5-91COM
|
5-91COM
|
Sénat de Belgique
|
Belgische Senaat
|
Session ordinaire 2010-2011
|
Gewone Zitting 2010-2011
|
Commission
des Finances et des Affaires économiques
|
Commissie
voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden
|
Mercredi 6 juillet 2011
|
Woensdag 6 juli 2011
|
Séance du matin
|
Ochtendvergadering
|
|
|
Annales
|
Handelingen
|
|
|
Sommaire
|
Inhoudsopgave
|
Demande
d’explications de Mme Lieve Maes à la ministre de la
Fonction publique et des Entreprises publiques sur «les
fonctions de management et d’encadrement au sein des services
publics fédéraux» (nº 5-956)
Demande
d’explications de Mme Helga Stevens à la ministre de la
Fonction publique et des Entreprises publiques sur «le
télétravail pour les fonctionnaires fédéraux» (nº 5-527)
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la
Fonction publique et des Entreprises publiques sur «les
suppléments sur les billets de train internationaux» (nº 5-982)
Demande
d’explications de M. Patrick De Groote à la ministre de
la Fonction publique et des Entreprises publiques sur «la
suppression du dernier train Bruxelles-Ostende» (nº 5-986)
Demande
d’explications nº 5-1109 de M. Bert Anciaux à la
ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur
«l’amende de plusieurs millions d’euros encourue par la
SNCB Holding» (nº 5-1109)
Demande
d’explications de M. Peter Van Rompuy à la ministre de la
Fonction publique et des Entreprises publiques sur «la gestion
des risques et la politique d’investissement de la
SNCB Holding» (nº 5-1083)
Demande
d’explications de M. Peter Van Rompuy à la ministre de la
Fonction publique et des Entreprises publiques sur «l’endettement
de la SNCB et l’évolution de son cash-flow» (nº 5-1084)
Demande
d’explications de Mme Fabienne Winckel à la ministre de
la Fonction publique et des Entreprises publiques sur «le billet
de première classe offert par la SNCB aux clients abonnés»
(nº 5-1146)
Demande
d’explications de Mme Lieve Maes à la ministre de la
Fonction publique et des Entreprises publiques sur «le
financement du projet Diabolo» (nº 5-1116)
Demande
d’explications de Mme Lieve Maes à la ministre de la
Fonction publique et des Entreprises publiques sur «le régime
de compensation des retards des trains» (nº 5-1117)
Demande
d’explications de M. François Bellot à la ministre de la
Fonction publique et des Entreprises publiques sur «le tunnel
sur la ligne TGV sur le territoire de la commune de Schoten»
(nº 5-1127)
|
Vraag
om uitleg van mevrouw Lieve Maes aan de minister van
Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «management- en
staffuncties binnen de federale overheidsdiensten» (nr. 5-956)
Vraag
om uitleg van mevrouw Helga Stevens aan de minister van
Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «het telewerk voor
federale ambtenaren» (nr. 5-527)
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van
Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de toeslagen op
internationale treintickets» (nr. 5-982)
Vraag
om uitleg van de heer Patrick De Groote aan de minister
van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de afschaffing
van de laatste trein Brussel-Oostende» (nr. 5-986)
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van
Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de dreiging van
miljoenenboetes voor de NMBS Holding» (nr. 5-1109)
Vraag
om uitleg van de heer Peter Van Rompuy aan de minister
van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «het risico- en
beleggingsbeleid van de NMBS Holding» (nr. 5-1083)
Vraag
om uitleg van de heer Peter Van Rompuy aan de minister
van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de schuldgraad
van de NMBS en de evolutie van de cashflow» (nr. 5-1084)
Vraag
om uitleg van mevrouw Fabienne Winckel aan de minister van
Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «het eersteklasbiljet
dat de NMBS aan de klanten met een abonnement schenkt»
(nr. 5-1146)
Vraag
om uitleg van mevrouw Lieve Maes aan de minister van
Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de financiering van
het Diaboloproject» (nr. 5-1116)
Vraag
om uitleg van mevrouw Lieve Maes aan de minister van
Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de
compensatieregeling voor treinen met vertraging» (nr. 5-1117)
Vraag
om uitleg van de heer François Bellot aan de minister
van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de tunnel op de
hst-lijn op het grondgebied van de gemeente Schoten»
(nr. 5-1127)
|
Présidence
de M. Vandenbroucke
(La
séance est ouverte à 10 h 20.)
|
Voorzitter:
de heer Frank Vandenbroucke
(De
vergadering wordt geopend om 10.20 uur.)
|
Demande
d’explications de Mme Lieve Maes à la ministre de la
Fonction publique et des Entreprises publiques sur «les
fonctions de management et d’encadrement au sein des services
publics fédéraux» (nº 5-956)
|
Vraag
om uitleg van mevrouw Lieve Maes aan de minister van
Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «management- en
staffuncties binnen de federale overheidsdiensten» (nr. 5-956)
|
Mme Lieve
Maes (N-VA). – En mars 2011, la Cour des comptes a
publié son rapport sur les fonctions de management et
d’encadrement au sein des services publics fédéraux.
Il
en ressort qu’il y a encore pas mal de matière à
amélioration, tant dans les exigences formelles – par exemple
la présence d’un fonctionnaire bilingue lors des entretiens
d’évaluation et une solide motivation lors de la désignation
– que dans les grandes lignes, en remédiant par exemple aux
lacunes des plans de gestion, au caractère infructueux des
procédures de sélection, à l’absence de pondérations
régulières des fonctions et d’un salaire adapté.
Certains
aspects ne peuvent très probablement pas être traités à cause
des « affaires courantes ». Je pense par exemple à
une modification de la procédure de recherche de candidats et
aux adaptations suggérées du règlement mais nombre des points
susceptibles d’être améliorés requièrent simplement
l’application d’une décision prise précédemment.
Pourquoi
aucun SPF ne possède-t-il l’organigramme réglementaire des
fonctions à mandat ? Des actions ont-elles déjà été
menées entre-temps à ce sujet ?
Comment
se fait-il que 23 évaluations aient été réalisées en
l’absence de fonctionnaires bilingues légaux alors que
l’évalué appartenait à un autre rôle linguistique que le
fonctionnaire unilingue par qui il était évalué ?
Pourquoi
le SPF Personnel et Organisation n’organise-t-il pas, comme il
le devrait, le contrôle centralisé de la qualité de la
procédure d’évaluation des mandataires ?
Comment
expliquer que certains arrêtés de désignation soient
rétroactifs alors que la date d’entrée en fonction ne peut
pas précéder la date de signature de l’arrêté royal ?
Ma
question la plus importante : étant donné les nombreuses
imperfections, combien de dossiers de nomination ont-ils déjà
été contestés devant le Conseil d’État ? Avec quel
résultat ? Ne craignez-vous pas que bon nombre d’autres
recours suivent ?
|
Mevrouw Lieve
Maes (N-VA). – In maart 2011 publiceerde het Rekenhof
zijn verslag over de management- en staffuncties binnen de
federale overheidsdiensten.
Uit dat
verslag blijkt dat er toch nog aardig wat ruimte voor verbetering
is, zowel in de vormvereisten, bijvoorbeeld door de aanwezigheid
van een tweetalige ambtenaar op evaluatiegesprekken en een
deugdelijke motivering bij de aanstelling, als in de grote
lijnen, door bijvoorbeeld te verhelpen aan gebrekkige
beheersplannen, onsuccesvolle selectieprocedures, het ontbreken
van tussentijdse evaluaties, de afwezigheid van regelmatige
functiewegingen en een aangepast loon.
Een aantal
aspecten kunnen hoogst waarschijnlijk nog niet worden aangepakt
wegens ‘lopende zaken’. Ik denk bijvoorbeeld aan een
koerswijziging in het zoeken van kandidaten en aan de
gesuggereerde aanpassingen van het reglement, maar heel wat van
de voor verbetering vatbare punten vereisen gewoon de uitvoering
van eerder genomen beslissingen.
Waarom heeft
geen enkele FOD het gevraagde reglementair organigram van de
mandaatfuncties? Is ondertussen al actie ondernomen op dat vlak?
Hoe komt het
dat er bij 23 evaluaties geen beroep gedaan werd op wettelijk
tweetalige ambtenaren, ondanks het feit dat de geëvalueerde tot
een andere taalrol behoorde dan de eentalige ambtenaar door wie
hij werd geëvalueerd?
Waarom faalt
de FOD Personeel & Organisatie in de centrale
kwaliteitscontrole van de evaluatieprocedure van de
mandaathouders?
Hoe valt te
verklaren dat een aantal aanstellingsbesluiten terugwerkende
kracht hadden, terwijl de datum van inwerkingtreding niet mag
voorafgaan aan de datum van ondertekening van het koninklijk
besluit?
Mijn
belangrijkste vraag: gezien de talrijke onvolkomenheden, hoeveel
benoemingsdossiers zijn al aangevochten bij de Raad van State?
Met welk resultaat? Vreest u niet dat er nog een heel aantal
volgen?
|
Mme Inge
Vervotte, ministre de la Fonction publique et des Entreprises
publiques. – Il est exact que l’article 2 de l’arrêté
relatif aux fonctions de management prévoit que le Roi détermine
l’organigramme de ces dernières. La Cour des comptes le
constate. La détermination de l’organigramme de ces fonctions
dans un arrêté royal est-elle vraiment pertinente ?
Doit-on établir de cette manière les structures ? Cela ne
me semble pas évident. En dix ans, aucun ministre n’a fait ce
choix.
Je
ne dispose pas des informations nécessaires pour répondre à
votre question de l’absence de fonctionnaires bilingues légaux
lors de 23 évaluations. Peut-être une partie de la réponse
est-elle liée au fait que de nombreux présidents sont en
réalité de très bons bilingues, même s’ils n’ont pas
passé les épreuves de Selor. Selon moi, il convient
d’encourager fortement tous les managers et les fonctionnaires
fédéraux à participer aux examens linguistiques de Selor. Dans
le précédent accord sectoriel, nous avons été attentifs à
prévoir des stimulants au bilinguisme.
La
Cour des comptes a elle-même répondu à la question de savoir
pourquoi le SPF Personnel et Organisation n’a pas assuré le
contrôle centralisé de la qualité des procédures d’évaluation
des mandataires. Nombre des SPF n’ont pas fourni cette
information. Il s’est dès lors révélé impossible
d’effectuer un tel contrôle. Le SPF Personnel et Organisation
a récemment rappelé cette obligation réglementaire aux autres
SPF et ce point a été signalé au sein du Collège des
présidents d’un comité de direction à la suite de la
publication du rapport de la Cour des comptes. Pour de nombreuses
questions, le SPF Personnel et Organisation est toutefois
dépendant des autres SPF. Son président peut par exemple
avertir les présidents des SPF avec lesquels il se réunit
régulièrement que, si ces derniers ne donnent aucune suite aux
demandes du SPF Personnel et Organisation, la question peut être
soumise au Conseil des ministres. Je peux alors demander aux
ministres respectifs de tenir compte des remarques du SPF
Personnel et Organisation. Il s’agit d’une démarche
supplémentaire pouvant être effectuée.
Je
ne comprends pas que des arrêtés de désignation soient
rétroactifs. Je n’ai aucun pouvoir d’injonction à ce sujet
puisque c’est le ministre qui nomme et non le ministre de la
Fonction publique qui est compétent pour la signature des
arrêtés de nomination. La Cour des comptes avait entièrement
raison de souligner cette pratique illégale.
La
question relative à la contestation de dossiers de nomination
devant le Conseil d’État est en effet la plus importante. Je
peux fournir à ce sujet des informations très apaisantes :
une personne a introduit 13 recours. Sont pendants quatre d’entre
eux dont un a mené à une suspension d’une décision de
non-réussite pour la sélection. En ce qui concerne les neuf
autres recours, il y a eu soit rejet, soit abandon soit perte
d’intérêt.
Une
seule nomination fait actuellement l’objet d’un recours. Cela
représente 0,6% de tous les managers.
Une
seule annulation a été prononcée par le Conseil d’État :
il s’agit du renouvellement d’un mandat qui avait entre-temps
été supprimé. La procédure originale date de 2002.
Durant
cette période, douze autres recours ont été introduits outre
ceux de la personne précitée. Ils ne l’ont pas été contre
des nominations mais contre des procédures. Six d’entre eux
ont mené à un rejet ou un abandon. Les six autres sont
pendants.
|
Mevrouw Inge
Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven.
– Het is juist dat artikel 2 van het besluit betreffende
de managementfuncties bepaalt dat de Koning het organigram van de
managementfuncties vastlegt. Het Rekenhof stelt dit vast. Is het
vastleggen van het organigram van de managementfuncties in een
koninklijk besluit echt relevant? Dient men op die manier de
structuren vast te leggen? Dat lijkt me niet evident. In tien
jaar tijd heeft geen enkele minister die keuze gemaakt.
Ik beschik
niet over de nodige informatie om antwoord te geven op uw vraag
hoe komt het dat er bij 23 evaluaties geen beroep gedaan werd op
wettelijk tweetalige ambtenaren. Wellicht houdt een deel van het
antwoord verband met het feit dat vele voorzitters in
werkelijkheid zeer goed tweetalig zijn, ook al hebben ze de
Selorexamens niet afgelegd. Mijn advies op dat vlak bestaat erin
om alle managers en de federale ambtenaren in het algemeen sterk
aan te moedigen om deel te nemen aan de taalproeven van Selor. In
het vorige sectoraal akkoord hebben we aandacht besteed aan
stimulansen voor tweetaligheid.
Waarom faalt
de FOD Personeel & Organisatie in de centrale
kwaliteitscontrole van de evaluatieprocedure van de
mandaathouders? Het Rekenhof heeft zelf deze vraag beantwoord:
tal van FOD’s hebben deze informatie niet verstrekt, zodat het
onmogelijk bleek een kwaliteitscontrole uit te voeren.
Recentelijk wees de FOD P&O de andere FOD’s op deze
reglementaire verplichting en het punt werd vermeld in het
College van voorzitters van een directiecomité ten gevolge van
het verslag van het Rekenhof. Voor veel aangelegenheden is de FOD
P&O echter afhankelijk van de andere FOD’s. De voorzitter
van de FOD P&O kan bijvoorbeeld wel de voorzitters van de
FOD’s waarmee hij regelmatig samen komt ervoor waarschuwen dat,
indien de FOD’s geen gevolg geven aan de vragen van de FOD P&O,
de zaak kan worden voorgelegd aan de Ministerraad. Daar kan ik
dan de respectieve ministers vragen om rekening te houden met de
opmerkingen van de FOD P&O. Dat is een volgende stap die kan
worden gezet.
Dat er
aanstellingsbesluiten met terugwerkende kracht zijn, begrijp ik
niet. Ik heb geen enkele injunctiebevoegdheid ter zake, aangezien
de benoemende minister en niet de minister van Ambtenarenzaken
bevoegd is voor het ondertekenen van de benoemingsbesluiten. Het
Rekenhof had volkomen gelijk op deze onwettige praktijk te
wijzen.
De vraag
over het aanvechten van benoemingsdossiers bij de Raad van State
is inderdaad de belangrijkste vraag. Ik kan hieromtrent zeer
geruststellende informatie geven: één persoon heeft 13 beroepen
ingesteld; 4 van die beroepen zijn hangende, waarvan er één
geleid heeft tot een opschorting van een beslissing tot
niet-slagen voor de selectie. Wat de 9 andere beroepen betreft,
was er ofwel een verwerping, ofwel een afstand, ofwel een verlies
van belang.
Slechts één
– en ik herhaal slechts één – benoeming maakt momenteel het
voorwerp uit van een beroep. Percentagewijs vertegenwoordigt dit
0,6% van alle managers.
Er werd
slechts één vernietiging uitgesproken door de Raad van State:
het gaat om de hernieuwing van een mandaat dat ondertussen zelf
vernietigd werd. De aanvankelijke procedure dateert van 2002.
Tijdens deze
periode werden er twaalf andere beroepen ingesteld naast die van
de hierboven vermelde persoon, niet tegen benoemingen, maar tegen
procedures; zes daarvan hebben geleid tot een verwerping of een
afstand; zes zijn hangende.
|
Mme Lieve
Maes (N-VA). – Je comprends qu’un organigramme ne soit
pas d’une importance vitale. Il s’agit d’une condition
formelle.
