5-87COM

5-87COM

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Session ordinaire 2010-2011

Gewone Zitting 2010-2011

Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

Mardi 5 juillet 2011

Dinsdag 5 juli 2011

Séance du matin

Ochtendvergadering

 

 

Annales

Handelingen

 

 

Sommaire

Inhoudsopgave

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur «l’évaluation extrêmement négative des médiateurs fédéraux concernant l’Office des étrangers» (nº 5-737)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur «la modification de l’accord de Schengen» (nº 5-855)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur «le rapatriement forcé d’Irakiens» (nº 5-884)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté et au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur «l’accueil d’enfants dans le centre fermé 127bis» (nº 5-930)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur «le rapatriement des demandeurs d’asile déboutés» (nº 5-1072)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur «le visa de circulation en faveur des parents et proches parents de ressortissants belges» (nº 5-1092)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de l’Intérieur sur «le recours à des agents secrets» (nº 5-1086)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de l’Intérieur sur «l’évacuation de l’assemblée populaire de la place Flagey le 11 mai 2011» (nº 5-1087)

Demande d’explications de M. François Bellot à la ministre de l’Intérieur sur «l’obligation de présenter sa carte d’identité à l’entrée de parcs de collectes de déchets» (nº 5-967)

Demande d’explications de Mme Lieve Maes à la ministre de l’Intérieur sur «la fraude aux cartes d’identité» (nº 5-1118)

Demande d’explications de M. Bart Laeremans à la ministre de l’Intérieur sur «l’étrange intervention de la police contre des manifestants du Taalaktiekomitee» (nº 5-1091)

Demande d’explications de M. Bart Laeremans à la ministre de l’Intérieur sur «les problèmes de sécurité dans la zone Bruxelles-Ouest et en particulier à Molenbeek» (nº 5-1168)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre du Climat et de l’Énergie et à la ministre de l’Intérieur sur «la sécurisation de transports nucléaires à travers de notre pays» (nº 5-1093)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de l’Intérieur sur «le manque de tests salivaires» (nº 5-1122)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «de uiterst negatieve beoordeling door de federale ombudsmannen van de Dienst Vreemdelingenzaken» (nr. 5-737)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «de wijziging van het Schengenakkoord» (nr. 5-855)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «de gedwongen repatriëring van Irakezen» (nr. 5-884)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding en aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «de opvang van kinderen in het gesloten centrum 127bis» (nr. 5-930)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «de repatriëring van uitgeprocedeerde asielzoekers» (nr. 5-1072)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «een circulatievisum voor ouders en naaste familieleden van Belgen» (nr. 5-1092)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Binnenlandse Zaken over «het inzetten van undercover agenten» (nr. 5-1086)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de ontruimde volksassemblee op het Flageyplein op 11 mei 2011» (nr. 5-1087)

Vraag om uitleg van de heer François Bellot aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de verplichting om de identiteitskaart te tonen bij de ingang van containerparken» (nr. 5-967)

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Maes aan de minister van Binnenlandse Zaken over «fraude met identiteitskaarten» (nr. 5-1118)

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister van Binnenlandse Zaken over «het vreemde politieoptreden tegen manifestanten van het Taalaktiekomitee» (nr. 5-1091)

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de veiligheidssituatie in de zone Brussel-West en in het bijzonder in Molenbeek» (nr. 5-1168)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Klimaat en Energie en aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de beveiliging van nucleaire transporten door ons land» (nr. 5-1093)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Binnenlandse Zaken over «het tekort aan speekseltests» (nr. 5-1122)

Présidence de M. Philippe Moureaux

(La séance est ouverte à 10 h 20.)

Voorzitter: de heer Philippe Moureaux

(De vergadering wordt geopend om 10.20 uur.)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur «l’évaluation extrêmement négative des médiateurs fédéraux concernant l’Office des étrangers» (nº 5-737)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «de uiterst negatieve beoordeling door de federale ombudsmannen van de Dienst Vreemdelingenzaken» (nr. 5-737)

M. Bert Anciaux (sp.a). – En 2010, le médiateur fédéral a enregistré 6 964 plaintes, soit le double par rapport à l’année 2006. Son rapport peut certainement être qualifié d’impitoyable, avec une mention particulièrement accablante pour la communication des services publics fédéraux. On ne doit pas mettre tout le monde dans le même panier mais l’attention se concentre naturellement sur les mauvais élèves.

L’évaluation de l’Office des étrangers est particulièrement négative. Le médiateur Guido Schuermans relève que la communication de l’Office des étrangers est pratiquement inexistante. Un grand nombre des plaintes reçues par les médiateurs proviennent de personnes qui n’ont pas reçu de réponse à leur demande de régularisation.

Comment le secrétaire d’État évalue-t-il et explique-t-il l’évaluation négative du médiateur fédéral sur l’Office des étrangers ? Souscrit-il aux conclusions accablantes, surtout en ce qui concerne l’incapacité flagrante à communiquer et à travailler de manière proactive ?

A-t-il interrogé l’Office des étrangers à ce sujet et l’a-t-il confronté à cette évaluation négative ? Des mesures spécifiques sont-elles ou ont-elles été prises en la matière ? Les fonctionnaires dirigeants font-ils ou ont-ils fait l’objet d’une évaluation négative à ce sujet ?

Le secrétaire d’État souscrit-il à la demande du médiateur d’élaborer d’urgence une politique de communication et d’information performante ? Dans l’affirmative, comment la concrétisera-t-il ? A-t-il déjà entrepris des démarches à cet effet ? Dispose-t-il d’un plan d’action ? Peut-il l’expliquer et donner un calendrier ?

De heer Bert Anciaux (sp.a). – 6 964: dat is het aantal klachten bij de Federale Ombudsman in 2010, een verdubbeling in vergelijking met 2006. Zijn rapport kan moeilijk anders dan vernietigend worden genoemd, met een bijzonder schrijnende vermelding voor de communicatie van de federale overheidsdiensten. Niet alles en iedereen mag over dezelfde kam worden geschoren, maar de slechtste leerlingen trekken uiteraard veel aandacht.

Daarbij valt de bijzonder negatieve beoordeling van de Dienst Vreemdelingenzaken op. Ombudsman Guido Schuermans stelt: ‘De communicatie van de Dienst Vreemdelingenzaken is haast onbestaande’. Een groot deel van de klachten van de ombudsmannen blijkt afkomstig van mensen die na hun aanvraag tot regularisatie niets meer horen.

Hoe evalueert en duidt de staatssecretaris de negatieve beoordeling vanwege de Federale Ombudsman over de Dienst Vreemdelingenzaken? Onderschrijft hij de globaal vernietigende conclusies, vooral met betrekking tot het opvallende onvermogen om te communiceren en proactief te werken? Hoe verklaart hij deze uiterst negatieve beoordeling?

Heeft de staatssecretaris de Dienst Vreemdelingenzaken hierop aangesproken en hem met deze negatieve beoordeling geconfronteerd? Werden of worden er daaropvolgend specifieke maatregelen getroffen? Werden of worden de leidende ambtenaren hierop negatief geëvalueerd?

Beaamt de staatssecretaris de oproep van de Ombudsman om met urgentie een performant communicatie- en informatiebeleid uit te werken? Zo ja, hoe zal de staatssecretaris dit concretiseren? Zette hij daartoe al stappen, beschikt hij over een actieplan? Kan hij dit toelichten en in een timing plaatsen?

M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales. – L’Office des étrangers a examiné en profondeur le rapport du médiateur fédéral.

Concernant la critique formulée par le médiateur fédéral sur la communication de l’Office des étrangers, je peux vous dire que le médiateur fédéral n’analyse pas, dans son rapport, la politique générale de communication et d’information mais uniquement la communication relative aux délais de traitement des demandes de régularisation de séjour.

En ce qui concerne la communication de l’Office des étrangers sur les dossiers de régularisation, non seulement l’Office des étrangers a investi dans un helpdesk général, mais le service Régularisations humanitaires dispose d’un helpdesk particulier qui, si nécessaire, s’occupe des questions techniques auxquelles le helpdesk général ne peut répondre. Cette forme de communication et de diffusion de l’information connaît toutefois des limites tant pratiques que de principe.

Une bonne administration nécessitait que l’on trouve pour ce service suffisamment de collaborateurs au regard de la charge de travail. Celle-ci a considérablement augmenté depuis septembre 2009. La première obligation est évidement de traiter ce nombre important de demandes et les collaborateurs supplémentaires concernés sont évidemment des décideurs. Cela limite donc le nombre de collaborateurs susceptibles d’être mis à disposition d’un bureau d’information. Il est impensable de transmettre directement les appels aux personnes qui traitent les dossiers : si toutes les questions relatives aux horaires de train étaient transmises aux conducteurs de train, aucun train ne roulerait.

C’est justement là que se situe le problème. En effet, la plus grande partie des appelants souhaitent connaître la date à laquelle une décision peut être attendue ou des informations intermédiaires du dossier.

Le législateur n’impose pas de délai pour le traitement des demandes de régularisation humanitaire. Ces délais sont définis par les caractéristiques du dossier individuel et par l’avis des partenaires externes auxquels l’Office des étrangers ne peut imposer aucun délai de réponse.

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. – De Dienst Vreemdelingenzaken heeft kennis genomen van het rapport van de Federale Ombudsman en dit document grondig gelezen.

Wat de kritiek van de Federale Ombudsman op de communicatie van de Dienst Vreemdelingenzaken betreft, kan ik u meedelen dat de Federale Ombudsman in zijn rapport niet het algemene communicatie- en informatiebeleid analyseert, maar enkel de communicatie omtrent de behandelingstermijnen inzake een aanvraag tot regularisatie van het verblijf.

