5‑91 Sénat de Belgique Session ordinaire 2012‑2013 Séances plénières Jeudi 7 février 2013 Séance de l’après‑midi |
5‑91 Belgische Senaat Gewone Zitting 2012‑2013 Plenaire vergaderingen Donderdag 7 februari 2013 Namiddagvergadering |
||||
Annales |
Handelingen |
||||
Sommaire |
Inhoudsopgave |
||||
Vérification complémentaire des pouvoirs et prestation de serment d’un nouveau membre Prise en considération de propositions Vérification complémentaire des pouvoirs et prestation de serment d’un nouveau membre Projet de loi modifiant le livre II, titre Iter du Code pénal (Doc. 5‑1905) (Procédure d’évocation) Présentation de candidats pour une fonction de conseiller d’état (F) au Conseil d’État Projet de loi modifiant le livre II, titre Iter du Code pénal (Doc. 5‑1905) (Procédure d’évocation) Présentation de candidats pour une fonction de conseiller d’état (F) au Conseil d’État Résultat du scrutin pour la présentation du premier candidat Résultat du scrutin pour la présentation du deuxième candidat Résultat du scrutin pour la présentation du premier candidat Résultat du scrutin pour la présentation du deuxième candidat Résultat du scrutin pour la présentation du troisième candidat Propositions prises en considération Envoi d’une proposition de loi à une autre commission Composition du Comité parlementaire chargé du suivi législatif Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles Cour constitutionnelle – Recours
|
Aanvullend onderzoek van de geloofsbrieven en eedaflegging van een nieuw lid Inoverwegingneming van voorstellen Aanvullend onderzoek van de geloofsbrieven en eedaflegging van een nieuw lid Voordracht van kandidaten voor het ambt van staatsraad (F) bij de Raad van State Voordracht van kandidaten voor het ambt van staatsraad (F) bij de Raad van State Uitslag van de geheime stemming over de voordracht van de eerste kandidaat Uitslag van de geheime stemming over de voordracht van de tweede kandidaat Uitslag van de geheime stemming over de voordracht van de eerste kandidaat Uitslag van de geheime stemming over de voordracht van de tweede kandidaat Uitslag van de geheime stemming over de voordracht van de derde kandidaat In overweging genomen voorstellen Verzending van een wetsvoorstel naar een andere commissie Samenstelling van het Parlementair Comité belast met de Wetsevaluatie Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen
|
||||
Présidence de Mme Sabine de Bethune (La séance est ouverte à 15 h 10.) |
Voorzitster: mevrouw Sabine de Bethune (De vergadering wordt geopend om 15.10 uur.) |
||||
Vérification complémentaire des pouvoirs et prestation de serment d’un nouveau membre |
Aanvullend onderzoek van de geloofsbrieven en eedaflegging van een nieuw lid |
||||
Mme la présidente. – Le Sénat est saisi du dossier de M. Bart De Nijn, sénateur suppléant du Collège électoral néerlandais. |
De voorzitster. – Bij de Senaat is het dossier aanhangig van de heer Bart De Nijn, senator‑opvolger voor het Nederlandse kiescollege. |
||||
Le Bureau s’est réuni ce midi pour la vérification des pouvoirs de M. De Nijn. |
Het Bureau is deze middag bijeengekomen om de geloofsbrieven van de heer De Nijn te onderzoeken. |
||||
La parole est à M. Anciaux, rapporteur, pour donner lecture du rapport du Bureau. |
Het woord is aan de heer Anciaux, rapporteur, om voorlezing te doen van het verslag van het Bureau. |
||||
M. Bert Anciaux (sp.a). – Le Bureau a constaté que M. Piet De Bruyn, qui siégeait au Sénat comme cinquième suppléant de la liste no 11, N‑VA a prêté serment en tant que membre du Parlement flamand le 6 février dernier et perd dès lors sa qualité de de sénateur élu direct en vertu de l’article 119 de la Constitution, de l’article 24bis, §2, 2º, de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles et de l’article 233, §2, alinéa 1er, du Code électoral. Le Bureau a constaté également que MM. Patrick De Groote et Frank Boogaerts et Mme Sabine Vermeulen, premier, troisième et sixième suppléants de la liste 11 ont prêté serment comme sénateurs élus directs. Mme Liesbeth Homans, deuxième suppléante de la liste no 11, a renoncé à ce mandat. M. Luc Sevenhans, quatrième suppléant, a prêté serment comme sénateur le 13 juillet 2010 et a démissionné de son mandat le 30 septembre 2012. Le Bureau a dès lors procédé à la vérification complémentaire des pouvoirs de M. Bart De Nijn, qui a été désignée par le Sénat comme septième suppléant de la liste no 11, le 6 juillet 2010. Le Bureau a constaté qu’il remplit encore toutes les conditions d’éligibilité. Le Bureau a dès lors l’honneur de vous proposer d’accepter M. Bart De Nijn comme membre du Sénat. |
De heer Bert Anciaux (sp.a). – Het Bureau heeft vastgesteld dat de heer Piet De Bruyn, die als vijfde opvolger voor de lijst nr. 11, N‑VA in de Senaat zetelde, op 6 februari jongstleden de eed heeft afgelegd als lid van het Vlaams Parlement en derhalve zijn hoedanigheid van rechtstreeks verkozen senator verliest overeenkomstig artikel 119 van de Grondwet, artikel 24bis, §2, 2º, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen en artikel 233, §2, eerste lid, van het Kieswetboek. Het Bureau heeft eveneens vastgesteld dat de heren Patrick De Groote, Frank Boogaerts, en mevrouw Sabine Vermeulen, eerste, derde en zesde opvolgers voor de lijst nr. 11, de eed als rechtstreeks verkozen senator hebben afgelegd. Mevrouw Liesbeth Homans, tweede opvolgster voor lijst 11, heeft aan dat mandaat verzaakt. De heer Luc Sevenhans, vierde opvolger, legde op 13 juli 2010 de eed af als senator en heeft op 30 september 2012 ontslag genomen uit zijn mandaat. Derhalve is het Bureau overgegaan tot het aanvullend onderzoek van de geloofsbrieven van de heer Bart De Nijn, die op 6 juli 2010 door de Senaat werd aangewezen als zevende opvolger voor lijst 11. Hierbij werd vastgesteld dat hij nog steeds alle verkiesbaarheidsvereisten vervult. Het Bureau heeft dan ook de eer u voor te stellen de heer Bart De Nijn als lid van de Senaat toe te laten |
||||
– Les conclusions du rapport sont adoptées. |
– De besluiten van het verslag zijn aangenomen. |
||||
Mme la présidente. – M. De Nijn sera invité tout à l’heure de prêter le serment institutionnel. |
De voorzitster. – De heer De Nijn zal zo dadelijk worden verzocht de grondwettelijke eed af te leggen. |
||||
Inoverwegingneming van voorstellen |
|||||
Mme la présidente. – La liste des propositions à prendre en considération a été distribuée. Est‑ce qu’il y a des observations ? Puisqu’il n’y a pas d’observations, ces propositions sont considérées comme prises en considération et renvoyées à la commission indiquée par le Bureau. |
De voorzitster. – De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld. Zijn er opmerkingen? Aangezien er geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in overweging genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. |
||||
(La liste des propositions prises en considération figure en annexe.) |
(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.) |
||||
Regeling van de werkzaamheden |
|||||
Mme Anke Van dermeersch (VB). – Je voudrais faire une remarque à propos des questions orales de M. Vanlouwe de la N‑VA sur « les vols retour lors des rapatriements forcés » et de Mme Zakia Khattabi sur « les conditions dans lesquelles se déroulent les expulsions ». Le jeudi 31 janvier dernier, il s’est produit un incident au cours duquel une fois de plus un rapatriement a été empêché par l’intervention de sénateurs francophones, en particulier Mme Zakia Khattabi, membre d’Ecolo. L’an dernier déjà, Mme Fatiha Saïdi, actuellement membre du PS et ancienne membre d’Ecolo, avait empêché un rapatriement. Il faut ouvrir un débat de fond à ce sujet. Il faut discuter de l’adoption éventuelle d’un code de déontologie et de l’usage que peuvent faire les sénateurs des prérogatives liées à leur statut et de leurs responsabilités. Au Bureau, il été avancé l’idée d’ouvrir ce débat en commission de l’Intérieur et des Affaires administratives. Il faut également respecter la police des frontières qui fait de son mieux. À l’occasion de l’incident de 2012, le groupe Vlaams Belang avait rendu une visite à la police des frontières. Nous savons que ces personnes font leur travail sérieusement… |
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Ik heb een opmerking naar aanleiding van de mondelinge vragen van de heer Vanlouwe van N‑VA over “de terugkeervluchten bij gedwongen repatriëring” en van mevrouw Zakia Khattabi van Ecolo over “de omstandigheden waarin uitwijzingen gebeuren”. Op donderdag 31 januari jongstleden was er een incident waarbij eens te meer een repatriëring door Franstalige senatoren werd verhinderd, in het bijzonder door mevrouw Zakia Khattabi, lid van Ecolo. Ook vorig jaar verhinderde Fatiha Saïdi, nu lid van de PS en oud‑lid van Ecolo, een repatriëring. Aan dit onderwerp moet eens een grondig debat worden gewijd. Er moet worden gedebatteerd over de eventuele invoering van een deontologische code en over de manier waarop senatoren met hun status en hun verantwoordelijkheden moeten omgaan. In het Bureau is het idee geopperd om dit in de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden te bespreken. Er moet ook respect worden opgebracht voor de grenspolitie, die echt haar best doet. Naar aanleiding van het vorige incident in 2012 heeft de Vlaams Belangfractie een bezoek gebracht aan de grenspolitie. Wij weten dat de mensen daar hun werk degelijk doen … |
||||
Mme la présidente. – Madame Van dermeersch, nous en sommes à l’établissement de l’ordre des travaux de la séance plénière. Les deux questions auxquelles vous vous référez sont inscrites à l’ordre du jour. Elles seront posées. Personne n’a soulevé de problème à leur sujet. |
De voorzitster. – Mevrouw Van dermeersch, het gaat nu om de regeling van de werkzaamheden van de plenaire vergadering. De twee vragen waarnaar u verwees staan op de agenda. Ze zullen worden gesteld. Niemand heeft er problemen over gemaakt. |
||||
Mme Anke Van dermeersch (VB). – L’attaque est apparemment la meilleure défense ! |
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – De aanval is hier blijkbaar de beste verdediging. |
||||
Mme la présidente. – Non, pourquoi dites‑vous cela ? |
De voorzitster. – Neen, waarom zegt u dat? |
||||
Mme Anke Van dermeersch (VB). – Deux questions orales sont posées sur ce sujet. Devons‑nous abandonner une question très importante sur le contrôle des hommes politiques par la Sûreté de l’État et déposer une question sur les rapatriements pour que nous ayons un débat d’actualité sur ce sujet ? |
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Er worden over dit onderwerp twee mondelinge vragen gesteld. Moeten wij dan een zeer belangrijke vraag over de controle van politici door de Staatsveiligheid laten vallen en een vraag over de repatriëringen indienen opdat daarover een actualiteitendebat kan worden gehouden? |
||||
Mme la présidente. – Comme tous les sénateurs vous avez le droit de poser des questions. |
De voorzitster. – Net als alle andere senatoren hebt u een vraagrecht. |
||||
Mme Anke Van dermeersch (VB). – Je demande que nous ayons un débat sur les rapatriements sans que nous ne soyons obligés d’abandonner notre question essentielle sur la Sûreté de l’État. |
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Ik vraag om hierover een debat te houden zonder dat wij worden verplicht onze noodzakelijke mondelinge vraag over de Staatsveiligheid te laten vallen. |
||||
Mme la présidente. – Vous devez faire un choix. |
De voorzitster. – U moet die keuze maken. |
||||
Mme Anke Van dermeersch (VB). – Pouvons‑nous avoir ce débat ? C’est en effet déjà la deuxième fois qu’un tel incident se produit, et à nouveau avec l’implication de collègues francophones. Je veux que l’on intervienne et que nous en débattions sur le fond. |
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Kunnen we dat debat houden? Het is immers de tweede maal dat zich een dergelijk incident voordoet, en opnieuw met Franstalige collega’s. Ik wil dat daaraan iets wordt gedaan en dat daarover grondig wordt gedebatteerd. |
||||
Mme la présidente. – Madame Van dermeersch vous avez demandé au Bureau un débat à l’occasion de ces incidents. Cette proposition n’a pas été acceptée. Votre groupe, tout comme les autres groupes, dispose du droit de poser des questions, conformément au règlement. Il y a à notre ordre des travaux deux questions orales de sénateurs du Vlaams Belang. Cette discussion est close. |
De voorzitster. – Mevrouw Van dermeersch, u hebt in het Bureau gevraagd om naar aanleiding van die incidenten een debat te houden. Dat voorstel is niet aangenomen. Uw fractie heeft, net als alle andere fracties, conform het reglement het recht om vragen te stellen. Er staan twee mondelinge vragen van senatoren van het Vlaams Belang op de agenda. Daarmee sluit ik deze discussie. |
||||
Mondelinge vragen |
|||||
Mondelinge vraag van de heer Jean‑Jacques De Gucht aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het uitblijven van het koninklijk besluit om een honorarium toe te kennen aan de arts die een advies verstrekt bij euthanasie» (nr. 5‑848) |
|||||
M. Jean‑Jacques De Gucht (Open Vld). – Les conditions légales à respecter pour qu’une personne puisse bénéficier d’une euthanasie sont strictes. Ainsi, dans la loi du 28 mai 2002, il est disposé que le médecin traitant doit toujours demander l’avis d’un collègue médecin. S’il ne s’agit pas d’un patient en phase terminale, un troisième médecin doit aussi être consulté. Cette procédure ne crée pas en soi de vrais problèmes, mais le deuxième et le troisième médecins ne sont pas rétribués pour leur avis. Pourtant un arrêté royal de 2010, disposait que pour ces avis, ils reçoivent des honoraires de 160 euros. Le montant qui est affecté au paiement de ces honoraires est jusqu’à présent toujours bloqué sur un compte de l’INAMI à cause d’observations importantes que le Conseil d’État a formulées sur cet arrêté royal, qui n’a donc pas pu encore entrer en vigueur. Les médecins qui donnent un deuxième avis y consacrent pourtant bien du temps et du travail : ils doivent voir le patient, prendre connaissance de l’ensemble de son dossier, rédiger un rapport, bref il n’est que normal que ces médecins soient rétribués pour cela. Comme le Sénat va débattre du thème de l’euthanasie, je trouve opportun d’avoir des éclaircissements à ce sujet. Quelles sont les remarques de fond faites par le Conseil d’État à propos de cet arrêté royal ? Comment la ministre tiendra‑t‑elle compte de ces objections ? Quel délai prévoit‑elle ? En attendant une réglementation définitive, la ministre élaborera‑t‑elle une solution transitoire, par exemple sous la forme d’un crédit de soudure ? Les médecins qui, dans le passé, ont donné un avis pourront‑il obtenir rétroactivement une rétribution ? |
De heer Jean‑Jacques De Gucht (Open Vld). – De wettelijke voorwaarden waaronder iemand voor euthanasie in aanmerking kan komen, zijn streng. Zo bepaalt de wet van 28 mei 2002 dat de behandelende arts steeds het advies moet vragen van een collega‑arts. Als het niet‑terminale patiënten betreft, moet er zelfs een derde arts worden geconsulteerd. Die handelswijze doet op zich niet echt problemen rijzen, maar de tweede en eventueel derde adviserende arts worden niet vergoed voor hun advies. Nochtans bepaalt een koninklijk besluit uit 2010 dat artsen voor die adviezen een honorarium van 160 euro ontvangen. Het bedrag dat daartoe werd uitgetrokken, staat tot op heden nog steeds op een geblokkeerde rekening van het RIZIV. De reden daarvoor is dat de Raad van State belangrijke opmerkingen heeft geformuleerd bij het koninklijk besluit, waardoor het nog niet van kracht is kunnen worden. Artsen die een tweede advies verlenen, stoppen daar nochtans best wel wat tijd en werk in: ze moeten de patiënt bezoeken, zijn patiëntendossier volledig doornemen, een verslag opmaken, kortom, het is eigenlijk niet meer dan normaal dat die artsen daar een vergoeding voor krijgen. Aangezien de Senaat over het thema euthanasie zal debatteren, vind ik het opportuun om daarover duidelijkheid te krijgen. Welke zijn precies de opmerkingen ten gronde van de Raad van State? Hoe gaat de minister inhoudelijk tegemoetkomen aan die opmerkingen? Welke timing stelt de minister voorop? Zal de minister, in afwachting van een definitieve regeling, een tussentijdse oplossing uitwerken, bijvoorbeeld in de vorm van overbruggingskredieten? Zullen artsen die in het verleden een advies hebben gegeven, in dat geval retroactief een beroep kunnen doen op die regeling? |
||||
Mme Laurette Onkelinx, vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. – La loi sur l’euthanasie prévoit en effet que le médecin qui traite le patient concerné doit poser des questions à un collègue sur le cas et le bien‑fondé de la demande. J’estime qu’il est juste et évident qu’une rétribution soit prévue pour ce deuxième avis. En juin dernier, un projet d’arrêté royal a été soumis au Conseil d’État, il portait sur la définition des conditions auxquelles une intervention de l’assurance obligatoire soins de santé pouvait être octroyée pour la rédaction d’un avis médical demandé à l’occasion d’une requête individuelle d’euthanasie. Le Conseil d’État a estimé que cet arrêté n’avait pas de fondement légal. Je déposerai aussi vite que possible un projet de loi afin que le parlement accorde le fondement légal exigé. En outre je ferai étudier s’il est juridiquement possible de prévoir une réglementation rétroactive. Peut‑être ces mesures pourront‑elles être reprises dans la prochaine loi‑programme. |
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – De euthanasiewet bepaalt inderdaad dat de arts die de betrokken patiënt behandelt, advies moet vragen aan een collega met betrekking tot de casus en de gegrondheid van de aanvraag. Ik acht het evident en rechtvaardig dat in een vergoeding wordt voorzien voor dat tweede advies. In juni vorig jaar werd een ontwerp van koninklijk besluit voorgelegd aan de Raad van State, tot vaststelling van de voorwaarden waaronder een tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen mag worden verleend voor het verstrekken van medisch advies naar aanleiding van een individueel verzoek voor een zelfgekozen levenseinde. De Raad van State was van oordeel dat er geen rechtsgrond is voor dat koninklijk besluit. Ik zal dan ook zo snel mogelijk een wetsontwerp indienen dat het parlement de vereiste rechtsgrond biedt. Daarnaast zal ik laten onderzoeken of het juridisch mogelijk is in een retroactieve regeling te voorzien. Misschien kan een en ander worden opgenomen in de volgende programmawet. |
||||
M. Jean‑Jacques De Gucht (Open Vld). – Je remercie la ministre pour sa réponse et j’espère qu’il y aura aussi vite que possible une solution à ce problème. |
De heer Jean‑Jacques De Gucht (Open Vld). – Ik dank de minister voor haar antwoord en ik hoop dat er zo snel mogelijk een oplossing wordt gevonden voor deze problematiek. |
||||
Vérification complémentaire des pouvoirs et prestation de serment d’un nouveau membre |
Aanvullend onderzoek van de geloofsbrieven en eedaflegging van een nieuw lid |
||||
Mme la présidente. – Je prie M. De Nijn de prêter le serment constitutionnel. |
De voorzitster. – Ik verzoek de heer De Nijn de grondwettelijke eed af te leggen: |
||||
– M. Bart De Nijn prête le serment constitutionnel. |
– De heer Bart De Nijn legt de grondwettelijke eed af. |
||||
Mme la présidente. – Je donne à M. Bart De Nijn acte de sa prestation de serment et le déclare installé dans sa fonction de sénateur. |
De voorzitster. – Ik geef de heer Bart De Nijn akte van zijn eedaflegging en verklaar hem aangesteld in zijn functie van senator. |
||||
(Applaudissements) |
(Applaus) |
||||
Mondelinge vragen |
|||||
Mondelinge vraag van mevrouw Olga Zrihen aan de eerste minister over «de overdracht naar de gastlanden van sommige kosten en lasten die verbonden zijn aan het beheer van de NAVO‑hoofdkwartieren, en de gevolgen hiervan voor de SHAPE in Casteau» (nr. 5‑836) |
|||||
Mondelinge vraag van de heer Richard Miller aan de eerste minister over «de situatie waarin de civiele werknemers van de SHAPE zich bevinden» (nr. 5‑838) |
|||||
Mme la présidente. – Je vous propose de joindre ces questions orales. (Assentiment) |
De voorzitster. – Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming) |
||||
M. Philippe Courard, secrétaire d’État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels, et à la Politique scientifique répondra. |
De heer Philippe Courard, staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico’s, en voor Wetenschapsbeleid antwoordt. |
||||
Mme Olga Zrihen (PS). – Les travailleurs du SHAPE de Casteau sont dans l’incertitude quant au maintien de leur emploi. Ils attendent des garanties du gouvernement au sujet du financement de leur salaire dès 2014 car à la suite du Traité de Lisbonne de février 2011 établi entre l’OTAN et les États accueillant sur leur sol des bases militaires, ce sont ces États hôtes qui doivent reprendre en charge la maintenance et les besoins logistiques des bases militaires, assurés par des civils. Le personnel civil du SHAPE est réparti entre 130 Local Wage Scale, LWS, qui sont les travailleurs locaux dans les secteurs sociaux et récréatifs autofinancés par le SHAPE, et 270 Local Wage Rate, LWR, qui sont les travailleurs locaux dans le domaine de la maintenance, de la logistique ainsi que de la maintenance générale. Ce sont ces derniers qui sont directement concernés par cette problématique du transfert des coûts et charges liés à l’exploitation des quartiers généraux de l’OTAN vers l’État hôte, c’est‑à‑dire la Belgique. Quelles garanties peuvent‑elles être offertes en termes d’avenir professionnel et de maintien des postes de travail pour le personnel civil du SHAPE concerné par le transfert d’obligations entre l’OTAN et le pays hôte ? Quel est l’état de la question au sein du Comité interministériel pour la Politique de Siège précisément compétente en la matière ? |
Mevrouw Olga Zrihen (PS). – De werknemers van het SHAPE‑hoofdkwartier zijn niet zeker dat ze hun werk kunnen behouden. Ze wachten op waarborgen van de regering over de betaling van hun loon vanaf 2014, want krachtens het Verdrag van Lissabon van februari 2014 tussen de NAVO en de Staten die militaire bases op hun grondgebied huisvesten, moeten die gaststaten voortaan instaan voor de betaling van het burgerpersoneel dat instaat voor het onderhoud en de logistieke behoeften van de militaire bases. Het burgerpersoneel van de SHAPE wordt onderverdeeld in 130 Local Wage Scale, LWS, de plaatselijke werknemers in de sociale en recreatieve sector die door de SHAPE zelf worden gefinancierd, en 270 Local Wage Rate, LWR, de plaatselijke werknemers onderhoud en logistiek. Die laatsten zijn de eerste betrokkenen bij de overdracht van de exploitatiekosten van de SHAPE aan het gastland, dus aan België. Welke waarborgen kan de regering geven voor de toekomstige beroepsloopbaan en voor het behoud van de jobs van het burgerpersoneel bij het SHAPE‑hoofdkwartier, dat wordt getroffen door de overdracht van verplichtingen tussen de NAVO en het gastland? Hoever staat het met dat dossier bij het Interministerieel Comité voor het Zetelbeleid, dat ter zake bevoegd is? |
||||
M. Richard Miller (MR). – Je ne compte pas reprendre les éléments qui viennent d’être développés par ma collègue, Mme Zrihen. Au nom du groupe MR, je souhaite toutefois insister sur un autre point qui interpelle tous les membres du groupe, en particulier M. Deprez. Je veux parler du fait que les employés dont la situation vient d’être évoquée ne sont pas tenus au courant de l’évolution des négociations entre l’OTAN et l’État belge. Je me dois de préciser que les syndicats ne sont pas associés aux négociations en cours. En effet, le caractère hybride du statut des travailleurs concernés, qui ne disposent donc ni d’un statut privé, ni d’un statut public, les empêche d’obtenir une représentation syndicale adéquate. De plus, à défaut de commission paritaire, les travailleurs concernés ne bénéficient pas de l’application de conventions collectives et ne pourront, de ce fait, accéder à la prépension. Je souhaiterais connaître la position du premier‑ministre au sujet de ces incertitudes. Où en sont les négociations sur les mesures de restructuration et quelles garanties le premier‑ministre peut‑il apporter au personnel civil du SHAPE ? Combien de travailleurs sont‑ils concernés par la reprise du personnel civil par l’État belge ? Quant aux travailleurs qui ne pourront être repris, feront‑ils l’objet d’un licenciement sec ou d’une mise à la retraite ? Pourront‑ils bénéficier d’une prépension ? Qu’en est‑il du statut hybride dont bénéficient les travailleurs civils concernés ? J’insiste sur le fait que n’étant ni privé ni public, ce statut empêche toute représentation syndicale. |
De heer Richard Miller (MR). – Ik zal niet herhalen wat mevrouw Zrihen al naar voren heeft gebracht. Namens de MR‑fractie wil ik nochtans een ander punt beklemtonen, dat alle fractieleden en in het bijzonder de heer Deprez gaande houdt, namelijk dat de betrokken werknemers niet op de hoogte worden gehouden van het overleg tussen de NAVO en de Belgische staat. De vakbonden zijn niet bij dat overleg betrokken. Door het tussenstatuut van de betrokken werknemers – een statuut tussen dat van een werknemer in de privésector en dat van een ambtenaar – zijn ze niet behoorlijk syndicaal vertegenwoordigd. Bij ontstentenis van een paritaire commissie kunnen die werknemers zich niet beroepen op enige collectieve arbeidsovereenkomst en kunnen aldus geen toegang krijgen tot het brugpensioen. Ik zou graag weten welk standpunt de eerste minister over die onzekerheden inneemt. Hoever staat het met de herstructurering en welke waarborgen kan de eerste minister het burgerpersoneel bij de SHAPE bieden? Hoeveel werknemers worden als burgerpersoneel door de Belgische staat overgenomen? Worden werknemers die niet voor overname in aanmerking komen, ontslagen of gepensioneerd? Kunnen ze een brugpensioen genieten? Hoe zit het met dat tussenstatuut van het burgerpersoneel? Doordat ze noch het statuut van een werknemer in de privésector, noch dat van ambtenaar hebben, kunnen ze onmogelijk syndicaal worden vertegenwoordigd. |
||||
M. Philippe Courard, secrétaire d’État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels, et à la Politique scientifique. – En février 2011, le Conseil de l’OTAN a approuvé une nouvelle politique relative à la Nato Host Nation Support. L’objectif de cette politique est de mettre à charge des nations hôtes hébergeant les quartiers généraux de l’OTAN certaines tâches de soutien logistique et administratif. C’est le cas de la Belgique pour le SHAPE. Les mesures d’application de cette politique doivent être précisées dans un nouveau Garrison Support Agreement. Il s’agit d’un traité international entre la Belgique et le SHAPE. Les négociations à cette fin ont lieu entre le CIPS, le Comité interministériel belge pour la Politique de Siège, et le SHAPE. Deux réunions de négociation ont eu lieu les 24 février 2011 et 21 janvier 2012. Depuis le début de l’année 2012, les travaux se sont intensifiés. Plusieurs réunions de groupes de travail ont été tenues en 2012 afin d’étudier les répercussions pour les travailleurs du SHAPE, pour les services de l’Intérieur et de la Défense et pour le budget fédéral. À mon initiative, poursuit le premier ministre, une note a été soumise au conseil des ministres et approuvée par celui‑ci le 7 décembre 2012 afin de définir une méthodologie et d’assurer un suivi très étroit de cette importante question pour le gouvernement. Le conseil des ministres a notamment chargé la ministre de l’Intérieur de prévoir la reprise du service incendie du SHAPE. Il a également chargé le ministre de la Défense de préparer, pour le 31 mars 2013, une proposition sur la reprise de l’entretien des infrastructures du SHAPE et d’étudier avec la ministre de l’Intérieur la reprise du gardiennage du SHAPE. Il a chargé la ministre de l’Emploi de veiller au maintien de l’application des dispositions légales en matière de sécurité et de protection du travail. La ministre de l’Emploi doit, en outre, analyser la problématique du statut des travailleurs, veiller au dialogue social et informer régulièrement les représentants des travailleurs. Ces derniers pourront d’ailleurs communiquer leurs observations et recommandations à la ministre de l’Emploi. Un conciliateur social a été désigné le mois dernier par la ministre de l’Emploi. Il a déjà rencontré à plusieurs reprises des représentants des travailleurs. Je rappelle que tant que le Garrison Support Agreement en vigueur n’a pas été modifié, la situation actuelle reste inchangée. Pour répondre à la question précise de M. Miller sur le statut hybride dont bénéficient les LWR, les Local Wage Rate, je signale qu’il découle d’un traité international. Les services des Affaires étrangères m’ont confirmé qu’un tel traité ne pouvait être négocié qu’entre l’État et l’organisation internationale concernée. La première préoccupation des services belges qui reprendront les tâches logistiques et administratives est d’assurer la continuité d’un service de qualité au SHAPE. Je réaffirme, dit le premier ministre, que je suis très sensible et attentif à la situation de tous les travailleurs et en particulier à celle des travailleurs civils du SHAPE. Le gouvernement veille à garantir un dialogue social constructif afin de trouver des solutions équilibrées pour tous. |
De heer Philippe Courard, staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap, belast met Beroepsrisico’s, en voor Wetenschapsbeleid. – In februari 2011 heeft de NAVO‑raad een nieuw beleid goedgekeurd met betrekking tot de NATO Host Nation Support. De opzet van dat beleid is bepaalde logistieke en administratieve taken ten laste te leggen van de gastlanden die de NAVO‑hoofdkwartieren herbergen. In België geldt dat voor de SHAPE. De uitvoeringsmaatregelen van dat beleid moeten gepreciseerd worden in een nieuw Garrison Support Agreement. Het gaat om een internationaal verdrag tussen België en de SHAPE. Daartoe wordt overleg gepleegd tussen het ICZ, het Interministerieel Comité Zetelbeleid, en de SHAPE. Er vonden twee overlegvergaderingen plaats op 24 februari 2011 en op 21 januari 2012. Sinds begin 2012 werd het overlegritme opgedreven. In 2012 hebben verscheidene werkgroepen onderzocht welke weerslag de hervorming zal hebben op de werknemers van de SHAPE, op de diensten van Binnenlandse Zaken en van Landsverdediging en op de federale begroting. Op 7 december 2012, aldus de eerste minister, heeft de Ministerraad een nota goedgekeurd, die hem op mijn initiatief was voorgelegd. De bedoeling ervan is dat de regering een methodologie bepaalt en deze belangrijke kwestie van zeer nabij volgt. De Ministerraad heeft meer bepaald de minister van Binnenlandse Zaken gelast de brandweer van de SHAPE over te nemen. Hij heeft tevens de minister van Landsverdediging ermee gelast tegen 31 maart 2013 een voorstel voor te bereiden voor het onderhoud van de SHAPE‑infrastructuur en samen met de minister van Binnenlandse Zaken de overname van de bewaking van de SHAPE te bestuderen. Hij heeft de minister van Werk ermee gelast ervoor te zorgen dat de wettelijke bepalingen inzake veiligheid en bescherming van de arbeid worden toegepast. De minister van Werk moet bovendien het problematische statuut van de werknemers analyseren, toezien op de sociale dialoog en de vertegenwoordigers van de werknemers geregeld inlichten. Die vertegenwoordigers kunnen overigens hun opmerkingen en aanbevelingen aan de minister van Werk meedelen. De minister van Werk heeft vorige maand een sociaal bemiddelaar aangesteld. Hij heeft de vertegenwoordigers van de werknemers al meermaals ontmoet. Ik herinner eraan dat zolang het geldende Garrison Support Agreement niet is gewijzigd, de huidige situatie onveranderd blijft. Op de precieze vraag van de heer Miller moet ik antwoorden dat het tussenstatuut van de LWR, de Local Wage Rate, voortvloeit uit een internationaal verdrag. De diensten van Buitenlandse Zaken hebben bevestigd dat alleen de betrokken staat en internationale organisatie over zo’n verdrag kunnen onderhandelen. De eerste zorg van de Belgische diensten die de logistieke en administratieve taken overnemen, is het verzekeren van de continuïteit van een kwalitatieve dienstverlening aan de SHAPE. Ik bevestig opnieuw, aldus de eerste minister, dat ik bijzonder veel aandacht besteed aan de situatie van alle werknemers en aan die van de werknemers van de SHAPE in het bijzonder. De regering zorgt ervoor dat er waarborgen zijn voor een constructieve sociale dialoog, zodat voor eenieder evenwichtige oplossingen kunnen worden gevonden. |
||||
Mme Olga Zrihen (PS). – Nous pouvons conclure de cette réponse que l’année 2013 sera mise à profit pour élaborer des solutions durables et que le dialogue social sera largement maintenu. Comme vous l’avez dit, il s’agit d’un traité international et seules les véritables autorités sont habilitées à mener la négociation. Par conséquent, toutes les garanties peuvent être données en la matière. Je rappelle que l’État belge accueille l’OTAN, une instance internationale. Des obligations nous sont donc conférées et nous sommes tenus de les respecter. Les travailleurs dont nous parlons y contribuent largement. |
Mevrouw Olga Zrihen (PS). – Uit het antwoord kunnen we besluiten dat het jaar 2013 zal worden te baat genomen om duurzame oplossingen uit te werken en de sociale dialoog voluit te blijven voeren. Het gaat hier om een internationaal verdrag en alleen de autoriteiten zijn gemachtigd erover te onderhandelen. Bijgevolg kunnen op dat vlak alle waarborgen worden gegeven. Ik wijs erop dat de Belgische staat de gastheer is voor de NAVO, een internationale instelling. We hebben dus verplichtingen toegewezen gekregen en zijn gehouden ze te eerbiedigen. De werknemers waarvan sprake dragen daartoe ruimschoots bij. |
||||
M. Richard Miller (MR). – Je me réjouis du volontarisme de notre gouvernement en cette matière et je resterai bien entendu attentif, comme mes collègues, à l’évolution de ce dossier qui concerne tout de même 270 travailleurs de notre région. |
De heer Richard Miller (MR). – De daadkracht van onze regering verheugt mij. Net als mijn collega’s, zal ik het dossier uiteraard op de voet blijven volgen. In onze streek zijn hier toch 270 werknemers bij betrokken. |
||||
Mondelinge vraag van mevrouw Mieke Vogels aan de minister van Middenstand, KMO’s, Zelfstandigen en Landbouw over «de neonicotinoïden en de bijensterfte» (nr. 5‑843) |
|||||
Mme Mieke Vogels (Groen). – Celui qui autrefois commençait à parler des fleurs et des abeilles voulait généralement nous initier au mystère de la procréation. Aujourd’hui, les abeilles sont l’enjeu d’un débat économique difficile. Le Programme des Nations Unies pour l’environnement dit clairement que 84% des 264 végétaux les plus importants en Europe dépendent de la pollinisation par les animaux, principalement les abeilles. Environ 90% des plantes sauvages ont besoin de ces insectes. La mortalité des abeilles a considérablement augmenté ces dernières années dans notre pays et dans toute l’Europe. L’EFSA, l’Autorité européenne de sécurité des aliments, a démontré que certains insecticides largement utilisés constituent une menace grave pour les populations d’abeilles. Elle a étudié trois variantes des néonicotinoïdes et a conclu qu’elles représentaient un risque inacceptable pour les abeilles. Ces produits sont pour ainsi dire un poison insidieux. Les abeilles ne meurent pas immédiatement mais elles sont désorientées et parfois incapables de retrouver leur ruche. Elles finissent par mourir. Les néonicotinoïdes sont les insecticides les plus utilisés dans l’agriculture occidentale. En dix ans, ils se sont emparés d’un quart du marché. Les géants de la chimie comme Bayer et Syngenta auraient de sérieux problèmes en cas d’interdiction. La bonne nouvelle c’est que le commissaire européen à la Santé et la Protection des consommateurs Tonio Borg a proposé le 31 janvier 2013 de suspendre l’utilisation des trois variantes durant deux ans. Cette interdiction ne serait valable que pour la culture du maïs, du colza, du tournesol et du coton. Ce sont précisément ces végétaux qui attirent la majorité des abeilles. Borg a proposé de réunir des experts en agriculture, mais il n’a pas encore pu convaincre les différents États membres. Il espère que les experts donneront le feu vert lors de leur réunion du 25 février. Le ministre‑président du gouvernement flamand, compétent pour l’agriculture, a également été interrogé. Il a répondu qu’il soutiendrait l’approche européenne. Si l’Europe était partagée, il ferait le nécessaire pour faire interdire les pesticides concernés en Belgique. Selon lui, les études montrent que le problème ne fait plus aucun doute. Quelle position les diplomates et experts défendront‑ils au nom de la Belgique à la commission permanente qui examinera le 25 février la proposition du commissaire européen visant à interdire l’utilisation de néonicotinoïdes durant deux ans ? La ministre confirme‑t‑elle le point de vue du gouvernement flamand selon lequel la Belgique doit prendre des mesures pour sauver la population des abeilles, même si l’Europe reste divisée ? |
