direct des Régions à la Cour de justice. Pour des entités qui ont une compétence législative, l’accès à cette cour est trop limité. Le concept d’État membre au sens de l’article 263 du Traité sur le fonctionnement de l’Union européenne concerne uniquement les autorités gouvernementales des États membres. Pour cette raison, la Cour de justice n’assimile pas la Région qui a une compétence législative à un État membre. Les Régions dotées d’une compétence législative devraient de préférence avoir un accès direct à la Cour de justice de sorte que les entités fédérées puissent valoir comme partenaires à part entière de l’Union européenne. C’est pourquoi nous pouvons adhérer à la recommandation 56 qui dispose qu’une entité fédérée doit être étroitement associée à une action devant la Cour de justice lorsque l’action en question porte sur les compétences de l’entité fédérée. Une quatrième recommandation traite du statut de l’eurocoordinateur. La coordination et la circulation de l’information sont des concepts essentiels pour obtenir de bons résultats en matière de transposition. Le réseau d’eurocoordinateurs de l’ensemble des administrations fédérales et des entités fédérées occupe ici une position clé. Les eurocoordinateurs doivent être davantage associés à la phase de négociation. Aujourd’hui ils n’entament le suivi du dossier qu’après la publication de la réglementation européenne dans le Journal officiel de l’Union européenne. S’ils étaient associés à la phase de négociation, ils auraient immédiatement connaissance de difficultés qui risqueraient d’apparaître lors de la transposition. En outre, les eurocoordinateurs n’ayant pas de statut spécifique, il y a des conséquences sur la qualité de certains d’entre eux et sur la transposition correcte et dans les délais impartis des directives. Ce statut devrait faire l’objet d’un accord de coopération. Une cinquième recommandation concerne la phase prélégislative. Notre groupe souligne qu’il faut influencer la teneur de la législation au moment où cela est possible, c’est‑à‑dire dans la phase prélégislative. Nous faisons aujourd’hui trop peu de réserve lors de l’élaboration de la réglementation européenne. Une meilleure coordination est nécessaire dans ce domaine. Il est judicieux, en particulier dans des dossiers techniques, de faire part à temps de ses préoccupations durant la phase de négociation. Ainsi, il y aura moins de difficultés après coup pendant la phase de mise en œuvre. Enfin, nous rejetons le goldplating et une modification plus étendue que nécessaire de la législation. Nous ne pouvons pas appliquer les directives de l’UE plus largement ou plus rigoureusement que strictement nécessaire. Si l’on recourt quand même au goldplating, il est conseillé de le mentionner expressément dans l’exposé des motifs et de justifier clairement pourquoi le goldplating est nécessaire. Il faut préciser pourquoi le recourt au goldplating ne nuit en rien à la transposition dans les délais. Il en va de même pour une modification de la législation plus large que ce que nécessite la transposition. |
||||
De heer Bert Anciaux (sp.a). – Collega Gryffroy, de Vlaamse Gemeenschap, en zeker uw partij, wenst de volheid van bevoegdheid uit te oefenen. Ik begrijp dan ook niet waarom het u angst inboezemt als de Vlaamse overheid, of welke andere overheid dan ook, verder durft te gaan dan wat Europa oplegt. Dat is toch een uiting van autonomie, van het volwaardig gebruik van bevoegdheden? Hoe kunt u dat met elkaar rijmen? |
M. Bert Anciaux (sp.a). – Monsieur Gryffroy, la Communauté flamande, et certainement votre parti, souhaitent exercer la plénitude de compétences. Dès lors je ne comprends pas pourquoi vous craignez que l’autorité flamande, ou une autorité quelconque, ose aller plus loin que ce que l’Europe impose. C’est quand même une expression d’autonomie, du plein exercice de ses compétences ? Comment pouvez‑vous concilier les deux points de vue ? |
||||
De heer Andries Gryffroy (N‑VA). – We mogen dit niet gebruiken als een drogreden. Als Europa bijvoorbeeld een bepaalde norm oplegt inzake uitstoot, hoeven wij niet direct te besluiten dat de normen inzake uitstoot nog strenger moeten zijn, tenzij dat verantwoord is en het de omzetting niet vertraagt. In het verleden is het vaak gebeurd dat men naar aanleiding van richtlijn nummer A uit Europa, ook richtlijn B en C bij de zaak probeert te betrekken. Dat kan niet. Men moet zich eerst richten op A, om daarna, in de volle autonomie waarvan de heer Anciaux sprak, te beslissen om B en C apart te behandelen. De timing van de EU‑richtlijn mag daardoor niet in het gedrang komen. Ik besluit. Deze aanbevelingen sluiten nauw aan bij het federale regeerakkoord, waarin staat dat er geen goldplating zal plaatsvinden bij de omzetting van Europese richtlijnen, tenzij een afwijking van het minimum opgelegd door de richtlijn onze internationale concurrentiepositie kan verbeteren zonder de omzettingsprocedure significant te verlengen. (Applaus) |
M. Andries Gryffroy (N‑VA). – C’est un raisonnement spécieux que nous ne pouvons suivre. Si, par exemple, l’Europe impose une norme déterminée en matière d’émissions, nous ne devons pas d’emblée décider que les normes dans ce domaine doivent être encore plus sévères, sauf si cela se justifie et ne ralentit pas la transposition. Par le passé, il est souvent arrivé qu’à l’occasion de la transposition d’une directive européenne A, on essaie d’y adjoindre les directives B et C. Cela ne va pas. On doit d’abord se concentrer sur la directive A et ensuite décider, en toute autonomie comme M. Anciaux l’a dit, de traiter les directives B et C séparément. Le respect du délai de transposition de la directive européenne ne peut être menacé. Je conclus. Ces recommandations sont conformes à l’accord de gouvernement fédéral, lequel dispose qu’il n’y aura pas de goldplating lors de la transposition des directives européennes, sauf si en surenchérissant sur le minimum imposé par la directive, nous pouvons améliorer notre position concurrentielle internationale sans allonger significativement la procédure de transposition. |
||||
De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Zoals collega Gryffroy reeds zei, staan er een hele reeks interessante en ook wel goede aanbevelingen in dit informatieverslag. Toch zijn er ook punten waar wij het als fractie moeilijk mee hebben. Ik heb dat ook reeds in de commissie gezegd. Wij zijn van mening dat sommige aanbevelingen vertragend kunnen werken, en op die manier het tegenovergestelde effect zullen hebben van wat we met deze aanbevelingen willen bereiken. Sommige aanbevelingen vinden we minder nuttig, en sommige vinden we tegenstrijdig. Zo wordt er in aanbeveling 13 gesproken over een administratie die verantwoordelijk is voor de technische uitwerking en de gebruiksvriendelijkheid van een gegevensbank. Volgens het eerste ontwerp van aanbeveling zou de FOD Buitenlandse Zaken daarin een bepaalde bevoegdheid krijgen. Wij hebben op deze aanbeveling een amendement ingediend omdat wij vonden dat het niet aan ons, maar aan de wetgever was om later te bepalen wie die taak moet uitvoeren. Wij waren van mening, en de commissie was het daarmee eens, dat het een administratie moet zijn die de gegevensbank beheert en dus verantwoordelijk is voor de technische aspecten. Dat amendement heeft inderdaad tot doel gehad de rol van de FOD Buitenlandse Zaken niet vast te stellen en de verantwoordelijkheid in dat verband open te laten. Tegelijkertijd hebben wij vermeld dat er concrete afspraken kunnen worden gemaakt over die gegevensbank en over de verantwoordelijkheid ervoor van de deelstaten zelf, uiteraard in overleg met de federale overheid. Volgens ons was het niet nuttig om de FOD Buitenlandse Zaken reeds als verantwoordelijke aan te wijzen. Ik stel vast dat ons amendement inderdaad werd overgenomen in aanbeveling 13. Ik zie wel tegenstrijdigheden. In aanbeveling 20 wordt er wel nog gesproken over een coördinerende rol van de FOD Buitenlandse Zaken. Daarbij zou die federale overheidsdienst moeten instaan voor het uitwerken van een verwittigingsmechanisme wanneer het einde van de omzettingstermijn in zicht komt. Het is echter onduidelijk waarom die rol aan de FOD Buitenlandse Zaken moet toekomen. Dit kan erop wijzen dat er opnieuw een bepaalde hiërarchie wordt ingebouwd, waarbij er een nieuwe taak wordt voorgesteld voor de FOD Buitenlandse Zaken. Die taak kan evengoed door andere diensten of administraties op het niveau van de deelstaten worden uitgevoerd, in het bijzonder door het departement Internationaal Vlaanderen voor wat het Vlaamse niveau betreft. Bovendien bestaat er zoiets als Eurtransbel, dat reeds een alarmfunctie bevat waarmee automatisch verwittigingen kunnen worden uitgestuurd. Wij stellen evenwel vast dat tussen aanbeveling 13 en aanbeveling 20 uiteindelijk een tegenstrijdigheid is ontstaan. Men laat de deelstaten niet de vrijheid om dit op een andere manier in te vullen, maar men wil die opdracht opnieuw aan de FOD Buitenlandse Zaken toewijzen, ondanks het bestaan van Eurtransbel op Europees niveau. Als tweede punt vormt aanbeveling 28 een struikelblok. Ik zal deze aanbeveling kort citeren, in de hoop dat er nog een oplossing voor kan worden gevonden. “De Senaat beveelt aan dat, indien een richtlijn aangelegenheden regelt die behoren tot de bevoegdheid van twee of meer entiteiten en de richtlijn enige beleidsvrijheid toekent aan de omzetter, de betrokken omzettende overheden in België hierover tijdig met elkaar overleg plegen en nagaan of eventuele verschillen in de omzetting geen ongewenste effecten tot gevolg kunnen hebben. De Senaat kan hierin een coördinerende rol vervullen.” Volgens ons wordt daarmee een nieuwe rol toegekend aan onze instelling. Een uitbreiding van de bevoegdheden van de Senaat ligt voor ons gevoelig. Dit lijkt ons geen goede zaak. Wij vragen ons ook af of dit absoluut nodig is. In de verschillende hoorzittingen hebben wij immers telkens vernomen dat de problematiek van de omzetting zich niet situeert op het wetgevende vlak – er zijn met andere woorden geen problemen op het vlak van de Kamer, de Senaat, het Vlaams of Waals parlement, enzovoort – maar op het niveau van de coördinatie tussen de verschillende federale overheidsdiensten. Een omzetting wordt voorbereid door verschillende overheidsdiensten en wordt vervolgens voorbereid door een regering: de federale regering uiteraard en – wanneer het gaat om een gedeelde bevoegdheid – in overleg met een deelstaatregering. Daar schuilt precies het probleem. Op dat niveau ontstaat er geregeld een probleem bij de omzetting. Het probleem situeert zich dus veeleer bij het uitvoerend orgaan. Dan stel ik mij oprecht de vraag hoe de Senaat daarin een coördinerende rol kan spelen. Op welke manier kan een instelling – een wetgevend en adviserend orgaan – effectief bemiddelen bij problemen en de coördinatie op zich nemen? Ik denk dat dit geen goede zaak is. Andere organen zijn daar beter voor geplaatst. Ik denk aan het Overlegcomité, dat een coördinerende rol op zich moet nemen. Interministeriële conferenties kunnen dat ook doen. Het zijn dus de regeringen die onderling moeten coördineren en bepalen welke afspraken zij maken om tot een vlottere en efficiëntere omzetting te komen. Wij denken niet dat men een conflict of een probleem bij de omzetting op die manier kan onttrekken aan de uitvoerende organen, en dat men aan de Senaat als wetgevend orgaan een bepaalde bevoegdheid kan geven om coördinerend op te treden bij een conflict. Dat zal niet werken. Ik durf dat te garanderen, dat mag in het verslag staan. Er is daarover wel een debat geweest, maar ik heb niet altijd de juiste argumenten gehoord voor het toekennen van een coördinerende rol aan de Senaat. U kent ook ons standpunt over deze assemblee. Als Vlaams‑nationale partij zijn wij geen voorstander van het toewijzen van bijkomende opdrachten aan de Senaat. Wij hebben daar rationele argumenten voor: het zou beter zijn dit te regelen op een ander niveau, met name tussen de regeringen onderling. Ten slotte merken wij op dat er in aanbeveling 14 wordt voorgesteld om ook het maatschappelijk middenveld bij de omzetting te betrekken. Ik zei al dat er moeilijkheden en vertragingen bestaan, maar als wij het maatschappelijk middenveld op een proactieve manier gaan betrekken in het omzettingsproces, vrezen wij dat dit de omzetting van de EU‑regelgeving niet zal vereenvoudigen, maar bemoeilijken en vertragen. We zouden dus het tegenovergestelde bereiken van wat wij met onze aanbevelingen willen doen, met name een efficiënte, goede en snelle omzetting van de EU‑regelgeving. Tijdens de hoorzittingen heeft geen enkele spreker trouwens gepleit voor het betrekken van het maatschappelijk middenveld. Ik ben absoluut geen tegenstander van het maatschappelijk middenveld, maar dat middenveld betrekken bij de omzetting zou leiden tot vertragingen. Wij zouden op die manier het tegenovergestelde bereiken van wat wij willen doen. Er staan een hele reeks goede aanbevelingen in het verslag, die uitvoerig toegelicht zijn door verschillende collega’s, onder wie de heer Gryffroy. Er staan echter ook aanbevelingen in die voor ons een struikelblok vormen. Ik luister nog graag naar de argumenten van onze collega’s. |
M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Comme M. Gryffroy l’a dit, ce rapport d’information contient toute une série de recommandations à la fois bonnes et intéressantes. Certains points posent néanmoins problème à notre groupe. Je l’ai déjà dit en commission. Nous estimons que certaines recommandations peuvent avoir un effet retardateur et ainsi produire l’effet contraire à l’objectif poursuivi. Nous trouvons que certaines recommandations sont moins utiles, et d’autres contradictoires. Ainsi, la recommandation 13 parle d’une administration responsable de la mise en œuvre technique et de la convivialité d’une banque de données. Le premier projet de recommandation confiait des compétences en la matière au SPF Affaires étrangère. Nous avons déposé un amendement à cette recommandation parce que nous trouvions qu’il revient au législateur de déterminer qui doit réaliser cette tâche. Nous avons estimé, et la commission partageait notre avis, que c’est une administration qui doit gérer la banque de données et donc être responsable des aspects techniques. Cet amendement visait en effet à ne pas figer le rôle du SPF Affaires étrangères et à laisser la question de la responsabilité dans ce domaine ouverte. En même temps, nous avons indiqué que des accords concrets peuvent être conclus sur cette banque de données et sur la responsabilité des entités fédérées elles‑mêmes, bien entendu en concertation avec l’autorité fédérale. Selon nous, il n’était pas utile de déjà désigner le SPF Affaires étrangères comme responsable. Je constate que notre amendement a été repris dans la recommandation 13. Mais je vois des contradictions. Dans la recommandation 20, on parle encore d’un rôle de coordination du SPF Affaires étrangères. Ce service public fédéral serait chargé de l’élaboration d’un mécanisme d’avertissement lorsque la fin du délai de transposition approche. Mais il n’est pas précisé pourquoi ce rôle doit revenir au SPF Affaires étrangères. Cela peut indiquer qu’une certaine hiérarchie est de nouveau introduite grâce à laquelle une nouvelle tâche est proposée au SPF Affaires étrangères. Cette tâche peut aussi bien être exécutée par d’autres services ou administrations au niveau des entités fédérées, en particulier par le département International Vlaanderen pour ce qui concerne le niveau flamand. En outre, il est déjà possible d’envoyer des avertissements automatiques via Eurtransbel. Nous constatons pourtant une contradiction entre les recommandations 13 et 20. On ne laisse pas aux entités fédérées la liberté de remplir ce rôle à leur manière mais on veut de nouveau confier cette mission au SPF Affaires étrangères malgré l’existence d’Eurtransbel au niveau européen. La recommandation 28 constitue aussi une pierre d’achoppement. Je la cite brièvement dans l’espoir qu’une solution puisse être trouvée. « Lorsqu’une directive porte sur des matières qui relèvent de la compétence de deux entités ou plus et que la directive donne une certaine marge de manœuvre à l’instance à laquelle incombe la transposition, le Sénat recommande que les niveaux de pouvoir concernés se concertent en temps voulu à ce sujet et vérifient si d’éventuelles différences de transposition ne risquent pas d’avoir des conséquences indésirables. Le Sénat peut jouer un rôle de coordination à cet égard ». Selon nous, un nouveau rôle est ainsi attribué à notre institution. Un élargissement des compétences du Sénat est pour nous un point sensible. Cela ne nous semble pas être une bonne chose. Nous nous demandons si c’est absolument nécessaire. Les diverses auditions nous ont en effet chaque fois appris que la problématique de la transposition ne se situe pas au niveau législatif – en d’autres termes il n’y a pas de problème au niveau de la Chambre, du Sénat, du Parlement flamand ou wallon, etc. – mais au niveau de la coordination entre les divers services publics fédéraux. Une transposition est préparée par différents services publics fédéraux et ensuite par un gouvernement : le gouvernement fédéral bien entendu et – lorsqu’il s’agit d’une compétence partagée – en concertation avec le gouvernement d’une entité fédérée. C’est précisément là que se trouve le problème. La transposition pose régulièrement problème à ce niveau. C’est donc plutôt l’organe exécutif qui est en cause. Je me demande donc comment le Sénat pourrait jouer un rôle de coordination dans ce domaine. De quelle manière une institution – organe législatif et consultatif – peut‑elle réellement jouer un rôle de médiation et de coordination ? D’autres organes, comme le Comité de concertation ou les conférences interministérielles, me semblent mieux placés pour le faire. Ce sont les gouvernements qui doivent convenir de la manière d’assurer une transposition plus rapide et plus efficace. Nous ne pensons pas que l’on puisse dessaisir de la sorte des organes exécutifs d’un conflit ou problème de transposition et habiliter le Sénat, un organe législatif, à jouer un rôle de coordination en cas de conflit. Je suis convaincu que ce système ne fonctionnera pas. Si cette question a fait l’objet d’un débat, je n’ai pas toujours entendu des arguments valables justifiant l’attribution d’un rôle de coordination au Sénat. Vous connaissez par ailleurs notre point de vue sur cette assemblée. Nous ne sommes pas favorables à l’attribution de missions supplémentaires au Sénat et nous avançons des arguments rationnels : il serait préférable que le problème se règle entre les gouvernements. Enfin, nous constatons que la recommandation 14 propose d’associer la société civile à la procédure de transposition. Si la société civile y est associée de manière proactive, la procédure de transposition, qui est déjà difficile et lente, sera encore davantage compliquée et ralentie. C’est le contraire de l’effet recherché. Durant les auditions, aucun orateur n’a d’ailleurs plaidé en faveur d’une participation de la société civile. Le rapport contient bon nombre de bonnes recommandations qui ont été explicitées en détail par différents collègues, dont M. Gryffroy. Mais il contient aussi des recommandations que nous jugeons rédhibitoires. Je suis cependant prêt à écouter les arguments de nos collègues. |
||||
Mevrouw Petra De Sutter (Groen). – Twee derde van onze wetgeving komt uit Europa: richtlijnen over zuiver water, gezonde voeding, gezondheidszorg, veiligheid. Die richtlijnen zijn voor ons zeer belangrijk en hebben een enorme impact. Tot nu toe hebben we steken laten vallen in de omzetting van die Europese richtlijnen in Belgisch recht. We hebben er nooit echt van wakker gelegen om ze beter en sneller om te zetten. We behoorden tot de minder goede leerlingen van de klas, en tijdens de hoorzittingen met de experts konden we vernemen wat de oorzaken waren. De aanbevelingen in het verslag dat we vandaag bespreken, zullen dit verhelpen. Als we alle 61 concrete aanbevelingen effectief kunnen implementeren, zal de omzetting van de EU‑richtlijnen in Belgisch recht hopelijk van een leien dakje lopen en kunnen we ook één van de betere leerlingen van de klas worden. Er is echter een belangrijke voorwaarde. We hebben uit de vorige uiteenzettingen begrepen dat niet iedereen dit verslag zal steunen. De stemming in de commissie heeft bij ons de indruk nagelaten dat hier communautaire spelletjes worden gespeeld. Als regeringspartij wil de N‑VA dat het regeerakkoord verwezenlijkt wordt. Dat betekent dat goldplating moet worden vermeden, want als we verder gaan dan wat Europa ons oplegt, zou dat eventueel vertragend kunnen werken. Die argumenten hebben we begrepen, al was het niet ons standpunt. Wij vinden immers dat goldplating ook een positief effect kan hebben. Een tweede punt dat de N‑VA belangrijk vond, is dat sancties op het juiste niveau verdeeld worden, met andere woorden, dat iedereen verantwoordelijk moet zijn voor zijn eigen fouten: eigen schuld, dikke bult. Die twee doelstellingen zouden in het omzettingsproces inderdaad kunnen leiden tot vertraging, in de commissie is evenwel tot uiting gekomen dat we sneller willen werken … |
Mme Petra De Sutter (Groen). – Les deux tiers de notre législation viennent de l’Europe, qu’il s’agisse de directives sur l’épuration des eaux ou sur la protection de la chaîne alimentaire ou encore sur la sécurité. Ces directives sont très importantes pour nous et ont des conséquences considérables. Jusqu’à présent, nous n’avons pas été très performants dans la transposition de ces directives européennes en droit belge et ne nous sommes jamais vraiment souciés d’améliorer et accélérer la transposition. Nous faisons partie des mauvais élèves de la classe et les experts auditionnés nous en ont expliqué les raisons. Les recommandations contenues dans le rapport que nous examinons aujourd’hui remédieront à la situation. Si les 61 recommandations concrètes sont réellement mises en œuvre, la transposition des directives européennes en droit belge se fera aisément et nous pourrons devenir l’un des meilleurs élèves de la classe. Mais il faut pour cela remplir une condition importante. Nous n’approuverons pas tous le présent rapport. Le vote en commission nous a donné l’impression que certains jouaient de petits jeux communautaires. La N‑VA, membre du gouvernement, souhaite exécuter l’accord de gouvernement. Selon elle, il faut donc éviter le goldplating car si nous allons plus loin que ce que l’Europe nous impose, cela pourrait ralentir le processus. Nous comprenons ces arguments même si notre point de vue est différent. Nous estimons en effet que le goldplating peut aussi avoir un effet positif. La N‑VA accorde en outre de l’importance à une répartition des sanctions au bon niveau, estimant que chacun doit assumer les conséquences de ses erreurs. Certes, ces deux objectifs pourraient ralentir le processus de transposition mais, en commission, il a été dit que nous voulions agir plus rapidement… |
||||
De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Mevrouw De Sutter haalt het principe “eigen schuld, dikke bult” aan. Dat zou men ook positiever kunnen omschrijven als: “de vervuiler betaalt”. Mevrouw De Sutter zal dat principe ook wel kennen. Het komt erop neer dat degene die aansprakelijk is, ook moet opdraaien voor de kosten. Ik denk dat haar partij daar ook achter staat. |
M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Mme De Sutter rappelle le principe selon lequel chacun doit assumer les conséquences de ses erreurs. On pourrait également dire « pollueur payeur », principe que Mme De Sutter connaît certainement et que son parti défend. |
||||
Mevrouw Petra De Sutter (Groen). – Mijnheer Vanlouwe heeft het vervolg van mijn uiteenzetting nog niet gehoord. Ik wou erop wijzen dat dit twee belangrijke elementen zijn in de argumentatie van de N‑VA om de omzetting te kunnen versnellen. Daarom vinden wij het bijzonder eigenaardig dat de N‑VA het verslag niet zal steunen. Wij denken dat dit ook tot vertraging kan leiden. De implementatie van de 61 aanbevelingen heeft net tot doel om, met de steun van iedereen hier aanwezig, de omzetting te versnellen. Wij zien dus een tegenstrijdigheid in het standpunt dat de heer Vanlouwe heeft verdedigd. Hij zegt immers dat hij op Europees niveau het voortouw wil nemen voor een betere regelgeving. In deze assemblee wil hij dat echter niet doen. Wij noemen dit geen samenwerkingsfederalisme, maar tegenwerkingsfederalisme. Aan de andere kant staat de PS. Het verwonderde ons bij de stemming in de commissie dat de heer Mahoux een aantal argumenten aanhaalde, die hij hier zonet nog heeft herhaald, om tegen dit verslag te stemmen. Die argumenten lijken ons niet substantieel zwaar genoeg. Wij denken dat dit een bijna automatische reflex is om niet constructief mee te werken aan … |
Mme Petra De Sutter (Groen). – M. Vanlouwe n’a pas encore entendu la suite de mon intervention. J’allais indiquer que ces deux éléments sont importants dans l’argumentation de la N‑VA en faveur d’une accélération de la transposition. C’est pourquoi nous trouvons étrange que la N‑VA ne soutienne pas le rapport. Son comportement peut lui aussi être source de retard. La mise en œuvre des 61 recommandations vise précisément à accélérer la transposition, avec le soutien de chacun de nous. Nous voyons donc une contradiction dans la position de M. Vanlouwe : il veut prendre l’initiative d’améliorer la réglementation au niveau européen mais pas ici, dans cette assemblée. Ce n’est, selon nous, pas faire preuve d’un fédéralisme de coopération mais d’un fédéralisme d’opposition. Puis il y a le PS. Nous avons été surpris lors du vote en commission d’entendre M. Mahoux avancer des arguments contre l’adoption du rapport. Ces arguments ne nous paraissent pas faire le poids. Nous pensons qu’il s’agit plutôt d’un réflexe quasi automatique à ne pas collaborer de manière constructive… |
||||
De heer Philippe Mahoux (PS). – Mevrouw, ik weet dat u bijzonder gevoelig bent voor de problematiek op het vlak van gezondheid en milieu. Dat zijn overigens heel belangrijke onderwerpen voor uw partij. Over het algemeen kan men niet zeggen dat er bij richtlijnen waarover door 28 landen moet worden beslist, sprake kan zijn van strengere normen. Men is eerder geneigd minimumnormen te creëren die de grootste gemene deler zijn van de wetgeving van de lidstaten. Die normen kunnen soepeler zijn dan die in ons land. Ik zou niet willen dat regeringen die uw bijzondere gevoeligheid niet delen Europese minimumnormen eisen om onze normen te verlagen … |
M. Philippe Mahoux (PS). – Madame, je vous sais extrêmement sensible aux problèmes de santé et d’environnement. Ce sont du reste des sujets très importants pour le groupe auquel vous appartenez. De manière générale, sur le plan européen, on ne peut pas dire que les législations prises à 28 tendent à établir des normes renforcées. Elles auraient plutôt tendance à créer des normes minimales, représentant le plus grand commun dénominateur des législations des pays membres. Ces normes peuvent être inférieures à celles de notre pays. Je ne voudrais pas que des gouvernements qui ne partagent pas votre sensibilité particulière se réclament des normes européennes minimales pour revoir à la baisse nos normes… |
||||
Mevrouw Petra De Sutter (Groen). – Wij vinden dat argument even belangrijk als de heer Mahoux. Wij zijn echter van mening dat het niet zwaar genoeg doorweegt om het informatieverslag in zijn geheel af te keuren. Dat is mijn punt. Het feit dat zowel de N‑VA als de PS met een onthouding en een tegenstem het informatieverslag niet hebben goedgekeurd doet bij ons het vermoeden ontstaan dat een allicht niet‑gewilde alliantie ontstaat … |
Mme Petra De Sutter (Groen). – Nous accordons autant d’importance à cet argument que M. Mahoux mais nous pensons qu’il n’a pas assez de poids pour justifier un rejet de l’ensemble du rapport. Le fait que tant la N‑VA que le PS n’approuvent pas le rapport d’information nous amène à soupçonner l’apparition d’une alliance peut‑être non voulue… |
||||
De heer Philippe Mahoux (PS). – U zou er zich met dezelfde heftigheid tegen moeten verzetten als wij, mevrouw De Sutter. |
M. Philippe Mahoux (PS). – Madame De Sutter, vous devriez dénoncer avec la même virulence ce que nous dénonçons dans ce rapport ! |
||||
Mevrouw Petra De Sutter (Groen). – Door het informatieverslag goed te keuren, wil onze fractie aantonen dat het beter is om oprecht en inhoudelijk samen te werken eerder dan om politieke redenen andere conclusies te trekken. Ecolo en Groen werken al jaren samen, vanuit de oppositie en over de taalgrenzen heen, omdat wij absoluut geloven in het samenwerkingsfederalisme dat mensen niet tegen elkaar opzet, maar met elkaar in verbinding brengt. (Applaus) Dat brengt me terug bij de inhoud van het informatieverslag. Als groene oppositie hebben wij goed naar de experts geluisterd. We menen dan ook dat we met de aanbevelingen een stap in de goede richting zullen zetten naar een snellere en efficiëntere omzetting van het EU‑recht. Dat verwachten de burgers van ons en die verantwoordelijkheid dragen wij als senatoren. Om die reden steunen wij het informatieverslag en danken alvast degenen die constructief aan het verslag hebben meegewerkt. De groenen hebben in de aanbevelingen de volgende belangrijke punten aangebracht en mee ingeschreven. We hebben geijverd voor een grotere participatie van parlementen, burgers en middenveldorganisaties. Het middenveld, de société civile, omvat heel wat betrokken actoren. Het consulteren van dat middenveld houdt volgens ook niet het risico in dat de omzetting verdere vertraging zal oplopen. Mocht dat zo zijn, dan moet daartegen worden opgetreden, want dat kan niet. Hoe dan ook, het argument van een mogelijke vertraging is niet afdoende om dit zeer belangrijke democratische principe op de helling te zetten. Ook vinden we het belangrijk dat we de lat hoog blijven leggen, ook voor de omzetting van richtlijnen met betrekking tot milieu en gezondheidszorg. We zijn dan ook te vinden voor goldplating als het een meerwaarde inhoudt. De discussie in de commissie ging echter over het gebruik van de woorden justifier, motiver, expliquer of welk synoniem dan ook. Ook dat is in onze ogen geen valabel argument om het hele informatieverslag af te keuren. Een derde belangrijke punt is dat iedereen wordt betrokken om het Europese bewustzijn te verhogen. We hebben de term Europe mainstreaming naar voren geschoven. Op alle beleidsdomeinen, in alle parlementaire commissies moeten we steeds een Europese reflex hebben. Met een goede coördinatie en een structurele evaluatie moeten we dat kunnen realiseren. Het verheugt ons dat de informatie en de data voortaan beter online toegankelijk zullen worden gemaakt en op een pedagogische manier in een vademecum zullen worden vertaald. Als dit informatieverslag wordt goedgekeurd en geïmplementeerd, dan zal een betere, transparante doorstroming aan informatie leiden tot meer samenwerking en tot een efficiënter bestuur op het daartoe geëigende niveau. Dat alles moet voor ons conform de logica van het samenwerkingsfederalisme worden vastgelegd in het samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten. Ook met betrekking tot de verdeling van sancties in geval van inbreuk had men in het rapport meer aanbevelingen kunnen formuleren. Een objectief arbitragecollege had kunnen beslissen over de verdeling van de sancties tussen de Gewesten of Gemeenschappen, maar hierover was de meerderheid helaas verdeeld. Dit is een gemiste kans om het samenwerkingsfederalisme in de praktijk om te zetten, zonder dat verschillende regeringen elkaar voortdurend beschuldigen. Mijn conclusie van de werkzaamheden in de commissie bij het tot stand komen van dit rapport is duidelijk. Als we willen dat dit informatieverslag geen dode letter blijft en de omzetting van EU‑richtlijnen vlotter verloopt, zullen enkele partijen moeten afstappen van hun blokkeringsprincipes en leren samenwerken, anders zou het regeerakkoord op het vlak van de omzetting van het EU‑recht wel eens dode letter kunnen blijven. De implementatie van de aanbevelingen zal uitwijzen of degenen die hebben meegewerkt aan het rapport het ook echt menen. Als we allemaal een tandje bijsteken, worden we eindelijk misschien een goede leerling en zal twee derde van de Europese wetgeving sneller en beter worden omgezet in Belgisch recht. Speel dus geen spelletjes meer. Wie voorstander is van een efficiënte omzetting van Europese richtlijnen in Belgisch recht, moet dit rapport goedkeuren. Zo zullen we vooruitgang boeken. Daar zijn we verantwoordelijkheid voor en dat is wat ons land van ons verwacht. |