La
présence de fonctionnaires bilingues légaux est par contre
importante, surtout lors des entretiens d’évaluation. Les
chiffres ne sont heureusement pas très graves mais on doit quand
même y accorder l’attention nécessaire. Les évaluations et
le suivi sont en effet importants pour les gens.
|
Mevrouw Lieve
Maes (N-VA). – Ik begrijp dat een organigram niet van
levensbelang is. Het is wel een formele voorwaarde.
De
aanwezigheid van wettelijk tweetalige ambtenaren vind ik
daarentegen belangrijk, zeker bij evaluatiegesprekken. De cijfers
zijn gelukkig niet al te erg, maar er moet toch de nodige
aandacht aan worden besteed. Evaluaties en opvolging zijn immers
belangrijk voor de mensen.
|
Demande
d’explications de Mme Helga Stevens à la ministre de la
Fonction publique et des Entreprises publiques sur «le
télétravail pour les fonctionnaires fédéraux» (nº 5-527)
|
Vraag
om uitleg van mevrouw Helga Stevens aan de minister van
Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «het telewerk voor
federale ambtenaren» (nr. 5-527)
|
Mme Helga
Stevens (N-VA). – Le télétravail s’est bien implanté
au cours de ces dernières années. De fait, il présente divers
avantages, par exemple en termes de mobilité et d’équilibre
entre vie professionnelle et vie privée. Un cadre a aussi été
créé pour permettre aux fonctionnaires fédéraux de bénéficier
du télétravail. Les SPF disposent d’une très grande
autonomie quant à l’application de celui-ci. Certains services
mènent une politique dynamique, alors que d’autres sont à la
traîne.
Le
télétravail n’aurait pas encore vraiment pénétré au SPF
Finances, par exemple. J’ai appris que le service du personnel
ne serait pas ouvert à cette méthode de travail et agirait de
manière arbitraire à cet égard. Aucune procédure n’aurait
été élaborée pour permettre au personnel de solliciter le
télétravail. Les demandes des travailleurs handicapés,
notamment, pour lesquels un tel régime de travail est pourtant
très intéressant, seraient restées sans réponse. Par contre,
les personnes gravement malades seraient parfois autorisées à
télétravailler.
Connaissez-vous
ce problème propre au SPF Finances ? Prendrez-vous contact
à cet égard avec le ministre Reynders ?
Comment
évaluez-vous la politique générale des autres services publics
fédéraux en matière de télétravail ? Avez-vous
l’intention de prendre des initiatives pour promouvoir
l’application concrète de l’arrêté royal du
22 novembre 2006 relatif au télétravail dans la
fonction publique fédérale administrative ?
Combien
de fonctionnaires fédéraux, par service public, ont-ils
télétravaillé en 2006, 2007, 2008, 2009 et 2010 ?
J’aimerais obtenir des pourcentages par rapport à l’effectif
total du service.
|
Mevrouw Helga
Stevens (N-VA). – Telewerk is de jongste jaren goed
ingeburgerd. Telewerk biedt dan ook diverse voordelen,
bijvoorbeeld inzake de mobiliteitsproblematiek of het evenwicht
tussen beroeps- en privéleven. Ook voor federale ambtenaren werd
een kader geschapen om telewerk mogelijk te maken. De FOD’s
beschikken over heel wat autonomie in verband met de toepassing
ervan. Sommige diensten voeren een dynamisch beleid ter zake,
terwijl andere achterop hinken.
Bij de FOD
Financiën bijvoorbeeld zou telewerk nog niet echt doorgedrongen
zijn. Ik verneem dat de betrokken personeelsdienst niet zou
openstaan voor deze manier van werken en ter zake willekeurig te
werk zou gaan. Er zou geen uitgetekende procedure zijn om
thuiswerk aan te vragen. Met name zou voor werknemers met een
handicap, die nochtans extra baat hebben bij een dergelijk
arbeidsregime, niet gereageerd worden op aanvragen. Mensen met
een ernstige ziekte zouden wel soms toestemming krijgen voor
telewerk.
Bent u op de
hoogte van de problemen bij de FOD Financiën? Zult u in dit
verband contact opnemen met uw collega, minister Reynders?
Hoe
evalueert u het algemeen beleid van de andere overheidsdiensten
inzake thuiswerken?
Bent u van
plan verdere initiatieven te nemen om de concrete toepassing van
het koninklijk besluit van 22 november 2006 betreffende
het telewerk in het federaal administratief openbaar ambt te
bevorderen?
Hoeveel
federale ambtenaren hebben, per overheidsdienst, thuiswerk
verricht in de jaren 2006, 2007, 2008, 2009 en 2010? Graag kreeg
ik de cijfers in verhouding tot het volledige personeelsbestand
per dienst.
|
Mme Inge
Vervotte, ministre de la Fonction publique et des Entreprises
publiques. – Les chiffres propres au SPF Finances reflètent
effectivement une certaine position à l’égard du télétravail.
Ce point a été abordé dans le cadre des rapports qui doivent
m’être transmis chaque année en application de la
réglementation relative au télétravail. Je ne suis pas au
courant du manque d’ouverture que vous évoquez. J’ai
toutefois appris que le Comité de direction du SPF avait fait
établir un plan d’action.
L’évaluation
des services publics fédéraux concernant le télétravail est
positive. Celui-ci, d’une part, permet de mieux harmoniser vie
professionnelle et vie privée et, d’autre part, revêt une
importance en termes de mobilité, un thème suivi de près par
cette commission. Nous constatons en outre que les collaborateurs
sont très motivés et productifs, ce que confirment leurs
responsables hiérarchiques. Cependant, le télétravail peut
parfois provoquer une certaine frustration, due au manque
d’interaction entre collègues, et une diminution constante de
la cohésion sociale.
Le
télétravail continuera à être encouragé par le biais du
réseau des directeurs des services d’encadrement P&O et
des instruments de communication gérés par le SPF P&O. La
décision doit évidemment être fondée sur un besoin
fonctionnel, et les besoins de l’organisation doivent
correspondre à ceux du collaborateur.
J’ai
dès lors adapté récemment l’arrêté royal en question –
une adaptation approuvée par le conseil des ministres du 13 mai
dernier – afin que le télétravail occasionnel puisse être
pris en compte à partir de 2011. Une plus grande flexibilité
est donc à présent possible. La rigueur de la réglementation
posait d’ailleurs problème au SPF Finances, qui avait exprimé
antérieurement son souhait d’autoriser certaines formes de
télétravail occasionnel.
La
modification prévoit notamment une plus grande souplesse encore
en ce qui concerne le télétravail régulier. Après négociation
au sein du Comité B et avis du Conseil d’État, le Roi
apposera sa signature et l’arrêté royal pourra être publié.
L’extension du cadre du télétravail avait également été
convenue par l’accord sectoriel 2009-2010.
Je
transmettrai aux services du Sénat les chiffres relatifs aux
années 2007, 2008, 2009 et 2010.
Personnellement,
je suis favorable au télétravail lorsqu’il permet de bien
équilibrer les besoins de l’organisation et ceux de
l’individu. De sérieuses négociations sont souvent
nécessaires à l’échelon des entreprises. Le SPF Sécurité
sociale s’est, par exemple, beaucoup impliqué en la matière,
en procédant aux adaptations nécessaires sur le plan des
bâtiments et de l’infrastructure. Il serait judicieux qu’à
l’avenir, les SPF et les SPP mènent une politique active en la
matière. Selon de nombreux rapports, émanant par exemple de
l’OCDE ou du Bureau du plan, la mobilité est l’un des
principaux défis et le télétravail peut valablement y
répondre, pour autant que l’organisation procède à des
adaptations structurelles et culturelles. Des solutions
pragmatiques permettent déjà de recourir autant que possible au
télétravail, mais nous sommes prêts à franchir la prochaine
étape, c’est-à-dire l’adaptation des organisations et la
mise au point d’une politique à ce sujet, ce qui est tout à
fait faisable dans un certain nombre d’administrations.
Nous
devons évidemment tenir compte de très nombreux services qui
exigent une présence physique et de la disponibilité. Des
solutions créatives sont également possibles dans leur cas, en
ce qui concerne internet et les TIC.
|
Mevrouw Inge
Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven.
– Het klopt dat een specifieke houding ten aanzien van telewerk
weerspiegeld wordt in de cijfers van de FOD Financiën. Dit kwam
ter sprake bij de inzameling van de verslagen die mij, in
toepassing van de reglementering betreffende telewerk, jaarlijks
moeten worden overhandigd. Van het gebrek aan openheid dat u
aanhaalt, ben ik niet op de hoogte. Ik verneem echter dat het
directiecomité van de FOD een actieplan heeft laten opstellen.
Het telewerk
wordt positief geëvalueerd door de federale overheidsdiensten.
De medewerkers kunnen hun beroeps- en privéleven beter op elkaar
afstemmen. Telewerk is ook belangrijk in het licht van de
mobiliteitsproblematiek, een thema dat in deze commissie ook nauw
wordt gevolgd. Bovendien merken we dat de medewerkers zeer
gemotiveerd en productief zijn, wat door hun hiërarchische chefs
wordt bevestigd. Telewerk kan soms echter ook enige frustratie
opwekken door het gebrek aan interactie tussen de collega’s en
een gestage afname van de sociale cohesie.
Het telewerk
zal verder worden aangemoedigd via het netwerk van de directeurs
van de stafdiensten P&O en de communicatie-instrumenten die
de FOD P&O beheert. Uiteraard moet het uitgangspunt zijn dat
er een functionele behoefte is en dat er overeenstemming wordt
gevonden tussen de behoefte van de organisatie en de behoefte van
de medewerker.
Daarom heb
ik recentelijk het desbetreffende koninklijk besluit aangepast,
een aanpassing die werd goedgekeurd op de Ministerraad van
13 mei 2011, zodat vanaf 2011 ook de occasionele vorm
van telewerk in rekening kan worden genomen. Nu is er dus meer
flexibiliteit mogelijk, terwijl de regeling tot nu toe veel
strikter was. Dat was ook het probleem van de FOD Financiën, die
vroeger overigens gesignaleerd heeft dat hij andere vormen van
occasionaal telewerk wilde toelaten, maar dat dit reglementair
niet mogelijk was. Eén van de redenen voor de aanpassing van het
koninklijk besluit was dus dat occasionele telewerk ook mogelijk
te maken.
De wijziging
voorziet onder andere in een nog meer soepele praktische
organisatie ten opzichte van het regelmatige telewerk. Na
onderhandeling in het Comité B en na het advies van de Raad van
State, kan de Koning tekenen en kan het koninklijk besluit
gepubliceerd worden. De verruiming van het telewerkkader is
tevens gebeurd in uitvoering van een afspraak in het sectoraal
akkoord 2009-2010.
Ik zal de
cijfers voor 2007, 2008, 2009 en 2010 overhandigen aan de
diensten van de Senaat.
Persoonlijk
sta ik wel achter telewerk wanneer een goede match kan worden
gevonden tussen de behoeften van de organisatie en de individuele
behoeften. Dit vergt vaak ook serieuze onderhandelingen op
ondernemingsniveau. Het departement voor sociale zekerheid heeft
daar bijvoorbeeld veel in geïnvesteerd, met de nodige
aanpassingen van gebouwen en infrastructuur. In de toekomst zou
het zinvol zijn dat FOD’s en POD’s daar een actief beleid
rond gaan voeren. Mobiliteit is volgens vele rapporten,
bijvoorbeeld die van de OESO of van het Planbureau, één van de
belangrijkste uitdagingen en telewerk kan daar een belangrijk
antwoord op vormen. Dit vereist aanpassingen van de structuur en
van de cultuur van de organisatie. Nu worden er al pragmatische
oplossingen gevonden om zoveel als mogelijk gebruik te maken van
telewerk. Maar ik denk dat we nu klaar zijn om de volgende stap
te doen, namelijk dat de organisaties zich daaraan aanpassen en
dat het beleid daarop wordt afgestemd. Ik denk dat er een aantal
administraties zijn waar dit perfect mogelijk is en waar het moet
uitgebouwd worden. We moeten uiteraard rekening houden met heel
wat diensten waar er fysieke aanwezigheid en beschikbaarheid moet
zijn. Ook daarvoor zijn creatieve oplossingen mogelijk, met
betrekking tot internet en moderne telecommunicatie.
|
Mme Helga
Stevens (N-VA). – Je remercie la ministre de sa réponse.
Je suis satisfaite que le texte adapté de l’arrêté royal,
nécessaire pour rendre le système du télétravail plus
flexible, soit sur le point d’être signé. Certains services
se plaignent de la trop grande rigueur de cet arrêté royal, qui
n’autorisait pas le télétravail occasionnel. Celui-ci sera
possible à l’avenir. Je partage votre position quant à la
nécessité d’établir des accords et un cadre clairs. Les
besoins des services doivent effectivement être pris en compte.
Il faut également prendre en considération la nécessaire
présence physique dans certains services, mais de manière
générale, la promotion du télétravail sur la base de bons
accords est une décision positive. Tout arbitraire est en effet
inacceptable.
|
Mevrouw Helga
Stevens (N-VA). – Ik dank de minister voor haar antwoord.
Ik ben blij dat de aanpassing van het koninklijk besluit klaar is
voor ondertekening. Het is belangrijk om het systeem van telewerk
meer flexibel te maken. Sommige diensten klagen erover dat het
koninklijk besluit te strikt was, waardoor occasioneel telewerk
niet mogelijk was. Dat zou in de toekomst nu wel kunnen. Ik ben
het eens met uw visie dat er duidelijke afspraken en een
duidelijk kader nodig zijn. De behoeften van de diensten moeten
inderdaad afgewogen worden tegen de behoeften van de individuele
ambtenaren. Waar fysieke beschikbaarheid nodig is, moet daar
uiteraard rekening mee gehouden worden, maar in het algemeen denk
ik dat de promotie van telewerk met inachtneming van goede
afspraken een goede zaak is, zonder dat er sprake kan zijn van
willekeur. Dat is immers niet aanvaardbaar en hopelijk wordt dat
in de toekomst aangepakt.
|
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la
Fonction publique et des Entreprises publiques sur «les
suppléments sur les billets de train internationaux» (nº 5-982)
|
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van
Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de toeslagen op
internationale treintickets» (nr. 5-982)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Depuis le milieu de l’année dernière,
la SNCB demande un supplément pour l’achat de billets
internationaux. Ces suppléments, appelés frais de dossier,
comportent deux tarifs, à savoir 7 euros pour les réservations
sur les trains à grande vitesse et les trains de nuit et 3,5
euros pour les trains de jour classiques. Ces frais se calculent
par dossier, et non par billet. Les achats sur le site de la SNCB
sont exonérés de ces frais.
Le
rapport annuel 2010 de l’ombudsman de la SNCB indique que cette
mesure a suscité de nombreuses plaintes de voyageurs mécontents.
On critique surtout le caractère flou, confus, embrouillé voire
trompeur du site. Beaucoup d’utilisateurs se découragent et se
résignent à aller au guichet, où on leur demande 7 euros de
frais de dossier. En outre, il s’avère impossible lors de la
réservation par internet de combiner certains titres de
transport, par exemple pour adultes et pour jeunes, avec pour
effet que des enfants sont séparés de leurs parents. C’est
aussi la cas pour la combinaison adultes et seniors. Par
ailleurs, pour certaines destinations internationales,
l’ombudsman observe qu’il est impossible de réserver par
internet, et donc d’échapper aux frais de dossier.
La
ministre admet-elle que l’introduction de frais de dossier pour
la réservation de billets internationaux sans passer par le site
de la SNCB donne lieu à des plaintes nombreuses et variées ?
Quels sont les revenus dégagés par ces frais de dossier en
2011 ? Correspondent-ils aux prévisions ? La ministre
trouve-t-elle que le jeu en vaut la chandelle ?
La
ministre prend-elle ces plaintes au sérieux ? Les
estime-t-elle pertinentes ? Trouve-t-elle logique qu’on ne
puisse réserver sans frais de dossier pour certaines
destinations internationales et que, par internet, il soit
impossible pour un adulte de réserver simultanément avec un
jeune ou un senior, avec pour effet qu’ils voyagent
séparément ? La ministre partage-t-elle le reproche fait
au site de la SNCB de ne briller ni par la clarté, ni par
l’accessibilité ou la convivialité ?