Wat de communicatie van de DVZ omtrent regularisatiedossiers betreft, geef ik enkele verduidelijkingen. Niet alleen heeft de DVZ geïnvesteerd in een algemene helpdesk, de Dienst Humanitaire Regularisaties heeft een bijzondere helpdesk die, indien nodig, technische vragen opvangt waarop de algemene helpdesk geen antwoord weet. Deze vorm van communicatie en informatieverstrekking kent echter zowel praktische als principiële beperkingen.

Goed bestuur vergde dat voor deze dienst voldoende medewerkers werden gevonden in vergelijking met de werklast. Die werklast is sinds september 2009 enorm toegenomen. De eerste plicht is vanzelfsprekend de verwerking van dit groot aantal aanvragen, en de betrokken extra werkkrachten zijn dan ook vanzelfsprekend dossierbeslissers. Dat beperkt dus het aantal medewerkers dat voor een helpdesk beschikbaar kan worden gesteld. De oproepen laten opvangen door de behandelaars zelf is ondenkbaar: mochten alle vragen omtrent uurroosters naar de treinbestuurders doorgezonden worden, dan zou geen enkele trein rijden.

Daar ligt juist het probleem. Inderdaad, het overgrote deel van de oproepers informeert naar een datum waarop een beslissing kan worden verwacht of naar tussentijdse informatie uit het dossier.

De wetgever legt geen termijn op voor de afhandeling van humanitaire aanvragen. Deze termijnen worden bepaald door de eigenheid van elk individueel dossier en door het advies van externe partners, aan wie DVZ geen termijnen van antwoord kan opleggen.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur «la modification de l’accord de Schengen» (nº 5-855)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «de wijziging van het Schengenakkoord» (nr. 5-855)

M. Bert Anciaux (sp.a). – Le Printemps arabe se ressent jusqu’en Europe. De nouveaux flux migratoires en provenance d’Afrique du Nord se dirigent, entre autres, vers l’Italie et la France. Des frictions entre ces deux pays s’en sont suivies, car la France, et par extension d’autres pays, craignent que ce flux ne se déverse via l’Italie sur toute l’Europe. Pour atténuer ces frictions, les deux pays ont demandé qu’on puisse modifier, en l’occurrence rendre plus sévère, plus rapidement et plus simplement l’accord de Schengen. Ils proposent de faciliter ces modifications, temporaires et motivées, en cas de menace grave pour l’ordre public et pour une période maximale de trente jours. Dans le même élan, le France et l’Italie préconisent un renforcement de Frontex, l’agence chargée du contrôle des frontières extérieures de l’Union. Visiblement, Frontex n’arrive pas à décoller.

Quelle est la position belge à l’égard de la proposition franco-italienne visant à faciliter la modification de l’accord de Schengen, de sorte que, dans des circonstances déterminées, l’accès à l’Union puisse être rendu temporairement plus difficile ? Le ministre trouve-t-il cette demande pertinente et la Belgique est-elle prête à l’appuyer ? Le ministre trouve-t-il suffisants et opérationnels les critères proposés ? Ne redoute-t-il pas que ce changement n’ouvre la voie à une fermeture des portes de l’Europe ? Comprend-il la crainte que l’Italie et la France, dont les dirigeants ne sont pas particulièrement philanthropes, sautent sur l’occasion pour renforcer l’image d’une « Forteresse Europe », alors que chacun sait désormais que de telles forteresses ne durent pas longtemps ?

De heer Bert Anciaux (sp.a). – De Arabische lente laat zich ook in Europa voelen. Nieuwe immigratiestromen bewegen zich vanuit Noord-Afrika in de richting van onder andere Italië en Frankrijk. Dit leidde al tot wrijvingen tussen beide landen, waarbij Frankrijk, en bij uitbreiding ook andere landen, vrezen dat deze stroom zich via Italië over heel Europa zal verspreiden. Om deze wrijvingen te beheersen, vragen beide landen het Schengenakkoord eenvoudiger en sneller te kunnen veranderen, in concreto het verdrag aan te scherpen. Ze stellen voor om deze wijzigingen te vergemakkelijken, maar dan ‘zeer tijdelijk en gerechtvaardigd’, in geval van een ernstige bedreiging van de openbare orde en voor een periode van maximaal dertig dagen. In dezelfde beweging ijveren Frankrijk en Italië voor de versterking van Frontex, het agentschap belast met de controle van de buitengrenzen van de Unie. Blijkbaar komt Frontex niet uit de startblokken.

Welke houding neemt België aan ten overstaan van het voorstel van Italië en Frankrijk om het Schengenverdrag gemakkelijker te kunnen wijzigen, zodat onder bepaalde voorwaarden de toegang tot de Unie tijdelijk kan worden aangescherpt? Vindt de minister deze vraag relevant en is België bereid deze te ondersteunen? Beoordeelt de minister de criteria die worden voorgesteld voldoende sterk en operationeel? Vreest de minister niet dat deze wijziging de deur wijd kan openzetten om de poort naar Europa gemakkelijker en vlotter te sluiten? Begrijpt de minister de vrees dat Italië en Frankrijk, beide bestuurd door niet meteen mensvriendelijke leiders, van deze gelegenheid gebruik maken om opnieuw het beeld van een Fort Europa te versterken, terwijl iedereen ondertussen weet dat zulke forten geen lang leven beschoren zijn?

M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales. – La lettre commune transmise le 26 avril par l’Italie et la France au président du Conseil européen Herman Van Rompuy a surtout une portée symbolique et visait principalement à aplanir les dissensions mutuelles. Sur le fond, la proposition n’est guère nouvelle. Il est proposé de rétablir temporairement les contrôles aux frontières internes en cas d’affluence extraordinaire.

Les discussions futures au niveau européen se baseront plutôt sur une récente communication de la Commission européenne, diffusée le 4 mai. La Commission rappelle la faculté de rétablir temporairement les frontières intérieures. Elle suggère toutefois de ne plus laisser cette décision à la compétence unilatérale des États membres – ce qui ne favorise pas la confiance mutuelle – mais de la prendre au niveau européen. La note de la Commission a été discutée au Conseil Justice et Affaires intérieures et au Conseil européen. La Commission fera une proposition concrète, en fonction de laquelle la Belgique déterminera sa position.

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. – De brief die Italië en Frankrijk op 26 april gezamenlijk hebben overgemaakt aan de voorzitter van de Europese Raad, Herman Van Rompuy, heeft vooral een symboolwaarde en was voornamelijk gericht op het bijleggen van de onderlinge geschillen. Het voorstel bevat inhoudelijk weinig nieuwigheden. Voorgesteld wordt om in geval van buitengewone druk de binnengrenscontrole tijdelijk weer in te voeren.

De toekomstige inhoudelijke discussies op Europees niveau zullen veeleer gevoerd worden op basis van een recente communicatie van de Europese Commissie, verschenen op 4 mei. De Commissie bevestigt de mogelijkheid de binnengrenzen tijdelijk opnieuw in te voeren. Ze stelt echter voor de beslissing hiertoe niet meer over te laten aan de unilaterale bevoegdheid van de individuele lidstaten – wat het onderlinge vertrouwen tussen de lidstaten niet ten goede komt – maar ze op Europees niveau te nemen. De nota van de Commissie is besproken op de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) en op de Europese Raad. De Commissie zal nu met een concreet voorstel komen. België zal zijn standpunt op basis van het voorstel bepalen.

M. Bert Anciaux (sp.a). – J’espère qu’un tel changement ne se fera pas. Au moment où des gens se trouvent en détresse, cette Europe qui fait mine de se couper du monde m’apparaît particulièrement égoïste. J’espère que nous ne nous associerons pas à ces petits jeux égoïstes et réactionnaires.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik hoop dat een dergelijke wijziging er niet komt. Ik vind het bijzonder egoïstisch dat op het moment dat mensen in nood verkeren, Europa doet alsof het zich van de wereld kan afsluiten. Ik hoop dat we niet meespelen in dergelijke egoïstische en rechtse spelletjes.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur «le rapatriement forcé d’Irakiens» (nº 5-884)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «de gedwongen repatriëring van Irakezen» (nr. 5-884)

M. Bert Anciaux (sp.a). – En mai 2011, une contribution d’Amnesty International Belgique à l’examen périodique universel du Conseil des Droits de l’homme des Nations Unies constate qu’en dépit des directives du Haut Commissariat des Nations Unies pour les réfugiés, notre pays renvoie encore sous la contrainte des gens vers l’Irak. Ces directives stipulent explicitement que les conditions de sécurité devraient sérieusement progresser avant qu’on ne puisse rapatrier vers l’Irak. Le Haut Commissariat déconseille formellement de rapatrier de force les Irakiens des provinces de Ninawa, Kirkuk, Diyala, Salah-ad-Din et Bagdad, ainsi que les groupes vulnérables des provinces méridionales et d’Al-Anbar. Il insiste en outre pour qu’on ne renvoie pas les Irakiens vers des régions dont ils ne sont pas originaires.

Comment le secrétaire d’État explique-t-il et justifie-t-il les rapatriements forcés d’Irakiens par la Belgique, alors que le Haut Commissariat des Nations Unies pour les réfugiés les déconseille et donne des directives détaillées à cet égard ? Par quels arguments le secrétaire d’État les défend-il, bien que tout le monde sache que les conditions de sécurité, notamment dans certaines provinces, ne sont absolument pas satisfaisantes. Le secrétaire d’État n’estime-t-il pas suffisamment valables, fortes et claires les directives du Haut Commissariat ?

De heer Bert Anciaux (sp.a). – In een bijdrage aan het universeel periodiek onderzoek van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties van mei 2011 stelt Amnesty International België vast dat ons land ondanks de richtlijnen van de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR nog steeds mensen onder dwang naar Irak repatrieert. Die richtlijnen stipuleren expliciet dat alvorens mensen te repatriëren naar Irak, de veiligheidssituatie grondig moet verbeteren. De UNHCR adviseert met klem om Irakezen uit de provincies Nineve, At-Ta’mim, Diyala, Salah-ad-Din en Bagdad en kwetsbare groepen uit de zuidelijke provincies en Al-Anbar niet onder dwang terug te sturen. Daarbij beklemtoont de UNHCR dat Irakezen zeker niet mogen worden teruggebracht naar streken waarvan ze niet afkomstig zijn.