Mme Petra De Sutter (Groen). – En votant en faveur du rapport d’information, notre groupe entend démontrer qu’il préfère collaborer honnêtement sur le fond que tirer d’autres conclusions pour des mobiles politiques. Ecolo et Groen apportent leur collaboration depuis des années, dans l’opposition, par‑delà les frontières linguistiques car nous avons une foi absolue dans le fédéralisme de coopération qui ne dresse pas les gens les uns contre les autres mais qui les relie les uns aux autres. (Applaudissements) Cela me ramène au contenu du rapport d’information. Nous avons écouté les experts avec attention. Nous pensons donc que les recommandations sont un pas dans la bonne direction, vers une transposition plus rapide et plus efficace du droit de l’Union européenne. C’est ce que les citoyens attendent de nous et c’est notre responsabilité de sénateurs. C’est pourquoi nous soutenons le rapport d’information et nous remercions d’ores et déjà tous ceux qui y ont contribué de manière constructive. L’apport des écologistes aux recommandations est le suivant. Nous avons réclamé une plus grande participation des parlements, des citoyens et de la société civile. Cette dernière englobe de très nombreux acteurs concernés. Selon nous, la consultation de la société civile ne risque pas de ralentir la transposition. Si tel était le cas, il faudrait prendre des mesures. Quoi qu’il en soit, un possible ralentissement n’est pas un argument suffisant pour remettre en question ce principe démocratique fondamental. Pour nous, il importe également de garder un niveau d’exigence élevé, y compris pour la transposition de directives relatives à l’environnement et aux soins de santé. Nous sommes donc favorables au goldplating quand il apporte une plus‑value. En commission, la discussion a porté sur l’utilisation des mots « justifier », « motiver », « expliquer » ou autres synonymes. Ce n’est pas non plus un argument valable pour rejeter l’ensemble du rapport. Enfin, nous tenions à ce que chacun soit associé au processus de manière à renforcer la conscience européenne. Nous avons parlé de Europe mainstreaming. Nous devons développer un réflexe européen dans tous les domaines politiques, dans toutes les commissions parlementaires. Nous devrions être en mesure d’y parvenir moyennant une bonne coordination et une évaluation structurelle. Je me réjouis que les informations et données soient désormais plus facilement accessibles en ligne et soient traduites de manière pédagogique dans un vade‑mecum. Si ce rapport d’information est adopté et mis en œuvre, un transfert amélioré et transparent de l’information permettra une meilleure collaboration et une gestion plus efficace au niveau approprié. Tous ces éléments doivent, selon nous, être mentionnés dans l’accord de coopération entre l’État fédéral, les Communautés et les Régions, conformément à la logique du fédéralisme de coopération. Le rapport aurait également pu contenir davantage de recommandations sur la répartition des sanctions en cas d’infraction. Un collège arbitral objectif aurait pu décider de la répartition des sanctions entre les Régions ou Communautés mais la majorité s’est malheureusement divisée à ce sujet. C’est une occasion manquée de concrétiser le fédéralisme de coopération en évitant que les gouvernements s’accusent mutuellement. Je tire une conclusion claire des travaux en commission : si nous voulons que ce rapport d’information ne reste pas lettre morte et que la transposition des directives européennes soit plus rapide, il faudra que certains partis renoncent à leurs principes d’obstruction et apprennent à coopérer. Sans quoi l’accord de gouvernement pourrait bien rester lettre morte en ce qui concerne la transposition du droit européen. La mise en œuvre des recommandations montrera si ceux qui ont prêté leur concours au rapport l’ont fait sincèrement. Si nous faisons tous un effort, nous deviendrons peut‑être un bon élève de la classe et les deux tiers de réglementation européenne seront transposés plus rapidement et plus efficacement en droit belge. Cessez donc les petits jeux. Celui qui souhaite une transposition efficace des directives européennes en droit belge doit voter en faveur de ce rapport. Nous pourrons ainsi réaliser les progrès que notre pays attend de nous. |
||||
De heer Philippe Henry (Ecolo). – Dit is een nuttig werk. Ons land blinkt niet uit in efficiëntie wat de omzetting van het Europees recht betreft. Nochtans verbinden we ons daartoe, uiteraard omdat we deel uitmaken van Europa, maar ook omdat we via onze regeringen zitting hebben in de vele Europese raden die deze richtlijnen uitwerken. Die liggen aan de basis van het grootste gedeelte van ons recht, vooral op het vlak van leefmilieu. Proberen efficiënter te zijn, en dus het algemeen belang te dienen, is niet het meest sexy onderwerp of het meest opmerkelijke op politiek gebied: geen enkele fractie zal voorstellen om minder efficiënt te werken bij het omzetten van richtlijnen! In theorie is iedereen het eens met de doelstelling, maar opdat alle entiteiten van België beter zouden functioneren, is het nodig dat de middelen om die doelstelling te bereiken worden geïdentificeerd. Dat is de bedoeling van dit verslag. Dit is dus een bijzonder goed gekozen onderwerp voor de nieuwe Senaat. Om te beginnen hebben we heel wat hoorzittingen georganiseerd om het raderwerk en de verschillende stappen van een omzetting te begrijpen en aan de hand daarvan hebben we aanbevelingen geformuleerd ten behoeve van onze regeringen en parlementen, zowel op federaal niveau als op dat van de Gemeenschappen en de Gewesten. Dit verslag is een begin, een bewustwording dat op verschillende niveaus moet worden gehandeld om onze resultaten te verbeteren. Daarom heeft onze fractie voorgesteld dat de Senaat binnen twee jaar evalueert wat werd uitgevoerd, wat zou moeten worden gewijzigd en welk gevolg aan de aanbevelingen werd gegeven. Over de inhoud van de aanbevelingen waren de verschillende fracties uiteraard niet altijd eensgezind. Onze fractie was voor sommige punten liever verder gegaan of had sommige zaken liever anders geformuleerd. Het woord verantwoorden in aanbeveling 29 stoort mij. Ik sluit mij op dat punt aan bij de mening van de heer Mahoux. Deze aanbeveling bepaalt dat wanneer een omzetting wordt aangegrepen om bij een hervorming van onze wetgeving verder te gaan dan wat rechtstreeks voortvloeit uit de richtlijn of wanneer striktere normen worden voorgesteld dan de minimale normen die op Europees niveau worden opgelegd, wanneer men dus sneller en verder wil gaan, of gewoon wanneer reeds striktere normen bestaan in ons land, bijvoorbeeld op sociaal of milieugebied, de regering in de memorie van toelichting moet verantwoorden waarom ze dat nodig acht. Omdat we het niet eens zijn met dat standpunt hebben we ons verzet tegen het als dusdanig geformuleerde artikel. We moeten ons inderdaad houden aan het Europees recht en de minimale vereisten ervan, maar we mogen wel de wijze van omzetting kiezen en gebruik maken van de speelruimte die we hebben, op federaal, gemeenschaps- of gewestniveau, als het niet om gedeelde bevoegdheden gaat. Dat is de betekenis van het subsidiariteitsbeginsel. Respect opbrengen voor Europa, het gezamenlijk opbouwen, betekent ook respect opbrengen voor onze eigen democratie. Op dat punt ben ik het volkomen eens met de heer Mahoux. De verschillende deelgebieden moeten zich niet verantwoorden, ze moeten alleen transparant zijn ten opzichte van de bevolking. Dat betekent helemaal niet dat onze fractie het verslag in zijn geheel verwerpt. De talrijke aanbevelingen zullen onze wijze van omzetting van de richtlijnen efficiënter maken en ervoor zorgen dat de actoren en de bevolking zich de Europese bevoegdheden beter toe‑eigenen. Dat is ook belangrijk, want onbekend maakt onbemind, en we weten dat er een kloof bestaat tussen de bevolking en Europa. Zonder uitvoerig in te gaan op het verslag, wil ik toch enkele aanbevelingen onderstrepen die wij bijzonder interessant vinden. Ten eerste moeten onze verschillende parlementen zich het Europees debat en hun rol inzake opvolging en controle ter zake opnieuw toe‑eigenen. Alle parlementaire commissies moeten dat doen voor de aangelegenheden die hen aanbelangen, voor het scorebord inzake de opvolging van de omzettingen, de tijd die wordt uitgetrokken voor debatten over Europese aangelegenheden, de parlementaire initiatieven wanneer dit nodig is. Ten tweede is er de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij het omzettingsproces. Dat zeer belangrijke punt hebben wij overigens voorgesteld aan de commissie. De actoren van het maatschappelijk middenveld hebben heel dikwijls een vrij interessant standpunt over de wijze van omzetting, vooral omdat ze ook georganiseerd zijn op Europees niveau, omdat ze vooruitlopen op die debatten en ze volgen nog vóór de strike fase van de omzetting. Het is uiteraard interessanter hen vooraf te raadplegen dan wanneer de teksten al afgerond zijn. Ik ben het echter helemaal niet eens met de oneerlijke lezing van de tekst door de heer Mahoux. Aanbeveling 14 luidt als volgt: “De Senaat beveelt aan dat de regeringen het maatschappelijk middenveld informeren zodra een voorstel van richtlijn wordt bekendgemaakt en het bij de omzetting betrekken.” Onze fractie heeft voorgesteld om dat punt toe te voegen. |
M. Philippe Henry (Ecolo). – Voilà un travail utile. Notre pays ne brille pas par sa grande efficacité dans la transposition du droit européen. Nous nous y engageons pourtant, en faisant partie de l’Europe bien entendu, mais aussi en siégeant, par le biais de nos gouvernements, dans les multiples conseils européens qui élaborent ces directives. Celles‑ci sont désormais à l’origine de la majeure partie de notre droit, en particulier dans des secteurs comme l’environnement. Chercher à être plus efficace, et donc utile à l’intérêt général, n’est pas le sujet le plus « sexy » ou le plus marquant politiquement : aucun groupe ne va proposer que l’on soit moins efficace dans les transpositions ! L’objectif est théoriquement partagé, mais identifier les moyens pour y parvenir est nécessaire à un meilleur fonctionnement de la Belgique dans ses différentes entités. Tel est l’objet de ce rapport. C’était donc un sujet particulièrement bien choisi pour le nouveau Sénat. Nous avons commencé par auditionner un grand nombre d’intervenants pour comprendre les différents rouages et étapes d’une transposition, pour aboutir ensuite à des recommandations qui s’adressent aux gouvernements et aux parlements, tant régionaux et communautaires que fédéraux. Ce rapport est un point de départ, une prise de conscience qu’il faut agir à différents niveaux afin d’améliorer nos résultats. C’est pourquoi notre groupe a proposé, et cela a été repris à l’en‑tête du rapport, que dans les deux ans, le Sénat évalue ce qui a été mis en œuvre, ce qui devrait être modifié et comment les recommandations ont été suivies d’effets. Sur le contenu des recommandations, bien sûr, nous n’avons pas toujours été unanimes. Nous ne serions pas des groupes politiques différents si c’était le cas. Mon groupe aurait souhaité aller plus loin sur certains points ou formuler les choses autrement. Un mot nous dérange dans le rapport, c’est justifier, dans la recommandation 29. Je rejoins sur ce point l’avis de M. Mahoux. Cette recommandation prévoit que lorsqu’on profite d’une transposition pour envisager une réforme de notre législation plus large que celle qui découle directement de la directive ou que l’on prévoit des normes plus strictes que les normes minimales imposées par le niveau européen, c’est‑à‑dire que l’on veut aller plus vite et plus loin, ou tout simplement parce que des normes plus strictes existent déjà dans notre pays, par exemple sur le plan social ou environnemental, le gouvernement doit justifier, dans l’exposé des motifs, pourquoi il considère que c’est nécessaire. Ne partageant pas ce point de vue, nous nous sommes opposés à cet article tel que formulé. En effet, autant nous devons nous conformer au droit européen et à ses exigences minimales, autant nous avons le choix, démocratique et politique, de la manière de transposer et d’utiliser la marge de manœuvre qui est la nôtre, c’est‑à‑dire, suivant les cas, de l’État fédéral, d’une Région ou d’une Communauté, lorsqu’il ne s’agit pas de compétences partagées. Tel est le sens du principe de subsidiarité. Respecter l’Europe, la construire collectivement, c’est aussi respecter notre propre démocratie. Sur ce point, je suis tout à fait d’accord avec M. Mahoux. Les différentes entités n’ont pas à se justifier : elles se doivent seulement d’être transparentes vis‑à‑vis de la population. Pour notre groupe, cet élément n’implique pas un rejet global du rapport, loin s’en faut. Les nombreuses recommandations permettront d’améliorer très nettement l’efficacité de notre façon de transposer les directives et d’augmenter l’appropriation par les acteurs et la population des compétences européennes. Même s’il déborde du sujet du rapport, ce dernier objectif est important : on ne peut aimer ce qu’on ne connaît pas. On connaît le fossé entre la population et l’échelon européen. Sans évoquer exhaustivement l’ensemble du rapport, permettez‑moi de souligner quelques recommandations que nous jugeons particulièrement intéressantes. Premièrement, il faut que nos différents parlements se réapproprient le débat européen et leur rôle de suivi et de contrôle en la matière, notamment une appropriation par chacune des commissions parlementaires des matières qui la concernent, des tableaux de bord de suivi des transpositions, des temps de débats réservés aux questions européennes, des initiatives parlementaires quand cela se justifie. Deuxièmement, il y a la question de l’implication de la société civile dans le processus de transposition. Nous avons d’ailleurs proposé ce point très important à la commission. Les différents acteurs de la société civile ont très souvent un point de vue assez abouti sur la manière de transposer, notamment parce qu’ils sont aussi organisés à l’échelle européenne, qu’ils anticipent ces débats et qu’ils les suivent déjà avant l’étape stricte de la transposition. Il est évidemment plus intéressant de les consulter en amont que lorsque les textes sont finalisés. Mais je ne suis pas du tout d’accord avec M. Mahoux qui fait, il faut bien le dire, une lecture malhonnête du texte. Je lis la recommandation no 14 : « Le Sénat recommande que, dès qu’une proposition de directive est publiée, les gouvernements en informent la société civile et associent celle‑ci à la transposition ». C’est mon groupe qui a proposé d’ajouter ce point. |
||||
De heer Philippe Mahoux (PS). – Ik kan niet aanvaarden wat de heer Henry zegt. Iedereen doet er overigens beter aan zijn woorden af te wegen wanneer het gaat over oneerlijkheid of over oneerlijke verklaringen Ikzelf gebruik die woorden vrijwel zelden. Ik denk zelfs dat ze moeten worden vermeden, behalve wanneer ze echt verantwoord zijn. Wij hebben een amendement ingediend op die tekst. |
M. Philippe Mahoux (PS). – Je ne peux pas accepter ce que M. Henry vient de dire. Il faut d’ailleurs peser ses mots lorsque l’on parle de malhonnêteté et de déclarations malhonnêtes. Pour ma part, j’utilise assez peu ces termes. Je pense même qu’il faut les éviter, sauf quand ils sont vraiment justifiés. Nous avons déposé un amendement à ce texte. |
||||
De heer Philippe Henry (Ecolo). – Wij hebben het goedgekeurd. |
M. Philippe Henry (Ecolo). – Nous l’avons voté. |
||||
De heer Philippe Mahoux (PS). – Inderdaad. Aangezien u mij echter beschuldigt van een oneerlijke lezing wijs ik u erop dat wanneer een ingediend amendement uitdrukkelijk verwijst naar de sociale gesprekspartners die moeten worden geraadpleegd, en de commissie dat amendement met kennis van zaken verwerpt, dit wel degelijk betekent dat ze weigert dat de sociale gesprekspartners expressis verbis voorkomen in een verslag. Dat is het probleem. Ik vraag u dus mijn woorden, wat in de tekst staat en de werkzaamheden van de commissie exact en eerlijk te lezen. Als ik zeg dat de commissie het niet goed vond om de sociale gesprekspartners te vermelden, dan is dat omdat ze het amendement met kennis van zaken verworpen heeft. In het amendement stond “in het maatschappelijk middenveld waaronder de sociale gesprekspartners” en het is verworpen. Ik zie niet in hoe dat tegenstrijdig is met wat ik gezegd heb. |
M. Philippe Mahoux (PS). – En effet. Mais puisque vous parlez de lecture malhonnête du texte, je tiens à vous dire ceci : quand un amendement déposé fait expressément référence aux interlocuteurs sociaux qui doivent être consultés et que la commission rejette cet amendement en connaissance de cause, cela signifie bien qu’elle refuse que les interlocuteurs sociaux figurent dans un rapport expressis verbis. C’est là qu’est le problème. Je vous demande donc d’avoir une lecture exacte et honnête à la fois de mes propos, de ce qui figure dans le texte et du travail de la commission. Si je dis que la commission n’a pas cru bon de reprendre les interlocuteurs sociaux, c’est parce qu’elle a rejeté cet amendement en parfaite connaissance de cause. L’amendement disait « dans la société civile dont les interlocuteurs sociaux » et il a été rejeté. Je ne vois pas en quoi c’est en contradiction avec les propos que j’ai tenus. |
||||
De heer Steven Vanackere (CD&V). – Ik neem even het woord als voorzitter van de commissie. Bij de discussie over de aanbeveling aangaande het betrekken van het middenveld argumenteerden heel wat senatoren dat het niet noodzakelijk is de sociale partners expliciet te vermelden, aangezien ze tot dat middenveld behoren en als dusdanig bij de omzetting zullen worden betrokken. |
M. Steven Vanackere (CD&V). – Je prends brièvement la parole en tant que président de la commission. Lors de la discussion de la recommandation sur l’association de la société civile, de nombreux sénateurs ont argué qu’il n’est pas nécessaire de faire explicitement référence aux partenaires sociaux puisqu’ils font partie de la société civile. |
||||
De voorzitster. – Ik ben het erover eens dat er moet kunnen gedebatteerd worden, maar ik vraag om de onderbrekingen kort te houden zodat de spreker zijn redenering kan voortzetten. |
Mme la présidente. – Je suis toujours d’accord pour que l’on débatte mais je demande que les interruptions soient brèves afin de permettre à l’orateur de poursuivre son raisonnement. |
||||
De heer Philippe Mahoux (PS). – Aan de heer Vanackere wil ik gewoon zeggen dat sommige leden van zijn meerderheid helemaal niet willen weten van belangenverenigingen. Dat is het echte probleem. De definitie van het middenveld is veel minder precies dan die van de sociale partners, maar sommige leden van de meerderheid willen daar niets meer van horen. Ik denk dus dat we terecht vragen naar een duidelijke definitie van de sociale partners. |
M. Philippe Mahoux (PS). – Je voudrais simplement dire à M. Vanackere que certains membres de sa majorité ne veulent pas entendre parler de corps intermédiaires. Tel est le véritable problème. La définition de la société civile est moins précise que celle qui est donnée aux interlocuteurs sociaux, mais certains membres de sa majorité ne veulent plus en entendre parler. Je pense donc que nous avons raison de demander une définition claire des interlocuteurs sociaux. |
||||
De heer Philippe Henry (Ecolo). – Wat u zegt, is niet eerlijk. Degenen die uw amendement niet gesteund hebben, wensten immers dat niets werd vermeld, zelfs niet het maatschappelijk middenveld. Bovendien gaat het om een aanbeveling gericht aan de regeringen, die veel speelruimte hebben om ze uit te voeren. Aangezien u zo heftig reageert, mijnheer Mahoux, zal ik vooral de socialistische ministers in de verschillende assemblees interpelleren over de wijze waarop ze de sociale partners betrekken bij de omzettingen. Ik ben benieuwd naar het resultaat. (Applaus) Een derde belangrijk aspect is het werk dat werd verricht op pedagogisch vlak en op het vlak van transparantie en toe‑eigening. Dat heeft vooral betrekking op het vademecum en de nieuwe informatietechnologieën die moeten worden uitgewerkt. Daarbij zal de bal vooral in het kamp van de regeringen liggen, want tal van elementen hangen af van het samenwerkingsakkoord, een belangrijk structureel element inzake omzetting. Het Overlegcomité zal er ook voor moeten zorgen dat alle regeringen het eens worden. Zonder die samenwerkingsovereenkomst zal het moeilijk zijn om verschillende aanbevelingen te concretiseren. Ik dank de diensten, die een kwalitatief hoogstaand werk hebben geleverd en de commissie hebben bijgestaan bij haar werkzaamheden. Ik dank ook de sprekers van buiten de Senaat. Tot slot dank ik in het bijzonder de voorzitter van onze commissie, de heer Vanackere, omdat hij onze werkzaamheden zo goed heeft gestructureerd en steeds het compromis heeft nagestreefd. Daarbij heeft hij er ook voor gezorgd dat we binnen het kader bleven van het onderwerp dat onze assemblee had vastgelegd en dat het dossier binnen een redelijk tijdsbestek kon worden afgerond. Ik was wel verbaasd over de eindstemming. We hebben dan wel een tekst die geamendeerd en aangepast is door een meerderheid van de commissie, maar die niet gesteund wordt door de twee grootste partijen van ons land, namelijk de grootste partij van elk van de twee taalgemeenschappen. De N‑VA heeft zich onthouden omdat ze het niet eens was met verschillende punten en de PS heeft ronduit tegen de tekst gestemd. Die situatie is niet onbeduidend en ik begrijp de logica ervan niet. Ik heb de aangehaalde argumenten gehoord en ik begrijp dat er een zeer symbolische betekenis aan gegeven is die een tegenstem verantwoordt. Volgens mij gaat het echter om een foute analyse en een foute strijd. We kunnen niet verwachten dat de Senaat, met zijn samenstelling en zijn rol, teksten zal afronden zonder compromis tussen de politieke fracties. Onze assemblee is vooral een ontmoetingsplaats voor de verschillende entiteiten van ons land, en haar taak bestaat erin thema’s aan te snijden waarvoor nieuwe oplossingen moeten worden bedacht ten bate van iedereen. Daarvoor moeten we zonder taboes punten van overeenkomst zoeken om te kunnen vooruitgaan, zodat de Senaat een totaalakkoord kan bereiken over de aanbevelingen die moeten worden gestuurd naar een aantal gesprekspartners, in het bijzonder de parlementen en de regeringen van het land. Die aanbevelingen zullen niet perfect zijn en geen enkele politieke fractie zal zich er voor alle punten perfect in kunnen terugvinden, maar dat zal per definitie zo zijn voor alle onderwerpen. Zal de PS zich onthouden of tegenstemmen voor alle verslagen? We kunnen er immers zeker van zijn dat de drie argumenten die de PS heeft aangehaald in verband met dit verslag ook zullen gelden voor alle volgende verslagen. Of stemt de PS tegen omdat ze federaal in de oppositie zit? Die verklaring zou nog opmerkelijker zijn. We hebben immers voortdurend opgeroepen om de logica van de federale meerderheid te overstijgen omdat het federale niveau niet het niveau is van onze assemblee en omdat de politieke meerderheden in elk van de assemblees waaruit de Senaat is samengesteld, niet dezelfde zijn als die van de federale regering. Ik vind het goed dat onze werkzaamheden niet voortdurend bepaald worden door de federale numerieke meerderheid, al kunnen we er ook niet helemaal aan ontsnappen. De verschillende fracties van de oppositie, waaronder de onze, hebben zich er overigens al meermaals aan geërgerd. Uiteraard vindt niet iedereen zich helemaal, woord voor woord, terug in dit verslag. Het is dit of helemaal geen verslag, en ook geen Senaat overigens. Het is logisch dat we teksten krijgen die het resultaat zijn van compromissen. Ik zou ook liever gehad hebben dat bepaalde aanbevelingen anders waren geformuleerd of verder gingen. Toch is dit verslag een echte stap vooruit voor de goede werking van ons land op het vlak van de omzettingsprocedure. De verschillende entiteiten krijgen overigens veel vrijheid bij de toepassing van de aanbevelingen: niets belet de verschillende regeringen deze aanbevelingen op zeer progressieve wijze aan te wenden, als ze maar effect sorteren. Daar moeten we allemaal voor zorgen in onze respectieve parlementen. Collega’s, sommigen onder ons hebben niet gedurfd voor de tekst te stemmen. Ze verkozen de lijn te volgen van hun politieke fractie of een betoog te houden waarmee ze waarschijnlijk beter stelling konden nemen ten opzichte van de federale regering – wat hier niet de bedoeling is – of van hun Gemeenschap. Ik vraag die collega’s zich bij ons aan te sluiten. Het is nog niet te laat, want de echte stemming heeft vandaag plaats. |
M. Philippe Henry (Ecolo). – Les propos que vous tenez ne sont pas honnêtes. En effet, ceux qui n’ont pas soutenu votre amendement souhaitaient que rien ne soit mentionné, pas même la société civile. De plus, il s’agit d’une recommandation envoyée aux gouvernements, qui disposent d’une grande latitude pour la mettre en œuvre. Vu votre virulence, Monsieur Mahoux, je veillerai à interpeller particulièrement les ministres socialistes dans les différentes assemblées quant à la manière dont ils impliquent les partenaires sociaux dans les transpositions. J’ai hâte de voir le résultat. (Applaudissements) Enfin, un troisième aspect important à souligner quant au contenu est le travail de pédagogie, de transparence et d’appropriation qui est réalisé. Cela concerne notamment le vade‑mecum et les nouvelles technologies de l’information qui devront être mises en œuvre. À ce stade, la balle sera surtout dans le camp des gouvernements car de nombreux éléments dépendent de l’accord de coopération, travail structurellement crucial en matière de transposition. Le Comité de concertation devra également veiller à ce que tous les gouvernements se mettent d’accord. En l’absence de cet accord de coopération, il sera difficile de concrétiser plusieurs recommandations. Je tiens à remercier les services qui ont produit un travail de qualité et ont accompagné la commission tout au long de ses travaux. Je remercie également les intervenants extérieurs qui se sont montrés particulièrement disponibles pour la commission. Enfin, je tiens à remercier tout particulièrement le président de notre commission, M. Vanackere, pour la structuration du travail et la recherche du compromis dont il a su faire preuve tout en gardant à l’esprit le cadre à respecter quant au sujet défini par notre assemblée et quant à un calendrier raisonnable pour boucler le dossier. Je ne vous cache pas que j’ai été surpris par le vote final. Nous avons certes un texte amendé et adopté par une majorité de la commission, mais non soutenu par les deux plus grands partis du pays, les deux meilleurs ennemis du monde, c’est‑à‑dire le plus grand parti de chacune des deux Communautés linguistiques. En effet, la N‑VA s’est abstenue car elle n’était pas d’accord sur plusieurs points et le Parti socialiste a carrément voté contre le texte. Cette situation n’est pas anodine et la logique qui la sous‑tend m’échappe. J’ai bien entendu les arguments invoqués et comprends qu’on en fasse des porte‑drapeaux très symboliques car justifiant un vote négatif. Je pense cependant qu’il s’agit d’une erreur d’analyse et de combat. Il ne faut pas s’attendre à ce que le Sénat, dans sa composition et son rôle, aboutisse à des textes sans compromis entre les groupes politiques. La mission de notre assemblée est essentiellement d’être un point de rencontre des différentes entités du pays, d’aborder des thématiques qui nécessitent d’imaginer de nouvelles solutions au bénéfice de tous et de les aborder sans tabou, en cherchant des points d’accord qui permettent d’avancer, afin de pouvoir parvenir à un accord global du Sénat sur les recommandations à adresser à une série d’interlocuteurs, notamment les parlements et les gouvernements du pays. Ces recommandations ne seront pas parfaites et aucun groupe politique ne s’y retrouvera parfaitement en tous points mais il en sera ainsi, par définition, sur tous les sujets. Le Parti socialiste va‑t‑il voter contre ou s’abstenir sur tous les rapports ? En effet, on peut être sûr que les trois arguments que le PS a invoqués concernant ce rapport pourront également l’être pour tous les rapports qui suivront. Ou le PS vote‑t‑il contre parce qu’il est dans l’opposition fédérale ? Cette explication serait encore plus surprenante. En effet, on n’a pas arrêté d’appeler à dépasser la logique de majorité fédérale, puisque le niveau fédéral n’est pas celui de notre assemblée et que les majorités politiques dans chacune des assemblées constituant le Sénat ne sont pas les mêmes que celles qui président aux destinées du gouvernement fédéral. Il est heureux, selon moi, que ce ne soit pas l’arithmétique de la majorité fédérale qui dicte en permanence nos travaux, même si nous n’en sommes pas non plus totalement à l’abri. Les différents groupes de l’opposition, y compris le mien, s’en sont d’ailleurs offusqués à différentes reprises. Que chacun ne se retrouve pas exactement, mot pour mot, dans ce rapport est une évidence. C’est cela ou pas de rapport du tout, et pas de Sénat non plus, d’ailleurs. C’est la logique même d’aboutir à des textes où des compromis ont dû être trouvés entre les uns et les autres. Pour ma part, j’aurais également souhaité que certaines recommandations soient écrites autrement ou qu’elles aillent plus loin, mais ce rapport constitue une réelle avancée pour la bonne marche des transpositions par la Belgique. Il permettra par ailleurs une très grande latitude aux différentes entités dans la mise en œuvre des recommandations : rien n’empêche les différents gouvernements d’agir, par exemple, de manière très progressiste à l’égard de ces recommandations, pour autant qu’elles soient suivies d’effets. Nous devrons chacun y veiller dans nos parlements respectifs. Chers collègues, certains d’entre vous n’ont pas osé voter pour. Ils ont préféré rester sur la ligne de leur groupe politique ou s’en tenir à une communication permettant sans doute un meilleur positionnement vis‑à‑vis soit du gouvernement fédéral – je répète que ce n’est pas l’objet ici – soit de leur Communauté. J’invite ces collègues à nous rejoindre. Il n’est pas trop tard puisque le vrai vote a lieu aujourd’hui. |
||||
De heer Jean‑Paul Wahl (MR). – Verschillende sprekers hebben deze ochtend al uiteengezet wat ze allemaal goed vinden aan sommige aanbevelingen uit het voorliggende document. Het waren sprekers van de N‑VA, de PS en zelfs van Ecolo‑Groen. Ik ga dus niet alle goede punten herhalen die reeds werden naar voor gebracht. Mijn fractie zal vandaag het voorstel goedkeuren in plenaire vergadering, zoals ze dat ook heeft gedaan in de commissie. Ik wil toch herinneren aan een aantal zaken. Ik kan perfect begrijpen dat er bij sommige fracties van de meerderheid of van de federale oppositie een zekere vrees bestaat en dat er bijgevolg nuances werden naar voren gebracht. Na de twee vertegenwoordigers van de N‑VA te hebben gehoord, kan ik zeggen dat we het eens zijn met heel wat punten uit het voorstel. We zijn het ook eens over de problematiek van de goldplating. De heer Vanlouwe heeft erop gewezen dat er bedenkingen werden geformuleerd die in de lijn liggen van de opvattingen van zijn partij. Ik deel die vrees niet maar ik heb er begrip voor. Volgens mij wordt de Senaat geen enkele nieuwe rol toebedeeld. Toch kan ik begrijpen dat er vrees bestaat afhankelijk van hoe men de zaken bekijkt. De functie van minister van Buitenlandse zaken wordt trouwens al uitgeoefend. Er verandert dus niets. De Senaat krijgt geen nieuwe bevoegdheden. De heer Henry, die ik duidelijk beter vind in de oppositie dan in de meerderheid, heeft eraan herinnerd dat een evaluatie de koers zou kunnen bijstellen, rekening houdend met de vrees die bij sommigen bestaat. Ik heb ook gezien hoe elkeen heeft gestemd in de commissie. Het zou uiterst onwaarschijnlijk zijn dat iedereen tevreden is met de 61 aanbevelingen. Zelfs binnen eenzelfde politieke fractie kunnen er uiteenlopende meningen zijn, wat volkomen normaal is. Er is natuurlijk wel een federale meerderheid en de MR is van plan die ten volle te respecteren. Toch zijn we in de Senaat in de eerste plaats de vertegenwoordigers van de deelstaten, waar de meerderheden niet dezelfde zijn. De meerderheden in het noorden, het centrum en het zuiden van het land verschillen en mijn partij bevindt zich in de oppositie in de Gewesten en in de Franse Gemeenschap. Dat geeft ons meer vrijheid om onze mening te geven over sommige punten. Mevrouw de voorzitster, binnenkort bespreken we in plenaire vergadering het ontwerp van het verslag dat momenteel ter onderzoek voorligt in de commissie die u voorzit. Het is zeer delicaat en het kan tot verschillende analyses leiden, afhankelijk van de partij waartoe men behoort en de overtuiging die men aanhangt. Ik weet niet hoeveel voorstellen zullen worden ingediend maar ik kan me niet indenken dat alle voorstellen zullen worden goedgekeurd. Ik zal sommige zaken waarschijnlijk betreuren en naar andere elementen had ik liever meer aandacht willen zien gaan. Hetzelfde geldt voor het voorstel van verslag dat wij thans bespreken. Met sommige aanbevelingen ben ik minder gelukkig. Als andere punten overeind waren gebleven, had de MR‑fractie misschien anders gestemd. Misschien had ze zich dan onthouden. Maar dat is nog iets anders dan tegenstemmen, mijnheer Mahoux! Ik heb naar uw uiteenzetting en naar uw repliek aan de heer Henry geluisterd en ik heb begrepen dat u gaat tegenstemmen, alleen omdat uw partij in de federale oppositie zit. (Applaus) |