Mevrouw Mieke Vogels (Groen). – Wie vroeger over de bloemetjes en de bijtjes begon, wilde ons meestal inwijden in het mysterie van de voorplanting. Vandaag zijn de bijtjes de inzet van een hard economisch debat. Het milieuprogramma van de Verenigde Naties zegt duidelijk dat 84 procent van de 264 belangrijkste gewassen in Europa afhankelijk zijn van bestuiving door dieren, voornamelijk door bijen. Zowat 90 procent van de wilde planten heeft die insecten nodig. In de voorbije jaren is de bijensterfte drastisch toegenomen in ons land en in heel Europa. De EFSA, de Europese Autoriteit voor de Voedselveiligheid, heeft nu aangetoond dat bepaalde veelgebruikte insecticiden wel degelijk een ernstige bedreiging vormen voor bijenpopulaties. Het agentschap onderzocht drie varianten van neonicotinoïden en besloot dat die een onaanvaardbaar risico vormen voor bijen. Ze zijn als het ware een sluipend gif. De bijen sterven niet onmiddellijk door het product, maar raken gedesoriënteerd en kunnen daardoor hun bijenvolk niet meer vinden. Uiteindelijk gaan ze dood. Neonicotinoïden zijn in de westerse landbouw de meest gebruikte insecticiden. Op tien jaar tijd hebben ze een kwart van het marktaandeel veroverd. Dat maakt dat chemiereuzen zoals Bayer en Syngenta grote problemen hebben met een verbod. Het goede nieuws is dat Europees Commissaris voor Gezondheid en Consumentenbescherming Tonio Borg op 31 januari 2013 heeft voorgesteld het gebruik van de drie varianten gedurende twee jaar op te schorten. Dat verbod zou wel alleen gelden voor de teelt van mais, koolzaad, zonnebloemen en katoen. Juist die gewassen trekken de meeste bijen aan. Borg deed het voorstel op een bijeenkomst van landbouwexperts, maar kon de verschillende lidstaten nog niet overtuigen. Hij hoopt dat de experts het licht op groen zullen zetten op hun vergadering van 25 februari. Ondertussen is ook de minister‑president van de Vlaamse regering bevraagd, want hij is eveneens voor landbouw bevoegd. De minister‑president antwoordde dat hij de Europese aanpak zou steunen en zeker niet op de rem zou staan. Ook als Europa verdeeld is, zou hij het nodige ondernemen om de bewuste pesticiden in België te laten verbieden. Volgens hem tonen de studies immers onomstotelijk het probleem aan. Welk standpunt zullen de diplomaten en experten namens België verdedigen in de vaste commissie die zich op 25 februari zal buigen over het voorstel van de Europese commissaris om het gebruik van neonicotinoïden gedurende twee jaar te verbieden? Bevestigt de minister het standpunt van de Vlaamse regering dat België, zelfs als Europa verdeeld blijft, maatregelen moet nemen om de bijenpopulatie te redden? |
||||
Mme Sabine Laruelle, ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l’Agriculture. – J’ai déjà évoqué à plusieurs reprises dans les différents conseils les conséquences nuisibles de l’utilisation des insecticides sur la population des abeilles. Le problème me préoccupe beaucoup. Aussitôt après la publication de l’étude de l’EFSA, j’ai demandé à mon administration de vérifier l’ampleur de l’utilisation de ces pesticides dans notre pays. En outre, durant la réunion du Comité permanent de la chaîne alimentaire et de la santé animale (CPCASA), du 31 janvier, la Commission a proposé une interdiction de deux ans à partir du 1er juillet 2013 pour les trois néonicotinoïdes visés dans les cultures qui attirent les abeilles. La Commission a aussi pris d’autres mesures et a interdit les substances précitées pour l’usage en tant qu’amateur. Il est exact que cette proposition, faite très peu de temps avant la réunion, a été accueillie modérément par les États membres. La Commission a dès lors demandé à ces derniers de faire rapidement d’autres propositions afin que, lors de la prochaine réunion du CPCASA du 25 février 2013, on puisse voter sur un nouveau texte. Au contraire de la majorité des États membres, la Belgique a accueilli favorablement la proposition de la Commission. Après concertation avec les régions, compétentes en matière d’insecticides, elle enverra aujourd’hui ses observations à la Commission. Ces observations portent sur l’utilisation des insecticides dans les cultures récoltées avant la floraison et les cultures sous serres, et celles qui ne sont pas nocives pour les abeilles. Selon moi, en l’absence d’alternative, une période transitoire d’interdiction totale doit être instaurée. L’évaluation des mesures après deux ans, telle que proposée par la Commission, ne doit néanmoins pas retarder la publication des documents qui accompagnent les produits et imposent de contrôler l’effet sur les abeilles. La Belgique n’a pas attendu les résultats de l’étude de l’EFSA pour prendre des mesures en vue de protéger les abeilles. Ainsi l’émission de particules dans l’environnement a été réglementée. À titre d’information, je renvoie également aux réponses que j’ai données à la Chambre aux questions de M. Franco Seminara le 15 mars 2011 et à M. Gérard Deprez le 13 octobre 2011. Ces réponses décrivent en détail l’obligation pour les agriculteurs d’installer des déflecteurs sur les semoirs pneumatiques qui sont responsables de l’émission de particules dans l’atmosphère. Les mesures prises par la Belgique figurent aussi dans les propositions envoyées à la Commission. La position que la Belgique prendra le 25 février sera donc définie en concertation avec les régions et sur la base de la nouvelle proposition de la Commission qui se fondera sur les observations des États membres. |
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand, KMO’s, Zelfstandigen en Landbouw. – In heb het in de verschillende raden al meermaals gehad over het nefaste gevolg van het gebruik insecticiden voor de bijenpopulatie. Het probleem houdt me inderdaad erg bezig. Meteen nadat het EFSA haar studie had gepubliceerd, heb ik mijn administratie gevraagd die te analyseren en na te gaan wat de omvang is van het gebruik van genoemde pesticides in ons land. De Commissie heeft bovendien tijdens de vergadering van het SCFCAH van 31 januari voorgesteld om vanaf 1 juli 2013 een tijdelijk verbod van twee jaar op te leggen voor de drie geviseerde neonicotinoïden voor de teelten die bijen aantrekken. Daarenboven heeft de Commissie nog anderen maatregelen genomen en genoemde substanties eveneens verboden voor de amateurgebruiker. Het klopt dat dit voorstel dat heel kort voor de vergadering werd gedaan, gematigd is ontvangen door de lidstaten. De Commissie heeft de lidstaten dan ook gevraagd om snel nieuwe voorstellen te doen zodat er op de volgende vergadering van het SCFCAH op 25 februari 2013 over een nieuwe tekst kan worden gestemd. In tegenstelling tot het merendeel van de lidstaten, heeft België het voorstel van de Commissie gunstig onthaald. Na overleg met de gewesten, bevoegd voor het gebruik van insecticiden, zal België zijn opmerkingen vandaag doorsturen naar de Commissie. Die opmerkingen hebben namelijk betrekking op het gebruik van de insecticiden voor teelten geoogst vóór de bloei of voor teelten onder glas, en die geen gevaar inhouden voor bijen. Voorts meen ik dat er een overgangsperiode met een totaal verbod moet komen als er geen alternatieven zijn. De evaluatie van de maatregelen na twee jaar zoals de Commissie voorstelt, mag evenwel de publicatie niet vertragen van de begeleidingsdocumenten waarmee het effect op bijen moet worden nagegaan. België heeft niet gewacht op de resultaten van de studie van het EFSA, om maatregelen te nemen om de bijen te beschermen wanneer het nodig is. Zo was er de maatregel over de uitstoot van stof in het leefmilieu. Ter informatie verwijs ik ook naar mijn antwoorden in de Kamer op de vragen die daar werden gesteld door de heer Franco Seminara op 15 maart 2011 en door de heer Gérard Deprez op 13 oktober 2011. De antwoorden beschrijven gedetailleerd de verplichting voor de landbouwers om deflectoren te installeren op pneumatische zaaimachines die een uitstoot van stof in de atmosfeer veroorzaken. De maatregelen die België nam, zijn ook vervat in de voorstellen die België naar de Commissie stuurt. Het standpunt dat België zal innemen op 25 februari wordt dus bepaald in overleg met de gewesten en op basis van het nieuwe voorstel van de Commissie, dat gebaseerd zal zijn op de opmerkingen van de lidstaten. |
||||
Mme Mieke Vogels (Groen). – Je me réjouis de l’attitude positive de la Belgique à l’égard de la proposition du commissaire européen. Mais je ne vois pas en quoi la position de la ministre Laruelle diffère de celle du commissaire européen. |
Mevrouw Mieke Vogels (Groen). – Ik ben blij over de positieve houding van België ten aanzien van het voorstel van de Europese commissaris. Het is mij echter niet duidelijk waarin het standpunt van minister Laruelle verschilt van het standpunt dat de Europese Commissaris heeft verdedigd. |
||||
Mme Sabine Laruelle, ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l’Agriculture. – La Belgique défend surtout l’installation de déflecteurs. |
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand, KMO’s, Zelfstandigen en Landbouw. – België verdedigt vooral de installatie van deflectoren. |
||||
Mme Mieke Vogels (Groen). – J’espère en tout cas que persévérerez dans votre rôle de pionnier, madame la ministre. |
Mevrouw Mieke Vogels (Groen). – Mevrouw de minister, ik hoop in elk geval dat u doorgaat met uw voortrekkersrol. |
||||
Mondelinge vraag van mevrouw Anke Van dermeersch aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over «de erkenning van Hezbollah als terroristische organisatie door de Europese Unie» (nr. 5‑842) |
|||||
Mondelinge vraag van de heer Johan Verstreken aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over «het onderzoek over de bomaanslag in Bulgarije en de rol van Hezbollah hierin» (nr. 5‑849) |
|||||
Mme la présidente. – Je vous propose de joindre ces questions orales. (Assentiment) |
De voorzitster. – Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming) |
||||
Mme Anke Van dermeersch (VB). – Le Hezbollah est une organisation de Chiites libanais favorable à l’Iran. Bien que le Hezbollah ait commis toute série d’attentats tant au Moyen‑Orient qu’ailleurs, l’Union européenne refuse de l’inscrire sur la liste officielle des organisations terroristes, ce qui est déjà fait aux États‑Unis depuis longtemps. Les Pays‑Bas ont aussi récemment insisté sur ce point. La position officielle de l’Union européenne a encore été exprimée en juillet 2012 par Erato Kozakou‑Marcoullis, qui a assuré la présidence durant six mois. Il a dit que le Hezbollah est un parti politique au Liban, qui entretient aussi des organisations caritatives. C’est exact mais, malheureusement, le Hezbollah est aussi un groupe terroriste. L’un n’exclut pas l’autre. La discussion s’est de nouveau intensifiée après qu’une enquête officielle menée en Bulgarie, qui est quand même un État membre de l’Union européenne, a révélé la responsabilité du Hezbollah dans un attentat commis le 18 juillet 2012 contre un bus de touristes à Burgas et qui a fait 30 blessés et six morts. L’Union européenne ne s’est pas inquiétée lorsque le Hezbollah a assassiné des milliers de chrétiens libanais et a commis des attentats contre des Américains, des Israéliens et des Juifs dans des pays extérieurs à l’Union européenne. Cette fois, l’organisation terroriste a frappé dans l’Union européenne même. Les États membres ne peuvent plus faire mine de rien. Le ministre compte‑t‑il insister auprès de l’Union européenne pour inscrire le Hezbollah sur la liste des organisations terroristes ? La Belgique reconnaît‑elle désormais elle‑même le Hezbollah comme groupe terroriste, et les conséquences nécessaires y sont‑elles liées ? |
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Hezbollah is een organisatie van Iraansgezinde Libanese sjiieten. Ondanks het feit dat Hezbollah reeds een hele reeks aanslagen heeft gepleegd, zowel in het Midden‑Oosten als daarbuiten, weigert de Europese Unie Hezbollah op de officiële lijst van terroristische organisaties te zetten. In de Verenigde Staten is dat al lang gebeurd. Ook Nederland heeft er onlangs nog op aangedrongen. Het officiële standpunt van de Europese Unie werd in juli 2012 nog verwoord door Erato Kozakou‑Marcoullis, die toen het zesmaandelijks voorzitterschap waarnam en letterlijk zei: “Hezbollah is een politieke partij in Libanon, die ook charitatieve organisaties onderhoudt.” Dat is juist, maar daarnaast is Hezbollah spijtig genoeg ook een terreurgroep. Het ene sluit het andere niet uit. De discussie is weer scherper geworden nu uit een officieel onderzoek in Bulgarije, toch een lidstaat van de Europese Unie, blijkt dat Hezbollah verantwoordelijk was voor de aanslag op een toeristenbus op 18 juli 2012 in de Bulgaarse stad Burgas. Daarbij vielen dertig gewonden en zes doden. De Europese Unie keek de andere kant uit toen Hezbollah duizenden Libanese christenen vermoordde en aanslagen pleegde tegen Amerikanen, Israëli’s en Joden in landen buiten de Europese Unie. Deze keer sloeg de terroristische organisatie in de Europese Unie zelf toe. Nu kunnen de EU‑lidstaten niet meer doen alsof hun neus bloedt. Zal de minister er bij de Europese Unie op aandringen Hezbollah op de lijst van terroristische organisaties te zetten? Erkent België voortaan zelf Hezbollah als een terreurgroep en worden daaraan de nodige consequenties verbonden? |
||||
M. Johan Verstreken (CD&V). – En juillet 2012, un bus de touristes israéliens avait été victime d’un attentat à Bourgas, en Bulgarie. Plusieurs victimes étaient à déplorer. Une enquête bulgare a à présent établi que la branche militaire du mouvement politique libanais Hezbollah en était responsable. C’est la première fois qu’un État membre de l’Union européenne constate que le Hezbollah s’est rendu coupable d’un attentat terroriste sur le territoire européen. Plusieurs pays de l’Union, dont les Pays‑Bas et la Grande‑Bretagne, ont déjà milité à plusieurs reprises en faveur de l’inscription du Hezbollah, ou du moins de sa branche militaire, sur la liste des organisations terroristes de l’UE, une mesure qui couperait ses sources de financement. Jusqu’ici, cette proposition était restée lettre morte, faute de preuves tangibles. Toutefois, l’attentat de l’année dernière sur le territoire européen semble avoir fourni une telle preuve. À court terme, cela permettra de réinscrire le sujet à l’ordre du jour. Certains États membres avaient déjà, à titre individuel, inscrit le Hezbollah sur une liste nationale d’organisations terroristes. Aux États‑Unis, le mouvement libanais figure également sur une liste de ce genre. Quelles conclusions notre pays tire‑t‑il du rapport bulgare et de l’implication de la branche militaire du Hezbollah dans l’attentat ? Quelle position notre pays adoptera‑t‑il dans l’organe compétent de l’Union européenne lorsque se posera la question de l’inscription du Hezbollah, ou de sa branche militaire, sur une liste européenne d’organisations terroristes ? Un consensus est‑il nécessaire pour prendre une telle décision ? Dans l’affirmative, quels pays se sont jusqu’ici opposés à une inscription du mouvement libanais sur une liste de l’UE ? Quelles sont leurs raisons ? |
De heer Johan Verstreken (CD&V). – In juli 2012 werd in het Bulgaarse Burgas een aanslag gepleegd op een bus met Israëlische toeristen. Daarbij vielen verscheidene slachtoffers. Uit een Bulgaars onderzoek blijkt nu dat de militaire tak van de Libanese politieke beweging Hezbollah hieraan schuldig is. Het is de eerste keer dat een EU‑lidstaat vaststelt dat Hezbollah zich op Europees grondgebied schuldig heeft gemaakt aan een terroristische aanslag. Verscheidene EU‑lidstaten, waaronder Nederland en Groot‑Brittannië, hebben al herhaaldelijk gepleit om Hezbollah, of tenminste de militaire arm ervan, op de EU‑lijst van terroristische organisaties te plaatsen om aldus de financieringsbronnen af te sluiten. Tot op heden gebeurde dat niet omdat er geen tastbaar bewijs was. Met de aanslag van vorig jaar op Europees grondgebied lijkt dat bewijs nu wel geleverd te zijn. Dat zal op korte termijn aanleiding geven om het onderwerp weer op de agenda te plaatsen. In bepaalde individuele lidstaten werd Hezbollah reeds op een nationale lijst met terroristische organisaties opgenomen. Ook in de Verenigde Staten staat Hezbollah op zo’n lijst. Welke conclusies trekt ons land uit het Bulgaarse rapport en de betrokkenheid van de militaire tak van Hezbollah bij de aanslag? Welke houding zal ons land in het bevoegde EU‑orgaan innemen als de vraag wordt gesteld om op Europees niveau Hezbollah, of de militaire tak ervan, in de lijst van terroristische organisaties op te nemen? Wordt een dergelijke beslissing bij consensus genomen? Zo ja, welke landen hebben zich tot op heden verzet tegen een opname op de EU‑lijst en om welke reden? |
||||
M. Didier Reynders, vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes. – Le gouvernement belge a pris acte des conclusions de l’enquête des autorités bulgares. D’après ces dernières, des personnes liées à la branche militaire du Hezbollah seraient impliquées dans l’attentat. Nous attendons à présent de plus amples informations des autorités bulgares. Le rapport sera remis par l’intermédiaire du ministre de l’Intérieur. Nous déterminerons notre position sur la base de ces informations et en concertation avec nos partenaires européens. Plusieurs possibilités se présentent. Certes, nous pouvons inscrire le Hezbollah sur la liste des organisations terroristes, mais nous pouvons également intenter des actions judiciaires contre des personnes individuelles. La Belgique attache beaucoup d’importance à la concertation européenne en la matière et ne prendra pas de décision unilatérale dans ce dossier. Je pourrai éventuellement donner plus de détails après m’être entretenu avec nos partenaires européens à ce sujet et après avoir pris connaissance d’un rapport plus détaillé des autorités bulgares. Les responsables de l’attentat seront en tous cas jugés. |
De heer Didier Reynders, vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken. – De Belgische regering heeft nota genomen van de besluiten uit het onderzoek door de Bulgaarse autoriteiten; volgens hen leidt de aanslag in Burgas naar personen die banden hebben met de militaire tak van Hezbollah. We wachten nu op meer gedetailleerde informatie van de Bulgaarse autoriteiten. Het rapport zal via de minister van Binnenlandse Zaken worden overhandigd. Op basis van die informatie zullen we in samenspraak met onze Europese partners onze houding bepalen. Er zijn verschillende mogelijkheden. We kunnen Hezbollah op de lijst van terroristische organisaties plaatsen, maar we kunnen ook gerechtelijke acties ondernemen tegen individuele personen. België hecht veel belang aan het Europese overleg ter zake en zal in dit dossier geen eenzijdige beslissing nemen. Ik kan eventueel meer details geven nadat ik hierover met onze Europese partners heb kunnen praten en nadat ik een meer gedetailleerd verslag van de Bulgaarse autoriteiten heb kunnen lezen. De daders van de aanslag zullen in elk geval worden berecht. |
||||
Mme Anke Van dermeersch (VB). – Je regrette que vous insistiez tant sur la concertation. Alors que les Pays‑Bas sont convaincus que la branche militaire du Hezbollah constitue une organisation terroriste, la Belgique, en dépit même de faits établis, n’ose pas prendre de décision unilatérale. Voici un florilège de ces faits. Début 2012, le Hezbollah a perpétré une série d’attentats contre des diplomates israéliens en Inde, en Géorgie et en Thaïlande. En 2011, huit personnes ont péri à Istanbul à la suite d’un attentat manqué contre le consul israélien. En 2009, un complot du Hezbollah a été découvert en Égypte. Pas moins de 49 hommes ont été arrêtés. Leur intention était d’attaquer des cibles israéliennes et égyptiennes sur la presqu’île du Sinaï. En 2008, un attentat à la bombe a été commis contre une voiture de l’ambassade américaine à Beyrouth. Lors du conflit israélo‑libanais de 2006, des civils israéliens ont subi des tirs de missiles arbitraires durant trente‑quatre jours. Ces faits ne constituent que la partie visible de l’iceberg. La branche militaire du Hezbollah est très clairement une organisation terroriste qui sème la terreur dans le monde entier. J’espère que nous ne courons ici aucun danger, car malheureusement, notre pays reste à nouveau dans l’expectative. Juger en Europe les responsables de l’attentat de Bulgarie est la moindre des choses, mais nous devons aller beaucoup plus loin. |
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Ik vind het spijtig dat u zoveel nadruk legt op het overleg. Nederland is ervan overtuigd dat de militaire tak van Hezbollah een terroristische organisatie is, maar zelfs op basis van vastgestelde feiten durft België geen eenzijdige beslissing te nemen. Ik geef een bloemlezing uit die feiten. Begin 2012 pleegde Hezbollah een reeks aanslagen tegen Israëlitische diplomaten in India, Georgië en Thailand. In 2011 was er een mislukte moordaanslag op de Israëlitische consul in Istanbul, waarbij acht mensen omkwamen. In 2009 werd een Hezbollahcomplot ontdekt in Egypte. Niet minder dan 49 mannen werden gearresteerd; ze waren van plan om Israëlitische en Egyptische doelen aan te vallen op het Sinaïschiereiland. In 2008 was er een bomaanslag op een auto van de Amerikaanse ambassade in Beiroet. Tijdens de oorlog in 2006 werden Israëlitische burgers vierendertig dagen lang willekeurig met raketten bestookt. Die feiten zijn maar het topje van de ijsberg. De militaire tak van Hezbollah is zeer duidelijk een terroristische organisatie die overal ter wereld terreur zaait. Hopelijk lopen wij hier geen gevaar, want ons land kijkt jammer genoeg weer de kat uit de boom. Het is niet meer dan normaal dat de daders van de aanslag in Bulgarije in Europa worden berecht, maar we moeten veel verder gaan. |
||||
M. Johan Verstreken (CD&V). – J’attends toujours la liste des pays qui se sont jusqu’ici opposés à l’inscription du Hezbollah sur la liste européenne des organisations terroristes. Ensuite, je voudrais rappeler le rôle joué par le Hezbollah en Syrie, ainsi que les liens étroits du Hamas avec une série d’autres pays. Je vous remercie d’avance de bien vouloir traiter le dossier avec promptitude et en coopération avec nos partenaires de l’UE. |
De heer Johan Verstreken (CD&V). – Ik kijk nog altijd uit naar de lijst van landen die zich tot op heden ertegen hebben verzet dat Hezbollah op de EU‑lijst van terroristische organisaties zou worden opgenomen. Verder wil ik nog even wijzen op de rol die Hezbollah in Syrië speelt en op de nauwe banden van Hamas met een reeks andere landen. Ik dank u bij voorbaat om het dossier samen met onze EU‑partners met bekwame spoed te willen behandelen. |
||||
Projet de loi modifiant le livre II, titre Iter du Code pénal (Doc. 5‑1905) (Procédure d’évocation) |
Wetsontwerp tot wijziging van boek II, titel Iter van het Strafwetboek; (Stuk 5‑1905) (Evocatieprocedure) |
||||
Wetsvoorstel tot wijziging van artikelen 137 en 138 van het Strafwetboek, teneinde de strijd tegen het terrorisme op te voeren (van de heer Richard Miller en mevrouw Christine Defraigne; Stuk 5‑1655) |
|||||
Algemene bespreking |
|||||
Mme Helga Stevens (N‑VA), corapporteuse. – Je me réfère à mon rapport écrit. |
Mevrouw Helga Stevens (N‑VA), corapporteur. – Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag. |
||||
M. Francis Delpérée (cdH), corapporteur. – Je suis amené à faire rapport avec Mme Stevens sur le projet de loi modifiant le livre II, titre Iter du Code pénal. Il s’agit d’un texte qui a trait à la lutte contre le terrorisme. L’objet de ce projet de loi a fait l’objet d’une triple démarche de notre commission : juridique, consultative et proprement politique. La démarche juridique s’inscrit dans le prolongement de la Convention pour la prévention du terrorisme qui a été élaborée par le Conseil de l’Europe. La Belgique a signé cet instrument le 19 janvier 2006 mais ne l’a pas encore ratifié. Cette convention prévoit l’incrimination pénale de certains actes pouvant conduire à la commission d’infractions terroristes telles que la provocation publique, le recrutement et l’entraînement. Il faut savoir que, de son côté, le Conseil de l’Union européenne a élaboré la législation‑cadre 2008/919/JAI du 28 novembre 2008 aux fins d’incriminer des activités terroristes du même ordre : provocation publique à commettre des infractions terroristes, recrutement et entraînement pour le terrorisme. Il est clair que la Belgique a tardé à transposer cette décision‑cadre, ce que n’ont pas manqué de déplorer certains de nos collègues, et notamment Mme Stevens. Toutefois, mieux vaut tard que jamais et trois nouvelles infractions sont envisagées. Elles sont d’une telle gravité que le législateur n’hésite pas à incriminer ces comportements répréhensibles quel que soit le lieu où ils se seraient produits et sans qu’une infraction terroriste proprement dite n’ait été commise. La ministre de la Justice a insisté sur la complémentarité entre les deux instruments : celui du Conseil de l’Europe et la décision‑cadre du Conseil de l’Union européenne. Je dois signaler que M. Miller avait déposé une proposition de loi allant dans le même sens afin de faire face à la menace terroriste qui pèse sur notre pays. L’auteur de la proposition n’a d’ailleurs pas manqué de relever que le législateur se plaçait ainsi sur le fil du rasoir et qu’il y avait lieu de prévoir toutes les garanties au profit des citoyens. J’en viens à l’aspect consultatif. La commission a eu l’occasion d’entendre les représentants de la Ligue des droits de l’homme et notamment son président, M. Deswaef. Ce dernier n’a pas manqué de souligner que tant la commission de la Justice de la Chambre des représentants que celle du Sénat avaient déjà émis de sérieuses réserves en 2008. Il a souhaité que la législation anti‑terroriste fasse en réalité l’objet d’une évaluation. Celle‑ci a d’ailleurs été entreprise au Sénat en 2009, avec un rapport de Mme Nyssens, mais n’a pas été poursuivie et suivie d’effets. Selon M. Deswaef, les interprétations de la loi sont actuellement divergentes quant à la portée de la loi et à la définition des comportements qu’elle incrimine. Selon lui, c’est évidemment contraire au principe de la légalité des infractions pénales. Il conteste tout particulièrement la disposition qui concerne l’incitation à commettre un acte terroriste. À ses yeux, c’est l’exemple type d’une incrimination floue et imprécise. Selon lui, il s’agit d’une menace pour les libertés d’expression et d’association. Je terminerai par l’aspect proprement politique. La discussion sur le projet de loi ainsi que sur l’exposé de M. Deswaef a permis à plusieurs de nos collègues de faire part de leurs préoccupations et de leurs questions. M. Torfs s’est par exemple interrogé sur l’état de la démocratie parlementaire. Il s’est demandé si le législateur ne faisait pas une œuvre superflue et donc inutile et si les critiques formulées ont encore un sens dès lors que la Convention européenne des droits de l’homme reste de toute façon d’application. Mme Khattabi est quant à elle allée plus loin. Elle a considéré que le projet pourrait avoir un effet nocif, car on ne lutte pas contre le terrorisme en méconnaissant les règles fondamentales de l’État de droit. M. Mahoux considère que les impératifs de liberté doivent se concilier avec les exigences de sécurité. Il rappelle qu’il y a déjà un certain nombre de lois qui limitent, par exemple, la liberté d’expression lorsqu’elle prend la forme de la diffusion d’un message qui appelle à la violence. En conclusion, l’ensemble du projet de loi a été adopté par huit voix contre une. À la suite de ce vote, la proposition de loi déposée par M. Miller est devenue sans objet. |
De heer Francis Delpérée (cdH), corapporteur. – Ik werd aangesteld om samen met mevrouw Stevens verslag uit te brengen over het wetsontwerp tot wijziging van boek II, titel Iter van het Strafwetboek. Die tekst gaat over de strijd tegen het terrorisme. Onze commissie heeft bij de bespreking van dat wetsontwerp rekening gehouden met het juridisch, adviserend en zuiver politiek aspect van de zaak. Het juridisch aspect ligt in het verlengde van het Verdrag ter voorkoming van terrorisme dat door de Raad van Europa werd opgesteld. België heeft dat instrument op 19 januari 2006 ondertekend, maar heeft het nog niet geratificeerd. Dat verdrag voorziet in de strafbaarstelling van bepaalde handelingen die aanleiding kunnen geven tot het plegen van terroristische misdrijven, zoals het publiekelijk aanzetten tot het plegen van een terroristisch misdrijf, de rekrutering en de opleiding met het oog op het plegen van dergelijke misdrijven. De Raad van de Europese Unie heeft Kaderbesluit 2008/919/JBZ van 28 november 2008 opgesteld teneinde gelijkaardige terroristische activiteiten strafbaar te stellen: het openbaar aanzetten tot het plegen van een terroristisch misdrijf, de rekrutering voor terrorisme en het verstrekken van een terrorismeopleiding. België heeft lang gewacht met de omzetting van dat kaderbesluit, wat een aantal van onze collega’s betreurden, vooral mevrouw Stevens. In elk geval beter laat dan nooit. Er werden ook drie nieuwe misdrijven opgenomen. Ze zijn van een zodanige ernst dat de wetgever niet aarzelt deze laakbare gedragingen strafbaar te stellen, waar ze zich ook zouden hebben voorgedaan en zonder dat er daadwerkelijk een terroristisch misdrijf werd gepleegd. De minister van Justitie wees op het feit dat het Verdrag van de Raad van Europa en het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie complementair zijn. De heer Miller had een wetsvoorstel in dezelfde zin ingediend om de terroristische dreiging in ons land het hoofd te bieden. De indiener van het wetsvoorstel wees er evenwel op dat de wetgever zich daarmee op glad ijs zou begeven en dat de burgers voldoende garanties moesten krijgen. Wat het adviserend aspect betreft, heeft de commissie vertegenwoordigers van de Ligue des droits de l’homme gehoord, meer bepaald voorzitter Deswaef. Hij beklemtoonde dat zowel de commissie voor de Justitie van de Kamer van volksvertegenwoordigers als die van de Senaat in 2008 al ernstig voorbehoud maakten. Hij wenste dat de antiterrorismewetgeving zou worden geëvalueerd. Die evaluatie werd in 2009 in de Senaat overigens uitgevoerd, met een verslag van mevrouw Nyssens, maar ze werd niet voortgezet en heeft ook geen resultaat opgeleverd. Volgens de heer Deswaef zijn de interpretaties van de wet en de feiten die ze strafbaar stelt thans zeer uiteenlopend. Hij acht dit volledig in tegenspraak met het legaliteitsbeginsel in strafrechtelijke misdrijven. Hij betwist vooral de bepaling inzake het aanzetten tot het plegen van een terroristische daad. Die is volgens hem het schoolvoorbeeld van een vage en onduidelijke strafbaarstelling, en een bedreiging voor de vrijheid van meningsuiting en van vereniging. Ik eindig met het eigenlijke politieke aspect. De bespreking van het wetsontwerp en de uiteenzetting van de heer Deswaef hebben enkele van onze collega’s de mogelijkheid geboden hun bezorgdheid te uiten en vragen te stellen. Zo was de heer Torfs bezorgd over de staat van de parlementaire democratie. Hij vroeg zich af of de wetgever geen overbodig werk verricht en of de kritieken wel zin hebben, aangezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens in ieder geval van toepassing blijft. Mevrouw Khattabi ging nog verder. Zij denkt dat het ontwerp schadelijke gevolgen zou kunnen hebben, omdat terrorisme niet kan worden bestreden met de miskenning van de fundamentele regels van de rechtsstaat. De heer Mahoux meent dat de voorschriften inzake vrijheid in overeenstemming moeten worden gebracht met de vereisten inzake veiligheid. Hij wijst op het feit dat een aantal wetten reeds de vrije meningsuiting beperken indien boodschappen worden verspreid die oproepen tot geweld. Tot besluit werd het ontwerp in zijn geheel aangenomen met acht stemmen tegen één stem. Ingevolge die stemming vervalt het wetsvoorstel van de heer Miller. |
||||
Mme Zakia Khattabi (Ecolo). – Comme l’a rappelé le rapporteur, le projet de loi que notre assemblée est invitée à adopter insère donc dans le Code pénal trois nouveaux articles, du 140quater au 140sexies, en vue d’ériger en infraction pénale la provocation publique à commettre une infraction terroriste ainsi que le recrutement et l’entraînement pour le terrorisme. Je m’en tiendrai à ce qui me semble être le point central et litigieux de ces dispositions : l’érection en infraction pénale de la provocation publique à commettre un acte terroriste. Je tiens tout d’abord à rappeler qu’il ne s’agit pas d’un débat qui opposerait des tenants et des opposants à la lutte contre le terrorisme. Nous sommes tous d’accord sur le fait qu’il faut que nos démocraties s’en prémunissent. Le désaccord porte sur les moyens que nous nous donnons pour nous protéger. Or, avec ce texte de loi, en voulant protéger la démocratie, nous nous en faisons les fossoyeurs. Notre code pénal réprime déjà ceux qui provoquent directement des crimes et des délits, y compris les crimes et délits terroristes. L’article 66 §4 du Code pénal dispose en effet que le provocateur direct est punissable comme auteur du délit. L’arsenal législatif entré en vigueur suite à la première décision‑cadre permet déjà de poursuivre efficacement les faits de terrorisme avéré. Or cette législation est elle‑même remise en question à cause de son application : flou dans la définition du terrorisme, mise en œuvre de moyens policiers disproportionnés, acquittement après débauche de fonds publics, condamnation par la Cour européenne des droits de l’homme, et j’en passe… Le texte qui nous est soumis aujourd’hui, alors même que nous n’avons pas évalué les dispositifs existants, va encore plus loin en imposant une restriction directe à la liberté d’expression. L’article 140bis en discussion rend donc punissable l’incitation indirecte à la commission d’infractions terroristes même si cette incitation n’est pas suivie d’effet. Cette disposition est l’exemple type d’un texte flou qui viole dès lors le principe d’égalité. Le seul élément objectivable constitutif d’infraction de ce texte réside dans le fait de savoir si, oui ou non, un message a été diffusé ou mis à la disposition du public. Pour le reste, le texte contient une accumulation d’imprécisions, ce qui obligera le juge à spéculer sur ce qui s’est passé dans la tête du prévenu mais aussi dans celle de tous les membres du public. Cette disposition, ainsi rédigée, sera inévitablement une source majeure d’insécurité juridique où des juges, en fonction de leurs impressions subjectives et sur la base de spéculations sur ce qui aurait éventuellement pu se passer, vont devoir sonder les intentions non matérialisées du prévenu et celles de ceux à qui le prévenu se serait adressé. Le Conseil d’État a souligné également que les nouvelles dispositions restreignent la liberté d’association et d’expression et que le projet à l’examen constitue une ingérence dans les libertés d’expression, de presse, d’association et syndicale. Le projet apporte de telles restrictions que, combiné à l’article 137 §2, 3 et 5 du Code pénal, il pourrait mettre en cause l’action syndicale. Dans ce contexte, soit le texte sera inapplicable et ne sera que difficilement mis en œuvre par les magistrats, soit il deviendra inévitablement source d’arbitraire et d’atteintes à la liberté d’expression en raison de son imprécision et de son renvoi à des notions subjectives, cumulées de surcroît. Vous aurez compris que ce texte ne bénéficiera pas du soutien de mon groupe. Afin de répondre aux craintes de mon groupe, relayées tant par la Ligue que par le Conseil d’État, je dépose trois amendements. Le premier vise à supprimer les mots « qu’il préconise directement ou non la commission d’infractions terroristes » à l’article 140bis proposé. Le deuxième tend à insérer le mot « manifeste » entre le mot « l’intention » et les mots « d’inciter à la commission d’une des infractions ». Le dernier amendement vise à insérer le mot « réels » entre les mots « le risques » et les mots « qu’une ou plusieurs de ces infractions ». Ces amendements visent à renforcer les conditions de pénalisation des messages. Nous pensons qu’on répond ainsi aux objections du Conseil d’État. |
Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo). – Onze assemblee wordt uitgenodigd een wetsontwerp aan te nemen dat drie nieuwe artikelen, van 140quater tot 140sexies, invoegt in het Strafwetboek ten einde het openbaar aanzetten tot, het rekruteren voor en het opleiden tot het plegen van terroristische misdrijven strafrechtelijk strafbaar te stellen. De rapporteur heeft er al op gewezen. Ik zal me beperken tot het centrale twistpunt: de strafrechtelijke strafbaarstelling van het openbaar aanzetten tot het plegen van een terroristisch misdrijf. Ik wil er eerst en vooral op wijzen dat het hier niet gaat om een debat tussen voor- en tegenstanders van terrorismebestrijding. We zijn het er allemaal over eens dat onze democratieën zich ertegen moeten wapenen. Het meningsverschil betreft de middelen waarmee we ons beschermen. Met onderhavige wettekst ondergraven we echter de democratie die we willen beschermen. Ons strafwetboek vervolgt nu al wie rechtstreeks tot misdaden en wanbedrijven aanzet, incluis wie aanzet tot terroristische misdaden en wanbedrijven. Artikel 66 §4 van het Strafwetboek bepaalt immers dat wie rechtstreeks aanzet, strafbaar is als dader van het wanbedrijf. Dankzij het wettelijk arsenaal dat krachtens het eerste kaderbesluit in werking is getreden, kunnen bewezen terreurdaden al doeltreffend vervolgd worden. Die wetgeving staat echter op de helling door de manier waarop ze wordt toegepast: een vage definitie van terrorisme, disproportionele inzet van politiemiddelen, vrijspraak na verspilling van openbaar geld, veroordeling door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, ik bespaar u de rest … Zonder voorafgaande evaluatie van de bestaande wettelijke bepalingen gaat de voorliggende tekst nog verder door directe beperkingen aan de vrijheid van meningsuiting op te leggen. Artikel 140bis stelt het rechtstreeks aanzetten tot het begaan van terroristische misdrijven strafbaar, ook al blijft dat aanzetten zonder gevolg. Die bepaling vormt het typevoorbeeld van een vage tekst die het gelijkheidsbeginsel schendt. Het enige misdrijfbestanddeel dat objectief kan worden beoordeeld, is of een oproep al dan niet werd verspreid of ter beschikking gesteld van het publiek. Voor het overige rijgt de tekst een aantal onnauwkeurigheden aan elkaar, wat de rechter ertoe zal nopen te speculeren over wat zich heeft afgespeeld in het hoofd van de verdachte en in de hoofden van het publiek. De bepaling zoals ze nu is gesteld, vormt onvermijdelijk een grote bron van rechtsonzekerheid; rechters zullen naargelang van hun subjectieve indrukken en op grond van speculaties over wat zich eventueel zou kunnen hebben voordoen, moeten peilen naar de niet‑uitgevoerde voornemens van de verdachte en van de personen tot wie de verdachte zich heeft gericht. Ook de Raad van State heeft beklemtoond dat de nieuwe bepalingen de vrijheid van vereniging en de vrijheid van meningsuiting beperken en dat het ontwerp een inmenging inhoudt in de vrijheden van meningsuiting, de persvrijheid, de vrijheid van vereniging en de syndicale vrijheid. Met het ontwerp worden die vrijheden dermate beperkt dat in combinatie met artikel 137 §2, 3 en 5 van het Strafwetboek elke vorm van syndicale actie in het gedrang zou kunnen worden gebracht. In die context wordt het ofwel moeilijk voor de magistraten om de wettekst toe te passen, ofwel wordt de tekst door zijn onnauwkeurigheid en door de verwijzingen naar een reeks subjectieve begrippen een bron van willekeur en van schendingen van de vrijheid van meningsuiting. U zult begrijpen dat mijn fractie de tekst niet kan steunen. Om tegemoet te komen aan de vrees van mijn fractie, die gedeeld wordt door de Liga en door de Raad van State, dien ik drie amendementen in. Het eerste strekt ertoe in het voorgestelde artikel 140bis de woorden “ongeacht of het al dan niet rechtstreeks aanstuurt op het plegen van terroristische misdrijven” te doen vervallen. Het tweede strekt ertoe in het voorgestelde artikel 140bis de woorden “met het oogmerk” te vervangen door de woorden “met het duidelijke oogmerk”. Het laatste amendement strekt ertoe in het voorgestelde artikel 140bis de woorden “het risico” te vervangen door de woorden “het reële risico”. De amendementen strekken ertoe de voorwaarden voor de strafrechtelijke strafbaarstelling van het verspreiden van boodschappen te verstrengen. We denken aldus tegemoet te komen aan de bezwaren van de Raad van State. |
||||
M. Philippe Moureaux (PS). – L’absence de la ministre de la Justice pour la discussion d’un projet d’une telle importance m’étonne quelque peu, mais je sais que la vie parlementaire n’intéresse guère certains membres du gouvernement. Nous sommes devant un nouveau texte inspiré par la nécessité de lutter contre le terrorisme. Je précise qu’historiquement, il existe plusieurs formes de terrorisme et que parfois, le terroriste change de nom quand il l’a emporté. Je pense que le terrorisme auquel on se réfère, c’est surtout celui qui s’attaque aux démocraties telles qu’elles fonctionnent et que nous entrons dans une logique infernale où, pour défendre la démocratie contre le terrorisme, on finit par lui donner raison en restreignant les libertés. Ce n’est peut‑être pas un moment fort de cet engrenage, mais il en fait partie. Durant la législature précédente, j’ai voté des textes allant dans le même sens, avant de lire que la ministre qui les avait proposés concédait qu’ils étaient dangereux. Je crois que nous nous trouvons devant la même situation. La semaine passée, j’ai entendu beaucoup de beaux discours, y compris de M. Miller – qui n’en est jamais à une contradiction près – sur la liberté en Turquie et sur les journalistes qui y sont poursuivis. Eh bien, c’est sur la base de textes de ce genre qu’on les accuse d’incitation au terrorisme ! En Turquie, ce n’est pas bien, mais chez nous, c’est bien ! Cette vision n’est pas la mienne. Bien sûr, je pense que tout le monde sera d’accord de lutter contre ceux qui appellent au recrutement, à l’entraînement, à la commission d’actes terroristes. Cependant, aujourd’hui, nous nous trouvons dans un flou qui, comme le disait le représentant de la Ligue des droits de l’homme, va conduire le juge à spéculer sur les arrière‑pensées des uns et des autres. Le juge peut agir avec beaucoup de prudence et de modération, mais l’extension est possible. Nous savons que le parquet fédéral applique déjà de manière élargie des textes que nous avons adoptés de bonne foi. Pensons à ces personnes poursuivies pour complicité avec des groupes italiens qui auraient été à deux doigts de commettre des actes inadmissibles. Elles ont été acquittées en Italie. Cependant, bien que le juge ne leur ait pas donné raison, le parquet fédéral va en appel et continue à demander des poursuites pour des actes qui, en droit, n’existent pas dans le pays où ils sont censés s’être produits. Je crois que nous sommes sur une pente glissante, mais je ne ferai le procès d’aucun d’entre nous. Nous sommes dans une affreuse mécanique. Je sais que mes propos donneront lieu, une fois de plus, à des réflexions désagréables mais cela ne me dérange pas car j’en ai l’habitude. Les défenseurs des libertés sont parfois accusés de complicité avec ceux qui les attaquent ! Je pense qu’il faut être très ferme par rapport à tout ce qui concerne le terrorisme, mais il ne faut pas toucher à nos libertés, c’est‑à‑dire donner raison aux terroristes. |
De heer Philippe Moureaux (PS). – Het verbaast me een beetje dat de minister van Justitie afwezig is bij de bespreking van een dergelijk belangrijk wetsontwerp, maar ik weet dat sommige leden van de regering nauwelijks interesse hebben voor het parlement. Eens te meer ligt een tekst voor waarmee men wil beantwoorden aan de noodzaak om het terrorisme te bestrijden. Historisch gezien zijn er meerdere vormen van terrorisme en soms krijgt de terrorist een nieuwe naam als hij de overwinning behaalt. Ik denk dat de voorliggende tekst vooral verwijst naar het terrorisme dat de werking van de democratieën bedreigt. Zo komen we tot een gevaarlijke logica waarbij vrijheden worden ingeperkt om de democratie tegen het terrorisme te beschermen. Hierdoor krijgt het terrorisme uiteindelijk gelijk. Ook deze tekst maakt deel uit van dat raderwerk. Ik heb tijdens de vorige legislatuur gelijkaardige teksten goedgekeurd. Later gaf de minister die ze had ingediend toe dat ze gevaarlijk waren. Ik meen dat we dezelfde weg opgaan. Ik heb vorige week heel wat mooie toespraken gehoord, ook van de heer Miller – die wel vaker de neiging heeft zichzelf tegen te spreken – over de vrijheid in Turkije en de journalisten die in dat land worden vervolgd. Welnu, zij worden op basis van dergelijke teksten beschuldigd van het aanzetten tot terrorisme. Als dat in Turkije gebeurt, is dat slecht, maar bij ons is dat goed! Ik ben het daar niet mee eens. Uiteraard zal iedereen het erover eens zijn dat wie oproept tot de rekrutering, de opleiding en het plegen van terroristische daden, moet worden aangepakt. Zoals de vertegenwoordiger van de Ligue des droits de l’homme aangaf, bevinden we ons vandaag in een grijze zone die de rechter ertoe zal brengen te speculeren over de motieven die iemand heeft. De rechter kan zeer omzichtig en gematigd te werk gaan, maar het is niet uitgesloten dat hij verder gaat. We weten dat het federaal parket de teksten, die we te goeder trouw hebben aangenomen, reeds zeer ruim toepast. Denk maar aan de personen die worden vervolgd voor medeplichtigheid met Italiaanse groepen die bijna ontoelaatbare daden hadden gesteld. Die zijn in Italië vrijgesproken. Hoewel de rechter hen geen gelijk heeft gegeven, gaat het federaal parket in beroep en blijft het de vervolging vragen voor daden, die in rechte niet bestaan in het land waar ze geacht worden te hebben plaatsgevonden. We bevinden ons op een hellend vlak, maar ik zal niemand van ons aanvallen. We zijn verstrikt in een gevaarlijk mechanisme. Ik weet dat mijn woorden sommigen onaangenaam in de oren zullen klinken. Dat stoort me niet, ik ben dat gewoon. De verdedigers van de vrijheden worden er soms van beschuldigd de medeplichtigen te zijn van degenen die hen aanvallen! Een strenge aanpak van alle vormen van terrorisme is nodig, maar er mag niet aan onze vrijheden worden geraakt, met andere woorden de terroristen mogen geen gelijk krijgen. |
||||
(Applaudissements) |
(Applaus) |
||||
M. Richard Miller (MR). – Madame la présidente, je remercie notre excellent collègue, M. Delpérée, pour le rapport qu’il nous a présenté. Je pourrais polémiquer avec M. Moureaux en essayant de le mettre, lui aussi, face à ses contradictions qui, à mes yeux, sont peut‑être plus importantes que les miennes. Je ne le ferai pas car le sujet dont nous débattons est extrêmement difficile. Nous en avons tous bien conscience. Je me souviens des cours de philosophie de M. Haarscher, auteur du livre Les démocraties survivront‑elles au terrorisme ? J’ai étudié cet ouvrage et je suis donc tout à fait conscient de la difficulté, de l’ampleur, de la complexité du sujet. Si l’on peut subodorer l’une ou l’autre contradiction dans ma défense de nos libertés, la contradiction est quelque chose que vous connaissez bien, monsieur Moureaux. C’est l’âme de la dialectique. C’est ce qui fait qu’à un certain moment, l’on prend attitude en sachant bien qu’il y a une thèse, une antithèse, et que l’on essaie d’y répondre le mieux possible. La contradiction est l’âme de la dialectique marxiste, vous le savez. Chers collègues, force est de reconnaître que durant ces dernières années, le terrorisme s’est intensifié. Il s’est diversifié ; il s’est radicalisé, faisant planer sur la sécurité de nos concitoyens une sorte de menace latente, avec des moments critiques récurrents, particulièrement mortifères. Les événements qui ont eu lieu dans le sud de la France, par exemple, ont marqué les esprits. En parlementaire que je suis, je me suis dit que l’on ne pouvait pas laisser faire cela et j’ai pris la plume. Nous ne pouvons pas rester passifs quand la sûreté de l’État rend public un rapport disant que chez nous, des personnes suivent un entraînement en vue de commettre des actes terroristes dans notre pays. Je peux comprendre le sentiment qui vous anime, mais je trouve que … |
De heer Richard Miller (MR). – Ik dank de heer Delpérée voor zijn verslag. Ik zou de heer Moureaux kunnen wijzen op de tegenstrijdigheden in zijn betoog, die misschien wel groter zijn dan die in mijn betoog. Ik zal dat echter niet doen, want we debatteren over een zeer complex onderwerp. Dat beseffen we allen. Ik herinner me de cursus filosofie van de heer Haarscher, auteur van het boek Les démocraties survivront‑elles au terrorisme?. Ik heb dat boek gelezen en ik ben me er terdege van bewust hoe moeilijk, omvangrijk en complex het onderwerp is. Misschien kunnen in mijn verdediging van de vrijheden tegenstrijdigheden worden ontwaard. De heer Moureaux is goed vertrouwd met tegenstrijdigheden want ze zijn de ziel van de dialectiek. Op een gegeven ogenblik neemt men een standpunt in, in het besef dat er een these en een antithese is en dat men daar zo goed mogelijk een antwoord probeert op te geven. De heer Moureaux weet dat de tegenstrijdigheid de ziel van de marxistische dialectiek is. We moeten erkennen dat het terrorisme de jongste jaren is toegenomen. Het is meer divers en radicaler geworden. Het vormt een soort van latente dreiging voor de veiligheid van onze medeburgers, met weerkerende kritieke en dodelijke momenten. Zo staan de gebeurtenissen die zich in het zuiden van Frankrijk hebben afgespeeld op ons netvlies gebrand. Als parlementslid vond ik dat we dit niet konden laten gebeuren en ik heb de pen ter hand genomen. We kunnen niet passief blijven wanneer de Veiligheid van de Staat een rapport openbaar maakt waarin staat dat bij ons mensen een opleiding volgen met als doel terroristische daden in ons land te plegen. Ik begrijp de gevoelens van de heer Moureaux, maar ik vind … |
||||
M. Philippe Moureaux (PS). – J’ai dit que j’étais tout à fait d’accord en ce qui concerne l’entraînement et le recrutement. Vous ne m’avez pas écouté. |
De heer Philippe Moureaux (PS). – Ik heb gezegd dat ik volkomen akkoord ging wat de opleiding en de rekrutering betreft. De heer Miller heeft niet naar me geluisterd. |
||||
M. Richard Miller (MR). – N’ayez crainte, monsieur Moureaux. Il suffit que vous montiez à la tribune pour que je sois tout ouïe. |
De heer Richard Miller (MR). – De heer Moureaux mag gerust zijn: zodra ik hem het spreekgestoelte zie beklimmen, ben ik een en al oor. |
||||
M. Philippe Moureaux (PS). – Ne jamais écouter l’autre, toujours s’écouter soi‑même. Cela fait partie de la dialectique philosophique qui vous anime. |
De heer Philippe Moureaux (PS). – Nooit naar een ander luisteren, altijd naar zichzelf. Dat is de filosofische dialectiek van de heer Miller. |
||||
M. Richard Miller (MR). – Je vous ai bien écouté. J’explique les raisons pour lesquelles j’ai été amené à sortir mon porte‑plume et à essayer d’écrire une proposition de loi répondant à ce sentiment qui m’a vraiment fait mal. Un type s’est baladé à Toulouse en tuant froidement, avec un revolver, avec des armes, des enfants au motif qu’ils étaient juifs. La sûreté de l’État nous dit que chez nous, des personnes suivent des entraînements en vue de commettre des actes terroristes, et on ne peut rien faire ! Je me souviens parfaitement avoir interrogé Mme Milquet à ce sujet. Vous aviez indiqué que vous prépariez un texte, madame la ministre, et je vous avais assurée de notre soutien, mais j’ai déposé une proposition de loi en partant du principe que si une personne suit, par exemple, des cours de patinage artistique, c’est pour pratiquer cette activité. Il en va de même de l’entraînement terroriste. Ma proposition vise donc à incriminer la participation à des camps d’entraînement paramilitaire de type terroriste. Le simple fait de se former dans un tel camp doit, me semble‑t‑il, être sanctionné. Il ne faut pas attendre qu’il soit trop tard et que l’irréparable ait été commis. En cela, je rejoins donc le projet de loi que nous allons voter aujourd’hui et qui rencontre les objectifs de ma proposition de loi. Le projet de loi élargit d’ailleurs le spectre des infractions dorénavant considérées comme des actes terroristes. Les mailles se resserrent, mais nous devons bien entendu veiller à ce que cette évolution n’englobe pas nos libertés fondamentales. C’est la raison pour laquelle, comme je l’ai dit en commission, je me réjouis du fait qu’il est prévu qu’aucune des dispositions ne peut être interprétée comme visant à réduire ou à entraver, sans justification, les droits et libertés fondamentales. |
De heer Richard Miller (MR). – Ik heb goed naar de heer Moureaux geluisterd. Ik leg uit waarom ik heb geprobeerd een wetsvoorstel te schrijven dat een antwoord biedt op een gevoelen dat me echt pijn doet. Een kerel heeft in Toulouse op straat met een revolver en andere wapens kinderen gedood omdat ze joods waren. De Veiligheid van de Staat zegt ons dat in ons land mensen opleidingen volgen om terroristische daden te plegen en wij kunnen niets doen! Ik herinner me goed dat ik mevrouw Milquet hierover vragen heb gesteld. De minister gaf aan dat ze een tekst voorbereidde en ik heb haar onze steun toegezegd. Ik heb echter een wetsvoorstel ingediend vanuit de redenering dat wie lessen kunstschaatsen volgt, dat doet om daarin beter te worden. Hetzelfde geldt voor een terroristische opleiding. Mijn voorstel strekt er dus toe de deelname aan paramilitaire terroristische opleidingskampen strafbaar te stellen. Het loutere feit van een opleiding te volgen in een dergelijk kamp moet volgens mij worden gestraft. We moeten niet wachten tot het te laat is en er onherstelbare schade is aangericht. Ik sluit me dan ook volledig aan bij het wetsontwerp waarover we vandaag zullen stemmen en dat aansluit bij de doelstellingen van mijn wetsvoorstel. Het wetsontwerp verruimt het spectrum van inbreuken die als terroristische daden zullen worden beschouwd. De mazen van het net worden kleiner. We moeten er echter over waken dat die evolutie onze fundamentele vrijheden niet aantast. Om die reden heb ik in de commissie gezegd dat ik blij ben dat het wetsontwerp stipuleert dat geen enkele bepaling mag worden geïnterpreteerd als een onverantwoorde beperking van de fundamentele rechten en vrijheden. |
||||
M. Philippe Moureaux (PS). – Sans justification… On peut donc justifier la suppression des libertés. |
De heer Philippe Moureaux (PS). – Onverantwoord … De afschaffing van de vrijheden kan dus worden verantwoord. |
||||
M. Richard Miller (MR). – Non. On ne peut pas entraver, sans justification, les droits et libertés fondamentales. J’insiste sur la présence des virgules. |
De heer Richard Miller (MR). – Neen. Er mag geen “onverantwoorde” beperking van de fundamentele rechten en vrijheden zijn. |
||||
M. Philippe Moureaux (PS). – C’est cela. Il faut donc une justification. |
De heer Philippe Moureaux (PS). – Dat bedoel ik: er moet dus een verantwoording zijn. |
||||
M. Richard Miller (MR). – Cela veut donc dire que des personnes suspectées ne seront pas simplement arrêtées et jetées en prison. L’application de la loi requiert une enquête, une procédure. Nous vivons dans un État de droit. Il existe des garanties pour les justiciables. Imaginons toutefois que l’on ait affaire à une personne qui a suivi un enseignement spécialisé pour tuer des enfants dans la rue… Il faut pouvoir agir et protéger ces enfants. Le texte mentionne donc les droits et libertés fondamentales tels que le droit de grève, la liberté de réunion et d’association, y compris le droit de fonder un syndicat et celui de s’y affilier pour la défense de ses intérêts, et le droit de manifester qui s’y rattache, la liberté d’expression, en particulier la liberté de la presse, et la liberté d’expression dans d’autres médias. Il me semble que le projet réalise ainsi un équilibre difficile, nous en sommes tous conscients, entre sécurité et liberté. Vous avez, monsieur Moureaux, évoqué mon attention, ma prédilection, voire une certaine forme de passion, pour le dossier turc. Chacun a évidemment sa propre opinion au sujet de l’adhésion de la Turquie à l’Union européenne. À titre personnel, je souhaite fortement que les négociations se poursuivent et j’espère toujours qu’un jour, la lumière se fera. Il n’empêche que, dans les trois assemblées où je siège en tant que sénateur de communauté, j’ai dénoncé à plusieurs reprises l’attitude de la Turquie à l’égard des journalistes, une centaine d’entre eux étant incarcérés. Lors d’un déplacement en Turquie pour mon parti, je l’ai dit aux différents représentants de l’AKP que j’ai rencontrés. |
De heer Richard Miller (MR). – Dat betekent dat verdachte personen niet zomaar zullen worden aangehouden en in de gevangenis geworpen. De toepassing van de wet vereist een onderzoek, een procedure. We leven in een rechtsstaat, met waarborgen voor de rechtsonderhorigen. Stel dat we te maken hebben met iemand die een speciale opleiding heeft gevolgd om kinderen in de straat te doden … We moeten kunnen optreden en die kinderen beschermen. De tekst maakt melding van de fundamentele rechten en vrijheden zoals het stakingsrecht, de vrijheid van vergadering en vereniging, waaronder het recht om, voor de verdediging van de eigen belangen, samen met anderen vakbonden op te richten dan wel zich erbij aan te sluiten, evenals het daarmee samenhangende recht van betoging, de vrijheid van meningsuiting, in het bijzonder de vrijheid van drukpers en de vrijheid van meningsuiting in andere media. Het wetsontwerp bereikt een moeilijk evenwicht tussen veiligheid en vrijheid. De heer Moureaux verwees naar mijn aandacht, mijn voorliefde en in zekere zin mijn passie voor het Turkse dossier. Eenieder heeft uiteraard zijn eigen mening over de toetreding van Turkije tot de Europese Unie. Het is persoonlijk mijn vurige wens dat de onderhandelingen worden voortgezet. Desondanks heb ik in de drie assemblees waarin ik als gemeenschapssenator zetel meermaals de Turkse houding aangeklaagd ten aanzien van journalisten, waarvan er een honderdtal in de gevangenis zitten. Toen ik Turkije bezocht voor mijn partij, heb ik dat tijdens ontmoetingen met vertegenwoordigers van de AKP ook gezegd. |
||||
Mme Zakia Khattabi (Ecolo). – Le texte en discussion risque d’aboutir à ce que des journalistes se retrouvent dans la situation des journalistes turcs que vous soutenez, monsieur Miller. |
Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo). – De voorliggende tekst dreigt ertoe te leiden dat journalisten in dezelfde situatie terechtkomen als de Turkse journalisten die de heer Miller steunt. |
||||
M. Richard Miller (MR). – Non. La grande différence – c’est la raison pour laquelle j’ai insisté sur ce paragraphe – est que le texte proposé par le gouvernement prévoit une justification « qui tienne la route » avant d’appliquer une loi pénalisant certains actes. |
De heer Richard Miller (MR). – Neen. Het grote verschil – en dat is de reden waarom ik op die paragraaf heb aangedrongen – is dat de tekst die de regering voorstelt, voorziet in een verantwoorde rechtvaardiging, alvorens de wet die bepaalde daden strafbaar stelt, wordt toegepast. |
||||
Mme Zakia Khattabi (Ecolo). – Qu’entendez‑vous par « qui tienne la route » ? |
Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo). – Wat bedoelt u met “verantwoord”? |
||||
M. Richard Miller (MR). – En Turquie, cette précaution n’est pas suffisamment de mise en ce qui concerne les journalistes. Dans dix jours, je me rendrai, avec M. Morael, en Turquie pour participer à un symposium relatif au terrorisme et à la défense des personnes. J’y tiendrai le même discours. Je ne veux nullement protéger l’un ou l’autre acte terroriste éventuel, mais de la même façon, la justice doit pouvoir intervenir à l’égard d’une personne dans le respect de procédures claires, vérifiées démocratiquement et portées par une justice irréprochable. Ce n’est pas simple, j’en conviens, et je m’interroge moi aussi. Mais en attendant, je défends cette position, tout comme je le ferai encore lors de cette mission pour le Sénat. Cette disposition rend le projet équilibré, ce qui n’est pourtant pas aisé. Cette nouvelle législation innovante devra être évaluée mais il est impératif que nous nous dotions d’instruments aussi performants que nos voisins, afin de ne pas devenir une base terroriste, pour cause de laxisme. |
De heer Richard Miller (MR). – In Turkije is die voorzorgsmaatregel niet voldoende ingebouwd voor de journalisten. Binnen tien dagen neem ik met de heer Morael in Turkije deel aan een symposium over terrorisme en de bescherming van personen. Ik zal daar hetzelfde discours houden. Ik wil geenszins een of andere mogelijke terroristische daad beschermen, maar tegelijkertijd moet het gerecht ten aanzien van een persoon kunnen optreden met naleving van duidelijke procedures die democratisch worden gecontroleerd en die berusten op een smetteloze justitie. Ik geef toe dat dit niet eenvoudig is en ik stel me daar ook vragen bij. Ondertussen verdedig ik dat standpunt en dat zal ik ook doen op die missie voor de Senaat. Die bepaling maakt het ontwerp evenwichtig, wat nochtans niet gemakkelijk is. De nieuwe en vernieuwende wetgeving zal moeten worden geëvalueerd. Het is echter van essentieel belang dat we over even doeltreffende instrumenten beschikken als onze buurlanden teneinde te vermijden dat ons land een terroristische basis wordt omdat het te laks is. |
||||
M. Philippe Mahoux (PS). – Je me réjouis de l’arrivée de Mme la ministre de la Justice pour participer à cette discussion fondamentale. Je ne suis pas convaincu que le terrain sur lequel s’est situé M. Miller, lorsqu’il a abordé certaines situations à l’étranger… |
De heer Philippe Mahoux (PS). – Ik ben blij dat de minister van Justitie aangekomen is om deel te nemen aan dit fundamentele debat. Ik ben er niet van overtuigd dat het terrein waarop de heer Miller zich begeeft, toen hij het over sommige situaties in het buitenland had … |
||||
M. Richard Miller (MR). – M. Moureaux a également évoqué la Turquie… |
De heer Richard Miller (MR). – De heer Moureaux heeft het eveneens over Turkije gehad … |
||||
M. Philippe Mahoux (PS). – Nous sommes en train de parler d’une incrimination spécifique en droit belge, par rapport à une série de délits tels que la participation à des camps d’entraînement ou l’incitation à la violence, dans le cadre d’une loi sur le terrorisme. Il faut, selon moi, situer le problème dans ce cadre‑là. Si j’avais le sentiment que, de près ou de loin, la loi que nous allons voter porte atteinte à la démocratie – comme ce fut dit, de manière excessive, me semble‑t‑il, en commission – jamais je ne la voterais, pas plus que je ne proposerais à mon groupe de le faire. Le principe de la liberté d’expression reste la règle fondamentale. Certes, le texte que nous allons voter y apporte une restriction importante en prévoyant la possibilité d’incriminer sur le plan pénal une certaine forme d’expression : celle qui consisterait à prôner la commission d’actes terroristes. C’est bien de cela dont il est question. De manière très générale, s’agissant des lois qui limitent la liberté d’expression, mon groupe exprime toutes les réserves possibles. Nous répétons avec force que la liberté d’expression est un droit fondamental mais qu’elle supporte certaines exceptions, comme celle reprise dans le texte que nous examinons. En ce qui concerne l’appréciation et l’évolution de nos législations, je m’accorde avec M. Moureaux pour souligner l’indispensable équilibre à assurer entre la protection de la liberté d’expression et des libertés individuelles et la protection de nos concitoyens eux‑mêmes. Nous devons prendre garde que, sous le prétexte de menaces de terrorisme, le fléau de la balance ne penche pas dangereusement d’un côté en adoptant des législations qui constitueraient systématiquement des entraves à la liberté. Après avoir entendu les uns et les autres, après avoir écouté avec beaucoup d’intérêt M. Deswaef de la Ligue des droits de l’homme et apprécié particulièrement l’échange d’idées avec lui sur ce sujet, je continue à considérer que le texte qui nous est soumis est fondé et qu’il est justifié de le voter, étant entendu que son application devra faire l’objet d’une évaluation concrète. J’ai été très frappé par certains événements ayant trait à des législations que nous avons votées ainsi que par des regrets exprimés à leur sujet. Dans l’intervention du président du Ligue des droits de l’homme, j’ai été frappé par ce constat que, finalement, sur l’ensemble des problèmes posés, 95% ont abouti à un non‑lieu. Je m’en réjouis évidemment, mais je tiens néanmoins à souligner que c’est l’utilisation abusive de la détention préventive qui doit être dénoncé. En réalité, dans toute une série de problèmes qui ont précisément trait au terrorisme, la détention préventive devient la règle. Sachant que cette détention préventive est très souvent longue et connaissant l’issue réservée à la plupart de ces procédures, il convient de s’interroger sur cette question, peut‑être bien plus que sur le contenu de la législation soumise à notre vote. Cela ne m’empêche pas d’être sensible à l’intervention de M. Moureaux qui dit que nous devrons toujours rester particulièrement attentifs à l’équilibre indispensable entre nos libertés fondamentales et la protection de nos concitoyens. |
De heer Philippe Mahoux (PS). – We hebben het over een specifieke beschuldiging in Belgisch recht, met betrekking tot een reeks misdrijven zoals de deelname aan trainingskampen of het aanzetten tot geweld, in het kader van een terrorismewet. Het probleem moet in dat kader worden gesitueerd. Indien ik het gevoel had dat de wet waarover we gaan stemmen op de een of andere manier een aanslag is op de democratie – zoals dat, dunkt me, uitgebreid in de commissie werd gezegd – zou ik nooit voor de wet stemmen, en zou ik nooit aan mijn fractie vragen voor te stemmen. Het principe van de vrijheid van meningsuiting is de basisregel. Het is juist dat de tekst waarover we gaan stemmen er een belangrijke beperking aan toevoegt door de mogelijkheid in te voeren een zekere vorm van meningsuiting strafrechtelijk te vervolgen, namelijk de meningsuiting die erin bestaat het begaan van terroristische daden op te hemelen. Daarover gaat het. In het algemeen maakt mijn fractie het grootste voorbehoud bij wetten die de vrijheid van meningsuiting beperken. We herhalen krachtig dat de vrijheid van meningsuiting een fundamenteel recht is, maar dat sommige uitzonderingen, zoals de uitzondering in de huidige tekst, toegestaan zijn. In verband met de beoordeling en de evolutie van onze wetgeving sluit ik me aan bij de heer Moureaux, die de noodzaak onderstreept het evenwicht te verzekeren tussen de vrijheid van meningsuiting en de individuele vrijheden, enerzijds, en de bescherming van onze medeburgers zelf, anderzijds. We moeten ervoor oppassen dat, onder het voorwendsel van terrorismedreigingen, de balans niet gevaarlijk doorslaat naar één kant door wetten aan te nemen die de vrijheid systematisch belemmeren. Na verschillende mensen te hebben gehoord, en nadat ik met veel interesse naar de heer Deswaef van de Ligue des droits de l’homme heb geluisterd en de gedachtewisseling over dit onderwerp bijzonder heb gewaardeerd, blijf ik van mening dat de voorliggende tekst gerechtvaardigd is en dat het gerechtvaardigd is ervoor te stemmen, met dien verstande dat de toepassing ervan aan een concrete evaluatie moet worden onderworpen. Ik was erg getroffen door sommige gebeurtenissen die betrekking hebben op wetten die we hebben aangenomen evenals door de spijt die daarover werd uitgedrukt. In de uiteenzetting van de voorzitter van de Ligue des droits de l’homme, was ik getroffen door de vaststelling dat er van alle zaken uiteindelijk 95% tot een buitenvervolgingstelling hebben geleid. Ik ben daar uiteraard blij om, maar ik wil toch wijzen op het onrechtmatige gebruik van de voorlopige hechtenis. In heel wat zaken betreffende terrorisme wordt voorlopige hechtenis de regel. Aangezien voorlopige hechtenis vaak langdurig is en we de uitkomst van de meeste van die procedures kennen, kunnen we ons vragen stellen over dat probleem, misschien nog meer dan over de inhoud van het wetsontwerp waarover we gaan stemmen. Dat betekent niet dat ik ongevoelig ben voor de uitspraak van de heer Moureaux, die zegt dat we steeds moeten zorgen dat er een evenwicht tussen onze fundamentele vrijheden en de bescherming van onze medeburgers. |
||||
M. Francis Delpérée (cdH). – Je souhaite fournir une précision. Nous n’apportons pas une exception au principe de la liberté d’expression, nous prévoyons tout simplement qu’une infraction qui est commise dans l’exercice de la liberté d’expression doit pouvoir être réprimée. Cela n’est pas quelque chose d’exceptionnel. Si j’injurie mon voisin, je suis punissable. Ce n’est pas une exception à la liberté d’expression, c’est simplement une infraction dans l’exercice de cette liberté. |
De heer Francis Delpérée (cdH). – Ik wens een precisering te geven. We voeren geen uitzondering in op het principe van de vrijheid van meningsuiting, maar we zorgen er enkel voor dat een overtreding bij de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting kan worden beteugeld. Dat is niets uitzonderlijks. Als ik mijn buur uitscheld, ben ik strafbaar. Dat is geen uitzondering op de vrijheid van meningsuiting. Dat is gewoon een overtreding in de uitoefening van die vrijheid. |
||||
M. Philippe Moureaux (PS). – Je pense qu’un fin juriste comme M. Delpérée sait que ce qu’il dit n’est pas vrai. |
De heer Philippe Moureaux (PS). – Een bekwame jurist als de heer Delpérée weet dat het niet waar is wat hij zegt. |
||||
M. Francis Delpérée (cdH). – C’est ce que dit explicitement la Constitution en son article 19. |
De heer Francis Delpérée (cdH). – Het staat expliciet in artikel 19 van de Grondwet. |
||||
M. Philippe Moureaux (PS). – Ici, c’est l’expression indirecte. Demain, quelqu’un signe un manifeste pour l’indépendance du Pays basque. Huit jours plus tard survient un attentat terroriste par l’ETA. Un magistrat peut faire poursuivre l’auteur du manifeste pour incitation alors qu’il s’est contenté de prendre position pour l’indépendance de l’État basque. C’est cette porte‑là que vous ouvrez et vous en êtes parfaitement conscient mais vous croyez que c’est nécessaire pour apaiser l’opinion publique qui n’en a pourtant cure. |
De heer Philippe Moureaux (PS). – Het gaat over de onrechtstreekse meningsuiting. Morgen tekent iemand een manifest voor de onafhankelijkheid van Baskenland. Een week later pleegt de ETA een terroristische aanslag. Een magistraat kan de auteur van het manifest laten vervolgen voor het aanzetten tot geweld, terwijl die auteur zich enkel uitsprak voor de onafhankelijkheid van Baskenland. De heer Delpérée zet die deur open en hij beseft dat zeer goed, maar hij gelooft dat het nodig is om het brede publiek te kalmeren, hoewel het brede publiek er zich niet om bekommert. |
||||
Mme Zakia Khattabi (Ecolo). – Je regrette que M. Mahoux n’ait pas été aussi sensible à mes arguments qu’à ceux de M. Moureaux. Il existe un exemple que le président de la Ligue a d’ailleurs évoqué. Il s’agit du cas de Bahar Kimyongür qui a traduit un communiqué et qui, sur cette base‑là, a été poursuivi et est resté en détention pendant un an et demi. Ma critique va donc plus loin que l’amendement que je dépose. En tout cas, dans le texte tel qu’il nous est soumis, la définition n’est pas claire. Ce texte ouvre la porte à l’arbitraire le plus absolu et à l’interprétation la plus absolue. C’est en cela que réside le danger. |
Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo). – Ik betreur dat de heer Mahoux niet even gevoelig is voor mijn argumenten als voor die van de heer Moureaux. Er is een voorbeeld dat de voorzitter van de Liga trouwens heeft vermeld. Het gaat over het geval van Bahar Kimyongür die een communiqué heeft vertaald, daarvoor werd vervolgd en gedurende anderhalf jaar opgesloten bleef. Mijn kritiek reikt dus veel verder dan het amendement dat ik indien. In ieder geval is de definitie in de voorliggende tekst niet zeer duidelijk. Die tekst zet de deur open naar de onbeperkte willekeur en naar de meest verregaande interpretatie. Daarin schuilt het gevaar. |
||||
– La discussion générale est close. |
– De algemene bespreking is gesloten. |
||||
Artikelsgewijze bespreking |
|||||
(Le texte adopté par la commission de la Justice est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53‑2502/6.) |
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53‑2502/6.) |
||||
Mme la présidente. – À l’article 4, Mme Khattabi propose les amendements nos 2, 3 et 4 (voir document 5‑1905/4). |
De voorzitster. – Op artikel 4 heeft mevrouw Khattabi de amendementen 2, 3 en 4 ingediend (zie stuk 5‑1905/4). |
||||
– Le vote sur les amendements est réservé. |
– De stemming over de amendementen wordt aangehouden. |
||||
– Il sera procédé ultérieurement aux votes réservés et au vote sur l’ensemble du projet de loi. |
– De aangehouden stemmingen en de stemming over het wetsontwerp in zijn geheel hebben later plaats. |
||||
Mondelinge vragen |
|||||
Mondelinge vraag van de heer Karl Vanlouwe aan de vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «de terugkeervluchten bij gedwongen repatriëring» (nr. 5‑840) |
|||||
Mondelinge vraag van mevrouw Zakia Khattabi aan de vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «de omstandigheden waarin uitwijzingen gebeuren» (nr. 5‑844) |
|||||
Mme la présidente. – Je vous propose de joindre ces questions orales. (Assentiment) |
De voorzitster. – Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming) |
||||