Hoe verklaart en motiveert de staatssecretaris dat België nog steeds Irakezen gedwongen repatrieert, hoewel de VN-vluchtelingenorganisatie expliciet aanbeveelt dit niet te doen en hierbij bijzondere en gedetailleerde richtlijnen geeft? Met welke argumenten verdedigt de staatssecretaris die gedwongen repatriëringen, hoewel iedereen weet dat de veiligheidstoestand in Irak, en zeker in specifieke provincies en streken, absoluut onvoldoende is? Vindt de staatssecretaris de aanbevelingen en richtlijnen van de UNHCR niet voldoende valabel, sterk en duidelijk?

M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales. – Le Commissariat général aux réfugiés et aux apatrides examine les demandes d’asile introduites par les personnes originaires d’Irak conformément aux directives promulguées par le Haut Commissariat des Nations Unies pour les réfugiés.

Cela vaut pour l’évaluation des demandes d’asile introduites par des personnes au profil spécifique, qui se fondent sur des motifs de persécution tels que mentionnés par la Convention de Genève, comme pour les ressortissants irakiens qui invoquent les conditions de sécurité dans certaines régions et demandent éventuellement à bénéficier de la protection subsidiaire sur la base de 15 C, autrement dit de l’article 48/4 de la Loi sur les étrangers.

En 2010, la Belgique a renvoyé au total douze personnes en Irak. Dix d’entre elles sont parties sans escorte et deux étaient accompagnées par la police fédérale. De janvier à juin 2011, quatorze personnes ont été effectivement éloignées, dont deux sans escorte, six avec escorte et six par vol spécial.

La Belgique ne renvoie que les Irakiens issus du centre ou du nord de l’Irak. Ils sont mis sur un vol à destination de Bagdad, suivi d’un autre vers Arbil.

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. – Het Commissariaat-Generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen beoordeelt de asielaanvragen ingediend door personen afkomstig uit Irak geheel conform de richtlijnen die de UNHCR heeft uitgevaardigd.

Dat geldt voor de beoordeling van de asielaanvragen ingediend door personen met een specifiek, individueel profiel die zich beroepen op de vervolgingsgronden zoals vermeld in de Conventie van Genève. Het geldt eveneens voor de beoordeling van asielaanvragen ingediend door onderdanen van Irak die de veiligheidssituatie in bepaalde regio’s van het land inroepen en eventueel aanspraak maken op de toekenning van een subsidiaire bescherming op basis van 15 C, dat wil zeggen op basis van artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet.

België heeft in 2010 in totaal twaalf personen naar Irak teruggestuurd. Daarvan zijn tien personen vertrokken zonder escorte en twee onder begeleiding van de federale politie. Van januari tot en met juni 2011 werden veertien personen effectief verwijderd, waaronder twee zonder escorte, zes met escorte en zes met een speciale vlucht.

België stuurt enkel Irakezen terug die uit Centraal- of Noord-Irak komen. Die personen worden bij hun verwijdering op een vlucht naar Bagdad gezet en nemen vervolgens een vlucht naar Arbil.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Selon le secrétaire d’État, la politique de la Belgique est conforme aux directives du Haut Commissariat des Nations Unies. Les informations dont je dispose vont en sens contraire. Je crois cependant que le secrétaire d’État sait ce qu’il fait.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – De staatssecretaris antwoordt dat het Belgische beleid in overeenstemming is met de richtlijnen van de UNHCR. Volgens mijn informatie is dat niet het geval. Ik heb er echter vertrouwen in dat de secretaris weet wat hij doet.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté et au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur «l’accueil d’enfants dans le centre fermé 127bis» (nº 5-930)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding en aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «de opvang van kinderen in het gesloten centrum 127bis» (nr. 5-930)

M. Bert Anciaux (sp.a). – Dans notre pays, depuis fin 2008, les familles avec enfants ne sont plus hébergées dans des centres fermés. La Belgique a été condamnée à deux reprises par la Cour européenne des droits de l’homme de Strasbourg pour avoir hébergé des enfants dans des conditions indignes. Depuis lors, les familles qui ont épuisé tous les recours et qui sont dans l’attente de leur rapatriement séjournent dans des « maisons de retour » ouvertes et sont accompagnées par des coaches. Le secrétaire d’État estime que cette approche est un succès, bien que dernièrement quelques familles arméniennes aient fui leur logement. Afin d’éviter de telles situations, le secrétaire d’État a décidé de faire construire de nouvelles unités de logement au domaine de Steenokkerzeel, où est situé le centre fermé 127bis. Il a déclaré que les nouvelles unités serviraient de menace. Les logements ouverts restent le premier choix mais, simultanément, un avertissement est adressé aux les familles. Les personnes interceptées en cas de fuite seront hébergées dans le centre fermé avant d’être rapidement expulsées. Les logements devraient être mis en service cette année encore.

Puis-je interpréter cette mesure comme suit : les familles – y compris les enfants – qui fuient leur logement ouvert et sont interceptées sont transférées dans un centre fermé ? Cela signifie qu’en dépit de condamnations antérieures et bien que ce soit totalement inacceptable du point de vue moral, éthique et pédagogique, la Belgique enfermera à nouveau des enfants dans des institutions fermées. Le fait d’héberger les enfants séparément dans de tels cas ne signifie pas qu’il ne s’agit pas d’un enfermement.

La vision humaine du secrétaire d’État n’est-elle pas influencée par la forte pression exercée par la droite ? Pour quelle raison décide-t-il d’enfermer des enfants, ce qui entraînera sans aucun doute une nouvelle condamnation ? Le secrétaire d’État n’estime-t-il pas important de continuer à défendre publiquement l’option de l’approche ouverte, à savoir un traitement bienveillant et pédagogiquement justifié, même si cela va un peu à contre-courant ?

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Sinds eind 2008 worden in ons land geen gezinnen met kinderen meer opgevangen in gesloten centra. Omdat kinderen in mensonterende omstandigheden werden ondergebracht, veroordeelde het Europees Hof voor de rechten van de mens in Straatsburg België daarvoor tot tweemaal toe. Vanaf dat moment verbleven uitgeprocedeerde gezinnen in afwachting van hun repatriëring in open terugkeerwoningen, begeleid door coaches. De staatssecretaris stelde vast dat deze aanpak succesvol werkte, hoewel onlangs enkele Armeense gezinnen hun woning ontvluchtten. Om zoiets te vermijden, besliste de staatssecretaris om op het domein in Steenokkerzeel waar het gesloten asielcentrum 127bis gevestigd is, nieuwe wooneenheden te bouwen. Daarbij stelde de staatssecretaris dat de nieuwe units zullen worden gebruikt als een stok achter de deur. De open woningen blijven de eerste keuze, maar de families worden tegelijkertijd gewaarschuwd. Wie vlucht en wordt gepakt, wordt ondergebracht in het gesloten centrum en daaropvolgend snel uitgewezen. De woningen zouden nog dit jaar in gebruik worden genomen.

Mag ik deze maatregel als volgt interpreteren: gezinnen, met inbegrip van de kinderen, die hun open woning ontvluchten en worden opgepakt, worden overgebracht naar een gesloten instelling? Dat betekent dat België ondanks eerdere veroordelingen en alhoewel het totaal moreel, ethisch en pedagogisch onaanvaardbaar is, weerom kinderen in een gesloten instelling zal opsluiten. Het is immers niet omdat men de kinderen in zulke gevallen apart houdt, dat het niet om een opsluiting gaat.

Laat de staatssecretaris zijn humane visie niet overwoekeren onder druk van luide, barse en onvriendelijke stemmen van de rechterzijde? Waarom besluit de staatssecretaris tot de opsluiting van kinderen, waarvoor hij ongetwijfeld opnieuw zal worden veroordeeld? Vindt de staatssecretaris het niet belangrijk om juist nu zijn keuze voor een open, vriendelijke en pedagogisch verantwoorde behandeling van kinderen publiekelijk te blijven verdedigen, ook al gaat dat een beetje tegen de stroom in?

M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales. – La Cour européenne des droits de l’homme admet l’enfermement des familles avec enfants mineurs comme solution ultime lorsque les conditions de vie sont adaptées aux enfants. Les unités d’hébergement du domaine du Centre de rapatriement 127bis seront clairement séparées du reste du centre. Les familles, plus particulièrement les enfants, bénéficieront d’un accompagnement et d’un encadrement spécifiques se rapprochant autant que possible d’une vie familiale normale. L’intention est de réduire au strict minimum l’enferment dans de telles unités d’hébergement.

En outre, j’attire l’attention sur le fait que cet enfermement en tant que mesure ultime est également prévu dans l’arrêté royal du 14 mai 2009 relatif aux lieux d’hébergement. Les familles qui ne respectent pas les règles de l’arrêté royal peuvent être enfermées. Jusqu’à ce jour, cela n’a pas été fait parce que les centres fermés ne sont pas adaptés au séjour d’enfants mineurs.

Les unités d’hébergement au sein du Centre de rapatriement 127bis restent une menace. Leur existence devrait avoir pour effet de diminuer le nombre de disparitions depuis d’autres lieux d’hébergement parce que les familles veulent éviter cet enfermement.

J’insiste sur le fait que l’objectif est de réduire au strict minimum le nombre d’enfermements.

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. – Het Europees Hof voor de rechten van de mens laat opsluiting van families met minderjarige kinderen als ultieme oplossing toe, op voorwaarde dat de leefsituatie aan de kinderen is aangepast. De woonunits op het domein van het Repatriëringscentrum 127bis zullen duidelijk van de rest van het centrum gescheiden zijn. De families, meer bepaald de kinderen, zullen een specifieke begeleiding en omkadering krijgen, die zo dicht mogelijk bij een normaal familieleven aansluit. Het is ook de bedoeling de opsluiting in dergelijke woonunits tot het strikte minimum te beperken.