M. Jean‑Paul Wahl (MR). – Nous avons déjà entendu ce matin plusieurs orateurs expliquer tout le bien qu’ils pensaient de certaines recommandations figurant dans le document qui nous est soumis. J’en ai entendu de la N‑VA, du PS et même d’Ecolo‑Groen. Je ne vais donc pas répéter tous les bons points qui ont déjà été relevés alors que mon groupe votera aujourd’hui, en séance plénière, la proposition qui nous est soumise, comme il l’a fait en commission. Je voudrais néanmoins rappeler un certain nombre de choses. Je peux parfaitement comprendre que, dans certains groupes de la majorité ou de l’opposition fédérales, il puisse y avoir des appréhensions et des craintes et que des nuances aient dès lors été exprimées. Je voudrais dire, après avoir entendu les deux représentants de la N‑VA, que nous sommes d’accord sur bon nombre de points figurant dans la proposition. Nous sommes également d’accord sur la problématique du goldplating. Comme l’a rappelé M. Vanlouwe, des craintes ont été exprimées en fonction des convictions qui sont celles de sa formation politique. Elles ne sont certes pas les miennes mais je les respecte. À mon sens, aucun rôle nouveau n’est donné au Sénat. Cependant, je peux comprendre qu’il ait une appréhension en fonction de sa vision des choses. Par ailleurs, la fonction de ministre des Affaires étrangères est déjà exercée. Donc, rien ne change, le Sénat ne reçoit pas de nouvelles compétences. M. Henry, que je trouve nettement meilleur dans l’opposition que dans la majorité, a rappelé qu’une évaluation pourrait permettre de rectifier le tir en fonction des craintes des uns et des autres. Et j’ai bien vu comment chacun s’est exprimé lors du vote en commission. Il serait totalement invraisemblable que les soixante et une recommandations plaisent à tout le monde. Même au sein d’un même groupe politique, il peut y avoir des divergences, ce qui est tout à fait normal. Bien sûr, il y a une majorité fédérale et le MR entend la respecter pleinement. Cependant, au Sénat, nous avons la particularité d’être en premier lieu des représentants des entités fédérées, où les majorités ne sont pas les mêmes. Dans le nord, le centre et le sud du pays, nous n’avons pas les mêmes majorités et mon parti se trouve dans l’opposition aux Régions et à la Communauté française. Cela nous donne un souffle de liberté, une plus grande liberté d’expression sur un certain nombre de points. Nous discuterons bientôt en séance plénière, Madame la présidente, du projet de rapport actuellement à l’examen dans la commission que vous présidez. Il est très délicat et peut susciter des analyses diverses en fonction des partis et des convictions des uns et des autres. Je ne sais pas combien de propositions seront déposées mais je n’imagine pas une seconde que tout ce qui sera proposé fera l’objet d’un assentiment. J’aurai vraisemblablement certains regrets ou je déplorerai l’absence de certains éléments que j’aurais voulu voir plus développés. Il en va de même avec la proposition de rapport qui nous est soumise. Certaines de ses recommandations me plaisent moins. Si d’autres points étaient passés, le groupe MR aurait pu être amené à voter différemment. Il aurait pu s’abstenir, par exemple. Mais de là, Monsieur Mahoux, à voter contre ! J’ai écouté votre intervention et votre réplique à M. Henry et j’ai bien entendu que vous voteriez contre uniquement parce que votre parti est dans l’opposition fédérale. (Applaudissements) |
||||
De heer Philippe Mahoux (PS). – Het zou me verbaasd hebben indien u het eens zou zijn met mijn uiteenzetting. |
M. Philippe Mahoux (PS). – Il aurait été étonnant que vous soyez d’accord avec mon intervention. |
||||
De heer Jean‑Paul Wahl (MR). – Mijnheer Mahoux, ik ben lid van de commissie van Algemene Zaken van het Waalse parlement, die belast is met de omzetting van de Europese normen. Ik zal met het grootste genoegen systematisch aan minister‑president Magnette vragen of er wel degelijk sociaal overleg heeft plaatsgevonden. (Applaus) |
M. Jean‑Paul Wahl (MR). – Monsieur Mahoux, je suis membre de la commission des Affaires générales du Parlement wallon, qui est chargée de la transcription des normes européennes. Sachez que je vais me faire un plaisir de demander systématiquement à M. Magnette, ministre‑président, si la concertation sociale a bien eu lieu. (Applaudissements) |
||||
De heer Philippe Mahoux (PS). – Mijnheer Wahl, de N‑VA applaudisseert voor u. Dat is veelbetekenend. Als de MR zich begint te bekommeren om sociaal overleg voor elk probleem, hebben we een reuzenstap gezet. |
M. Philippe Mahoux (PS). – Vous êtes applaudi par la N‑VA, monsieur Wahl. C’est très significatif. Si le MR se met à se soucier de la concertation sociale pour chaque problème, nous aurons fait un pas de géant. |
||||
De heer Jean‑Paul Wahl (MR). – Mijnheer Mahoux, wat bij de PS de jongste maanden gebeurt, is verwonderlijk: telkens wanneer een lid van de PS het woord neemt, zegt hij domme dingen. Het houdt niet op, het is echt merkwaardig. Ik kijk vol ongeduld uit naar de volgende verklaringen van uw voorzitter. Ze beloven verrassend te zijn. Ik stel vast dat terwijl iedereen erkent dat het huidige voorstel van verslag zeer veel goede zaken bevat waarover een consensus kan worden bereikt op alle banken, zowel tussen de federale meerderheid en oppositie, als tussen de meerderheden en opposities in de gewesten en de gemeenschappen, de PS de enige partij is die tegen zal stemmen. Dat is een verbazingwekkend teken. |
M. Jean‑Paul Wahl (MR). – Monsieur Mahoux, ce qui est merveilleux depuis quelques mois avec le PS, c’est que chaque fois qu’un de ses membres prend la parole, il dit une bêtise. Cela n’arrête pas, c’est extraordinaire. J’attends les prochaines déclarations de votre président avec impatience. Elles promettent d’être étonnantes. Je constate qu’alors que tout le monde reconnaît que la présente proposition de rapport contient énormément de bonnes choses pouvant faire consensus sur tous les bancs, que ce soit de la majorité ou de l’opposition fédérale, des majorités et des oppositions régionales et communautaires, le PS est le seul parti qui votera contre. Le signe est totalement étonnant. |
||||
De heer Philippe Mahoux (PS). – Het sociaal overleg is essentieel, net zoals de Belgische regels voor sociale bescherming en de bescherming van het milieu. De PS hecht daar bijzonder veel belang aan. We nemen trouwens hetzelfde standpunt in over het Trans‑Atlantisch Verdrag. |
M. Philippe Mahoux (PS). – La concertation sociale est fondamentale, tout comme les règles belges de protection sociale et environnementale. Le PS y est particulièrement attaché. Nous avons d’ailleurs la même position au sujet du traité transatlantique. |
||||
De heer Jean‑Paul Wahl (MR). – We zullen over het Trans‑Atlantisch Verdrag spreken als we er de tekst van hebben. Nu is dat een beetje moeilijk. Mijnheer Mahoux, u politiseert een problematiek daar waar er geen reden toe is. Op dat punt was het betoog van de heer Henry opmerkelijk. Hij heeft eraan herinnerd dat bepaalde mechanismen bestaan en in ieder geval zullen blijven bestaan, terwijl u probeert te doen geloven dat we tegen het behoud ervan zijn. U trapt open deuren in om te trachten een totaal onbegrijpelijk standpunt te rechtvaardigen. Mevrouw de voorzitster, ik rond af. Ik zou nog enkele mensen willen bedanken. Ik denk in het bijzonder aan mevrouw Lambelin, die ik heb vervangen voor de lezing van haar verslag en die zich intensief heeft ingezet. Ik dank ook sommige leden van de N‑VA en van andere partijen voor hun werk. Ik feliciteer de heer Vanackere voor de manier waarop hij onze werkzaamheden heeft geleid. Dat was geen gemakkelijke taak. De materie is ingewikkeld, technisch en kan vervelend lijken, maar ik denk dat we goed werk hebben geleverd. Tot slot zou ik mijn partners van de meerderheid willen geruststellen: het is normaal dat er rekening wordt gehouden met een aantal opmerkingen, dat er op een zeker moment een evaluatie kan plaatsvinden en het is ook normaal dat dit verslag zijn verdere verloop zal hebben. (Applaus) |
M. Jean‑Paul Wahl (MR). – Nous parlerons du traité transatlantique quand nous en aurons le texte. Pour l’instant, c’est un peu difficile. Monsieur Mahoux, vous politisez une problématique là où cela n’a pas lieu d’être. À cet égard, je trouve que l’intervention de M. Henry a été remarquable. Il a rappelé que certains mécanismes existent et existeront de toute façon alors que vous essayez de faire croire que nous sommes contre leur maintien. Vous enfoncez des portes ouvertes pour essayer de justifier une position totalement incompréhensible. Madame la présidente, je ne serai pas beaucoup plus long. Je voudrais remercier les uns et les autres. Je pense notamment à Mme Lambelin que j’ai remplacée pour la lecture de son rapport. Elle s’est beaucoup investie. Je voudrais saluer le travail accompli par certains membres de la N‑VA et d’autres partis. Je voudrais également féliciter M. Vanackere pour la manière dont il a dirigé nos travaux. La tâche n’était pas facile. La matière est complexe, technique et peut sembler rébarbative mais je pense que nous avons fait du bon travail. Enfin, je voudrais rassurer mes partenaires de la majorité : il est normal qu’un certain nombre de messages soient entendus, il est normal qu’une évaluation puisse avoir lieu à un moment donné et il est normal que ce rapport puisse in fine poursuivre son parcours. (Applaudissements) |
||||
Mevrouw Güler Turan (sp.a). – Ik ben een van de laatste sprekers en dat heeft voordelen. Ik moet niet alles herhalen en kan verwijzen naar wat collega’s al hebben gezegd. Na een ochtend debatteren over het informatieverslag zijn de pijnpunten al goed aan bod gekomen. Ik ben dus niet van plan in herhaling te vallen, maar wil toch, net zoals de vorige spreker, een woord van dank richten aan de collega’s en dan vooral aan commissievoorzitter Vanackere. Toen ik hier als kersverse senator voor het eerst hoorde over informatieverslagen, was het me allemaal niet zo duidelijk. Welke rol moeten we precies spelen en welke betekenis heeft dat allemaal? Maar toen we eenmaal aan dit verslag begonnen, werd onze rol beter en beter ingevuld. We zagen met welke transversale problemen we worden geconfronteerd en hoe belachelijk we ons op internationaal vlak maken door de complexiteit van ons land. Dus moesten we de transversale problemen in de commissie aanpakken, samen én met een voorzitter die er niet enkel was voor de meerderheid. Als lid van de oppositie heb ik gezien dat hij boven partijpolitieke belangen stond om te komen tot een evenwicht in het advies en de aanbevelingen. Weken aan een stuk hebben we ons gebogen over de omzetting van Europese richtlijnen naar Belgisch recht. Wat een saaie materie! Waar zijn we mee bezig? In alle eerlijkheid moet ik bekennen dat ook ik, als jurist en advocaat, het niet altijd gemakkelijk had om mensen uit te leggen waarmee ik me in de Senaat precies bezighield. Hoe meer het werk vorderde, hoe duidelijker het me echter werd hoe essentieel ons werk wel is. De hoorzittingen hebben nut gehad. Vertegenwoordigers van de verschillende deelgebieden kwamen er hun visie op de problematiek uiteenzetten, hun aanpak toelichten en de pijnpunten die ze ervaren, opsommen. Wij hebben dat eerst allemaal aangehoord en dan geanalyseerd. Ik hoop dat de deelstaten en de federale staat de 61 aanbevelingen die vandaag gebundeld zijn, ernstig zullen opvatten. Ik heb goed geluisterd naar de positieve punten en problemen die collega’s voor mij hebben opgesomd. We kunnen alleen maar aanbevelingen formuleren, maar we doen dat niet zomaar, want we maken ons internationaal echt belachelijk als we als laatste in de rij richtlijnen omzetten en onder het EU‑gemiddelde blijven. Europa zal bij het goedkeuren van een richtlijn echt geen rekening houden met het kleine België met zijn verschillende Gemeenschappen en Gewesten. Toen we aan de hoorzittingen begonnen, dacht ik dat de omzetting een administratieve kwestie was en ook zo geregeld kon worden. Onder andere collega Vanlouwe heeft me overtuigd van de politieke kant van de zaak. Hoe verder de hoorzittingen vorderden en hoe meer de concrete aanbevelingen vorm kregen, hoe politieker het allemaal werd en hoe meer ik besefte hoe essentieel de kwestie is. Wij moeten wel degelijk knopen doorhakken; sommigen zullen daarmee heel gelukkig zijn en anderen wat minder. Tijdens het zoeken naar evenwicht creëerden we soms tegenstrijdigheden. Ik ben het eens met collega Vanlouwe dat in de aanbevelingen ten minste één tegenstrijdigheid zit. We behoren om verschillende redenen tot de slechtste leerlingen van de klas. Europa is met ons bezig, maar wij zijn niet met Europa bezig; de Belgen in het algemeen niet en wij politici ook niet, en dat laatste is veel erger. Wij zouden het goede voorbeeld moeten geven. Onze bedoeling was alle gegevens van alle richtlijnen waarover in Europa wordt onderhandeld, van bij het begin te verzamelen in een centrale gegevensbank en door te geven aan de betrokkenen: politici, mensen uit het middenveld, parlementen, … De informatie moet zoveel als mogelijk worden gedeeld om proactiever te kunnen optreden. We zijn meestal te laat met de omzetting omdat we blijven wachten tot er een richtlijn is en dan pas vaststellen welke interne problemen eraan verbonden zijn. Dan moeten we nog eens samenzitten om te onderhandelen om de richtlijn zo snel mogelijk om te zetten, maar ondertussen is de termijn al verstreken. We ondervinden elke dag hoe het samenwerkingsfederalisme nu verloopt. De FOD Buitenlandse Zaken leek ons de meest aangewezen instelling om die gegevensbank te beheren. Dat was ook het aanvankelijke voorstel, maar bepaalde collega’s konden het niet eens zijn met de rol die we aan een federale instelling toebedeelden. Dus stelden we voor dat een administratie dat in de toekomst zou doen. We schuiven dus eigenlijk de hete aardappel door. De overheden moeten dan maar uitzoeken welke administratie de gegevens moet verzamelen die noodzakelijk zijn om niet de slechtste van de klas te zijn. We hebben dus uiteindelijk wel een consensus kunnen bereiken. Het is immers heel belangrijk dat er vanuit de Senaat een signaal wordt gegeven. We hebben hard gewerkt. De commissievoorzitter speelde zijn rol om een compromistekst te vinden. Alle collega’s van de meerderheid en oppositie, ook mevrouw Lambelin, die hier vandaag niet kan zijn, hebben er constructief aan meegewerkt. We wilden met een mooie reeks aanbevelingen komen, zodat de verschillende deelstaten en de federale overheid er niet te veel meer moesten over kibbelen. We hebben dus toegevingen gedaan om tot een consensustekst te komen, maar hoe ver kan men daarin gaan? Op een bepaald moment moeten we inzien dat dit niet het platform is om communautaire discussies te voeren, maar dat we ons moeten focussen op de materie waarmee we bezig zijn. Een van de punten waarmee de sp.a‑fractie het moeilijk heeft, is aanbeveling 29 over goldplating. De allereerste formulering werd aangehouden. We hebben geprobeerd een andere compromistekst te vinden. Ik ben voorstander van een neutrale formulering en had daarvoor een amendement ingediend, maar het werd niet aanvaard. Goldplating laat toe dat een deelstaat of de federale overheid verder gaat dan wat er in de Europese richtlijn wordt aangegeven. Ik geef een voorbeeld. Wat afvalverwerking en recyclage betreffen, behoort Vlaanderen tot de wereldtop. Onze bedrijven staan technisch en innovatief veel verder dan internationale concurrenten, precies omdat we goldplating hebben toegepast. Onze bedrijven moeten aan striktere voorwaarden voldoen en dat is niet altijd aangenaam, maar ze plukken er ook de vruchten van. Nu per definitie goldplating als iets negatiefs formuleren en uitsluiten is een zeer slechte zaak. Ik heb voorgesteld dat de overheid zou melden of ze al dan niet goldplating zal toepassen bij de omzetting. Indien de overheid dat doet, dan mag dat wel de omzetting van de richtlijn niet vertragen. Dat is een perfecte, neutrale formulering, die de deelstaten de vrijheid geeft een politieke keuze te maken. Vlaanderen kan er bijvoorbeeld voor kiezen om bij een omzetting geen goldplating toe te laten, maar die keuze kan bij een andere omzetting veranderen. Een andere deelstaat kan beslissen het wel te doen. Dat is een politieke keuze. Het is geen kwestie van beter of slechter. Goldplating kan zeer veel voordelen opleveren. De sp.a‑fractie heeft dus grote bezwaren tegen de formulering van de aanbeveling; we vinden het spijtig dat de tekst niet neutraler geformuleerd is. De vraag is wat we daarmee doen. Daar kom ik in mijn conclusie op terug. Een ander discussiepunt is de raadpleging van het middenveld. Moet dat middenveld nog eens betrokken worden bij de omzetting? Ja, dat moet! Maken de sociale partners daar een zeer belangrijk deel van uit? Ja, uiteraard! Het amendement dat ik met collega Lambelin heb ingediend om de sociale partners uitdrukkelijk te vermelden, is door de overgrote meerderheid van de collega’s die toen in de zaal aanwezig waren, afgewezen. De redenering was dat de sociale partners sowieso ook tot het middenveld behoren. Ik had het liever anders gezien. Ik reken echter op de federale overheid en de deelstaten die met deze aanbevelingen aan de slag moeten, om verder te gaan. De Europese wetgeving omvat bijna tachtig procent van onze Belgische wetgeving; die kan niet worden toegepast zonder de sociale partners en het middenveld erbij te betrekken. Hen raadplegen betekent nog niet dat men de procedure moet vertragen. We hebben immers geleerd dat de vertraging veelal te wijten is aan ons, de politici, de overheid, de administratie. Deze aanbevelingen gaan er hopelijk voor zorgen dat we proactiever zullen werken en dat we de sociale partners en het middenveld er op tijd zullen bij betrekken, dat we niet zullen wachten tot de richtlijn er is, om ons dan met een krachtterm af te vragen wat we ermee moeten doen. Op die manier kunnen we een democratisch deficit wegnemen. De betrokkenen moeten bij de omzetting worden betrokken. Ook de lokale besturen, niet soms, maar zeer dikwijls, zo niet altijd. Ze moeten immers de geïmplementeerde wet uitvoeren en toepassen en staan het dichtst bij de burger. Wat goldplating betreft wil ik nog zeggen dat we moeten durven verder te gaan en dat wij als politici moeten nadenken hoever we in bepaalde zaken willen gaan. Collega Anciaux heeft al de opmerking gemaakt hoezeer we door goldplating uit te sluiten onze democratische geloofwaardigheid als soevereine staat beperken. Ik wil in dit verband even verwijzen naar de onderhandelingen over het TTIP, die momenteel in een heel belangrijke fase zijn beland. Een van de belangrijkste punten waarover nu wordt onderhandeld, is de Regulatory Commission. Dit onderdeel van het verdrag tussen de EU en de VS bepaalt dat als een overheid, een Europese lidstaat, een bepaalde wetgeving wil goedkeuren ter bescherming van de eigen burgers of bedrijven – bijvoorbeeld, een interne regeling inzake milieu zoals “de vervuiler betaalt” –, die wetten of regels geen afbreuk mogen doen aan de bepalingen van het verdrag. Als wij in België of in Vlaanderen een wet of decreet willen goedkeuren, zullen die langs de Regulatory Commission moeten passeren! Beseffen we wel welk democratisch deficit we hiermee aan het creëren zijn? Dat geldt volgens mij dus ook voor het bij voorbaat uitsluiten of negatief beoordelen van goldplating. Daar moeten we als verantwoorde politici nu bij stilstaan en niet achteraf zeggen: dat wisten wij niet. Bij dezen staat het in het verslag en alle aanwezigen hebben het gehoord. Degenen die het niet hebben gehoord, zullen zeker het verslag lezen en er de nodige lessen uit trekken. Een van de belangrijkste hoofdstukken is dat met de aanbevelingen voor de parlementen. Niet alle 61 aanbevelingen zijn immers gericht aan de federale staat en aan de deelstaten. Wij hebben als parlementsleden al vaak zitten wachten op voorstellen tot omzetting. Gelukkig zal dat niet meer gebeuren als men de aanbevelingen volgt, want dan zal er tijdig een alarmsignaal komen als het einde van de omzettingstermijn nadert en het nodige nog niet gebeurd is. Als een bepaalde overheid dan nog nalatig blijft, kunnen de parlementen initiatieven nemen. De deelstaatsenatoren die nu aanwezig zijn, zullen ongetwijfeld teruggaan naar hun parlementen en veel meer met deze materie bezig zijn. Wij adviseren de parlementen immers om meer proactief op te treden. Ik weet eerlijk gezegd niet wat er vandaag op de agenda van de Europese Commissie en het Europees Parlement staat, terwijl ze nochtans zorgen voor tachtig procent van onze wetgeving! Hoe kunnen we dan beweren dat we verantwoordelijke politici zijn, dat we een voortrekkersrol spelen en een goed voorbeeld geven? Dit is een eyeopener voor ons allemaal. Wij moeten deze materie bespreekbaar maken in de verschillende deelstaten. Wij adviseren trouwens ook dat er een minister van Europese Aangelegenheden wordt aangesteld. De vraag wordt dan gesteld: zullen de andere ministers wel luisteren naar die minister als hij/zij alleen een overkoepelende, coördinerende bevoegdheid heeft? Het is dan aan ons om ervoor te zorgen dat ze wel luisteren. Er is nood aan een Europees vragenuurtje in onze parlementen, niet alleen in de commissie die zich bezighoudt met Buitenlandse Aangelegenheden. Europa is immers niet alleen in die commissie belangrijk, maar op alle vlakken: gezondheid, leefmilieu, arbeidsrecht, economie enzovoort. Ik denk dat we genoeg materie hebben om mee aan de slag te gaan en geen enkele politicus mag nog beweren dat het een ver‑van‑zijn‑bedshow is. Ik besluit. Er zijn uiteraard politieke keuzes gemaakt bij het formuleren van de aanbevelingen. Ik verwees al naar het niet vernoemen van de federale overheidsdienst of van de sociale partners. Vooral dat laatste begrijp ik niet. De sociale partners vertegenwoordigen immers veel meer burgers dan wij als politieke partijen. Ik ben er echter van overtuigd dat de federale overheid en de deelstaten zeer ernstig met deze aanbevelingen aan het werk zullen gaan. Sommige collega’s van de meerderheid hebben zich onthouden omdat er ook een coördinerende rol is weggelegd voor de Senaat. Ik kan zeggen dat de deelstaatsenatoren die deel uitmaakten van de commissie, intussen veel beter op de hoogte zijn van de omzetting van Europees recht naar Belgisch recht dan de administraties van de verschillende deelstaten. Die administraties hebben immers geen overzicht, wij intussen wel. Die coördinerende rol toewijzen aan de Senaat, lijkt mij dan ook een zeer gepaste conclusie. Dit is work in progress. Het is niet omdat we vandaag met aanbevelingen en een informatieverslag komen, dat de klus geklaard is. Het is aan de parlementen om ervoor te zorgen dat de aanbevelingen van dit informatieverslag worden uitgevoerd. Een van de belangrijkste aanbevelingen – daar was collega Vanlouwe het ook over eens – is het samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de deelstaten. Ik weet niet hoe het in de andere parlementen is gesteld, maar in het Vlaams Parlement wordt er bijna wekelijks gesproken over het samenwerkingsfederalisme. Zelfs de simpelste zaken kunnen politieke relletjes veroorzaken. Er was onlangs nog het voorbeeld van de Japanse investeringen. Hoe durven federale ministers aankondigen dat Japan 400 miljoen euro in ons land zal investeren, terwijl het om Vlaanderen gaat, werd er geopperd? Officieel is Buitenlandse Handel een Vlaamse bevoegdheid, maar hoe komt het dan dat de federale meerderheid een staatssecretaris van Buitenlandse Handel heeft benoemd? Misschien moeten we hier ook eens een informatieverslag over opstellen ten behoeve van de meerderheid. Laten we van dit informatieverslag ernstig werk maken en de samenwerkingsakkoorden tussen de deelstaten en de federale overheid grondig bekijken. Zo zal ons land zich in de toekomst niet alleen intern, maar ook, en vooral, internationaal niet meer belachelijk maken. Maak werk van het samenwerkingsfederalisme en stop met het “kibbelsamenwerkingsfederalisme”! |
Mme Güler Turan (sp.a). – Le fait de m’exprimer parmi les derniers me permet de ne pas devoir tout répéter et de me référer à des propos déjà tenus. Les points négatifs du rapport d’information ont déjà été évoqués. Comme l’orateur précédent, je commencerai par remercier mes collègues et surtout le président de la commission, M. Vanackere. En tant que jeune sénatrice, je me suis, au début, interrogée sur notre rôle précis dans le cadre de ces rapports d’information et sur la portée de ceux‑ci. Une fois le travail entamé, la situation s’est éclaircie. Nous avons compris l’importance des questions transversales et le ridicule que nous risquions à l’échelon international à cause de la complexité de notre pays. Notre commission devait donc prendre ces problèmes à bras‑le‑corps, avec un président capable de faire la part des choses. En tant que membre de l’opposition, j’ai constaté qu’il était suffisamment au‑dessus de la mêlée pour obtenir un avis et des recommandations équilibrés. Pendant des semaines, nous avons examiné la transposition des directives européennes en droit belge. Quelle matière fastidieuse, mais de quoi s’agit‑il exactement ? Bien qu’étant juriste et avocate, j’admets que j’ai parfois éprouvé des difficultés à l’expliquer avec précision. J’ai toutefois perçu l’importance de notre tâche au fur et à mesure de l’avancement des travaux. Les auditions se sont révélées fort utiles. Des représentants des entités fédérées sont venus exposer leur vision de la problématique, leur approche et les problèmes auxquels ils sont confrontés. J’espère que les entités fédérées et l’État fédéral appliqueront ces 61 recommandations avec sérieux. J’ai écouté avec attention les éléments positifs et négatifs exposés par les collègues qui m’ont précédée à cette tribune. Nous ne pouvons formuler des recommandations sans réfléchir, au risque de nous ridiculiser en étant parmi les derniers à transposer les directives et en restant sous la moyenne européenne. L’Union européenne ne tiendra évidemment pas compte, pour le vote de ses directives, de la petite Belgique et de ses différentes Communautés et Régions. Au début des auditions, je pensais que la transposition était une question purement administrative mais M. Vanlouwe, entre autres, m’a convaincue de son caractère politique, lequel s’est accentué au fil du temps et de l’élaboration des recommandations. J’ai ainsi de mieux en mieux compris l’importance de la question. Nous devons, certes, prendre des décisions, qui en réjouiront certains et pas d’autres. Cette recherche d’équilibre a parfois fait surgir des contradictions. Les recommandations – je rejoins M. Vanlouwe à cet égard – en contiennent au moins une. Nous figurons, pour diverses raisons, parmi les plus mauvais élèves de la classe. L’Europe s’occupe de nous, mais nous – les Belges en général et les politiques non plus – ne nous occupons pas de l’Europe. Nous devrions donner le bon exemple. Notre objectif était de réunir dans une banque de données centrale toutes les informations relatives à l’ensemble des directives traitées en Europe et de les transmettre aux intéressés : politiques, société civile, parlements… Pour agir de manière plus proactive, il faut partager l’information. La transposition est souvent trop tardive parce que nous évaluons seulement les problèmes après la publication d’une directive. Il faut, alors, encore se réunir pour négocier, puis transposer la directive le plus rapidement possible mais, entre‑temps, le délai est écoulé. Nous voyons chaque jour comment se pratique actuellement le fédéralisme de coopération. Le SPF Affaires étrangères nous a paru l’organe le plus adéquat pour gérer cette banque de données, mais certains collègues se sont opposés à l’attribution d’un tel rôle à une institution fédérale. Nous avons donc proposé qu’une administration s’en charge. En réalité, nous refilons la patate chaude aux autorités, auxquelles il appartient de déterminer quelle administration doit rassembler les données nécessaires pour nous éviter d’être les plus mauvais de la classe. Nous sommes finalement parvenus à atteindre un consensus. Il est en effet essentiel qu’un signal émane du Sénat. Nous avons travaillé dur. Le président de la commission a œuvré à la recherche d’un compromis. Tous les collègues, de la majorité comme de l’opposition, y compris Mme Lambelin, absente aujourd’hui, ont collaboré de manière constructive. Notre but était de présenter une série de recommandations à propos desquelles les diverses entités fédérales et l’État fédéral ne devraient plus trop se chamailler. Nous avons donc fait des concessions pour obtenir un texte consensuel, mais jusqu’où peut‑on aller ? Il faut, à un moment donné, cesser les discussions communautaires et nous centrer sur la matière dont nous avons à traiter. La recommandation no 29 concernant le goldplating figure parmi les points qui ont posé problème au groupe sp.a. C’est la toute première formulation qui a été retenue. Nous avons essayé de trouver un autre compromis. Étant favorable à une formulation neutre, j’avais déposé un amendement en ce sens, mais il a été rejeté. Le goldplating permet à une entité fédérée ou à l’État fédéral d’aller plus loin que la disposition contenue dans la directive européenne. En matière, par exemple, de traitement des déchets et de recyclage, la Flandre figure aux premiers rangs du classement mondial. Nos entreprises sont bien plus avancées en termes de technique et d’innovation, précisément parce que nous avons pratiqué le goldplating. Nos entreprises sont soumises à des conditions plus sévères, ce qui n’est pas toujours agréable, mais elles en recueillent les fruits. Présenter, par définition, le goldplating comme un élément négatif est une très mauvaise décision. J’ai proposé que les autorités concernées mentionnent si elles pratiqueraient ou non le goldplating lors de la transposition, le recours à cette pratique ne pouvant en rien ralentir le processus. C’est une formulation parfaite, neutre, qui permet aux entités fédérées de poser un choix politique. La Flandre peut, par exemple, se prononcer contre le goldplating en ce qui concerne une transposition et pour dans un autre cas. Les autres entités fédérées auraient évidemment la même liberté. Le goldplating peut offrir de nombreux avantages. Le groupe sp.a est donc très réservé quant à cette recommandation, dont la formulation n’est pas assez neutre. Qu’allons‑nous faire ? J’y reviendrai au moment de conclure. Autre point de discussion : la consultation de la société civile. Faut‑il impliquer celle‑ci et donc les partenaires sociaux dans la transposition ? La réponse est oui. L’amendement déposé par Mme Lambelin et moi‑même visant à mentionner expressément les partenaires sociaux a été rejeté par la grande majorité des collègues, au prétexte que les partenaires sociaux font de toute façon partie de la société civile. Je ne suis pas d’accord avec ce raisonnement. Je compte toutefois sur l’État fédéral et sur les entités fédérées qui devront traiter ces recommandations pour aller plus loin. La législation européenne englobe presque 80% de notre législation belge, que l’on ne peut appliquer sans associer les partenaires sociaux et la société civile. Les consulter ne signifie pas nécessairement ralentir la procédure. Nous savons en effet que les retards sont souvent dus à nous, les politiques, aux autorités et à l’administration. Ces recommandations contribueront, je l’espère, à un travail plus proactif, à une implication des partenaires sociaux et de la société civile au moment opportun, et à la préparation de la transposition avant même la publication des directives. Nous pouvons, ainsi, remédier à un déficit démocratique. Les intéressés doivent être impliqués dans la transposition, de même que les pouvoirs locaux, qui sont les plus proches du citoyen et doivent assurer la mise en œuvre des lois. Il faut oser aller plus loin en matière de goldplating. Nous devons réfléchir aux objectifs que nous voulons atteindre dans certains domaines. M. Anciaux a déjà souligné à quel point, en excluant le goldplating, nous limitons notre crédibilité démocratique en tant