M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Le jeudi 31 janvier dernier, un vol à destination de Tunis aurait été perturbé lors du retour forcé d’un illégal qui devait être rapatrié sur la base d’une décision de l’Office des étrangers. Une fois dans l’avion, l’intéressé aurait commencé à protester. Ses plaintes se sont intensifiées lorsque les autres passagers sont montés à bord. Mme Khattabi est intervenue auprès des policiers fédéraux chargés du rapatriement. Il serait question d’une attitude arrogante, de menaces et d’intimidations de la part de la police, qui aurait même menacé certains passagers de leur prendre leurs papiers. Quelques passagers auraient encouragé les autres à entraver le rapatriement. Ils leur auraient ainsi demandé s’ils approuvaient ce rapatriement, lequel aurait fait l’objet d’un vote. Une prise de bec aurait eu lieu durant laquelle l’intéressé aurait également fait usage de violence physique envers les policiers fédéraux qui exécutaient la décision de l’Office des étrangers. Finalement, le pilote de l’avion d’Air Tunis a décidé de ne pas emmener l’intéressé, qui n’a donc pas pu être rapatrié le 31 janvier pour cause d’obstruction de la part de passagers. Le rapatriement eut lieu le lendemain ; il s’agissait de la troisième tentative. La ministre peut‑elle, sur la base de rapports, décrire la manière exacte dont le rapatriement s’est déroulé ? A‑t‑il été question de violence excessive de la part de policiers fédéraux ? Quelles initiatives le gouvernement prendra‑t‑il pour faire en sorte que les vols retour se déroulent dans des conditions correctes ? Compte‑t‑elle appréhender fermement voire poursuivre les personnes qui tentent tout aussi fermement d’empêcher un rapatriement ? Je suppose que la ministre souhaite aussi que les décisions de l’Office des étrangers, une instance gouvernementale, soient exécutées de manière correcte par les membres de la police fédérale, dont elle est responsable. |
De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Op donderdag 31 januari jongstleden zou tijdens een vlucht naar Tunis tumult zijn ontstaan bij de gedwongen terugkeer van een persoon die illegaal in het land verbleef en gerepatrieerd diende te worden op basis van een beslissing van de dienst Vreemdelingenzaken. Hij zou zich aanvankelijk tegen deze repatriëring verbaal hebben verzet op het moment dat hij in het vliegtuig werd gebracht. Dit verzet werd groter op het moment dat ook andere passagiers aan boord kwamen. Collega Khattabi kwam tussenbeide bij de leden van de federale politie, belast met de uitwijzing. Er zou sprake zijn van een arrogante houding, afdreiging en intimidatie door de politie. De politie zou er zelfs mee gedreigd hebben de papieren van sommige passagiers af te nemen. Sommige passagiers zouden de overige passagiers hebben aangezet om de repatriëring te bemoeilijken. Zo zou aan de andere passagiers gevraagd zijn of ze akkoord gingen met deze repatriëring. Er zou dus een stemming over de repatriëring hebben plaatsgevonden. Er zou ook een schermutseling ontstaan zijn, waarbij de gerepatrieerde fysiek geweld gebruikte tegen leden van de federale politie, die de beslissing van de DVZ uitvoerden. Uiteindelijk besliste de piloot van het vliegtuig van Air Tunis de verwijdering van de betrokkene stop te zetten. De repatriëring kon dus op 31 januari niet plaatsvinden wegens de obstructie van passagiers. De repatriëring gebeurde een dag later. Dat was dan de derde poging tot repatriëring. Kan de minister aan de hand van rapporten en/of verslagen verduidelijken wat er precies bij de repatriëring is gebeurd. Was er sprake van buitensporig geweld door leden van de federale politie? Welke initiatieven zal de regering nemen om de terugkeervluchten in correcte omstandigheden te laten verlopen? Zal zij personen die een repatriëring kordaat proberen te verhinderen, voortaan kordaat aanpakken en zo nodig strafrechtelijk vervolgen? Ik ga ervan uit de ook de minister wil dat beslissingen van de DVZ, een overheidsinstantie, op een correcte manier worden uitgevoerd door leden van de federale politie, waarvoor zij verantwoordelijk is. |
||||
Mme Zakia Khattabi (Ecolo). – À la suite d’un incident dont j’ai récemment été témoin, je voudrais vous interroger, madame la ministre, sur les conditions dans lesquelles se déroulent les expulsions sur notre territoire. Avant d’en venir au contenu de ma question, je tiens à faire part de mon étonnement quant aux propos que je viens d’entendre. En effet, mon collègue Vanlouwe a fait état d’un article de presse, mais il a évoqué certains éléments qui ne s’y trouvent pas. J’aimerais savoir comment, une semaine après l’incident, des collègues parlementaires peuvent apporter une série d’éléments dont, en outre, certains sont faux, à savoir que le pilote n’est pas sorti de son cockpit et n’a pas demandé l’arrêt de l’expulsion. Comment peut‑on se procurer ce genre d’information ? Le 31 janvier dernier, j’ai pris place sur le vol TU 789, me rendant à Tunis pour un séminaire sur le rôle de l’opposition dans un État de droit. Quelle ironie, me direz‑vous ! En fait j’y rejoignais ma collègue Fatiha Saïdi. D’aucuns y verront peut‑être une conspiration d’une ex‑écologiste ! Placée à l’avant de l’appareil, je n’ai pas assisté, je le signale d’emblée, aux actes dénoncés par certains passagers qui ont ensuite suscité l’émoi de l’ensemble des personnes présentes sur le vol. Après avoir pris place, j’ai été interpellée par des passagers qui, m’ayant reconnue, ont cru que mon statut de parlementaire me protégerait des intimidations qu’ils disaient avoir subies de la part des forces de l’ordre lorsqu’ils se sont émus, non pas de l’expulsion en tant que telle, mais des conditions dans lesquelles celle‑ci se déroulait. Selon eux, les policiers auraient fait preuve de violence à l’égard d’un jeune homme soumis à une procédure d’expulsion. Observant que le ton montait entre certains passagers et des policiers qui les menaçaient de leur retirer leurs papiers et de les faire quitter l’appareil, j’ai interrogé les forces de l’ordre afin de m’enquérir de ce qui se passait. Je n’ai pas reçu bon accueil et leur première réponse à mes questions fut de me demander mon nom afin de faire rapport à la ministre. J’ai ensuite demandé aux policiers de s’identifier, ce qu’ils ont refusé de faire… Ils m’ont finalement expliqué que c’était la deuxième tentative d’expulsion de ce jeune homme dans la journée, la première ayant eu lieu le matin à 6 heures sur un autre vol et ayant avorté. Je vous assure que je n’ai pas eu le temps de faire l’aller‑retour et que je n’étais en rien responsable de l’échec de cette première tentative ! Pendant que j’échangeais et tentais de faire baisser la pression, les passagers ont procédé à un vote qui a finalement incité un responsable à faire sortir le jeune homme de l’avion. Madame la ministre, je ne suis pas de ceux qui, de manière systématique et dans un réflexe pavlovien, s’opposent et critiquent le travail de nos forces de l’ordre. Toutefois, j’ai été choquée par la violence avec laquelle les forces de l’ordre ont réagi face aux passagers : intimidations, menaces, refus de s’identifier lorsque les passagers ont voulu savoir à qui ils avaient affaire. Madame la ministre, vous n’êtes pas sans savoir que les expulsions, dans l’absolu, suscitent des réactions légitimes de la part de certains militants, là où d’autres citoyens – la majorité malheureusement – s’en accommodent, pourvu que les conditions dans lesquelles elles se déroulent soient dignes. C’est bien à ce propos que les premiers passagers ont réagi. En Belgique, la violence lors d’une expulsion a été une réalité. On se souvient du décès inacceptable d’une jeune nigériane Semira Adamu en septembre 1998. Depuis lors, les citoyens sont attentifs aux conditions des expulsions. Ici, ce sont ces mêmes citoyens qui, assistant à une expulsion, pâtissent eux‑mêmes d’une certaine forme de violence. Madame la ministre, comment appréciez‑vous le fait que nos forces de l’ordre, dans un climat de tension extrême, usent, voire abusent de leur statut pour intimider des citoyens qui – j’en ai été témoin – n’ont fait preuve d’aucune agressivité ni d’aucune violence à leur égard ? Trouvez‑vous normal que l’on ne puisse identifier ces forces de l’ordre, ni individuellement ni institutionnellement ? Madame la ministre, quelles mesures pouvez‑vous prendre afin que les accompagnateurs de personnes faisant l’objet d’une mesure d’expulsion fassent preuve d’un minimum d’humanité, n’enveniment pas la situation et ne cultivent pas le climat de défiance de nos concitoyens à l’égard d’un corps dont on attend qu’il soit le garant de nos droits et libertés fondamentaux ? |
Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo). – Als gevolg van een incident waarvan ik onlangs getuige was, wens ik u een vraag te stellen over de omstandigheden waarin uitwijzingen worden uitgevoerd op ons grondgebied. Ik ben overigens verbaasd over het feit dat collega Vanlouwe verwijst naar een krantenartikel, maar dat bepaalde elementen die hij aanhaalt, niet in dat artikel staan. Ik zou graag vernemen hoe het komt dat sommige collega’s‑parlementsleden, een week na de feiten, een aantal elementen kunnen aanbrengen, waarvan sommige overigens onjuist zijn, namelijk het feit dat de piloot de cockpit niet zou hebben verlaten en niet gevraagd zou hebben om de uitwijzing stop te zetten. Hoe kan iemand dat soort informatie krijgen? Op 31 januari jongstleden ben ik aan boord gegaan van vlucht TU 789, op weg naar Tunis, voor een seminarie over de rol van de oppositie in een rechtsstaat. Sommigen zullen dat ironisch vinden! Ik zou daar eigenlijk collega Fatiha Saïdi ontmoeten. Sommigen zien daarin misschien een samenzwering van een gewezen lid van Ecolo! Ik zat vooraan in het toestel, en ik heb dan ook niet deelgenomen aan de handelingen die door sommige passagiers aan de kaak werden gesteld en die daarna opschudding hebben veroorzaakt bij alle personen op die vlucht. Nadat ik had plaatsgenomen, werd ik aangesproken door passagiers die mij herkend hadden en dachten dat mijn statuut als parlementslid mij zou beschermen tegen de intimidaties die ze, naar eigen zeggen, vanwege de ordemachten ondervonden hadden omdat ze zich druk maakten, niet over de uitwijzing zelf, maar over de omstandigheden waarin daartoe werd overgegaan. Volgens hen zouden de politieagenten geweld hebben gebruikt tegen een jongeman die moest worden uitgewezen. Omdat ik merkte dat de gemoederen verhit raakten tussen sommige passagiers en de politieagenten, die dreigden hun papieren af te nemen en hen uit het toestel te zetten, heb ik hen gevraagd wat er aan de hand was. Dat is niet in goede aarde gevallen, en ze vroegen mij onmiddellijk mijn naam, zodat ze verslag zouden kunnen uitbrengen bij de minister. Ik heb de agenten dan gevraagd zich te identificeren, maar dat hebben ze geweigerd. Ze hebben me dan gezegd dat het die dag al de tweede poging was om die jongeman uit te wijzen, nadat de eerste poging ’s morgens om 6 uur op een andere vlucht was mislukt. Ik verzeker u dat ik niet aanwezig was op die eerste vlucht en dat ik geenszins verantwoordelijk was voor de mislukking van die eerste poging! Terwijl ik met de agenten overlegde en probeerde de druk te doen afnemen, zijn de passagiers overgegaan tot een stemming die er uiteindelijk voor gezorgd heeft dat de jongeman uit het vliegtuig werd verwijderd. Ik behoor niet tot degenen die systematisch het werk van onze ordediensten bekritiseren en zich ertegen verzetten. Toch was ik geschokt door het geweld dat de ordediensten gebruikt hebben tegen de passagiers: intimidatie, bedreigingen, de weigering om zich te identificeren toen de passagiers dat vroegen. Mevrouw de minister, u weet dat uitwijzingen absoluut gewettigde reacties oproepen bij bepaalde militanten, terwijl de meerderheid van de bevolking het er, jammer genoeg, mee eens is op voorwaarde dat ze in waardige omstandigheden plaatsvinden. Het is juist daarom dat de eerste passagiers hebben gereageerd. In België was geweld bij een uitwijzing een realiteit. Denken we maar aan het onaanvaardbare overlijden van Semira Adamu, een jonge Nigeriaanse vrouw, in september 1998. Sedertdien letten de burgers beter op de omstandigheden waarin de uitwijzingen geschieden. Hier hadden de burgers, die getuige waren van een uitwijzing, zelf te lijden onder een vorm van geweld. Mevrouw de minister, wat vindt u van het feit dat onze ordemachten, in een zeer gespannen klimaat, hun statuut gebruiken, en zelfs misbruiken, om burgers te intimideren die zich zelf niet agressief of gewelddadig gedroegen ten opzichte van hen? Vindt u het normaal dat die ordemachten niet kunnen worden geïdentificeerd? Welke maatregelen kunt u nemen opdat de begeleiders van personen die het voorwerp zijn van een uitwijzing blijk zouden geven van een minimum aan menselijkheid, de situatie niet op de spits zouden drijven en niet het wantrouwen van de burgers zouden aanwakkeren ten opzichte van een korps waarvan we verwachten dat het instaat voor onze fundamentele rechten en vrijheden? |
||||
Mme Joëlle Milquet, vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances. – Il ne m’appartient pas de commenter les décisions de l’Office des étrangers. Cela dit, je tiens à ce que les services de police effectuent les missions de rapatriement conformément aux règles de droit. En outre, à la suite des recommandations de la commission Vermeersch, l’Inspection générale (AIG) est présente lors de tous les rapatriements par vol de ligne et rédige chaque fois un rapport. J’ai lu ce rapport et j’en déduis que l’escorte, dirigée par un officier de la police administrative, a été exécutée de manière adéquate. Je ne peux dévoiler publiquement le contenu du dossier de l’intéressé sous peine d’atteinte à sa vie privée. Je puis seulement indiquer qu’il s’agissait d’une deuxième tentative de rapatriement, abrogée par décision du commandant de bord et des policiers accompagnants à cause de la résistance de l’intéressé et d’autres passagers. Trois procès‑verbaux ont été dressés à l’encontre de l’intéressé et de deux autres passagers, pour trouble de l’ordre public. Selon le rapport de l’AIG, Mme Khattabi a souhaité éclaircir la situation car elle était interpellée par des passagers. Toujours selon le rapport, Mme Khattabi s’est limitée à la collecte d’informations et n’a, à aucun moment, voulu intervenir dans l’opération. L’inspection générale s’est alors fait connaître en tant que telle et a décrit la situation en quelques mots. Mme Khattabi est ensuite retournée à sa place, à l’avant de l’avion. |
Mevrouw Joëlle Milquet, vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen. – Het is niet aan mij om commentaar te geven bij beslissingen van de dienst Vreemdelingenzaken. Dit gezegd zijnde wijs ik erop dat de politiediensten de uitwijzingsopdrachten uitvoeren conform de rechtsregels. Ingevolge de aanbevelingen van de commissie‑Vermeersch is de Algemene Inspectie bovendien bij alle uitwijzingen met passagiersvluchten aanwezig en maakt ze daar telkens een verslag over op. Ik heb dat verslag gelezen en ik besluit daaruit dat het escorte adequaat werd uitgevoerd, onder leiding van een officier van bestuurlijke politie. Over het dossier van de betrokken persoon kan ik niets publiek maken zonder zijn privéleven te schenden. Ik kan alleen zeggen dat het ging om een tweede poging tot uitwijzing en dat die werd stopgezet, na een beslissing van de boordcommandant en van de begeleidende politieagenten, wegens het verzet van de persoon in kwestie en van passagiers. Tegen de betrokken persoon en tegen twee passagiers werd een proces‑verbaal opgemaakt wegens verstoring van de openbare orde. Over de interventie van mevrouw Khattabi lees ik in het verslag van de AIG: “Mevrouw Khattabi wenst een verduidelijking van de toestand, daar ze door passagiers aangesproken wordt en ze de juiste toedracht wenst uit te leggen. Mevrouw Khattabi legt er de nadruk op dat het haar enkel te doen is om informatiegaring en dat ze op geen enkel ogenblik wil tussenkomen in de operatie. We maken ons kenbaar als lid van de AIG en schetsen in een paar woorden de situatie. Daarop begeeft mevrouw Khattabi zich terug naar haar plaats vooraan in het vliegtuig.” |
||||
Je ne pense donc pas que le problème réside dans une intervention de Mme Khattabi. Elle n’a pas fait obstruction, contrairement à ce que j’ai entendu dire, notamment à la Chambre. Je ne pense pas davantage, après avoir lu le rapport avec beaucoup d’attention, que le passager ait été maltraité ou qu’il y ait eu le moindre excès par rapport aux règles de base. Lorsqu’il a été emmené par les escortes, il était totalement calme. Puisqu’il avait résisté, on lui avait simplement apposé des bandes velcro. Lorsqu’on l’a installé dans l’avion, il était toujours très calme. Ce n’est que lorsque les premiers passagers sont arrivés qu’il a commencé à crier de plus en plus fort. Un autre Tunisien est alors venu s’exprimer avec quelques passagers. La situation s’est un peu dégradée à ce moment‑là. Au vu de l’agitation, la décision a été prise d’annuler l’expulsion. Celle‑ci a eu lieu dans des conditions tout à fait normales le 1er février. Le rapport me fournit en tous cas une analyse très précise de la manière dont les policiers se sont comportés vis‑à‑vis de la personne à expulser. Je n’ai reçu aucun commentaire sur les propos qu’ils ont tenus à l’égard des passagers. Je demanderai un rapport complémentaire, sur la base de vos questions. |
Ik denk daarom dat het probleem niet ligt bij de tussenkomst van mevrouw Khattabi. Ze heeft geen obstructie gevoerd, in tegenstelling tot wat ik gehoord heb, voornamelijk in de Kamer. Nadat ik het dossier aandachtig heb gelezen, denk ik ook niet dat de passagier mishandeld werd of dat de basisregels werden geschonden. De passagier was volkomen rustig toen hij door de begeleiders werd meegenomen. Omdat hij zich verzet had, had men gewoon klittenband aangebracht om hem in bedwang te houden. Toen hij in het vliegtuig werd geplaatst, was hij nog altijd kalm. Pas nadat de eerste passagiers aankwamen, begon hij steeds luider te roepen. Een andere Tunesiër is dan met enkele passagiers komen praten en toen is de situatie enigszins verslechterd. Als gevolg van de onrust werd beslist de uitwijzing stop te zetten. Die uitwijzing heeft dan plaatsgehad op 1 februari, in volkomen normale omstandigheden. Het verslag geeft mij in elk geval een zeer precieze analyse van de wijze waarop de politieagenten zich gedragen hebben ten opzichte van de persoon die moest worden uitgewezen. Ik heb geen enkele commentaar gekregen over wat ze tegen de passagiers hebben gezegd. Ik zal een bijkomend verslag vragen, op basis van uw vragen. |
||||
Les agents de police ont établi trois procès‑verbaux, un à l’encontre de la personne faisant l’objet du rapatriement et deux à l’encontre de passagers. |
De politieagenten hebben drie processen‑verbaal opgemaakt, een tegen de uit te wijzen persoon en twee tegen passagiers. |
||||
M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – La ministre devrait souligner, à l’attention des personnes auxquelles de telles expulsions posent problème, que celles‑ci sont basées sur des lois et des décisions prises dans notre pays. Elle a souligné que la police était intervenue conformément aux règles de droit et aux recommandations de la commission Vermeersch. Elle a conclu, sur la base du rapport de l’Inspection générale, que l’escorte avait été menée de manière adéquate. La police a donc accompli son travail de manière ferme et correcte. Et des passagers ont quand même essayé d’entraver le rapatriement et la décision de l’Office des étrangers. Je demande qu’à l’avenir, la ministre prenne des mesures à l’encontre des personnes qui tentent d’empêcher des expulsions. J’ai lu dans la presse qu’un vote aurait eu lieu dans l’avion sur la question de savoir s’il fallait ou non empêcher l’expulsion. C’est inouï ! Les décisions de l’Office des étrangers doivent pouvoir être exécutées correctement. |
De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – De minister zou iedereen die problemen heeft met zulke uitwijzingen, er best eens op wijzen dat die uitwijzingen plaatsvinden op basis van wetten en van in ons land genomen beslissingen. Ze benadrukte zelf dat de politie conform de rechtsregels en de aanbevelingen van de commissie‑Vermeersch is opgetreden. Op basis van het verslag van de Algemene Inspectie besloot ze dat het escorte adequaat is uitgevoerd. De politie heeft dus haar werk op een correcte en kordate manier uitgevoerd. En toch hebben passagiers geprobeerd obstructie te plegen tegen de uitwijzing en tegen de beslissing van de dienst Vreemdelingenzaken. Ik vraag dat de minister in de toekomst maatregelen neemt tegen personen die uitwijzingen proberen te verhinderen. Ik las in een krant dat er in het vliegtuig een stemming zou zijn gehouden onder de passagiers over de vraag of ze de uitwijzing, een beslissing van de dienst Vreemdelingenzaken, zouden verhinderen. Dat is toch ongehoord! De beslissingen van dienst Vreemdelingenzaken moeten correct kunnen worden uitgevoerd. |
||||
Mme Zakia Khattabi (Ecolo). – J’attendrai le second rapport commandé par la ministre sur ce qui s’est passé avec les passagers. Je sais que plusieurs d’entre eux ont filmé l’incident dans l’avion. Ces enregistrements pourraient être versés au dossier. Pour le reste, personne n’a fait obstruction ; des personnes ont simplement indiqué qu’elles n’étaient pas d’accord avec la manière dont on traitait ce jeune homme. On vient justement de parler de la liberté. Faudrait‑il mettre derrière chaque personne un policier pour éviter qu’elle puisse s’indigner de manière légitime face à ce qu’elle considère comme une atteinte à des droits et à des libertés fondamentaux ? À mon avis, on commence à aller trop loin et certains partis, dont je n’ai jusqu’à présent jamais douté du caractère démocratique, jouent sur un terrain qui me paraît plutôt glissant. |
Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo). – Ik zal wachten op het tweede verslag dat de minister gevraagd heeft over wat zich heeft afgespeeld met de passagiers. Ik weet dat een aantal onder hen het incident in het vliegtuig hebben gefilmd. Die opnames zouden bij het dossier kunnen worden gevoegd. Niemand heeft overigens obstructie gevoerd: sommigen hebben alleen gezegd dat ze het niet eens waren met de wijze waarop de jongeman werd behandeld. We hadden het daarnet over vrijheid. Moeten we dan echt achter elke persoon een politieagent plaatsen om te voorkomen dat hij zich volkomen legitiem verontwaardigt over wat volgens hem een inbreuk is op de fundamentele rechten en vrijheden? Ik vind dat we stilaan te ver gaan en dat sommige partijen, waarvan ik tot nog toe het democratisch karakter niet heb betwijfeld, zich op een hellend vlak begeven. |
||||
Mondelinge vraag van de heer Jurgen Ceder aan de minister van Justitie over «de rapporten van de Staatsveiligheid over parlementsleden» (nr. 5‑834) |
|||||
Mondelinge vraag van de heer Filip Dewinter aan de minister van Justitie over «het volgen van de activiteiten van politici door de Staatsveiligheid» (nr. 5‑835) |
|||||
Mondelinge vraag van de heer Rik Torfs aan de minister van Justitie over «het onderzoek van de Staatsveiligheid naar schadelijke sektarische organisaties» (nr. 5‑847) |
|||||
Mme la présidente. – Je vous propose de joindre ces questions orales. (Assentiment) |
De voorzitster. – Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming) |
||||
M. Jurgen Ceder (Indépendant). – Dans une démocratie normale, le parlement contrôle le pouvoir exécutif, en ce compris la sécurité nationale, et non l’inverse. En Belgique, la Sûreté de l’État semble parfois penser différemment. Selon certaines fuites concernant un rapport de cette organisation, celle‑ci surveille aussi les politiques, dont des membres de notre Sénat, dans leurs éventuels contacts avec ce qu’elle considère comme des sectes nuisibles, par exemple, l’Église de scientologie. Il en ressort clairement – circonstance aggravante pour la Sûreté de l’État – que les politiques n’ont pas agi en tant que membres ou sympathisants de l’Église de scientologie, mais en leur qualité de parlementaires. Les explications du chef de la Sûreté de l’État, M. Winants, ne sont pas du tout convaincantes. Il a déclaré lors d’une conférence de presse que ces sectes approchent régulièrement les politiques dans l’espoir d’influencer leur travail. C’est dans ce cadre que les personnes auraient été citées, donc plutôt en tant que victimes. C’est ajouter l’insulte à l’injure. Les parlementaires ne sont pas des idiots qu’il convient de protéger contre leurs propres bêtises. Quelles règles la Sûreté de l’État applique‑t‑elle pour surveiller les parlementaires ? Un seul rapport a fait l’objet de fuites. En existe‑t‑il d’autres ? Où et comment les parlementaires peuvent‑ils consulter ces rapports qui les concernent ? |
De heer Jurgen Ceder (Onafhankelijke). – In een normale democratie controleert het parlement de uitvoerende macht, inclusief de Staatsveiligheid, en niet de Staatsveiligheid het parlement. In België schijnt de Staatsveiligheid daarover soms andere ideeën te hebben. Uit een uitgelekt rapport van de organisatie blijkt dat ze ook politici, waaronder leden van onze Senaat, schaduwt in contacten met wat zij beschouwt als “schadelijke sekten”, zoals bijvoorbeeld Scientology. Het is daarbij zonder meer duidelijk – en dat is in mijn ogen een verzwarende omstandigheid – dat de politici hier niet als lid of sympathisant van die organisaties handelden, maar in hun hoedanigheid van parlementslid. De uitleg van het hoofd van de Staatsveiligheid, de heer Winants, volstaat allerminst. Op een persconferentie heeft hij verklaard dat die sektes regelmatig politici benaderen, in de hoop dat ze hen kunnen beïnvloeden in hun politieke werk. Het zou in die context zijn dat de namen van politici opdoken. Eerder als slachtoffers, aldus de heer Winants. Dat is wat de Engelsen noemen: to add insult to injury. Parlementsleden zijn geen kerstekinderen of idioten die tegen hun eigen stommiteiten moeten worden beschermd door de Staatsveiligheid. We hebben het recht stommiteiten te begaan en doen dat regelmatig, zoals bleek uit het vorige punt. Welke regels hanteert de Staatsveiligheid bij het bespioneren van parlementsleden? Er is maar één rapport uitgelekt. Bestaan er nog andere rapporten over parlementsleden? Hoe en waar kunnen parlementsleden die rapporten over henzelf inkijken? |
||||
(M. Willy Demeyer, vice‑président, prend place au fauteuil présidentiel.) |
(Voorzitter: de heer Willy Demeyer, ondervoorzitter.) |
||||
M. Filip Dewinter (VB). – À la suite des fuites relatives au « rapport sur les sectes », la ministre a clairement déclaré, le 4 février dernier, dans De Morgen que les activités des députés et des sénateurs ne pouvaient en aucun cas être contrôlées. Il n’empêche que la Sûreté de l’État et la police fédérale ont pris un certain nombre d’initiatives visant les partis politiques et donc également leurs parlementaires. Il s’agit de la liste des organisations subversives, qui existe depuis des années et est actualisée tous les trimestres. Mon parti, le Vlaams Belang, mais aussi le Partij van de Arbeid et d’autres y figurent. En fonction de la menace représentée, chaque organisation est dotée d’un code rouge, orange ou jaune. Mon parti s’est vu attribuer un code jaune. Comme il est vraiment dangereux pour l’État, j’aimerais évidemment qu’il obtienne dès que possible le code rouge ! Plus sérieusement, le fait qu’un organe de sécurité nationale et une police fédérale surveillent des partis démocratiquement élus dans un État de droit me rend perplexe. En surveillant des partis politiques qui n’incitent pas à la violence et ne font pas usage de celle‑ci, la Sûreté de l’État, soi‑disant pour protéger l’État, ne fait que maintenir le régime. La ministre peut‑elle me confirmer l’existence de cette liste ? Les activités politiques et les contacts des parlementaires du Vlaams Belang ou d’autres partis sont‑ils systématiquement surveillés sur la base de cette liste ? Qui est politiquement responsable de l’établissement de la liste ? La ministre évidemment. Cela, je le sais mais j’aimerais l’entendre me le confirmer. Selon quels critères la liste est‑elle dressée ? Quelles directives sont‑elles données aux services de police concernant la surveillance de ces organisations, de ces partis et évidemment de leurs représentants y compris les parlementaires comme moi ? |
De heer Filip Dewinter (VB). – Naar aanleiding van het uitlekken van het zogenaamde sekterapport waarover de vorige vraagsteller het reeds had, verklaarde de minister volgens De Morgen van 4 februari jongstleden wat volgt: “Kamerleden en senatoren kunnen tijdens hun activiteiten niet gecontroleerd worden. Ik ben daar zeer duidelijk over”. Inmiddels is duidelijk geworden dat de Staatsveiligheid en de federale politie een aantal initiatieven hebben genomen. Daarbij worden wel degelijk politieke partijen en dus ook hun parlementsleden geviseerd. Het gaat om de lijst van de zogenaamde te volgen staatsvijandelijke organisaties, een lijst die om de drie maanden geactualiseerd wordt en al vele jaren bestaat. Mijn partij, het Vlaams Belang, maar bijvoorbeeld ook de Partij van de Arbeid en een aantal andere organisaties, prijken daarop. Naargelang van de bedreiging die uitgaat van de organisaties die op de lijst staan, wordt het de code rood, code oranje of code geel toegekend. Mijn partij krijgt de code geel. Als echt staatsgevaarlijke partij wil ik natuurlijk zo snel mogelijk de code rood bereiken. Alle ironie terzijde heb ik toch mijn bedenkingen bij een staatsveiligheid en een federale politie die in een rechtsstaat democratisch verkozen partijen volgen. Door politieke partijen te volgen die niet oproepen tot geweld en geen geweld gebruiken, bestendigt de staatsveiligheid onder het mom van de bescherming van de staat alleen maar het regime. Kan de minister me het bestaan van die lijst bevestigen? Worden aan de hand van die lijst parlementsleden van het Vlaams Belang of van andere partijen systematisch gevolgd en gecontroleerd op hun politieke activiteiten en contacten? Wie is politiek verantwoordelijk voor het opstellen van de lijst? De minister uiteraard. Dat weet ik wel, maar ik hoor het haar graag nog eens bevestigen. Volgens welke criteria wordt de lijst opgesteld? Welke richtlijnen worden aan de politiediensten gegeven met betrekking tot het volgen van die organisaties, partijen, en uiteraard ook hun vertegenwoordigers, waaronder parlementsleden zoals mijzelf? |
||||
M. Rik Torfs (CD&V). – La semaine dernière, à la suite d’une fuite, un rapport secret de la Sûreté de l’État s’est retrouvé dans la presse. Ce rapport contenait l’analyse d’activités d’ingérence non dirigées par des États dans des organisations comme la Scientologie ou le Sahaja Yoga. Le rapport mentionnait plusieurs personnes qui avaient été approchées par ces organisations. J’ai trouvé particulièrement préoccupante la publication de ces informations dans la presse pour deux raisons : à cause du rapport lui‑même, ensuite à cause de la fuite. Le deuxième aspect, la fuite, fait depuis l’objet d’une enquête judiciaire, je ne poserai donc pas ma question à ce sujet. L’existence de ce rapport m’amène à me demander s’il est effectivement nécessaire, au nom de la sûreté de l’État et de la protection de la démocratie, d’enquêter sur les activités de diverses prétendues « sectes ». Si les membres de ces groupes violent des lois pénales, individuellement ou collectivement, il faut intervenir, cela va de soi ; la religion ne peut jamais être une excuse pour la criminalité. Mais tenir à l’œil des citoyens et des organisations, sans le moindre indice que des infractions soient commises, va à l’encontre du respect des droits de l’homme. Le droit à la vie privée et la liberté religieuse sont mis en danger. Par l’article 7 de la loi du 30 novembre 1998, on a octroyé à la Sûreté de l’État la compétence de rechercher, d’analyser et de traiter le renseignement relatif à toute activité qui menace ou pourrait menacer les intérêts fondamentaux de l’État. La loi vise également les activités en lien avec des « organisations sectaires nuisibles ». Mais quelles sont ces organisations sectaires nuisibles ? À l’article 8,1º, e), de cette loi, l’organisation sectaire nuisible est décrite comme « tout groupement à vocation philosophique ou religieuse, ou se prétendant tel, qui, dans son organisation ou sa pratique, se livre à des activités illégales dommageables, nuit aux individus ou à la société ou porte atteinte à la dignité humaine. » L’administrateur général de la Sûreté de l’État a déclaré à la presse que, pour déterminer quelles organisations sont des sectes, il s’appuyait sur la liste que la commission d’enquête parlementaire sur les sectes avait dressée en 1997. En faisant cela, l’administrateur général oublie que cette liste, qui été ajoutée en addendum au rapport de la commission, n’a jamais été approuvée par le parlement à la suite d’une forte protestation sociale. Le rapport a été adopté, non la liste. Cette liste consistait du reste en une énumération de tous les groupes dont le nom était apparu au cours des travaux (d’ailleurs assez brouillons) de la commission. Cette liste ne contenait par conséquent aucun jugement de valeur, pour autant que le parlement puisse être chargé d’émettre un jugement de valeur sur des groupes religieux. Et pourtant la Sûreté de l’État s’appuie sur cette liste pour critiquer ceux qui s’y trouvent mentionnés. On peut se demander s’il s’agit bien d’organisations sectaires nuisibles telles que définies par la loi. La ministre estime‑t‑elle que l’on respecte les conditions légales définies à l’article 8,1º, e), lorsque la Sûreté de l’État s’appuie sur la liste reprise en addendum au rapport de la commission d’enquête parlementaire pour ouvrir une enquête sur des organisations sectaires nuisibles ? La surveillance systématique de prétendues sectes trouvées sur cette liste est‑elle conforme aux prescrits de l’article 7 de la loi du 30 novembre 1980, à savoir que les activités sur lesquelles la Sûreté de l’État enquête, menacent ou pourraient menacer les intérêts de notre démocratie ? |
De heer Rik Torfs (CD&V). – De voorbije week lekte een geheim rapport van de Veiligheid van de Staat uit in de media. Het rapport bevat een fenomeenanalyse van niet‑staatsgestuurde inmengingsactiviteiten gericht op onder andere organisaties zoals Scientology en Sahaja Yoga. Het rapport maakt melding van verschillende personen die door deze organisaties werden benaderd. De berichten in de pers vind ik zeer onrustwekkend om twee redenen: ten eerste wegens het rapport zelf en ten tweede wegens het lek. Het tweede aspect, het lek, maakt ondertussen deel uit van een gerechtelijk onderzoek, dus zal ik mijn vragen daarover niet stellen. Het bestaan van het rapport op zich doet bij mij de vraag rijzen of het werkelijk noodzakelijk is in naam van de Staatsveiligheid en de bescherming van de democratie het reilen en het zeilen van allerlei zogenaamde “sekten” te onderzoeken. Als leden van die groepen, individueel of collectief, strafwetten overtreden, is ingrijpen uiteraard geboden; religie mag nooit een excuus zijn voor criminaliteit. Zomaar burgers en organisaties in het oog houden, zonder enige aanwijzing dat er misdrijven gepleegd worden, staat echter wel op gespannen voet met het respect van de mensenrechten. Het recht op privacy en op godsdienstvrijheid komt daardoor onder druk. Artikel 7 van de wet van 30 november 1998 kent de Staatsveiligheid de bevoegdheid toe om inlichtingen in te winnen, te analyseren en te verwerken over activiteiten die de fundamentele belangen van de staat bedreigen of zouden kunnen bedreigen. De wet viseert hierbij ook de activiteiten die verband houden met “schadelijke sektarische organisaties”. Maar wat zijn schadelijke sektarische organisaties? In artikel 8, 1º, e, van de hierboven aangehaalde wet wordt een schadelijke sektarische organisatie omschreven als “elke groep met filosofische of religieuze inslag of die voorwendt dat te zijn en die qua organisatie of in haar praktijk schadelijke onwettige activiteiten uitoefent, individuen of de maatschappij nadeel berokkent of de menselijke waardigheid schendt.” De administrateur‑generaal van de Staatsveiligheid, verklaarde in de media dat hij om te bepalen welke de precieze sekten zijn, zich op de lijst baseert die de parlementaire onderzoekscommissie naar de sekten in 1997 heeft opgesteld. Daarbij vergeet de administrateur‑generaal wel dat die lijst, die als addendum bij het rapport van de commissie werd gevoegd, na breed maatschappelijk protest nooit door het parlement werd goedgekeurd. Het rapport werd wel goedgekeurd, maar niet de lijst. Die lijst bevatte trouwens enkel een opsomming van alle groepen die tijdens de – overigens bijzonder warrige – werkzaamheden van de commissie aan bod waren gekomen. De lijst bevat derhalve geen waardeoordeel, voor zover het parlement al bevoegd zou zijn om een waardeoordeel uit te vaardigen over religieuze groepen. Toch hanteert de Staatsveiligheid net deze lijst om haar pijlen te richten op wie erin voorkomt. De vraag rijst of hierbij voldaan is aan de wettelijke definitie van schadelijke sektarische organisaties. Is volgens de minister voldaan aan de wettelijke voorwaarden omschreven in artikel 8, 1º, e), wanneer de Staatsveiligheid baseert op de lijst opgenomen als addendum bij het verslag van de parlementaire onderzoekscommissie om een onderzoek te voeren naar schadelijke sektarische organisaties? Is bij het systematisch opvolgen van zogenaamde sekten voorkomend op diezelfde lijst voldaan aan de vereiste van artikel 7 van de wet van 30 november 1998, namelijk dat de activiteiten die de Staatsveiligheid onderzoekt, een bedreiging vormen of zouden kunnen vormen voor de belangen van onze democratie? |