Ik wijs er bovendien op dat deze opsluiting als ultieme maatregel ook opgenomen is in het koninklijk besluit van 14 mei 2009 met betrekking tot de regeling van de woonunits. Families die de regels van het koninklijk besluit niet respecteren, kunnen worden opgesloten. Tot nu toe werd dit niet gedaan, omdat de gesloten centra niet geschikt zijn voor het verblijf van minderjarige kinderen.

De woonunits binnen het Repatriëringscentrum 127bis blijven een stok achter de deur. Het bestaan van deze woonunits zou moeten leiden tot minder verdwijningen uit de andere woonunits, omdat de families deze opsluiting willen vermijden.

Ik herhaal dat het in elk geval de doelstelling is om het aantal opsluitingen tot het strikte minimum te beperken.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Je ne conteste pas que l’arrêté royal permet l’enfermement ni que la Cour européenne ne s’y oppose pas si l’on respecte des conditions strictes concernant un hébergement adapté. Cependant, une institution fermée n’est en aucun cas un lieu d’accueil adapté aux enfants. Des jeux et un accompagnement ne suffisent pas. Un espace dans lequel des enfants sont enfermés n’est jamais un lieu d’hébergement adéquat.

J’espère donc que le secrétaire d’État ignorera la pression populiste et aura le courage de continuer à opter pour le principe général selon lequel des enfants ne peuvent jamais être enfermés.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik betwist niet dat het koninklijk besluit opsluiting mogelijk maakt noch dat het Europees Hof zich daartegen niet verzet als aan strikte voorwaarden met betrekking tot een geschikte opvang wordt voldaan. Een gesloten instelling is echter nooit een geschikte opvang voor kinderen. Speeltjes en begeleiding volstaan niet. Een ruimte waar kinderen worden opgesloten is nooit geschikt als opvang.

Ik hoop dan ook dat de staatssecretaris de populistische druk naast zich neerlegt en de moed heeft te blijven kiezen voor het algemene principe dat kinderen nooit mogen worden opgesloten.

M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales. – Je comprends ce raisonnement mais que faire d’une famille qui, à chaque fois, s’enfuit du lieu d’hébergement ? Que faire de ces personnes qui ont déjà reçu plusieurs fois l’ordre de quitter le territoire et qui, à cinq reprises, ont disparu dès le lendemain de leur arrivée dans un lieu d’hébergement ?

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. – Ik begrijp die redenering, maar wat doe ik met een familie die telkens weer uit een woning wegvlucht? Wat doe ik met mensen die al verschillende keren het bevel gekregen hebben het grondgebied te verlaten en telkens wanneer we ze in een woonunit onderbrengen, de volgende dag verdwijnen. En dat vijf keer op rij!

M. Bert Anciaux (sp.a). – Il faut peser le pour et le contre : l’intérêt de l’enfant contre l’intérêt sécuritaire. Pour moi, l’intérêt de l’enfant prime toujours. De plus, le fait qu’une famille ait pu être interceptée à cinq reprises signifie que l’on a eu cinq fois la possibilité, si nécessaire, de l’expulser immédiatement.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – We moeten hier belangen tegen elkaar afwegen: de belangen van een kind tegenover de belangen van de veiligheid. Voor mij primeren altijd de belangen van het kind. Bovendien, als men een familie vijf keer kan oppakken, dan was het ook vijf keer mogelijk om ze, indien nodig, onmiddellijk uit te wijzen.

M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales. – Monsieur Anciaux, selon vous, nous pouvons donc expulser directement ces familles ? Comme concilier cela avec l’intérêt de l’enfant ?

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. – Volgens u mogen we die families dus direct verwijderen, mijnheer Anciaux? Hoe valt dat te rijmen met het belang van het kind?

M. Bert Anciaux (sp.a). – Vous ne pouvez prétendre que je suis favorable aux retours forcés, monsieur le secrétaires d’État. Ce n’est pas le cas et je suis conscient que mon attitude est celle d’une toute petite minorité. Je demande simplement d’être cohérent et de privilégier l’intérêt de l’enfant, même si les parents abusent de cet aspect de la situation.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – U moet niet zeggen dat ik voor gedwongen uitwijzingen ben, mijnheer de staatssecretaris. Dat is niet zo en ik besef dat ik daarmee tot een zeer kleine minderheid behoor. Ik vraag alleen om zeer consequent het belang van het kind voorop te stellen, ook als de ouders daar misbruik van maken.

M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales. – Selon vous, les familles ne peuvent donc jamais être placées dans un centre fermé, même pas dans des conditions adaptées aux enfants. Je ne prétends pas qu’un tel système soit parfait ni qu’il ait ma préférence. Mon premier choix est un service de logement avec des coaches. J’ai donc créé un tel service. Selon le sp.a, une famille avec enfants ne peut en aucun cas être hébergée dans un centre fermé, même pas si elle s’est déjà enfuie à plusieurs reprises d’un logement adapté.

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. – Volgens u mag ik families dus nooit in gesloten centra plaatsen, ook niet op een voor de kinderen aangepaste manier. Ik zeg niet dat zo’n systeem perfect is of dat het mijn eerste keuze is. Mijn eerste keuze is een woondienst met coaches en die heb ik ook gecreëerd. Volgens de sp.a mag een familie met kinderen nooit in een gesloten centrum worden ondergebracht, ook niet als ze al verschillende keren uit een aangepaste woning is weggevlucht.

M. Bert Anciaux (sp.a). – C’est en effet mon point de vue personnel. Je n’ose pas toujours me prononcer au nom de mon parti.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Dat is inderdaad mijn persoonlijk standpunt. Ik durf niet altijd namens mijn partij straffe uitspraken te doen.

M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales. – C’est un peu facile.

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. – Dat is een beetje gemakkelijk.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Non, ce n’est pas vrai ! J’assume entièrement mes responsabilités. Je ne vous cache pas qu’il est difficile de continuer à défendre cette position dans la situation politique actuelle. Ne dites pas que j’opte pour une politique de la facilité car ce n’est pas la vérité.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Neen, dat is niet waar! Ik neem mijn volle verantwoordelijkheid op. U mag gerust weten dat het helemaal niet gemakkelijk is om die standpunten in de huidige politieke situatie nog te verdedigen. Zeg niet dat ik aan gemakkelijkheidspolitiek doe, want dat is niet waar.

M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales. – Deux discours au sein d’un même parti, voilà qui est facile.

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. – Twee discours in eenzelfde partij, dat is gemakkelijk.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Non, ce n’est pas facile. Partout, je défendrai mon point de vue.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Neen, dat is niet gemakkelijk. Ik zal overal mijn standpunt verdedigen.

M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales. – Moi aussi, je défendrai toujours mon point de vue. J’estime que la réglementation actuelle est la meilleure manière de travailler. Cela me pose problème que le sp.a me fasse la leçon de deux cotés. Une fois, l’aile gauche me reproche que ma manière de procéder est contraire à l’intérêt de l’enfant et une autre fois, le sp.a me juge trop à gauche parce que je ne me montre pas suffisamment sévère et que les enfermements en centres fermés devraient intervenir plus rapidement. Je n’accepte pas qu’un même parti tente de me mettre sous pression, de deux côtés.

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. – Ik zal ook altijd mijn standpunt verdedigen. De huidige reglementering is volgens mij de beste werkwijze. Ik heb er wel problemen mee dat de sp.a me van twee kanten de les leest. De ene keer krijg ik vanuit linkse hoek het verwijt dat mijn optreden ingaat tegen het belang van het kind en de andere keer ben ik voor de sp.a dan weer te links omdat ik niet streng genoeg ben en de mensen vlugger in gesloten centra zou moeten plaatsen. Dat eenzelfde partij me van twee kanten onder druk probeert te zetten, daar heb ik problemen mee.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Moi aussi, je trouve que c’est grave.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik vind dat ook erg.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur «le rapatriement des demandeurs d’asile déboutés» (nº 5-1072)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «de repatriëring van uitgeprocedeerde asielzoekers» (nr. 5-1072)

M. Bert Anciaux (sp.a). – Les médias ont récemment parlé d’un vol qui reconduisait en Macédoine 42 demandeurs d’asile déboutés. Ces 42 Macédoniens étaient accompagnés par cinq officiers de police, sept inspecteurs principaux, 63 inspecteurs de police, quatre membres de l’équipe de soutien psychologique, deux membres de l’inspection de la police, un fonctionnaire de l’immigration, un médecin, trois assistants sociaux et un directeur du centre de l’Office des étrangers.

Je puis assurer au secrétaire d’État qu’il me paraît extrêmement important de pouvoir fournir aux personnes déboutées un accompagnement de qualité, humain et qui soit effectué en toute sécurité. Des cas regrettables, voire dramatiques du passé montrent qu’une bonne approche est parfois vitale. Mais le secrétaire d’État comprendra que, malgré ma préoccupation, j’aie un certain nombre de questions à poser en ce qui concerne le nombre d’accompagnateurs sur ce vol – 87 au total pour 42 demandeurs d’asile – et leur fonction.

Le secrétaire d’État peut-il confirmer le nombre et les qualités des accompagnateurs sur ce vol spécifique ? Des circonstances particulières justifiaient-elles un nombre aussi important d’accompagnateurs ? Le secrétaire d’État peut-il me communiquer le coût total du rapatriement, en ce compris les coûts de personnel pour les 87 accompagnateurs ? Le secrétaire d’État considère-t-il ce coût justifié compte tenu de l’ampleur et de l’importance de la mission ?

D’autres vols de rapatriement ont-ils été récemment effectués dans des conditions semblables avec un nombre comparable d’accompagnateurs ?