La
ministre estime-t-elle que ces plaintes sont suffisamment
sérieuses pour interpeller la SNCB ? Pour quand l’usager
du rail peut-il espérer un résultat ?
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Sinds medio vorig jaar heft de NMBS
toeslagen op de aankoop van treintickets voor internationale
verplaatsingen. Deze toeslagen worden bestempeld als
dossierkosten, waarbij er twee tarieven gelden, namelijk 7 euro
voor reserveringen op hogesnelheids- en nachttreinen en 3,5 euro
voor tickets op klassieke dagtreinen. De kosten gelden per
dossier, dus niet per ticket. Aankopen van tickets via de
NMBS-webstek zijn vrijgesteld van dossierkosten.
Het
jaarverslag 2010 van de ombudsman bij de NMBS vermeldt dat deze
maatregel veel klachten van misnoegde reizigers met zich
meebracht. Vooral de onduidelijke, verwarrende, onoverzichtelijke
en zelfs misleidende webstek krijgt kritiek. Daardoor verliezen
vele gebruikers de moed en begeven ze zich dan maar naar een
loketbediende, weliswaar met extra dossierkosten van 7 euro tot
gevolg. Daarnaast blijkt het onmogelijk om bepaalde categorieën
vervoersbewijzen, zoals volwassene en jongere, in de
internetboeking te combineren. Daardoor worden bijvoorbeeld
kinderen van hun ouders gescheiden. Hetzelfde geldt ook voor de
combinatie volwassene en senior. Daarnaast stelt de ombudsman dat
bepaalde internationale bestemmingen niet via het internet kunnen
worden geboekt, waardoor men niet aan de dossierkosten kan
ontsnappen.
Beaamt de
minister de vele en diverse klachten ten gevolge van de invoering
van dossierkosten voor het boeken van internationale treintickets
zonder gebruik van de NMBS-webstek? Hoeveel inkomsten levert de
heffing van deze dossierkosten in 2011 op? Beantwoordt deze
raming aan de verwachtingen? Vindt de minister dit de moeite
waard?
Hoe ernstig
neemt de minister deze klachten? Hoe beoordeelt zij de relevantie
ervan? Vindt de minister het logisch dat bepaalde internationale
bestemmingen niet zonder dossierkosten kunnen worden geboekt en
dat het onmogelijk blijkt om als volwassene in combinatie met
jongeren of een senior via het internet te reserveren en zij
aldus op gescheiden plaatsen terecht komen? Deelt de minister de
kritiek dat de NMBS-webstek niet uitmunt in duidelijkheid,
toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid?
Vindt de
minister deze klachten voldoende ernstig om de NMBS hierover te
ondervragen? Wanneer mag de treinconsument hiervan resultaat
verwachten?
|
Mme Inge
Vervotte, ministre de la Fonction publique et des Entreprises
publiques. – Le transport international de voyageurs ne relève
pas du service public ; il ne peut être subventionné et
les recettes doivent donc couvrir les dépenses. En principe, ma
réponse devrait s’arrêter ici. Comme ministre, je ne peux
rien dire à ce propos. J’ai cependant demandé des
informations à la SNCB et suis prête à les partager.
Dans
le contexte du transport international de voyageurs, les
commissions sur la vente de différents produits diminuent. La
SNCB veut néanmoins maintenir un bon service aux guichets pour
le transport international de voyageurs. Pour le futur proche, la
SNCB se propose d’encore améliorer la qualité de son activité
de distribution tout en gardant des bases financières saines, ce
qui impose de gros investissements en logistique, en informatique
et en formation du personnel.
Depuis
août 2010, la SNCB compte par conséquent des frais de
dossier. D’autres compagnies ferroviaires facturent des frais
similaires ou appliquent des tarifs différents pour les
réservations au guichet ou par internet. Il y a déjà longtemps
que d’autres secteurs du transport, notamment aérien, ou
d’autres canaux de distribution, par exemple les agences de
voyage, comptent des frais de dossier.
La
SNCB facture des frais de dossier de 7 euros pour l’émission
de billets pour tous les trains à grande vitesse – TGV,
Thalys, Eurostar, ICE – et les trains de nuit, et 3,5 euros
pour les trains de jour pour lesquels la réservation est
facultative. Dans 36% des dossiers, on ne demande pas de frais.
La liste des exceptions peut être consultée en gare. Les
principales sont les courts trajets interfrontaliers par exemple
vers Luxembourg, Maestricht, Roosendaal, Lille-Flandres ou
Aix-la-Chapelle par train classique et des catégories
déterminées de voyageurs comme ceux qui ont droit à une
réduction en raison d’un handicap.
Le
montant est le même, quel que soit le nombre de billets achetés.
Le client peut obtenir gratuitement des informations par
courriel, avec une réponse dans les vingt-quatre heures. Ce
n’est que lors de la réservation effective que les frais de
dossier sont facturés à concurrence de 7 euros, c’est-à-dire
après les recherches éventuelles et les opérations manuelles
en gare ou au contact center.
Le
client peut aussi se procurer les produits désirés par internet
et ne paie pas de frais de dossier. Le nouveau site de SNCB
Europe a été développé en concertation avec des spécialistes
en orientation client. Le taux de conversion, c’est-à-dire la
proportion de visiteurs qui réservent, a doublé durant ces six
derniers mois, indiquant que le site est devenu plus performant
et convivial, même si le trafic ferroviaire international est un
sujet complexe.
L’offre
sur internet correspond à 92% aux produits les plus demandés en
gare. Il est donc vrai que certaines liaisons ne peuvent être
commandées par internet, mais elles ne représentent qu’une
petite partie des destinations souhaitées par les clients.
La
SNCB collabore en permanence avec ses fournisseurs pour aligner
l’offre sur internet et dans les gares. Pour les trains de la
SNCF, la combinaison avec les jeunes et les seniors devrait être
possible sur internet d’ici la fin 2011. Pour le surplus, il
s’agit de demandes particulières qui exigent l’assistance du
personnel de la SNCB.
En
Europe, les problèmes technologiques pour la réservation d’un
billet de train international empêchent dans une large mesure de
faire coïncider les offres par le biais des canaux humains et du
site internet.
Des
plaintes relatives aux suppléments ont été formulées, mais
une équipe de collaborateurs professionnels de la SNCB aide
chaque jour des centaines de clients à organiser un voyage
ferroviaire international parfois complexe. On a donc choisi
d’assister le client qui souhaite voyager en train, alors
qu’une réservation en ligne n’est pas toujours possible pour
des raisons techniques.
|
Mevrouw Inge
Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven.
– Het internationaal reizigersvervoer maakt geen deel uit van
de openbare dienst waardoor het niet gesubsidieerd kan worden en
de ontvangsten dus de kosten moeten dekken. In principe zou ik
hier met mijn antwoord moeten stoppen. Als minister kan ik
hierover geen uitspraken doen. Ik heb echter informatie gevraagd
aan de NMBS en ben bereid die mee te delen.
Het
internationaal reizigersvervoer evolueert in een context waarin
de commissies op de verkoop van verschillende producten dalen. De
NMBS wil niettemin een kwaliteitsvolle dienstverlening voor het
internationaal reizigersvervoer aan de loketten behouden. De NMBS
beoogt een distributieactiviteit met een gezonde financiële
basis om de kwaliteit van deze dienstverlening in de nabije
toekomst nog te verbeteren. Een kwalitatieve distributie vereist
bovendien grote investeringen in logistiek, informatica en
opleiding voor het personeel.
Om deze
redenen rekent de NMBS vanaf augustus 2010 dossierkosten
aan. Andere spoorwegmaatschappijen rekenen ofwel soortgelijke
dossierkosten aan of hanteren een prijsverschil tussen de
boekingen via het loket en via de website. Andere
vervoerssectoren, bijvoorbeeld in de luchtvaart, of andere
distributiekanalen, bijvoorbeeld reisbureaus, rekenen al lang
dossierkosten aan.
De NMBS
rekent een dossierkost van 7 euro aan voor de uitgifte van
tickets voor alle hogesnelheidstreinen – TGV, Thalys, Eurostar,
ICE – en nachttreinen, en 3,5 euro voor alle klassiek
internationaal dagverkeer waarvoor een reservering niet
noodzakelijk is. Voor 36% van de dossiers worden geen
dossierkosten aangerekend. De lijst van de uitzonderingen kan
worden geraadpleegd in de stations. De voornaamste zijn: kort
grensoverschrijdend verkeer, zoals Luxemburg, Maastricht,
Roosendaal, Lille-Flandres en Aken, met klassieke treinen en
bepaalde categorieën van reizigers zoals personen die recht
hebben op een vermindering vanwege hun handicap.
Het gaat om
een vast bedrag, ongeacht het aantal aangekochte biljetten. De
klant kan wel gratis informatie ontvangen via mail, met een
antwoord binnen maximaal 24 uur. Slechts bij de effectieve
boeking wordt een dossierkost van 7 euro aangerekend, dit is dus
na het eventueel nodige opzoekwerk voor de klant en de manuele
handelingen in het station of in het contact center.
De klant kan
ook zelf, zonder dossierkost, de gewenste producten op de website
aankopen. De nieuwe website van NMBS Europe werd ontwikkeld in
samenwerking met specialisten met betrekking tot de
gebruiksvriendelijkheid van de site. De conversiegraad, dat is de
ratio van het aantal boekers ten aanzien van het aantal
bezoekers, is in de voorbije 6 maanden verdubbeld, wat aangeeft
dat de site performanter en gebruiksvriendelijker is geworden en
dat ondanks het feit dat internationaal treinverkeer toch een
complexe materie is.
Het aanbod
op het internet stemt voor 92% overeen met de meest gevraagde
producten in stations. Het is bijgevolg correct om te stellen dat
bepaalde verbindingen momenteel niet kunnen worden besteld via
het internet, maar die vertegenwoordigen slechts een beperkt
gedeelte van de door de klant gevraagde bestemmingen.
De NMBS
werkt permanent met zijn leveranciers samen om het aanbod op het
web en in de stations op eenzelfde niveau te krijgen. Tegen eind
2011 wordt verwacht dat de combinatie van jongeren en senioren
voor het aanbod van SNCF-treinen ook via de website zal kunnen
worden geboekt. Voor het overige gaat het om uitzonderlijke
aanvragen die bijstand van het NMBS-personeel vergen.
De
technologische problemen in Europa met betrekking tot de boeking
van een internationaal treinbiljet verhinderen in aanzienlijke
mate dat het aanbod via de bemande kanalen en via de website
hetzelfde zijn voor de consument.
Er zijn
klachten over de toeslag, maar anderzijds worden dagelijks
honderden klanten door een team van professionele medewerkers van
de NMBS geholpen in hun zoektocht naar een complexe
internationale treinreis. Hier werd dus gekozen om de klant die
met de trein wenst te reizen verder te helpen, waar een online
boeking momenteel om technische redenen niet altijd mogelijk is.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Chaque fois que je pose une question sur
les liaisons internationales, la ministre répond qu’elles ne
relèvent pas du secteur public. La SNCB est une entreprise
publique qui fait partie de groupements internationaux dans ce
domaine. Il me paraît donc logique que la ministre des
Entreprises publiques soit compétente pour les services
internationaux de la SNCB. À qui d’autre devrais-je
m’adresser, puisque l’État belge est le principal
actionnaire de la SNCB. ?
Je
comprends qu’on ne puisse allouer de subventions, mais jusqu’où
devons nous aller ? Doit-on payer un supplément chaque fois
qu’on demande à un agent de la SNCB un renseignement relatif à
une liaison internationale ? Je ne comprends pas. Je demande
à la ministre d’épargner ces frais aux clients en mettant un
site adéquat à leur disposition. Résoudre quelques-uns des
problèmes que j’ai évoqués ne devrait pas être si
difficile.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Telkens ik een vraag over de
internationale verbindingen stel, antwoordt de minister dat de
overheid in die aangelegenheid niet optreedt. De NMBS is een
overheidsbedrijf, dat voor de internationale verbindingen in
samenwerkingsverbanden participeert. Het lijkt me dan ook logisch
dat de internationale dienstverlening van de NMBS onder de
bevoegdheid van de minister van Overheidsbedrijven valt. De
Belgische Staat is hoofdaandeelhouder van de NMBS, dus wie anders
dan de minister kunnen we aanspreken?
Ik begrijp
dat geen subsidies kunnen worden toegekend, maar hoever moeten we
daarin gaan? Moet een toeslag worden betaald, telkens aan een
personeelslid van de NMBS een vraag wordt gesteld over een
internationale verbinding? Mij is totaal onduidelijk hoe dat in
mekaar zit. Ik vraag de minister ervoor te zorgen dat klanten die
kosten niet moeten betalen door een goede website ter beschikking
te stellen. Het kan niet zo moeilijk zijn enkele van de problemen
waarover ik het had, weg te werken.
|
Mme Inge
Vervotte, ministre de la Fonction publique et des Entreprises
publiques. – Je partage la frustration de M. Anciaux. En
1991, le législateur a clairement voulu l’autonomie des
entreprises publiques, ce qui a modifié le rapport entre
politique et entreprise. Auparavant, l’entreprise publique
était un parastatal et le ministre assumait presque autant de
responsabilités que pour une administration. Mais la loi de 1991
a limité aux dispositions légales et au contrat de gestion les
relations entre les responsables politiques et la direction de
l’entreprise.
En
cas de modification des structures, que j’espère proche, il
faudra aussi adapter, ou plutôt clarifier, la loi de 1991. Comme
ministre, je dois fonctionner comme une « parastatale »
de l’entreprise, mais la législation ne le permet plus depuis
1991. Il conviendrait que le parlement se prononce à ce sujet.
|
Mevrouw Inge
Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven.
– Ik deel de frustratie van de heer Anciaux. De
wetgever heeft in 1991 duidelijk voor de autonomie van de
overheidsbedrijven gekozen. Dat betekent dat de relatie tussen de
politiek en het bedrijf toen grondig is gewijzigd. In de periode
daarvoor was het overheidsbedrijf inderdaad een parastatale en
droeg de minister daarvoor bijna dezelfde verantwoordelijkheid
als voor een administratie. Met de wet van 1991 is de relatie
tussen de politieke verantwoordelijken en de bedrijfsleiding
beperkt tot de wettelijke bepalingen enerzijds en het
beheerscontract anderzijds.
Bij het
wijzigen van de structuren, wat hopelijk binnenkort gebeurt, zal
de wetgeving van 1991 eveneens moeten worden aangepast, lees
verduidelijkt. Als minister moet ik als het ware functioneren als
een ‘parastatale’ van het bedrijf, maar sinds 1991 laat de
wetgeving dat niet meer toe. Allicht is het zinvol dat het
Parlement daaromtrent uitspraken doet.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Je suis ouvert au débat. Permettez-moi
simplement de rappeler que le contrat de gestion comprend aussi
le service au public, dont ce genre d’éléments fait partie.
Un voyageur qui, sans en être conscient, prend un train
international, ne pourrait pas s’adresser à un agent de la
SNCB car celui-ci n’en est pas responsable. Il faudrait quand
même clarifier la situation.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Ik sta open voor het debat. Sta me toe er
nu alleen op te wijzen dat de beheersovereenkomst met de NMBS ook
de dienstverlening omvat. Daartoe behoort ook dit soort
elementen. Een reiziger die onbewust een internationale trein
neemt, zou geen contact kunnen opnemen met een medewerker van de
NMBS, omdat die daarvoor niet verantwoordelijk is. Dit zou toch
eens moeten worden uitgeklaard.
|
Demande
d’explications de M. Patrick De Groote à la ministre de
la Fonction publique et des Entreprises publiques sur «la
suppression du dernier train Bruxelles-Ostende» (nº 5-986)
|
Vraag
om uitleg van de heer Patrick De Groote aan de minister
van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de afschaffing
van de laatste trein Brussel-Oostende» (nr. 5-986)
|
M. Patrick
De Groote (N-VA). – Depuis le 12 juin, il est devenu
extrêmement difficile de sortir le soir à Bruxelles par les
transports en commun. En effet, depuis cette date, le dernier
train de Bruxelles pour Ostende part à 23 heures 21 alors
qu’avant, il partait à 0 heure 27.