||||
Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – La mission et les compétences de la Sûreté de l’État ont été strictement déterminées dans la loi organique des services de renseignement et de sécurité du 30 novembre 1998. Cette loi a été en grande partie modifiée par la loi du 4 février 2010 relative aux méthodes de recueil des données par les services de renseignement et de sécurité, dite loi MRD. Les missions peuvent être réparties en quatre catégories : les missions de renseignement, les enquêtes de sécurité, la protection des personnes et les missions qui sont confiées à la Sûreté de l’État par ou en vertu de la loi. La mission de renseignement consiste à recueillir, analyser et traiter les renseignements qui ont trait à toute activité qui constitue ou pourrait constituer une menace pour la sûreté intérieure de l’État et la pérennité de l’ordre démocratique et constitutionnel, la sûreté extérieure de l’État et les relations internationales, le potentiel scientifique ou économique, tels que les a définis le comité ministériel, ou tout autre intérêt fondamental du pays. Sont formellement citées comme activités menaçantes les « organisations sectaires nuisibles » et les « ingérences ». La Sûreté de l’État recueille des informations par l’intermédiaire de différentes sources, aussi bien ouvertes, officielles que fermées, humaines. Depuis la loi MRD, la Sûreté de l’État peut également utiliser des méthodes particulières de renseignement. Il s’agit cependant de méthodes spécifiques et exceptionnelles pour le recueil de données. La Commission administrative est chargée de la surveillance de ces méthodes et le Comité permanent R contrôle a posteriori les méthodes utilisées. Outre un Comité P qui surveille les services de police, notre pays dispose donc également d’un Comité R qui contrôle les services de renseignement. Le second rapport évoqué par la presse concerne une analyse de phénomène. Cette dernière se base sur les cohérences interne et externe : l’information est‑elle logique d’une part, conforme à d’autres informations obtenues d’autre part ? Toute information est contrôlée et seuls les renseignements utilisables et confirmés figurent dans le rapport. Pour surveiller les « organisations sectaires nuisibles », la Sûreté de l’État se base sur la définition qu’en donne la loi du 30 novembre 1998 : « Tout groupement à vocation philosophique ou religieuse, ou se prétendant tel, qui, dans son organisation ou sa pratique, se livre à des activités illégales dommageables, nuit aux individus ou à la société ou porte atteinte à la dignité humaine. » Le ministre de la Justice n’est pas habilité à définir ou rectifier les limites de la notion de secte, étant donné que cette dernière est déjà définie par la loi organique des services de renseignement et de sécurité du 30 novembre 1998. La définition de l’organisation sectaire nuisible qui y figure émane des conclusions de la commission d’enquête parlementaire sur les sectes. En 1997, après la publication du rapport de cette commission, le Parlement a chargé explicitement la Sûreté de l’État de jouer son rôle dans le suivi de ce phénomène, une mission qui fut une nouvelle fois confirmée en 2004. Une organisation sectaire nuisible est un groupement à vocation philosophique ou religieuse qui nuit aux individus et à la société. La Sûreté de l’État détermine le caractère nuisible d’un mouvement sectaire en se basant sur des critères définis par la commission d’enquête parlementaire de 1996. Parmi ces critères, citons la manipulation mentale ou la déstabilisation psychologique, les exigences financières exorbitantes, la rupture avec le milieu d’origine, l’exploitation au profit du mouvement ou de ses guides, le risque d’infiltration des institutions politiques et économiques de la société et le discours antisocial. Ces critères ne sont pas cumulatifs. Leur liste n’est pas exhaustive. Le caractère nuisible d’une organisation sectaire peut aussi être examiné sur la base des principes contenus dans la Constitution, les lois, décrets et ordonnances et les conventions internationales de sauvegarde des droits de l’homme ratifiées par la Belgique. Le nombre de groupements suivis fluctue, la Sûreté de l’État ne tient pas une liste des sectes, la seule qui existe étant établie par la police fédérale. J’ai d’ailleurs déjà répondu à plusieurs questions à ce sujet lorsque j’étais ministre de l’Intérieur. La Sûreté surveille notamment l’Église de scientologie et Sahaja Yoga. Une partie de leurs activités relèvent de l’ingérence, à savoir la tentative d’influencer des processus décisionnels par des moyens illicites, trompeurs ou clandestins, comme le précise la loi de 1998. Bref, la Sûreté fait son travail à partir d’une mission qui lui a été explicitement confiée par le Parlement. Je comprends néanmoins l’indignation des personnes figurant dans le rapport. Je sais parfaitement que les parlementaires, dans le cadre de leurs fonctions, doivent avoir des contacts avec des institutions, des organisations et des personnes, mais ce n’est pas pour autant qu’ils les soutiennent. Je regrette dès lors que le rapport de la Sûreté ait pu donner l’impression erronée que certains parlementaires étaient visés alors qu’il visait bien les organisations sectaires nuisibles. Je vous donne deux exemples : Maggie De Block a un jour été contactée en sa qualité de médecin et parlementaire par la Commission des citoyens pour les droits de l’homme, une organisation liée à la Scientologie qui mène un combat contre la psychiatrie et s’efforce de modifier les habitudes de prescription des médecins. Tony Parys, pour sa part, a été approché parce qu’il faisait partie du groupe de travail chargé du suivi des recommandations de la commission d’enquête parlementaire « sectes ». On lui a demandé de soutenir la réforme du centre d’information et d’avis sur les organisations sectaires nuisibles mais il a fait savoir qu’il ne soutenait pas cette réforme. Sahaja Yoga a aussi essayé de contacter des politiques comme Elio Di Rupo et Inge Vervotte. Il n’appartient donc pas à la Sûreté de passer des parlementaires au crible dans le cadre de leurs fonctions. Jamais elle n’enquête sur des parlementaires mais il est possible que certains noms apparaissent dans des enquêtes sur des activités qui pourraient menacer la sûreté et extérieure de l’État ou le potentiel scientifique ou économique, ainsi que le prévoit la loi. L’article 8 de cette loi définit ce que l’on entend par « menace » : l’espionnage, le terrorisme, l’extrémisme, la prolifération, les organisations sectaires nuisibles, les organisations criminelles ou l’ingérence. Les rapports dans lesquels leurs noms apparaissent sont d’office classés secret. Le screening ou l’observation sont peut‑être présentés dans des films de fiction mais la Sûreté de l’État ne les utilise pas. J’en viens aux questions sur les fuites. Cela fait cinq ans que je suis responsable d’un département lié à la sûreté mais jamais je n’ai été confrontée à des fuites d’une telle ampleur. Le premier rapport était la note « Église de scientologie – infiltration de la communauté congolaise ou d’origine congolaise de Belgique, implantation en République démocratique du Congo », classée secrète et envoyée le 11 décembre 2012 à six destinataires. L’analyse de phénomène « Les activités d’ingérence non étatiques » ont été envoyées à 42 intéressés en octobre 2012. Toute fuite est condamnable. En divulguant des rapports secrets, on met le service de renseignement en danger, on sape le travail du service et on met en péril les contacts étrangers ou les sources humaines à la base de ces rapports. La Sûreté a avant tout un rôle préventif qui consiste à informer les autorités compétentes sur les risques des pratiques sectaires nuisibles pour la société et pour l’individu. Le service d’analyse de la Sûreté de l’État décide à qui les rapports sont envoyés, sur la base du principe need‑to‑know. Il importe que ces rapports ne soient transmis qu’à des personnes qui disposent d’une habilitation au niveau de la sûreté. Le second rapport, l’analyse de phénomène, a été envoyé au Comité R en octobre 2012, avec les noms des parlementaires. En tant que ministre de la Justice, j’ai demandé au Comité R de formuler un certain nombre de recommandations et d’enquêter sur les deux fuites. J’ai également demandé quelle était l’utilité de faire figurer des parlementaires dans ces analyses étant donné qu’ils jouissent de la liberté d’expression et sont libres d’entretenir des contacts. J’ai demandé s’il n’était pas possible de dépersonnaliser ces informations ou de les catégoriser afin que l’on sache clairement qui l’on a cherché à contacter, qui l’on a effectivement contacté ou qui est éventuellement impliqué dans une autre phase de l’enquête. Je veux ensuite vérifier qui obtient les homologations et s’il n’est pas possible de réduire le nombre de destinataires : 43 personnes, cela me paraît quand même beaucoup. Enfin, je renvoie à la directive promulguée par l’ancien ministre de la Justice et qui oblige la Sûreté de l’État à indiquer systématiquement, dans une note distincte, quand des parlementaires ont été mentionnés dans un rapport donné cité dans une note. J’ai également demandé à la Sûreté qu’elle formule des propositions de révision des procédures, par exemple en stipulant ce qu’il faut faire si quelqu’un, en raison de ses fonctions, reçoit un rapport et confidentiel, et qu’il est ensuite remplacé dans cette fonction. Ces rapports sont‑ils ensuite détruits ? Comment sont‑ils conservés ? Dans des coffres‑forts ? Je pense qu’après réception du rapport du Comité R, il sera possible de réaliser une analyse correcte de la situation. Il est en effet évident que les rapports confidentiels ne sont utiles que s’ils le restent. |
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – De opdracht en de bevoegdheden van de Veiligheid van de Staat zijn strikt vastgelegd in de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst. Die wet is in belangrijke mate gewijzigd door de wet van 4 februari 2010 betreffende de methode voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, de zogenaamde BIM‑wet. De opdrachten kunnen onderverdeeld worden in vier categorieën: de inlichtingenopdrachten, de veiligheidsonderzoeken, bescherming van personen en de opdrachten die door of krachtens de wet aan de Veiligheid van de Staat toevertrouwd worden. De inlichtingenopdracht bestaat in het inwinnen, analyseren en verwerken van inlichtingen die betrekking hebben op elke activiteit die de inwendige veiligheid van de Staat en het voortbestaan van de democratische en grondwettelijke orde, de uitwendige veiligheid van de Staat en de internationale betrekkingen, het wetenschappelijk of economisch potentieel, zoals gedefinieerd door het ministerieel comité, of elk ander fundamenteel belang van het land, bedreigt of zou kunnen bedreigen. Onder bedreigende activiteit worden uitdrukkelijk vermeld: “schadelijke sektarische organisaties” en “inmenging”. De Staatsveiligheid verzamelt informatie via verschillende bronnen, zowel open, officiële bronnen als gesloten, menselijke bronnen. Sedert de BIM‑wet kan de Veiligheid van de Staat ook bijzondere inlichtingenmethoden gebruiken. Het betreft evenwel specifieke en uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens, waarbij de bestuurlijke Commissie belast is met het toezicht op deze methoden en het Comité I achteraf de gebruikte methoden controleert. Naast het Comité P dat in ons land de politiediensten controleert, hebben we dus ook een Comité I dat de inlichtingendiensten controleert. Het tweede rapport waarover in de pers sprake was betreft een fenomeenanalyse. Daarbij baseert men zich op de interne en externe coherentie: is de informatie logisch en is ze in overeenstemming met andere verkregen informatie? Elke informatie wordt gecontroleerd en alleen bruikbare, bevestigde inlichtingen komen in het rapport terecht. Om schadelijke sektarische organisaties op te volgen, baseert de Veiligheid van de Staat zich op de definitie van “schadelijke sektarische organisatie” in de wet van 30 november 1998: “Elke groep met filosofische of religieuze inslag of die voorwendt dat te zijn en die in haar organisatie of praktijken, schadelijke onwettige activiteiten uitoefent, individuen of de maatschappij nadeel berokkent of de menselijke waardigheid schendt”. De minister van Justitie heeft geen sturende, corrigerende rol in de vastlegging van de grenzen van het begrip sekten, aangezien dat begrip reeds is vastgelegd door de organieke wet houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst van 30 november 1998. De daarin vermelde definitie van schadelijke sektarische organisatie komt uit de conclusies van de Parlementaire onderzoekscommissie met betrekking tot sekten. De Kamer van volksvertegenwoordigers nam in een motie van 7 mei 1997 kennis van het verslag van de onderzoekscommissie en keurde de conclusies en de aanbevelingen goed. Dat gebeurde met een ruime meerderheid, namelijk met 120 stemmen op een totaal van 143. In 1997, na de publicatie van het rapport van de parlementaire onderzoekscommissie, werd ook de Veiligheid van de Staat expliciet belast door het Parlement, om haar rol op te nemen in de opvolging van de schadelijke sektarische organisaties. Die opdracht werd nogmaals bevestigd in 2004. De definitie van een schadelijke sektarische organisatie houdt drie wettelijke voorwaarden in: het bestaan van een groep die een filosofische of religieuze inslag heeft evenals een schadelijk karakter, zowel voor het individu als voor de maatschappij. De Veiligheid van de Staat bepaalt het schadelijk karakter op basis van criteria van schadelijkheid, die voortkomen uit de parlementaire onderzoekscommissie van 1996. Sta me toe slechts enkele van die criteria op te sommen: mentale manipulatie of psychologische destabilisatie, buitensporige financiële eisen, de breuk tussen de adept en zijn referentiemilieu, de uitbuiting van de adept ten voordele van de beweging of haar leiders, het risico van infiltratie in de politieke en economische sectoren van de samenleving en het tegen de maatschappij gerichte discours van de organisatie. Naast die criteria, die niet cumulatief moeten zijn en nog kunnen worden aangevuld, wordt het schadelijk karakter van een sektarische organisatie ook onderzocht op basis van grondbeginselen vervat in de Grondwet, wetten, decreten, ordonnanties en internationale overeenkomsten tot bescherming van de mensenrechten die door België werden bekrachtigd. Het aantal gevolgde groeperingen is niet beperkt noch vast. Er bestaat geen “sektelijst” bij de Veiligheid van de Staat. De enige bestaande lijst wordt opgemaakt door de federale politie. Over de namen op die lijst heb ik als voormalig minister van Binnenlandse Zaken meermaals vragen beantwoord. De spreker refereert echter naar een andere lijst. Tot de schadelijke sektarische organisaties die de Veiligheid van de Staat opvolgt bevinden zich onder meer de Church of Scientology en Sahaja Yoga. Een deel van hun activiteiten zijn inmengingsactiviteiten. De wet van 1998 bepaalt precies wat inmenging is: de poging om met ongeoorloofde, bedrieglijke of clandestiene middelen beslissingsprocessen te beïnvloeden. Kortom, de Staatsveiligheid doet aangaande deze kwestie haar werk, gebaseerd op parlementair werk. Het parlement heeft die opdracht expliciet aan de Staatsveiligheid gegeven. Ik begrijp nochtans de verontwaardiging van wie in het rapport opgenomen is. Als gewezen parlementslid weet ik maar al te goed dat contacten met instellingen, organisaties en personen tot de kerntaken van een parlementslid behoren. Een parlementslid moet nu eenmaal beschikken over een groot netwerk en ongelimiteerde contacten. Bovendien staat contact hebben met iemand niet per definitie gelijk aan steun betuigen aan die persoon of instelling. Ik betreur het dan ook indien het rapport van de Staatsveiligheid verkeerdelijk de indruk zou hebben gewekt zich te richten op parlementsleden, in plaats van op sektarische organisaties. Ik onderstreep dat de focus van het rapport niet op de parlementsleden ligt, maar op schadelijke sektarische organisaties. Ik geef twee voorbeelden, die de Staatsveiligheid ook op de persconferentie heeft gegeven. Maggie De Block werd op een bepaald ogenblik in haar hoedanigheid van geneesheer en parlementslid gecontacteerd door een organisatie die aan Scientology is gelinkt, namelijk de Citizens Commission on Human Rights. Die voert een strijd tegen de psychiatrie en probeert het voorschrijfgedrag van geneesheren te wijzigen. Tony Van Parys werd ooit benaderd omdat hij deel uitmaakte van de werkgroep die de implementatie van de aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie “Sekten” moest opvolgen. Hem werd gevraagd de hervorming van het Informatie- en Adviescentrum inzake Schadelijke Sektarische Organisaties te steunen. Tony Van Parys liet weten dat hij geen voorstander van de hervorming van het centrum was en dat hij het opgerichte informatie- en adviescentrum volledig steunde. Sahaja Yoga heeft destijds gepoogd ook andere politici te contacteren, zoals Elio Di Rupo en Inge Vervotte. Het is dus niet de bedoeling of de opdracht van de Veiligheid van de Staat om individuele parlementsleden in de gaten te houden uit hoofde van hun functie. Er bestaan daarvoor ook geen regels. Er wordt ook nooit een onderzoek naar parlementsleden gedaan. Het is wel mogelijk dat namen van parlementsleden opduiken in onderzoeken met betrekking tot activiteiten die een dreiging vormen voor de inwendige veiligheid van de Staat, de uitwendige veiligheid van de Staat of het wetenschappelijk en economisch potentieel, zoals in de wet is vooropgesteld. Artikel 8 van de voormelde wet bepaalt wat onder dreiging wordt verstaan: spionage, terrorisme, extremisme, proliferatie, schadelijke sektarische organisaties, criminele organisaties en inmenging. De rapporten waarin zij worden vermeld, worden ambtshalve als geheim geclassificeerd. Er is geen sprake van een screening of schaduwing. Dergelijke praktijken horen thuis in fictiefilms, maar behoren duidelijk niet tot de opdrachten van de Staatsveiligheid. Dan kom ik tot de vragen over de lekken. Ik ben nu vijf jaar minister op een veiligheidsdepartement en ik ben nog nooit met lekken van een dergelijke omvang geconfronteerd. Het eerste rapport was de als geheim geclassificeerde nota “Église de scientologie – infiltration de la communauté congolaise ou d’origine congolaise de Belgique, implantation en République démocratique du Congo”. Het werd op 11 december 2012 naar zes bestemmelingen verstuurd. De fenomeenanalyse “Niet‑staatsgestuurde inmengingsactiviteiten” werd in oktober 2012 naar 42 betrokkenen verzonden. Een lek op zich is verwerpelijk. Wie geheime rapporten lekt, brengt de inlichtingendienst in gevaar, ondermijnt de werking van de dienst en brengt buitenlandse contacten of de menselijke bronnen die aan de basis liggen van dergelijke rapporten in het gedrang. De voornaamste rol van de Veiligheid van de Staat bestaat erin een preventieve rol te spelen door de bevoegde overheden te informeren over de risico’s die schadelijke sektarische praktijken voor de samenleving in het algemeen en voor het individu in het bijzonder inhouden. De analysedienst van de Veiligheid van de Staat beslist aan wie de rapporten worden verzonden, op basis van het need to know‑principe. Het is belangrijk dat die rapporten enkel worden verzonden naar personen die over een veiligheidsmachtiging van het desbetreffende niveau beschikken. Het tweede rapport, de fenomeenanalyse, werd, met inbegrip van de namen van de parlementsleden, in oktober 2012 ook verzonden naar het Comité I, dat is belast met de controle op de Veiligheid van de Staat. Ik heb dat deze week toegelicht aan de vaste commissie belast met de begeleiding van het Vast Comité I. Als minister van Justitie heb ik het Comité I gevraagd een aantal aanbevelingen te doen en een onderzoek naar de twee lekken te voeren. Ook heb ik gevraagd wat het nut is om parlementsleden in deze analyses op te nemen aangezien zij beschikken over de vrijheid van meningsuiting en over de vrijheid om contacten leggen. Ik heb gevraagd of het niet mogelijk is om die informatie te depersonaliseren of in categorieën in te delen zodat duidelijk wordt wie men heeft proberen te contacteren, met wie men effectief contact heeft gehad of wie misschien in een andere fase van het onderzoek is betrokken. Daarnaast wil ik nagaan wie de homologaties krijgt, en of het aantal bestemmelingen niet kan worden gereduceerd. Als een rapport met een fenomeenanalyse naar 43 mensen wordt verstuurd, dan is dat in mijn ogen toch een zeer ruime verspreiding. Ten slotte verwijs ik naar de richtlijn die de vorige minister van Justitie heeft uitgevaardigd. Die richtlijn verplicht de Veiligheid van de Staat ertoe om er telkens in een aparte nota op te wijzen wanneer in een welbepaald rapport dat wordt aangehaald in een nota, parlementsleden ter sprake zijn gekomen. Ik heb ook aan de Staatsveiligheid zelf voorstellen gevraagd om de huidige procedures te herzien, bijvoorbeeld om te bepalen wat er moet gebeuren als iemand wegens zijn functie een vertrouwelijk en geheim rapport krijgt en nadien vervangen wordt in die functie. Worden de rapporten dan vernietigd? Hoe worden ze bewaard? Worden ze ook bewaard in kluizen? Ik ben van mening dat het, na ontvangst van het rapport van het Comité I, mogelijk zal zijn om een duidelijke analyse te maken van de situatie. Het is immers evident dat vertrouwelijke rapporten alleen maar nuttig zijn als ze vertrouwelijk zijn en blijven. |
||||
M. Jurgen Ceder (Indépendant). – J’espère que la ministre ne prend pas cette question trop à la légère. Elle affirme qu’à l’heure actuelle, la Sûreté n’est soumise à aucune règle lorsqu’elle surveille des hommes politiques. Dans sa réponse, elle ne fait en tout cas référence à aucune règle. |
De heer Jurgen Ceder (Onafhankelijke). – Ik hoop dat de minister deze kwestie niet te licht opneemt. De minister zegt dat er op het ogenblik geen regels zijn die de Staatsveiligheid in acht moet nemen bij het volgen van politici. In haar antwoord werd alleszins naar geen enkele regel ter zake verwezen. |
||||
Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – J’ai clairement dit qu’il n’appartenait pas à la Sûreté de surveiller les parlementaires et elle ne le fait pas. Je voudrais que mes paroles ne soient pas interprétées et qu’on écoute ce que je dis. |
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Ik heb duidelijk gezegd dat het niet de opdracht van de Veiligheid van de Staat is om individuele parlementsleden te volgen. Dat is niet de opdracht van die dienst en het gebeurt in de praktijk ook niet. Ik zou willen vragen dat mijn woorden niet worden geïnterpreteerd, maar dat er geluisterd wordt naar wat ik effectief zeg. |
||||
M. Jurgen Ceder (Indépendant). – Les intentions de la Sûreté ne m’intéressent pas, seul le résultat compte. Les parlementaires jouissent d’une certaine immunité à l’égard de la loi pénale pour éviter que le pouvoir exécutif ne puisse exercer sur eux une pression illégitime. Il devrait en être de même pour la Sûreté. Pas mal de démocraties ont eu des services secrets qui ont usé de leur influence pour mettre des parlementaires sous pression. Ce fut le cas du FBI sous la direction de J. Edgar Hoover. En tant que parlementaire, j’ai parfaitement le droit d’entretenir des contacts avec la Scientologie ou le Taal Aktie Komitee mais je veux alors savoir si la ministre de la Justice en sera informée grâce aux rapports de la Sûreté. |
De heer Jurgen Ceder (Onafhankelijke). – Ik ben niet geïnteresseerd in de bedoelingen van de Staatsveiligheid, maar wel in het resultaat van hun optreden. De parlementsleden genieten een relatieve onschendbaarheid ten aanzien van de strafwet om te voorkomen dat de uitvoerende macht onrechtmatige druk kan uitoefenen op parlementsleden. Een gelijkaardige regel zou ook moeten gelden voor de Staatsveiligheid. Ook in democratieën zijn er immers voldoende voorbeelden bekend van geheime diensten die hun invloed gebruiken om parlementsleden onder druk te zetten. Dat is bijvoorbeeld gebeurd door de FBI onder J. Edgar Hoover. Als ik contacten heb met Scientology, of met het Taal Aktie Komitee, of met het Davidsfonds, dan is dat mijn goed recht als parlementslid. Maar ik wil dan wel weten of de minister van Justitie, via de rapporten van de Staatsveiligheid, op de hoogte is van die contacten. |
||||
(Mme Sabine de Bethune, présidente, prend place au fauteuil présidentiel.) |
(Voorzitster: mevrouw Sabine de Bethune.) |
||||
M. Filip Dewinter (VB). – La ministre a répondu en long et en large à toutes les questions relatives à la fuite du rapport sur les sectes et à ses conséquences mais pas à mes questions qui portaient sur la liste des organisations qui constituent une menace pour l’État et qui doivent être surveillées. |
De heer Filip Dewinter (VB). – De minister heeft uitgebreid geantwoord op alle vragen over het uitlekken van het sekterapport en over de gevolgen daarvan. Ze heeft niet geantwoord op mijn vragen, die van een andere orde waren. Mijn vragen gingen niet over het bewuste rapport, noch over de contacten van politici met sekten. Ze gingen over de lijst van de te volgen staatsbedreigende organisaties. |
||||
Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Ma réponse ayant été longue, je comprends qu’il est difficile de rester concentré. Je demande à nouveau à chacun d’être attentif à chacun des mots que je prononce ici. J’ai clairement dit que cette liste était dressée par la police fédérale. |
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Ik besef dat mijn antwoord uitgebreid was en dat het niet gemakkelijk is geconcentreerd te blijven luisteren. Toch vraag ik nogmaals dat iedereen zou luisteren naar elk woord dat ik hier uitspreek. Ik heb duidelijk gezegd dat die lijst wordt opgemaakt door de federale politie. |
||||
M. Filip Dewinter (VB). – Je prends note de la déclaration de la ministre à propos de la police fédérale. Mais je sais aussi que la Sûreté de l’État a remis un avis à ce sujet et qu’en plus de la liste des organisations qui constituent une menace pour l’État, il existe une seconde liste, celle des organisations subversives. Je pourrais avoir une certaine fierté que mon parti figure sur chacune de ces listes. Cela prouve que nous sommes bien un parti révolutionnaire qui menace la survie de ce pays. Honnêtement, ces listes me dérangent. Le seul critère qui justifierait l’inscription sur une telle liste devrait être le recours ou l’incitation à la violence et non la défense légitime et tout à fait démocratique de positions politiques favorables à la dissolution de l’État belge. J’ai le droit de plaider pour la création d’un État flamand indépendant. C’est mon droit démocratique de parlementaire. Cela ne doit pas me valoir de figurer sur une liste d’organisations menaçant la sécurité de l’État. Il est, selon moi, antidémocratique d’intimider et de contrecarrer les partis qui s’opposent à la survie de la Belgique en les faisant figurer sur de telles listes. Ces méthodes sont dignes de la Stasi et n’ont pas leur place dans un État de droit démocratique. La ministre n’a rien dit à ce sujet. Je tiens d’ailleurs à lui signaler qu’une procédure est prévue pour le cas où des parlementaires sont surveillés en raison de leurs contacts ou activités politiques. Dans ce cas, la Sûreté de l’État doit lui envoyer un rapport d’avertissement. J’aimerais donc savoir combien de rapports d’avertissement la ministre a déjà reçus de la Sûreté de l’État depuis son entrée en fonction. Il ne serait pas décent de mettre la Sûreté de l’État à l’abri uniquement pour servir un régime en place. |
De heer Filip Dewinter (VB). – Ik noteer de uitspraak van de minister in verband met de federale politie. Maar ik weet ook dat de Staatsveiligheid daaromtrent een advies geeft en dat er naast de lijst van de staatsbedreigende organisaties een tweede lijst bestaat, namelijk die van de staatsgevaarlijke organisaties. Dat mijn partij op beide lijsten voorkomt, is een voordeel waarop ik relatief trots zou kunnen zijn! Dat toont aan dat wij inderdaad een revolutionaire partij zijn die het voortbestaan van dit land bedreigt. Maar ik heb, ronduit gezegd, problemen met die lijsten. Het enige criterium om op dergelijke lijst voor te komen, kan erin bestaan dat men geweld gebruikt of dat men daartoe wil aanzetten, maar niet dat men volkomen democratisch en legitiem politieke standpunten aanhangt die in de richting gaan van de ontbinding van de Belgische staat. Ik mag zeggen “België barst”, “Leve de Vlaamse republiek” of pleiten voor een onafhankelijke Vlaamse staat en de opsplitsing van dit land. Dat is mijn democratisch recht als parlementslid, maar het mag er niet toe leiden dat mijn naam verschijnt op een lijst van staatsgevaarlijke of staatsbedreigende organisaties. Ik vind het ondemocratisch om partijen die tegen het voortbestaan van België zijn, te intimideren en te dwarsbomen door ze op dergelijke lijsten te vermelden. Dat is helemaal niet legitiem; dat zijn Stasimethodes die niet thuishoren in een democratische rechtsstaat. Daarover heb ik de minister niet gehoord. Overigens wil ik haar erop wijzen dat er, zoals haar voorganger al heeft toegegeven, een procedure bestaat wanneer parlementsleden op grond van hun politieke contacten of activiteiten worden gevolgd. In die gevallen moet de Staatsveiligheid haar een waarschuwingsrapport toezenden. Graag vernam ik dus van de minister hoeveel waarschuwingsrapporten zij tijdens haar ambtstermijn reeds van de Staatsveiligheid heeft ontvangen. Het zou immers van weinig fatsoen getuigen de Staatsveiligheid uit de wind te zetten louter om een bestaand regime te dienen. |
||||
Mme la présidente. – M. Dewinter a la parole depuis longtemps et est invité à conclure sa réplique. |
De voorzitster. – De heer Dewinter is al erg lang aan het woord geweest en moet nu echt zijn repliek afsluiten. |
||||
M. Rik Torfs (CD&V). – Je retiens trois points. Premièrement, plus le contrôle du Comité R est efficace, mieux c’est pour la démocratie. Mais il faut pour cela que le Comité R dispose de tous les rapports. Deuxièmement, je me réjouis d’entendre la ministre dire que l’administrateur général, M. Winants, s’est trompé en se basant sur l’addendum de 1997 pour ses recherches sur des organisations sectaires nuisibles. Il aurait dû se fonder sur la loi du 30 novembre 1998 qui contient une définition boiteuse de l’organisation sectaire nuisible. J’espère que désormais, M. Winants suivra l’avis de la ministre. Troisièmement, je persiste à croire qu’il est problématique de définir la notion d’ « organisation sectaire nuisible ». Ce n’est pas parce que le rapport de 1997 contient une définition et que ce rapport a été approuvé à une large majorité par le Parlement que la Belgique ne se trouve pas sur un terrain glissant. Les organisations de défense des droits de l’homme observent attentivement l’attitude de la Belgique. Il vaut mieux prendre comme critère le caractère nuisible et engager d’éventuelles poursuites sur cette base. Enfin, le mot « nuisible » ne peut jamais être un terme ontologique et est par définition un terme axiologique. Il contient toujours un jugement de valeur et il est donc difficile de lui donner une définition juridique. |
De heer Rik Torfs (CD&V). – Ik onthoud drie punten. Ten eerste, hoe beter Comité I controleert, hoe gunstiger voor de democratie. Het comité moet dan wel alle rapporten in handen krijgen. Als de pers echter rapporten kan inkijken, dan moet het Comité I dat ook kunnen. Ten tweede stel ik met genoegen vast dat de minister zegt dat de administrateur‑generaal, de heer Winants, zich heeft vergist toen hij zocht naar schadelijke sektarische organisaties en zich hierbij – ten onrechte – baseerde op het addendum van 1997. Hij had zich moeten baseren op de wet van 30 november 1998, waarin een gammele definitie staat van schadelijke sektarische organisatie. Ik hoop dat de heer Winants zich voortaan richt naar het standpunt van de minister. Ten derde blijf ik het sowieso problematisch vinden om het begrip ‘schadelijke sektarische organisatie’ te definiëren. Dat in het rapport van 1997 een definitie voorkomt en dat het rapport met een grote meerderheid is goedgekeurd in het parlement, neemt niet weg dat België zich op glad ijs begeeft. Mensenrechtenorganisaties, ook in het buitenland, kijken met grote ogen hoe België hiermee omspringt. Het is beter om uit te gaan van criteria van schadelijkheid, die de minister ook vermeldde, en op basis daarvan eventueel gerechtelijk te vervolgen. Ten slotte, het woord “schadelijk” kan – populistisch gesproken – nooit een ontologische term zijn, maar is per definitie een axiologische term. Het houdt altijd een waardeoordeel in. Dat maakt het moeilijk om de term juridisch te beschrijven. |
||||
Regeling van de werkzaamheden |
|||||
M. Philippe Mahoux (PS). – Madame la présidente, je vois qu’il reste une série de questions orales à poser. Je proposerais que nous puissions procéder maintenant aux votes et aux scrutins et reprendre ensuite les questions orales. |
De heer Philippe Mahoux (PS). – Mevrouw de voorzitster, er moeten nog enkele mondelinge vragen worden gesteld. Ik stel voor dat we nu overgaan tot de stemmingen en de geheime stemmingen om vervolgens de mondelinge vragen te hervatten. |
||||
Mme la présidente. – Je n’y vois pas d’inconvénient. |
De voorzitster. – Ik heb daar geen bezwaar tegen. |
||||
Wetsontwerp houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 1 juni 2011 tussen de Federale Staat, en de gewesten en de gemeenschappen betreffende de coördinatie van de controles inzake illegale arbeid en sociale fraude (5‑1944) |
|||||
Algemene bespreking |
|||||
Mme la présidente. – Mme Lijnen se réfère à son rapport. |
De voorzitster. – Mevrouw Lijnen verwijst naar haar verslag. |
||||
– La discussion générale est close. |
– De algemene bespreking is gesloten. |
||||
Artikelsgewijze bespreking |
|||||
(Le texte adopté par la commission des Affaires sociales est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53‑2508/3.) |
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53‑2508/3.) |
||||
– Les articles 1er et 2 sont adoptés sans observation. – Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi. |
– De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen. – De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats. |
||||
Présentation de candidats pour une fonction de conseiller d’état (F) au Conseil d’État |
Voordracht van kandidaten voor het ambt van staatsraad (F) bij de Raad van State |
||||
Mme la présidente. – Par lettre du 16 janvier 2013, le premier président du Conseil d’État porte à la connaissance du Sénat qu’en son audience publique du 18 décembre 2012, l’assemblée générale du Conseil a procédé, conformément à l’article 70 des lois coordonnées sur le Conseil d’État, à l’établissement d’une liste de candidats présentés en vue de la nomination à une fonction de conseiller d’état d’expression française. |
De voorzitster. – Bij brief van 16 januari 2013 deelt de eerste voorzitter van de Raad van State mee dat de algemene vergadering van de Raad ter openbare zitting van 18 december 2012, overeenkomstig artikel 70 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, overgegaan is tot het opmaken van een lijst van kandidaten voorgedragen voor de benoeming tot een ambt van Franstalig staatsraad. |
||||
Le premier président du Conseil d’état a reçu les candidatures des personnes suivantes : |
De eerste voorzitter van de Raad van State heeft de kandidaturen van de volgende personen ontvangen: |
||||
– Mme Anne‑Françoise Bolly, premier auditeur au Conseil d’ état ; |
– mevrouw Anne‑Françoise Bolly, eerste auditeur bij de Raad van State; |
||||
– M. Patrick Ronvaux, auditeur au Conseil d’état ; |
– de heer Patrick Ronvaux, auditeur bij de Raad van State; |
||||
– Mme Nathalie Van Laer, auditeur au Conseil d’État. |
– mevrouw Nathalie Van Laer, auditeur bij de Raad van State. |
||||
Ont été présentés par le Conseil d’État pour la place vacante, sans unanimité toutefois : |
Werden door de Raad van State voorgedragen voor het vacante ambt, evenwel zonder eenparigheid van stemmen: |
||||
– comme premier candidat : madame Anne‑Françoise Bolly ; – comme deuxième candidat : madame Nathalie Van Laer ; – comme troisième candidat : monsieur Patrick Ronvaux. |
– als eerste kandidaat: mevrouw Anne‑Françoise Bolly; – als tweede kandidaat: mevrouw Nathalie Van Laer; – als derde kandidaat: de heer Patrick Ronvaux. |
||||