Existe-t-il des règles fixes pour l’accompagnement des rapatriements ? Dans l’affirmative, lesquelles ? Dans la négative, pour quelle raison et quelle sera la composition des délégations ?

Le secrétaire d’État peut-il résumer les règles et directives applicables en matière de rapatriement des demandeurs d’asile déboutés ?

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Onlangs berichtten de media over een vlucht die 42 uitgeprocedeerde asielzoekers terug naar Macedonië bracht. De 42 Macedoniërs werden begeleid door 5 politieofficieren, 7 hoofdinspecteurs, 63 politie-inspecteurs, 4 leden van het psychologische ondersteuningsteam, 2 leden van de politie-inspectie, 1 immigratieambtenaar, 1 arts, 3 sociaal assistenten en 1 centrumdirecteur van de Dienst Vreemdelingenzaken.

Ik kan de staatssecretaris verzekeren dat ik een goede, menselijke en veilige begeleiding van uitgeprocedeerde mensen uiterst belangrijk vind. Spijtige en zelfs dramatische voorvallen uit het verleden bewijzen dat een goede aanpak hier soms letterlijk van levensbelang is. Maar de staatssecretaris zal begrijpen dat ik, ondanks mijn bekommernis, toch vragen heb bij het aantal begeleiders op deze vlucht – 87 in totaal voor 42 asielzoekers – en bij hun functie.

Kan de staatssecretaris de aantallen en de soorten van begeleiders op deze specifieke vlucht bevestigen? Hoe verklaart de staatssecretaris het aantal en de samenstelling van de groep begeleiders? Waren er bijzondere omstandigheden die deze ruime begeleiding noodzakelijk maakten?

Kan de staatssecretaris mij de totale kostprijs van de repatriëring, met inbegrip van de personeelskosten voor de 87 begeleiders, geven? Vindt de staatssecretaris dat deze kostprijs in een goede verhouding staat tot de omvang en het belang van de opdracht?

Werden andere, recente repatriëringvluchten op een vergelijkbare wijze en met een soortgelijke ratio voor de begeleiding uitgevoerd?

Bestaan er vaste regels voor de begeleiding van repatriëringen? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet en hoe worden de delegaties dan samengesteld? Gelden er misschien vlottende, wisselende criteria, en zo ja, waarom en welke?

Kan de staatssecretaris samenvatten welke regels, richtlijnen en spelregels gelden voor de repatriëring van uitgeprocedeerde asielzoekers?

M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales. – L’accompagnement était assuré par 5 officiers de la Police fédérale, 7 inspecteurs principaux de la Police fédérale, 63 inspecteurs de la Police fédérale, 4 membres de l’Équipe de soutien social et psychologique de la Police fédérale (ESSP), 2 membres du service d’inspection de la Police fédérale, 1 fonctionnaire de l’immigration de l’Office des étrangers, 1 directeur de centre de l’Office des étrangers et 3 assistants sociaux de l’Office des étrangers.

En ce qui concerne l’Office des étrangers, je peux vous communiquer qu’un fonctionnaire de l’immigration suit toujours l’organisation des vols sécurisés, fonctionnaire responsable tant des documents de voyage que du transfert des étrangers vers le pays d’origine. En outre, il est évident qu’il y a un médecin à bord au cas où un étranger aurait besoin d’assistance médicale.

Certains étrangers avaient déclaré au préalable qu’ils n’opposeraient pas de résistance ; cette attitude est cependant susceptible de se modifier durant le vol. Pour cette raison, on a prévu la présence d’assistants sociaux et d’un directeur de centre qui ont personnellement connu les intéressés dans les centres fermés. Si nécessaire, ils devaient accompagner les étrangers de ce groupe.

En ce qui concerne la composition et le nombre de membres de la Police fédérale, ainsi que les règles d’accompagnement des rapatriements, je vous renvoie à ma collègue de l’Intérieur.

L’évaluation du coût du vol s’élève à 67 360 euros, hors coûts de personnel.

Cela concernait le premier vol accompagné de rapatriement d’un groupe aussi important d’étrangers, avec un personnel aussi nombreux. L’organisation de ce vol s’est déroulée de manière impeccable. Cela était le résultat d’une préparation approfondie tant par l’Office des étrangers que par la Police fédérale de l’aéroport de Bruxelles-National. La coopération entre ces services et la Défense était optimale.

À l’avenir, des initiatives similaires seront encore prises. Cela s’inscrit en effet dans les trois priorités politiques en ce qui concerne la question des Balkans, à savoir la prévention, la procédure et le retour.

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. – De begeleiding bestond effectief uit 5 officieren van de Federale Politie, 7 hoofdinspecteurs van de Federale Politie, 63 inspecteurs van de Federale Politie, 4 leden van het Maatschappelijke en Psychologische Ondersteuningsteam van de Federale Politie (MPOT), 2 leden van de Inspectiedienst van de Federale Politie (AIG), 1 immigratieambtenaar van de DVZ, 1 geneesheer van de DVZ, 1 centrumdirecteur van de DVZ en 3 maatschappelijk werkers van de DVZ.

Wat de Dienst Vreemdelingenzaken betreft, kan ik u meedelen dat er bij de organisatie van beveiligde vluchten steeds een immigratieambtenaar meegaat die verantwoordelijk is voor zowel de reisdocumenten als de overdracht van de vreemdelingen in de landen van herkomst. Voorts is het evident dat een geneesheer aan boord is voor het geval een vreemdeling medische bijstand nodig zou hebben.

Een deel van de vreemdelingen had vooraf aangegeven geen verzet te zullen plegen; deze opstelling kan evenwel wijzigen tijdens de vlucht. Om die reden werd voorzien in de aanwezigheid van sociaal assistenten en een centrumdirecteur die de betrokkenen persoonlijk kennen vanuit de gesloten centra. Indien nodig, zouden ze de vreemdelingen van deze groep begeleiden.

Wat de samenstelling en het aantal leden van de Federale Politie betreft, alsook de regels voor de begeleiding van repatriëringen, verwijs ik naar mijn bevoegde collega van Binnenlandse Zaken.

De kostprijs van de vlucht bedraagt om en bij de 67 360 euro. In deze som zijn de personeelskosten niet inbegrepen.

Het betrof de eerste begeleide repatriëringsvlucht met een dergelijke grote groep vreemdelingen en begeleidend kader. De organisatie van deze vlucht is vlekkeloos verlopen. Dit was het resultaat van een grondige voorbereiding door zowel de DVZ als door de Federale Politie van Brussel Nationaal Luchthaven. De samenwerking tussen deze diensten en Defensie was optimaal.

In de toekomst zullen nog gelijkaardige initiatieven genomen worden. Dit past immers in de drie politieke prioriteiten ten aanzien van de Balkanproblematiek, namelijk preventie, procedure en terugkeer.

M. Bert Anciaux (sp.a). – On ne doit en effet prendre aucun risque. Si je comprends bien, il n’y a pas vraiment de règles, à l’exception de la présence d’un médecin. Les règles diffèrent-elles en fonction des personnes à rapatrier ?

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Men moet inderdaad geen risico’s nemen. Als ik het goed begrijp zijn er geen echte regels, met uitzondering van de aanwezigheid van een arts. Bekijkt men de repatriëring op grond van wie moet worden gerepatrieerd?

M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales. – Sur la base du rapport de la commission Vermeersch, créée à la suite du décès accidentel de Semira Adamu, les personnes rapatriées doivent être accompagnées de deux agents de police. Le nombre exact de personnes rapatriées n’est toutefois pas défini précisément. Il n’a pas d’impact sur le coût du vol proprement dit puisqu’il s’agit d’un avion de la Défense. La question est de savoir si le rapatriement s’est bien déroulé parce qu’il y avait une escorte tellement importante ou s’il se serait mieux passé si l’escorte avait été moins importante. Il est toujours difficile d’en juger mais je n’ai voulu prendre aucun risque.

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. – Op grond van het verslag van de Commissie-Vermeersch, die werd opgericht naar aanleiding van het dodelijke ongeval van Semira Adamu, moeten er twee politieagenten per gerepatrieerde persoon zijn. Toch wordt het juiste aantal personen niet precies gedefinieerd. Meer personen repatriëren betekent geen meerkosten voor de vlucht als dusdanig. Het is een vliegtuig van Defensie; of er nu tien personen meer of minder vervoerd worden is niet zo belangrijk. De vraag is of de repatriëring goed is verlopen omdat er zoveel begeleiding was, dan wel of ze beter was verlopen indien er minder begeleiding was. Dat is altijd moeilijk te beoordelen, maar ik heb geen risico willen nemen.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur «le visa de circulation en faveur des parents et proches parents de ressortissants belges» (nº 5-1092)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «een circulatievisum voor ouders en naaste familieleden van Belgen» (nr. 5-1092)

M. Bert Anciaux (sp.a). – Une récente modification de la loi ayant renforcé les conditions dans lesquelles le regroupement familial peut avoir lieu, nous devons veiller à ce que les parents et proches parents étrangers de ressortissants belges puissent encore venir facilement rendre visite à leurs enfants ou proches parents. Jusqu’à présent, étant donné la lourdeur de la procédure de visa, de nombreux parents avaient recours à la possibilité de regroupement familial. Actuellement, c’est beaucoup plus compliqué, mais la procédure de visa n’a pas encore été simplifiée.

Cela peut néanmoins se faire d’une façon plus simple, à savoir avec un visa de circulation. Ce visa est valable pour trois ans, mais uniquement pour des courts séjours. Durant cette période, le détenteur de ce visa peut effectuer plusieurs voyages aller-retour, mais il ne peut séjourner plus de nonante jours par semestre dans notre pays. Ce visa permet de compenser les effets négatifs du renforcement des conditions du regroupement familial pour les parents et proches parents de ressortissants belges.