D’après
la SNCB, il n’y a pas d’autre choix. Des travaux à la
troisième et quatrième voie entre Bruxelles et Denderleeuw et
entre Gand et Bruges seront effectués la nuit, entre le passage
du dernier train du soir et du premier train du matin. La SNCB a
indiqué que les voyageurs prenant ce train n’étaient guère
nombreux. Le fait de le supprimer permettra de travailler une
heure de plus chaque jour.
Quel
était le taux d’occupation du train supprimé ? Les
voyageurs ont-ils été informés de la suppression de ce train ?
Y avait-il parmi eux des navetteurs qui effectuaient le trajet de
leur lieu de travail vers leur domicile ou n’y avait-il que des
voyageurs se déplaçant dans le cadre d’activités de
détente ?
D’après
la SNCB, le train serait supprimé pendant un an au moins mais
cela pourrait durer plus longtemps. La ministre peut-elle donner
des informations supplémentaires à ce sujet ? Les travaux
se progressent-ils comme prévu ? Existe-t-il d’autres
raisons pour ne plus remettre ce train en circulation après les
travaux ?
Après
que l’on a annoncé, le 23 mai, que ce train serait
temporairement supprimé, certains journaux ont écrit qu’à
l’avenir, d’autres trains dont le coût n’est couvert par
les recettes que pour moins de 5 ou de 10%, pourraient être
supprimés dans le cadre de plans d’économies. Je suppose que
ce seront les premiers et derniers trains sur un trajet qui
seront visés.
Entre-temps,
nous apprenons que ce train de 0 heure 27 vers la côte serait de
nouveau mis en circulation dès la mi-décembre mais selon un
rapport de la commission de la Chambre, ce n’est pas encore
réglé. De plus, lorsque le train sera remis en circulation, la
durée du trajet devrait être beaucoup plus longue jusqu’en
2014.
|
De heer Patrick
De Groote (N-VA). – Avondactiviteiten meepikken in onze
hoofdstad en daarbij gebruik maken van het openbaar vervoer is na
12 juni uiterst moeilijk. Van die dag af vertrekt de
allerlaatste trein vanuit Brussel naar Oostende immers om 23.21
uur. Voorheen kon men nog vanuit Brussel-Centraal richting kust
sporen met de trein van 0.27 uur.
Volgens de
NMBS is er geen andere keuze. Werkzaamheden aan het derde en
vierde spoor tussen Brussel en Denderleeuw en tussen Gent en
Brugge zullen ’s nachts gebeuren tussen de passage van de
laatste trein en de eerste ochtendtrein. Volgens de NMBS namen
toch niet zoveel reizigers die laatste trein en zo kan er elke
dag een uur langer worden gewerkt.
Wat was de
bezettingsgraad van de afgeschafte trein? Zijn de reizigers
bevraagd over de afschaffing van die trein? Waren er onder de
reizigers forenzen, die dus de trein gebruikten voor
woon-werkverkeer, of diende de trein uitsluitend voor het vervoer
van reizigers van en naar ontspanningsactiviteiten?
De trein zou
volgens de NMBS ten minste gedurende een jaar worden afgeschaft,
maar dat zou ook langer kunnen zijn. Kan de minister bijkomende
toelichting geven over die periode? Zitten de werkzaamheden op
schema? Zijn er andere afwegingen om deze treinrit na de
werkzaamheden niet meer te laten plaatsvinden?
Nadat op
23 mei was aangekondigd dat deze trein tijdelijk zou worden
afgeschaft, schreven sommige kranten dat in de toekomst ook
andere treinen met een kostendekkingsgraad van minder dan 5 of
10% in het kader van de besparingsplannen mogelijk zouden worden
geschrapt. Ik kan me inbeelden dat dit net de eerste en de
laatste trein op een traject zal zijn.
Inmiddels
vernemen we dat die trein van 0.27 uur naar de kust vanaf midden
december weer zou rijden, maar volgens een verslag van de
Kamercommissie van eind juni ligt dat nog niet vast. Bovendien
zou de duur van de treinrit, wanneer de trein weer wordt
ingelegd, tot 2014 aanzienlijk langer zijn.
|
Mme Inge
Vervotte, ministre de la Fonction publique et des Entreprises
publiques. – Cette décision ayant provoqué un grand émoi, je
me réjouis de pouvoir fournir quelques explications.
Certains
voient dans cette mesure une décision insidieuse ou un signe
précurseur de ce qui est en préparation dans le cadre des
économies à réaliser. Selon les informations que j’ai reçues
de la SNCB, la suppression de ce train n’a toutefois rien à
voir avec les plans d’économies mais uniquement avec les
travaux qui doivent être réalisés sur les voies. La situation
reviendra à la normale dès que ces travaux seront terminés.
Concrètement,
la ligne directe entre Bruxelles-Midi et Denderleeuw est mise
hors service chaque nuit pour permettre l’aménagement d’une
troisième et quatrième voies prévues dans le projet RER. Pour
pouvoir travailler suffisamment longtemps, le train concerné
doit être supprimé. Les travaux se prolongeront jusqu’en
décembre 2016. Les travaux d’entretien urgents sur
l’itinéraire de déviation passant par Jette et Ternat ne
peuvent être reportés jusqu’à cette date. Une déviation par
cet itinéraire alternatif n’est dès lors pas possible. Les
travaux d’entretien sur le tronçon Bruxelles-Jette se
termineront en décembre 2011, mais ils dureront jusqu’en
2014 entre Jette, Ternat et Denderleeuw. De plus, la construction
d’une troisième et quatrième voies destinées à augmenter la
capacité exige toutes les nuits la mise hors service des deux
voies entre Gand et Bruges.
La
possibilité de détourner la ligne concernée à partir de
décembre 2011 est examinée, mais le temps de parcours
serait nettement plus long.
Le
train IC concerné a, sur le trajet
Bruxelles-Midi-Gand-Saint-Pierre, un taux d’occupation moyen de
91 voyageurs en semaine et 99 durant le week-end, sur le trajet
Gand-Saint-Pierre-Bruges, respectivement 56 et 72 voyageurs et
sur le trajet Bruges-Ostende, respectivement 26 et 33 voyageurs.
Lors
d’un débat en séance plénière j’ai déjà dit que le taux
d’occupation ne constituait qu’un critère dans la prise de
décision. La direction de la SNCB n’a pas l’intention de
supprimer tous les trains dont le taux d’occupation est
inférieur à une certaine limite. Ni les conseils
d’administration ni moi-même n’approuverions une telle
mesure. La direction analyse bien entendu la situation et elle
réfléchit aux éventuelles possibilités et alternatives.
J’insiste cependant sur le fait que le taux d’occupation ne
peut jamais être le seul critère pris en compte dans les
décisions relatives à l’offre et aux services. Il s’agit
toujours d’une combinaison de différents paramètres.
Nous
estimons qu’il faut oser briser certains tabous. J’ai déjà
vu un train transporter sept ou huit passagers. C’est pourquoi
pour de telles lignes, nous devons pouvoir préciser les coûts
et profits. Nous devons toutefois continuer à tenir compte
d’éléments comme de très longues distances sans alternative,
car nous avons une mission publique à défendre.
Je
répète dès lors que la suppression du dernier train
Bruxelles-Ostende est entièrement due aux travaux à effectuer,
et à cet égard, malheureusement, la saturation intervient
également. On travaille énormément mais nous ne pouvons pas
empêcher que ces travaux aient un impact sur l’offre, ne
fût-ce que temporairement.
|
Mevrouw Inge
Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven.
– Deze beslissing heeft inderdaad tot heel wat commotie geleid
en ik ben dan ook blij dat ik hier wat uitleg kan geven.
Sommigen
zien in deze maatregel een vorm van sluipende besluitvorming en
een voorbode van wat er door de besparingen nog allemaal op til
staat. Volgens de informatie die ik van de NMBS krijg, heeft de
afschaffing van deze trein echter niets te maken met
besparingsplannen, maar alles met werkzaamheden aan het spoor en
wordt de situatie genormaliseerd zodra die werkzaamheden achter
de rug zijn.
Concreet
wordt voor de aanleg van een derde en vierde spoor, in het kader
van het GEN-project, de rechtstreekse lijn van Brussel-Zuid naar
Denderleeuw elke nacht buiten dienst gesteld. Om een voldoende
lange periode te kunnen werken moet de betrokken trein worden
geschrapt. De werkzaamheden duren tot december 2016. De
dringende onderhoudswerken op de omleidingsreisweg via Jette en
Ternat kunnen niet tot die datum worden uitgesteld. Daarom is een
omleiding via deze alternatieve reisweg niet mogelijk. Op het
baanvak Brussel-Jette zullen de onderhoudswerken afgerond zijn in
december 2011, maar tussen Jette, Ternat en Denderleeuw
duren ze tot 2014. Bovendien worden tijdens de nacht beide sporen
tussen Gent en Brugge eveneens buiten dienst gesteld voor de
constructie van een derde en een vierde spoor om de capaciteit te
verhogen.
Er wordt
onderzocht om vanaf december 2011 de betrokken trein om te
leiden via andere lijnen, maar het probleem is dat de rit
daardoor aanzienlijk langer zou worden.
De betrokken
IC-trein heeft op het traject Brussel-Zuid–Gent-Sint-Pieters
een gemiddelde bezettingsgraad van 91 reizigers tijdens de week
en 99 in het weekend, op het traject Gent-Sint-Pieters– Brugge
respectievelijk 56 en 72 reizigers en op het traject
Brugge–Oostende respectievelijk 26 en 33 reizigers.
In een debat
in de plenaire vergadering hier heb ik ook gezegd dat de
bezettingsgraad maar één criterium is in de besluitvorming. Het
is niet de bedoeling van de NMBS-directie dat alle treinen onder
een bepaalde bezettingsgraad sneuvelen. Dat zouden de raden van
bestuur noch ikzelf trouwens nooit goedkeuren. Natuurlijk maakt
de directie wel een analyse van de realiteit en kijkt ze naar de
eventuele mogelijkheden en alternatieven. Maar ik benadruk dat de
bezettingsgraad nooit het enige criterium zal zijn in de
besluitvorming over aanbod en dienstverlening. Het gaat altijd om
een combinatie van verschillende parameters.
Wel vinden
we dat we bepaalde taboes moeten durven te doorbreken. Ik heb het
inderdaad ooit meegemaakt dat een trein maar een zevental
passagiers vervoerde. Voor zulke lijnen moeten we dan ook
transparant de kosten en baten kunnen aangeven. Met elementen
zoals zeer lange afstanden zonder alternatieven moeten we echter
wel rekening blijven houden, want we hebben uiteraard een
openbare missie te verdedigen.
Ik herhaal
dus dat de schrapping van de laatste trein Brussel-Oostende alles
te maken heeft met werkzaamheden en daarbij speelt jammer genoeg
ook de verzadiging een rol. Er wordt met man en macht gewerkt,
maar we kunnen niet vermijden dat deze werkzaamheden een impact
hebben op het aanbod, zij het tijdelijk.
|
M. Patrick
De Groote (N-VA). – Je remercie la ministre pour sa réponse
claire. Je la crois lorsqu’elle dit que cette fois, cela n’a
rien à voir avec une mauvaise communication de la SNCB, mais que
certaines personnes ont une autre interprétation de qui se passe
aux chemins de fer.
Je
me réjouis également que le taux d’occupation ne soit qu’un
critère parmi d’autres pour décider de supprimer des trains.
J’espère
en tout cas que ce train ne sera pas supprimé. Je demande
également que l’on vérifie si le train ne peut pas être
dévié via d’autres lignes à partir du mois de décembre. Que
dois-je d’ailleurs comprendre par une grande augmentation de la
durée du trajet : une demi-heure ou trois quarts d’heure ?
|
De heer Patrick
De Groote (N-VA). – Ik dank de minister voor haar
duidelijke antwoord. Ik geloof haar wanneer ze zegt dat het deze
keer niets te maken heeft met foute communicatie van de NMBS,
maar dat bepaalde mensen een andere visie hebben op de
gebeurtenissen bij het spoor.
Het verheugt
me ook dat de bezettingsgraad maar één criterium is en dat de
NMBS met meer rekening houdt wanneer ze overweegt treinen af te
schaffen.
Ik hoop in
elk geval dat deze trein niet wordt afgeschaft. Ik vraag ook
verder te onderzoeken of de trein vanaf december niet kan worden
omgeleid via andere lijnen. Wat moet ik trouwens verstaan onder
een aanzienlijke toename van de ritduur: een half uur of
driekwart uur?
|
Mme Inge
Vervotte, ministre de la Fonction publique et des Entreprises
publiques. – Je ne peux pas encore répondre à ce sujet ;
la question est toujours à l’étude. Le voyageur souhaite un
temps de voyage aussi court que possible. Nous devons rechercher
des alternatives acceptables pour le client, car si la durée du
trajet est trop importante, le mécontentement augmentera encore.
|
Mevrouw Inge
Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven.
– Ik kan hierop nog niet antwoorden; dat wordt nog onderzocht.
De reiziger wenst een zo kort mogelijke reistijd. We moeten
zoeken naar alternatieven die aanvaardbaar zijn voor de klant,
want als de rittijd te groot wordt, ontstaat er nog meer onvrede.
|
Demande
d’explications nº 5-1109 de M. Bert Anciaux à la
ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur
«l’amende de plusieurs millions d’euros encourue par la
SNCB Holding» (nº 5-1109)
|
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van
Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de dreiging van
miljoenenboetes voor de NMBS Holding» (nr. 5-1109)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Le groupe danois de logistique DSV,
actuel propriétaire de la filiale ABX-logistics de la SNCB, a
été condamné à une amende de 23,6 millions d’euros pour
avoir enfreint entre 2002 et 2007, par l’entremise de la
filiale locale Saima Avandero d’ABX, les règles italiennes de
la concurrence. DSV a fait appel de cette condamnation et espère
l’acquittement. Si la condamnation est confirmée, DSV répétera
l’amende aux anciens propriétaires, à savoir jusqu’en 2007
ABX – belge à l’époque – et donc aussi la SNCB.
Le
ministre confirme-t-il que la SNCB Holding pourrait être
confrontée à l’exigence des actuels propriétaires de
rembourser une amende de 23,6 millions d’euros pour des faits
qui datent du temps où ABX appartenait encore à la SNCB ?
Comment le ministre explique-t-il qu’entre 2002 et 2007, la
filiale ABX de la SNCB n’ait pas respecté les dispositions
italiennes en matière de concurrence ? Lorsqu’elle a
vendu ABX, la SNCB savait-elle que planait la menace d’un
procès ? Dans quelle mesure la SNCB Holding est elle
protégée contre la requête de DSV ? Quelle est la ligne
de défense de la SNCB Holding dans cette affaire ?
Quel
est, selon la ministre, le risque que la SNCB Holding soit
finalement confrontée à une demande de remboursement de 23,6
millions d’euros ? Quel est le risque que la SNCB Holding
soit condamnée à rembourser une amende ? S’il est élevé,
la SNCB Holding constituera-t-elle une provision ?
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – De Deense logistieke groep DSV, huidige
eigenaar van de NMBS-dochter ABX Logistics, werd veroordeeld
tot een boete van 23,6 miljoen euro voor het niet respecteren van
de Italiaanse mededingingsvoorwaarden, en dus het overtreden van
de concurrentieregels door het Italiaanse ABX-filiaal Saima
Avandero in de periode 2002-2007. DSV gaat tegen de veroordeling
in beroep en hoopt op vrijspraak. Als toch een veroordeling
volgt, zal DSV de boete terugeisen van de toenmalige eigenaars,
zijnde tot 2007 het Belgische ABX en dus ook de NMBS.
Bevestigt de
minister het bericht dat de NMBS Holding, toenmalig eigenaar
van ABX, mogelijk wordt geconfronteerd met de eis van de huidige
eigenaars voor de terugbetaling van een boete van 23,6 miljoen
euro voor feiten die dateren uit de periode toen de NMBS nog
eigenaar was? Hoe verklaart de minister dat de NMBS-dochter ABX
in de periode 2002-2007 de Italiaanse regels met betrekking tot
de mededinging niet respecteerde? Was de NMBS op de hoogte van
een dreigend proces bij verkoop van ABX? In welke mate is de
NMBS Holding beschermd tegen de claim van de huidige
eigenaars, de Deense groep DSV? Welke verdedigingsstrategie
hanteert de NMBS Holding in deze zaak?