Étant donné que la présentation n’est pas unanime, l’article 70, §1er, alinéa 7, et l’article 80, alinéa 2, des lois coordonnées sur le Conseil d’État, sont d’application : « En l’absence d’unanimité lors d’une première présentation ou lors d’une nouvelle présentation à la suite d’un refus, la Chambre des représentants ou le Sénat peuvent alternativement, dans un délai ne pouvant dépasser trente jours à compter de la réception de cette présentation : |
Aangezien de voordracht niet unaniem is, zijn artikel 70, §1, zevende lid, en artikel 80, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, van toepassing: “Indien er geen eenparigheid van stemmen is bij een eerste of bij een nieuwe voordracht naar aanleiding van een weigering, kunnen de Kamer van volksvertegenwoordigers of de Senaat beurtelings, binnen een termijn van ten hoogste dertig dagen vanaf de ontvangst van de mededeling van deze voordracht: |
||||
– soit confirmer la liste présentée par le Conseil d’État ; – soit présenter par scrutin secret, une deuxième liste de trois noms qui fait l’objet d’une motivation formelle. ». |
– hetzij de door de Raad van State voorgedragen lijst bevestigen; – hetzij bij geheime stemming een tweede lijst met drie namen die uitdrukkelijk wordt gemotiveerd, voordragen.”. |
||||
M. Philippe Moureaux (PS). – La commission de l’Intérieur propose de suivre la liste du Conseil d’État. |
De heer Philippe Moureaux (PS). – De commissie voor de Binnenlandse Zaken stelt voor de lijst van de Raad van State te volgen. |
||||
Mme Anke Van dermeersch (VB). – J’insiste pour que nous procédions à un scrutin secret pour la présentation des candidats à la fonction d’assesseur. Mon parti s’insurge contre le marchandage politique qui entoure les nominations en général, a fortiori lorsqu’il s’agit des assesseurs de la section de Législation du Conseil d’État. Le Conseil d’État est une institution sui generis qui est en fait extérieure au pouvoir judiciaire. Nous avons bien vu comment les fonctions supérieures, comme celles d’administrateurs ou de commissaires du gouvernement, sont réparties dans les entreprises publiques. Le choix de la personne ne tient plus aucun compte des besoins des institutions concernées, par même au Conseil d’État. Ce partage du pouvoir est choquant. C’est pourquoi nous exigeons un vote auquel nous refuserons ostensiblement de prendre part. |
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Ik dring aan op de geheime stemming over de voordracht van de kandidaat‑assessoren. Mijn partij is het niet eens met de koehandel van politieke benoemingen in het algemeen en zeker niet de benoeming van assessoren bij de afdeling wetgeving van de Raad van State. De Raad van State is een instelling sui generis die eigenlijk buiten de gerechtelijke orde staat. We hebben genoeg gezien hoe topjobs zoals bestuursfuncties en regeringscommissarissen in overheidsbedrijven worden verdeeld. Maar liefst 46 topjobs moeten verdeeld worden in bedrijven zoals Belgacom, de NMBS en bpost. De keuze, ook voor betrekkingen bij de Raad van State, wordt doorgaans absoluut niet gemaakt met het oog op de noden van de betrokken instellingen. Die machtsverkaveling, ook in een instelling als de Raad van State, stuit ons tegen de borst. Daarom eisen we een stemming waaraan we ostentatief niet zullen deelnemen. |
||||
Mme la présidente. – Un membre ayant demandé le scrutin, nous procédons successivement par scrutin distinct, au vote pour la présentation d’un premier, deuxième et troisième candidat à la fonction vacante de conseiller d’état francophone. |
De voorzitster. – Aangezien een lid de geheime stemming heeft gevraagd, gaan wij nu achtereenvolgens over tot de afzonderlijke geheime stemming over de aanwijzing van een eerste, tweede en derde kandidaat voor het vacante ambt van Franstalig staatsraad. |
||||
Le curriculum vitae des candidats qui seront désignés seront annexés à la décision qui sera prise par le Sénat. Pour chaque candidat (premier, deuxième et troisième) vous recevez enveloppes distinctes contenant les bulletins de vote requis. |
De curricula vitae van de kandidaten die worden aangewezen zullen aan de beslissing van de Senaat worden gehecht. U ontvangt voor elke kandidaat (eerste, tweede en derde) afzonderlijke omslagen met de nodige stemformulieren. |
||||
Le sort désigne M. Swennen et Mme Taelman pour remplir la fonction de scrutateurs. Les votes commencent par le nom de M. du Bus de Warnaffe. |
Het lot wijst de heer Swennen en mevrouw Taelman aan om de functie van stemopnemers te vervullen. De stemmingen beginnen met de naam van de heer du Bus de Warnaffe. |
||||
Eerste kandidaat |
|||||
Mme la présidente. – Nous procédons au scrutin pour la présentation du premier candidat à la fonction de conseiller d’État francophone. Vous pouvez vous servir du bulletin de vote jaune. |
De voorzitster. – Wij stemmen over de voordracht van de eerste kandidaat voor het ambt van Franstalig staatsraad. U kunt hiervoor gebruik maken van het gele stembiljet. |
||||
(Il est procédé au scrutin.) |
(Tot de geheime stemming wordt overgegaan.) |
||||
Mme la présidente. – Le scrutin est clos. Le Sénat reprendra la suite de son ordre du jour pendant que les scrutateurs dépouillent les bulletins. |
De voorzitster. – De stemming is gesloten. De Senaat zal zijn agenda voortzetten, terwijl de stemopnemers de stembiljetten nazien. |
||||
Stemmingen |
|||||
(Les listes nominatives figurent en annexe.) |
(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.) |
||||
Projet de loi modifiant le livre II, titre Iter du Code pénal (Doc. 5‑1905) (Procédure d’évocation) |
Wetsontwerp tot wijziging van boek II, titel Iter van het Strafwetboek; (Stuk 5‑1905) (Evocatieprocedure) |
||||
Mme la présidente. – Nous votons sur l’amendement no 2 de Mme Khattabi. |
De voorzitster. – We stemmen over amendement 2 van mevrouw Khattabi. |
||||
Vote no 1 |
Stemming 1 |
||||
Présents : 55 |
Aanwezig: 55 |
||||
Mme Zakia Khattabi (Ecolo). – J’ai pairé avec M. du Bus de Warnaffe. |
Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo). – Ik heb een stemafspraak met de heer du Bus de Warnaffe. |
||||
M. Danny Pieters (N‑VA). – J’ai pairé avec M. Swennen. |
De heer Danny Pieters (N‑VA). – Ik heb een stemafspraak met de heer Swennen. |
||||
– L’amendement n’est pas adopté. |
– Het amendement is niet aangenomen. |
||||
– Le même résultat de vote est accepté pour les amendements nos 3 et 4 de Mme Khattabi. Ces amendements ne sont donc pas adoptés. |
– Dezelfde stemuitslag wordt aanvaard voor de amendementen 3 en 4 van mevrouw Khattabi. Deze amendementen zijn dus niet aangenomen. |
||||
Mme la présidente. – Nous votons à présent sur l’ensemble du projet de loi. |
De voorzitster. – We stemmen nu over het wetsontwerp in zijn geheel. |
||||
Vote no 2 |
Stemming 2 |
||||
Présents : 56 |
Aanwezig: 56 |
||||
Mme Zakia Khattabi (Ecolo). – Mon abstention est toujours liée au pairage. |
Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo). – Ik heb ook voor deze stemming een stemafspraak. |
||||
– Le Sénat a adopté le projet sans modification. Celui‑ci sera transmis à la Chambre des représentants en vue de la sanction royale. |
– De Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning. |
||||
– À la suite de ce vote, la proposition de loi modifiant les articles 137 et 138 du Code pénal visant à renforcer la lutte contre le terrorisme (de M. Richard Miller et Mme Christine Defraigne ; Doc. 5‑1655) devient sans objet. |
– Ten gevolge van deze stemming vervalt het wetsvoorstel tot wijziging van artikelen 137 en 138 van het Strafwetboek, teneinde de strijd tegen het terrorisme op te voeren (van de heer Richard Miller en mevrouw Christine Defraigne; Stuk 5‑1655) |
||||
Wetsontwerp houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 1 juni 2011 tussen de Federale Staat, en de gewesten en de gemeenschappen betreffende de coördinatie van de controles inzake illegale arbeid en sociale fraude (5‑1944) |
|||||
Vote no 3 |
Stemming 3 |
||||
Présents : 58 |
Aanwezig: 58 |
||||
– Le projet de loi est adopté à l’unanimité. – Il sera soumis à la sanction royale. |
– Het wetsontwerp is eenparig aangenomen. – Het zal aan de Koning ter bekrachtiging worden voorgelegd. |
||||
Présentation de candidats pour une fonction de conseiller d’état (F) au Conseil d’État |
Voordracht van kandidaten voor het ambt van staatsraad (F) bij de Raad van State |
||||
Résultat du scrutin pour la présentation du premier candidat |
Uitslag van de geheime stemming over de voordracht van de eerste kandidaat |
||||
Mme la présidente. – Voici le résultat du scrutin pour la présentation du premier candidat à la fonction de conseiller d’État francophone : |
De voorzitster. – Hier volgt de uitslag van de geheime stemming over de voordracht van de eerste kandidaat voor het ambt van Franstalig staatsraad: |
||||
Nombre de votants : 55. Bulletins blancs ou nuls : 4. Votes valables : 51. Majorité absolue : 26. Mme Anne‑Françoise Bolly obtient 51 suffrages. Mme Nathalie Van Laer et M. Patrick Ronvaux n’obtiennent aucun suffrage. |
Aantal stemmenden: 55 Blanco of ongeldige stembriefjes: 4. Geldige stemmen: 51. Volstrekte meerderheid: 26. Mevrouw Anne‑Françoise Bolly behaalt 51 stemmen. Mevrouw Nathalie Van Laer en de heer Patrick Ronvaux behalen geen stemmen. |
||||
En conséquence, Mme Anne Françoise Bolly, ayant obtenu la majorité absolue des suffrages, est proclamée première candidate. |
Bijgevolg wordt mevrouw Anne‑Françoise Bolly, die de volstrekte meerderheid der stemmen behaald heeft, tot eerste kandidaat uitgeroepen. |
||||
Tweede kandidaat |
|||||
Mme la présidente. – Nous procédons au scrutin pour la présentation du deuxième candidat à la fonction de conseiller d’État francophone. Vous pouvez vous servir du bulletin de vote bleu. Vous ne pouvez plus émettre de vote pour Mme Bolly, qui est proclamée première candidate. |
De voorzitster. – Wij stemmen over de voordracht van de tweede kandidaat voor het ambt van Franstalig staatsraad. U kunt hiervoor gebruik maken van het blauwe stembiljet. U kunt geen stem meer uitbrengen op mevrouw Bolly, die tot eerste kandidaat werd uitgeroepen. |
||||
(Il est procédé au scrutin.) |
(Tot de geheime stemming wordt overgegaan.) |
||||
Mme la présidente. – Le scrutin est clos. |
De voorzitster. – De stemming is gesloten. |
||||
Résultat du scrutin pour la présentation du deuxième candidat |
Uitslag van de geheime stemming over de voordracht van de tweede kandidaat |
||||
Mme la présidente. – Voici le résultat du scrutin pour la présentation du deuxième candidat à la fonction de conseiller d’État francophone : |
De voorzitster. – Hier volgt de uitslag van de geheime stemming over de voordracht van de tweede kandidaat voor het ambt van Franstalig staatsraad: |
||||
Nombre de votants : 54. Bulletins blancs ou nuls : 5. Votes valables : 49. Majorité absolue : 25. Mme Nathalie Van Laer obtient 28 suffrages. M. Patrick Ronvaux obtient 21 suffrages. |
Aantal stemmenden: 54. Blanco of ongeldige stembriefjes: 5. Geldige stemmen: 49. Volstrekte meerderheid: 25. Mevrouw Nathalie Van Laer behaalt 28 stemmen. De heer Patrick Ronvaux behaalt 21 stemmen. |
||||
En conséquence, Mme Nathalie Van Laer, ayant obtenu la majorité absolue des suffrages, est proclamée deuxième candidate. |
Bijgevolg wordt mevrouw Nathalie Van Laer, die de volstrekte meerderheid der stemmen behaald heeft, tot tweede kandidaat uitgeroepen. |
||||
Derde kandidaat |
|||||
Mme la présidente. – Vu que M. Patrick Ronvaux est le seul candidat restant pour la fonction conseiller d’état francophone, je le déclare proclamé troisième candidat, conformément l’article 82 du Règlement du Sénat. |
De voorzitster. – Aangezien de heer Patrick Ronvaux de enige overblijvende kandidaat is voor het ambt van Franstalig staatsraad, verklaar ik hem, overeenkomstig artikel 82 van het Reglement van de Senaat, uitgeroepen tot derde kandidaat. |
||||
Voordracht van kandidaten voor het ambt van assessor (N) bij de afdeling wetgeving van de Raad van State |
|||||
Mme la présidente. – Par lettre du 11 janvier 2013, le premier président du Conseil d’État porte à la connaissance du Sénat qu’en son audience publique du 18 décembre 2012, l’assemblée générale du Conseil a procédé, conformément à l’article 80 des lois coordonnées sur le Conseil d’État, à l’établissement de listes de candidats présentés en vue de la nomination à une fonction d’assesseur néerlandophone devenue vacante auprès de la section de législation. |
De voorzitster. – Bij brief van 11 januari 2013 deelt de eerste voorzitter van de Raad van State mee dat de algemene vergadering van de Raad ter openbare zitting van 18 december 2012, overeenkomstig artikel 80 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, overgegaan is tot het opmaken van lijsten van kandidaten voorgedragen voor de benoeming tot een ambt van Nederlandstalig assessor dat bij de afdeling wetgeving vacant is geworden. |
||||
En vertu de l’article 70, §1er, alinéas 2 à 12, des lois coordonnées précitées, il incombe au Sénat de procéder à la présentation de candidats pour la fonction vacante d’assesseur. Le premier président du Conseil d’état a reçu les candidatures des personnes suivantes : |
Overeenkomstig artikel 70, §1, tweede tot twaalfde lid van de voornoemde gecoördineerde wetten, komt het de Senaat toe om over te gaan tot de voordracht van kandidaten voor het vacante ambt van assessor. De eerste voorzitter van de Raad van State heeft de kandidaturen van de volgende personen ontvangen: |
||||
– M. Daniël Cuypers, professeur ordinaire à la faculté de droit de l’Universiteit Antwerpen ; – M. Bernard Hubeau, professeur à la faculté de droit de l’Universiteit Antwerpen ; – M. Marc Rigaux, professeur ordinaire à la faculté de droit de l’Universiteit Antwerpen et assesseur à la section de législation ; – M. Philip Traest professeur extraordinaire à la faculté de droit de l’Universiteit Gent et avocat au barreau de Bruxelles ; – M. Guido Van Limberghen, professeur ordinaire à la faculté de droit de l’Université Libre de Bruxelles et collaborateur externe dans un bureau d’avocats ; – Mme Anne Van Regenmortel, professeur ordinaire à la faculté de droit de l’Universiteit Antwerpen ; – M. Jan Velaers, professeur ordinaire à la faculté de droit de l’Universiteit Antwerpen et assesseur à la section de législation. |
– de heer Daniël Cuypers, gewoon hoogleraar aan de faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Antwerpen; – de heer Bernard Hubeau, hoogleraar aan de faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Antwerpen; – de heer Marc Rigaux, gewoon hoogleraar aan de faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Antwerpen en assessor bij de afdeling wetgeving; – de heer Philip Traest, buitengewoon hoogleraar aan de faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Gent en advocaat aan de balie te Brussel; – de heer Guido Van Limberghen, gewoon hoogleraar aan de faculteit Rechtsgeleerdheid van de Vrije Universiteit Brussel en extern medewerker in een advocatenkantoor; – mevrouw Anne Van Regenmortel, gewoon hoogleraar aan de faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Antwerpen; – de heer Jan Velaers, gewoon hoogleraar aan de faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Antwerpen en assessor bij de afdeling wetgeving. |
||||
Ont été présentés par le Conseil d’État pour la place vacante, sans unanimité toutefois : |
Werden door de Raad van State voorgedragen voor het vacante ambt, evenwel zonder eenparigheid van stemmen: |
||||
comme premier candidat : M. Jan Velaers ; comme deuxième candidat : M. Philip Traest ; comme troisième candidat : M. Bernard Hubeau. |
als eerste kandidaat: de heer Jan Velaers; als tweede kandidaat: de heer Philip Traest; als derde kandidaat: de heer Bernard Hubeau. |
||||
Étant donné que la présentation n’est pas unanime, l’article 70, §1er, alinéa 7, et l’article 80, alinéa 2, des lois coordonnées sur le Conseil d’État, sont d’application : « En l’absence d’unanimité lors d’une première présentation ou lors d’une nouvelle présentation à la suite d’un refus, la Chambre des représentants ou le Sénat peuvent alternativement, dans un délai ne pouvant dépasser trente jours à compter de la réception de cette présentation : |
Aangezien de voordracht niet unaniem is, zijn artikel 70, §1, zevende lid, en artikel 80, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, van toepassing: “Indien er geen eenparigheid van stemmen is bij een eerste of bij een nieuwe voordracht naar aanleiding van een weigering, kunnen de Kamer van volksvertegenwoordigers of de Senaat beurtelings, binnen een termijn van ten hoogste dertig dagen vanaf de ontvangst van de mededeling van deze voordracht: |
||||
– soit confirmer la liste présentée par le Conseil d’État ; – soit présenter par scrutin secret, une deuxième liste de trois noms qui fait l’objet d’une motivation formelle. ». |
– hetzij de door de Raad van State voorgedragen lijst bevestigen; – hetzij bij geheime stemming een tweede lijst met drie namen die uitdrukkelijk wordt gemotiveerd, voordragen.”. |
||||
Le 5 février 2013, la commission de l’Intérieur et des Affaires administratives a entendu les candidats conformément à l’article 70, §1er, alinéa 8, et à l’article 80, alinéa 2, des lois coordonnées sur le Conseil d’État. À l’unanimité, la commission propose de confirmer la liste présentée par le Conseil d’État |
Op 5 februari 2013 heeft de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden de kandidaten gehoord, overeenkomstig artikel 70, §1, achtste lid, en artikel 80, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. De commissie stelt eenparig voor de door de Raad van State voorgestelde lijst te bevestigen. |
||||
Mme Anke Van dermeersch (VB). – Je demande le scrutin. Je me réfère à la motivation que j’ai donnée tout à l’heure. |
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Ik vraag de geheime stemming en verwijs naar de motivering die ik daarstraks heb gegeven. |
||||
Mme la présidente. – Un membre ayant demandé le scrutin, nous procédons successivement par scrutin distinct, au vote pour la présentation d’un premier, deuxième et troisième candidat à la fonction vacante d’assesseur néerlandophone. |
De voorzitster. – Aangezien een lid de geheime stemming heeft gevraagd, gaan wij nu achtereenvolgens over tot de afzonderlijke geheime stemming over de aanwijzing van een eerste, tweede en derde kandidaat voor het vacante ambt van Nederlandstalig assessor. |
||||
Le curriculum vitae des candidats qui seront désignés seront annexés à la décision qui sera prise par le Sénat. Pour chaque candidat (premier, deuxième et troisième) vous recevez des enveloppes distinctes contenant les bulletins de vote requis. |
De curricula vitae van de kandidaten die worden aangewezen zullen aan de beslissing van de Senaat worden gehecht. U ontvangt voor elke kandidaat (eerste, tweede en derde) afzonderlijk omslagen met de nodige stemformulieren. |
||||
Le sort désigne Mme Winckel et M. Vandaele pour remplir la fonction de scrutateurs. |
Het lot wijst mevrouw Winckel en de heer Vandaele aan om de functie van stemopnemers te vervullen. |
||||
Les votes commencent par le nom de Mme Thibaut. |
De stemmingen beginnen met de naam van mevrouw Thibaut. |
||||
Eerste kandidaat |
|||||
Mme la présidente. – Nous procédons au scrutin pour la présentation du premier candidat à la fonction d’assesseur néerlandophone. Vous pouvez vous servir du bulletin de vote jaune. |
De voorzitster. – Wij stemmen over de voordracht van de eerste kandidaat voor het ambt van Nederlandstalig assessor. U kunt hiervoor gebruik maken van het gele stembiljet. |
||||
(Il est procédé au scrutin.) |
(Tot de geheime stemming wordt overgegaan.) |
||||
Mme la présidente. – Le scrutin est clos. |
De voorzitster. – De stemming is gesloten. |
||||
Résultat du scrutin pour la présentation du premier candidat |
Uitslag van de geheime stemming over de voordracht van de eerste kandidaat |
||||
Mme la présidente. – Voici le résultat du scrutin pour la présentation du premier candidat à la fonction d’assesseur (N) auprès de la section de législation du Conseil d’État. |
De voorzitster. – Hier volgt de uitslag van de geheime stemming over de voordracht van de eerste kandidaat voor het ambt van assessor (N) bij de afdeling wetgeving van de Raad van State. |
||||
Nombre de votants : 55 Bulletins blancs ou nuls : 1 Votes valables : 54 Majorité absolue : 28 M. Jan Velaers obtient 48 suffrages. M. Bernard Hubeau obtient 6 suffrages. |
Aantal stemmenden: 55 Blanco of ongeldige stembriefjes: 1 Geldige stemmen: 54 Volstrekte meerderheid: 28 De heer Jan Velaers behaalt 48 stemmen. De heer Bernard Hubeau behaalt 6 stemmen. |
||||
En conséquence, M. Jan Velaers, ayant obtenu la majorité absolue des suffrages, est proclamé premier candidat. |
Bijgevolg wordt de heer Jan Velaers, die de volstrekte meerderheid der stemmen behaald heeft, tot eerste kandidaat uitgeroepen. |
||||
Tweede kandidaat |
|||||
Mme la présidente. – Nous procédons au scrutin pour la présentation du deuxième candidat à la fonction d’assesseur néerlandophone. Vous pouvez vous servir du bulletin de vote bleu. Vous ne pouvez plus émettre de vote pour M. Jan Velaers, qui est proclamé premier candidat. |
De voorzitster. – Wij stemmen over de voordracht van de tweede kandidaat voor het ambt van Nederlandstalig assessor. U kunt hiervoor gebruik maken van het blauwe stembiljet. U kunt geen stem meer uitbrengen op de heer Jan Velaers, die tot eerste kandidaat werd uitgeroepen. |
||||
(Il est procédé au scrutin.) |
(Tot de geheime stemming wordt overgegaan.) |
||||
Mme la présidente. – Le scrutin est clos. |
De voorzitster. – De stemming is gesloten. |
||||
Résultat du scrutin pour la présentation du deuxième candidat |
Uitslag van de geheime stemming over de voordracht van de tweede kandidaat |
||||
Mme la présidente. – Voici le résultat du scrutin pour la présentation du deuxième candidat à la fonction d’assesseur (N) auprès de la section de législation du Conseil d’État. |
De voorzitster. – Hier volgt de uitslag van de geheime stemming over de voordracht van de tweede kandidaat voor het ambt van assessor (N) bij de afdeling wetgeving van de Raad van State. |
||||
Nombre de votants : 55 Bulletins blancs ou nuls : 0 Votes valables : 55 Majorité absolue : 28 M. Philip Traest obtient 49 suffrages. M. Bernard Hubeau obtient 6 suffrages. |
Aantal stemmenden: 55 Blanco of ongeldige stembriefjes: 0 Geldige stemmen: 55 Volstrekte meerderheid: 28 De heer Philip Traest behaalt 49 stemmen. De heer Bernard Hubeau behaalt 6 stemmen. |
||||
En conséquence, M. Philip Traest, ayant obtenu la majorité absolue des suffrages, est proclamé deuxième candidat. |
Bijgevolg wordt de heer Philip Traest, die de volstrekte meerderheid der stemmen behaald heeft, tot tweede kandidaat uitgeroepen. |
||||
Derde kandidaat |
|||||
Mme la présidente. – Nous procédons au scrutin pour la présentation du troisième candidat à la fonction d’assesseur néerlandophone. Vous pouvez vous servir du bulletin de vote vert. Vous ne pouvez plus émettre de vote pour M. Jan Velaers, qui est proclamé premier candidat, ni pour M. Philip Traest, qui est proclamé deuxième candidat. |
De voorzitster. – Wij stemmen over de voordracht van de derde kandidaat voor het ambt van Nederlandstalig assessor. U kunt hiervoor gebruik maken van het groene stembiljet. U kunt geen stem meer uitbrengen op de heer Jan Velaers die tot eerste kandidaat werd uitgeroepen, noch voor de heer Philip Traest, die tot tweede kandidaat werd uitgeroepen. |
||||
(Il est procédé au scrutin.) |
(Tot de geheime stemming wordt overgegaan.) |
||||
Mme la présidente. – Le scrutin est clos. Le Sénat reprendra la suite de son ordre du jour pendant que les scrutateurs dépouillent les bulletins. |
De voorzitster. – De stemming is gesloten. De Senaat zal zijn agenda voortzetten, terwijl de stemopnemers de stembiljetten nazien. |
||||
Mondelinge vragen |
|||||
Mondelinge vraag van de heer Willy Demeyer aan de minister van Justitie en aan de staatssecretaris voor Staatshervorming, en voor de Regie der gebouwen over «de gebreken aan het Justitiepaleis van Luik» (nr. 5‑837) |
|||||
M. Willy Demeyer (PS). – Madame la présidente, il y a quelques jours, un détenu a failli être libéré en raison d’un dysfonctionnement au nouveau Palais de Justice de Liège. Vingt‑quatre heures s’étaient écoulées depuis sa privation de liberté, sans que l’on ait pu organiser son déferrement devant un magistrat. Sans la parade trouvée par les magistrats, le détenu aurait dû être relâché, conformément à la procédure. Ce dysfonctionnement met en lumière des problèmes que vous connaissez bien, monsieur le secrétaire d’État, puisque vous êtes venu les constater par vous‑même, voici à peu près cinq mois, peu après l’ouverture du nouveau Palais de Justice. C’est d’abord le problème des vitres sans tain placées dans le poste de surveillance : trop opaques, ces vitres, d’une valeur de 35 000 euros, ne permettent pas l’utilisation des nouvelles cellules d’attente. Par ailleurs, ces cinquante cellules ne sont toujours pas équipées de serrures de sécurité. Enfin, dans le nouveau bâtiment, les GSM ne fonctionnent pas, pas plus que les liaisons radio sous le réseau ASTRID. Le nouveau poste de surveillance n’est donc toujours pas fonctionnel. Il faut dès lors recourir aux cachots de l’ancien Palais de Justice, qui ne respectent en rien les normes minimales en matière de dignité humaine. Quatre‑vingts mètres séparent l’ancien Palais, où les personnes sont détenues, du nouveau Palais, où elles doivent être entendues. Cependant, la Régie n’ayant pas cru bon de prévoir une communication entre les deux bâtiments, le déferrement doit être organisé en combi, en utilisant les artères du centre‑ville. Si la situation est potentiellement dangereuse, elle est aussi coûteuse, puisqu’elle mobilise chaque jour trois policiers, deux escorteurs et un conducteur de combi. Leur salaire mensuel, à charge de la zone de police, équivaut environ à deux fois le prix de la vitre sans tain. Monsieur le secrétaire d’État, comment expliquez‑vous cette situation qualifiée de « consternante » par les magistrats liégeois, qui fait que des détenus, éventuellement dangereux, sont susceptibles d’être libérés alors que le problème, connu depuis cinq mois, aurait pu être résolu moyennant un simple transfert d’enveloppe ? |
De heer Willy Demeyer (PS). – Enkele dagen geleden moest een gevangene vrijgelaten worden wegens een gebrek aan het nieuwe justitiepaleis van Luik. Hij kon immers binnen de vierentwintig sinds zijn aanhouding niet voor een magistraat verschijnen. Conform de procedure moest hij dus worden vrijgelaten. Dit voorval is een gevolg van de problemen die u kent, mijnheer de staatssecretaris, want u kon ze een vijftal maanden geleden, kort na de opening van het nieuwe gerechtsgebouw zelf vaststellen. Vooreerst is er het probleem van het spiegelglas in de bewakingspost: de ramen, die 35 000 euro hebben gekost, maken het onmogelijk de nieuwe wachtcellen te gebruiken. De vijftig cellen zijn trouwens nog altijd niet met veiligheidssloten uitgerust. Ten slotte functioneren in het nieuwe gebouw de mobiele telefoons en ook de radioverbinding met het ASTRID‑netwerk niet. De nieuwe bewakingspost is dus nog niet in gebruik. Er moet dus een beroep worden gedaan op de gevangeniscellen van het oude gerechtsgebouw, die helemaal niet aangepast zijn aan de minimale normen van menselijke waardigheid. Het oude justitiepaleis, waar de personen worden vastgehouden, ligt tachtig meter verwijderd van het nieuwe gerechtsgebouw, waar ze moeten worden verhoord. Vermits de Regie het niet nodig achtte in een verbinding tussen de beide gebouwen te voorzien, moeten de verdachten voor de rechter worden gebracht met een politiecombi. Dit transport verloopt via het stadscentrum. Dit is niet alleen potentieel gevaarlijk, maar ook duur, want elke dag worden hiervoor drie politieagenten ingezet; twee begeleiders en de bestuurder van de combi. Hun maandloon, dat ten laste valt van de politiezone, is ongeveer tweemaal zo duur als het spiegelglas. Mijnheer de staatssecretaris, hoe verklaart u deze situatie, die door de Luikse magistraten “verbijsterend” wordt genoemd en waarbij – eventueel gevaarlijke – gedetineerden vrijgelaten kunnen worden, terwijl het probleem kon worden opgelost door een eenvoudige overdracht van financiële middelen? |
||||
M. Servais Verherstraeten, secrétaire d’État aux Réformes institutionnelles et à la Régie des bâtiments. – Madame la présidente, je regrette ce qui s’est passé à Liège. J’ai effectivement constaté que si le Palais est en parfait état, une partie des locaux ne peut pas être utilisée à cause de problèmes de cellules. M. Demeyer a raison de dire que la solution coûte moins cher que les problèmes que cette situation engendre actuellement. C’est la raison pour laquelle j’ai déclaré, lors de ma visite, que l’important n’était pas de montrer les responsables du doigt mais de faire en sorte que le problème soit résolu dans les meilleurs délais. En ce qui concerne les serrures de sécurité et le réseau ASTRID, je renvoie M. Demeyer à la ministre de la Justice. Je précise qu’une nouvelle solution doit encore être élaborée pour les serrures de sécurité, mais que la Régie des bâtiments a exécuté ce qui lui a été demandé. Pour ASTRID, un accord doit être conclu entre la Justice et les Affaires étrangères. La vitre actuelle ayant étant commandée à la demande des services qui occupent le bâtiment et la commande ayant été approuvée par eux, l’inspecteur des Finances n’a pas pu donner son accord pour la prise en charge intégrale du montant par la Régie des bâtiments. Par ailleurs, lors de ma visite, j’avais proposé que la Justice paie le remplacement, mais l’inspecteur des Finances a également refusé. Après concertation entre les responsables de la Justice et l’inspection des Finances, il a été décidé de partager les frais. L’adjudication a entre‑temps été ordonnée et il a été convenu que le montant de la facture sera réparti entre la Justice et la Régie. Quand les résultats de la procédure négociée seront connus, c’est‑à‑dire vers la mi‑février, les travaux pourront être commandés. À partir de la date de la commande, il faudra encore compter environ dix semaines pour la livraison et le placement des vitres. J’espère que le problème sera alors définitivement résolu. |
De heer Servais Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming en voor de Regie der gebouwen. – Ik betreur wat in Luik is gebeurd. Ik heb inderdaad kunnen vaststellen dat het gerechtsgebouw in uitstekende staat is, maar dat de lokalen niet gebruikt kunnen worden wegens problemen met de cellen. De heer Demeyer heeft gelijk, de oplossing van het probleem kost minder dan de manier waarop men nu te werk gaat. Bij mijn bezoek aan het justitiepaleis heb ik benadrukt dat het belangrijker is het probleem zo snel mogelijk op te lossen dan de verantwoordelijken met de vinger te wijzen. Voor de veiligheidssloten en het ASTRID‑netwerk verwijs ik de heer Demeyer naar de minister van Justitie. Er moet een nieuwe oplossing komen voor de veiligheidssloten, maar de Regie der Gebouwen heeft uitgevoerd wat gevraagd werd. Voor het ASTRID‑netwerk moet een overeenkomst worden gesloten met Justitie en Buitenlandse Zaken. Het glas werd besteld op vraag van de diensten die het gebouw gebruiken en de bestelling werd door hen goedgekeurd. De inspecteur van Financiën heeft zijn akkoord niet kunnen geven om het volledige bedrag voor rekening van de Regie der Gebouwen te laten nemen. Tijdens mijn bezoek heb ik voorgesteld dat Justitie de vervanging zou betalen, maar de inspecteur van Financiën weigerde dit eveneens. Na overleg tussen de verantwoordelijken van Justitie en de inspectie van Financiën, werd beslist de kosten te delen. De aanbesteding werd intussen uitgeschreven en er werd overeengekomen dat de kosten zullen worden gedeeld tussen Justitie en de Regie. Als de resultaten van de onderhandelingsprocedure tegen half februari gekend zijn, kan de opdracht voor de werken worden gegeven. Vanaf de datum van de opdracht moeten nog tien weken gerekend worden voor de levering en de plaatsing van de ruiten. Ik hoop dat het probleem dan definitief van de baan zal zijn. |
||||
M. Willy Demeyer (PS). – Je remercie M. le secrétaire d’État pour sa réponse et pour son action. |
De heer Willy Demeyer (PS). – Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord en zijn optreden. |
||||
Voordracht van kandidaten voor het ambt van assessor (N) bij de afdeling wetgeving van de Raad van State |
|||||
Résultat du scrutin pour la présentation du troisième candidat |
Uitslag van de geheime stemming over de voordracht van de derde kandidaat |
||||
Mme la présidente. – Voici le résultat du scrutin pour la présentation du troisième candidat à la fonction d’assesseur (N) auprès de la section de législation du Conseil d’État. |
De voorzitster. – Hier volgt de uitslag van de geheime stemming over de voordracht van de derde kandidaat voor het ambt van assessor (N) bij de afdeling wetgeving van de Raad van State. |
||||
Nombre de votants : 53 Bulletins blancs ou nuls : 5 Votes valables : 48 Majorité absolue : 25 M. Bernard Hubeau obtient 44 suffrages. M. Marc Rigaux obtient 1 suffrage. M. Guido Van Limberghen obtient 2 suffrages. Mme Anne Van Regenmortel obtient 1 suffrage. |
Aantal stemmenden: 53 Blanco of ongeldige stembriefjes: 5 Geldige stemmen: 48 Volstrekte meerderheid: 25 De heer Bernard Hubeau behaalt 44 stemmen. De heer Marc Rigaux behaalt 1 stem. De heer Guido Van Limberghen behaalt 2 stemmen. Mevrouw Anne Van Regenmortel behaalt 1 stem. |
||||
En conséquence, M. Bernard Hubeau, ayant obtenu la majorité absolue des suffrages, est proclamé deuxième candidat. |
Bijgevolg wordt de heer Bernard Hubeau, die de volstrekte meerderheid der stemmen behaald heeft, tot tweede kandidaat uitgeroepen. |
||||
Mondelinge vragen |
|||||
Mondelinge vraag van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «de hulp van België aan de CIA bij de uitvoering van het detentieprogramma en harde ondervragingen» (nr. 5‑839) |
|||||
M. Bert Anciaux (sp.a). – Ce mardi 5 février, un rapport de l’organisation Open Society Justice Initiative a divulgué la liste des pays qui, à la suite des attentats du 11 septembre, ont assisté la CIA dans son programme secret de détention. La Belgique figure sur la liste et peut donc avoir apporté sa contribution à des prisons clandestines, à des transports de détenus sans procès public, à des vols secrets dans son espace aérien, à des interrogatoires ou à des tortures. Notre pays souscrit aux principes de l’État de droit, dont la ministre est une des garantes. Ainsi, nul ne peut être détenu sans procédure juridique correcte. Il ne peut y avoir d’interrogatoires « musclés », autrement dit de tortures. On n’a jamais communiqué quoi que ce soit quant à une participation à des opérations de la CIA, même lorsque j’ai questionné les précédents ministres de la Justice et des Affaires étrangères à ce sujet. La ministre confirme‑t‑elle que la Belgique, après les attentats du 11 septembre, a collaboré activement avec un service étranger du renseignement, à savoir la CIA, à l’exécution de missions secrètes impliquant des prisonniers ? Si oui, comment ? Comment se fait‑il qu’on n’en ait jamais débattu publiquement ? Pourquoi le parlement n’a‑t‑il pas été consulté ? Comment la ministre concilie‑t‑elle les faits avec les principes de notre État de droit, lesquels sont intangibles, certainement pour exclure la torture ? |
De heer Bert Anciaux (sp.a). – Dinsdag 5 februari publiceerde de organisatie Open Society Justice Initiative een rapport met daarin een lijst van alle landen die de CIA in afwikkeling van de aanslagen van 9/11 hebben geholpen bij een geheim detentieprogramma. Ook België prijkt op die lijst en kan dus hebben meegewerkt aan geheime gevangenissen, transport van gedetineerden zonder openbaar proces, openstelling van het luchtruim voor geheime vluchten, ondervragingen of folteringen. Ons land huldigt de principes van de rechtsstaat. De minister staat daar mede borg voor. Er is dus geen detentie mogelijk zonder een juridisch correcte afhandeling. Zogenaamd “harde” ondervragingen, synoniem voor folteringen, zijn uitgesloten. Op geen enkel moment of wijze werd er over een medewerking aan de CIA‑operaties gecommuniceerd, ook niet toen ik de vorige minister van Justitie of Buitenlandse Zaken daarover ondervroeg. Bevestigt de minister dat België naar aanleiding van de terroristische aanslagen van 11 september 2001 actief heeft meegewerkt met de CIA, een buitenlandse inlichtingendienst, bij de uitvoering van geheime missies met gedetineerden? Zo ja, op welke manier? Waarom werd er nooit een publiek debat over gevoerd? Waarom werd het parlement niet geraadpleegd? Hoe rijmt de minister dat met de principes van onze rechtsstaat, die onaantastbaar zijn, zeker als het over folteringen gaat? |
||||
Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Le rapport d’Open Society Justice Initiative, qui synthétise les conclusions déjà publiées des autorités belges et d’une instance européenne, ne contient pas d’accusations nouvelles envers la Belgique. Il affirme page 69 : « The committee concluded that there was little possibility that Belgium was involved in fundamental human rights violations in connection with the CIA extraordinary rendition program. » Le rapport évoque seulement la mauvaise volonté (unwillingness) du service belge de renseignement à participer à sa rédaction. Six ans après les premières conclusions, voilà qu’on réitère, sans s’informer, ces accusations. À l’époque, une enquête de la Sûreté de l’État avait déjà indiqué que les faits allégués étaient très difficilement vérifiables. D’un autre côté, la participation à diverses enquêtes a mobilisé quantité de moyens humains. Le parlement en a déjà débattu en long et en large. Je renvoie par exemple au Compte rendu analytique de la séance plénière du 25 janvier 2007 à la Chambre. Une étude approfondie du Comité R et une discussion au Sénat ont établi que les autorités belges et les services concernés ont investigué activement et systématiquement tous les indices relatifs à des vols de la CIA. Ces investigations ont donné un résultat négatif. Il n’y a pas l’ombre d’un doute : la Belgique respecte scrupuleusement tous ses engagements relevant de l’ordre juridique national et international, en particulier ceux qui ont trait aux droits fondamentaux et à la prohibition de la torture et des traitements inhumains. Le droit interne garantit que toutes les actions entreprises dans la juridiction de notre pays par des agents d’une puissance étrangère soient soumises à un contrôle adéquat. Par ailleurs, la garde et le traitement d’une personne arrêtée, détenue ou condamnée ressortissent à une situation juridique bien définie et réglée par des dispositions légale ; toute privation de liberté au mépris de ces dispositions serait punissable. |
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Het rapport van Open Society Justice Initiative bevat geen nieuwe aantijgingen tegen België. Het stelt een nieuw overzicht op van al eerder gepubliceerde conclusies van Belgische overheden en een Europese instantie. Concreet stelt de tekst op pagina 69: “The committee concluded that there was little possibility that Belgium was involved in fundamental human rights violations in connection with the CIA extraordinary rendition program.” Het rapport verwijst alleen naar de zogenaamde unwillingness van de Belgische inlichtingdienst om aan het rapport mee te werken. Zes jaar na de eerste conclusies worden deze beschuldigingen zonder verdere bevraging zomaar herhaald. Uit een onderzoek van de Staatsveiligheid bleek toen al dat de voorgeworpen feiten heel moeilijk te controleren te zijn. Het aantal manuren voor de medewerking aan diverse onderzoeken liep daarentegen hoog op. Het parlement heeft hierover al uitvoerig gedebatteerd. Ik verwijs bijvoorbeeld naar het Beknopt Verslag van de plenaire vergadering van de Kamer van 25 januari 2007. Uit een grondige analyse door het Comité I en uit een bespreking in de Senaat bleek dat de Belgische overheid en de betrokken diensten op een actieve en systematische manier alle mogelijke aanwijzingen over de CIA‑vluchten hebben onderzocht. Het resultaat van deze onderzoeken was negatief. Het staat buiten kijf dat België alle verbintenissen dienaangaande die vervat zijn in de nationale en internationale rechtsorde scrupuleus respecteert, in het bijzonder deze die betrekking hebben op de fundamentele rechten van de mens en het verbod op foltering en mensonwaardige behandeling. Het interne recht waarborgt dat alle handelingen die agenten van de diensten van een ander land binnen de jurisdictie van ons land ondernemen, onderworpen zijn aan gepaste controle. Verder merk ik op dat de bewaking of een behandeling van een aangehouden persoon of een persoon in hechtenis of een veroordeelde in België beantwoordt aan een welbepaalde juridische situatie die geregeld wordt door wettelijke bepalingen en waardoor elke vrijheidsberoving buiten deze wettelijke bepalingen strafbaar is. |
||||
M. Bert Anciaux (sp.a). – Si j’ai bien compris, la ministre déclare qu’on a tout investigué, qu’aucune infraction n’a été commise, et donc qu’il n’est pas question de collaboration à des pratiques contraires à notre législation et à notre jurisprudence. |
De heer Bert Anciaux (sp.a). – Als ik het goed begrijp zegt de minister dat alles onderzocht werd en dat niets verkeerd is gebeurd. Er is dus niets tegen de wet gedaan en er was geen sprake van medewerking aan praktijken die volgens onze jurisprudentie en regelgeving verboden zijn. |
||||
Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Le rapport date d’il y a six ans. Ma réponse rappelle qu’à ce moment, on a examiné les faits et que le résultat était négatif. |
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Het is een rapport van zes jaar oud. De resultaten ervan worden zonder verdere bevraging herhaald. In mijn antwoord zeg ik dat men op dat moment, zes jaar geleden, de feiten grondig heeft onderzocht en dat het resultaat negatief was. |
||||
M. Bert Anciaux (sp.a). – Je retiens que notre pays n’a pas participé à des pratiques illégales de la CIA ; tout au plus a‑t‑on coopéré dans des domaines compatibles avec notre État de droit. |
De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik begrijp dat ons land inderdaad geen medewerking heeft verleend aan illegale praktijken van de CIA naar aanleiding van 9/11. Er is mogelijk samengewerkt voor zaken die binnen onze rechtsstaat passen, maar er zijn geen zaken gebeurd die buiten onze wetgeving vallen. |
||||
Mondelinge vraag van mevrouw Helga Stevens aan de minister van Justitie over «het Forensisch Psychiatrisch Centrum in Gent» (nr. 5‑845) |
|||||
Mme Helga Stevens (N‑VA). – La construction du Centre de psychiatrie légale bat son plein à Gand. Un grand nombre d’internés séjournant actuellement en prison y seront accueillis. Ils y bénéficieront d’une thérapie et d’un accompagnement adaptés. Il s’agit en quelque sorte d’un hôpital psychiatrique sécurisé. Le Centre doit être prêt d’ici mars 2014. Le SPF Justice organise l’exploitation du Centre, en collaboration avec le SPF Santé publique. Le SPF Justice ne gérera pas lui‑même le Centre mais rechercherait un concessionnaire en janvier 2013. Compte tenu de l’importance du Centre, on estime qu’il faudra prévoir l’engagement de 300 à 400 membres du personnel. Il s’agit, outre le lancement du Centre proprement dit, d’une opération de très grande envergure. J’ai appris que l’Inspection des Finances aurait émis un avis négatif sur le devis relatif à l’exploitation du Centre. Est‑ce exact ? Dans l’affirmative, quelle est la motivation de cet avis négatif ? |
Mevrouw Helga Stevens (N‑VA). – In Gent wordt momenteel volop gebouwd aan het Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC). Een groot deel van de geïnterneerden die nu in de gevangenis zijn opgesloten, zullen er worden opgevangen. Ze zullen er aangepaste therapie en begeleiding krijgen. Het wordt een soort beveiligd psychiatrisch ziekenhuis. Het FPC moet klaar zijn tegen maart 2014. De uitbating van het centrum wordt georganiseerd door de FOD Justitie, in samenwerking met FOD Volksgezondheid. De FOD Justitie zal het centrum niet zelf beheren, maar zou in januari 2013 op zoek gaan naar een concessiehouder. Geschat wordt dat, gezien de grootte van het FPC, ongeveer 300 à 400 personeelsleden moeten worden in dienst genomen. Dat wordt, naast het opstarten van het FPC zelf, een gigantische operatie. Ik heb vernomen dat de Inspectie van Financiën een negatief advies over het bestek voor de uitbating van het FPC zou hebben uitgebracht. Klopt dat? Zo ja, wat motiveert dat negatief advies? |
||||
Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – La procédure de désignation d’un exploitant est en effet en cours. Le consultant chargé de participer à l’élaboration du projet a été désigné début décembre. Il a débuté ce travail en décembre et pour l’instant l’adjudication est en cours de rédaction. L’exploitant externe du Centre sera chargé tant des soins que de la sécurité. Pour les soins, il lui faudra tenir compte des normes de la Santé publique et pour la sécurité, de celles de la Justice. Le consultant prévoit le démarrage de la phase de sélection au mois d’avril. L’exploitant sera désigné en automne. Les autorités ont surtout une compétence financière : puisque le SPF Santé publique est compétent pour les soins et le SPF Justice pour la sécurité, il leur faut se mettre d’accord sur une clé de répartition. L’Inspection des Finances avait en effet initialement émis un avis négatif, mais ce n’est pas illogique et cela se passe souvent. Entre‑temps mon administration et l’Inspection des Finances sont cependant parvenues à un compromis. Je répète qu’il est normal que, dans des dossiers ayant une telle incidence financière, l’Inspection des Finances exige l’une ou l’autre adaptation. Il ne s’agit là que de saine gestion. |
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – De procedure tot aanduiding van de uitbater is inderdaad lopende. Begin december werd de consultant aangesteld die mee het bestek voor het FPC moet uitwerken. Hij is daaraan begonnen in december 2012 en op dit ogenblik wordt de aanbesteding uitgeschreven. De externe uitbater van het FPC zal zowel voor de zorg als voor de veiligheid instaan. Voor de zorg zal hij daarbij rekening moeten houden met de normen van volksgezondheid en voor de veiligheid met die van justitie. De consultant verwacht in april van dit jaar met de selectie te kunnen starten. De uitbater wordt in het najaar aangesteld. De overheid draagt vooral een financiële bevoegdheid voor het FPC in Gent. Aangezien de FOD Justitie financieel bevoegd is voor de veiligheid en de FOD Volksgezondheid voor de zorg, moeten ze afspraken maken over een verdeelsleutel. De Inspectie van Financiën had aanvankelijk inderdaad een negatief advies uitgebracht, maar dat is niet onlogisch en gebeurt wel vaker. Intussen zijn mijn administratie en de Inspectie van Financiën echter al tot een vergelijk gekomen. Ik herhaal dat het volstrekt normaal is in dossiers met zo’n grote financiële weerslag dat de Inspectie van Financiën een en ander bijstuurt. Dat is niet meer dan goed bestuur. |
||||
Mme Helga Stevens (N‑VA). – Vu les implications financières du dossier pour l’État belge, l’avis négatif de l’Inspection des Finances se comprend. Le SPF Justice et le SPF Santé publique ont dû se concerter, ce qui a pris du temps. L’objectif d’ouvrir le centre en mars 2014 est‑il encore réaliste ? Le calendrier est‑il respecté, ou prend‑on du retard ? |
Mevrouw Helga Stevens (N‑VA). – In een dossier waarin financieel zoveel op het spel staat voor de Belgische Staat, is een negatief advies van de Inspectie van Financiën, best begrijpelijk. Er heeft dientengevolge tijdrovend overleg moeten plaatsvinden tussen de FOD Justitie en de FOD Volksgezondheid. Is de streefdatum voor de opening van het FPC in maart 2014 nu nog wel haalbaar? Zit het dossier nog op schema of loopt het vertraging op? |
||||
Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Nous consacrons beaucoup d’énergie à ce dossier. Nous serons contents de disposer enfin de deux centres de psychiatrie légale d’une capacité de 400 places. Il serait dommage que le bâtiment, pour une raison ou l’autre, reste inoccupé. |
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – We werken heel hard aan dat dossier. We zijn blij dat we eindelijk over twee forensische psychiatrische centra met een capaciteit van 400 personen kunnen beschikken. Het zou zonde zijn, mocht dit gebouw om een of andere reden een tijd leeg blijven staan. |
||||
Mme Helga Stevens (N‑VA). – Je me demande surtout si le calendrier sera respecté. À Gand, j’ai pu constater que le CPL sera certes un bel édifice, mais qu’on a manifestement négligé de faire appel à l’expertise du futur gérant en matière de psychiatrie spécialisée. En fait, ce sera une prison comme les autres. Sans doute faudra‑t‑il encore réaliser des travaux d’aménagement, car il y a un monde de différence entre un hôpital psychiatrique sécurisé et une prison. Par ailleurs, il ne sera pas facile de recruter à court terme 400 personnes, dont un grand nombre d’infirmiers psychiatriques, pour lesquels il y a pénurie. Finalement, une telle institution demande une infrastructure spécifique et complexe. Je crains de plus en plus que le CPL ne ressemble davantage à une prison ordinaire qu’à un véritable centre de psychiatrie légale. |
Mevrouw Helga Stevens (N‑VA). – Mijn vraag is vooral of de streefdatum nog kan worden gehaald. Ik heb in Gent zelf kunnen vaststellen dat het FPC heel zeker een mooi gebouw wordt, maar dat bij de bouw kennelijk geen beroep wordt gedaan op de expertise inzake gespecialiseerde psychiatrie van de toekomstige uitbater. Het wordt in feite een gewone gevangenis. Nadien zullen wellicht nog aanpassingswerken moeten plaatsvinden, want een beveiligd psychiatrisch ziekenhuis is iets heel anders dan een gevangenis. Verder zal het niet gemakkelijk zijn om op zo’n korte tijd 400 mensen, waaronder een groot deel psychiatrische verpleegkundigen in dienst te nemen, temeer omdat het gaat om een knelpuntberoep. Tot slot vereist zo’n instelling ook heel specifieke en complexe infrastructuur. Ik begin meer en meer te vrezen dat het FPC een gewone gevangenis wordt in plaats van een echt forensisch psychiatrisch centrum. |
||||
Mondelinge vraag van de heer Alain Courtois aan de minister van Justitie over «het bedrag dat werd uitgegeven aan de opvolging van het verzoek om voorwaardelijke vrijlating van Marc Dutroux» (nr. 5‑846) |
|||||
M. Alain Courtois (MR). – Je ne serai pas long pour évoquer le « cirque » auquel nous avons assisté à propos de la comparution de M. Dutroux au tribunal de l’application des peines. Des sommes et des moyens très importants – un hélicoptère a même été utilisé – ont été consacrés à ce déplacement jusqu’au Palais de justice de Bruxelles. On a parlé de 50 000 euros. J’ignore quel est le coût exact de l’opération. Le magistrat qui a décidé de maintenir à tout prix ce tribunal à Bruxelles au lieu de le transférer à Nivelles, éventuellement dans la prison même, a occasionné des frais considérables au département de la Justice. Or, les médecins légistes et les experts, judiciaires et autres, ne sont plus payés depuis des mois et envoient régulièrement des courriers au SPF Justice pour obtenir ne serait‑ce qu’une avance. S’il est possible de trouver rapidement un montant variant entre 36 000 et 50 000 euros pour une telle opération « barnumesque », ne peut‑on envisager de verser dans les plus brefs délais des avances à ces experts, qui sont des auxiliaires de la Justice ? Je rappelle que la Justice a besoin de tous ses auxiliaires et que pour qu’elle soit efficace, chacun doit être rémunéré à des conditions décentes. |
De heer Alain Courtois (MR). – Ik zal niet uitwijden over de “circusvertoning” bij het verschijnen van de heer Dutroux voor de strafuitvoeringsrechtbank. Er werden enorm veel geld, middelen – zelfs een helikopter – ingezet voor zijn verplaatsing naar het Brusselse justitiepaleis. Men had het over 50 000 euro. Ik weet niet hoeveel de operatie precies heeft gekost. De magistraat die besliste om de zitting te allen prijze in Brussel te laten doorgaan in plaats van in Nijvel, eventueel in de gevangenis zelf, heeft het departement Justitie op enorme kosten gejaagd. De gerechtsartsen en de deskundigen, zowel van het gerecht als anderen, zijn sinds maanden niet meer betaald en sturen regelmatig brieven naar de FOD Justitie om een voorschot te krijgen. Als het mogelijk is om snel een bedrag tussen 36 000 en 50 000 euro vrij te maken voor een dergelijke reusachtige operatie, zou men dan niet zo snel mogelijk de voorschotten storten aan de deskundigen die Justitie bijstaan? Justitie heeft nood aan al deze hulpkrachten en omwille van de efficiëntie moet iedereen behoorlijk vergoed worden. |
||||
Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Tout d’abord, je voudrais souligner que le tribunal de l’application des peines décide lui‑même de l’endroit où il siège. En effet, aux termes de l’article 76, §5, du Code Judiciaire, les chambres de l’application des peines peuvent siéger dans tout tribunal de première instance situé dans le ressort de la Cour d’appel, ainsi que dans les établissements pénitentiaires, les établissements de défense sociale et les établissements de soins. Dans le cas du tribunal de l’application des peines francophone de Bruxelles, les audiences se déroulent systématiquement au Palais de justice. Ce choix est une prérogative du pouvoir judiciaire et il ne m’appartient pas d’intervenir en la matière. Quant aux frais de déplacement, je vous renvoie à ma collègue de l’Intérieur. La deuxième partie de votre question n’a aucun lien direct avec ce qui précède. Je mets toutefois tout en œuvre pour que le personnel en question soit payé dans les meilleurs délais, compte tenu du budget mis à ma disposition pour ce faire, des restrictions imposées à mon département et des délais de paiement nécessaires dans toute administration. Par ailleurs, les réformes en cours prouvent ma volonté de rénover et de dynamiser le fonctionnement de notre appareil judiciaire, de même que la Justice au sens large du terme. |
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Vooreerst beslist de strafuitvoeringsrechtbank zelf waar ze zetelt. Volgens artikel 76, §5, van het Gerechtelijk Wetboek kunnen de strafuitvoeringsrechtbanken zitting hebben in elke rechtbank van eerste aanleg gevestigd in het rechtsgebied van het hof van beroep, alsmede in de strafinrichtingen, de inrichtingen tot bescherming van de maatschappij en de zorginstellingen. In het geval van de Franstalige strafuitvoeringsrechtbanken van Brussel worden de zittingen systematisch in het justitiepaleis gehouden. Dat is een prerogatief van de rechtsmacht waar ik niet kan in tussenkomen. Voor de kosten van de verplaatsing verwijs ik naar mijn collega van Binnenlandse Zaken. Het tweede deel van uw vraag houdt geen enkel onmiddellijk verband met het voorgaande. Ik stel alles in het werk om ervoor te zorgen dat het personeel in kwestie binnen de redelijke termijnen wordt betaald. Ik moet evenwel rekening houden met het budget dat ik ter beschikking heb, de beperkingen die aan mijn departement worden opgelegd en de termijnen die elk bestuur nodig heeft om de betalingen uit te voeren. De hervormingen die nu gebeuren zijn het bewijs van mijn wil om de werking van het gerechtelijk apparaat te hervormen en een nieuwe impuls te geven. |
||||
M. Alain Courtois (MR). – Je suis certain que Mme la ministre, lorsqu’elle a accepté le département de la Justice, ne mesurait pas l’ampleur de sa complexité. Je suis bien conscient que les problèmes y sont quotidiens. Je le répète une fois de plus, l’arrêt Salduz coûte énormément aux zones de police. Tous les acteurs de terrain en sont témoins. Le bourgmestre d’Uccle, qui est assis à mes côtés, pourrait certainement le confirmer. J’ai toujours répété que la somme estimée pour la mise en œuvre de l’arrêt Salduz devait se doubler d’une somme équivalente pour assurer la performance de l’appareil judiciaire. Les experts judiciaires, quels qu’ils soient, font partie de ce dispositif. |
De heer Alain Courtois (MR). – Toen de minister de bevoegdheid over het departement Justitie aanvaardde, kon ze de enorme complexiteit ervan niet inschatten. Elke dag zijn er problemen, daar ben ik me van bewust. Ik herhaal het nogmaals, het Salduzarrest kost de politiezones handenvol geld. Alle actoren op het terrein zijn daar getuige van. De burgemeester van Ukkel die naast mij zit kan dit zeker bevestigen. Ik heb altijd gezegd dat voor een performant justitieapparaat een bedrag nodig is dat dubbel zo groot is als het bedrag voor de toepassing van het Salduzarrest. De gerechtelijke experts vormen een onderdeel van dat apparaat. |
||||
Mondelinge vraag van mevrouw Cindy Franssen aan de minister van Werk over «de bevallingsrust na een levenloos geboren kind» (nr. 5‑841) |
|||||
Mme la présidente. – M. John Crombez, secrétaire d’État à la Lutte contre la fraude sociale et fiscale, répondra. |
De voorzitster. – De heer John Crombez, staatssecretaris voor de Bestrijding van de sociale en de fiscale fraude, antwoordt. |
||||
Mme Cindy Franssen (CD&V). – La semaine dernière, j’ai été confrontée au cas suivant. Une femme, faisant partie du personnel de la police, a accouché d’un enfant mort‑né après 22 semaines de grossesse. Son employeur lui a refusé le congé de maternité parce que la grossesse avait duré moins de 180 jours. L’article 8.5.7 de l’arrêté royal du 30 mars 2001 portant la position juridique du personnel des services de police dispose que le congé de maternité ne s’applique pas en cas de fausse couche se produisant avant le 181e jour de gestation. Toutefois, cet arrêté royal fait également explicitement référence à l’article 39 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail, qui protège la maternité. Or la loi sur le travail parle d’un congé de maternité après l’accouchement, que l’enfant soit ou non né en vie. J’estime donc qu’une travailleuse a également doit au congé de maternité lorsqu’elle met au monde un enfant mort‑né. Elle est même obligée de prendre ce congé. Je rappelle au demeurant que notre ancienne collègue, Margriet Hermans, et notre présidente, Sabine de Bethune, ont déposé des propositions de loi visant à supprimer l’obligation de prendre le congé de maternité après la naissance d’un enfant mort‑né. Avec accord du médecin, la femme pourrait décider de limiter son congé. Les auteures estiment que chaque femme réagit différemment à la perte de son enfant. Certaines souhaitent reprendre le travail plus rapidement pour ne pas rester confrontées au vide causé par ce décès. Mes questions portent sur l’interprétation de la réglementation. Les neuf semaines de congé de maternité sont‑elles toujours obligatoires, y compris en cas de naissance d’un enfant mort‑né ? L’article 8.5.7 de l’arrêté royal du 30 mars 1971 portant la position juridique du personnel des services de police n’est‑il pas en contradiction avec la loi du 16 mars 1971 sur le travail ? |
Mevrouw Cindy Franssen (CD&V). – Vorige week werd ik met volgende casus geconfronteerd. Een vrouw behorend tot het politiepersoneel, die na 22 weken zwangerschap was bevallen van een levenloos geboren kind, kreeg van haar werkgever geen bevallingsverlof omdat de zwangerschap minder dan 180 dagen had geduurd. Artikel 8.5.7 van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten bepaalt dat het moederschapsverlof niet van toepassing is in geval van een miskraam voor de 181e dag van de zwangerschap. Dat koninklijk besluit verwijst echter ook expliciet naar artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, dat de moederschapsbescherming omvat. De arbeidswet daarentegen spreekt over moederschapsverlof na de bevalling, ongeacht of het kind levend dan wel levenloos is geboren. Een werkneemster heeft naar mijn interpretatie dan ook bij de geboorte van een levenloos kind recht op bevallingsrust. Ze is zelfs verplicht die rust te nemen. Anderzijds wijs ik er ook op dat onze oud‑collega Margriet Hermans alsook onze voorzitster Sabine de Bethune wetsvoorstellen hebben ingediend om bij de geboorte van een levenloos kind de bevallingsrust niet langer te verplicht te maken. Volgens die voorstellen kan de vrouw mits een arts daarmee instemt, de bevallingsrust beperken. De indieners gaan er vanuit dat elke vrouw anders met verlies omgaat. Sommige vrouwen willen inderdaad sneller aan het werk om niet voortdurend met hun verlies te worden geconfronteerd. Mijn vragen gaan over de interpretatie van de regelgeving. Zijn de negen weken bevallingsrust voor een werkneemster altijd verplicht is, ook indien het kind levenloos is geboren? Is het artikel 8.5.7. van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten niet in strijd met de arbeidswet van 16 maart 1971? |
||||
M. John Crombez, secrétaire d’État à la Lutte contre la fraude sociale et fiscale. – Je vous lis la réponse de la ministre de l’Emploi. L’article 39 de la loi sur le travail subordonne le droit au congé de maternité à la survenue d’un « accouchement » ou d’une « naissance », sans définir ces notions. L’article 39 s’applique que l’enfant soit né à terme ou avant terme et qu’il soit ou non né vivant ou viable. En revanche, il importe de savoir s’il s’agit d’une fausse couche, auquel cas l’article 39 ne s’applique pas. Les règles relatives au congé prénatal et postnatal ne s’appliquent donc pas en cas de fausse couche. Pas plus que celles d’« accouchement » et de « naissance », la notion de « fausse couche » n’est définie dans la loi. Le seul critère pouvant permettre de faire la distinction entre une fausse couche et une naissance est l’attestation médicale délivrée par le médecin traitant. Si le médecin traitant estime pour des raisons médicales qu’il ne s’agit pas d’une fausse couche mais d’une naissance, d’un enfant vivant ou mort‑né, les dispositions de l’article 39 s’appliqueront. S’il déclare au contraire qu’il s’agit d’une fausse couche, l’article 39 ne s’applique pas et la travailleuse peut alors remplir les conditions fixées à l’article 31 de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail. Il s’agit alors d’une incapacité de travail par suite de maladie. Dans le premier cas, la travailleuse doit prendre les neuf semaines de congé de maternité. Dans le second cas, elle peut faire savoir à son employeur qu’elle est dans l’impossibilité de fournir son travail par suite de maladie. Quant à la question relative à l’arrêté royal du 30 mars 2001 portant la position juridique du personnel des services de police, je vous renvoie à la ministre de l’Intérieur. |
De heer John Crombez, staatssecretaris voor de Bestrijding van de sociale en de fiscale fraude. – Ik lees het antwoord van de minister van Werk over de interpretatie van de wetgeving. In artikel 39 van de arbeidswet wordt het recht op moederschapsverlof afhankelijk gemaakt van een “bevalling” of een “geboorte”, zonder dat die begrippen in de wet nader worden omschreven. Voor de toepassing van artikel 39 van de arbeidswet is het evenwel niet van belang dat het kind op de vooropgestelde tijd ter wereld komt, noch dat het kind levend of levensvatbaar wordt geboren. Daarentegen is het wel van belang te weten of er sprake is van een miskraam of een verlies van de vrucht, omdat in dat geval artikel 39 van de arbeidswet niet van toepassing is. Bij een miskraam zijn de regels inzake pre- en postnataal verlof dus niet van toepassing. Net als de begrippen “bevalling” en “geboorte” wordt het begrip “miskraam” nergens in de wet gedefinieerd. Bijgevolg is het enige criterium dat kan dienen als aanknopingspunt om het onderscheid te maken tussen een miskraam of een geboorte het medisch attest dat door de behandelend geneesheer wordt gegeven. Indien de behandelend geneesheer op medische gronden van oordeel is dat een bepaalde gebeurtenis geen miskraam is, maar gelijkstaat met een geboorte – al dan niet van een doodgeboren kind – dan zullen de bepalingen van artikel 39 gelden. Indien de behandelend geneesheer evenwel verklaart dat een bepaalde gebeurtenis overeenkomt met een miskraam, dan is artikel 39 niet van toepassing en is het mogelijk dat de werkneemster voldoet aan de voorwaarden van artikel 31 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Het gaat dan om arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte. In het eerste geval moet de werkneemster de negen weken bevallingsrust opnemen. In het tweede geval kan ze de werkgever meedelen dat ze arbeidsongeschikt is ten gevolge van ziekte. Wat de vraag betreft over het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, verwijs ik naar de minister van Binnenlandse Zaken. |
||||
Mme Cindy Franssen (CD&V). – Je remercie le secrétaire d’État pour la réponse partielle. Concernant la position juridique du personnel des services de police, je m’adresserai donc à la ministre de l’Intérieur. Je m’inquiète toutefois de l’insécurité juridique à laquelle peuvent être confrontées les mères qui perdent un enfant. La décision du médecin peut paraître arbitraire. La perte d’un enfant est un événement traumatisant et j’insiste donc pour que la réglementation apporte la sécurité juridique. |
Mevrouw Cindy Franssen (CD&V). – Ik dank de staatssecretaris voor het partiële antwoord. Voor het vraag over de regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten zal ik me dan tot de minister van Binnenlandse Zaken richten. Ik maak me wel ongerust over de rechtsonzekerheid waarmee moeders die een kind verliezen, kunnen worden geconfronteerd. De beslissing van de arts kan arbitrair overkomen. Een kind verliezen is ingrijpende negatieve gebeurtenis en daarom dring ik dan ook aan op een regelgeving die rechtszekerheid biedt. |
||||
Regeling van de werkzaamheden |
|||||
Mme la présidente. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé. La prochaine séance aura lieu le jeudi 21 février à 15 h. |
De voorzitster. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt. De volgende vergadering vindt plaats op donderdag 21 februari om 15 uur. |
||||
(La séance est levée à 18 h 35.) |
(De vergadering wordt gesloten om 18.35 uur.) |
||||
Berichten van verhindering |
|||||
Mmes Jans, Matz et Pehlivan, MM. Broers et Morael, pour raison de santé, Mme Talhaoui et M. Daems, en mission à l’étranger, Mme Tilmans et M. Bellot, pour d’autres devoirs, demandent d’excuser leur absence à la présente séance. |
Afwezig met bericht van verhindering: de dames Jans, Matz en Pehlivan, de heren Broers en Morael, om gezondheidsredenen, mevrouw Talhaoui en de heer Daems, met opdracht in het buitenland, mevrouw Tilmans en de heer Bellot, wegens andere plichten. |
||||
– Pris pour information. |
– Voor kennisgeving aangenomen. |
||||
Bijlage |
|||||
|
Naamstemmingen |
||||
|
Vote no 1 |
Stemming 1 |
|||
|
Présents : 55 |
Aanwezig: 55 |
|||
|
Pour |
Voor |
|||
|
Marcel Cheron, Benoit Hellings, Freya Piryns, Cécile Thibaut, Mieke Vogels. |
||||
|
Contre |
Tegen |
|||
|
Marie Arena, Wouter Beke, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Leona Detiège, Filip Dewinter, Dalila Douifi, Inge Faes, Cindy Franssen, Louis Ide, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Lieve Maes, Paul Magnette, Philippe Mahoux, Richard Miller, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Etienne Schouppe, Elke Sleurs, Helga Stevens, Rik Torfs, Wilfried Vandaele, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Yoeri Vastersavendts, Sabine Vermeulen, Johan Verstreken, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
||||
|
Abstentions |
Onthoudingen |
|||
|
Bert Anciaux, Zakia Khattabi, Philippe Moureaux, Danny Pieters. |
||||
|
Vote no 2 |
Stemming 2 |
|||
|
Présents : 56 |
Aanwezig: 56 |
|||
|
Pour |
Voor |
|||
|
Marie Arena, Wouter Beke, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Bart De Nijn, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Leona Detiège, Filip Dewinter, Dalila Douifi, Inge Faes, Cindy Franssen, Louis Ide, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Lieve Maes, Paul Magnette, Philippe Mahoux, Richard Miller, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Etienne Schouppe, Elke Sleurs, Helga Stevens, Rik Torfs, Wilfried Vandaele, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Yoeri Vastersavendts, Sabine Vermeulen, Johan Verstreken, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
||||
|
Abstentions |
Onthoudingen |
|||
|
Bert Anciaux, Marcel Cheron, Benoit Hellings, Zakia Khattabi, Philippe Moureaux, Freya Piryns, Cécile Thibaut, Mieke Vogels. |
||||
|
Vote no 3 |
Stemming 3 |
|||
|
Présents : 58 |
Aanwezig: 58 |
|||
|
Pour |
Voor |
|||
|
Bert Anciaux, Marie Arena, Wouter Beke, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Bart De Nijn, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Leona Detiège, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Inge Faes, Cindy Franssen, Benoit Hellings, Louis Ide, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Lieve Maes, Paul Magnette, Philippe Mahoux, Richard Miller, Philippe Moureaux, Danny Pieters, Freya Piryns, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Etienne Schouppe, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Cécile Thibaut, Rik Torfs, Wilfried Vandaele, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Yoeri Vastersavendts, Sabine Vermeulen, Johan Verstreken, Mieke Vogels, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
||||
In overweging genomen voorstellen |
|||||
Propositions de loi |
Wetsvoorstellen |
||||
Article 77 de la Constitution |
Artikel 77 van de Grondwet |
||||
Proposition de loi modifiant la législation en ce qui concerne la déclaration électronique des mandats (de M. Dirk Claes ; Doc. 5‑1962/1). |
Wetsvoorstel tot wijziging van de wetgeving wat de elektronische mandatenaangifte betreft (van de heer Dirk Claes; Stuk 5‑1962/1). |
||||
– Envoi à la Commission des Affaires institutionnelles |
– Verzonden naar de Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden |
||||
Article 81 de la Constitution |
Artikel 81 van de Grondwet |
||||
Proposition de loi modifiant la loi du 8 juin 2006 réglant des activités économiques et individuelles avec des armes en ce qui concerne le marquage des munitions (de M. Patrick De Groote et consorts ; Doc. 5‑1958/1). |
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens inzake het markeren van munitie (van de heer Patrick De Groote c.s.; Stuk 5‑1958/1). |
||||
– Envoi à la Commission de la Justice |
– Verzonden naar de Commissie voor de Justitie |
||||
Proposition de loi modifiant la loi relative à l’assurance obligatoire soins de santé et indemnités coordonnée le 14 juillet 1994 en vue de promouvoir la prise en charge des besoins engendrés par les pathologies spécifiques des médecins (de Mme Dominique Tilmans et consorts ; Doc. 5‑1959/1). |
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, met het oog op een betere aanpak van de noden veroorzaakt door de specifieke pathologieën van artsen (van mevrouw Dominique Tilmans c.s.; Stuk 5‑1959/1). |
||||
– Envoi à la Commission des Affaires sociales |
– Verzonden naar de Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
Propositions de loi spéciale |
Voorstellen van bijzondere wet |
||||
Article 77 de la Constitution |
Artikel 77 van de Grondwet |
||||
Proposition de loi spéciale modifiant la législation spéciale en ce qui concerne la déclaration électronique des mandats (de M. Dirk Claes ; Doc. 5‑1961/1). |
Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wetgeving wat de elektronische mandatenaangifte betreft (van de heer Dirk Claes; Stuk 5‑1961/1). |
||||
– Envoi à la Commission des Affaires institutionnelles |
– Verzonden naar de Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden |
||||
Verzending van een wetsvoorstel naar een andere commissie |
|||||
Le Bureau propose d’envoyer à la commission des Finances et des Affaires économiques la proposition de loi suivante : |
Het Bureau stelt voor het volgende wetsvoorstel te verzenden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden: |
||||
– Proposition de loi modifiant diverses dispositions de la loi du 21 février 2003 créant un Service des créances alimentaires au sein du SPF Finances et modifiant le Code judiciaire en vue d’assurer le recouvrement effectif des créances alimentaires (5‑1439). |
– Wetsvoorstel houdende de wijziging van diverse bepalingen van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën en tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op een effectieve invordering van onderhoudsschulden (5‑1439). |
||||
Cette proposition de loi avait été envoyée précédemment à la commission de la Justice. |
Dit wetsvoorstel werd eerder verzonden naar de Commissie voor de Justitie. |
||||
Samenstelling van commissies |
|||||
En application de l’article 21‑4 du Règlement, la composition des commissions est modifiée comme suit : |
Met toepassing van artikel 21‑4 van het Reglement wordt de samenstelling van de commissies gewijzigd als volgt: |
||||
Commission des Affaires institutionnelles : |
Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden: |
||||
– Mme Helga Stevens remplace Mme Liesbeth Homans comme membre effectif. |
– mevrouw Helga Stevens vervangt mevrouw Liesbeth Homans als effectief lid. |
||||
– M. Patrick De Groote remplace M. Bart De Wever comme membre suppléant. |
– de heer Patrick De Groote vervangt de heer Bart De Wever als plaatsvervangend lid. |
||||
– Mme Inge Faes remplace Mme Helga Stevens comme membre suppléant. |
– mevrouw Inge Faes vervangt mevrouw Helga Stevens als plaatsvervangend lid. |
||||
Commission de la Justice : |
Commissie voor de Justitie: |
||||
– M. Danny Pieters remplace M. Frank Boogaerts comme membre effectif. |
– de heer Danny Pieters vervangt de heer Frank Boogaerts als effectief lid. |
||||
– M. Frank Boogaerts remplace Mme Lieve Maes comme membre suppléant. |
– de heer Frank Boogaerts vervangt mevrouw Lieve Maes als plaatsvervangend lid. |
||||
– M. Bart De Nijn remplace M. Danny Pieters comme membre suppléant. |
– de heer Bart De Nijn vervangt de heer Danny Pieters als plaatsvervangend lid. |
||||
Commission des Affaires sociales : |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden: |
||||