Avec ce visa de circulation, les parents peuvent régulièrement rendre visite à leurs enfants sans pour cela qu’ils doivent demander la nationalité belge ou passer par une procédure de visa particulièrement compliquée. Il convient donc de faire également connaître l’existence de ce visa et de l’utiliser pour éviter la détresse humaine.

Combien de demandes de visa de circulation ont-elles été introduites ces cinq dernières années ? Quelle est la durée moyenne de la procédure de demande d’un tel visa ? Ce visa compense-t-il les effets négatifs du renforcement des conditions du regroupement familial ? Le secrétaire d’État estime-t-il qu’il faut faire davantage de publicité sur la possibilité de demande d’un visa de circulation ? Le secrétaire d’État estime-t-il comme moi qu’il s’agit là d’un service de qualité pour les ressortissants belges ? Est-il disposé à lancer une campagne d’information à ce sujet ? Envisage-t-il de se concerter avec le ministre des Affaires étrangères afin de mieux informer les services diplomatiques et consulaires de l’existence et des conditions de ce visa et de leur demander d’assouplir la procédure relative à son obtention ? Que compte-t-il entreprendre pour promouvoir l’utilisation de ce visa de circulation par les proches parents de concitoyens ?

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Nu een recente wetswijziging de gezinshereniging heeft aangescherpt, moeten we ervoor zorgen dat buitenlandse ouders en naaste familieleden van Belgische onderdanen toch nog op een vlotte manier bij hun kinderen of naaste familieleden op bezoek kunnen komen. Tot op heden deden vele ouders precies door een bijzonder omslachtige visumprocedure een beroep op de mogelijkheid van gezinshereniging. Dat is nu veel moeilijker, maar de visumprocedure werd nog niet vereenvoudigd.

Toch kan dat op een eenvoudige manier, namelijk met een circulatievisum. Dit visum geldt voor drie jaar, maar uitsluitend voor korte verblijven binnen die periode. De houder van dit visum kan binnen deze periode verschillende keren over en weer reizen, maar mag niet langer dan negentig dagen per half jaar in ons land verblijven. Dit visum kan de nadelige gevolgen van de aanscherping van de gezinshereniging opvangen voor ouders en naaste familieleden van Belgische onderdanen.

Met zo’n circulatievisum kunnen ouders geregeld bij hun kinderen op bezoek komen, zonder dat ze hiervoor de Belgische nationaliteit moeten aanvragen of een bijzonder moeilijke visumaanvraag moeten doorlopen. Het komt er dus op aan het bestaan van dit visum ook bekend te maken en mee te gebruiken om menselijke ellende te voorkomen.

Hoe vaak werd er de voorbije vijf jaar een circulatievisum aangevraagd? Hoe lang verloopt een gemiddelde procedure voor het aanvragen van dit visum? Biedt dit visum een oplossing voor de nadelige gevolgen van de strengere procedure tot gezinshereniging? Beaamt de staatssecretaris dat er meer bekendheid moet worden gegeven aan de mogelijkheid tot het aanvragen van het circulatievisum? Is de staatssecretaris het met me eens dat hiermee een degelijke dienstverlening aan Belgische onderdanen wordt gegeven? Is hij bereid hiervoor een bekendmakingscampagne te starten? Wil hij overleg plegen met de minister van Buitenlandse Zaken om de diplomatieke en consulaire diensten over het bestaan en de voorwaarden van dit visum beter te informeren en hen te vragen de procedure voor het bekomen van deze visa te versoepelen? Wat zal hij ondernemen om het gebruik van dit circulatievisum voor naaste familieleden van landgenoten te promoten?

M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales. – Je ne peux vous dire combien de visas de circulation ont été demandés au cours des cinq dernières années pour la bonne et simple raison que, contrairement à ce que vous semblez croire, ce visa n’est pas un visa spécifique.

Ce visa de circulation, tel que vous le décrivez, est un visa de type C, communément appelé visa Schengen. La procédure et les conditions d’obtention de ce visa sont fixées par le règlement 810/2009 du 13 juillet 2009 du Parlement européen et du Conseil établissant un code communautaire des visas. Ce visa permet à la personne qui le détient de transiter ou de séjourner, sur le territoire des États Schengen, pour une durée totale n’excédant pas trois mois sur une période de six mois à compter de la date de la première entrée sur ledit territoire.

Ce visa peut être accordé pour une entrée, pour deux entrées ou pour des entrées multiples. La période de validité ne peut dépasser cinq ans.

Le code communautaire des visas prévoit également qu’un visa à entrées multiples peut être accordé à un demandeur qui établit la nécessité ou justifie son intention de voyager fréquemment ou régulièrement, en particulier du fait de sa profession ou de sa situation familiale. Sont expressément visés, à titre d’exemple, les membres de la famille de citoyens de l’Union européenne et les membres de la famille de ressortissants de pays tiers résidant légalement dans les États membres. La durée de validité du document de voyage présenté doit permettre l’apposition d’un tel visa.

Le code communautaire des visas fixe également le délai dans lequel les États membres s’efforcent de prendre une décision. Ce délai est de 15 jours, avec possibilité de prolongation jusqu’à trente jours et, exceptionnellement, jusqu’à soixante jours si un examen plus approfondi de la demande ou des documents supplémentaires sont nécessaires.

Un visa pour entrées multiples dont la période de validité permettrait à son détenteur de séjourner à plusieurs reprises en Belgique, pour une durée totale n’excédant pas trois mois sur une période de six mois, est certainement une alternative intéressante pour les personnes dont l’intention n’est pas de rejoindre un membre de leur famille en Belgique, mais seulement de lui rendre visite, sans être contraints de répéter, avant chaque voyage, la même procédure d’obtention d’un visa. Je crois par contre inutile de lancer une campagne d’information à ce sujet, toutes les informations utiles étant d’ores et déjà disponibles dans les postes diplomatiques et consulaires belges, lesquels disposent évidemment des instructions utiles à l’application correcte du code communautaire des visas. Cette information sera également disponible très prochainement sur le site de l’Office des étrangers qui se conformera ainsi à l’obligation d’information du public que ce texte lui impose.

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. – Ik kan niet zeggen hoeveel circulatievisa in de afgelopen vijf jaar aangevraagd werden, om de eenvoudige reden dat dit visum, in tegenstelling tot wat de heer Anciaux lijkt te geloven, geen specifiek visum is.

Dit circulatievisum, zoals hij het noemt, is een visum van het type C, dat gewoonlijk een Schengenvisum wordt genoemd. De procedure en de voorwaarden om dit visum te bekomen, zijn vastgelegd in de verordening 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode. Met dit visum mag de houder ervan door het grondgebied van de Schengenstaten reizen en er verblijven voor een totale duur van niet meer dan drie maanden binnen een periode van zes maanden, te rekenen vanaf de datum van de eerste binnenkomst op dit grondgebied.

Dit visum kan gegeven worden voor een binnenkomst, voor twee binnenkomsten of voor meerdere binnenkomsten. De geldigheidsduur mag niet langer zijn dan vijf jaar.

De communautaire visumcode bepaalt eveneens dat een visum voor meerdere binnenkomsten kan worden toegekend aan een aanvrager die de noodzaak aantoont of zijn voornemen motiveert om veelvuldig of regelmatig te reizen, in het bijzonder vanwege zijn beroeps- of gezinssituatie. Bij wijze van voorbeeld worden de gezinsleden van burgers van de Europese Unie en de gezinsleden van onderdanen van derde landen die legaal in de lidstaten verblijven, genoemd. De geldigheidsduur van het overgelegd reisdocument moet de aanbrenging van een dergelijk visum mogelijk maken.

De communautaire visumcode bepaalt ook de termijn waarbinnen de lidstaten een beslissing proberen te nemen. Die termijn bedraagt vijftien dagen, met een mogelijkheid om de termijn tot dertig en uitzonderlijk tot zestig dagen te verlengen, indien een grondiger onderzoek van de aanvraag of van de aanvullende documenten noodzakelijk is.

Een visum voor meervoudige binnenkomsten waarvan de geldigheidsduur de houder in staat zou stellen om verschillende keren in België te verblijven voor een totale duur van niet meer dan drie maanden op een periode van zes maanden, is beslist een interessant alternatief voor de personen die niet van plan zijn om een gezinslid in België te vervoegen, maar hem enkel willen bezoeken, aangezien ze de procedure voor het bekomen van een visum niet voor elke reis moeten herhalen. Volgens mij is het echter nutteloos om een informatiecampagne in verband met deze mogelijkheid te lanceren, aangezien alle nuttige informatie reeds bekomen kan worden bij de Belgische diplomatieke en consulaire posten, die natuurlijk over de nodige instructies voor de correcte toepassing van de communautaire visumcode beschikken. Zeer binnenkort zal deze informatie ook beschikbaar zijn op de site van de dienst Vreemdelingenzaken, die aldus voldoet aan de verplichting, door deze tekst opgelegd, om het publiek te informeren.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Il est important que cette alternative intéressante soit connue. Ce n’est pas le cas à l’heure actuelle. Elle permet de compenser en partie les conséquences inhumaines du renforcement des conditions du regroupement familial. Je crains uniquement que les services consulaires et diplomatiques ne fassent pas preuve de souplesse avec ce visa. Si nécessaire, nous ferons nous-mêmes de la publicité pour ce visa.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Het is belangrijk dat dit interessante alternatief bekend wordt. Dat is nu niet het geval. Het kan de inhumane gevolgen van de strengere regels voor gezinshereniging gedeeltelijk opvangen. Ik vrees alleen dat de consulaire en de diplomatieke diensten niet erg soepel omspringen met dat visum. Desnoods zullen we zelf bekendheid geven aan dat visum.

M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales. – J’invite chacun à consulter le site de l’Office des étrangers. Nous donnerons en tout cas une information correcte et transparente sur ce visa.