Hoe groot of
klein schat de minister de kans dat de NMBS Holding toch met
een claim van 23,6 miljoen euro zal worden geconfronteerd? Hoe
groot of klein schat de minister de kans in dat de NMBS Holding
zal worden veroordeeld tot het terugbetalen van een boete? Als de
kans hoog wordt ingeschat, zal de NMBS Holding dan provisies
aanleggen?
|
Mme Inge
Vervotte, ministre de la Fonction publique et des Entreprises
publiques. – Je voudrais d’abord souligner que vos questions
portent sur une procédure judiciaire en cours, dans laquelle le
groupe SNCB n’est pas encore formellement impliqué. Je peux
répondre, non sur le déroulement et l’issue de cette
procédure, mais en donnant l’argumentation communiquée par la
SNCB sur la base du contrat de vente et les données factuelles
dont elle dispose.
Dans
la convention du 3 juillet 2006 portant vente du groupe
ABX à 3i, la SNCB Holding a donné diverses garanties
classiques, appelées « Representations and Warranties ».
En cas d’atteinte, le contrat garantit à l’acheteur le droit
de demander un dédommagement, avec cependant des limitations,
comme le plafond du dédommagement – 10 millions d’euros –
et le délai d’introduction de la requête.
Dans
une lettre du 1er juillet 2008, 3i a fait
savoir à la SNCB Holding que, dans le cadre d’enquêtes
des autorités de concurrence dans différents pays, des
questions avaient été posées à plusieurs composantes d’ABX,
en ajoutant qu’elle invoquerait les garanties figurant à la
convention si une composante d’ABX devait être déclarée
coupable d’une infraction au droit de la concurrence commise
avant la vente. La SNCB Holding, assistée de ses conseils,
a contesté cette position de 3i, laquelle a été reprise par
DSV après son rachat du groupe ABX. La SNCB Holding n’a
pas dévié de son point de vue, selon lequel elle ne peut être
tenue pour civilement responsable.
Le
16 juin 2011, sans en avoir avisé la SNCB Holding,
DSV a diffusé un communiqué de presse annonçant que l’autorité
italienne de la concurrence avait infligé une amende
administrative de 23,6 millions d’euros à la filiale italienne
du groupe ABX pour des infractions remontant à la période
2002-2007. DSV a déclaré qu’elle irait en appel de cette
décision administrative, mais aussi qu’elle réclamerait
réparation du préjudice éventuel aux précédents
propriétaires d’ABX, c’est-à-dire la SNCB Holding
jusqu’à la vente de 2006 et 3i depuis lors.
La
SNCB Holding n’était pas partie à l’enquête des
autorités italiennes de la concurrence et ne peut donc se
prononcer sur le fond du dossier. Ses conseils et elle restent
sur leur position : il n’y a actuellement pas lieu de
payer un dédommagement, notamment parce qu’il est contestable
que la demande ait été introduite en temps utile et dans les
règles.
Selon
la convention de vente du groupe ABX à 3i, datée du
3 juin 2006, une telle demande devait en effet être
formulée le 3 août 2008 au plus tard. D’après la
SNCB Holding, la lettre du 1er août 2008
est trop vague et trop limitée pour être considérée comme une
réclamation légale. Toute demande introduite après le
3 août 2008 est tardive.
On
peut en outre se demander si les conditions d’un dédommagement
sont réunies. En effet, selon la convention du 3 juin 2006,
DSV doit démontrer qu’au moment de la vente à 3i, la
SNCB Holding était au courant des infractions supposées et
les leur a sciemment cachées.
De
toute manière, même si la SNCB Holding était rendue
civilement responsable par DSV à la suite du contrat avec 3i,
cette responsabilité est limitée contractuellement à 10
millions d’euros.
Si
DSV devait exiger un dédommagement de la SNCB Holding,
celle-ci, assistée de ses conseils, prendra les dispositions qui
s’imposent pour protéger ses intérêts.
|
Mevrouw Inge
Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven.
– In de eerste plaats wijs ik erop dat uw vragen betrekking
hebben op een lopende gerechtelijke procedure, waarbij de
NMBS Groep formeel nog geen partij is. Ik kan wel een
antwoord geven, maar niet over het verloop en de uitkomst van die
procedure. Ik kan wel de argumentatie geven die de NMBS heeft
meegedeeld op basis van het verkoopscontract en de feitelijke
gegevens waarover ze beschikt.
In de
overeenkomst van 3 juni 2006, waarbij de ABX-groep werd
verkocht aan 3i, heeft de NMBS Holding diverse klassieke
garanties gegeven, de zogenaamde Representations and
Warranties. In geval van inbreuk op deze garanties garandeert
de verkoopsovereenkomst het recht van de koper om
schadevergoeding te eisen, zij het met een aantal beperkingen,
zoals het maximumbedrag van de schadevergoeding – 10 miljoen
euro – en de termijn waarbinnen een vergoeding moet worden
ingesteld.
Bij brief
van 1 augustus 2008 meldde 3i aan de NMBS Holding
dat in het kader van onderzoeken door de mededingingsautoriteiten
in verschillende landen, een aantal ABX-vennootschappen vragen
hadden ontvangen. 3i stelde in het schrijven dat het zich zal
beroepen op de garanties uit de verkoopsovereenkomst indien een
ABX-vennootschap schuldig zou worden bevonden aan inbreuken op
het mededingingsrecht in de periode voorafgaand aan de verkoop.
De NMBS Holding, bijgestaan door haar raadslieden, betwiste
deze stelling van 3i. Na de verkoop van de ABX-groep door 3i aan
DSV hernam deze laatste de stelling van 3i. De NMBS Holding
is altijd bij haar standpunt gebleven dat ze niet aansprakelijk
kan worden gehouden.
Op
16 juni 2011 verspreidde DSV, zonder de NMBS Holding
vooraf op de hoogte te brengen, een persbericht waarin ze
meedeelt dat de Italiaanse mededingingsautoriteit de Italiaanse
dochter binnen de ABX-groep een administratieve boete van 23,6
miljoen euro heeft opgelegd voor inbreuken op het
mededingingsrecht in de periode tussen 2002 en 2007. DSV kondigde
aan dat het tegen deze administratieve beslissing in beroep zal
gaan, maar ook dat ze elke schade die ze door dit
mededingingsdossier zou lijden, zal terugvorderen van de vorige
eigenaars van ABX, zijnde de NMBS Holding voor de periode
tot aan de verkoop van de ABX Groep in 2006 en 3i voor de periode
daarna.
De
NMBS Holding was geen partij in het onderzoek van de
Italiaanse mededingingsautoriteiten en kan dan ook geen
gefundeerde uitspraken doen over de grond van dit dossier. De
NMBS Holding en haar raadslieden blijven er bij dat er op
dit ogenblik geen voldoende redenen zijn voor de betaling van een
schadevergoeding omdat het onder meer betwistbaar is of de
vordering tot schadeloosstelling regelmatig en tijdig ingesteld
is.
Op grond van
de overeenkomst van 3 juni 2006 waarbij de ABX-groep
aan 3i werd verkocht, moest een dergelijke vordering immers
uiterlijk 3 augustus 2008 worden gemaakt. De brief van
1 augustus 2008 wordt door de NMBS Holding als te
vaag en beperkt beschouwd om als een geldige vordering te worden
beschouwd. Iedere vordering ingesteld na 3 augustus 2008
is laattijdig.
Daarnaast
staat het niet vast dat aan de voorwaarden voor
schadeloosstelling voldaan is. Op grond van de overeenkomst van
3 juni 2006 moet DSV immers het bewijs leveren dat de
NMBS Holding ten tijde van de verkoop aan 3i kennis had van
de vermeende inbreuken op het mededingingsrecht en dit vervolgens
bewust niet meedeelde aan 3i.
In elk
geval, zelfs als de NMBS Holding door DSV aansprakelijk zou
kunnen worden gesteld op grond van de verkoopovereenkomst met 3i,
is die aansprakelijkheid contractueel beperkt tot 10 miljoen
euro.
Als DSV in
de toekomst schadevergoeding zou vorderen van de NMBS Holding,
zal deze al het nodige doen en zich laten bijstaan om haar
belangen in deze aangelegenheid te vrijwaren.
|
Demande
d’explications de M. Peter Van Rompuy à la ministre de la
Fonction publique et des Entreprises publiques sur «la gestion
des risques et la politique d’investissement de la
SNCB Holding» (nº 5-1083)
|
Vraag
om uitleg van de heer Peter Van Rompuy aan de minister
van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «het risico- en
beleggingsbeleid van de NMBS Holding» (nr. 5-1083)
|
M. Peter
Van Rompuy (CD&V). – Voici quelques semaines, au cours
d’une audition, il a été démontré que le groupe SNCB avait
enregistré une moins-value de 160 millions d’euros en
2008. J’ai consulté le rapport annuel de 2008 de la
SNCB Holding et n’y ai pas trouvé mention de cette
moins-value.
La
ministre peut-elle confirmer l’existence de cette moins-value
de 160 millions d’euros ? Si oui, pourquoi ne
figure-t-elle pas dans le rapport annuel ?
Quelle
est, dans les grandes lignes, la politique d’investissement du
groupe SNCB ?
Cette
politique a-t-elle été réajustée depuis l’enregistrement de
cette moins-value et la crise financière ? Appartient-il
bien au groupe SNCB de mener une politique d’investissement
engageant de tels montants ? Cela fait-il partie du
core business de la SNCB ?
|
De heer Peter
Van Rompuy (CD&V). – Tijdens de hoorzitting enkele
weken geleden werd aangetoond dat de NMBS Groep in 2008 160
miljoen euro minwaarde heeft geboekt. Ik heb het jaarverslag van
2008 van de NMBS Holding nagekeken. Daar wordt die minwaarde
niet vermeld.
Kan de
minister de geboekte minwaarde van 160 miljoen euro bevestigen?
Zo ja, waarom wordt dat niet in het jaarverslag vermeld?
Hoe ziet de
beleggingspolitiek van de NMBS Groep er in grote lijnen uit?
Werd de
beleggingspolitiek van de NMBS Groep sinds de boeking van
die minwaarde en het uitbreken van de financiële crisis
bijgestuurd? Is het wel aan de NMBS Groep om een
beleggingspolitiek voor zulke bedragen te voeren? Behoort dit tot
de corebusiness van de NMBS?
|
Mme Inge
Vervotte, ministre de la Fonction publique et des Entreprises
publiques. – Je peux vous rassurer : la SNCB Holding
n’a pas subi de moins-value de 160 millions d’euros sur
des produits dérivés en 2008. Ce montant a été cité lors de
l’audition de M. Haek du 7 juin. Il indique que la
dette du groupe SNCB a diminué de 160 millions en 2008.
En
effet, la SNCB Holding a remboursé des garanties placées
auparavant auprès d’institutions financières, dans le cadre
de produits dérivés, à savoir des swap de taux d’intérêt.
La SNCB Holding mène une politique financière stricte qui
est régulièrement contrôlée par son conseil d’administration.
Elle applique les principes suivants : chaque excédent de
caisse structurel doit, dans la mesure du possible, être affecté
au remboursement de la dette ; chaque déficit de caisse
structurel doit être compensé par des emprunts à long terme ;
les excédents de caisse doivent de préférence être prêtés
au sein du groupe ou être investis de manière diversifiée dans
des instruments émis ou garantis par des États ou des
organismes publics ayant une notation élevée ou bien auprès de
banques bénéficiant elles aussi d’une notation élevée.
Aucune limite n’est imposée aux montants investis auprès de
l’État, des régions et communautés de Belgique, ni auprès
d’Eurofima, compte tenu du caractère international de cette
dernière et des participations qu’a la SNCB Holding dans
cette société de financement. Les risques de change ne peuvent
être couverts. Une part de 66,66% de la dette à long terme,
avec une marge de plus ou moins 5%, doit être assortie d’un
taux d’intérêt fixe et suppose donc la couverture par des
produits dérivés. Le service d’audit interne et le comité
d’audit suivent de près la mise en œuvre de la politique
financière. Pour être complète, j’ajouterai encore que la
valeur marchande des produits de couverture est estimée tous les
trimestres et portée dans les comptes. Les coûts et recettes
comptables suivants – qui reflètent les taux d’intérêt –
ont été comptabilisés.
Pour
2007 : +26,9 millions d’euros ; pour 2008 :
−106,7 millions d’euros ; pour 2009 :
+37,7 millions d’euros ; pour 2010 :
+27,8 millions d’euros.
Ces
chiffres indiquent que la politique de protection financière et
son application ont permis de réduire le plus possible l’impact
des variations de taux d’intérêt pour la SNCB Holding.
La
politique financière n’a pas été adaptée à la suite de la
crise financière de 2008. On a certes accordé une attention
particulière au suivi des instruments financiers des
contreparties qui obtenaient auparavant une note AAA mais qui peu
à peu ont vu leur note dégradée. Depuis fin 2007, la situation
est étroitement surveillée. Entre septembre 2008 et
juillet 2009, le comité d’audit a été informé de
l’évolution des risques à chaque réunion mensuelle. Le
conseil d’administration a consenti à quelques exceptions à
la politique financière lorsque les institutions financières,
qui étaient contreparties à des financements alternatifs, n’ont
plus répondu aux critères qualitatifs relatifs à leur
notation.
|
Mevrouw Inge
Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven.
– Ik kan u geruststellen: de NMBS Holding boekte in 2008
geen minwaarde van 160 miljoen euro op afgeleide producten. Dat
bedrag komt uit de presentatie van de heer Haek tijdens
de hoorzitting van 7 juni. Het geeft aan dat de schuld van
de NMBS Groep in 2008 met 160 miljoen euro daalde.
De
NMBS Holding kreeg namelijk waarborgen terugbetaald die
eerder bij financiële instellingen waren geplaatst, in het kader
van afgeleide producten, zijnde swaps van rentevoeten. De
NMBS Holding voert een strikte financiële politiek die
geregeld gecontroleerd wordt door haar raad van bestuur. De
volgende principes zijn daar van toepassing: elk structureel
kasoverschot moet in de mate van het mogelijke worden aangewend
om de schuld weg te werken; elk structureel kastekort moet worden
opgevangen door middel van langetermijnleningen; de
kasoverschotten moeten bij voorkeur worden uitgeleend binnen de
NMBS Groep, zo niet moeten ze op gediversifieerde wijze
worden belegd in instrumenten die uitgegeven of gewaarborgd zijn
door staten of overheidsinstellingen met een hoge rating, ofwel
bij banken die eveneens over een hoge rating beschikken. Er
bestaan evenwel geen beperkingen op de bedragen die worden belegd
bij de staat, de gewesten en de gemeenschappen in België en ook
niet bij Eurofima, rekening houdend met het multinationale
karakter van deze laatste en met de deelnemingen van de
NMBS Holding in die financieringsmaatschappij.
Wisselkoersrisico’s mogen niet worden gedekt. Een aandeel van
66,66% met een marge van plus of min 5% van de langetermijnschuld
moet een vaste rentevoet hebben en veronderstelt dus dekking door
afgeleide producten. De dienst interne audit en het auditcomité
volgen de implementatie van de financiële politiek nauwgezet op.
Voor de volledigheid kan ik er nog aan toevoegen dat de
marktwaarde van de dekkingsproducten driemaandelijks wordt
geraamd en in rekeningen wordt weergegeven. De volgende
boekhoudkundige kosten en opbrengsten – die een afspiegeling
van rentevoeten zijn – werden geboekt.
Voor 2007:
+26,9 miljoen euro, voor 2008: -106,7 miljoen euro, voor 2009:
+37,7 miljoen euro, voor 2010: +27,8 miljoen euro.
Daaruit
blijkt dat de financiële beschermingspolitiek en de toepassing
ervan ervoor zorgen dat de impact van de rentevoetschommelingen
voor de NMBS Holding minimaal bleef.