qu’État souverain. Je voudrais, à cet égard, évoquer les négociations sur le Partenariat transatlantique de commerce et d’investissement (TTIP), parvenues à un stade crucial. Le Conseil de coopération réglementaire est l’un des principaux éléments débattus en ce moment. En vertu de ce chapitre du traité conclu entre l’Union européenne et les États‑Unis, si une autorité, un État membre veut adopter une législation pour protéger ses propres citoyens ou entreprises, par exemple des règles internes du type pollueur‑payeur en matière d’environnement, ces lois ou ces règles ne pourront porter préjudice aux dispositions du traité. Si nous voulons, en Belgique ou en Flandre, adopter une loi ou un décret, ceux‑ci devront être soumis à le Conseil de coopération réglementaire ! Quel déficit démocratique sommes‑nous ainsi en train de créer ! Il en va de même pour le fait de juger négativement ou d’exclure d’emblée le goldplating. En tant que politiques responsables, nous devons y consacrer la réflexion nécessaire et ne pas dire que nous ne le savions pas lorsqu’il sera trop tard. Cela figure dans le rapport et il convient d’en tirer les leçons nécessaires. Les recommandations destinées aux parlements constituent l’un des principaux chapitres. Les 61 recommandations du rapport ne sont, en effet, pas toutes destinées à l’État fédéral et aux entités fédérées. Nous, parlementaires, avons déjà souvent dû attendre les propositions de transposition, ce qui ne devrait plus arriver car l’approche de la fin du délai de transposition donnera lieu à un signal d’alerte. Les parlements pourront prendre des initiatives à l’égard d’autorités accusant du retard. Il ne fait aucun doute que les sénateurs des entités fédérées se consacreront davantage à cette matière dans leurs parlements respectifs. Nous recommandons en effet aux parlements d’intervenir de manière plus proactive. Honnêtement, je ne connais pas l’ordre du jour de la Commission européenne et du Parlement européen, qui traitent pourtant à raison de 80% de notre législation ! Comment pouvons‑nous alors prétendre que nous sommes des politiques responsables, que nous jouons un rôle moteur et que nous donnons le bon exemple ? Ce rapport nous force à ouvrir les yeux et à faire en sorte que ces matières soient débattues dans les différentes entités fédérées. Nous recommandons d’ailleurs la désignation d’un ministre des Affaires européennes. Les autres ministres l’écouteront‑ils s’il n’a qu’une compétence de coordination ? Il nous appartiendra de faire en sorte que ce soit le cas. Il faut consacrer une heure de questions aux matières européennes dans nos parlements et pas seulement au sein de la commission chargée des Affaires étrangères. En effet, l’Europe a aussi de l’importance dans d’autres domaines : santé, environnement, droit du travail, économie, etc. Les matières à traiter ne manquent pas et aucun politique ne peut encore prétendre qu’il n’est pas directement concerné. J’en arrive à ma conclusion. Les recommandations reflètent évidemment des choix politiques. J’ai déjà évoqué le fait de ne pas mentionner le service public fédéral ou les partenaires sociaux. Ce dernier point me laisse particulièrement perplexe car les partenaires sociaux représentent, beaucoup plus que les partis politiques, les citoyens. Je suis toutefois convaincue que le pouvoir fédéral et les entités fédérées se mettront très sérieusement à l’œuvre au moyen de ces recommandations. Certains collègues de la majorité se sont abstenus parce qu’un rôle de coordination est aussi réservé au Sénat. Je peux affirmer que les sénateurs de Communauté qui faisaient partie de la commission sont désormais bien mieux informés de la transposition du droit européen dans le droit belge que les administrations des différentes entités fédérées. Ces administrations n’ont en effet aucune vue d’ensemble, contrairement à nous maintenant Confier ce rôle de coordination au Sénat me semble dès lors une conclusion particulièrement opportune. C’est du work in progress. Ce n’est pas parce que nous présentons aujourd’hui des recommandations et un rapport d’information que le travail est terminé. Il revient aux parlements de veiller à ce que les recommandations du présent rapport d’information soient appliquées. L’une des principales recommandations – M. Vanlouwe était également d’accord sur ce point – concerne l’accord de coopération entre le pouvoir fédéral et les entités fédérées. Je ne sais pas comment cela se passe dans les autres parlements mais, au Vlaams Parlement, on parle presque chaque semaine du fédéralisme de coopération. Même les affaires les plus simples peuvent provoquer des bagarres politiques. Il y a encore eu récemment l’exemple des investissements japonais. Comment des ministres fédéraux osent‑ils annoncer que le Japon investira 400 millions d’euros dans notre pays alors qu’il s’agit de la Flandre ? Officiellement, le Commerce extérieur est une compétence flamande mais comment se fait‑il alors que la majorité fédérale ait désigné un secrétaire d’État au Commerce extérieur ? Peut‑être devons‑nous ici rédiger un rapport d’information à ce sujet également, au profit de la majorité ? Utilisons avec sérieux le présent rapport d’information et examinons minutieusement les accords de coopération entre les entités fédérées et le pouvoir fédéral. De cette manière, notre pays ne se rendra plus ridicule à l’avenir, non seulement en interne, mais aussi et surtout sur la scène internationale. Œuvrons au fédéralisme de coopération et mettons un terme au « fédéralisme de la chamaillerie » ! |
||||
De heer Johan Verstreken (CD&V). – Er is deze ochtend al heel veel gezegd en het was ongelooflijk boeiend. Ik moet eerlijk bekennen dat toen ik in de commissie zat, ik bang was dat het om een saaie materie zou gaan. Naarmate de hoorzittingen vorderden, bleek het uiteindelijk behoorlijk boeiend te worden. We wisten allemaal dat het onvoorstelbaar belangrijk is om dit te implementeren in onze regionale parlementen. In de vorige legislatuur heb ik in het Vlaams Parlement met verbazing vastgesteld hoeveel zaken er vanuit Europa op ons afkwamen. Het was van groot belang om hier met een mooi werkdocument naar voren te komen. Aan dit werkstuk heeft de commissie veel tijd besteed, maar het geheel was beslist leerrijk. Het is natuurlijk verwonderlijk dat de Europese politieke agenda in het verleden niet prominenter aanwezig was in de deelstaten. Ik denk dat het van groot belang is dat het politieke debat daarover in de toekomst terdege wordt gevoerd. Het voorliggende lijvige informatieverslag bevat daartoe heel wat aanbevelingen. De beslissingen dienen besproken te worden in de verschillende parlementen. Dit is noodzakelijk op politiek vlak, maar ook op maatschappelijk vlak. De Senaat wil daartoe bijdragen met dit informatieverslag. De aanleiding voor dit verslag was vrij eenvoudig: de spijtige vaststelling dat er tegen ons land meer inbreukprocedures liepen dan het Europees gemiddelde. Er werden zeven hoorzittingen gehouden, en nu ligt een lijst voor van maar liefst 61 aanbevelingen, die gericht zijn aan de verschillende parlementen en regeringen van ons land. Ik heb goed geluisterd naar wat in de commissie en daarnet door de collega’s is gezegd, ook door die van de PS. Ik ben blij dat die partij zegt dat er hard aan dit document is gewerkt, dat zij er ook de noodzaak van inzien, dat er boeiende hoorzittingen waren en dat zij zich in de meeste zaken wel kunnen vinden. Toch valt het te betreuren dat zij dit niet zullen goedkeuren. Een aantal collega’s heeft verwezen naar de sociale partners. Het woord “middenveld” staat er duidelijk in vermeld. Dat is misschien een compromiswoord, maar de sociale partners worden niet uitgesloten, integendeel. Als het gaat om de raadpleging van vakbonden, dan is het logisch dat zij deel uitmaken van het middenveld. Als dit de reden is voor een tegenstem, dan vindt onze partij dit een zwak argument. Wij vragen de PS om daar nog eens over na te denken en hun standpunt te herzien, want het is een degelijk werkstuk. Ook het woord goldplating, dat voorkomt in de aanbevelingen 29 en 30, werd genoemd. In de commissie was er discussie over de vertaling ervan. Er zijn misschien verschillende interpretaties mogelijk, en we hadden misschien beter een ander woord gebruikt, maar ook hier werd gestreefd naar een compromis. Goldplating is, voor alle duidelijkheid, niet verboden. We vragen alleen dat de regeringen uitleggen waarom het nodig is, en dat zij ervoor zorgen dat het een tijdige omzetting niet in de weg staat. Op pagina 244 van het verslag staat dat duidelijk te lezen: “Het is een manier om een compromis te vinden tussen bepaalde beleidsniveaus die in hun regeerakkoord duidelijk de wil hebben geuit om goldplating te voorkomen, en andere die dat niet hebben gedaan. Het compromis bestaat erin de goldplating te melden wanneer ze wordt toegepast en aan te tonen dat goldplating de omzetting van de richtlijnen binnen de opgelegde termijn niet zal belemmeren.” Ook hier zien wij dus niet meteen een probleem. Er is ook voorzien in een toekomstige evaluatie. We vinden het belangrijk dat iedereen hiermee zou instemmen, voor Europa, voor ons federaal land maar ook voor de deelstaten. De CD&V wenst net als N‑VA geen uitbreiding van de bevoegdheden van de Senaat. De opdrachten van de Senaat staan vast. Binnen dat kader hebben wij echter wel de bevoegdheid om een coördinerende rol te spelen. Wij willen dus geen extra taken, maar wij willen ook niet minder taken. In de vernieuwde Senaat is het belangrijk dat wij bruggen slaan tussen de regio’s en ook tussen de partijen. Hier zijn 61 goede aanbevelingen waar wij met zijn allen zouden moeten achter staan. Het beste voorbeeld van coördinatie is dit verslag: het is een uitstekend werkdocument. Onze partij heeft ook niet alles binnengehaald, maar dat is voor ons absoluut geen reden om ons te onthouden of tegen te stemmen. Met deze aanbevelingen zijn grote stappen vooruit gezet die belangrijk zijn voor ons land, voor de verschillende regeringen in ons land en ook voor een beter Europa. We moeten collegiaal de handen in elkaar slaan en met zijn allen achter dit verslag staan. Het zou dus goed zijn dat iedereen zich bezint voordat hij op de knop drukt. Onze partij zal in elk geval voorstemmen. |
M. Johan Verstreken (CD&V). – Beaucoup de choses ont déjà été dites ce matin et c’était incroyablement captivant. Pour être honnête, je dois avouer que, lorsque je siégeais en commission, j’avais peur qu’il s’agisse d’un sujet fastidieux. Au fur et à mesure que les auditions avançaient, il est finalement apparu que c’était assez passionnant. Nous savions tous qu’il est incroyablement important de l’implémenter dans nos parlements régionaux. Au cours de la précédente législature, j’ai constaté avec étonnement au Parlement flamand que de nombreuses choses nous venaient de l’Europe. Il était très important de présenter ici un beau document de travail. La commission y a consacré beaucoup de temps mais le tout était sans aucun doute instructif. Il est bien entendu étonnant que, dans le passé, l’agenda politique européen n’ait pas été davantage présent dans les entités fédérées. Il importe qu’à l’avenir les thèmes européens y fassent l’objet d’un débat politique à part entière. Le présent volumineux rapport d’information contient de nombreuses recommandations à cet effet. Les décisions doivent être examinées dans les différents parlements. C’est une nécessité politique mais aussi sociale. Le Sénat y contribuera grâce à ce rapport d’information. La raison d’être de ce dernier était assez simple : le constat fâcheux que notre pays faisait l’objet de plus de procédures d’infraction que la moyenne européenne. Sept auditions ont été organisées et il existe aujourd’hui une liste de pas moins de 61 recommandations adressées aux différents parlements et gouvernements de notre pays. J’ai bien écouté ce qui a été dit en commission et à l’instant par mes collègues, y compris ceux du PS. Je me réjouis que ce parti affirme qu’on l’on a travaillé dur à ce document, qu’il en perçoit lui aussi la nécessité, que des auditions captivantes ont eu lieu et qu’il peut adhérer à la plupart des points. Je regrette toutefois que les membres du groupe PS n’approuvent pas ce rapport. Plusieurs collègues ont fait référence aux partenaires sociaux. L’expression « société civile » est clairement mentionnée dans le rapport. Ces mots sont peut‑être le fruit d’un compromis mais les partenaires sociaux ne sont pas exclus, au contraire. S’il s’agit de consulter les syndicats, il est logique qu’ils fassent partie de la société civile. Si cela est pour le PS la raison de son vote contre le rapport, notre parti estime qu’elle ne fait pas le poids. Nous demandons au PS de bien y réfléchir à nouveau et de revoir sa position car il s’agit d’un document sérieux. Le mot goldplating a lui aussi été mentionné ; il apparaît dans les recommandations 29 et 30. En commission, on a discuté de sa traduction. Plusieurs interprétations sont peut‑être possibles et il eût été préférable d’utiliser un autre mot mais, en l’occurrence, on a recherché un compromis. Pour éviter tout malentendu, le goldplating n’est pas interdit. Nous demandons seulement que les gouvernements expliquent pourquoi il est nécessaire et qu’ils veillent à ce qu’il ne gêne pas une transposition dans les temps. On peut clairement lire, à la page 244 du rapport : « C’est une façon de trouver un compromis entre certains niveaux de pouvoirs qui, dans leur accord de gouvernement, ont clairement exprimé leur volonté d’éviter la surréglementation et d’autres qui ne l’ont pas fait. Le compromis consiste à mentionner la surréglementation lorsqu’elle est pratiquée et à démontrer qu’elle n’empêchera pas la transposition de la directive dans les délais impartis. » Nous ne voyons donc pas davantage de problème à ce sujet. Une évaluation est également prévue dans le futur. Nous trouvons important que chacun soit d’accord sur ce point, pour l’Europe, pour notre pays fédéral mais aussi pour les entités fédérées. Pas plus que la N‑VA, le CD&V ne souhaite une extension des compétences du Sénat. Ses missions restent inchangées. Dans ce cadre, nous avons toutefois la compétence de jouer un rôle de coordination. Nous ne voulons donc pas de tâches supplémentaires mais nous n’en voulons pas moins non plus. Dans le nouveau Sénat, il est important que nous construisions des ponts entre les Régions mais aussi entre les partis. Nous avons ici 61 bonnes recommandations que nous devrions tous soutenir. Le présent rapport constitue le meilleur exemple de coordination : il s’agit d’un excellent document de travail. Notre parti n’a pas non plus tout obtenu mais ce n’est à nos yeux absolument pas une raison de nous abstenir ou de voter contre. Avec ces recommandations, des grands pas en avant ont été franchis. Ils sont importants pour notre pays, pour ses différents gouvernements et aussi pour une meilleure Europe. Nous devons collaborer et tous soutenir ce rapport. Il serait donc bon que chacun réfléchisse avant d’appuyer sur le bouton. Quoi qu’il en soit, notre parti émettra un vote favorable. |
||||
De heer Christophe Bastin (cdH). – Ik wens me aan te sluiten bij de felicitaties aan de diensten van de Senaat. Bij de behandeling van dit dossier en vooral bij de uitwerking van onze aanbevelingen hebben ze immers nogmaals blijk gegeven van hun professionalisme. Dankzij de voorstellen die ze ons hebben voorgelegd en de samenvatting die ze van onze gedachtewisselingen hebben gemaakt, zijn we tot deze goed opgebouwde en gestructureerde aanbevelingen kunnen komen. Ik wens ook alle collega’s te danken, in het bijzonder voorzitter Vanackere, die zich volledig in het dossier hebben verdiept, met een degelijk en ambitieus verslag als resultaat. Ze hebben geprobeerd, over de standpunten van meerderheid en oppositie heen, om een zo ruim mogelijke consensus te bereiken. Dat lijkt me een belangrijk aspect van de rol van de nieuwe Senaat. Het voorliggend informatieverslag over de omzetting van het recht van de Europese Unie in Belgisch recht, is een mooi voorbeeld van de nieuwe rol van de Senaat. De Senaat heeft inderdaad de ambitie om het huidige federale stelsel in al zijn bestanddelen, in al zijn diversiteit en in al zijn complexiteit zo goed mogelijk te vertegenwoordigen. De nieuwe Senaat is terecht het punt van toenadering, het kruispunt van de zogenaamd transversale thema’s. We richten ons in feite op onderwerpen die betrekking hebben op de verschillende machtsniveaus, aangelegenheden die zowel betrekking hebben op het federale niveau als op de deelstaten. Het lijdt geen twijfel dat de omzetting van het Europees recht tot de taken en de bevoegdheden van de nieuwe Senaat behoort. Deze aangelegenheid heeft natuurlijk betrekking op de beleidsniveaus van de federale staat en de deelstaten, elk in hun respectieve bevoegdheidsdomeinen. Als gevolg van onze ingewikkelde institutionele architectuur en de daarmee gepaard gaande bevoegdheidsverdeling raken een groot deel van de dossiers gelijktijdig aan de verschillende bevoegdheidsniveaus. Door zich over dit dossier te buigen en met het uitwerken van dit informatieverslag, speelt de Senaat perfect de rol van ideeënkruispunt. Hij speelt hierbij een centrale rol, waardoor diepgaand werk kan worden verricht en algemene aanbevelingen kunnen worden voorgesteld, en tegelijkertijd rekening wordt gehouden met elk beleidsniveau. Uit de hoorzittingen is gebleken dat nog heel wat moet verbeterd worden om het Europees recht sneller en efficiënter om te zetten in Belgisch recht. België is spijtig genoeg geen goede leerling. De vertragingen stapelen zich op, al wordt er af en toe een inhaalbeweging gedaan. We worden vaker dan de meeste andere Europese landen met een overtreding wegens late en/of onjuiste omzetting geconfronteerd. Er is dus nood aan verbetering. Positief is dat verschillende aspecten van de omzettingsprocedure gemakkelijk kunnen worden verbeterd en gecorrigeerd, zowel op het niveau van de Gewesten en de Gemeenschappen als op federaal niveau, en zowel op administratief als op parlementair of regeringsniveau. Geregeld wordt gezegd dat de meeste Belgische regelgeving in werkelijkheid voortvloeit uit de toepassing van de regels die op Europees niveau werden vastgelegd. Er is ook heel wat kritiek over het democratisch deficit van de Europese Unie en de afstand met de burger. Sommigen wijzen in die context ook op het verlies aan macht en soevereiniteit van de nationale parlementen. Om een betere democratische legitimiteit te garanderen, is het dus essentieel dat de Europese kwesties meer aan bod komen in het Belgische politieke debat, zowel federaal als in de deelstaten en dat de opvolgingsmechanismen efficiënter en zichtbaarder worden dan nu het geval is. Ons verslag formuleert hieromtrent verschillende aanbevelingen, en dat verheugt me. We moeten er ook op toezien dat er niet te veel inspraakprocedures worden gecreëerd. Die zijn legitiem, maar kunnen het omzettingsproces verzwaren en vertragen en dat zou het tegenovergestelde zijn van wat met dit verslag wordt beoogd. Er moet een evenwicht zijn tussen de versterking van het politieke debat en de betrokkenheid van de parlementen, enerzijds, en een snellere en correcte omzetting van de richtlijnen, anderzijds. Gelukkig waren we ons daarvan bewust bij het opstellen van het verslag. We hebben geprobeerd deze tegenstelling weg te werken door er op toe te zien dat de partijen zo vroeg mogelijk bij het Europees wetgevend proces worden betrokken. Hoe dan ook, pragmatisme en souplesse moeten prioriteiten blijven. Dit verslag legt dan ook meer de klemtoon op de praktische en heel concrete aanbevelingen die op korte termijn kunnen worden toegepast en waardoor er een snelle, zichtbare en controleerbare vooruitgang kan worden gemaakt. Ik zal hier niet terugkomen op de 61 aanbevelingen, want ze worden in het verslag duidelijk uiteengezet. De meeste aanbevelingen zijn trouwens bij consensus tot stand gekomen. Soms was de behandeling van bepaalde items gevoelig, in het bijzonder de wijze van verdeling van de financiële boetes die België opgelegd krijgt als een Europese richtlijn te traag of onjuist wordt omgezet. Hoewel de geformuleerde principes in de meeste gevallen aanvaardbaar zijn, zit het venijn hem vaak in de staart. Enige terughoudendheid bij de eindformulering van deze aanbevelingen, waar we volledig achterstaan, lijkt ons dan ook gerechtvaardigd. De waarschuwingen staan in het begin van het verslag. We gaven echter de voorkeur aan een grotere formele betrokkenheid, minstens via een samenwerkingsakkoord, van de deelstaten in de toekomstige definitie van de verdelingswijze van de financiële boetes en tegelijkertijd een formule die meer soepelheid toelaat volgens de kenmerken van elke overtreding. Niettegenstaande dit kleine voorbehoud, waar we waakzaam zullen voor blijven, zal de cdH‑fractie de aanbevelingen van dit informatieverslag goedkeuren. We kunnen niet instemmen met alle aanbevelingen, maar een eventueel voorbehoud voor sommige aanbevelingen of formuleringen is geen geldige reden om het volledige verslag te verwerpen. Voor de cdH zijn het verslag en de aanbevelingen positief, ze gaan in de goede richting. Er is een ruime consensus. Hiermee kan niet alleen de omzetting van het Europees naar het Belgisch recht worden versneld, maar de federale en regionale parlementen kunnen ook meer bij het Europese politieke debat worden betrokken. Bovendien is het belangrijk dat dit verslag een zo ruim mogelijk draagvlak heeft, zodat een krachtig signaal kan worden gegeven aan degenen voor wie de aanbevelingen bestemd zijn, maar ook om de nieuwe rol van de Senaat te beklemtonen. Het werk is echter niet af. Nu moeten we ervoor zorgen dat het verslag effect sorteert, dat de betrokken entiteiten zich ervan bewust zijn dat deze aanbevelingen op alle beleidsniveaus worden geïmplementeerd. Elk van ons kan een verzoek indienen bij zijn respectievelijke partij en vooral in de andere parlementen waar we eventueel zetelen. We zullen elkaar in elk geval over maximaal twee jaar in de Senaat terugzien voor de opvolging van ons verslag en een evaluatie van de aanbevelingen te evalueren. Dat is goed, want hierdoor kunnen we de druk uitoefenen op degenen voor wie de aanbevelingen bestemd zijn en voorkomen dat ze worden genegeerd. |
M. Christophe Bastin (cdH). – Je souhaite avant tout m’associer aux félicitations adressées aux services du Sénat. En effet, ceux‑ci ont encore fait la preuve de leur grand professionnalisme tout au long de ce dossier et en particulier lors de l’élaboration de nos recommandations. C’est aussi grâce aux propositions qu’ils ont pu nous soumettre et à leur capacité de synthèse de nos échanges que nous avons pu avancer et aboutir à de telles recommandations, bien construites et structurées. Je tiens aussi à remercier l’ensemble des collègues et en particulier notre président, M. Vanackere, qui se sont investis dans ce dossier et ont su en faire quelque chose de consistant et d’ambitieux, tout en essayant de parvenir à un compromis le plus large possible, bien au‑delà des positions majorité/opposition, ce dont je me réjouis. C’est là, me semble‑t‑il, un aspect important de ce que doit être désormais le rôle du nouveau Sénat. Le présent rapport d’information sur la transposition du droit de l’Union européenne en droit belge apporte une réponse et un très bel exemple de ce à quoi peut aboutir le Sénat dans son nouveau rôle. En effet, la noble ambition du Sénat est de représenter au mieux notre fédéralisme actuel, dans toutes ses composantes, dans toute sa diversité et, il faut bien le reconnaître, dans toute sa complexité aussi. À juste titre, ce nouveau Sénat se veut le point de convergence, le carrefour de l’ensemble des thématiques dites transversales. Sous ce vocable, on vise en fait les sujets qui concernent plusieurs niveaux de pouvoir, les matières qui touchent autant le niveau fédéral que les entités fédérées. Par conséquent, il est donc incontestable que la question de la transposition du droit européen est directement visée par cette vision de ce que doivent être la mission et les compétences du nouveau Sénat. En effet, cette problématique concerne bien entendu les niveaux de pouvoir tant fédéral que fédérés, chacun dans leurs domaines de compétences respectifs. En outre, bon nombre de ces dossiers touchent simultanément plusieurs niveaux de pouvoir, conséquence de notre complexe architecture institutionnelle et de la répartition des compétences qu’elle implique. Dès lors, en se penchant sur ce dossier comme il l’a fait en élaborant le présent rapport d’information, le Sénat est parfaitement dans son rôle de carrefour d’idées, d’acteur central capable de mener un véritable travail de fond et de proposer des recommandations globales se déclinant, pour chaque niveau de pouvoir, selon les caractéristiques respectives de chacun. D’autant plus que, comme nos auditions l’ont démontré, il y a de nombreux éléments à améliorer et de nombreuses pratiques à réformer afin de parvenir à une transposition plus efficace et plus rapide du droit européen en droit belge. En effet, la Belgique n’est malheureusement pas un bon élève européen dans ce domaine. Les retards s’accumulent même si, de temps à autre, un effort de rattrapage est accompli. Nous sommes confrontés à un nombre de procédures d’infraction – pour transposition tardive et/ou incorrecte – plus élevé que la moyenne de l’Union européenne. Il y a donc place à l’amélioration ! L’élément positif est que plusieurs aspects des procédures de transposition peuvent aisément être améliorés et corrigés, que ce soit à l’échelon des Régions et des Communautés que du pouvoir fédéral, et tout autant sur le plan administratif que parlementaire ou gouvernemental. On entend dire régulièrement que la majorité des normes belges proviennent en réalité de l’application de normes décidées à l’échelon européen. On entend aussi bon nombre de critiques portant sur le déficit démocratique de l’Union européenne et son éloignement du citoyen de base. Certains relèvent enfin, dans ce contexte, la perte de pouvoir et de souveraineté des différents parlements nationaux. Pour assurer une meilleure légitimité démocratique, il est donc essentiel que les questions européennes soient plus présentes dans le débat politique belge, fédéral comme fédéré, et qu’elles bénéficient de mécanismes de suivi plus efficaces et plus visibles que ce n’est le cas aujourd’hui. Notre rapport formule plusieurs recommandations à ce sujet, ce dont je me réjouis. Toutefois, il faut également veiller à ne pas multiplier des procédures participatives tout à fait légitimes mais qui, au final, en viendraient à trop alourdir et surtout à ralentir le processus de transposition, ce qui serait évidemment contraire au but recherché par le présent rapport. Un délicat équilibre doit donc être préservé entre, d’une part, l’intensification du débat politique et l’implication des parlements et, d’autre part, la nécessité d’accélérer la transposition correcte des directives. Fort heureusement, nous en avons été bien conscients dans la rédaction de notre rapport et nous avons tenté de résoudre cette contradiction en veillant à ce que l’implication des parties prenantes soit la plus précoce possible, dans le processus législatif européen. Quoi qu’il en soit, la souplesse et le pragmatisme doivent rester des priorités. Par conséquent, ce rapport met davantage l’accent sur des recommandations pratiques et très concrètes qui peuvent être appliquées à court terme, permettant alors des progrès rapides, visibles et vérifiables. Je ne reviendrai pas ici sur le détail de ces 61 recommandations – le rapport les explique très clairement. La majorité de ces recommandations sont d’ailleurs largement consensuelles. Néanmoins, les débats sur certains éléments ont parfois été plus sensibles, notamment sur la question des modes de répartition à appliquer en interne, lorsque des sanctions financières frappent la Belgique, en cas de transposition tardive ou incorrecte d’une directive européenne. Dans ce cadre, si généralement les principes énoncés sont acceptables, on sait que le diable se cache dans les détails. Dès lors, certaines réserves nous semblent justifiées quant à la formulation finale de ces dispositions qui ne nous satisfait pas pleinement. Certes, des garde‑fous sont présents ailleurs, au début du rapport, mais nous aurions préféré, d’une part, une plus grande implication formelle des entités fédérées dans la future définition du mode de partage de ces sanctions financières via, au minimum, un accord de coopération et, d’autre part, une formule permettant plus de souplesse, selon les caractéristiques de chaque infraction. Toutefois, malgré cette petite réserve sur laquelle nous resterons vigilants, le groupe cdH votera en faveur de ce rapport d’information. En effet, nous ne pouvons souscrire globalement à toutes les recommandations, mais même si l’une ou l’autre formation politique a des réserves sur certaines dispositions ou formulations – ce qui doit être le cas de chaque parti, à des degrés divers –, cela ne nous semble pas suffisant pour justifier un rejet en bloc de l’ensemble de ce rapport et du travail qu’il représente. Pour le cdH, ce rapport et ces recommandations sont positifs, vont dans le bon sens, ont recueilli un large consensus et doivent permettre non seulement d’accélérer la transposition du droit européen en Belgique mais aussi d’intensifier l’implication des parlements fédéral et fédérés, dans le débat politique européen. En outre, il est important que ce rapport puisse bénéficier du soutien le plus large possible, afin d’envoyer un signal fort aux destinataires des recommandations, mais aussi afin de souligner ce que doit être le rôle du nouveau Sénat. Cependant, le travail ne s’arrête pas là ; il faut désormais s’assurer que ce rapport soit suivi d’effets, que les diverses entités concernées en prennent bien connaissance et que ces recommandations soient mises en œuvre à tous les niveaux de pouvoir. Chacun de nous peut relayer ces demandes au sein de nos partis respectifs et, surtout, dans les autres assemblées où nous sommes éventuellement présents. Il est en tout cas prévu de nous revoir au Sénat d’ici à deux ans maximum, afin d’évaluer les suites qui seront données à notre rapport et à nos recommandations. C’est une très bonne chose. Cela nous permettra de maintenir la pression, afin que ces recommandations ne soient pas ignorées par ceux à qui elles sont destinées. |
||||
De heer Rik Daems (Open Vld). – Ik wil een andere toon aanslaan dan de vele collega’s die hier de indruk wekten dat het dramatisch gesteld is met de omzetting van de Europese richtlijnen. Pagina 20 van het verslag geeft een genuanceerder beeld. Volgens het halfjaarlijkse scorebord van de Europese Commissie van mei 2015 bedraagt het omzettingsdeficit 0,7%; in het vorige scorebord was dat nog 1,3%. Dat is dus een verbetering en het nieuwe cijfer blijft onder de vooropgestelde 1%. In het scorebord van november 2014 is er sprake van zestien laattijdige omzettingen, nu zijn het er nog zes. Geen enkele omzetting heeft een achterstand van twee jaar of meer. Er is dus geen structureel probleem. Ons land is one of the 2 Member States with the biggest fall, dus één van de twee lidstaten met de grootste verbetering ter zake. De gemiddelde achterstand bedraagt nu 7,9 maanden bedraagt tegenover 9,2 maanden in het vorige Scorebord; het Europees gemiddelde is 9,2. De Commissie schrijft letterlijk: “This decrease reflects the fact that Belgium has no long overdue directives left”. België kampt dus niet met richtlijnen die veel te laat worden omgezet. Dit informatieverslag is bedoeld om een aantal problemen aan te stippen en ik wil die problemen ook niet ontkennen. Men mag echter niet de indruk wekken dat de diverse regeringen echt geen inspanningen hebben geleverd, want de feiten spreken dat tegen. |
M. Rik Daems (Open Vld). – Je voudrais user d’un ton différent de celui des nombreux collègues qui ont ici donné l’impression que la situation de la transposition des directives européennes est dramatique. La page 20 du rapport fournit une image nuancée. Selon le tableau d’affichage semestriel de mai 2015 de la Commission européenne, le déficit de transposition est de 0,7%. Dans le précédent tableau d’affichage, il s’élevait encore à 1,3%. Il s’agit donc d’une amélioration et le nouveau pourcentage reste en‑dessous de l’objectif de 1%. Dans le tableau d’affichage de novembre 2014, il est question de seize transpositions en retard. On en dénombre encore six aujourd’hui. Aucune transposition ne souffre d’un retard de deux ans ou plus. Il ne s’agit donc pas d’un problème structurel. Notre pays est one of the 2 Member States with the biggest fall, donc un des deux États membres auteurs de la plus grande amélioration dans ce domaine. Le retard moyen est actuellement de 7,9 mois contre 9,2 dans le précédent tableau d’affichage. La moyenne européenne est de 9,2. La commission écrit : « This decrease reflects the fact that Belgium has no long overdue directives left ». La Belgique n’accuse donc pas de trop grand retard dans la transposition des directives. Le présent rapport d’information sert à souligner certains problèmes et je ne veux pas les nier. On ne peut toutefois pas donner l’impression que les divers gouvernements n’ont vraiment fait aucun effort car les faits le contredisent. |