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. – Ik nodig iedereen uit om de site van de dienst Vreemdelingenzaken te bekijken. Wij zullen in ieder geval correcte en transparante informatie over dat visum geven.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Je remercie le secrétaire d’État.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik dank de staatssecretaris daarvoor.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de l’Intérieur sur «le recours à des agents secrets» (nº 5-1086)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Binnenlandse Zaken over «het inzetten van undercover agenten» (nr. 5-1086)

M. Bert Anciaux (sp.a). – Durant le procès du tueur en série Claudy Pierret, a resurgi un récit relatif au recours à deux agents secrets.

Lorsque Pierret a jadis été, faute de preuves, libéré de détention préventive, la police fédérale a utilisé deux agents secrets. Sous les noms de code Gilbert et Ingrid, ils ont tenté de se lier d’amitié avec l’accusé dans son café habituel. Durant deux ans, ils ont essayé de nouer des contacts plus étroits avec l’accusé. Dans son témoignage, Pierret a toutefois indiqué qu’il s’était rapidement rendu compte que les agents jouaient un double jeu et qu’ils voulaient surtout le pousser à des indiscrétions sur ses méfaits.

Le récit rend le recours à des agents secrets quelque peu ridicule. Si la personne sur laquelle porte l’enquête se rend tout de suite compte de la supercherie, l’opération perd son sens. Les deux agents secrets sont pourtant restés actifs pendant deux ans. Ceci suscite inévitablement des questions sur la pertinence de la méthode et sur son coût.

La ministre confirme-t-elle que, lors de l’enquête sur les délits commis par l’accusé, deux agents secrets ont été employés pendant deux ans ? Comment la ministre évalue-t-elle l’opération alors qu’il apparaît que la personne sur laquelle portait l’enquête s’est tout de suite rendu compte de la situation ? Comment la ministre explique-t-elle que l’opération se soit poursuivie pendant si longtemps sans parvenir à récolter des informations ? Était-il judicieux de recourir à cette méthode pourtant très coûteuse pour le cas Pierret ? Quels sont les critères pour employer des agents secrets et prolonger éventuellement une opération ?

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Tijdens de rechtszaak tegen seriemoordenaar Claudy Pierret dook een verhaal op over het inzetten van twee undercoveragenten.

Toen Pierret destijds bij gebrek aan bewijzen uit voorhechtenis vrijkwam, zette de federale politie twee agenten in. Onder de codenamen Gilbert en Ingrid probeerden ze met de beschuldigde vriendschap te sluiten in zijn stamcafé. Twee jaar lang poogden beide agenten een nauwer contact op te bouwen met de beschuldigde. In zijn getuigenis stelde Pierret echter nogal ontnuchterend dat hij zeer snel doorhad dat de agenten dubbel spel speelden en hem vooral willen verleiden tot indiscreties over zijn misdaden.

Het verhaal maakt het inzetten van undercoveragenten enigszins belachelijk. Als de persoon rond wie het onderzoek draait, meteen de misleiding doorheeft, vervalt de zin van de operatie. Toch waren de twee undercoveragenten nog twee jaar lang actief. Dat doet onvermijdelijk vragen rijzen over de relevantie van de methode en de kosten ervan.

Bevestigt de minister dat bij het onderzoek naar de misdaden van de beschuldigde, gedurende twee jaar twee undercoveragenten werden ingezet? Hoe evalueert de minister de operatie, als blijkt dat de persoon die werd onderzocht, de situatie meteen doorhad? Hoe verklaart de minister dat de operatie zo lang werd volgehouden, zonder dat ze informatie opleverde? Werd die toch wel erg dure methode voor het geval Pierret oordeelkundig aangewend? Wat zijn de criteria om undercoveragenten in te zetten en een operatie eventueel te verlengen?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Ma réponse est particulièrement brève. Le magistrat chargé des méthodes particulières de recherche décide de l’emploi d’agents secrets. Le ministre de la Justice est compétent pour ce domaine.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Mijn antwoord is bijzonder kort. Over het inzetten van undercoveragenten beslist de magistraat die belast is met de bijzondere opsporingsmethoden. Voor dat domein is de minister van Justitie bevoegd.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de l’Intérieur sur «l’évacuation de l’assemblée populaire de la place Flagey le 11 mai 2011» (nº 5-1087)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de ontruimde volksassemblee op het Flageyplein op 11 mei 2011» (nr. 5-1087)

M. Bert Anciaux (sp.a). – Le 11 mai, un groupe d’activistes a quitté le campement de Saint-Gilles pour la place Flagey afin d’y tenir une assemblée populaire. À leur entrée dans la zone de police Bruxelles-Capitale-Ixelles, ils étaient attendus par des agents en équipement de combat. Les manifestants ont reçu l’autorisation de se rassembler pendant une dizaine de minutes sur la place Flagey. Lorsqu’ensuite, le groupe n’a pas voulu partir tout de suite, la police a encerclé les militants et a même fait venir l’autopompe.

Une manifestation similaire a eu lieu sereinement le lendemain, le 12 mai. La police s’est alors comportée plutôt diplomatiquement, une attitude contrastant radicalement avec le comportement agressif affiché la veille par les forces de l’ordre.

Dans le passé, j’ai déjà exprimé toute mon inquiétude quant à l’intervention de la police. Cela me rapporte habituellement une série de courriels désapprobateurs. J’estime pourtant que mon rôle est d’obtenir une meilleure idée des méthodes de travail de la police et d’exprimer ma préoccupation. La ministre peut-elle faire la clarté sur l’intervention de la police ?

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Op 11 mei vertrok een groep activisten van het tentenkamp in Sint-Gillis naar het Flageyplein om daar een volksvergadering te houden. Bij het betreden van de politiezone Brussel-Hoofdstad-Elsene werden ze opgewacht door agenten in gevechtsuitrusting. De manifestanten kregen de toestemming om een tiental minuten te vergaderen op het Flageyplein. Toen de groep daarna niet meteen wilde vertrekken, omsingelde de politie de actievoerders en liet zelfs het waterkanon aanrukken.

Een soortgelijke manifestatie de dag nadien, op 12 mei, verliep wel sereen. Die dag trad de politie eerder diplomatisch op, wat in schril contrast stond met de agressieve houding van de ordediensten de dag ervoor.

Ik heb in het verleden ook al mijn ongerustheid geuit over het optreden van de politie. Dat levert me steevast een resem afkeurende e-mails op. Toch vind ik het mijn taak om meer inzicht te krijgen in de werkwijze van de politie en mijn bezorgdheid te uiten. Kan de minister mij duidelijkheid verschaffen over het optreden van de politie?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – La zone de police Bruxelles Capitale-Ixelles assurait la direction opérationnelle des services d’ordre les samedi 11 et dimanche 12 mai.

Les manifestations ont été appréhendées selon la stratégie de la « gestion négociée de l’espace public », comme prévu dans la circulaire CP4 : lors d’une manifestation spontanée qui ne fait pas l’objet d’une demande préalable auprès des autorités administratives, la police recherche un responsable de l’événement afin de négocier et d’assurer un déroulement correct de ce dernier, de manière à trouver un équilibre entre l’intérêt général et le droit de manifester.

Les deux manifestations « spontanées » revêtaient des caractères différents. Celle du 11 mai était annoncée sur internet sous le slogan « La rue est à nous », sans mention d’un trajet et d’un point d’arrivée. La manifestation du dimanche 12 mai était par contre annoncée comme une « assemblée statique sur la place Flagey », si bien que la police a pu prendre des mesures à temps.

Le samedi 11 mai, environ 300 manifestants sont partis de Saint-Gilles. Après des contacts avec la police, il est apparu qu’ils voulaient mener une action sur la place Flagey. La police les a autorisés à manifester durant dix minutes mais, puisqu’ils ne respectaient pas les engagements pris, la police fut contrainte d’intervenir. Il ne s’agit donc pas ici d’un manque de respect pour les droits démocratiques mais de l’obligation de faire respecter des accords conclus préalablement avec les manifestants.

Les mesures policières adaptées ont été prises pour les deux événements, sous l’autorité des pouvoirs locaux et après concertation avec eux. L’intervention policière du samedi 11 mai était nécessaire et proportionnelle.

Aucune arrestation administrative n’a eu lieu les 11 et 12 mai. Le 11, deux personnes ont été interpellées sur place mais elles ont pu immédiatement après rejoindre le cortège.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – De politiezone Brussel-Hoofdstad-Elsene had de operationele leiding van de ordediensten op zaterdag 11 en zondag 12 mei.

De betogingen werden aangepakt volgens de strategie van het ‘genegotieerd beheer van de publieke ruimte’, zoals verwoord in circulaire CP4: bij een spontane betoging die niet op voorhand wordt aangevraagd aan de bestuurlijke overheid, gaat de politie op zoek naar een verantwoordelijke voor het evenement, ten einde te onderhandelen en alles in goede banen te leiden, zodat er een evenwicht wordt bereikt tussen het algemeen belang en het recht om te betogen.

De twee ‘spontane’ betogingen hadden een verschillend karakter. De betoging van 11 mei was via het internet aangekondigd onder het motto ‘de straat is van ons’, zonder aangeven van een reisweg en eindpunt. De betoging van zondag 12 mei daarentegen werd aangekondigd als een ‘statische bijeenkomst op het Flageyplein’, zodat de politie tijdig maatregelen kon treffen.

Op zaterdag 11 mei vertrokken een 300-tal betogers te Sint-Gillis. Na contact met de politie bleek dat de betogers actie wilden voeren op het Flageyplein. De politie gaf hen de toestemming om gedurende tien minuten te betogen, maar omdat ze zich niet aan de gemaakte afspraken hielden, zag de politie zich genoodzaakt tussenbeide te komen. Het betreft hier dus geen gebrek aan respect voor democratische rechten, maar het doen naleven van afspraken die vooraf werden gemaakt met de actievoerders.