Naar
aanleiding van de financiële crisis in 2008 werd de financiële
politiek niet aangepast. Er werd wel bijzondere aandacht besteed
aan de opvolging van de financiële instrumenten van
tegenpartijen die vroeger een AAA-rating haalden, maar
geleidelijk aan minder goed gequoteerd werden. Sinds eind 2007
wordt de situatie op de voet gevolgd. Tussen september 2008
en juli 2009 werd het auditcomité op elke maandelijkse
vergadering op de hoogte gebracht van de evolutie van de
risico’s. In dat verband ging de raad van bestuur van de
NMBS Holding akkoord met enkele uitzonderingen op het
financiële beleid toen financiële instellingen, die tegenpartij
waren bij alternatieve financieringen, niet meer beantwoordden
aan de kwaliteitseisen betreffende hun rating.
|
Demande
d’explications de M. Peter Van Rompuy à la ministre de la
Fonction publique et des Entreprises publiques sur «l’endettement
de la SNCB et l’évolution de son cash-flow» (nº 5-1084)
|
Vraag
om uitleg van de heer Peter Van Rompuy aan de minister
van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de schuldgraad
van de NMBS en de evolutie van de cashflow» (nr. 5-1084)
|
M. Peter
Van Rompuy (CD&V). – Pendant l’audition du mardi
7 juin, on a présenté une comparaison internationale de
l’endettement de la SNCB.
J’aimerais
aussi obtenir des renseignements sur les Earnings before
Interest, Taxes, Depreciation, and Amortization (EBITDA –
revenus avant intérêts, impôts, dotations aux amortissements
et provisions), la situation de la SNCB dans une comparaison
internationale, sur une plus longue période, à savoir de 2004 à
2010.
En
ce qui concerne la dette, j’aimerais obtenir un aperçu sur une
plus longue période, qui tienne compte également de la reprise
de la dette de la SNCB de 7,4 milliards en 2004-2005.
|
De heer Peter
Van Rompuy (CD&V). – Tijdens de hoorzitting op dinsdag
7 juni werd een internationale vergelijking van de
schuldgraad van de NMBS gemaakt.
Ik zou graag
ook inlichtingen krijgen over de EBITDA, de toestand van de NMBS
in een internationale vergelijking, over een langere periode,
namelijk van 2004 tot 2010.
Wat de
schuld betreft, zou ik graag een overzicht krijgen over een
langere periode, waarbij ook rekening wordt gehouden met de
overname van de NMBS-schuld van 7,4 miljard in 2004-2005.
|
Mme Inge
Vervotte, ministre de la Fonction publique et des Entreprises
publiques. – Il est très difficile de faire une comparaison
internationale entre les données financières des entreprises et
groupes ferroviaires. Les modèles d’organisation, principes
financiers et règles comptables sont en effet très différents.
Cela vaut aussi pour la comparaison de l’endettement auquel
vous faites référence. Les NS sont en effet un opérateur pur
totalement distinct du gestionnaire de l’infrastructure ;
il roule uniquement sur le réseau ferroviaire principal. La SNCF
est un opérateur mais elle est également chargée de
l’entretien et du fonctionnement du réseau. La DB, l’ÖBB et
le Groupe SNCB travaillent avec un holding. Les CFF ont encore un
modèle intégré. Certaines entités obtiennent des subsides
d’exploitation et d’investissements, d’autres pas. C’est
pourquoi je dis toujours dans les discussions sur les plans de
restructuration que c’est un défi à relever par l’ensemble
du Groupe SNCB. Si l’on opte pour une structure, cela signifie
qu’un certain nombre de dotations y sont associées mais aussi
des transactions et des choix financiers. Dans d’autres pays,
d’autres choix ont parfois été opérés. Lorsqu’on revoir
la structure, il faut aussi revoir les dotations. Aujourd’hui
on reprend encore trop souvent d’une mains ce que l’on donne
de l’autre. Les indemnités d’infrastructure sont alors des
frais pour la SNCB, mais des rentrées pour Infrabel.
Lorsque
Infrabel décide dans son plan d’économie, par exemple
d’accroître les frais d’infrastructure, cela se ressent chez
l’opérateur. C’est pourquoi il est insensé d’imposer un
résultat déterminé à la SNCB dans un plan d’économie sans
considérer les implications précises pour Infrabel et le
Holding.
En
chiffres absolus, le Groupe SNCB a la dette la plus faible des
cinq entreprises ferroviaires étudiées. L’ampleur du taux
d’endettement dépend de la grandeur à laquelle on compare la
dette.
Le
Groupe SNCB a le taux d’endettement le plus élevé par rapport
au cash flow opérationnel, les EBITDA. Je peux vous remettre un
tableau chiffré à ce sujet.
Pour
la comparaison internationale des EBITDA et des autres chiffres
cités, la SNCB Holding renvoie au tableau qui a été
présenté lors de l’audition du 7 juin. Les moyennes pour
les exercices 2007 à 2009 sont les suivantes : pour le
Groupe SNCB : 130,1 millions d’euros ; pour la
SNCF : 1 984 millions d’euros ; pour la Deutsche
Bahn : 4 871 millions d’euros ; pour le Groupe
NS : 598 millions d’euros ; pour les Chemins de fer
norvégiens : 1 469 millions de couronnes norvégiennes.
Parmi
les cinq entreprises examinées, le Groupe SNCB a les EBITDA, ou
cash flow opérationnel, les moins élevés par rapport aux
recettes.
Dans
certains autres pays, l’État a également repris des dettes
des entreprises ferroviaires. Concrètement, il s’agit de
l’Allemagne, où cela s’est produit à deux reprises, et de
la France.
Il
va de soi que si l’État n’avait pas repris une partie des
dettes de l’ancienne SNCB le 1er janvier 2005
pour un montant de 7,4 milliards d’euros, le Groupe SNCB
n’aurait été en mesure, en raison de sa situation financière,
de faire face aux défis liés à l’évolution du paysage
ferroviaire, principalement la libéralisation. Pour affronter la
concurrence, une entreprise ferroviaire doit être financièrement
saine. La dette serait beaucoup trop élevée en regard du cash
flow opérationnel. La dette n’aurait eu aucune influence sur
le cash flow opérationnel même. Mais les charges d’intérêt
auraient été beaucoup plus élevées et déclencheraient un
effet de boule de neige. Le cash flow total en serait influencé,
ce qui est aussi le cas aujourd’hui. Je l’ai également dit
en réponse à une question en séance plénière. Nous avons
aujourd’hui encore une dette historique. Vu l’activité de la
SNCB, elle ne pourra jamais être totalement remboursée. À un
moment donné, on devra donc prendre une décision à ce sujet.
Tant que la dette demeure impayée, les intérêts courent. Il
serait donc judicieux d’évoquer aussi cet aspect lorsqu’une
nouvelle structure sera adoptée. La reprise de la dette a
surtout permis la survie du Groupe SNCB et fait en sorte que les
ratios financiers restent supportables, mais je pense qu’à
l’avenir tous ces éléments devront être évalués en
profondeur.
|
Mevrouw Inge
Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven.
– Het is zeer moeilijk om internationale vergelijkingen te
maken van de financiële gegevens van spoorwegondernemingen en
-groepen. De organisatiemodellen, financiële principes en
boekhoudregels verschillen immers sterk. Dat geldt ook voor de
vergelijking van de schuldgraad waarnaar u verwijst. De NS is
immers een pure operator die volledig afgescheiden is van de
infrastructuurbeheerder en enkel op het hoofdspoornet rijdt. De
SNCF is een operator, maar staat ook in voor het onderhoud en de
werking van het net, de DB. De ÖBB en de NMBS Groep werken
met een holdingmaatschappij. De SBB hebben nog steeds een
geïntegreerd model. Bepaalde entiteiten krijgen exploitatie- en
investeringssubsidies, andere niet. Daarom zeg ik in de
discussies over de herstructureringsplannen ook altijd dat het
een uitdaging is die de NMBS Groep gezamenlijk moet aangaan.
Als een keuze wordt gemaakt voor een structuur, betekent dit dat
daaraan een aantal dotaties gekoppeld zijn, maar ook dat dit een
aantal financiële transacties en keuzes met zich meebrengt. In
andere landen werden soms andere keuzes gemaakt. Als de structuur
herbekeken wordt, moeten dus ook de dotaties worden herbekeken.
Vandaag gaat het nog al te vaak om een broekzak-vestzakoperatie.
De infrastructuurvergoedingen zijn dan kosten voor de NMBS, maar
inkomsten voor Infrabel.
Als Infrabel
bijvoorbeeld in zijn besparingsplan beslist om de
infrastructuurkosten te laten stijgen, komt dat bij de operator
terecht. Daarom heeft het geen zin bij een besparingsplan voor te
schrijven dat de NMBS een bepaald resultaat moet halen, zonder
dat het ook in een breder kader bekeken wordt en duidelijk is wat
de implicaties zijn voor Infrabel en de Holding.
In absolute
cijfers heeft de NMBS Groep de laagste schuld van de vijf
onderzochte spoorbedrijven. Hoe hoog de schuldgraad is, hangt af
van waarmee u de schuld vergelijkt.
De
NMBS Groep heeft de hoogste schuldgraad ten opzichte van de
operationele cashflow, de EBITDA. Ik heb een tabel met cijfers
hierover die ik u kan overhandigen.
Voor de
internationale vergelijking van de EBITDA en de andere genoemde
cijfers verwijst de NMBS Holding naar de tabel die getoond
werd tijdens de hoorzitting van 7 juni. De gemiddelden voor
de boekjaren 2007 tot 2009 bedragen voor:
NMBS Groep:
130,1 miljoen euro
SNCF:
1 984 miljoen euro
Deutsche
Bahn: 4 871 miljoen euro
NS
Groep: 598 miljoen euro
Noorse
Spoorwegen: 1 469 miljoen Noorse Kronen
De
NMBS Groep heeft van de vijf onderzochte bedrijven de
laagste EBITDA, of operationele cashflow, in vergelijking met de
inkomsten.
Ook in
sommige andere landen heeft de Staat schulden van de
spoorwegondernemingen overgenomen. Concreet gaat het om
Duitsland, waar dat tweemaal gebeurde, en Frankrijk.
Het spreekt
voor zich dat als de Staat op 1 januari 2005 niet een
gedeelte van de schulden van de vroegere NMBS had overgenomen
voor een bedrag van 7,4 miljard euro, de NMBS Groep door
zijn financiële situatie niet in staat zou zijn om de
uitdagingen het hoofd te bieden die gepaard gaan met de evolutie
van het spoorweglandschap, voornamelijk de liberalisering. Om de
concurrentie aan te kunnen moet een spoorwegbedrijf financieel
gezond zijn. De schuld zou veel te hoog zijn tegenover de
operationele cashflow. Op de operationele cashflow zelf zou de
schuld geen enkele invloed hebben gehad. De intrestlasten zouden
wel veel hoger zijn geweest en zouden een sneeuwbaleffect
veroorzaken. De totale cashflow zou daar wel door beïnvloed
worden, wat ook nu het geval is. Ik heb dat in de plenaire
vergadering ook al op een vraag geantwoord. We hebben vandaag nog
een historische schuld. Gelet op de activiteit van de NMBS, zal
deze historische schuld nooit volledig kunnen worden afgebouwd.
Op een gegeven moment zal men daarover dus een beslissing moeten
nemen. Zolang de schuld openstaat, loopt immers de rente. Het is
dus zinvol om op het moment dat een nieuwe structuur wordt
aangenomen ook dit aspect te bespreken. De schuldovername heeft
er vooral voor gezorgd dat de NMBS Groep kon overleven en
dat de financiële ratio’s draaglijk bleven, maar ik denk dat
in de toekomst al deze elementen aan een grondige evaluatie
moeten worden onderworpen.
|
M. Peter
Van Rompuy (CD&V). – Il est donc très difficile de
faire une comparaison internationale mais, pendant l’audition,
le Groupe SNCB l’a quand même fait. Je trouve cela étrange.
Le Groupe a les EBITDA les plus faibles mais il ne présente pas
d’évolution dans le temps, uniquement l’état actuel
vis-à-vis des entreprises étrangères. Si nous tenions compte
de la dette historique, nous n’obtiendrions pas encore de
chiffres précis, mais le tableau présentant des comparaisons
internationales serait totalement différent, au désavantage de
la SNCB. J’espère que la SNCB est en mesure d’enrayer
l’effet boule de neige des intérêts, afin d’éviter un
rééchelonnement de la dette. Une reprise de dette n’est
effectivement pas évidente.
Je
partage votre analyse finale selon laquelle il est temps de
procéder à un certain nombre de réformes. Si nous n’avons
pas rapidement un nouveau gouvernement, le gouvernement actuel
devra prendre les mesures nécessaires.
|
De heer Peter
Van Rompuy (CD&V). – Het is dus zeer moeilijk om een
internationale vergelijking te maken, maar tijdens de hoorzitting
heeft de NMBS Groep dat toch gedaan. Dat vind ik wel
eigenaardig. De Groep heeft de laagste EBITDA, maar geeft geen
tijdslijn, doch enkel de huidige stand ten opzichte van de
buitenlandse ondernemingen. Als we de historische schuld erbij
zouden nemen, krijgen we nog altijd geen duidelijke cijfers, maar
dan zou de tabel met de internationale vergelijkingen totaal
anders zijn, in het nadeel van de NMBS. Ik hoop dat de NMBS in
staat is de rentesneeuwbal tegen te houden, zodat er geen
schuldherschikking nodig is. Een overname van schuld is immers
niet evident.
Ik deel uw
slotanalyse dat het hoog tijd is om een aantal hervormingen te
realiseren. Als we niet snel een nieuwe regering hebben, moet de
huidige regering de nodige maatregelen nemen.
|
Demande
d’explications de Mme Fabienne Winckel à la ministre de
la Fonction publique et des Entreprises publiques sur «le billet
de première classe offert par la SNCB aux clients abonnés»
(nº 5-1146)
|
Vraag
om uitleg van mevrouw Fabienne Winckel aan de minister van
Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «het eersteklasbiljet
dat de NMBS aan de klanten met een abonnement schenkt»
(nr. 5-1146)
|
Mme Fabienne
Winckel (PS). – Afin de se « faire pardonner »
tous les problèmes rencontrés sur le rail – grèves,
retards… –, M. Marc Descheemaecker, administrateur
délégué et président du comité de direction de la SNCB, a
indiqué que la société ferroviaire offrirait « un
cadeau » à tous ses abonnés, à savoir un billet de
première classe valable durant l’été.
Quelles
dispositions seront mises en place afin que les voitures de
première classe, peu nombreuses, ne soient pas bondées durant
la période des vacances ? Quel « cadeau » un
usager abonné à l’année en première classe recevra-t-il ?
Même si le geste est appréciable, il n’en reste pas moins
indispensable que la SNCB règle le problème quant au fond.
Je sais,
madame la ministre, que vous avez été interpellée à plusieurs
reprises, notamment par ma collègue députée Colette Burgeon,
sur les problèmes que connaissent les navetteurs, plus
particulièrement ceux de la région du Centre. Mme Burgeon,
qui prend le dossier fortement à cœur depuis des années, a
déjà organisé plusieurs rencontres avec les navetteurs de la
ligne Binche–La Louvière–Bruxelles, que j’emprunte
également.
J’en
arrive donc a deux questions essentielles :
Pourriez-vous
me préciser quelles sont les mesures que la SNCB compte mettre
en place pour éviter les retards quotidiens sur cette ligne ?
De manière
plus générale, quelles dispositions la SNCB prendra-t-elle pour
éviter les retards et répondre aux doléances des navetteurs de
l’ensemble du territoire ?
|
Mevrouw Fabienne
Winckel (PS). – Om zich te verontschuldigen voor de
problemen op het spoor – stakingen, vertragingen enzovoort –
heeft Marc Descheemaecker, de afgevaardigd bestuurder en
voorzitter van het directiecomité van de NMBS, laten weten dat
de spoorwegmaatschappij al haar abonnees een biljet cadeau doet
waarmee zij deze zomer in eerste klasse mogen reizen.
Welke
schikkingen zullen worden getroffen om ervoor te zorgen dat de
weinige rijtuigen eerste klasse tijdens de vakantieperiode niet
overvol zitten? Welk ‘geschenk’ zal een reiziger krijgen die
een jaarabonnement eerste klasse heeft? Dit is natuurlijk een
mooi gebaar, maar dat neemt niet weg dat de NMBS voor een
fundamentele oplossing moet zorgen.