||||
De heer Steven Vanackere (CD&V). – Het is heel goed dat de heer Daems wijst op de verbeteringen die de laatste tijd zijn ingetreden. De bekommernis die aan de grondslag van het verslag ligt, heeft echter niets te maken met de cijfers die de heer Daems citeert, maar met de vaststelling dat er tegen ons land meer inbreukprocedures zijn dan het Europese gemiddelde. Dat is jammer genoeg nog een realiteit waarvoor we aandachtig moeten zijn en waarvoor we onze collega’s in de andere parlementen en regeringen zoveel mogelijk moeten sensibiliseren. Het kan niet onze ambitie zijn om als stichtend lid van de Europese Unie geconfronteerd te worden met meer inbreukprocedures dan het Europese gemiddelde. Het verheugt mij wel dat de heer Daems in zijn uiteenzetting een pessimistisch beeld tegenspreekt, en dat hij aangeeft dat er vooruitgang mogelijk is. Met dit verslag hopen we daaraan nog meer bij te dragen. |
M. Steven Vanackere (CD&V). – C’est une très bonne chose que M. Daems souligne l’amélioration apparue ces derniers temps. La préoccupation qui est à la base du rapport n’a toutefois rien à voir avec les chiffres que cite M. Daems mais avec le constat que notre pays fait l’objet de davantage de procédures d’infraction que la moyenne européenne. Il s’agit malheureusement toujours d’une réalité à laquelle nous devons être attentifs et à laquelle nous devons autant que possible sensibiliser nos collègues des autres parlements et des gouvernements. Nous qui sommes membre fondateur de l’Union européenne ne pouvons avoir pour ambition d’être confrontés à davantage de procédures d’infraction que la moyenne européenne. Je me réjouis que M. Daems conteste dans son exposé une image pessimiste et qu’il signale qu’un progrès est possible. Nous espérons y contribuer davantage grâce au présent rapport. |
||||
De heer Rik Daems (Open Vld). – De heer Vanackere zegt exact wat ik ook wou zeggen, overigens ook over de inbreukprocedures. In de jaren 2010 werden we geconfronteerd met een schandalig hoog aantal van die procedures, namelijk meer dan honderd, terwijl het Europese gemiddelde veertig bedroeg. Nu bevinden we ons nog net boven dat gemiddelde. De diverse regeringen hebben, in hun diverse samenstellingen, blijkbaar heel wat inspanningen geleverd. Voor mij heeft dit verslag te maken met het kwantitatieve effect. De hoogleraar in onze fractie heeft het als volgt verwoord: er is niet alleen het kwantitatieve element, er is ook het kwalitatieve element. Daarom wil ik het ook hebben over het kwalitatieve element, los van het feit dat vele collega’s al sporen hebben aangegeven om het kwantitatieve beter naar voren te brengen. Daaruit blijkt dat het zeker de ambitie van een stichtend lid van de Europese Unie moet zijn om zich onder het Europese gemiddelde te bevinden. Ik heb nog enkele opmerkingen. Wij zijn hier overwegend deelstaatsenatoren, dus ik voel mij hier perfect in mijn vel als Vlaams parlementslid. Ik zal dan ook in die zin een aantal aspecten aanhalen. Het is immers bizar dat wij vanuit de regionale parlementen onze mening geven over de omzetting van Europese richtlijnen en dat er een paar gecoöpteerde senatoren zijn die vanuit federaal oogpunt welke beschouwing dan ook kunnen hebben. Als de Senaat blijft voortbestaan en hij dan toch nog iets gaat doen, dan moeten eigenlijk Kamerleden naar de Senaat overstappen om die link te leggen. Ik raad de gecoöpteerde senatoren dan ook aan zich bij de volgende verkiezingen in de Kamer te laten verkiezen en vervolgens naar hier te komen. Ik weet wat in de partijprogramma’s van de N‑VA en ook van andere partijen staat, maar dit wou ik toch even meegeven. Er is geen hiërarchie der normen. Dat betekent dat we allemaal op gelijke voet staan. Het is belangrijk dat dit in het informatieverslag wordt benadrukt. Nergens wordt de indruk gewekt dat er wel een hiërarchie der normen is en dat het ene niveau boven het andere staat. Mocht dat toch het geval zijn, gaat het om een vergissing. De omzetting van Europese richtlijnen is een zaak van alle parlementen en alle regeringen. De bevoegdheidsverdeling heeft tot gevolg dat soms de federale wetgever en soms de wetgevers van de deelstaten moeten optreden bij de omzetting. Het verheugt me dat dit aspect de totstandkoming van het informatieverslag niet heeft bemoeilijkt, hoewel het voor sommige partijen gevoelig ligt. Ik begrijp niet, en de leider van mijn fractie waarschijnlijk ook niet, waarom in de Senaat nog altijd in termen van meerderheid en oppositie wordt geredeneerd. Dat is raar, want heel wat senatoren, bijvoorbeeld van de PS, zitten in hun respectieve Gemeenschap in de meerderheid. In de Senaat doen ze alsof ze in de oppositie zitten. We willen de omzetting van Europese richtlijnen verbeteren, onder meer in de deelstaatassemblees. De PS stemt hier vanuit een oppositiereactie tegen. Ik neem dan ook aan dat dit informatieverslag in het Waals Parlement niet ter sprake kan komen. Mocht ik te kwader trouw zijn, zou ik besluiten dat de PS niet wil dat de omzetting van Europese richtlijnen zou verbeteren. Ik begrijp dat dus niet. |
M. Rik Daems (Open Vld). – M. Vanackere dit exactement ce que je voulais moi aussi dire, y compris d’ailleurs au sujet des procédures d’infraction. Dans les années 2010, nous étions confrontés à un nombre scandaleusement élevé de ces procédures, à savoir plus de cent, alors que la moyenne européenne s’élevait à quarante. Aujourd’hui, nous nous trouvons encore juste au‑dessus de cette moyenne. Les divers gouvernements ont, quelle qu’ait été leur composition, fait manifestement beaucoup d’efforts. Selon moi, ce rapport est lié à l’effet quantitatif. Le professeur d’université qui siège dans notre groupe l’a dit en ces termes : il n’y a pas que l’élément quantitatif, il y a aussi l’élément qualitatif. C’est pourquoi je veux aussi parler de ce dernier, indépendamment du fait que de nombreux collègues ont déjà mentionné des pistes pour mieux mettre en avant le quantitatif. Il en ressort que l’ambition d’un membre fondateur de l’Union européenne doit certainement être de se trouver sous la moyenne européenne. Je voudrais encore faire quelques remarques. La plus grande partie d’entre nous sont des sénateurs de Communauté. Ici, je me sens donc parfaitement dans ma peau en tant que membre du Vlaams Parlement. J’aborderai dès lors en ce sens plusieurs aspects. Il est en effet bizarre que nous donnions notre avis au sujet de la transposition des directives européennes avec la casquette des parlements régionaux et que quelques sénateurs cooptés expriment une quelconque considération avec une casquette fédérale. Si le Sénat continue à exister et s’il fait encore quelque chose, ce sont en fait les députés qui devraient passer au Sénat pour établir le lien entre les niveaux de pouvoir. Je conseille dès lors aux sénateurs cooptés de se faire élire à la Chambre lors des prochaines élections et de venir ici ensuite. Je sais ce qui figure dans les programmes de la N‑VA et d’autres partis mais je voulais quand même le signaler. Il n’y a pas de hiérarchie des normes. Cela signifie que nous sommes tous sur le même pied. Il est important que cela soit souligné dans le rapport d’information. On ne donne nulle part l’impression qu’il y a une hiérarchie des normes et qu’un niveau est au‑dessus de l’autre. Si c’était le cas, il s’agirait d’une erreur. La transposition des directives européennes concerne tous les parlements et tous les gouvernements. La répartition des compétences a pour conséquence que c’est parfois le législateur fédéral et parfois les législateurs des entités fédérées qui doivent agir en vue de la transposition. Je me réjouis que cet aspect n’ait pas compliqué la réalisation du rapport d’information, bien qu’il soit sensible pour certains partis. Je ne comprends pas, et le chef de mon groupe probablement pas davantage, pourquoi on raisonne toujours au Sénat en termes de majorité et d’opposition. C’est étrange car de nombreux sénateurs, par exemple du PS, siègent dans la majorité dans leur Communauté. Au Sénat, ils font comme s’ils siégeaient dans l’opposition. Nous voulons améliorer la transposition des directives européennes, notamment dans les assemblées des entités fédérées. Ici, le PS vote contre en adoptant une réaction d’opposition. Je suppose dès lors que ce rapport d’information ne peut être examiné au Parlement wallon. Si j’étais de mauvaise foi, je conclurais que le PS ne veut pas améliorer la transposition des directives européennes. Je ne le comprends donc pas. |
||||
Ik begrijp het niet, mijnheer Mahoux, u maakt toch deel uit van de meerderheid in Wallonië, ik neem aan dat dit nog altijd het geval is. Als u zou willen wisselen, zullen mijn collega’s van de MR er zich in elk geval niet tegen verzetten. |
Monsieur Mahoux, je ne comprends pas : vous faites tout de même partie de la majorité en Wallonie – je suppose que ce soit toujours le cas. D’ailleurs, si vous voulez changer, les collègues du MR n’y seraient pas opposés. |
||||
Dat het behoren tot de meerderheid of de oppositie in een dergelijk informatieverslag als een argument wordt gebruikt, vind ik op zijn minst gezegd niet echt opbouwend. |
Vis‑à‑vis d’un tel rapport d’information, définir son attitude lors du vote en fonction de son appartenance à la majorité ou à l’opposition me paraît un comportement pas vraiment constructif et c’est un euphémisme. |
||||
Ik zal op een aantal punten terugkomen. |
Je reviendrai sur certains points. |
||||
De heer Philippe Mahoux (PS). – Ik zal later antwoorden. |
M. Philippe Mahoux (PS). – Je répondrai après. |
||||
De heer Rik Daems (Open Vld). – Veel van de aanbevelingen hebben betrekking op de regeringen; een aantal betreffen echter de parlementen. Ik heb de eer de commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed van het Vlaams Parlement voor te zitten. Collega‑commissieleden hier aanwezig weten dat we in die commissie uitgerekend op dit domein heel wat inspanningen hebben geleverd en zullen blijven leveren. Mocht het informatieverslag worden goedgekeurd, en eigenlijk anders ook, dan zal ik die elementen die kunnen bijdragen tot een betere omzetting van Europese richtlijnen op regionaal vlak zeker op de agenda plaatsen. Dat alleen al bewijst de toegevoegde waarde van een informatieverslag dat de Senaat in zijn huidige manier van werken heeft gemaakt. Ik vind in het verslag tientallen aanbevelingen terug die het Vlaams Parlement en de commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed van het Vlaams Parlement minstens op de agenda kunnen zetten, zodat we de Vlaamse regering daarop kunnen aanspreken. Los van het feit dat bepaalde aanbevelingen zeer gevoelig liggen heeft het informatieverslag voor mij dus absoluut een toegevoegde waarde. Ik dank dan ook al diegenen die eraan hebben meegewerkt, en in het bijzonder collega Vanackere. Hij heeft de werkzaamheden zo georganiseerd dat er nu een nuttig document op tafel ligt. Dat is belangrijk. Als de Senaat niets produceert waar iemand iets aan heeft, dan hebben sommige collega’s in dit halfrond gelijk. Als de Senaat daarentegen documenten aflevert met toegevoegde waarde, dan hebben we onze tijd niet verloren en dan hebben we iets nuttigs gedaan. Ik ben van oordeel dat de aanbevelingen van dit verslag wel degelijk een bijdrage leveren. Ik geef slechts enkele voorbeelden in verband met de parlementaire behandeling. Het Parlement zou ex ante moeten kunnen optreden bij de omzetting van richtlijnen. Daar hebben we met het Vlaams Parlement al op aangedrongen. Tot op heden krijgt het Parlement na een lange procedure een richtlijn op zijn bord en kan het die alleen maar slikken. |
M. Rik Daems (Open Vld). – Nombre des recommandations concernent les gouvernements ; d’autres ont toutefois trait aux parlements. J’ai l’honneur de présider la commission de la Politique étrangère, des Affaires européennes, de la Coopération internationale, du Tourisme et du Patrimoine immobilier au Parlement flamand. Mes collègues membres de cette commission ici présents savent qu’au sein de celle‑ci, nous avons fait de nombreux efforts précisément dans ce domaine et que nous continuerons à en faire. Si le rapport d’information est adopté, et même dans le cas contraire, je placerai certainement à l’ordre du jour ces éléments qui peuvent contribuer à une meilleure transposition des directives européennes au niveau régional. Rien que ceci prouve déjà la valeur ajoutée d’un rapport d’information, fruit du travail du Sénat dans sa manière actuelle. Je retrouve dans ce document des dizaines de recommandations qui méritent tout au moins d’être inscrites à l’ordre du jour du Parlement flamand et de la commission de la Politique étrangère, des Affaires européennes, de la Coopération internationale, du Tourisme et du Patrimoine immobilier, et pour lesquelles nous pouvons demander des comptes au gouvernement flamand. Même si certaines recommandations sont très sensibles, le rapport d’information a donc assurément à mes yeux une valeur ajoutée. Je remercie dès lors tous ceux qui y ont travaillé et en particulier M. Vanackere. Il a organisé les travaux de manière telle qu’un document utile nous est présenté aujourd’hui. C’est important. Si le Sénat ne produit rien d’intéressant, certaines personnes siégeant dans cet hémicycle auront raison. Si, par contre, le Sénat publie des documents apportant une plus‑value, nous n’aurons pas perdu notre temps et nous aurons fait œuvre utile. J’estime que les recommandations de ce rapport sont une contribution très sérieuse. En voici seulement quelques exemples liés au processus parlementaire. Le Parlement devrait pouvoir intervenir dès le début dans la transposition des directives. Nous avons déjà, avec le Parlement flamand, insisté sur ce point. Jusqu’à présent le Parlement, ne reçoit à examiner une directive qu’après une longue procédure et ne peut plus que l’accepter. |
||||
Ik raad onze collega’s van het Waals Parlement trouwens aan om hetzelfde te doen. |
D’ailleurs, je conseille à nos collègues du Parlement wallon d’en faire autant. |
||||
Het parlement zou nochtans ex ante, dus voorafgaand, kunnen proberen zijn invloed te laten gelden. Dat zorgt voor een parlementaire reflectie die niet altijd aanwezig is in een regering, al was het maar omdat in het parlement ook de mening van de oppositie aan bod komt. Dat is niet negatief. Een positieve inbreng van de oppositie, ook al is die in de ogen van de meerderheid misschien zeldzaam, moet men niet weggooien. Die inbreng ex ante komt op verschillende punten in de aanbevelingen naar voren en ik vind dat zeer belangrijk. Daarom zal ik het verslag trouwens heel graag voorleggen aan de Commissie voor Buitenlands Beleid van het Vlaams Parlement. Die punten geven onder meer aan dat er een bepaling van het standpunt mogelijk moet zijn in alle fasen van de onderhandeling. Daardoor wordt de rol van het Parlement duidelijk op de kaart gezet. Ook uit andere elementen blijkt de inbreng van het Parlement. Ik geef een voorbeeld. Parlementen, burgers en ondernemingen kunnen toegang vragen tot de databank Eurtransbel. Eurtransbel maakt een transparant proces mogelijk. Dat is een heel belangrijke aanbeveling, want heel wat mensen hebben de indruk dat Europa een achterkamertjespolitiek voert, waarbij Europese bonzen richtlijnen uitvinden en die door de strot van iedereen rammen. Quod non. Een ander punt in de aanbevelingen houdt in dat elke commissie van de deelstaatparlementen aangeeft welke voorstellen parlementair ex ante moeten worden getoetst. Bovendien wordt ook aanbevolen dat parlementsleden in de loop van het jaar te allen tijde kunnen verzoeken Europese voorstellen in een commissie te agenderen. Dat zijn geen lichte aanbevelingen. Ze grijpen in positieve zin rechtstreeks in op de werking van de parlementen. Ze houden in dat de parlementen hun deel van het werk doen bij de omzetting van Europese richtlijnen. Tot slot is in de aanbevelingen ook opgenomen dat de parlementen ex ante fiches ontvangen met allerlei gegevens. Dat gebeurt nu al in de praktijk, want wij ontvangen geregeld mails waarin we de stand van zaken van een richtlijn kunnen nagaan. Met andere woorden, de aanbevelingen geven de parlementen ex ante een impact op de richtlijnen die een grote invloed hebben op het dagelijkse leven van de burger. Het rapport biedt een toegevoegde waarde en verbetert de beslissingen, niet alleen kwantitatief maar vooral kwalitatief. Daar is het tenslotte om te doen. Tot slot nog een opmerking over het middenveld. Ik zou ook graag hebben dat het VBO, Voka, UNIZO en dergelijke geconsulteerd worden. Om alle discussie te vermijden, was het misschien beter geweest om in het verslag een omschrijving vast te leggen van wat het middenveld precies omvat, maar alle gekheid op een stokje: de sociale partners horen absoluut tot het middenveld. Ik betreur het dat hierover discussie is ontstaan. Daarnaar verwees ik daarnet toen ik sprak over de indruk die de oppositie wil oproepen: de linkse oppositie verdedigt de vakbonden tegen de meerderheid, die niet wil dat de vakbonden worden gehoord. |
Le Parlement devrait pouvoir essayer de faire valoir son influence préalablement. Au Parlement, il y a place pour une réflexion, ce qui n’est pas toujours le cas au gouvernement, ne fût‑ce que parce qu’au Parlement, on entend l’opinion de l’opposition. Ce n’est pas négatif. Il ne faut pas rejeter un apport positif de l’opposition, même si aux yeux de la majorité un tel apport se fait plutôt rare. Cette contribution ex ante apparaît dans différents points des recommandations et je trouve cela important. D’ailleurs, c’est la raison pour laquelle je présenterai vraiment volontiers ce rapport devant la commission de l’Intérieur du Parlement flamand. Ces points soulignent entre autres qu’il doit être possible de prendre position à tous les stades de la négociation. Cela montre clairement l’importance du rôle du Parlement. La contribution du Parlement ressort également d’autres éléments. Voici un exemple. Les parlements, les citoyens et les entreprises peuvent demander l’accès à la banque de données Eurtransbel. Grâce à Eurtransbel, on peut rendre le processus transparent. C’est une recommandation très importante car bien des personnes ont l’impression que l’Europe, c’est un jeu politique derrière des portes closes où des bonzes européens inventent des directives qu’ils nous forcent à digérer. Quod non. Il y a aussi un point des recommandations qui consiste à demander que chaque commission des parlements des entités fédérées annonce les propositions parlementaires qui doivent être contrôlées ex ante. En outre il est également recommandé que les membres des parlements puissent, au cours de l’année, à n’importe quel moment, demander de mettre des propositions européennes à l’ordre du jour d’une commission. Ce ne sont pas des recommandations de peu de poids. Elles ont un impact direct et positif sur le fonctionnement des parlements. Elles impliquent que les parlements fassent leur part du travail dans la transposition des directives européennes. Enfin, on recommande aussi que les parlements reçoivent préalablement des fiches reprenant toutes sortes de données. C’est déjà en pratique le cas actuellement, nous recevons en effet régulièrement des courriels qui nous permettent d’examiner la situation d’une directive. En d’autres mots, les recommandations donnent aux parlements la possibilité d’agir ex ante sur les directives qui ont une grande influence sur la vie quotidienne des citoyens. Le rapport offre une valeur ajoutée et améliore les décisions, non seulement quantitativement mais surtout qualitativement. C’est ce qui nous intéresse. Pour finir une dernière remarque à propos de la société civile : j’aimerais bien que la FEB, le Voka et l’UNIZO, etc. soient consultés. Pour éviter toute discussion, il aurait peut‑être mieux valu insérer une définition de ce que l’on entend précisément par société civile, mais, trêve de plaisanterie, les partenaires sociaux font absolument partie de la société civile. Je déplore que cela soit encore discuté. C’est à cela que je viens de faire référence en parlant de l’impression que l’opposition veut donner : l’opposition de gauche défend les syndicats contre la majorité, qui ne veut pas que l’on entende les syndicats. |
||||
De heer Philippe Mahoux (PS). – Neen, mijnheer Daems, het sociaal overleg. Ik herhaal, sommige leden van de meerderheid – en u hoort er misschien bij – dulden geen vakbonden meer. Dat is de realiteit. De belangenverenigingen zijn niet enkel de sociale gesprekspartners … |
M. Philippe Mahoux (PS). – Non, Monsieur Daems, la concertation sociale. Je le répète, certains membres de la majorité – et vous en faites peut‑être partie – ne supportent plus les corps intermédiaires. C’est une réalité. Ils veulent les réduire totalement. Les corps intermédiaires ne se limitent pas aux interlocuteurs sociaux… |
||||
De heer Jean‑Paul Wahl (MR). – Dat is niet mogelijk, mijnheer Mahoux. Dat verzint u! |
M. Jean‑Paul Wahl (MR). – Ce n’est pas possible, Monsieur Mahoux. C’est un fantasme, chez vous ! |
||||
De heer Philippe Mahoux (PS). – Er zijn de ziekenfondsen en een hele reeks organisaties. De leden van uw meerderheid willen hun rol beperken of ze zelfs volledig afschaffen. Dat is niet ons standpunt. Er zou daarover van gedachten moeten kunnen worden gewisseld, zonder enige vorm van vijandigheid. We verdedigen inderdaad de belangenverenigingen en het sociaal overleg. Dat is niet uw standpunt … |
M. Philippe Mahoux (PS). – Il y a les organisations mutuellistes et toute une série de structures. Les membres de votre majorité veulent réduire leur rôle ou carrément les supprimer. Ce n’est pas notre point de vue. Avouez que cela mérite un échange, au‑delà de toute forme d’agressivité. C’est clair que nous défendons ces structures intermédiaires et la concertation sociale. Ce n’est pas votre point de vue… |
||||
De heer Rik Daems (Open Vld). – Wij, liberalen verdedigen het overleg … |
M. Rik Daems (Open Vld). – Nous, libéraux, défendons la concertation… |
||||
De heer Jean‑Paul Wahl (MR). – … en efficiënter dan de PS … |
M. Jean‑Paul Wahl (MR). – … et avec plus d’efficacité que le PS… |
||||
De heer Rik Daems (Open Vld). – Dit verslag weerspiegelt perfect ons standpunt en het overleg bevat veel informatie die ons kan helpen bij de omzetting van de Europese richtlijnen. |
M. Rik Daems (Open Vld). – Le contenu du rapport reflète parfaitement notre opinion et la concertation est riche en informations qui peuvent nous aider à transposer les directives européennes. |
||||
Voor de Open Vld staat het betrekken van het middenveld buiten kijf. We verschillen wel van mening over de vraag of het middenveld ook beslissingsrecht moet hebben. Volgens ons moeten ze zich in dat geval verkiesbaar stellen en verkozen worden in het Parlement. |
Pour l’Open Vld, il faut incontestablement associer la société civile. Nous différons cependant d’opinion sur la question de savoir s’il faut donner à la société civile un droit de décision. Pour qu’il en soit ainsi, il faut, selon nous, que les représentants de la société civile se portent candidats et soient élus au Parlement. |
||||
De heer Philippe Mahoux (PS). – Bespreking en informatie is niet gelijk aan onderhandelen! Informatie, overleg en onderhandeling zijn de strategieën van de sociale gesprekspartners. U hebt het over inspraak bij de onderhandelingen. We vragen overleg, niet meer of niet minder. Ik lees in het verslag dat sommigen van oordeel waren dat er helemaal geen sociaal overleg moest worden ingevoerd, onder het voorwendsel dat er in overleg met het middenveld voorzien was. Het is normaal dat de standpunten in een parlement uiteenlopen. U bent uiteraard lid van het Vlaams Parlement, maar als senator bent u eveneens federaal parlementslid. |
M. Philippe Mahoux (PS). – Consultation et information, cela ne veut pas dire négociation ! L’information, la concertation et la négociation constituent tout l’éventail de l’intervention des interlocuteurs sociaux. Vous parlez de codécision, laquelle s’inscrit dans la négociation. Nous avons, nous, parlé de concertation. C’est ce que nous demandions, ni plus ni moins. Je lis dans le rapport que certains ont considéré qu’il n’était pas du tout question d’instaurer une concertation sociale au prétexte qu’une consultation de la société civile était prévue. Cela dit, il est normal que des points de vue divergents s’expriment dans une assemblée politique. Quant à nos rôles respectifs, vous êtes certes membre du Parlement flamand mais, en siégeant au Sénat, vous êtes aussi un parlementaire fédéral. |
||||
De heer Rik Daems (Open Vld). – Ik ben blij dat ik het debat heb aangezwengeld. |
M. Rik Daems (Open Vld). – Je me réjouis d’avoir suscité un débat. |
||||
De heer Philippe Henry (Ecolo). – De heer Mahoux, die niet heeft deelgenomen aan de commissiewerkzaamheden, spreekt over sociaal overleg, maar dat staat niet in het amendement dat werd ingediend. Ik lees op pagina 229 van het verslag: “Mevrouw Lambelin en mevrouw Turan stellen voor de woorden in aanbeveling 15: ‘, waaronder de sociale gesprekspartners,’ toe te voegen na de woorden ‘het maatschappelijk middenveld’. Er is geen sprake van sociaal overleg, want het staat zelfs niet in het amendement van de socialistische partijen. |
M. Philippe Henry (Ecolo). – M. Mahoux, qui n’a pas assisté aux travaux en commission, parle de concertation sociale mais ce n’est pas ce que prévoit l’amendement déposé. Ainsi, je lis à la page 229 du rapport : « Mme Lambelin et Mme Turan proposent dans la recommandation 15 d’insérer les mots : “, dont les partenaires sociaux,” après les mots “la société civile” ». Il n’est pas question d’une concertation sociale puisque ce n’était même pas l’objet de l’amendement des partis socialistes. |
||||
Mevrouw Güler Turan (sp.a). – Ik wil de heer Daems erop attent maken dat er tijdens de commissievergaderingen op geen enkel ogenblik sprake van is geweest dat de sociale partners mee zouden beslissen. Voor alle duidelijkheid lees ik de aanbeveling even in het Nederlands: “De Senaat beveelt aan dat de regeringen het maatschappelijk middenveld informeren zodra een voorstel van richtlijn wordt bekendgemaakt en het bij de omzetting betrekken.” Dat ze ook mee zouden beslissen of onderhandelen is nooit gezegd. Het amendement van mevrouw Lambelin en mijzelf ging over hetzelfde. De heer Daems zegt dat de sociale partners uiteraard deel uitmaken van het maatschappelijk middenveld. Dat vind ik ook. |
Mme Güler Turan (sp.a). – Je veux attirer l’attention de M. Daems sur le fait que durant les réunions de commission, à aucun moment, il n’a été question de faire participer les partenaires sociaux à la décision. Pour être claire, je vous lis la recommandation : « Le Sénat recommande que, dès qu’une proposition de directive est publiée, les gouvernements en informent la société civile et associent celle‑ci à la transposition. ». Il n’est nullement question d’une association à la décision ou à une négociation. L’amendement de Mme Lambelin et de moi‑même portait sur le même sujet. M. Daems dit que les partenaires sociaux font naturellement partie de la société civile. C’est aussi mon avis. |
||||
De heer Rik Daems (Open Vld). – Wat is dan het probleem? |
M. Rik Daems (Open Vld). – Où est donc le problème ? |
||||
Mevrouw Güler Turan (sp.a). – We hadden het in de aanbeveling uitgebreider kunnen formuleren, bijvoorbeeld “het maatschappelijk middenveld, onder andere de sociale partners …”. Als ze toch deel uitmaken van dat middenveld, waarom het dan niet expliciet verwoorden? Dan was de heer Daems gelukkiger geweest en ikzelf ook. Maar ook al werd ons amendement om dat mogelijk te maken verworpen, toch heeft de sp.a de aanbevelingen en het informatieverslag goedgekeurd. We vinden het namelijk heel belangrijk een gezamenlijk signaal te geven aan alle regeringen die ermee aan de slag moeten gaan, dat participatie en informatie belangrijk zijn. De tijd dat de politici beslissingen namen en die de burgers door de strot duwden, is voorbij. Burgerparticipatie is een feit. We kunnen die burger dus beter op tijd en zo breed mogelijk consulteren en informeren, niet alleen op het ogenblik dat de richtlijnen er zijn – daarover ben ik het met de heer Daems eens – maar ook proactief. Voor alle duidelijkheid herhaal ik echter dat er op geen enkel ogenblik sprake van was dat sociale partners mee zouden beslissen, maar ik wil absoluut in het verslag laten opnemen dat de heer Daems het met mij eens is dat in het middenveld wel degelijk de sociale partners begrepen zijn. Ik zie de heer Vanackere knikken en ook de heren Verstreken en Henry. |
Mme Güler Turan (sp.a). – On aurait pu formuler cela de manière plus détaillée, par exemple « la société civile, dont, entre autres, les partenaires sociaux, … » Puisqu’ils font partie de la société civile pour quoi ne pas l’écrire explicitement ? M. Daems en aurait été plus heureux et moi aussi. Mais notre amendement qui aurait rendu cela possible a été rejeté et le sp.a a tout de même approuvé les recommandations et le rapport d’information. Nous trouvons, en effet, très important de donner ensemble à tous les gouvernements qui doivent se mettre au travail, le même signal : la participation et l’information sont importantes. Le temps où les politiciens prenaient les décisions et les imposaient aux citoyens est dépassé. La participation des citoyens est un fait. Nous pouvons donc mieux les informer et les consulter à temps et aussi largement que possible, non seulement au moment où arrivent des directives – sur ce sujet je suis d’accord avec M. Daems, pour une fois – mais aussi de manière proactive. Pour être tout à fait claire, je rappelle toutefois qu’à aucun moment il n’a été question que les partenaires sociaux soient associés à la décision, mais je veux que l’on reprenne au compte rendu que M. Daems, mais si !, est d’accord avec moi sur le fait que les partenaires sociaux font partie de la société civile. Je vois M. Vanackere opiner du bonnet ainsi que MM. Verstreken et Henry. |
||||
De heer Rik Daems (Open Vld). – Om het nog eens uit mijn eigen mond te laten optekenen: het middenveld houdt ook de sociale partners in, evenals de milieubewegingen, enzovoort. |
M. Rik Daems (Open Vld). – Pour qu’on puisse le consigner une fois de plus, voici, sortant de ma propre bouche : La société civile inclut aussi les partenaires sociaux, tout comme les associations environnementales, etc. |
||||
En ik zeg dit niet onder invloed van iemand, het is een spontane opmerking. |
Et ce n’est pas sous l’influence de quelqu’un que je dis cela. Mes propos sont spontanés. |
||||
Ik wil nog op twee elementen ingaan en begin met goldplating. Ik begrijp wel waarom collega’s vanuit Europa zeggen dat we niet aan goldplating moeten doen. Het kan het omzetten van richtlijnen belemmeren en vertragen. Kunnen we dan in onze eigen regelgeving niet verder gaan? Natuurlijk wel. Waarom zou het niet kunnen? We kunnen parallel een verdergaande regelgeving invoeren, zonder dat dat de omzetting van de Europese regels vertraagt. We kunnen ook perfect uitleggen waaróm we verder gaan. Dat goldplating geen goede zaak is voor het omzetten van Europese richtlijnen, lijkt me inderdaad een correct principe te zijn, maar het mag niemand in de meerderheid tegenhouden toch meer te doen. Volgens een collega zou het een negatieve indruk geven. We kunnen het net zo goed omkeren. Als we verder willen gaan, is het een goede zaak uit te leggen waarom het absoluut maatschappelijk, politiek, economisch, … nodig is verder te gaan. Door deze aanbeveling geven we de regering een voorzet om heel goed uit te leggen waarom ze vindt dat ze verder moet gaan. En dat is geen slechte, maar een goede zaak. |
Je veux encore m’arrêter sur deux éléments, je commence avec le goldplating. Je comprends bien pourquoi des collègues de l’Europe disent que nous ne devons pas faire du goldplating. Cela peut entraver et ralentir la transposition des directives. Ne pouvons‑nous donc plus aller plus loin dans notre propre réglementation ? Bien sûr que si. Pourquoi ne le pourrions‑nous pas ? Nous pouvons parallèlement introduire une réglementation plus avancée sans que cela ne retarde la transposition des règles européennes. Nous pouvons aussi parfaitement expliquer pourquoi nous allons plus loin. Que le goldplating ne soit pas une bonne chose pour la transposition des directives européennes me semble en effet un principe correct mais cela ne doit empêcher personne dans la majorité de faire davantage. Selon un collègue, cela donnerait une impression négative. Nous pouvons aussi bien dire le contraire. Si nous voulons faire davantage, il est bien de dire pourquoi c’est absolument nécessaire d’un point de vue social, politique, économique, … Ces recommandations constituent pour le au gouvernement une base permettant de très bien expliquer pourquoi il trouve qu’il faut faire davantage. Et cela n’est pas une mauvaise mais une bonne chose. |