– Mme Lies Jans remplace M. Piet De Bruyn comme membre effectif. |
– mevrouw Lies Jans vervangt de heer Piet De Bruyn als effectief lid. |
||||
– Mme Lieve Maes remplace M. Patrick De Groote membre effectif. |
– mevrouw Lieve Maes vervangt de heer Patrick De Groote als effectief lid. |
||||
Commission des Finances et des Affaires économiques : |
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden: |
||||
– M. Bart De Nijn remplace M. Piet De Bruyn comme membre suppléant. |
– de heer Bart De Nijn vervangt de heer Piet De Bruyn als plaatsvervangend lid. |
||||
– Mme Lies Jans remplace Mme Liesbeth Homans comme membre suppléant. |
– mevrouw Lies Jans vervangt mevrouw Liesbeth Homans als plaatsvervangend lid. |
||||
– Mme Helga Stevens remplace M. Danny Pieters comme membre suppléant. |
– mevrouw Helga Stevens vervangt de heer Danny Pieters als plaatsvervangend lid. |
||||
Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives : |
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden: |
||||
– M. Bart De Nijn remplace Mme Liesbeth Homans comme membre effectif. |
– de heer Bart De Nijn vervangt mevrouw Liesbeth Homans als effectief lid. |
||||
– M. Wilfried Vandaele remplace Mme Lieve Maes comme membre effectif. |
– de heer Wilfried Vandaele vervangt mevrouw Lieve Maes als effectief lid. |
||||
– Mme Lieve Maes remplace Mme Helga Stevens comme membre suppléant. |
– mevrouw Lieve Maes vervangt mevrouw Helga Stevens als plaatsvervangend lid. |
||||
Commission des Relations extérieures et de la Défense : |
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging: |
||||
– M. Bart De Nijn remplace M. Piet De Bruyn comme membre effectif. |
– de heer Bart De Nijn vervangt de heer Piet De Bruyn als effectief lid. |
||||
– M. Wilfried Vandaele remplace Mme Helga Stevens comme membre suppléant. |
– de heer Wilfried Vandaele vervangt mevrouw Helga Stevens als plaatsvervangend lid. |
||||
Comité d’avis pour l’égalité des chances femmes‑hommes : |
Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen: |
||||
– M. Bart De Nijn remplace M. Piet De Bruyn comme membre. |
– de heer Bart De Nijn vervangt de heer Piet De Bruyn als lid. |
||||
Comité d’avis fédéral chargé des Questions européennes : |
Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden: |
||||
– Mme Sabine Vermeulen remplace M. Piet De Bruyn comme membre effectif. |
– mevrouw Sabine Vermeulen vervangt de heer Piet De Bruyn als effectief lid. |
||||
Commission de contrôle des dépenses électorales et de la comptabilité des partis politiques : |
Controlecommissie betreffende de verkiezingsuitgaven en de boekhouding van de politieke partijen: |
||||
– Mme Inge Faes devient membre suppléant. |
– mevrouw Inge Faes wordt plaatsvervangend lid. |
||||
– Mme Lieve Maes devient membre suppléant. |
– mevrouw Lieve Maes wordt plaatsvervangend lid. |
||||
Composition du Comité parlementaire chargé du suivi législatif |
Samenstelling van het Parlementair Comité belast met de Wetsevaluatie |
||||
Le Sénat est saisi d’une demande tenant à modifier la composition du Comité parlementaire du suivi législatif : |
Bij de Senaat werd een voorstel ingediend tot wijziging van de samenstelling van het Parlementair Comité belast met de Wetsevaluatie: |
||||
– M. Bart De Nijn remplace M. Piet De Bruyn comme membre suppléant. |
– de heer Bart De Nijn vervangt de heer Piet De Bruyn als plaatsvervangend lid. |
||||
Vragen om uitleg |
|||||
Le Bureau a été saisi des demandes d’explications suivantes : |
Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen: |
||||
– de M. Karl Vanlouwe au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur « l’attribution d’un passeport diplomatique aux membres de la famille royale et à leur entourage » (no 5‑3043) |
– van de heer Karl Vanlouwe aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over “het verlenen van een diplomatiek paspoort aan de leden van de koninklijke familie en hun entourage” (nr. 5‑3043) |
||||
Commission des Relations extérieures et de la Défense |
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
||||
– de Mme Cécile Thibaut au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes sur « les retards sur le rail entre Bruxelles et Namur » (no 5‑3044) |
– van mevrouw Cécile Thibaut aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden over “de vertragingen op het spoor tussen Brussel en Namen” (nr. 5‑3044) |
||||
Commission des Finances et des Affaires économiques |
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden |
||||
– de Mme Inge Faes à la ministre de la Justice sur « le Comité de direction du Service public fédéral Justice » (no 5‑3045) |
– van mevrouw Inge Faes aan de minister van Justitie over “het Directiecomité van de Federale Overheidsdienst Justitie” (nr. 5‑3045) |
||||
Commission de la Justice |
Commissie voor de Justitie |
||||
– de Mme Lies Jans au secrétaire d’État à l’Environnement, à l’Énergie et à la Mobilité, et aux Réformes institutionnelles sur « les chiffres récents relatifs aux accidents de la route et le permis à points » (no 5‑3046) |
– van mevrouw Lies Jans aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, en voor Staatshervorming over “de recente ongevallencijfers en het rijbewijs met punten” (nr. 5‑3046) |
||||
Commission des Finances et des Affaires économiques |
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden |
||||
– de M. Johan Verstreken au ministre de la Défense sur « le transfert à la Défense du bunker allemand situé près du site du Boyau de la mort à Kaaskerke (Dixmude) » (no 5‑3047) |
– van de heer Johan Verstreken aan de minister van Landsverdediging over “de overdracht van de Duitse bunker nabij de site Dodengang in Kaaskerke (Diksmuide) aan Defensie” (nr. 5‑3047) |
||||
Commission des Relations extérieures et de la Défense |
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
||||
– de Mme Dalila Douifi au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur « les développements militaires et politiques au Mali » (no 5‑3048) |
– van mevrouw Dalila Douifi aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over “de militaire en politieke ontwikkelingen in Mali” (nr. 5‑3048) |
||||
Commission des Relations extérieures et de la Défense |
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
||||
– de M. André du Bus de Warnaffe à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les insecticides néonicotinoïdes » (no 5‑3049) |
– van de heer André du Bus de Warnaffe aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de neonicotinoïde insecticiden” (nr. 5‑3049) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de Mme Dalila Douifi à la secrétaire d’État à l’Asile et la Migration, à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur « la possibilité donnée aux jeunes sans‑papiers de terminer une formation » (no 5‑3050) |
– van mevrouw Dalila Douifi aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over “de mogelijkheid die aan jongeren zonder papieren wordt geboden om een opleiding te vervolledigen” (nr. 5‑3050) |
||||
Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives |
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden |
||||
– de M. Johan Verstreken au secrétaire d’État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels et secrétaire d’État à la Politique scientifique sur « la carte accompagnateur gratuit » (no 5‑3051) |
– van de heer Johan Verstreken aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap en staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid over “de kaart kosteloze begeleider”(nr. 5‑3051) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de M. Dirk Claes à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « la politique belge en matière de dépendance à l’alcool » (no 5‑3052) |
– van de heer Dirk Claes aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “het Belgische beleid inzake alcoholafhankelijkheid” (nr. 5‑3052) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de M. Dirk Claes à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le point de vue de la Belgique sur la stratégie européenne en matière d’alcool » (no 5‑3053) |
– van de heer Dirk Claes aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “het Belgisch standpunt omtrent de Europese alcoholstrategie” (nr. 5‑3053) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de M. Bert Anciaux à la secrétaire d’État à l’Asile et la Migration, à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur « le soutien au Point Soupe bruxellois, dispositif de secours pour réfugiés » (no 5‑3054) |
– van de heer Bert Anciaux aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over “de ondersteuning van het Brusselse Soeppunt, hulpverleningsinitiatief voor vluchtelingen” (nr. 5‑3054) |
||||
Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives |
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden |
||||
– de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur « la décision de réclamer les frais de justice à la victime d’un viol » (no 5‑3055) |
– van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “de beslissing om een slachtoffer van verkrachting de gerechtskosten te laten betalen” (nr. 5‑3055) |
||||
Commission de la Justice |
Commissie voor de Justitie |
||||
– de Mme Helga Stevens à la vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur « la fédéralisation des centrales d’alarme » (no 5‑3056) |
– van mevrouw Helga Stevens aan de vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over “de federalisering van de alarmcentrales” (nr. 5‑3056) |
||||
Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives |
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden |
||||
– de M. André du Bus de Warnaffe au vice‑premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur « la désignation de fonctionnaires pour assurer des plaidoiries » (no 5‑3057) |
– van de heer André du Bus de Warnaffe aan de vice‑eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over “het aanstellen van ambtenaren voor het voeren van pleidooien” (nr. 5‑3057) |
||||
Commission des Finances et des Affaires économiques |
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden |
||||
– de M. Bert Anciaux au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur « la détention d’enfants palestiniens dans les prisons israéliennes » (no 5‑3058) |
– van de heer Bert Anciaux aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over “de detentie van Palestijnse kinderen in Israëlische gevangenissen” (nr. 5‑3058) |
||||
Commission des Relations extérieures et de la Défense |
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
||||
– de Mme Sabine Vermeulen au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes sur « l’enveloppe conditionnelle en faveur du Burundi » (no 5‑3059) |
– van mevrouw Sabine Vermeulen aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden over “de voorwaardelijke enveloppe aan Burundi” (nr. 5‑3059) |
||||
Commission des Relations extérieures et de la Défense |
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
||||
– de Mme Sabine Vermeulen au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes sur « l’application de la stratégie de bonne gouvernance » (no 5‑3060) |
– van mevrouw Sabine Vermeulen aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden over “de uitvoering van de strategie van goed bestuur” (nr. 5‑3060) |
||||
Commission des Relations extérieures et de la Défense |
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
||||
– de Mme Sabine Vermeulen au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes sur « l’affectation de l’enveloppe conditionnelle au Burundi » (no 5‑3061) |
– van mevrouw Sabine Vermeulen aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden over “de besteding van de voorwaardelijke enveloppe in Burundi” (nr. 5‑3061) |
||||
Commission des Relations extérieures et de la Défense |
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
||||
– de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « la procédure d’agrément des laboratoires de biologie clinique » (no 5‑3062) |
– van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de erkenningsprocedure van de laboratoria voor klinische biologie” (nr. 5‑3062) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de M. Louis Ide à la ministre de la Justice sur « les demandes d’euthanasie de la part de personnes internées » (no 5‑3063) |
– van de heer Louis Ide aan de minister van Justitie over “de euthanasieaanvragen van geïnterneerden” (nr. 5‑3063) |
||||
Commission de la Justice |
Commissie voor de Justitie |
||||
– de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le remboursement de l’Avastin » (no 5‑3064) |
– van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de terugbetaling van Avastin” (nr. 5‑3064) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « l’accréditation des médecins » (no 5‑3065) |
– van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de accreditering van artsen” (nr. 5‑3065) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de Mme Dominique Tilmans au ministre de la Défense sur « l’avenir des casernes et la coopération de défense au sein du Benelux » (no 5‑3066) |
– van mevrouw Dominique Tilmans aan de minister van Landsverdediging over “de toekomst van de kazernes en de samenwerking op defensievlak binnen de Benelux” (nr. 5‑3066) |
||||
Commission des Relations extérieures et de la Défense |
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
||||
– de M. Gérard Deprez à la vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur « l’incompatibilité de la qualité de membre du cadre opérationnel de la police avec l’exercice d’une autre profession » (no 5‑3067) |
– van de heer Gérard Deprez aan de vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over “de onverenigbaarheid van de hoedanigheid van lid van het operationeel kader van de politiediensten met de uitoefening van een ander beroep” (nr. 5‑3067) |
||||
Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives |
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden |
||||
– de Mme Helga Stevens à la vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur « la notoriété et l’accessibilité limitées des numéros d’appel d’urgence » (no 5‑3068) |
– van mevrouw Helga Stevens aan de vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over “de beperkte bekendheid en toegankelijkheid van noodnummers” (nr. 5‑3068) |
||||
Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives |
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden |
||||
– de M. Bert Anciaux à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « l’avis du Conseil supérieur de la Santé sur le dépistage systématique des jeunes sportifs » (no 5‑3069) |
– van de heer Bert Anciaux aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de adviezen van de Hoge Gezondheidsraad over de systematische screening van sportende jongeren” (nr. 5‑3069) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur « la faiblesse des poursuites à l’égard des marchands de sommeil » (no 5‑3070) |
– van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “de gebrekkige vervolging van huisjesmelkers” (nr. 5‑3070) |
||||
Commission de la Justice |
Commissie voor de Justitie |
||||
– de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le premier Plan Cancer » (no 5‑3071) |
– van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “het eerste Kankerplan” (nr. 5‑3071) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les comptes de l’assurance obligatoire soins de santé » (no 5‑3072) |
– van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de rekeningen van de verplichte verzekering geneeskundige verzorging” (nr. 5‑3072) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « la trésorerie des comptes de l’assurance obligatoire soins de santé » (no 5‑3073) |
– van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de thesaurie van de verplichte verzekering geneeskundige verzorging” (nr. 5‑3073) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « l’inscription à l’Ordre des médecins » (no 5‑3074) |
– van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de inschrijving bij de Orde van geneesheren” (nr. 5‑3074) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de M. Louis Ide à la ministre de la Justice sur « la demande d’euthanasie d’un interné » (no 5‑3075) |
– van de heer Louis Ide aan de minister van Justitie over “de euthanasieaanvraag van een geïnterneerde” (nr. 5‑3075) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les vaccins contre la grippe » (no 5‑3076) |
– van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de griepvaccins” (nr. 5‑3076) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les dépenses de kinésithérapie en 2011 » (no 5‑3077) |
– van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de uitgaven voor kinesitherapie in 2011” (nr. 5‑3077) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le cadastre des médecins généralistes » (no 5‑3078) |
– van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “het kadaster voor huisartsen” (nr. 5‑3078) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les chiffres de l’accréditation des médecins » (no 5‑3079) |
– van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de accreditatiecijfers voor artsen” (nr. 5‑3079) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les coûts de l’accréditation des médecins » (no 5‑3080) |
– van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de kosten voor de accreditering van artsen” (nr. 5‑3080) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État à la Fonction publique et à la Modernisation des Services publics sur « la diversité culturelle et ethnique des fonctionnaires fédéraux » (no 5‑3081) |
– van de heer Bert Anciaux aan de staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Diensten over “de etnisch culturele diversiteit onder de federale ambtenaren” (nr. 5‑3081) |
||||
Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives |
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden |
||||
– de Mme Cindy Franssen à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le soutien par le CPAS de résidents de maisons de repos ou de soins » (no 5‑3082) |
– van mevrouw Cindy Franssen aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de ondersteuning door het OCMW van bewoners van rust- of verzorgingstehuizen” (nr. 5‑3082) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de Mme Dalila Douifi à la secrétaire d’État à l’Asile et la Migration, à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur « la concrétisation du programme belge de réinstallation des réfugiés » (no 5‑3083) |
– van mevrouw Dalila Douifi aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over “de concrete invulling van het Belgische hervestigingsprogramma voor vluchtelingen” (nr. 5‑3083) |
||||
Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives |
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden |
||||
– de M. Johan Verstreken au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes sur « l’accessibilité des trains aux personnes à mobilité réduite » (no 5‑3084) |
– van de heer Johan Verstreken aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden over “de toegankelijkheid van treinen voor personen met beperkte mobiliteit” (nr. 5‑3084) |
||||
Commission des Finances et des Affaires économiques |
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden |
||||
– de Mme Cindy Franssen au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur « la ratification du protocole additionnel de Nagoya‑Kuala Lumpur » (no 5‑3085) |
– van mevrouw Cindy Franssen aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over “de ratificatie van het aanvullend protocol van Nagoya‑Kuala Lumpur” (nr. 5‑3085) |
||||
Commission des Relations extérieures et de la Défense |
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
||||
– de Mme Cindy Franssen au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur « la ratification de la convention dite Medicrime » (no 5‑3086) |
– van mevrouw Cindy Franssen aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over “de ratificatie van de zogenaamde Medicrimeconventie” (nr. 5‑3086) |
||||
Commission des Relations extérieures et de la Défense |
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
||||
– de Mme Cindy Franssen au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur « la signature et la ratification du Traité d’Oviedo de 1997 relatif aux droits de l’homme et à la biomédecine » (no 5‑3087) |
– van mevrouw Cindy Franssen aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over “de ondertekening en de ratificatie van het Verdrag van Oviedo van 1997 inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde” (nr. 5‑3087) |
||||
Commission des Relations extérieures et de la Défense |
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
||||
– de Mme Inge Faes au secrétaire d’État à l’Environnement, à l’Énergie et à la Mobilité, et aux Réformes institutionnelles sur « le permis de conduire européen » (no 5‑3088) |
– van mevrouw Inge Faes aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, en voor Staatshervorming over “het Europees rijbewijs” (nr. 5‑3088) |
||||
Commission des Finances et des Affaires économiques |
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden |
||||
– de Mme Inge Faes à la vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur « le rapport 2013 d’Europol et de l’Observatoire européen des drogues et de la toxicomanie » (no 5‑3089) |
– van mevrouw Inge Faes aan de vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over “het rapport 2013 van Europol en het Europees Centrum voor drugs en drugsverslaving” (nr. 5‑3089) |
||||
Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives |
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden |
||||
– de Mme Inge Faes à la ministre de la Justice sur « la grâce » (no 5‑3090) |
– van mevrouw Inge Faes aan de minister van Justitie over “de genade” (nr. 5‑3090) |
||||
Commission de la Justice |
Commissie voor de Justitie |
||||
– de Mme Helga Stevens à la ministre de la Justice sur « l’étude de l’Institut national de criminalistique et de criminologie sur les magistrats de la jeunesse » (no 5‑3091) |
– van mevrouw Helga Stevens aan de minister van Justitie over “de studie van het Nationaal Instituut voor criminalistiek en criminologie inzake jeugdmagistraten” (nr. 5‑3091) |
||||
Commission de la Justice |
Commissie voor de Justitie |
||||
– de M. Bart Laeremans à la ministre de la Justice sur « le nouveau rapport d’Europol sur le commerce et la consommation de drogues en Europe » (no 5‑3092) |
– van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over “het nieuwe rapport van Europol over drughandel en druggebruik in Europa” (nr. 5‑3092) |
||||
Commission de la Justice |
Commissie voor de Justitie |
||||
– de M. Bart Laeremans à la vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur « le nouveau rapport d’Europol concernant le commerce et la consommation de drogues en Europe » (no 5‑3093) |
– van de heer Bart Laeremans aan de vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over “het nieuwe rapport van Europol over drughandel en druggebruik in Europa” (nr. 5‑3093) |
||||
Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives |
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden |
||||
– de Mme Marie Arena au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur « le sommet Union européenne – Communauté d’États latino‑américains et caraïbes au Chili » (no 5‑3094) |
– van mevrouw Marie Arena aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over “de top Europese Unie – Gemeenschap van Latijns‑Amerikaanse en Caraïbische Staten in Chili” (nr. 5‑3094) |
||||
Commission des Relations extérieures et de la Défense |
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
||||
– de M. Bert Anciaux au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur « les conseillers économiques » (no 5‑3096) |
– van de heer Bert Anciaux aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over “de economische raadgevers” (nr. 5‑3096) |
||||
Commission des Relations extérieures et de la Défense |
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
||||
– de M. Bert Anciaux au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur « l’assouplissement possible de l’embargo sur les armes contre la Syrie » (no 5‑3097) |
– van de heer Bert Anciaux aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over “de mogelijke versoepeling van het wapenembargo tegen Syrië” (nr. 5‑3097) |
||||
Commission des Relations extérieures et de la Défense |
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
||||
– de M. Yoeri Vastersavendts au vice‑premier ministre et ministre de l’Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord sur « les contrats de distribution » (no 5‑3098) |
– van de heer Yoeri Vastersavendts aan de vice‑eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee over “de distributieovereenkomsten” (nr. 5‑3098) |
||||
Commission des Finances et des Affaires économiques |
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden |
||||
– de M. Karl Vanlouwe au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur « les conseillers fédéraux en diplomatie économique et la Conférence interministérielle Politique étrangère » (no 5‑3099) |
– van de heer Karl Vanlouwe aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over “de federale raadgevers in economische diplomatie en de Interministeriële Conferentie voor het buitenlands beleid” (nr. 5‑3099) |
||||
Commission des Relations extérieures et de la Défense |
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
||||
– de Mme Marie Arena au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur « les conseillers fédéraux en diplomatie économique » (no 5‑3100) |
– van mevrouw Marie Arena aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over “de federale raadgevers in economische diplomatie” (nr. 5‑3100) |
||||
Commission des Relations extérieures et de la Défense |
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
||||
– de M. Bart Laeremans à la vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur « le développement du phénomène des bandes urbaines à Bruxelles » (no 5‑3101) |
– van de heer Bart Laeremans aan de vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over “het toenemende fenomeen van de stadsbendes in Brussel” (nr. 5‑3101) |
||||
Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives |
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden |
||||
– de M. Patrick De Groote au ministre de la Défense sur « la décision du cabinet restreint relative à l’aide au Mali » (no 5‑3102) |
– van de heer Patrick De Groote aan de minister van Landsverdediging over “de beslissing van het kernkabinet in verband met hulp aan Mali” (nr. 5‑3102) |
||||
Commission des Relations extérieures et de la Défense |
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
||||
– de M. Patrick De Groote au secrétaire d’État à l’Environnement, à l’Énergie et à la Mobilité, et aux Réformes institutionnelles sur « le plan de délestage » (no 5‑3103) |
– van de heer Patrick De Groote aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, en voor Staatshervorming over “het afschakelplan” (nr. 5‑3103) |
||||
Commission des Finances et des Affaires économiques |
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden |
||||
– de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les données chiffrées relatives à l’accréditation des dentistes » (no 5‑3104) |
– van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de accrediteringscijfers van de tandheelkundigen” (nr. 5‑3104) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les médecins‑conseils » (no 5‑3105) |
– van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de adviserend geneesheren” (nr. 5‑3105) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le fonds amiante » (no 5‑3106) |
– van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “het asbestfonds” (nr. 5‑3106) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de M. Louis Ide au secrétaire d’État aux Affaires sociales, aux Familles et aux Personnes handicapées, chargé des Risques professionnels et secrétaire d’État à la Politique scientifique sur « l’invalidité et les douleurs physiques inexplicables » (no 5‑3107) |
– van de heer Louis Ide aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, Gezinnen en Personen met een handicap en staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid over “invaliditeit en onverklaarbare lichamelijke klachten” (nr. 5‑3107) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les contrôles des centres de transfusion sanguine et des centres FIV » (no 5‑3108) |
– van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de controles van de bloedtransfusiecentra en de Ivf‑centra” (nr. 5‑3108) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le dépistage du cancer du sein » (no 5‑3109) |
– van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de borstkankerscreening” (nr. 5‑3109) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le dossier médical global » (no 5‑3110) |
– van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de globale medische dossiers” (nr. 5‑3110) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les visites à domicile des médecins généralistes » (no 5‑3111) |
– van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de huisbezoeken van huisartsen” (nr. 5‑3111) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le financement des équipes paramédicales d’intervention » (no 5‑3112) |
– van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de financiering van de paramedische interventie teams” (nr. 5‑3112) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
– de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les tabacologues » (no 5‑3113) |
– van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de tabacologen” (nr. 5‑3113) |
||||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
||||
Evocatie |
|||||
Par message du 5 février 2013, le Sénat a informé la Chambre des représentants de la mise en œuvre, ce même jour, de l’évocation du projet de loi qui suit : |
De Senaat heeft bij boodschap van 5 februari 2013 aan de Kamer van volksvertegenwoordigers ter kennis gebracht dat tot evocatie is overgegaan, op die datum, van het volgend wetsontwerp: |
||||
Projet de loi modifiant l’article 344 du Code d’instruction criminelle (Doc. 5‑1952/1). |
Wetsontwerp tot wijziging van artikel 344 van het Wetboek van strafvordering (Stuk 5‑1952/1). |
||||
– Le projet de loi a été envoyé à la commission de la Justice. |
– Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Justitie. |
||||
Boodschappen van de Kamer |
|||||
Par messages du 31 janvier 2013, la Chambre des représentants a transmis au Sénat, tels qu’ils ont été adoptés en sa séance du même jour : |
Bij boodschappen van 31 januari 2013 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen: |
||||
Article 77 de la Constitution |
Artikel 77 van de Grondwet |
||||
Projet de loi modifiant le Code judiciaire et la loi du 17 mai 2006 relative au statut juridique externe des personnes condamnées à une peine privative de liberté et aux droits reconnus à la victime dans le cadre des modalités d’exécution de la peine (Doc. 5‑1953/1). |
Wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek en van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (Stuk 5‑1953/1). |
||||
– Le projet de loi a été envoyé à la commission de la Justice. |
– Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Justitie. |
||||
Article 80 de la Constitution |
Artikel 80 van de Grondwet |
||||
Projet de loi modifiant l’article 344 du Code d’instruction criminelle (Doc. 5‑1952/1). |
Wetsontwerp tot wijziging van artikel 344 van het Wetboek van strafvordering (Stuk 5‑1952/1). |
||||
– Le projet de loi a été reçu le 1 février 2013 ; la date limite pour l’évocation est le mercredi 6 février 2013. |
– Het wetsontwerp werd ontvangen op 1 februari 2013; de uiterste datum voor evocatie is woensdag 6 februari 2013. |
||||
– La Chambre a adopté le projet le 31 janvier 2013. |
– De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 31 januari 2013. |
||||
– Le projet de loi a été envoyé à la commission de la Justice. |
– Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Justitie. |
||||
Indiening van een wetsontwerp |
|||||
Le Gouvernement a déposé le projet de loi ci‑après : |
De Regering heeft volgend wetsontwerp ingediend: |
||||
Projet de loi portant assentiment à la Convention internationale de Hong Kong pour le recyclage sûr et écologiquement rationnel des navires, faite à Hong Kong le 15 mai 2009 (Doc. 5‑1957/1). |
Wetsontwerp houdende instemming met het Internationaal Verdrag van Hongkong voor het veilig en milieuvriendelijk recyclen van schepen, gedaan te Hongkong op 15 mei 2009 (Stuk 5‑1957/1). |
||||
– Le projet de loi a été envoyé à la commission des Relations extérieures et de la Défense. |
– Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging. |
||||
Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen |
|||||
En application de l’article 77 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat : |
Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van: |
||||
– la question préjudicielle relative à l’article 1022 du Code judiciaire (avant sa modification par la loi du 21 février 2010), posée par le Tribunal de première instance de Gand (numéro du rôle 5545). |
– de prejudiciële vraag betreffende artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek (vóór de wijziging ervan bij de wet van 21 februari 2010), gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Gent (rolnummer 5545). |
||||
– Pris pour notification. |
– Voor kennisgeving aangenomen. |
||||
Grondwettelijk Hof – Beroepen |
|||||
En application de l’article 76 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat : |
Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van: |
||||
– les recours en annulation totale ou partielle du décret de la Communauté flamande du 22 juin 2012 portant notification obligatoire des pratiques médicales à risques, |
– de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 22 juni 2012 houdende verplichte melding van risicovolle medische praktijken, |
||||
introduits par l’association professionnelle « Groupement des unions professionnelles belges de médecins spécialistes » et l’asbl « Association belge des Syndicats Médicaux », par le Conseil des ministres et par l’asbl « Belgian Society for Private Clinics » et autres (numéros du rôle 5553, 5554 et 5556, affaires jointes) ; |
ingesteld door de beroepsvereniging “Verbond der Belgische Beroepsverenigingen van Geneesheren‑specialisten” en de vzw “Belgische Vereniging van Artsensyndicaten”, door de Ministerraad en door de vzw “Belgian Society for Private Clinics” en anderen (rolnummers 5553, 5554 en 5556, samengevoegde zaken); |
||||
– les recours en annulation de l’article 4 respectivement les articles 4, 6 et 8 du décret de la Région flamande du 13 juillet 2012 modifiant le décret sur l’Énergie du 8 mai 2009, en ce qui concerne la production écologique d’énergie, |
– de beroepen tot vernietiging van artikel 4 respectievelijk de artikelen 4, 6 en 8 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 13 juli 2012 houdende wijziging van het Energiedecreet van 8 mei 2009, wat betreft de milieuvriendelijke energieproductie, |
||||
introduits par respectivement la SA « Aspiravi » et par l’asbl « Federatie Belgische Biogasinstallaties » et autres (numéros du rôle 5558 et 5561, affaires jointes) ; |
ingesteld door respectievelijk de nv “Aspiravi” en de vzw “Federatie Belgische Biogasinstallaties” en anderen (rolnummers 5558 en 5561, samengevoegde zaken); |
||||
– les recours en annulation de : |
– de beroepen tot vernietiging van: |
||||
– l’article 64 du décret flamand du 29 juin 2012 modifiant le Décret communal du 15 juillet 2005 (remplacement de l’article 194), et |
– artikel 64 van het Vlaamse decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 (vervanging van artikel 194) en |
||||
– l’article 59 du décret flamand du 29 juin 2012 modifiant le Décret provincial du 9 décembre 2005 (remplacement de l’article 187), |
– artikel 59 van het Vlaamse decreet van 29 juni 2012 tot wijziging van het Provinciedecreet van 9 december 2005 (vervanging van artikel 187), |
||||
introduits par Frieda Lauwers et autres (numéros du rôle 5559 et 5560, affaires jointes). |
ingesteld door Frieda Lauwers en anderen (rolnummers 5559 en 5560, samengevoegde zaken). |
||||
– Pris pour notification. |
– Voor kennisgeving aangenomen. |
||||
Rechtbank van koophandel |
|||||
Par lettre du 5 février 2013, le président du Tribunal de commerce de Termonde a transmis au Sénat, conformément à l’article 340 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement pour 2012 du Tribunal de commerce de Termonde, approuvé lors de son assemblée générale du 31 janvier 2013. |
Bij brief van 5 februari 2013 heeft de voorzitter van de Rechtbank van koophandel te Dendermonde overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag voor 2012 van de Rechtbank van koophandel te Dendermonde, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 31 januari 2013. |
||||
– Envoi à la commission de la Justice. |
– Verzonden naar de commissie voor de Justitie. |
||||