De
minister werd al meermaals geïnterpelleerd over de problemen van
de pendelaars, meer bepaald uit de streek van Le Centre, onder
meer door volksvertegenwoordiger Colette Burgeon. Mevrouw Burgeon
heeft al verschillende vergaderingen georganiseerd met pendelaars
van de lijn Binche–La Louvière–Brussel, waarvan ook ik
gebruik maak.
Welke
maatregelen zal de NMBS nemen om de dagelijkse vertragingen op
die lijn te voorkomen?
Welke
schikkingen zal de NMBS treffen om vertragingen te vermijden en
tegemoet te komen aan de klachten van de pendelaars in het hele
land?
|
Mme Inge
Vervotte, ministre de la Fonction publique et des Entreprises
publiques. – Des renforts des trains de première et de
deuxième classes sont prévus vers les destinations touristiques
du pays. Par ailleurs, en période de vacances et de congés
scolaires, la clientèle habituelle est moins nombreuse, ce qui
libère des places dans les trains.
Les
détenteurs d’une carte train de première ou de deuxième
classe dont la validité couvre partiellement ou totalement la
période du 1er janvier au 1er mai 2011
ont droit à un billet cadeau. Il s’agit des cartes train
domicile-lieu de travail, des cartes train scolaires, des cartes
campus et des cartes train mi-temps.
Les
personnes concernées ont reçu une lettre de mailing donnant
droit à un billet cadeau à retirer au guichet d’une gare. Ce
billet permet à une personne d’effectuer gratuitement un
nombre illimité de voyages pendant un jour entre toutes les
gares belges au choix, à l’exception des points frontières.
Après la
sécurité, la première priorité de la SNCB est le
rétablissement d’une meilleure régularité, y compris sur la
relation Binche–La Louvière–Bruxelles.
En
décembre 2010, la SNCB a décidé de modifier la cadence en
avançant de quatre minutes les trains au départ de Binche.
Cette adaptation, si elle allonge quelque peu le temps de
parcours, a permis d’améliorer incontestablement l’heure
d’arrivée à Braine-le-Comte et ensuite à Bruxelles et
au-delà.
En effet,
après un examen approfondi de la régularité de la relation
Binche–Bruxelles–Ottignies–Louvain-la-Neuve-Université
effectué sur une période de quatre mois, de janvier à
avril 2011, il apparaît clairement que la régularité
globale des trains de cette relation entre Binche et Bruxelles
s’est très nettement améliorée, y compris durant les heures
de pointe. Le retard moyen de l’ensemble de la relation est
passé de quatre minutes et demie à une minute et demie à
l’arrivée à Bruxelles.
Dans le sens
Bruxelles-Binche, la nouvelle cadence entre Tubize et Binche
permet de récupérer les retards éventuels pris sur la ligne
Ottignies-Bruxelles et sur la Jonction Nord-Midi. La moyenne
globale du retard pour la relation est passée de deux minutes
douze secondes à une minute quarante-huit secondes à l’arrivée
à Binche. La mesure correctrice prise en décembre s’est donc
révélée efficace en termes de régularité.
Comme vous
le savez, madame, nous suivons ce dossier de très près. Le
problème global de la régularité reste un important défi et
une priorité pour la SNCB.
|
Mevrouw Inge
Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven.
– Er zullen meer treinen in eerste en tweede klasse worden
ingelegd naar de toeristische bestemmingen van het land. In de
vakantieperiode en tijdens de schoolvakanties zijn er overigens
minder gewone reizigers, waardoor er plaatsen vrijkomen op de
treinen.
De
houders van een treinkaart eerste of tweede klasse die volledig
of gedeeltelijk geldig is van 1 januari tot 1 mei 2011,
hebben recht op een gratis biljet. Het gaat om
trajecttreinkaarten, schooltreinkaarten, campuskaarten en
halftijdse treinkaarten.
De
reizigers hebben een brief gekregen waarmee ze een gratis biljet
kunnen afhalen aan een stationsloket. Met dat biljet kan een
reiziger gratis een onbeperkt aantal reizen afleggen gedurende
een dag en tussen alle Belgische stations naar keuze, met
uitzondering van de grenspunten.
Na
veiligheid is stiptheid de eerste prioriteit van de NMBS, ook op
de verbinding Binche–La Louvière–Brussel.
In
december 2010 heeft de NMBS beslist het vertrek van de
treinen vanuit Binche met vier minuten te vervroegen. Hoewel de
rijtijd daardoor wat langer wordt, kon de aankomsttijd in
Braine-le-Comte en daarna in Brussel en verder onbetwistbaar
worden verbeterd.
Na
een onderzoek naar de stiptheid op de verbinding
Binche–Brussel–Ottignies–Louvain-la-Neuve-Universiteit, van
januari tot april 2011, blijkt duidelijk dat de stiptheid
van de treinen op de verbinding Binche–Brussel in het algemeen
is verbeterd, ook tijdens de spitsuren. De gemiddelde vertraging
voor de hele verbinding is gedaald van vier en een halve naar
anderhalve minuut bij aankomst in Brussel.
In
de richting Brussel–Binche kunnen door de verbeterde stiptheid
tussen Tubeke en Binche eventuele vertragingen op de lijn
Ottignies–Brussel en op de Noord-Zuidverbinding worden
ingehaald. De gemiddelde vertraging voor de hele verbinding
daalde van twee minuten en twaalf seconden tot een minuut
achtenveertig seconden bij aankomst in Binche. De corrigerende
maatregel die in december werd genomen heeft dus bijgedragen tot
de stiptheid.
Wij
volgen het dossier van zeer nabij. Het stiptheidsprobleem blijft
een belangrijke uitdaging en een prioriteit voor de NMBS.
|
Mme Fabienne
Winckel (PS). – Je trouve sympathique et surtout
anecdotique l’idée du billet de première classe offert.
Cependant, bien que je reconnaisse qu’il y a eu une nette
amélioration, l’avancement de quatre minutes du train au
départ de Binche fait que des navetteurs ratent leur
correspondance. De ce fait, pour arriver à 9 h à Bruxelles,
certains d’entre eux doivent prendre le train à 6 h.
Nous en
avons déjà discuté avec les dirigeants de la SNCB mais je
voulais attirer votre attention sur le fait que dans le souci de
sensibiliser les citoyens à prendre le train pour réduire la
pollution et désengorger Bruxelles, le service public doit être
attentif au problème des navetteurs et offrir un service de
qualité.
Même si
globalement, une amélioration se dessine, il n’en demeure pas
moins que les problèmes demeurent entiers en gare de Binche et
de La Louvière. J’espère que ma question contribuera à
améliorer encore la situation à l’avenir.
Par
ailleurs, je vous signale que Mme Burgeon organise
régulièrement des rencontres avec des représentants de la SNCB
et des navetteurs en vue de rechercher ensemble des solutions.
|
Mevrouw Fabienne
Winckel (PS). – Ik vind de geste van een gratis
eersteklaskaartje sympathiek. Ik erken dat er een duidelijke
verbetering is. De vervroeging met vier minuten van de trein die
in Binche vertrekt, heeft wel tot gevolg dat pendelaars hun
aansluiting missen. Om in Brussel om 9 uur aan te komen, moeten
sommigen om 6 uur de trein nemen.
We
hebben dat al besproken met de directie van de NMBS. Als men de
burgers ertoe wil aanzetten de trein te nemen om de
luchtverontreiniging tegen te gaan en Brussel te ontlasten, moet
het overheidsbedrijf aandacht hebben voor de pendelaars en een
kwaliteitsvolle dienstverlening garanderen.
Ondanks
de vastgestelde verbetering, zijn er nog altijd problemen in de
stations van Binche en La Louvière. Ik hoop dat mijn vraag zal
bijdragen tot een verdere verbetering.
Mevrouw Burgeon
organiseert geregeld vergaderingen met vertegenwoordigers van de
NMBS en pendelaars om samen naar oplossingen te zoeken.
|
Demande
d’explications de Mme Lieve Maes à la ministre de la
Fonction publique et des Entreprises publiques sur «le
financement du projet Diabolo» (nº 5-1116)
|
Vraag
om uitleg van mevrouw Lieve Maes aan de minister van
Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de financiering van
het Diaboloproject» (nr. 5-1116)
|
Mme Lieve
Maes (N-VA). – La partie 2, projet 119, du projet
Diabolo porte sur l’extension de la gare de l’aéroport de
Bruxelles-National et la liaison souterraine avec la L25N. Ce
projet est financé à 100% par un partenariat public-privé
(PPP) pour lequel on a créé une structure privée, à savoir la
SA Northern Diabolo.
Le
financement de l’exploitation de la liaison ferroviaire du nord
entre la nouvelle ligne 25N, sur le terre-plein central de la
E19, et la gare de l’aéroport est régi par la loi du
30 avril 2007 portant dispositions urgentes concernant
le chemin de fer.
Quels
montants ont-ils déjà été payés chaque année à la SA
Northern Diabolo en vertu de l’article 11 de la loi
précitée ?
La
ministre s’attend-elle à ce que l’on applique dans les
prochaines années l’article 11, §2, et que le montant
initial de la contribution annuelle de 9 millions d’euros
soit augmenté ?
Quel
montant le « supplément Diabolo » (articles 12
à 14) a-t-il généré pour la SNCB du 1er novembre 2009
à aujourd’hui ?
Quels
montants ont-ils déjà été payés chaque année à la SA
Northern Diabolo en vertu de l’article 15, §1er ?
Je souhaiterais connaître les montants ventilés par élément
constitutif (0,5% du chiffre d’affaires plus 1,887 million
d’euros indexés).
|
Mevrouw Lieve
Maes (N-VA). – Deel 2, deelproject 119, van het
Diaboloproject betreft de uitbreiding van het station Luchthaven
Brussels Airport en de ondergrondse verbinding met de L25N. Dat
project wordt voor honderd procent gefinancierd via een
publiek-private samenwerking (PPS) waarvoor een privéstructuur
werd opgericht, de Northern Diabolo nv.
De
financiering voor de exploitatie van de noordelijke
treinverbinding tussen de nieuwe lijn 25N, in de middenberm van
de E19, en het station Luchthaven, is geregeld conform de wet van
30 april 2007 houdende dringende spoorwegbepalingen.
Welke
bijdragen werden jaarlijks al betaald aan de Northern Diabolo nv
in het kader van artikel 11 van vermelde wet?
Verwacht de
minister dat in de komende jaren gebruik zal worden gemaakt van
artikel 11, paragraaf 2, en dat het initiële jaarlijkse
bedrag van 9 miljoen euro zal worden opgetrokken?
Welk bedrag
inde de NMBS voor de zogenaamde diabolotoeslag (artikelen 12
tot 14), van 1 november 2009 tot nu?
Welke
bedragen werden jaarlijks al betaald aan de Northern Diabolo nv
in het kader van artikel 15, §1? Graag kreeg ik de bedragen
opgesplitst in de samengestelde delen (0,5% van de omzet plus
1,887 miljoen euro geïndexeerd)?
|
Mme Inge
Vervotte, ministre de la Fonction publique et des Entreprises
publiques. – En vertu de l’article 11 de la loi du
30 avril 2007, Infrabel doit, en sa qualité de
gestionnaire du réseau, payer annuellement le montant initial de
9 millions d’euros.
Cette
somme est due par Infrabel à partir de l’année civile du
deuxième anniversaire de la date du début des travaux (2007),
soit à partir de 2009. Le montant de la contribution est indexé
sur base de l’indice santé à partir de l’année civile du
troisième anniversaire.
En
2009, Infrabel a payé 9 millions d’euros. En 2010, le
montant indexé s’est élevé à 8,973 millions d’euros
et en 2011, à 9,080 millions d’euros dont un quart a déjà
été versé jusqu’à présent.
Aucune
augmentation de la contribution du gestionnaire de
l’infrastructure n’est prévue. Une telle augmentation est
destinée à d’éventuels travaux supplémentaires ou
modifications de travaux réalisés à la demande d’Infrabel et
à charge du concessionnaire privé. Jusqu’à présent, rien ne
laisse à penser qu’il sera fait usage de cette possibilité.
Du
1er novembre 2009 au 30 octobre 2010,
la SNCB a perçu des suppléments Diabolo pour un montant arrondi
de 4,3 millions d’euros (hors TVA de 6%). Cette redevance
a été transférée à la SA Northern Diabolo.
L’article 15
de la loi dite « Diabolo » ne prévoit pas que
l’entreprise ferroviaire doit payer 0,5% du chiffres d’affaires
augmenté de 1,887 million d’euros indexés.
L’article 15,
§1er, dispose que la contribution des entreprises
ferroviaires, à payer annuellement, est égale au plus élevé
des deux montants suivants : ou bien 0,5% du chiffre
d’affaires (hors TVA) réalisé sur le transport intérieur de
voyageurs, ou bien 1,887 million d’euros (indexé en
fonction de la moyenne de l’indice santé). Il n’est donc pas
questions d’un « et/et » mais d’un « ou ».
Pour
le chiffres d’affaires de 2009, une somme de 2,453 millions
d’euros a été payée en 2010, soit 0,5% du chiffre d’affaires
du transport intérieur de voyageurs.
|
Mevrouw Inge
Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven.
– In het kader van artikel 11 van de wet van 30 april 2007
dient Infrabel, in de hoedanigheid van
spoorinfrastructuurbeheerder, jaarlijks het initiële bedrag van
9 miljoen euro te betalen.
Infrabel is
dit verschuldigd vanaf het kalenderjaar van de tweede verjaardag
van de aanvangsdatum van de werkzaamheden in 2007, dus vanaf
2009. Vanaf het derde kalenderjaar wordt het bedrag van de
bijdrage geïndexeerd op basis van de gezondheidsindex en wordt
het bedrag per kwartaal afbetaald.
In 2009
heeft Infrabel 9 miljoen euro betaald. In 2010 bedroeg dit
geïndexeerde bedrag 8,973 miljoen euro en voor 2011 bedraagt dit
9,080 miljoen euro, waarvan op dit moment al een kwart is
betaald.
Een
verhoging van de bijdrage van de spoorinfrastructuurbeheerder
wordt niet verwacht. Deze verhoging is bedoeld voor eventuele
bijkomende werkzaamheden of wijzigingen van werkzaamheden op
vraag van Infrabel en die ten laste zouden vallen van de
privéconcessionaris. Niets laat op het moment voorzien dat van
een dergelijke mogelijkheid gebruik zal worden gemaakt.
Van
1 november 2009 tot en met 30 oktober 2010
heeft de NMBS afgerond voor 4,3 miljoen euro aan
diabolosupplementen geïnd (exclusief 6% btw). De vergoeding
wordt doorgestort aan de Northern Diabolo nv.
In
artikel 15 van de zogenaamde Diabolowet staat niet dat de
spoorwegonderneming 0,5% van de omzet, ‘plus’ 1,887 miljoen
euro geïndexeerd moet betalen.
Artikel 15,
paragraaf 1, stipuleert dat de zogenoemde bijdrage van de
spoorwegondernemingen, die jaarlijks dient te worden betaald,
gelijk is aan het hoogste van de volgende bedragen: ofwel een
halve procent op de omzet van het binnenlands reizigersvervoer
(zonder btw) ofwel 1,887 miljoen euro (geïndexeerd op basis van
de gezondheidsindex). Het is dus niet ‘en/en’, maar ‘of’.
Voor de
omzet van 2009 werd in 2010 2,453 miljoen euro betaald, zijnde
0,5% van de omzet van het binnenlands reizigersvervoer.
|
Demande
d’explications de Mme Lieve Maes à la ministre de la
Fonction publique et des Entreprises publiques sur «le régime
de compensation des retards des trains» (nº 5-1117)
|
Vraag
om uitleg van mevrouw Lieve Maes aan de minister van
Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de
compensatieregeling voor treinen met vertraging» (nr. 5-1117)
|
Mme Lieve
Maes (N-VA). – Le régime de compensation pour « conditions
atmosphériques extrêmes » a été récemment suspendu. Il
subsiste toutefois de nombreuses questions sur le régime de
compensation lui-même. Ce règlement est trop compliqué en ce
qu’il impose au voyageurs, lors de retards répétés de
minimum quinze minutes, de réunir lui-même toutes les données
sur le retard, les heures d’arrivée et de départ, etc. Les
voyageurs qui n’utilisent pas de cartes de train doivent en
outre conserver durant une période de six mois tous les titres
de transport des trains en retard et les joindre à leur demande
de compensation auprès de la Société nationale des chemins de
fer belges. Dans une ère de progrès technologique, il est
étrange que la SNCB ne puisse imaginer et mettre au point un
système qui soit plus convivial.