||||
Mevrouw Güler Turan (sp.a). – Goldplating moet geen negatieve connotatie hebben, maar de formulering van aanbeveling 29 geeft daar wel aanleiding toe. Wie opteert om goldplating toe te passen moet immers aantonen dat het noodzakelijk is en dat het de omzetting niet nodeloos zal vertragen. We hebben gevraagd de mogelijkheid van de politieke keuze om al dan niet goldplating toe te passen in de tekst op te nemen. Mijn vraag was om het zo neutraal mogelijk te formuleren. Als u er bij was geweest, zou u de formulering, dat elke overheid een keuze maakt al dan niet goldplating toe te passen, maar er tegelijk voor zorgt dat deze keuze de omzetting niet vertraagt, zeker hebben ondersteund. Daarmee werd tegemoet gekomen aan wat de meerderheid wou, zonder goldplating een negatieve connotatie te geven. Nu moet men de keuze voor goldplating verantwoorden. Dan vertrekt men al met een achterstand. |
Mme Güler Turan (sp.a). – Goldplating ne doit pas avoir de connotation négative mais la formulation de la recommandation no 29 y conduit. Celui qui choisit de pratiquer le goldplating doit en effet montrer que c’est nécessaire et que la transposition ne sera pas inutilement retardée. Nous avons demandé que la possibilité d’opérer le choix politique de faire ou non du goldplating soit reprise dans le texte. Ma demande était que l’on en fasse une formulation la plus neutre possible. Si vous aviez été là, vous auriez assurément soutenu la formulation précisant que chaque autorité fait le choix ou non de faire du goldplating mais qu’en même temps, elle veille à ce que ce choix ne retarde pas la transposition. C’est ainsi que nous sommes parvenus à ce que la majorité voulait, sans pour autant donner à goldplating une connotation négative. Désormais on doit justifier son choix de faire du goldplating. On part donc déjà avec du retard. |
||||
De heer Rik Daems (Open Vld). – Een eerste element is dat de tekst gewoon zegt dat in de memorie van toelichting uitdrukkelijk moet worden vermeld waarom men verder gaat dan de Europese richtlijn. Dat is niet negatief. Ten tweede, in de hoorzitting waarbij ik wel aanwezig was, kwam tot uiting dat de Waalse regering misbruik maakt van de omzetting van richtlijnen om er stukken wetgeving aan toe te voegen. Dat is het probleem. Dat is geen goldplating meer, maar een usurpatie van Europese richtlijnen om te proberen er bepaalde politieke elementen aan toe te voegen. In diezelfde hoorzitting werd aangegeven dat dit in Vlaanderen niet het geval was. Een laatste punt gaat over een gevoeligheid van de N‑VA‑collega’s. Ik sluit me aan bij het standpunt van collega Verstreken. Geen enkele partij wil een ruimere invulling van de rol van de Senaat. We lezen de tekst ook niet als dusdanig. Voor Open Vld is een uitbreiding van de rol van de Senaat niet aan de orde. Het feit dat er conflictueuze elementen kunnen zijn in de omzetting van richtlijnen in de verschillende deelparlementen is wel een punt. Hiervoor zijn we in de Senaat wel bevoegd. De formulering kan misschien voor interpretatie vatbaar zijn. Wat ons betreft is deze mogelijke verkeerde perceptie weggenomen. |
M. Rik Daems (Open Vld). – Tout d’abord, le texte dit simplement que, dans l’exposé des motifs, il doit être explicitement mentionné pourquoi l’on veut aller plus loin que la directive européenne. Cela n’a rien de négatif. Ensuite, durant l’audition à laquelle j’ai assisté, on a dit que le gouvernement wallon abusait de la transposition de directives pour ajouter des éléments de législation. C’est le problème. Ce n’est plus du goldplating mais une usurpation des directives européennes pour essayer d’ajouter certains éléments politiques. Durant la même audition, on a mentionné que ce n’était pas le cas en Flandre. Enfin, je reviens sur un point sensible pour mes collègues de la N‑VA. Je m’associe au point de vue de M. Verstreken. Aucun parti ne veut accroître le rôle du Sénat. Nous ne lisons pas non plus ce texte ainsi. Pour l’Open Vld, une extension du rôle du Sénat n’est pas à l’ordre du jour. Le fait est qu’il existe des éléments conflictuels qui peuvent apparaître lors de la transposition de directives dans les différents parlements. Dans ce cas‑là, nous sommes compétents au Sénat. La formulation peut sans doute être sujette à diverses interprétations. En ce qui nous concerne, cette possible erreur de perception est dissipée. |
||||
Mevrouw Annick De Ridder (N‑VA). – Schrap het dan via een amendement! |
Mme Annick De Ridder (N‑VA). – Éliminez‑la donc par un amendement. |
||||
De heer Rik Daems (Open Vld). – De rol van de Senaat bestaat erin te verhinderen dat tegengestelde richtingen in de deelstaten contraproductief voor iedereen kunnen zijn. De Open Vld‑fractie vindt dit een verslag met een grote toegevoegde waarde. Ik zal het in ieder geval als voorzitter van de Commissie Buitenlandse Aangelegenheden in het Vlaams Parlement ter sprake brengen om de goede punten eruit te halen. Ik wil aantonen dat er een meerwaarde kan ontstaan wanneer deelstaatparlementsleden met elkaar overleggen om elementen aan te reiken die voor iedereen een verbetering in de politieke besluitvorming kunnen opleveren. |
M. Rik Daems (Open Vld). – Le rôle du Sénat consiste à empêcher que des orientations contraires dans les entités fédérées puissent être contreproductives pour tous. Le groupe Open Vld estime que ce rapport est d’une grande valeur ajoutée. En tout cas, en tant que président de la commission des Affaires étrangères du Parlement flamand, je l’évoquerai devant cette commission pour en souligner les bons positifs. Je veux souligner que l’on peut créer de la valeur ajoutée lorsque les membres de parlements fédérés se concertent pour proposer des éléments susceptibles d’améliorer le processus décisionnel politique. |
||||
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Er is vandaag al heel veel gezegd naar aanleiding van dit informatieverslag over de omzetting van het recht van de Europese Unie in Belgisch recht. Er zijn heel wat aanbevelingen gekomen en er zijn vooraf heel wat mensen gehoord. Technisch gezien is het een zeer interessante materie. Het informatieverslag is zeer uitgebreid en de aanbevelingen zijn talrijk. De essentie van waarom het zo verkeerd loopt, waarom we dit probleem moeten aanpakken en waarom België zoveel procedures heeft lopen wegens het niet tijdig omzetten van Europees recht in onze eigen wetgeving heb ik hier slechts zijdelings aan bod horen komen. De reden daarvan is dat de Europese Unie de soevereine natiestaat, de democratische staat, op ondemocratische wijze uitholt. Dat is geschiedkundig zo gelopen. De EU is in menig opzicht een postmoderne versie van een mislukt collectivistisch, imperialistisch project uit het verleden. Dat project gaat ook vandaag gepaard met het demoniseren van dissidenten en van andere opinies, met het massaal voeren van propaganda door die Europese Unie en het stap voor stap uithollen van individuele vrijheden. De EU is immers een supranationaal beleidsniveau geworden dat heel veel vat krijgt op onze vrijheden en op de burgers in de diverse staten. Net zoals België heeft ze kenmerken van verschillende staatsvormen. Hoewel de EU steeds meer macht naar zich toetrekt, is het een staatsrechtelijke mengvorm, zoals België dat ook is, die slecht beleid in de hand werkt. Die mengvorm zal op lange termijn onmogelijk in stand kunnen worden gehouden. Het is het één of het ander. Ofwel wordt het een federaal Europa, de Verenigde Staten van Europa, waarbij de Europese landen en volkeren in een van bovenaf opgelegd keurslijf worden gedwongen, ofwel gebruiken we ons verstand en aanvaarden we dat de lappendeken Europa met zijn historische kenmerken anders is dan de Verenigde Staten en niet geschikt is voor een federaal Europa. We moeten de typische diversiteit van Europa weer ten volle laten bloeien door elk land en elk volk zijn eigenheid in volle vrijheid te laten beleven. Alleen zo zal Europa weer sterker worden en uit het diepe dal klimmen waarin het zich nu bevindt, met een instelling zoals de Europese Unie, waar Europa absoluut geen nood aan heeft. Ik ben een grote voorstander van een verenigd Europa, maar absoluut niet van de Europese Unie zoals ze nu bestaat. Alleen het authentieke gevoel dat een volk of land zijn eigen toekomst kan bepalen, leidt tot motivatie, inventiviteit, inspiratie, vooruitgang en welvaart. De subsidiariteit is hierbij zeer belangrijk. Zij moet, met de democratie en de rechtsstaat, in eer worden hersteld. Dat zijn we door de almacht van de Europese Unie uit het oog verloren. Concreet heeft het delen van bevoegdheden met en het overhevelen van bepaalde onderdelen van bevoegdheden en staatszaken naar een Europese Unie, naar een supranationaal niveau, tot nu toe geleid tot een instabiele en onwerkbare samenleving. Het doet me denken aan de Belgische Staat. We moeten in Europa dus terug naar intergouvernementele samenwerking op mensenmaat, met respect voor subsidiariteit, soevereiniteit, vrijheid, democratie en voor de rechtsstaat. Dan zal het veel eenvoudiger zijn en krijgen we geen wetgeving van de Europese Unie opgedrongen, die plots veel meer impact op onze samenleving blijkt te hebben dan we wilden. Dan kunnen wij wel meestappen in een verenigd Europa en moeten we niet meer meestappen in wat de Europese Unie nu oplegt, in het onrealistische maakbaarheidsdenken, dat tegen de wil van de Europeanen in doorgaat met het van bovenuit creëren van een nieuw volk in een nieuwe suprastaat, met name de Verenigde Staten van Europa met een multiculturele inslag en zonder grenzen en bijgevolg zonder ziel. Er zijn al bibliotheken volgeschreven over de ondemocratische wijze waarop er nu gehandeld wordt binnen de Europese Unie, een zogenaamde politieke realiteit die boven onze hoofden tot stand is gekomen. Wij bepalen niet langer onze eigen wetten. We schrikken er zelfs van dat de Europese Unie met richtlijnen en andere instrumenten allerlei dingen oplegt aan onze staat en onze burgers. Onze soevereiniteit raakt volledig uitgehold. Wij krijgen daar niet eens serieuze informatie en we houden er niet eens een serieus debat over. Wij krijgen op ondemocratische wijze dingen opgelegd van bovenaf, vanuit die Europese Unie. Ik wijs bijvoorbeeld op de implementatie van het fundamenteel ingrijpende Verdrag van Maastricht. Alsof de Belgische Staat nog niet complex, duur en omslachtig genoeg is, wordt er sinds het Verdrag van Maastricht van 1993, waarin ook de politieke euromunt in het vooruitzicht werd gesteld, met volledige medewerking van België, gewerkt aan de uitbouw van de Verenigde Staten van Europa. Welke burger heeft zich expliciet kunnen uitspreken over zulk een fundamenteel ingrijpend verdrag als het Verdrag van Maastricht, dat de federalisering van Europa, en dus het creëren van het Verenigde Staten, in gang heeft gezegd? Het antwoord is eenvoudig: niemand. Geen enkele Europese burger heeft zich daar expliciet kunnen over uitspreken. Daarmee is alles gezegd. Natuurlijk wordt het dan moeilijk om de wetgeving die ons vanuit Europa wordt opgelegd, tijdig en volledig en goed te implementeren in onze eigen wetgeving. De Europese Unie is eigenlijk een postmodern rijk aan het worden, een rijk dat het maakbaarheidsdenken en een totalitaire machtshonger vertoont. Het is het zoveelste nefaste concurrerende beleidsniveau dat volkeren niet nodig hebben. Een volk zoals het mijne, het Vlaamse volk, kan zeer goed voor zichzelf zorgen en een beleid bepalen. Het heeft daar niet al die verschillende stiefmoeders op verschillende niveaus voor nodig. Alle Europese waarden die wij in het verleden hebben opgebouwd en waarvoor we zo hard gevochten hebben, raken stuk voor stuk uitgehold, niet alleen door de Belgische Staat, maar ook door de Europese Unie. Ik noem er enkele: vrijheid, democratie, subsidiariteit, en zeker ook de rechtsstaat. Democratie is weinig waard zonder de rechtsstaat. De democratie is niet perfect, ook in ons land niet. Maar het is het beste systeem dat tot hier toe door de mens in de praktijk is gebracht en ik vind het belangrijk om daar zeer veel waarde aan te blijven hechten. De democratie heeft geleid tot ongekende individuele vrijheden en dus welvaart in onze Westerse samenleving, voor onze Europese volkeren. Die vrijheid en welvaart zouden niet mogelijk zijn geweest zonder het concept van de soevereine natiestaat, die, mits hij een sterk gedeelde cultuur en identiteit bezit, een voorwaarde is voor een goed werkende democratische rechtsstaat. Dat is heel belangrijk en dat is de reden waarom België en de EU – eigenlijk een België op grote schaal – niet werken. Er zijn ook weinig landen waar de burger zich mocht uitspreken over het Verdrag van Lissabon. Nochtans is het overal in Europa doorgedrukt. Het is even eenvoudig als pervers: de Europese Unie is een project van nationale machtselites die bijgevolg de gestructureerde belangen van die machtselites doordrukken. Uiteindelijk zijn alle stappen van de Europese integratie en dus alle verdragen waar ik al over sprak, waardoor de Europese Unie een dominante macht heeft gekregen en we nu grote moeite hebben om de richtlijnen omgezet te krijgen in onze eigen wetgeving, achter de rug van de kiezer om gezet. De zestien eerste landen van de eurozone hebben absoluut geen referendum of andere vorm van inspraak gekregen over hun deelname aan de eurozone. Bij de zeldzame keren dat de burger via een referendum om zijn mening is gevraagd, reageerde de Europese politieke kaste afwijzend, bijvoorbeeld bij de stemming van de Europese grondwet in Frankrijk of in Nederland. De uitslag van de stemming werd afgewezen of er werd verplicht opnieuw gestemd tot er goedkeuring was. In Ierland heeft men viermaal moeten stemmen: tweemaal over het Verdrag van Lissabon en tweemaal over het Verdrag van Nice. Ook in Denemarken werd tweemaal over het Verdrag van Maastricht gestemd, in Zwitserland vijfmaal. In de Europese Unie mag men dus stemmen – bij wijze van uitzondering of test – maar moeten de kiezers wel opnieuw naar de stembus als het resultaat niet voldoet. Een cynischer voorbeeld van democratie als façade is er in de wereld nauwelijks te vinden, zelfs niet in ontwikkelingslanden. Het is een grote schande. Desalniettemin heeft de Europese Unie vandaag een enorme invloed en bepaalt ze wat de wetgeving in ons land en voor ons volk is. Heel af en toe worden er marges toegestaan waarbinnen sommige onderdelen van onze wetgeving zich moeten bevinden. Dit is een schande op het gebied van vrijheid en democratie in Europa. Als er in ons land af en toe een probleem is met het implementeren van Europees recht en wij daarover een informatieverslag moeten opstellen, is dat absoluut niet wereldschokkend wanneer men bedenkt dat de Europese Unie zeer ondemocratisch te werk gaat en boven onze hoofden onze democratie en rechtsstaat uitholt. Ik kan daar als Vlaams‑nationalist absoluut niet mee akkoord gaan. De Europese Unie brengt de Vlaamse vrijheid en onafhankelijkheid hoegenaamd niet dichterbij, zeker niet op de manier waarop de Unie nu gestructureerd is. Ik ben voorstander van Europa, maar wanneer België steeds meer danst naar het pijpen van een Europese Unie en daarbij het Europese idee in de steek laat en steeds meer macht afstaat aan de Europese Unie en zoiets gevolgen heeft voor mijn volk, het Vlaamse volk, dan kan ik daar niet mee akkoord gaan. Als democraat wil ik geen uitholling van onze democratie door de Europese Unie, en in het bijzonder niet door de ondemocratische Europese Commissie en het Europees Hof van Justitie. Als Vlaams‑nationalist en democraat en minnaar van vrijheid en zelfbeschikking kan ik absoluut niet instemmen met wat hier vandaag voorligt. Het geheel gaat immers volledig voorbij aan de redenen waarom het probleem zich voordoet en waarom de Senaat een informatieverslag heeft opgesteld. |
Mme Anke Van dermeersch (VB). – Bien des choses ont été dites aujourd’hui à l’occasion de la présentation de ce rapport d’information sur la transposition du droit européen dans le droit belge. De nombreuses recommandations ont été faites après avoir entendu de nombreuses personnes. D’un point de vue technique, c’est une matière intéressante. Le rapport d’information est très détaillé et riche de recommandations. Mais de la raison essentielle pour laquelle cela ne se passe pas bien, celle pour laquelle nous devons aborder ce problème et pour laquelle la Belgique a encouru tant de procédures pour ne pas avoir transposé à temps le droit européen dans notre propre législation, je n’en ai entendu parler que de manière indirecte. La raison en est que l’Union européenne sape de manière non démocratique l’État‑nation souverain, l’État démocratique. C’est un fait historique. L’UE est à bien des égards une version postmoderne d’un projet collectiviste, impérialiste du passé qui a échoué. Ce projet s’accompagne aussi aujourd’hui d’une diabolisation des dissidents et des opinions divergentes par la propagande massive de l’UE et l’érosion progressive des libertés individuelles. L’UE est en effet devenue un niveau politique supranational qui dispose d’une emprise très forte sur nos libertés et sur les citoyens dans divers États. Comme la Belgique, elle a les caractéristiques de plusieurs formes étatiques. Quoique l’UE concentre toujours davantage de pouvoirs, elle a une forme étatique mixte, comme la Belgique, ce qui contribue à faire de la mauvaise politique. Cette forme mixte ne pourra pas être conservée en l’état à long terme. C’est l’un ou l’autre. Ou bien il y a une Europe fédérale, les États‑Unis d’Europe, où les pays et les peuples européens sont contraints dans un carcan imposé d’en‑haut, ou bien nous utilisons notre raison et nous acceptons que la mosaïque européenne avec ses caractéristiques historiques est autre chose que des États‑Unis et ne convient pas à un cadre fédéral européen. Nous devons laisser s’épanouir à nouveau pleinement la diversité typique de l’Europe en laissant chaque pays et chaque peuple vivre son identité en toute liberté. Ce n’est qu’ainsi que l’Europe sera plus forte et sortira de la crise profonde dans laquelle elle est actuellement plongée, à cause d’une institution comme l’Union européenne dont l’Europe n’a aucun besoin. Je suis une grande partisane d’une Europe unie mais je ne le suis pas du tout de l’Union européenne telle qu’elle existe. Seul le sentiment authentique qu’un peuple ou un pays peut déterminer lui‑même son propre avenir peut engendrer de la motivation, de l’inspiration, du progrès et du bien‑être. La subsidiarité en est un élément essentiel. Avec la démocratie et l’État de droit, elle doit être remise à l’honneur. Et cela nous l’avons perdu de vue à cause de la toute‑puissance de l’Union européenne. Concrètement, le partage des compétences et le transfert de certaines parties des compétences et des affaires publiques à l’Union européenne, un niveau supranational, a conduit jusqu’à présent à une société instable et insupportable. L’Union européenne me fait penser à l’État belge. Nous devons donc en revenir à la coopération intergouvernementale à taille humaine, dans le respect de la subsidiarité, de la souveraineté, de la liberté, de la démocratie et de l’État de droit. Cela sera beaucoup plus simple et l’on ne nous imposera plus de législation de l’Union européenne, qui s’avère immédiatement avoir beaucoup plus d’impact sur notre société que ce que nous voulions. Ainsi nous pourrons entrer dans une Europe unie et nous ne devrons plus entrer dans ce que l’Union européenne nous impose actuellement, une conception irréaliste visant à imposer d’ en‑haut, contre la volonté des Européens, un nouveau peuple dans un nouveau super‑État, à savoir les États‑Unis d’Europe, à tendance multiculturelle, sans frontières et par conséquent sans âme. On pourrait remplir une bibliothèque avec tout ce qui a déjà été écrit sur le fonctionnement non démocratique de l’Union européenne. Nous ne pouvons plus décider des lois qui nous régissent. Nous sommes effarés par tout ce que l’Union européenne, par le bais de directives ou d’autres instruments, impose à notre État et à ses citoyens. Notre souveraineté se réduit comme une peau de chagrin. On ne nous informe pas et nous n’en discutons même pas sérieusement. L’UE nous impose d’en haut ses décisions antidémocratiques. Je citerai comme exemple les modifications radicales qui découlent du traité de Maastricht, lequel préfigure aussi la mise en place de l’euro. Comme si l’État belge n’était pas encore assez complexe, coûteux et artificiel, on s’emploie depuis ce traité de 1993 à construire les États‑Unis d’Europe, avec la pleine collaboration de la Belgique. Lesquels de nos citoyens ont‑ils pu se prononcer sur un texte aussi fondamental que ce traité de Maastricht qui lance la fédéralisation de l’Europe, et donc la création des États‑Unis d’Europe ? La réponse est simple : personne. Aucun habitant de notre continent n’a été prié de donner son avis. Dans ce contexte, il devient naturellement difficile de transposer dans notre législation, complètement et dans les délais, ce que l’Europe nous dicte. L’Union européenne se mue en un empire postmoderne caractérisé par une soif de pouvoir. Pour les peuples, c’est encore un échelon superflu, voire nocif, additionnel. Le peuple flamand, auquel j’appartiens, est tout à fait capable de se gouverner et n’a nul besoin de ces belles‑mères à différents niveaux. Toutes les valeurs européennes que nous avons construites et pour lesquelles nous nous sommes battus sont grignotées petit à petit, pas seulement par l’État belge mais aussi par l’UE. En voici quelques‑unes : la liberté, la démocratie, la subsidiarité, ainsi que l’État de droit. Sans État de droit, la démocratie ne signifie pas grand‑chose. La démocratie n’est pas parfaite, certainement pas dans notre pays, mais c’est le meilleur système que l’humanité ait mis en pratique jusqu’à présent et il est essentiel à mes yeux qu’on continue à la révérer. La démocratie a conduit à des libertés individuelles ainsi qu’à un bien‑être sans précédent dans notre société occidentale, pour nos peuples européens. Cette liberté et cette prospérité n’auraient pas été possibles sans le concept d’État‑Nation souverain, cimenté par une culture et une identité partagées, qui est indispensable pour le bon fonctionnement d’un État de droit démocratique. Voilà pourquoi la Belgique et l’UE – qui est en fait une Belgique à grande échelle – dysfonctionnent. Peu nombreux sont au demeurant les pays qui ont invité leurs citoyens à se prononcer sur le traité de Lisbonne, lequel a toutefois été imposé dans toute l’Europe. Le mécanisme est aussi simple que pervers : l’Union européenne est un projet d’élites nationales qui défendent leurs propres intérêts. Chaque étape de l’intégration européenne, y compris les traités que je viens d’évoquer, s’est passée derrière le dos de l’électeur. L’UE a maintenant une position dominante et il nous est difficile de transposer ses directives. Aucun des seize membres initiaux de la zone euro n’a organisé de referendum sur sa participation à la monnaie commune. Les rares fois que le peuple a été admis à se prononcer par referendum, la caste politique a froncé les sourcils, par exemple lors du vote sur la Constitution européenne en France ou aux Pays‑Bas. Le résultat a été rejeté, ou bien on a été obligé de revoter jusqu’à ce qu’approbation s’ensuive. Les Irlandais ont dû se rendre quatre fois aux urnes : deux fois pour le traité de Lisbonne et deux fois pour celui de Nice. Au Danemark, on a dû voter deux fois sur le traité de Maastricht, en Suisse cinq fois. Autrement dit, dans l’Union européenne, on peut voter – à titre exceptionnel ou en guise de test – mais les électeurs sont renvoyés dans l’isoloir en cas de résultat non satisfaisant. Dans le monde, et même dans les pays en développement, on ne voit quasiment aucun exemple plus cynique de démocratie de façade. Néanmoins, l’Union européenne exerce aujourd’hui une influence énorme et définit la législation dans notre pays et pour notre peuple. De temps en temps, on nous concède des marges entre lesquelles certains pans de notre législation doivent se trouver. Sur le plan de la liberté et de la démocratie en Europe, c’est scandaleux. Que notre pays ait de temps à autres du mal à implémenter le droit européen et que nous soyons priés de rédiger un rapport d’information n’a rien de surprenant si on sait que l’Union européenne agit de manière très peu démocratique et, par‑dessus nos têtes, mine notre démocratie et notre État de droit. Comme nationaliste flamande, je ne peux l’accepter. L’UE, dans sa structure actuelle, ne rapproche pas la Flandre de la liberté et de l’indépendance. Je suis partisane de l’Europe, mais lorsque la Belgique, au mépris de l’idéal européen, fait les quatre volontés de l’UE et lui laisse de plus en plus de pouvoir, cela a une incidence sur mon peuple, le peuple flamand, et je ne peux l’admettre. Comme démocrate, je ne veux pas que notre démocratie soit sapée par l’UE, et certainement pas par ces instances non démocratiques que sont la Commission et la Cour de justice. En tant que nationaliste flamande et démocrate éprise de liberté et d’autodétermination, je ne peux approuver le texte qui nous est soumis aujourd’hui et qui ignore complètement les racines du problème sur lequel s’est penché le Sénat. |
||||
De heer Steven Vanackere (CD&V). – Ik vind het normaal om deze bespreking toch minstens af te ronden met een woord van grote waardering voor de diensten, die bijzonder veel werk hebben verzet. Veel collega’s hebben erop gewezen dat veel van de aanbevelingen bijzonder diepgaand zijn en dat men hieruit de komende maanden tal van conclusies kan trekken inzake de verbetering van de procedures. Deze aanbevelingen komen uiteraard voort uit het aandachtig beluisteren van de vele gasten in de hoorzittingen, maar zijn toch sterk opgepikt door het bijzonder goede werk van de diensten. Ten tweede wil ik iedereen bedanken die heeft deelgenomen aan de werkzaamheden. We hebben een originele formule gehanteerd waarbij we in een eerste reeks hoorzittingen op zoek zijn gegaan naar deskundig advies, dan ontwerpaanbevelingen hebben opgesteld en vervolgens professoren hebben gevraagd om te reflecteren over die ontwerpaanbevelingen. Die formule maakt het mogelijk om veel expertise op te nemen in het debat. Als commissievoorzitter wil ik uiteraard mijn hartelijkste dank uitdrukken ten opzichte van iedereen die aan de hoorzittingen heeft deelgenomen. Tot slot wil ik de zes rapporteurs uitdrukkelijk bedanken voor hun bijdrage tot het opmaken van een zeer goed verslag. Mevrouw Lambelin, die, zoals collega’s reeds hebben aangegeven, is verhinderd wegens een externe missie ten behoeve van de Senaat, was steeds stipt aanwezig in de commissie en nam actief deel aan de debatten. Ik vernoem haar in het bijzonder omdat ze hier nu niet is. De vijf andere rapporteurs hebben de kans gehad te tonen hoe sterk ze zich voor dit dossier hebben ingezet door hun participatie in deze bespreking. |
M. Steven Vanackere (CD&V). – Au moment de clore notre discussion, je voudrais d’abord féliciter les services qui ont beaucoup et bien travaillé. Différents collègues ont dit que beaucoup de recommandations vont au fond des choses et qu’on pourra en tirer, dans les mois à venir, des moyens d’améliorer les procédures. Ces recommandations, issues des nombreux intervenants que nous avons reçus lors des auditions, ont été bien distillées par les services. Je voudrais aussi remercier tous ceux et toutes celles qui ont contribué à nos activités. Nous avons appliqué une méthode originale en commençant par auditionner des spécialistes, puis en élaborant un projet de recommandations sur lequel l’avis de professeurs a été sollicité. On a pu ainsi intégrer un maximum d’expertise au débat. En tant que président de la commission, je remercie chaleureusement tous les intervenants. En conclusion, je voudrais exprimer ma gratitude aux six rapporteurs qui ont contribué à la rédaction de cet excellent rapport. Mme Lambelin a toujours été très assidue en commission et a pris une part active aux débats ; comme elle est actuellement en mission pour le Sénat, je la cite expressément. Quant aux cinq autres rapporteurs, ils ont eu l’occasion de montrer durant ce débat avec quelle force ils se sont investis dans le dossier. |
||||
– De bespreking is gesloten. |
– La discussion est close. |
||||
– De stemming over de aanbevelingen van de commissie heeft later plaats. |
– Il sera procédé ultérieurement au vote sur les recommandations de la commission. |
||||
Voorstel tot wijziging van artikel 66 van het reglement van de Senaat teneinde de mogelijkheid te geven om verzoeken tot het opstellen van een informatieverslag eerst naar het Bureau te laten verwijzen met het oog op een vlotte behandeling en taakverdeling door de commissies (van de heer Bert Anciaux; Stuk. 6‑195) |
|||||
Algemene bespreking |
|||||
De heer Steven Vanackere (CD&V), rapporteur. – Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag. |
M. Steven Vanackere (CD&V), rapporteur. – Je me réfère à mon rapport écrit. |
||||
– De algemene bespreking is gesloten. |
– La discussion générale est close. |
||||
Bespreking van het enig artikel |
|||||
(Voor de tekst aangenomen door het Bureau, zie stuk 6‑195/3.) |
(Pour le texte adopté par le Bureau, voir document 6‑195/3.) |
||||
– De stemming over het enig artikel heeft later plaats. |
– Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’article unique. |
||||
Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag betreffende de noodzakelijke samenwerking tussen de federale culturele en wetenschappelijke instellingen en de Gemeenschappen (en Brussels Hoofdstedelijk Gewest) en de toekomst van het cultureel beleid in dit land (van de heer Bert Anciaux, de dames Ingrid Lieten, Katia Segers en Güler Turan, de heer Bart Van Malderen, de dames Véronique Jamoulle en Anne Lambelin, de heer Philippe Mahoux, mevrouw Christie Morreale, de heer Patrick Prévot, de dames Christiane Vienne, Olga Zrihen en Petra De Sutter, de heer Philippe Henry, de dames Elisabeth Meuleman, Hélène Ryckmans en Cécile Thibaut, de heren Wouter Van Besien, Christophe Bastin en Bertin Mampaka Mankamba en mevrouw Véronique Waroux; Stuk 6‑109) |
|||||
Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag over de impact van het milieubeleid op de volksgezondheid, in het bijzonder met betrekking tot het gebruik van toxische producten of producten die toxisch worden beschouwd in het licht van de Europese normatieve teksten en de omzetting ervan in Belgisch recht, met name in het preventiebeleid (van de heer Philippe Mahoux, de dames Nadia El Yousfi, Latifa Gahouchi, Véronique Jamoulle, Anne Lambelin en Christie Morreale, de heer Patrick Prévot, de dames Christiane Vienne, Olga Zrihen, Ingrid Lieten, Katia Segers en Güler Turan, de heren Bart Van Malderen, Christophe Bastin en Bertin Mampaka Mankamba, mevrouw Véronique Waroux, de heer Bert Anciaux, mevrouw Petra De Sutter, de heer Philippe Henry, de dames Elisabeth Meuleman, Hélène Ryckmans en Cécile Thibaut en de heer Wouter Van Besien; Stuk 6‑117) |
|||||
Bespreking |
|||||
De heer Philippe Mahoux (PS). – Aangezien we ons zullen uitspreken over een wijziging van het reglement, is het wellicht wenselijk om de bespreking van de twee verzoeken tot het opstellen van een informatieverslag uit te stellen. |
M. Philippe Mahoux (PS). – Comme nous allons voter une modification du règlement, ne serait‑il pas opportun et même rationnel de reporter la discussion des deux demandes d’établissement d’un rapport d’information ? |
||||
De voorzitster. – Wij waren de lege lata verplicht deze punten op de agenda te zetten, maar de lege ferenda wachten wij op de wijziging van het reglement. Ik stel dus eveneens voor om de bespreking uit te stellen. (Instemming) |
Mme la présidente. – De lege lata, nous devions inscrire ces points à l’ordre du jour mais de lege ferenda, nous attendons l’adoption de la modification du règlement. Je propose donc aussi le report. (Assentiment) |
||||
– De bespreking van de verzoeken tot het opstellen van een informatieverslag wordt uitgesteld. |
– La discussion des demandes d’établissement d’un rapport d’information est reportée. |
||||
Inoverwegingneming van voorstellen |
|||||
De voorzitter. – De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld. Zijn er opmerkingen? Aangezien er geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in overweging genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. |
Mme la présidente. – La liste des propositions à prendre en considération a été distribuée. Est‑ce qu’il y a des observations ? Puisqu’il n’y a pas d’observations, ces propositions sont considérées comme prises en considération et renvoyées à la commission indiquée par le Bureau. |
||||
(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.) |
(La liste des propositions prises en considération figure en annexe.) |
||||
Nationale Commissie voor de rechten van het kind |
|||||
De voorzitster. – Op 19 september 2005 werd tussen de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten een samenwerkingsakkoord gesloten houdende oprichting van een Nationale Commissie voor de rechten van het kind. Dit samenwerkingsakkoord werd goedgekeurd bij de wet van 1 mei 2006. Artikel 7 van dit samenwerkingsakkoord bepaalt dat de voorzitters van het federale Parlement en van de parlementen van de gefedereerde entiteiten, indien zij zulks nodig achten, een waarnemer kunnen aanwijzen die de vergaderingen kan bijwonen en aldus een voortgangscontrole kan uitoefenen op de werkzaamheden van de commissie in de verschillende parlementen. Het Bureau heeft de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden verzocht een waarnemer voor de Senaat aan te wijzen. Op 4 mei jongstleden heeft de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden eenparig mevrouw Miranda Van Eetvelde als waarnemer voorgesteld. |
Mme la présidente. – Le 19 septembre 2005, un accord de coopération a été conclu entre l’État, les Communautés et les Régions portant création d’une Commission nationale pour les droits de l’enfant. Cet accord de coopération a été approuvé par la loi du 1er mai 2006. L’article 7 de cet accord de coopération prévoit que les présidents du Parlement fédéral et des parlements des entités fédérées peuvent, s’ils le jugent utile, désigner un observateur qui pourra assister aux réunions et assurer ainsi le suivi des travaux de la commission au sein des différentes assemblées parlementaires. Le Bureau a demandé à la commission des Affaires institutionnelles de désigner un observateur pour le Sénat. Le 4 mai dernier, la commission des Affaires institutionnelles a présenté à l’unanimité Mme Miranda Van Eetvelde comme observatrice. |
||||
(Instemming) |
(Assentiment) |
||||
Hulde aan de heer Roland Roblain, directeur‑generaal van de Quaestuur, bij zijn afscheid van de Senaat |
Hommage à M. Roland Roblain, directeur général de la Questure, à l’occasion de son départ |
||||
De voorzitster. – Hierbij deel ik u mee dat de heer Roblain, de laatste directeur‑generaal van de Quaestuur, met pensioen gaat. De vader van Roland Roblain kwam uit de Gaume, zijn moeder was Vlaamse. Roland Roblain, de jongste van talrijke broers en zussen, kende een gelukkige jeugd in Antwerpen. Misschien komt het door die warme en uitgebreide familie dat Roland Roblain zeer vlot is en hartelijk in de omgang. Ook op taalgebied is hij vlot, aangezien hij tot de steeds zeldzamer Belgen behoort die in een gesprek als vanzelf afwisselen tussen Nederlands en Frans, zonder dat zelf te merken. In 1980 begon de loopbaan van Roland Roblain bij de Senaat. Hij gaf vaak blijk van originaliteit. Zo was zijn haar altijd net iets langer dan dat van zijn collega’s. Ik heb gemerkt dat dat nog altijd het geval is …. Vrij snel werd hem de oprichting van Pro Lege, de vereniging van gewezen parlementsleden, toevertrouwd. Die taak heeft hij uitstekend vervuld. Het is trouwens een werkgebied dat hem met de jaren steeds meer zou opslorpen, aangezien hij in 1994 de Europese vereniging van gewezen parlementsleden, FP‑AP, heeft opgericht. In 2004 wordt hij directeur‑generaal van de Quaestuur. Zijn bureau wordt al snel een ontmoetings- en discussieruimte, waar een onderhoud onder vier ogen soms een kleine plenaire was. Hij verliest de situatie van de mensen of de toekomst van de assemblee niet uit het oog. Door zijn optimisme en zijn daadkracht heeft hij veel personeelsleden getroost wanneer zij met de gevolgen van de hervorming werden geconfronteerd. Gedurende tal van jaren heeft de heer Roblain zijn diplomatieke talenten kunnen ontwikkelen als directeur‑gevolmachtigde van de Pensioenkas voor senatoren, waar hij de belangen van de rechthebbenden, de Kas en de Senaat trachtte te verdedigen en te verzoenen. Deze namiddag zal er een uitgebreider hulde aan de heer Roblain plaatsvinden, maar ik wil hem alvast zeggen dat de Senaat aan hem zal terugdenken als een uitzonderlijke kenner van de Quaestuur, een toegewijde ambtenaar en een sympathieke man. Wij wensen hem veel geluk en een goede gezondheid in dit nieuwe hoofdstuk van zijn leven. |
Mme la présidente. – Je vous fais part du départ à la retraite de M. Roblain, qui sera le dernier directeur général de la Questure. Né de l’union d’un père gaumais et d’une mère flamande, c’est à Anvers que Roland Roblain vit une enfance heureuse comme benjamin d’une fratrie nombreuse. Peut‑être est‑ce de cette vie de famille chaleureuse et foisonnante qu’il a hérité une grande aisance et une cordialité des plus naturelles dans les contacts sociaux. Cette aisance est également linguistique, car Roland Roblain appartient à ce petit cercle toujours plus restreint de Belges qui, dans la conversation, passent naturellement du néerlandais au français, sans toujours bien s’en rendre compte. Roland Roblain est entré en 1980 au service du Sénat. Il a fait preuve souvent d’originalité, ne serait‑ce que par sa coiffure juste un peu plus longue que celle de ses collègues. J’ai remarqué qu’elle l’est d’ailleurs encore aujourd’hui… On a très vite confié à M. Roblain la création de l’Association des anciens parlementaires Pro Lege, une mission qu’il a menée à bien et un terrain d’activité pour lequel son engagement ne fera que croître avec les années, puisqu’en 1994, c’est encore lui qui tiendra l’Association européenne des anciens parlementaires FP‑AP sur les fonts baptismaux. En 2004, M. Roblain accède à la fonction de directeur général de la Questure. Son bureau devient lieu de rencontre et de débat où le tête‑à‑tête pouvait devenir une petite assemblée générale. Il n’a pas perdu de vue la situation des personnes et l’avenir de l’assemblée. Il a toujours fait preuve d’optimisme et de volontarisme. Il aura souvent réconforté les membres du personnel face à ce que la réforme a entraîné pour eux. Pendant de nombreuses années, M. Roblain a également pu développer des talents diplomatiques en tant que directeur‑fondé de pouvoirs de la Caisse de retraite des sénateurs, en vue de défendre et de concilier les intérêts des ayants droit, de la Caisse et du Sénat. Je voulais dire à M. Roblain, en attendant de lui rendre un hommage plus long et plus appuyé cet après‑midi, que le Sénat gardera de lui le souvenir d’un éminent connaisseur de la Questure, d’un éminent connaisseur de cette Maison, d’un haut‑fonctionnaire dévoué et sympathique. Que tous nos vœux de bonheur et de santé l’accompagnent dans cette nouvelle vie. |
||||
(De staande vergadering geeft de directeur‑generaal een daverend applaus.) |
(Les membres de l’assemblée, debout, applaudissent longuement le directeur général de la Questure) |
||||
Ik nodig alle leden uit op het huldebetoon aan de heer Roblain, dat vandaag om 16.30 uur zal plaatsvinden. Mijnheer Roblain, dit krachtige applaus toont aan hoezeer u in dit Huis gewaardeerd werd. Niemand twijfelt eraan dat we nog een beroep op u zullen kunnen doen want u bent het wandelende geheugen van de Senaat. Ik heb onze perfecte en vruchtbare samenwerking alleszins op prijs gesteld. |
J’invite l’ensemble des membres de l’assemblée à l’hommage qui sera rendu à M. Roblain aujourd’hui à 16 h 30. Monsieur Roblain, les applaudissements nourris témoignent à quel point vous avez été un élément précieux dans cette Maison. Nul ne doute que nous aurons l’occasion de faire encore appel à vous parce que vous êtes une mémoire vivante de la vie du Sénat. En tout cas, j’ai pu apprécier notre parfaite et fructueuse collaboration. |
||||
Stemmingen |
|||||
(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.) |
(Les listes nominatives figurent en annexe.) |
||||
Informatieverslag over de omzetting van het recht van de Europese Unie in Belgisch recht (Stuk 6‑131) |
|||||
De voorzitster. – Mevrouw De Ridder heeft het woord voor een stemverklaring. |
Mme la présidente. – La parole est à Mme De Ridder pour une explication de vote. |
||||
Mevrouw Annick De Ridder (N‑VA). – Onze fractie zal zich onthouden bij de stemming over het informatieverslag. Zoals collega’s Gryffroy en Vanlouwe uitgebreid hebben toegelicht, bevat het zeer goede elementen, en vinden we het belangrijk dat er ook elementen van verbetering naar voren worden geschoven. Ook collega Wahl verwees naar de goede samenwerking op vele van die punten, wat wij zeker kunnen onderschrijven. We hebben echter ook toegelicht wat voor ons de pijnpunten zijn. We hebben verschillende verwijten gekregen als zou het om symboliek gaan, om politieke spelletjes. Er werd zelfs gesuggereerd dat er een achterkamerakkoord zou worden gesloten met collega Mahoux. Ik bevestig dat dit niet het geval is. Het gaat om elementen die voor ons cruciaal zijn. Het gaat wel degelijk om een nieuwe rol die gegeven wordt aan de FOD Buitenlandse Zaken, een nieuwe rol die gegeven wordt aan de Senaat. De Senaat is een ontmoetingsplaats voor deelstaatsenatoren, maar er wordt getracht te rechtvaardigen dat in de Senaat opnieuw alles kan worden geagendeerd en besproken. Ik verwijs heel kort naar wat zonet in overweging werd genomen en dus geagendeerd wordt voor bespreking in de Senaat. Het zijn voorbeelden die aantonen dat, met verwijzing naar de grondwettelijke rol van de Senaat en de verschillende interpretaties daarover, die rol wel heel ruim wordt opgevat, namelijk: een voorstel van resolutie betreffende de verbetering van de mobiliteit op en aan de Brusselse Ring; een voorstel van resolutie teneinde de handel in en de uitbuiting van jonge buitenlandse voetballers te bestrijden, en een voorstel van resolutie betreffende de situatie van meerderjarige patiënten met hersenaandoeningen. Ik wil die problematiek niet minimaliseren. Het zijn belangrijke punten, maar ik vraag me echt af waarom ze in godsnaam in de Senaat moet worden besproken. Wat het informatieverslag betreft dat we vandaag hebben besproken, kan de Senaat een coördinerende rol spelen bij het omzetten van de richtlijnen die tot de bevoegdheden van verschillende entiteiten behoren. Dat is nogmaals een nieuwe rol voor de Senaat, hoe vaak ook geprobeerd wordt dit te ontkennen. Onze partij, onze fractie kan niet instemmen met deze rol en daarom zullen we ons onthouden bij de stemming over het geheel van dit informatieverslag. |
Mme Annick De Ridder (N‑VA). – Notre groupe s’abstiendra au moment du vote sur le rapport d’information. Celui‑ci contient des éléments très positifs, que mes collègues Gryffroy et Vanlouwe ont commentés en détail, et il nous paraît important que les points d’amélioration soient soulignés. M. Wahl a également évoqué la bonne collaboration sur nombre de ces points. Nous avons cependant expliqué les points qui nous semblent négatifs. On nous a reproché de nous attacher aux symboles ou de nous livrer à des petits jeux politiciens. On a même laissé entendre qu’un accord aurait été conclu en catimini avec M. Mahoux ; je confirme qu’il n’en est rien. Pour nous, ce sont des éléments cruciaux. Il est question de donner un nouveau rôle au SPF Affaires étrangères et un nouveau rôle au Sénat. Le Sénat est un lieu de rencontre pour les sénateurs des entités fédérées, mais on essaye de justifier que le Sénat puisse à nouveau discuter de tous les sujets. Je me réfère à ce que nous venons de prendre en considération et sera donc inscrit à l’ordre du jour. Ces exemples montrent que les prérogatives constitutionnelles du Sénat sont interprétées très largement : une proposition de résolution visant à améliorer la mobilité sur le ring de Bruxelles, une proposition de résolution visant à lutter contre le trafic et l’exploitation des jeunes joueurs de football étrangers et une proposition de résolution concernant la situation des patients majeurs atteints d’affections cérébrales. Sans vouloir minimiser ces problématiques, je me demande vraiment pourquoi diable le Sénat devrait en débattre. Pour en revenir au rapport d’information dont nous avons parlé aujourd’hui, le Sénat peut jouer un rôle coordinateur pour la transposition de directives relatives à des compétences partagées entre différentes entités. Bien qu’on tente de le nier, il s’agit d’un rôle supplémentaire pour le Sénat. Notre groupe ne peut approuver ce rôle, raison pour laquelle nous nous abstiendrons lors du vote sur l’ensemble de ce rapport d’information. |
||||
De heer Philippe Mahoux (PS). – Het reglement staat me twee minuten spreektijd toe voor een stemverklaring. Hoewel de tekst interessante elementen bevat, stemmen we om drie redenen tegen: ten eerste, de weigering om de sociale partners bij het debat over de omzetting van de Europese teksten te betrekken; ten tweede, het feit dat er geen overleg is geweest met de deelstaten over de verdeling van eventuele sancties, in het bijzonder de gemeenschappelijke gemeenschapscommissie; ten derde, de achterdocht tegenover goldplating, waaraan men drastische voorwaarden verbindt. Ik herinner er trouwens aan dat, in tegenstelling tot wat sommigen beweren, onze fractie voor de aanbevelingen van “Peking+20” heeft gestemd. |
M. Philippe Mahoux (PS). – Le règlement m’accorde deux minutes pour expliquer notre vote. Quoique le texte contienne des éléments intéressants, notre vote négatif est motivé par trois raisons : primo, le refus d’associer les partenaires sociaux à la discussion sur la transposition des textes européens ; secundo, le fait que la répartition des sanctions éventuelles n’ait pas fait l’objet d’une concertation avec les entités fédérées, en particulier la Commission communautaire commune ; tertio, cette suspicion vis‑à‑vis du goldplating que l’on assortit de conditions drastiques. Rappelons par ailleurs que, contrairement aux affirmations de certains, notre groupe a voté en faveur des recommandations relatives à « Pékin+20 ». |
||||
De voorzitster. – We stemmen over de aanbevelingen van de commissie. |
Mme la présidente. – Nous votons sur les recommandations de la commission. |
||||
Stemming 1 |
Vote no 1 |
||||
Nederlandse taalgroep |
Groupe linguistique néerlandais |
||||
Aanwezig: 24 |
Présents : 24 |
||||
Franse taalgroep |
Groupe linguistique français |
||||
Aanwezig: 20 |
Présents : 20 |
||||
De Duitstalige gemeenschapssenator heeft voorgestemd. |
Le sénateur de communauté germanophone a voté pour. |
||||
– De aanbevelingen hebben de meerderheid van de uitgebrachte stemmen en minstens een derde van de uitgebrachte stemmen gehaald in elke taalgroep. – Derhalve zijn de aanbevelingen aangenomen. – Ze zullen worden meegedeeld aan de eerste minister, aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Europese Zaken en aan de ministers‑presidenten en de voorzitters van de parlementen van de Gemeenschappen en de Gewesten. |
– Les recommandations ont obtenu la majorité des suffrages et au moins un tiers des suffrages dans chaque groupe linguistique. – Par conséquent, les recommandations sont adoptées. – Elles seront transmises au premier ministre, au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères et européennes, ainsi qu’aux ministres‑présidents et aux présidents des parlements des Communautés et des Régions. |
||||
Voorstel tot wijziging van artikel 66 van het reglement van de Senaat teneinde de mogelijkheid te geven om verzoeken tot het opstellen van een informatieverslag eerst naar het Bureau te laten verwijzen met het oog op een vlotte behandeling en taakverdeling door de commissies (van de heer Bert Anciaux; Stuk. 6‑195) |
|||||
Stemming 2 |
Vote no 2 |
||||
Aanwezig: 45 |
Présents : 45 |
||||
– Het voorstel tot wijziging van het reglement van de Senaat is aangenomen. |
– La proposition de modification du règlement du Sénat est adoptée. |
||||
Regeling van de werkzaamheden |
|||||
De voorzitster. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt. De volgende vergadering vindt plaats op vrijdag 26 juni. |
Mme la présidente. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé. La prochaine séance aura lieu le vendredi 26 juin. |
||||
(De vergadering wordt gesloten om 13.30 uur.) |
(La séance est levée à 13 h 30.) |
||||
Berichten van verhindering |
|||||
Afwezig met bericht van verhindering: de dames Coudyser en Franssen, de heren D’haeseleer en Van Malderen, om gezondheidsredenen, de dames Claes en Lambelin, de heren Peumans en Vandaele, wegens andere plichten. |
Mmes Coudyser et Franssen, MM. D’haeseleer et Van Malderen, pour raison de santé, Mmes Claes et Lambelin, MM. Peumans et Vandaele, pour d’autres devoirs, demandent d’excuser leur absence à la présente séance. |
||||
– Voor kennisgeving aangenomen. |
– Pris pour information. |
||||
Bijlage |
|||||
Naamstemmingen |
|||||
Stemming 1 |
Vote no 1 |
||||
Nederlandse taalgroep |
Groupe linguistique néerlandais |
||||
Aanwezig: 24 |
Présents : 24 |
||||
Voor |
Pour |
||||
Bert Anciaux, Ann Brusseel, Rik Daems, Sabine de Bethune, Jean-Jacques De Gucht, Petra De Sutter, Brigitte Grouwels, Elisabeth Meuleman, Katia Segers, Güler Turan, Steven Vanackere, Peter Van Rompuy, Lode Vereeck, Johan Verstreken. |
|||||
Tegen |
Contre |
||||
Anke Van dermeersch. |
|||||
Onthoudingen |
Abstentions |
||||
Jan Becaus, Piet De Bruyn, Annick De Ridder, Andries Gryffroy, Lieve Maes, Pol Van Den Driessche, Miranda Van Eetvelde, Jan Van Esbroeck, Karl Vanlouwe. |
|||||
Franse taalgroep |
Groupe linguistique français |
||||
Aanwezig: 20 |
Présents : 20 |
||||
Voor |
Pour |
||||
Anne Barzin, Christophe Bastin, Jacques Brotchi, Valérie De Bue, Christine Defraigne, Alain Destexhe, Yves Evrard, Philippe Henry, Bertin Mampaka Mankamba, Hélène Ryckmans, Cécile Thibaut, Jean-Paul Wahl. |
|||||
Tegen |
Contre |
||||
Nadia El Yousfi, Latifa Gahouchi, Véronique Jamoulle, Philippe Mahoux, Christie Morreale, Patrick Prévot, Christiane Vienne, Olga Zrihen. |
|||||
Duitstalige gemeenschapssenator |
Sénateur de communauté germanophone |
||||
Voor |
Pour |
||||
Alexander Miesen. |
|||||
Onthoudingen |
Abstentions |
||||
Jan Becaus, Piet De Bruyn, Annick De Ridder, Andries Gryffroy, Lieve Maes, Pol Van Den Driessche, Miranda Van Eetvelde, Jan Van Esbroeck, Karl Vanlouwe. |
|||||
Stemming 2 |
Vote no 2 |
||||
Aanwezig: 45 |
Présents : 45 |
||||
Voor |
Pour |
||||
Bert Anciaux, Anne Barzin, Christophe Bastin, Jan Becaus, Jacques Brotchi, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Valérie De Bue, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Annick De Ridder, Alain Destexhe, Petra De Sutter, Nadia El Yousfi, Yves Evrard, Latifa Gahouchi, Brigitte Grouwels, Andries Gryffroy, Philippe Henry, Véronique Jamoulle, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Bertin Mampaka Mankamba, Elisabeth Meuleman, Alexander Miesen, Christie Morreale, Patrick Prévot, Hélène Ryckmans, Katia Segers, Martine Taelman, Cécile Thibaut, Güler Turan, Steven Vanackere, Pol Van Den Driessche, Anke Van dermeersch, Miranda Van Eetvelde, Jan Van Esbroeck, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Lode Vereeck, Johan Verstreken, Christiane Vienne, Jean-Paul Wahl, Olga Zrihen. |
|||||
In overweging genomen voorstellen |
|||||
Voorstellen van resolutie |
Propositions de résolution |
||||
Voorstel van resolutie betreffende de verbetering van de mobiliteit op en aan de Brusselse Ring en de verhoging van de levenskwaliteit voor de omwonenden van de Ring (van de heer Bert Anciaux c.s.; Stuk 6‑202/1). |
Proposition de résolution visant à améliorer la mobilité sur le ring de Bruxelles et aux abords de celui‑ci, ainsi que la qualité de vie de ses riverains (de M. Bert Anciaux et consorts ; Doc. 6‑202/1). |
||||
– Commissie voor de Transversale Aangelegenheden – Gewestbevoegdheden |
– Commission des Matières transversales – Compétences régionales |
||||
Voorstel van resolutie teneinde de handel in en de uitbuiting van jonge buitenlandse voetballers in België te bestrijden (van de heren Patrick Prévot en Philippe Mahoux; Stuk 6‑203/1). |
Proposition de résolution à lutter contre le trafic et l’exploitation des jeunes joueurs de football étrangers en Belgique (de MM. Patrick Prévot et Philippe Mahoux ; Doc. 6‑203/1). |
||||
– Commissie voor de Transversale Aangelegenheden – Gemeenschapsbevoegdheden |
– Commission des Matières transversales – Compétences communautaires |
||||
Voorstel van resolutie betreffende de situatie van meerderjarige patiënten met hersenaandoeningen (van de heer Philippe Mahoux; Stuk 6‑208/1). |
Proposition de résolution concernant la situation des patients majeurs atteints d’affections cérébrales (de M. Philippe Mahoux ; Doc. 6‑208/1). |
||||
– Commissie voor de Transversale Aangelegenheden – Gemeenschapsbevoegdheden |
– Commission des Matières transversales – Compétences communautaires |
||||
Grondwettelijk Hof – Arresten |
|||||
Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van: |
En application de l’article 113 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat : |
||||
– het arrest nr. 41/2015, uitgesproken op 26 maart 2015 inzake de beroepen tot vernietiging van de artikelen 2, 5, 14 en 15 van de wet van 15 juli 2013 houdende dringende bepalingen inzake fraudebestrijding, ingesteld door de Orde van Vlaamse balies en Edgar Boydens en door de vzw “Belgische Federatie van de Financiële Sector” en anderen (rolnummers 5810 en 5813); |
– l’arrêt no 41/2015, rendu le 26 mars 2015, en cause les recours en annulation des articles 2, 5, 14 et 15 de la loi du 15 juillet 2013 portant des dispositions urgentes en matière de lutte contre la fraude, introduits par l’ « Orde van Vlaamse balies » et Edgar Boydens et par l’ASBL « Fédération belge du Secteur Financier » et autres (numéros du rôle 5810 et 5813) ; |
||||
– het arrest nr. 42/2015, uitgesproken op 26 maart 2015 inzake het beroep tot vernietiging van artikel 24 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 17 oktober 2013 tot wijziging van verschillende bepalingen inzake leerplichtonderwijs en onderwijs voor sociale promotie, ingesteld door Serge Maucourant en anderen (rolnummer 5812); |
– l’arrêt no 42/2015, rendu le 26 mars 2015, en cause le recours en annulation de l’article 24 du décret de la Communauté française du 17 octobre 2013 modifiant diverses dispositions en matière d’enseignement obligatoire et de promotion sociale, introduit par Serge Maucourant et autres (numéro du rôle 5812) ; |
||||
– het arrest nr. 43/2015, uitgesproken op 26 maart 2015 inzake de prejudiciële vraag over artikel 40bis, §2, 2º, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, zoals vervangen bij artikel 8 van de wet van 8 juli 2011, gesteld door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (rolnummer 5884); |
– l’arrêt no 43/2015, rendu le 26 mars 2015, en cause la question préjudicielle relative à l’article 40bis, §2, 2º, de la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers, tel qu’il a été remplacé par l’article 8 de la loi du 8 juillet 2011, posée par le Conseil du contentieux des étrangers (numéro du rôle 5884) ; |
||||
– het arrest nr. 44/2015, uitgesproken op 23 april 2015 inzake de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 24 juni 2013 betreffende de gemeentelijke administratieve sancties, ingesteld door de vzw “Kinderrechtencoalitie Vlaanderen”, door de vzw “Liga voor Mensenrechten” en de vzw “Ligue des Droits de l’Homme”, door Luc Lamine en door het Algemeen Christelijk Vakverbond en anderen (rolnummers 5754, 5757, 5776 en 5799); |
– l’arrêt no 44/2015, rendu le 23 avril 2015, en cause les recours en annulation totale ou partielle de la loi du 24 juin 2013 relative aux sanctions administratives communales, introduits par l’ASBL « Kinderrechtencoalitie Vlaanderen », par l’ASBL « Liga voor Mensenrechten » et l’ASBL « Ligue des Droits de l’Homme », par Luc Lamine et par la Confédération des syndicats chrétiens et autres (numéros du rôle 5754, 5757, 5776 et 5799) ; |
||||
– het arrest nr. 45/2015, uitgesproken op 23 april 2015 inzake het beroep tot vernietiging van de wet van 19 juli 2013 tot wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, ingesteld door de vzw “Liga voor Mensenrechten” en de vzw “Ligue des Droits de l’Homme” (rolnummer 5878); |
– l’arrêt no 45/2015, rendu le 23 avril 2015, en cause le recours en annulation de la loi du 19 juillet 2013 modifiant la loi du 8 avril 1965 relative à la protection de la jeunesse, à la prise en charge des mineurs ayant commis un fait qualifié infraction et à la réparation du dommage causé par ce fait, introduit par l’ASBL « Liga voor Mensenrechten » et l’ASBL « Ligue des Droits de l’Homme » (numéro du rôle 5878) ; |
||||
– het arrest nr. 46/2015, uitgesproken op 30 april 2015 inzake het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van artikel 79, eerste lid, van de programmawet van 28 juni 2013 (cumulatie van rust- of overlevingspensioenen met beroepsinkomsten), ingesteld door Léon Campstein, en het beroep tot vernietiging van de artikelen 79 en 84, §3, van dezelfde programmawet, ingesteld door het “Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt – groep Defensie” en Erwin De Staelen (rolnummers 5773 en 5802); |
– l’arrêt no 46/2015, rendu le 30 avril 2015, en cause le recours en annulation partielle de l’article 79, alinéa 1er, de la loi‑programme du 28 juin 2013 (cumul de pensions de retraite ou de survie avec des revenus professionnels), introduit par Léon Campstein, et le recours en annulation des articles 79 et 84, §3, de la même loi‑programme, introduit par le « Syndicat Libre de la Fonction Publique – groupe Défense » et Erwin De Staelen (numéros du rôle 5773 et 5802) ; |
||||
– het arrest nr. 47/2015, uitgesproken op 30 april 2015 inzake het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van het decreet van het Vlaamse Gewest van 29 maart 2013 houdende wijziging van diverse decreten wat de woonkwaliteitsbewaking betreft (wijziging van verschillende bepalingen van het decreet van het Vlaamse Gewest van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode), ingesteld door de nv “Group Globiss” (rolnummer 5831); |
– l’arrêt no 47/2015, rendu le 30 avril 2015, en cause le recours en annulation partielle du décret de la Région flamande du 29 mars 2013 portant modification de divers décrets relatifs au contrôle de la qualité du logement (modification de diverses dispositions du décret de la Région flamande du 15 juillet 1997 contenant le Code flamand du logement), introduit par la SA « Group Globiss » (numéro du rôle 5831) ; |
||||
– het arrest nr. 48/2015, uitgesproken op 30 april 2015 inzake het beroep tot vernietiging van artikel 11 van de wet van 20 januari 2014 houdende hervorming van de bevoegdheid, de procedureregeling en de organisatie van de Raad van State (invoering van een rechtsplegings‑vergoeding voor de Raad van State), ingesteld door Annick Meurant en anderen (rolnummer 5845); |
– l’arrêt no 48/2015, rendu le 30 avril 2015, en cause le recours en annulation de l’article 11 de la loi du 20 janvier 2014 portant réforme de la compétence, de la procédure et de l’organisation du Conseil d’État (instauration d’une indemnité de procédure devant le Conseil d’État), introduit par Annick Meurant et autres (numéro du rôle 5845) ; |
||||
– het arrest nr. 49/2015, uitgesproken op 30 april 2015 inzake de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 8 mei 2013 “tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen II”, ingesteld door Mustapha Ammor en door de Orde van Vlaamse balies en Kati Verstrepen (rolnummers 5853 en 5863); |
– l’arrêt no 49/2015, rendu le 30 avril 2015, en cause les recours en annulation partielle de la loi du 8 mai 2013 « modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers, et modifiant la loi du 27 décembre 2006 portant des dispositions diverses II », introduits par Mustapha Ammor et par l’ « Orde van Vlaamse balies » et Kati Verstrepen (numéros du rôle 5853 et 5863) ; |
||||
– het arrest nr. 50/2015, uitgesproken op 30 april 2015 inzake het beroep tot vernietiging van de artikelen 4, 5, 6, 9 en 10 van de wet van 30 juli 2013 betreffende de verkoop van toegangsbewijzen tot evenementen, ingesteld door de vennootschap naar Zwitsers recht “eBay International AG” en de vennootschap naar Nederlands recht “2dehands.nl BV” (rolnummer 5872); |
– l’arrêt no 50/2015, rendu le 30 avril 2015, en cause le recours en annulation des articles 4, 5, 6, 9 et 10 de la loi du 30 juillet 2013 relative à la revente de titres d’accès à des événements, introduit par la société de droit suisse « eBay International SA » et la société de droit néerlandais « 2dehands.nl BV » (numéro du rôle 5872) ; |
||||
– het arrest nr. 51/2015, uitgesproken op 30 april 2015 inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 2, 1º, derde zin, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel (rolnummer 5899); |
– l’arrêt no 51/2015, rendu le 30 avril 2015, en cause la question préjudicielle relative à l’article 2, 1º, troisième phrase, du décret de la Région flamande du 19 avril 1995 portant des mesures visant à lutter contre et à prévenir la désaffectation et l’abandon de sites d’activité économique, posée par la Cour d’appel de Bruxelles (numéro du rôle 5899) ; |
||||
– het arrest nr. 52/2015, uitgesproken op 7 mei 2015 inzake het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 17 juli 2013 houdende de minimale nominale volumes duurzame biobrandstoffen die de volumes fossiele motorbrandstoffen, die jaarlijks tot verbruik worden uitgeslagen, moeten bevatten, ingesteld door de vennootschap naar Fins recht “Neste Oil Oyj” (rolnummer 5760); |
– l’arrêt no 52/2015, rendu le 7 mai 2015, en cause le recours en annulation partielle de la loi du 17 juillet 2013 relative aux volumes nominaux minimaux de biocarburants durables qui doivent être incorporés dans les volumes de carburants fossiles mis annuellement à la consommation, introduit par la société de droit finlandais « Neste Oil Oyj » (numéro du rôle 5760) ; |
||||
– het arrest nr. 53/2015, uitgesproken op 7 mei 2015 inzake de prejudiciële vragen over artikel 301, §2, tweede en derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Nijvel (rolnummer 5822); |
– l’arrêt no 53/2015, rendu le 7 mai 2015, en cause les questions préjudicielles relatives à l’article 301, §2, alinéas 2 et 3, du Code civil, posées par le Tribunal de première instance de Nivelles (numéro du rôle 5822) ; |
||||
– het arrest nr. 54/2015, uitgesproken op 7 mei 2015 inzake het beroep tot vernietiging van de artikelen 70, 71, 73 en 74 van de wet van 30 juli 2013 houdende diverse bepalingen (wijziging van artikel 161ter van het Wetboek der successierechten), ingesteld door de nv “Argenta Spaarbank” en anderen (rolnummer 5834); |
– l’arrêt no 54/2015, rendu le 7 mai 2015, en cause le recours en annulation des articles 70, 71, 73 et 74 de la loi du 30 juillet 2013 portant des dispositions diverses (modification de l’article 161ter du Code des droits de succession), introduit par la SA « Argenta Banque d’Épargne » et autres (numéro du rôle 5834) ; |
||||
– het arrest nr. 55/2015, uitgesproken op 7 mei 2015 inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 347‑2 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Luik (rolnummer 5847); |
– l’arrêt no 55/2015, rendu le 7 mai 2015, en cause la question préjudicielle relative à l’article 347‑2 du Code civil, posée par le Tribunal de première instance de Liège (numéro du rôle 5847) ; |
||||
– het arrest nr. 56/2015, uitgesproken op 7 mei 2015 inzake de prejudiciële vraag over artikel 39/1 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Luik, afdeling Hoei (rolnummer 5900); |
– l’arrêt no 56/2015, rendu le 7 mai 2015, en cause la question préjudicielle relative à l’article 39/1 de la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers, posée par le Tribunal du travail de Liège, division Huy (numéro du rôle 5900) ; |
||||
– het arrest nr. 57/2015, uitgesproken op 7 mei 2015 inzake de prejudiciële vraag over artikel 56, tweede lid, van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, zoals gewijzigd bij artikel 30 van de wet van 27 mei 2013, gesteld door het Hof van Beroep te Bergen (rolnummer 5904); |
– l’arrêt no 57/2015, rendu le 7 mai 2015, en cause la question préjudicielle concernant l’article 56, alinéa 2, de la loi du 31 janvier 2009 relative à la continuité des entreprises, tel qu’il a été modifié par l’article 30 de la loi du 27 mai 2013, posée par la Cour d’appel de Mons (numéro du rôle 5904) ; |
||||