Combien
de demandes de compensation la SNCB a-t-elle reçues en 2008,
2009 et 2010 ? Parmi ces demandes, combien furent
introduites pour un retard unique et combien le furent pour des
retards répétés ? Combien de ces demandes ont-elles donné
lieu à une compensation ? Combien de compensations
ont-elles été payées par la SNCB en 2008, 2009 et 2010, en
séparant les retards uniques et les retards répétés ?
La
ministre juge-t-elle le régime actuel de compensation orienté
client et qu’il ne peut être qualifié de bureaucratique ?
Dans la négative, quelles initiatives peut-elle et va-t-elle
prendre à l’égard de la SNCB pour qu’elle améliore sa
manière d’accueillir le client ?
|
Mevrouw Lieve
Maes (N-VA). – Onlangs werd de compensatieregeling naar
aanleiding van de ‘extreme weersomstandigheden’ opgeschort.
Er zijn echter nog veel vragen over de compensatieregeling zelf.
Die is te omslachtig omdat van de reiziger wordt verwacht dat
hij, bij herhaalde vertragingen van minimaal vijftien minuten,
zelf alle gegevens over de vertraging, de aankomst- en
vertrektijden, enzovoort bijhoudt. Reizigers die geen gebruik
maken van een treinkaart, moeten bovendien gedurende een periode
van zes maanden alle vervoersbewijzen van de vertraagde
treinritten bijhouden en ze bij hun aanvraag tot compensatie aan
de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS)
overhandigen. In tijden van technologische vooruitgang is het
vreemd dat de NMBS geen enkel systeem kan bedenken en uitwerken
dat meer klantgericht is.
Hoeveel
aanvragen tot compensatie ontving de NMBS in 2008, 2009 en 2010?
Hoeveel van die aanvragen werden ingediend voor een eenmalige
vertraging en hoeveel voor herhaalde vertragingen? Hoeveel van
die aanvragen tot compensatie werden goedgekeurd? Hoeveel
compensatie keerde de NMBS uit in 2008, 2009 en 2010,
uitgesplitst tussen eenmalige en herhaaldelijke vertragingen?
Is de
minister van oordeel dat de huidige compensatieregeling
klantvriendelijk is en niet als bureaucratisch moet worden
bestempeld? Zo neen, welke initiatieven kan en zal ze nemen ten
opzichte van de NMBS om de klantvriendelijkheid te verbeteren?
|
(M. Frank
Boogaerts prend place au fauteuil présidentiel.)
|
(Voorzitter:
de heer Frank Boogaerts.)
|
Mme Inge
Vervotte, ministre de la Fonction publique et des Entreprises
publiques. – En 2008, ont été déposées 841 demandes de
compensation pour retards fréquents. Parmi ces demandes, 651
furent acceptées pour un montant de 9 064 euros. Il y eut
en outre 3 650 demandes de compensation pour un retard de
plus de deux heures ; 2 927 d’entre elles ont été
acceptées pour un montant de 14 304 euros.
Depuis
septembre 2008, le régime de compensation a été assoupli
par le contrat de gestion 2008-2012. Cela a produit clairement un
effet.
En
2009, il y a eu 2 304 demandes de compensation pour retards
fréquents. Parmi celles-ci, 1 912 ont été acceptées pour
un montant de 79 495 euros. En outre ont été déposées
16 525 demandes de compensation d’un retard de plus d’une
heure. Parmi ces demandes, 13 964 ont été acceptées pour
un montant de 61 965 euros.
En
2010, il y a eu 7 907 demandes de compensation pour retards
fréquents. Parmi celles-ci, 6 971 ont été acceptées pour
un montant de 364 827 euros. En outre ont été déposées
34 536 demandes de compensation d’un retard important.
Parmi ces demandes, 28 206 ont été acceptées pour un
montant 123 555 euros.
La
hausse du nombre de demandes reçues et de demandes acceptées a
de multiple causes, dont l’assouplissement du règlement, une
meilleure connaissance de ce règlement, mais aussi la mauvaise
régularité des trains en 2009 et surtout en 2010.
Le
régime des compensations pour retard me semble correct, en
tenant compte des possibilités, essentiellement techniques, de
la SNCB. La SNCB connaît grâce au titre de transport le trajet
qu’a emprunté le voyageur mais ne peut en tirer l’information
sur le train pris par le voyageur. Cela fait l’objet d’intenses
débats lors de l’élaboration du contrat de gestion.
Pour
pouvoir indemniser chaque voyageurs d’une manière
individuelle, selon son utilisation effective du réseau, il est
nécessaire que le voyageur dresse lui-même une liste des
retards des trains qu’il a pris. On a déjà recherché à
plusieurs reprises une méthode automatisée, sans tracas
administratif. Malheureusement, cela n’est pas possible
actuellement. Une approche plus conviviale envers la clientèle
ne sera possible que lorsque la SNCB disposera d’un système
qui lui permette de retrouver quelles personnes ont pris quel
train. Nous espérons que l’instauration du titre de transport
électronique pourra y contribuer dans le futur.
Il
faut évidemment toujours chercher un équilibre. Le problème
est que beaucoup de systèmes sont sensibles à la fraude.
J’espère que les développements futurs du billet électronique
intégré pourront contribuer à une approche plus orientée vers
le client. Pour des raisons techniques, cette approche est
actuellement encore limitée.
|
Mevrouw Inge
Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven.
– In 2008 werden 841 compensatieaanvragen voor frequente
vertragingen ingediend. Daarvan werden er 651 aanvaard voor een
bedrag van 9 065 euro. Daarnaast waren er 3 650
aanvragen voor een langdurige vertraging van meer dan twee uur.
Daarvan werden er 2 927 aanvaard voor een bedrag van 14 304
euro.
Vanaf
september 2008 werd de compensatieregeling in het kader van
het beheerscontract 2008-2012 versoepeld. Dat had duidelijk een
effect.
In 2009
waren er 2 304 compensatieaanvragen voor frequente
vertragingen. Daarvan werden er 1 912 aanvaard voor een
bedrag van 79 495 euro. Daarnaast waren er 16 825
aanvragen voor een langdurige vertraging van meer dan één uur.
Daarvan werden er 13 964 aanvaard voor een bedrag van 61 965
euro.
In 2010
waren er 7 907 compensatieaanvragen voor frequente
vertragingen. Daarvan werden er 6 971 aanvaard voor een
bedrag van 364 827 euro. Daarnaast waren er 34 536
aanvragen voor langdurige vertragingen. Daarvan werden er 28 206
aanvaard voor een bedrag van 123 555 euro.
De stijging
van het aantal ontvangen en goedgekeurde compensatieaanvragen
heeft meerdere oorzaken, waaronder de versoepeling van de
regeling, een betere bekendheid van de compensatieregeling, maar
natuurlijk ook de slechte regelmaat van de treinen in 2009 en
vooral in 2010.
De
compensatieregeling voor vertragingen is voor mij correct,
rekening houdend met de huidige, vooral technische, mogelijkheden
van de NMBS. De NMBS weet aan de hand van het vervoerbewijs wel
welk traject de reiziger heeft afgelegd, maar kan niet nagaan
welke treinen die reiziger heeft genomen. Daarom is over dit punt
danig gediscussieerd bij het opstellen van de
beheersovereenkomst.
Om elke
reiziger op individuele wijze, volgens zijn effectief reisgedrag,
te kunnen compenseren, is het bijgevolg noodzakelijk dat de
reiziger zelf een lijst bijhoudt van de vertragingen van de
treinen die hij nam. Al meermaals werd onderzocht of dit niet op
een geautomatiseerde wijze zou kunnen gebeuren, zonder de
administratieve rompslomp. Spijtig genoeg kan dat momenteel niet.
Een echt klantvriendelijke aanpak zal pas mogelijk zijn wanneer
een systeem wordt geïmplementeerd dat de NMBS in staat stelt te
achterhalen welke personen welke treinen hebben genomen. Hopelijk
kan in de toekomst het elektronische vervoerbewijs hiertoe
bijdragen.
Uiteraard
moet steeds een evenwicht worden gezocht. Het probleem is dat
heel wat systemen fraudegevoelig zijn. Ik hoop dat de verdere
ontwikkeling van het elektronische en geïntegreerde ticket kan
bijdragen tot een meer klantvriendelijke aanpak. Om technische
redenen is dat vandaag nog beperkt.
|
Mme Lieve
Maes (N-VA). – Madame la ministre, votre réponse contient
beaucoup de données chiffrées. Puis en avoir une copie ?
|
Mevrouw Lieve
Maes (N-VA). – Mevrouw de minister, in uw antwoord
komen heel wat cijfers voor. Kan ik daarvan een kopie krijgen?
|
Mme Inge
Vervotte, ministre de la Fonction publique et des Entreprises
publiques. – Bien entendu.
|
Mevrouw Inge
Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven.
– Natuurlijk.
|
Demande
d’explications de M. François Bellot à la ministre de la
Fonction publique et des Entreprises publiques sur «le tunnel
sur la ligne TGV sur le territoire de la commune de Schoten»
(nº 5-1127)
|
Vraag
om uitleg van de heer François Bellot aan de minister
van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de tunnel op de
hst-lijn op het grondgebied van de gemeente Schoten»
(nr. 5-1127)
|
M. François
Bellot (MR). – Le 6 juin dernier, le premier train
fonctionnant entièrement à l’énergie solaire a quitté, à
grand renfort de publicité, la gare d’Anvers pour
Noorderkempen situé à quelques kilomètres plus au nord vers
les Pays-Bas.
Seize mille
panneaux photovoltaïques recouvrent un tunnel de plus ou moins
3,3 kilomètres sur le territoire de la commune de Schoten. Cette
construction et le placement des panneaux solaires résultent
d’un accord de financement avec les intercommunales FINEA et
IKA.
Mme ministre
peut-elle apporter les précisions suivantes :
Quelle est
l’utilité de ce tunnel dès l’instant où les voies de TGV
ne sont pas enterrées ?
Quel est le
montant total des travaux réalisés ?
Quelle
entité du Groupe SNCB a-t-il financé ces travaux ?
En dehors de
l’installation des panneaux solaires, l’investissement dans
les travaux d’infrastructure est-il soumis à la règle 60/40 ?
Quel
véhicule financier a-t-il servi à l’investissement des
panneaux photovoltaïques ? S’agit-il d’Infrabel ou d’un
partenaire externe, et si oui, lequel ? S’agit-il d’une
forme de préfinancement ou d’un investissement direct ?
Infrabel
s’est-il engagé à racheter cette électricité verte au prix
actuel du marché du kilowattheure ou s’agit-il d’un prix
d’achat supérieur étant donné le caractère renouvelable de
cette énergie ?
Qui perçoit
le montant correspondant aux certificats verts de ces panneaux
photovoltaïques ?
|
De heer François
Bellot (MR). – Op 6 juni jongstleden verliet de eerste
trein die volledig op zonne-energie reed onder grote
mediabelangstelling het station van Antwerpen naar Noorderkempen,
enkele kilometers verderop in de richting van Nederland.
Zestienduizend
panelen met fotovoltaïsche cellen staan op een tunnel van
ongeveer 3,3 kilometer op het grondgebied van de gemeente
Schoten. De bouw en de plaatsing van de zonnepanelen zijn het
resultaat van een financieringsakkoord met de intercommunales
FINEA en IKA.
Wat
is het nut van deze tunnel aangezien de hst-lijnen niet onder de
grond liggen?
Wat
was de totale kostprijs van de uitgevoerde werkzaamheden? Welk
onderdeel van de NMBS Groep heeft die werkzaamheden
gefinancierd?
Worden
investeringen in infrastructuurwerken, andere dan de installatie
van de zonnepanelen, onderworpen aan de 60/40 regel?
Van
welk financieel instrument werd gebruik gemaakt voor de
investering in de zonnepanelen? Was het van Infrabel of van een
externe partner, en zo ja, welke? Gaat het om een vorm van
prefinanciering of om een rechtstreekse investering?
Heeft
Infrabel zich ertoe verbonden deze groene elektriciteit tegen de
huidige marktprijs voor een kilowattuur aan te kopen of tegen een
hogere prijs, aangezien het gaat om duurzame energie?
Wie
ontvangt het geld van de groene stroomcertificaten die de
zonnepanelen opbrengen?
|
Mme Inge
Vervotte, ministre de la Fonction publique et des Entreprises
publiques. – Le Tunnel du Peerdsbos n’a pas d’utilité
fonctionnelle mais bien environnementale. Il a été construit
pour répondre aux exigences du permis de bâtir pour la ligne à
grande vitesse 4 Anvers/frontière néerlandaise. Le but était
de réduire l’emprise au sol ainsi que l’impact de la
construction de la nouvelle ligne.
L’investissement
pour le placement et la mise en service des panneaux solaires
s’élève à 15,7 millions d’euros. Le maître de
l’ouvrage pour cet investissement est une société privée, la
SPS FIN ; Infrabel participe à concurrence de 4,55% dans le
capital de cette société.
Hormis cette
participation symbolique dans le capital, le Groupe SNCB n’a
joué aucun rôle dans le financement des travaux. Ceux-ci
relevaient exclusivement de la responsabilité de la SPS FIN. Par
conséquent, la clé de répartition 60/40 ne trouvait pas
d’application.
En ce qui
concerne le tronçon entre le nord d’Anvers et la frontière
belgo-néerlandaise, le coût total des travaux de réalisation
de la ligne s’élève à 740 millions d’euros.
Conformément
aux critères de financement établis par la création de la SA
Financière TGV et dans le cadre de la convention avec les
Pays-Bas, la répartition régionale des investissements de la
ligne 4 est de 80% hors clé régionale 60/40 et de 20% à charge
de l’enveloppe de la Flandre.
Infrabel
bénéficie d’un tarif spécifique inférieur au coût du
marché, fixé par contrat privé.
Étant donné
que la SPS FIN est le producteur de l’énergie électrique,
elle perçoit les montants correspondants aux certificats verts.
|
Mevrouw Inge
Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven.
– De Peerdsbostunnel heeft geen functioneel nut, maar wel een
ecologisch nut. Hij werd gebouwd om tegemoet te komen aan de
bouwvergunningsvereisten voor de hst-lijn van Antwerpen naar de
Nederlandse grens. Het doel was het reduceren van de
aanlegbreedte en van de impact van de bouw van de nieuwe lijn.
De
investering voor de plaatsing en de ingebruikneming van de
zonnepanelen bedraagt 15,7 miljoen euro. De bouwheer van deze
investering is een privémaatschappij, SPS FIN; Infrabel heeft
een participatie van 4,55% in het kapitaal van deze vennootschap.
Buiten
deze symbolische participatie in het kapitaal heeft de NMBS Groep
geen enkele rol gespeeld in de financiering van de werkzaamheden.
Die waren helemaal voor rekening van SPS FIN. Bijgevolg was de
60/40 verdeelsleutel niet van toepassing.
Voor
het baanvak tussen het noorden van Antwerpen en de
Belgisch-Nederlandse grens bedraagt de totale kostprijs voor de
aanleg van de lijn, 740 miljoen euro.
Overeenkomstig
de financieringscriteria die vastgelegd zijn door de oprichting
van de nv HST-Fin en in het kader van de overeenkomst met
Nederland is de regionale verdeling van de investeringen in lijn
4 als volgt: 80% buiten de 60/40-verdeelsleutel en 20% ten laste
van de Vlaamse enveloppe.
Voor
Infrabel geldt een bijzonder tarief dat lager is dan de
marktprijs en in een privécontract is vastgelegd. Aangezien de
SPS FIN de producent van de elektriciteit is, ontvangt dit
bedrijf de overeenstemmende groene stroomcertificaten.
|
(La
séance est levée à 11 h 55.)
|
(De
vergadering wordt gesloten om 11.55 uur.)
|