– het arrest nr. 58/2015, uitgesproken op 7 mei 2015 inzake het beroep tot vernietiging van de artikelen 232 en 240 van het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening, ingesteld door Sabine Orban de Xivry (rolnummer 5940). |
– l’arrêt no 58/2015, rendu le 7 mai 2015, en cause le recours en annulation des articles 232 et 240 du Code bruxellois de l’aménagement du territoire, introduit par Sabine Orban de Xivry (numéro du rôle 5940). |
||||
– Voor kennisgeving aangenomen. |
– Pris pour notification. |
||||
Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen |
|||||
Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van: |
En application de l’article 77 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat : |
||||
– de prejudiciële vraag over artikel 1 van de wet van 15 april 1958 betreffende de publiciteit inzake tandverzorging en artikel 8quinquies van het koninklijk besluit van 1 juni 1934 houdende reglement op de beoefening der tandheelkunde, gesteld door de raadkamer van de Rechtbank van eerste aanleg Namen (rolnummer 6143); |
– la question préjudicielle concernant l’article 1er de la loi du 15 avril 1958 relative à la publicité en matière de soins dentaires et l’article 8quinquies de l’arrêté royal du 1er juin 1934 réglementant l’exercice de l’art dentaire, posée par la chambre du conseil du Tribunal de première instance de Namur (numéro du rôle 6143) ; |
||||
– de prejudiciële vraag over de artikelen 1, 3º, van artikel 3 (“Overgangsbepalingen”) en 47 van artikel 4 (“Opheffings- en wijzigings‑bepalingen”) van de wet van 14 juli 1976 betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Henegouwen, afdeling Doornik (rolnummer 6168); |
– la question préjudicielle concernant les articles 1er, 3º, de l’article 3 (« Dispositions transitoires ») et 47 de l’article 4 (« Dispositions abrogatoires et modificatives ») de la loi du 14 juillet 1976 relative aux droits et devoirs respectifs des époux et aux régimes matrimoniaux, posée par le Tribunal de première instance du Hainaut, division Tournai (numéro du rôle 6168) ; |
||||
– de prejudiciële vraag betreffende artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, zoals van kracht vóór de wijziging ervan bij de wet van 21 februari 2010, gesteld door het Hof van Beroep te Bergen (rolnummer 6170); |
– la question préjudicielle relative à l’article 1022 du Code judiciaire, tel qu’il est en vigueur avant sa modification par la loi du 21 février 2010, posée par la Cour d’appel de Mons (numéro du rôle 6170) ; |
||||
– de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 27, 28, 29 en 31 van het Vlaamse decreet van 13 juli 2012 houdende bepalingen tot begeleiding van de tweede aanpassing van de begroting 2012, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (rolnummer 6172); |
– les questions préjudicielles relatives aux articles 27, 28, 29 et 31 du décret flamand du 13 juillet 2012 contenant diverses mesures d’accompagnement du second ajustement du budget 2012, posées par le Tribunal de première instance d’Anvers, division Anvers (numéro du rôle 6172) ; |
||||
– de prejudiciële vraag betreffende artikel 58, §1, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt (rolnummer 6174), |
– la question préjudicielle relative à l’article 58, §1er, du Code de la taxe sur la valeur ajoutée, posée par le Tribunal de première instance du Limbourg, division Hasselt (numéro du rôle 6174) ; |
||||
– de prejudiciële vraag betreffende artikel 329bis, §2, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (rolnummer 6175); |
– la question préjudicielle relative à l’article 329bis, §2, alinéa 3, du Code civil, posée par le Tribunal de première instance d’Anvers, division Anvers (numéro du rôle 6175) ; |
||||
– de prejudiciële vraag over artikel 4, §2, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, gesteld door het Hof van Cassatie (rolnummer 6176); |
– la question préjudicielle relative à l’article 4, §2, de la loi du 29 juin 1964 concernant la suspension, le sursis et la probation, posée par la Cour de cassation (numéro du rôle 6176) ; |
||||
– de prejudiciële vraag betreffende artikel 577 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Arrondissementsrechtbank te Antwerpen (rolnummer 6177); |
– la question préjudicielle relative à l’article 577 du Code judiciaire, posée par le Tribunal d’arrondissement d’Anvers (numéro du rôle 6177) ; |
||||
– de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 479 tot 482bis, 483 en 503bis van het Wetboek van strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel (rolnummer 6178); |
– les questions préjudicielles relatives aux articles 479 à 482bis, 483 et 503bis du Code d’instruction criminelle, posées par la Cour d’appel de Bruxelles (numéro du rôle 6178) ; |
||||
– de prejudiciële vragen betreffende artikel 171, 5º, c), van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals van toepassing op de aanslagjaren 2003 en 2004, gesteld door het Hof van Beroep te Gent (rolnummers 6179 en 6180, samengevoegde zaken); |
– les questions préjudicielles relatives à l’article 171, 5º, c), du Code des impôts sur les revenus 1992, tel qu’il était applicable aux exercices d’imposition 2003 et 2004, posées par la Cour d’appel de Gand (numéros du rôle 6179 et 6180, affaires jointes) ; |
||||
– de prejudiciële vraag betreffende artikel 323 van het Burgerlijk Wetboek, vóór de opheffing ervan bij artikel 24 van de wet van 1 juli 2006 tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan, gesteld door het Hof van Cassatie (rolnummer 6182); |
– la question préjudicielle concernant l’article 323 du Code civil, avant son abrogation par l’article 24 de la loi du 1er juillet 2006 modifiant des dispositions du Code civil relatives à l’établissement de la filiation et aux effets de celle‑ci, posée par la Cour de cassation (numéro du rôle 6182) ; |
||||
– de prejudiciële vraag betreffende artikel 1 van de wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake de bescherming van het leefmilieu, in samenhang gelezen met artikel 194 van het Vlaamse Gemeentedecreet van 15 juli 2005, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (rolnummer 6183); |
– la question préjudicielle relative à l’article 1er de la loi du 12 janvier 1993 concernant un droit d’action en matière de protection de l’environnement, lu en combinaison avec l’article 194 du décret communal flamand du 15 juillet 2005, posée par le Tribunal de première instance d’Anvers, division Anvers (numéro du rôle 6183) ; |
||||
– de prejudiciële vraag betreffende artikel 329bis, §2, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (rolnummer 6184); |
– la question préjudicielle relative à l’article 329bis, §2, alinéa 3, du Code civil, posée par le Tribunal de première instance d’Anvers, division Anvers (numéro du rôle 6184) ; |
||||
– de prejudiciële vraag over artikel 54ter, §3, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gesteld door de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (rolnummer 6185). |
– la question préjudicielle concernant l’article 54ter, §3, alinéa 1er, de l’arrêté royal no 78 du 10 novembre 1967 relatif à l’exercice des professions des soins de santé, posée par le Tribunal de première instance francophone de Bruxelles (numéro du rôle 6185). |
||||
– Voor kennisgeving aangenomen. |
– Pris pour notification. |
||||
Grondwettelijk Hof – Beroepen |
|||||
Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van: |
En application de l’article 76 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat : |
||||
– de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van: |
– les recours en annulation totale ou partielle de : |
||||
– artikel III.13 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 25 april 2014 betreffende het onderwijs XXIV (wijziging van artikel 110/5 van de Vlaamse Codex Secundair Onderwijs, |
– l’article III.13 du décret de la Communauté flamande du 25 avril 2014 relatif à l’enseignement XXIV (modification de l’article 110/5 du Code flamand de l’Enseignement secondaire), |
||||
– de artikelen 2 en 3 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 19 december 2014 houdende wijziging van de Codex Secundair Onderwijs, wat het recht op inschrijving betreft, ingesteld door de vzw “Foyer” en anderen (rolnummers 6173 en 6181, samengevoegde zaken); |
– les articles 2 et 3 du décret de la Communauté flamande du 19 décembre 2014 portant modification du Code de l’Enseignement secondaire, pour ce qui est le droit à l’inscription, introduit par l’ASBL « Foyer » et autres (numéros du rôle 6173 et 6181, affaires jointes) ; |
||||
– de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van het decreet van het Vlaamse Gewest van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, ingesteld door de vzw “Aktiekomitee Red de Voorkempen” en anderen, door de vzw “Natuurpunt, vereniging voor natuur en landschap in Vlaanderen” en anderen en door Annick Meurant en anderen (rolnummers 6187, 6190 en 6191, samengevoegde zaken). |
– les recours en annulation partielle du décret de la Région flamande du 25 avril 2014 relatif au permis d’environnement, introduit par l’ASBL « Aktiekomitee Red de Voorkempen » et autres, par l’ASBL « Natuurpunt, vereniging voor natuur en landschap in Vlaanderen » et autres et par Annick Meurant et autres (numéro du rôle 6187, 6190 et 9191, affaires jointes). |
||||
– Voor kennisgeving aangenomen. |
– Pris pour notification. |
||||
Hof van Beroep |
|||||
Bij brief van 12 mei 2015 heeft de eerste voorzitter van het Hof van Beroep te Antwerpen, overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2014 van het Hof van Beroep te Antwerpen, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 11 mei 2015. |
Par lettre du 12 mai 2015, le premier président de la Cour d’appel d’Anvers a transmis au Sénat, conformément à l’article 340 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2014 de la Cour d’appel d’Anvers, approuvé lors de l’assemblée générale du 11 mai 2015. |
||||
– Neergelegd ter griffie. |
– Dépôt au greffe. |
||||
Arbeidshof |
|||||
Bij brief van 8 mei 2015 heeft de eerste voorzitter van het Arbeidshof te Bergen, overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2014 van het Arbeidshof te Bergen, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 29 april 2015. |
Par lettre du 8 mai 2015, le premier président de la Cour du travail de Mons a transmis au Sénat, conformément à l’article 340 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2014 de la Cour du travail de Mons, approuvé lors de son assemblée générale du 29 avril 2015. |
||||
– Neergelegd ter griffie. |
– Dépôt au greffe. |
||||
Parket |
|||||
Bij brief van 9 april 2015 heeft de Procureur des Konings te Charleroi overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2014 van het Parket van de Procureur des Konings te Charleroi, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 26 maart 2015. |
Par lettre du 9 avril 2015, le procureur du Roi de Charleroi a transmis au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2014 du Parquet du Procureur du Roi de Charleroi, approuvé lors de son assemblée de corps du 26 mars 2015. |
||||
– Neergelegd ter griffie. |
– Dépôt au greffe. |
||||
Auditoraat‑generaal |
|||||
Bij brief van 6 mei 2015 heeft de Procureur‑generaal van het Auditoraat‑generaal bij het Arbeidshof te Antwerpen overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2014 van het Auditoraat‑generaal bij het Arbeidshof te Antwerpen, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 6 mei 2015. |
Par lettre du 6 mai 2015, le Procureur général de l’auditorat général près la Cour du travail d’Anvers a transmis au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2014 de l’Auditorat général près la Cour du travail d’Anvers, approuvé lors de son assemblée de corps du 6 mai 2015. |
||||
– Neergelegd ter griffie. |
– Dépôt au greffe. |
||||
Arbeidsauditoraat |
|||||
Bij brief van 27 maart 2015 heeft de arbeidsauditeur te Antwerpen overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2014 van het Arbeidsauditoraat te Antwerpen, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 27 maart 2015. |
Par lettre du 27 mars 2015, l’auditeur du travail d’Anvers a transmis au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2014 de l’Auditorat du travail d’Anvers, approuvé lors de son assemblée de corps du 27 mars 2015. |
||||
– Neergelegd ter griffie. |
– Dépôt au greffe. |
||||
Rechtbanken van eerste aanleg |
|||||
Bij brief van 31 maart 2015 heeft de voorzitter van de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2014 van de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 27 maart 2015. |
Par lettre du 31 mars 2015, le président du Tribunal de première instance d’Anvers a transmis au Sénat, conformément à l’article 340 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2014 du Tribunal de première instance d’Anvers, approuvé lors de son assemblée générale du 27 mars 2015. |
||||
Bij brief van 4 mei 2015 heeft de voorzitter van de Rechtbank van eerste aanleg te Namen overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2014 van de Rechtbank van eerste aanleg te Namen, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 29 april 2015. |
Par lettre du 4 mai 2015, le président du Tribunal de première instance de Namur a transmis au Sénat, conformément à l’article 340 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2014 du Tribunal de première instance de Namur, approuvé lors de son assemblée générale du 29 avril 2015. |
||||
– Neergelegd ter griffie. |
– Dépôt au greffe. |
||||
Rechtbank van koophandel |
|||||
Bij brief van 5 mei 2015 heeft de voorzitter van de Rechtbank van koophandel te Luik overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag voor 2014 van de Rechtbank van koophandel te Luik, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 26 maart 2015. |
Par lettre du 5 mai 2015, le président du Tribunal de commerce de Liège a transmis au Sénat, conformément à l’article 340 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement pour 2014 du Tribunal de commerce de Liège, approuvé lors de son assemblée générale du 26 mars 2015. |
||||
– Neergelegd ter griffie. |
– Dépôt au greffe. |
||||
Nationale Arbeidsraad |
|||||
Bij brief van 27 april 2015 heeft de Voorzitter van de Nationale Arbeidsraad, overeenkomstig artikel 1 van de organieke wet van 29 mei 1952 tot inrichting van de Nationale Arbeidsraad, aan de Senaat overgezonden: |
Par lettre du 27 avril 2015, le Président du Conseil national du Travail a transmis au Sénat, conformément à l’article 1er de la loi du 29 mai 1952 organique du Conseil national du Travail : |
||||
– collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17tricies sexies tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers, indien zij worden ontslagen, gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 17bis van 29 januari 1976, nr. 17nonies van 7 juni 1983, nr. 17duodevicies van 26 juli 1994, nr. 17vicies van 17 december 1997, nr. 17vicies quater van 19 december 2001, nr. 17vicies sexies van 7 oktober 2003 en nr. 17tricies van 19 december 2006; |
– convention collective de travail no 17tricies sexies modifiant la convention collective de travail no 17 du 19 décembre 1974 instituant un régime d’indemnité complémentaire pour certains travailleurs âgés, en cas de licenciement, modifiée par les conventions collectives de travail no 17bis du 29 janvier 1976, no 17nonies du 7 juin 1983, no 17duodevicies du 26 juillet 1994, no 17vicies du 17 décembre 1997, no 17vicies quater du 19 décembre 2001, no 17vicies sexies du 7 octobre 2003, no 17tricies du 19 décembre 2006 ; |
||||
– collectieve arbeidsovereenkomst 103bis tot aanpassing van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 103 van 27 juni 2012 tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en landingsbanen; |
– convention collective de travail no 103bis adaptant la convention collective de travail no 103 du 27 juin 2012 instaurant un système de crédit‑temps, de diminution de carrière et d’emplois de fin de carrière ; |
||||
– collectieve arbeidsovereenkomst nr. 111 tot vaststelling, voor 2015 en 2016, van de voorwaarden voor de toekenning van een bedrijfstoeslag in het kader van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag voor sommige oudere werknemers die worden ontslagen en die 20 jaar hebben gewerkt in een regeling van nachtarbeid, die hebben gewerkt in een zwaar beroep of die hebben gewerkt in het bouwbedrijf en arbeidsongeschikt zijn; |
– convention collective de travail no 111 fixant, pour 2015 et 2016, les conditions d’octroi d’un complément d’entreprise dans le cadre du régime de chômage avec complément d’entreprise pour certains travailleurs âgés licenciés qui ont travaillé 20 ans dans un régime de travail de nuit, qui ont été occupés dans le cadre d’un métier lourd ou qui ont été occupés dans le secteur de la construction et sont en incapacité de travail ; |
||||
– collectieve arbeidsovereenkomst nr. 112 tot vaststelling op interprofessioneel niveau, voor 2015 en 2016, van de leeftijd vanaf welke een stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag kan worden toegekend aan sommige oudere werknemers die worden ontslagen en die 20 jaar hebben gewerkt in een regeling van nachtarbeid, die hebben gewerkt in een zwaar beroep of die hebben gewerkt in het bouwbedrijf en arbeidsongeschikt zijn; |
– convention collective de travail no 112 fixant, à titre interprofessionnel pour 2015 et 2016, l’âge à partir duquel un régime de chômage avec complément d’entreprise peut être octroyé à certains travailleurs âgés licenciés qui ont travaillé 20 ans dans un régime de travail de nuit, qui ont été occupés dans le cadre d’un métier lourd ou qui ont été occupés dans le secteur de la construction et sont en incapacité de travail ; |
||||
– collectieve arbeidsovereenkomst nr. 113 tot vaststelling op interprofessioneel niveau, voor 2015‑2016, van de leeftijd vanaf welke een stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag kan worden toegekend aan sommige oudere werknemers in een zwaar beroep die worden ontslagen; |
– convention collective de travail no 113 fixant, à titre interprofessionnel pour 2015‑2016, l’âge à partir duquel un régime de chômage avec complément d’entreprise peut être octroyé à certains travailleurs âgés licenciés, ayant été occupés dans le cadre d’un métier lourd ; |
||||
– collectieve arbeidsovereenkomst nr. 114 tot vaststelling van de voorwaarden voor de toekenning van een bedrijfstoeslag in het kader van de werkloosheid met bedrijfstoeslag voor sommige oudere mindervalide werknemers en werknemers met ernstige lichamelijke problemen, indien zij worden ontslagen; |
– convention collective de travail no 114 fixant les conditions d’octroi d’un complément d’entreprise dans le cadre du chômage avec complément d’entreprise pour certains travailleurs âgés moins valides ou ayant des problèmes physiques graves, en cas de licenciement ; |
||||
– collectieve arbeidsovereenkomst nr. 115 tot invoering van een stelsel van bedrijfstoeslag voor sommige oudere werknemers met een lange loopbaan die worden ontslagen; |
– convention collective de travail no 115 instituant un régime de complément d’entreprise pour certains travailleurs âgés licenciés, ayant une carrière longue ; |
||||
– collectieve arbeidsovereenkomst nr. 116 tot vaststelling op interprofessioneel niveau, voor 2015‑2016, van de leeftijd vanaf welke een stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag kan worden toegekend aan sommige oudere werknemers met een lange loopbaan die worden ontslagen; |
– convention collective de travail no 116 fixant à titre interprofessionnel, pour 2015‑2016, l’âge à partir duquel un régime de chômage avec complément d’entreprise peut être octroyé à certains travailleurs âgés licenciés, ayant une carrière longue ; |
||||
– collectieve arbeidsovereenkomst nr. 117 tot vaststelling van de leeftijd vanaf welke een stelsel van bedrijfstoeslag kan worden toegekend aan sommige oudere werknemers die worden ontslagen in een onderneming die is erkend als onderneming in moeilijkheden of als onderneming in herstructurering; |
– convention collective de travail no 117 déterminant l’âge à partir duquel un régime de complément d’entreprise peut être octroyé à certains travailleurs âgés licenciés dans une entreprise reconnue comme étant en difficulté ou reconnue comme étant en restructuration ; |
||||
– collectieve arbeidsovereenkomst nr. 118 tot vaststelling voor 2015‑2016 van het interprofessioneel kader voor de verlaging van de leeftijdsgrens naar 55 jaar, voor wat de toegang tot het recht op uitkeringen voor een landingsbaan betreft, voor werknemers met een lange loopbaan, zwaar beroep of uit een onderneming in moeilijkheden of herstructurering; |
– convention collective de travail no 118 fixant, pour 2015‑2016, le cadre interprofessionnel de l’abaissement à 55 ans de la limite d’âge en ce qui concerne l’accès au droit aux allocations pour un emploi de fin de carrière, pour les travailleurs qui ont une carrière longue, qui exercent un métier lourd ou qui sont occupés dans une entreprise en difficultés ou en restructuration ; |
||||
– advies 1.937 – uitvoering van het akkoord dat de groep van Tien op 17 december 2014 heeft gesloten over het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag; |
– avis 1.937 – exécution de l’accord du Groupe des Dix du 17 décembre 2014 concernant le régime de chômage avec complément d’entreprise ; |
||||
– advies 1.938 – collectieve arbeidsovereenkomst nr. 118 van 27 april 2015 tot vaststelling voor 2015‑2016 van het interprofessioneel kader voor de verlaging van de leeftijdsgrens naar 55 jaar, voor wat de toegang tot het recht op uitkeringen voor een landingsbaan betreft, voor werknemers met een lange loopbaan, zwaar beroep of uit een onderneming in moeilijkheden of herstructurering en collectieve arbeidsovereenkomst nr. 103bis van 27 april 2015 tot aanpassing van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 103 van 27 juni 2012 tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en landingsbanen; |
– avis 1.938 – convention collective de travail no 118 du 27 avril 2015 fixant, pour 2015‑2016, le cadre interprofessionnel de l’abaissement à 55 ans de la limite d’âge en ce qui concerne l’accès au droit aux allocations pour un emploi de fin de carrière, pour les travailleurs qui ont une carrière longue, qui exercent un métier lourd ou qui sont occupés dans une entreprise en difficultés ou en restructuration et concernant la convention collective de travail no 103bis du 27 avril 2015 adaptant la convention collective de travail no 103 du 27 juin 2012 instaurant un système de crédit‑temps, de diminution de carrière et d’emplois de fin de carrière ; |
||||
goedgekeurd tijdens zijn plenaire vergadering van 27 april 2015. |
approuvé lors de sa séance plénière du 27 avril 2015. |
||||
– Neergelegd ter griffie. |
– Dépôt au greffe. |
||||
Federaal Planbureau – Duurzame Ontwikkeling |
|||||
Bij brief van 30 april 2015 heeft het Federaal Planbureau, overeenkomstig artikel 5, §2, van de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling, aan de Senaat overgezonden, het Federaal rapport 2015 “Onze consumptie en productie houdbaar maken”. |
Par lettre du 30 avril 2015, le Bureau fédéral du plan, a transmis au Sénat, en application de l’article 5, §2, de la loi du 5 mai 1997 relative à la coordination de la politique fédérale de développement durable, le rapport fédéral 2015 « Rendre nos consommations et nos productions soutenables ». |
||||
– Neergelegd ter griffie. |
– Dépôt au greffe. |
||||
Economische Overheidsbedrijven – Telecommunicatie |
|||||
Bij brief van 29 april 2015 hebben de ombudsmannen voor Telecommunicatie, overeenkomstig artikel 46 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag 2014 van de Ombudsdienst voor Telecommunicatie. |
Par lettre du 29 avril 2015, les médiateurs pour les Télécommunications ont transmis au Sénat, conformément à l’article 46 de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques, le rapport annuel 2014 du Service de médiation pour les Télécommunications. |
||||
– Neergelegd ter griffie. |
– Dépôt au greffe. |
||||
APETRA |
|||||
Bij brief van 29 april 2015 heeft het Rekenhof, aan de Senaat overgezonden, het verslag van het Rekenhof in verband met de tenuitvoerlegging van de taken van openbare dienst door nv APETRA in 2013. |
Par lettre du 29 avril 2015, la Cour des comptes a transmis au Sénat, le rapport de la Cour des comptes relatif à la mise en œuvre des tâches de service public par la société de droit public SA APETRA en 2013. |
||||
– Neergelegd ter griffie. |
– Dépôt au greffe. |
||||
Europees Parlement |
|||||
Bij brief van 30 maart 2015 heeft de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat volgende tekst overgezonden: |
Par lettre du 30 mars 2015, le président du Parlement européen a transmis au Sénat le texte ci‑après : |
||||
– standpunt inzake het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 96/53/EG van de Raad houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten; |
– position relative à la position du Conseil en première lecture en vue de l’adoption de la directive du Parlement européen et du Conseil modifiant la directive 96/53/CE du Conseil, fixant, pour certains véhicules routiers circulant dans la Communauté, les dimensions maximales autorisées en trafic national et international et les poids maximaux autorisés en trafic international ; |
||||
– standpunt inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende Europese langetermijn‑investeringsfondsen; |
– position sur la proposition de règlement du Parlement européen et du Conseil relatif aux fonds européens d’investissement à long terme ; |
||||
– standpunt inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende interbancaire vergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties; |
– position sur la proposition de règlement du Parlement européen et du Conseil relatif aux commissions d’interchange pour les opérations de paiement liées à une carte ; |
||||
– standpunt inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen (herschikking); |
– position sur la proposition de règlement du Parlement européen et du Conseil relatif au régime commun applicable aux importations de certains pays tiers (refonte) ; |
||||
– standpunt inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende bepaalde procedures voor de toepassing van de Stabilisatie- en Associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Montenegro, anderzijds (gecodificeerde tekst); |
– position sur la proposition de règlement du Parlement européen et du Conseil concernant certaines procédures d’application de l’accord de stabilisation et d’association entre les Communautés européennes et leurs États membres, d’une part, et la République du Monténégro, d’autre part (texte codifié) ; |
||||
– standpunt inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende opening en vaststelling van de wijze van beheer van tariefcontingenten van de Unie voor kwaliteitsrundvlees, varkensvlees, slachtpluimvee, tarwe en mengkoren, en zemelen, slijpsel en andere resten (gecodificeerde tekst); |
– position sur la proposition de règlement du Parlement européen et du Conseil portant ouverture et mode de gestion de certains contingents tarifaires de l’Union pour la viande bovine de haute qualité, la viande porcine, la viande de volaille, le froment (blé) et méteil et les sons, remoulages et autres résidus (texte codifié) ; |
||||
– standpunt inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de invoer in de Unie van landbouwproducten van oorsprong uit Turkije (gecodificeerde tekst); |
– position sur la proposition de règlement du Parlement européen et du Conseil relative à l’importation dans l’Union de produits agricoles originaires de Turquie (texte codifié) ; |
||||
– standpunt inzake het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de aanvaarding, namens de Europese Unie, van de gewijzigde Overeenkomst inzake de oprichting van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee; |
– position sur le projet de décision du Conseil sur l’acceptation, au nom de l’Union européenne, de l’accord amendé portant création de la Commission générale des pêches pour la Méditerranée ; |
||||
– resolutie over het voortgangsverslag 2014 over Montenegro; |
– résolution sur le rapport de suivi 2014 sur le Monténégro ; |
||||
– resolutie over het voortgangsverslag 2014 over de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië; |
– résolution sur le rapport de suivi 2014 concernant l’ancienne République yougoslave de Macédoine ; |
||||
– resolutie over het Europees semester voor economische beleidscoördinatie: jaarlijkse groeianalyse 2015; |
– résolution sur le semestre européen pour la coordination des politiques économiques : examen annuel de la croissance 2015 ; |
||||
– resolutie over de governance van de interne markt binnen het Europees semester 2015; |
– résolution sur la gouvernance du marché unique dans le cadre du semestre européen 2015 ; |
||||
– resolutie over de bestrijding van seksueel misbruik van kinderen op internet; |
– résolution sur la lutte contre la pédopornographie sur l’internet ; |
||||
– resolutie over recente aanvallen en ontvoeringen door ISIS/Da’esh in het Midden‑Oosten, met name van Assyriërs; |
– résolution sur les récents attentats et enlèvements, notamment d’Assyriens, commis par Daech au Proche‑Orient ; |
||||
– resolutie over Zuid‑Sudan, onder meer de recente ontvoeringen van kinderen; |
– résolution sur le Soudan du Sud et, en particulier, les enlèvements d’enfants qui y ont eu lieu récemment ; |
||||
– resolutie over het jaarverslag van de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid aan het Europees Parlement; |
– résolution sur le rapport annuel de la haute représentante de l’Union pour les affaires étrangères et la politique de sécurité au Parlement européen ; |
||||
– resolutie over het jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2013 en het beleid van de Europese Unie ter zake; |
– résolution concernant le rapport annuel 2013 sur les droits de l’homme et la démocratie dans le monde et la politique de l’Union européenne en la matière ; |
||||
– resolutie over de duurzame exploitatie van zeebaars; |
– résolution sur l’exploitation durable du bar ; |
||||
– resolutie over de prioriteiten van de EU voor de VN‑Mensenrechtenraad in 2015; |
– résolution sur les priorités 2015 de l’Union européenne pour le Conseil des droits de l’homme des Nations unies ; |
||||
aangenomen tijdens de vergaderperiode van 9 tot en met 12 maart 2015. |
adopté au cours de la période de session du 9 au 12 mars 2015. |
||||
Bij brief van 22 april 2015 heeft de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat volgende tekst overgezonden: |
Par lettre du 22 avril 2015, le président du Parlement européen a transmis au Sénat le texte ci‑après : |
||||
– standpunt inzake het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan Oekraïne; |
– position sur la proposition de décision du Parlement européen et du Conseil accordant une assistance macrofinancière à l’Ukraine ; |
||||
– resolutie over het jaarverslag over belastingen |
– résolution sur le rapport annuel sur la fiscalité. |
||||
aangenomen tijdens de vergaderperiode van 25 maart 2015. |
adopté au cours de la période de session du 25 mars 2015. |
||||
– Neergelegd ter griffie. |
– Dépôt au greffe. |
||||
Internationale Arbeidsconferentie |
|||||
Bij brief van 8 april 2015, heeft de minister van Werk, overeenkomstig de bepalingen van artikel 19, §§5 en 6, van de Oprichting van de Internationale Arbeidsorganisatie, geamendeerd in 1946 en door het Parlement goedgekeurd bij de wet van 3 december 1947 (Belgisch Staatsblad van 3 juni 1948) aan de Senaat overgezonden, de originele teksten van de internationale documenten betreffende: |
Par lettre du 8 avril 2015, le ministre de l’Emploi a transmis au Sénat, conformément aux dispositions de l’article 19, §§5 et 6, de la Constitution de l’Organisation internationale du Travail, amendée en 1946 et approuvée par le Parlement par la loi du 3 décembre 1947 (Moniteur belge du 3 juin 1948), les textes originaux des instruments internationaux concernant : |
||||
– de Aanbeveling nr. 203 inzake bijkomende maatregelen met het oog op de daadwerkelijke afschaffing van gedwongen arbeid, |
– la Recommandation no 203 sur des mesures complémentaires en vue de la suppression effective du travail forcé, |
||||
– het Protocol betreffende de Conventie over gedwongen arbeid, 1930, |
– le Protocol relatif à la Convention sur le travail forcé, 1930), |
||||
aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie tijdens de 103e zitting te Genève van 11 juni 2014. |
adoptée par la Conférence internationale du Travail lors de sa 103ème session, tenue à Genève le 11 juin 2014. |
||||
– Neergelegd ter griffie. |
– Dépôt au greffe. |
||||