Voor de beide evenementen werden de gepaste politiële maatregelen getroffen, onder het gezag van en na overleg met de lokale bestuurlijke overheid. Het politieoptreden op zaterdag 11 mei was noodzakelijk en proportioneel.

Op 11 en 12 mei werden geen bestuurlijke aanhoudingen verricht. Op 11 mei werden twee mensen ter plaatse geïnterpelleerd, maar ze konden onmiddellijk daarna opnieuw bij de stoet aansluiten.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Je remercie la ministre pour sa réponse.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik dank de minister voor haar antwoord.

Demande d’explications de M. François Bellot à la ministre de l’Intérieur sur «l’obligation de présenter sa carte d’identité à l’entrée de parcs de collectes de déchets» (nº 5-967)

Vraag om uitleg van de heer François Bellot aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de verplichting om de identiteitskaart te tonen bij de ingang van containerparken» (nr. 5-967)

M. François Bellot (MR). – Une intercommunale de gestion des déchets a décidé de procéder à la lecture de cartes d’identité via un petit ordinateur pour tout habitant souhaitant accéder au parc à conteneurs où l’on peut se débarrasser des déchets en vue de leur recyclage.

Le but est de vérifier que la personne habite bien dans la zone concernée et d’assurer le lien entre l’identification de la personne et la quantité de déchets apportés.

Madame la ministre, pouvez-vous me faire savoir si cette procédure est bien conforme à la loi sur le respect de la vie privée ou toute autre disposition légale et si pour pouvoir assurer ce contrôle, les agents à l’entrée des parcs à conteneurs ne doivent pas être assermentés ou habilités ?

De heer François Bellot (MR). – Een intercommunale voor afvalbeheer heeft beslist om elektronisch de identiteitskaarten in te lezen van alle bewoners die in het containerpark hun afval kwijt willen om het te laten recycleren.

Het doel is na te gaan of de betrokkene een inwoner is van de desbetreffende zone en de identificatie van de persoon te koppelen aan de hoeveelheid binnengebracht afval.

Kan de minister zeggen of deze procedure in overeenstemming is met de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer of enige andere wetgeving en of de personeelsleden die deze controle aan de ingang van de containerparken uitvoeren, niet dienen te worden beëdigd of gemachtigd?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – La procédure telle que vous la décrivez est bien conforme à la loi sur la protection de la vie privée.

L’arrêté royal du 25 mars 2003 relatif aux cartes d’identité prévoit que la carte d’identité doit être présentée lorsqu’il s’agit d’établir l’identité du porteur. Cette disposition doit être appréciée en fonction du principe général qui prévaut en matière de protection de la vie privée, à savoir que la finalité en vue de laquelle la présentation de la carte est exigée doit être légitime, déterminée et explicite.

Les communes gestionnaires d’un parc à conteneurs appliquent une politique différenciée selon que le citoyen réside ou non dans la commune. Le parc communal de collecte des déchets n’est, en principe, accessible qu’aux habitants de la commune. À ce titre, il est parfaitement légitime que le préposé du parc puisse procéder, sur la base de la carte d’identité, à la vérification de l’adresse du citoyen qui souhaite y déposer ses déchets. Cette vérification ne peut être effectuée qu’en introduisant la carte d’identité dans le lecteur de carte puisque l’adresse du citoyen ne figure plus que sur la puce de la carte d’identité. Le comité sectoriel du Registre national a déjà donné un avis favorable sur la lecture automatisée de la carte d’identité, pour autant que cette lecture se limite aux données de la carte qui sont pertinentes, ce qui est le cas.

Il est donc parfaitement légitime, proportionnel et déterminé que le préposé d’un parc de collecte de déchets puisse lire la carte d’identité électronique du citoyen qui vient y déposer ses déchets. Il n’est nullement requis que ce préposé soit assermenté.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – De procedure die u beschrijft is in overeenstemming met de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Het koninklijk besluit van 25 maart 2003 betreffende de elektronische identiteitskaart bepaalt dat de identiteitskaart moet worden voorgelegd wanneer de identiteit van de houder dient te worden vastgesteld. Daarbij moet rekening gehouden worden met het algemeen beginsel inzake privacybescherming, namelijk dat het doel van de voorlegging van de identiteitskaart, gerechtvaardigd, welomschreven en duidelijk moet zijn.

De gemeenten die een containerpark beheren, passen een gedifferentieerd beleid toe voor inwoners van de gemeente en voor bezoekers van daarbuiten. Het containerpark is in principe enkel toegankelijk voor inwoners van de gemeente. Daarom is het gerechtvaardigd dat parkwachters aan de hand van de identiteitskaart het adres kunnen nagaan van de persoon die er zijn afval wil achterlaten. Deze verificatie kan enkel gebeuren door het inlezen van de identiteitskaart, daar het adres van de houder enkel nog op de chip van de identiteitskaart staat. Het sectorale comité van het Rijksregister heeft al een gunstig advies uitgebracht over de geautomatiseerde lezing van de identiteitskaart, voorzover enkel de relevante gegevens op de kaart worden gelezen, wat hier het geval is.

Het is dus gerechtvaardigd, niet buitensporig en duidelijk dat de containerparkwachter de elektronische identiteitskaart kan inlezen van de persoon die er zijn afval binnenbrengt. De parkwachter hoeft daarvoor niet beëdigd te zijn.

M. François Bellot (MR). – Je vous remercie pour votre réponse. Malheureusement, lorsque des déchets sont déversés dans les bois, on ne connaît pas l’identité du coupable. Ma question portait sur la légalité du principe. Il peut aussi y avoir des problèmes lorsque des provinces voisines appliquent des politiques différentes en la matière.

De heer François Bellot (MR). – Ik dank de minister voor dit antwoord. Wanneer afval in de bossen wordt achtergelaten, kent men helaas de identiteit van de sluikstorter niet. Mijn vraag ging over de wettigheid van de praktijk. Er kunnen ook problemen zijn wanneer in aangrenzende provincies een andere aanpak geldt.

Demande d’explications de Mme Lieve Maes à la ministre de l’Intérieur sur «la fraude aux cartes d’identité» (nº 5-1118)

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Maes aan de minister van Binnenlandse Zaken over «fraude met identiteitskaarten» (nr. 5-1118)

Mme Lieve Maes (N-VA). – Cette demande d’explications reprend une question écrite et j’y réclame donc beaucoup de données chiffrées. Mi-janvier, nous avons eu l’occasion de faire une visite de travail, avec notre groupe politique, dans les services de la police aéronautique de Zaventem.

Durant un très intéressant panorama des différents services et activités, nous nous sommes familiarisés avec les nouvelles méthodes frauduleuses d’obtention de papiers en vue d’entrer sur le territoire.

L’une de ces méthodes consiste à utiliser une carte d’identité authentique qui a été déclarée comme perdue et dont on a demandé un duplicata, alors qu’en réalité la carte d’identité a disparu à l’étranger et est utilisée pour permettre à une autre personne de pénétrer sur le territoire.

Nous avons vu une carte d’identité dont quatorze duplicatas ont été délivrés.

Quel est le nombre de duplicatas de papiers d’identité délivrés chaque année de 2000 à 2010, ventilé par provinces et communes ?

Les chiffres de la police concordent-ils avec ceux des administrations communales ? Si non, j’aimerais avoir les données de la police en regard de celles des communes.

Quel est le nombre de duplicatas multiples, ventilé comme dans les questions précédentes ?

Y a-t-il un tarif différent pour l’émission de duplicatas multiples ? Combien cela coûte-t-il à l’administration, en particulier en tenant compte du fait que ce que paye le citoyen pour obtenir une nouvelle carte ne couvre pas la totalité du coût ? Je pense aux coûts du personnel de la commune, au travail de bureau pour la gestion des certificats, etc.

Les données de duplications multiples font-elles encore l’objet d’un suivi si le demandeur déménage dans une autre commune ?

Des directives sont-elles données aux administrations locales pour attirer leur attention sur ce phénomène ?

La législation et le système Belpic ont été adaptés pour que la photo la plus récente de la carte d’identité ou du permis de séjour soit conservée dans un système central. Le nécessaire a-t-il été fait pour que chaque poste de police puisse avoir accès à cette photo lorsqu’il délivre une attestation de perte ou de vol ? Si non, pourquoi cela n’est-il pas encore fait et quels sont les efforts de la ministre pour que cette adaptation absolument nécessaire soit mise en œuvre aussi rapidement que possible ?

Mevrouw Lieve Maes (N-VA). – Dit is een omzetting van een schriftelijke vraag en daarom worden er nogal wat cijfers gevraagd. Half januari hadden we de gelegenheid om met onze fractie een werkbezoek te brengen aan de diensten van de luchtvaartpolitie op de luchthaven van Zaventem.

Tijdens het zeer interessante overzicht van de verschillende diensten en activiteiten werden we onder andere vertrouwd gemaakt met de nieuwste vormen van bedrog om aan papieren te raken om het land binnen te komen.

Eén van die vormen houdt het gebruik in van originele identiteitskaarten die hier als verloren worden gemeld, en waarvoor dan een duplicaat wordt aangevraagd, terwijl in realiteit de identiteitskaart naar het buitenland verdwijnt en dient als basisstuk voor een andere persoon om het land binnen te komen.

We zagen een identiteitskaart die tot veertien maal werd herafgeleverd.

Wat is het aantal afgeleverde duplicaten van identiteitspapieren voor de jaren 2000 tot en met 2010, opgesplitst per provincie en gemeente?

Lopen de cijfers van de politie gelijk met de cijfers van de gemeenten? Zo neen, dan kreeg ik graag de cijfers van de politie, enerzijds, en de cijfers van de gemeenten, anderzijds.

Wat is het aantal meervoudige duplicaten, ook opgesplitst op dezelfde manier als in bovenstaande vragen?

Bestaan er andere tarieven voor meervoudige duplicatie? Wat kost dit aan de overheid, in het bijzonder gelet op het feit dat de bijdrage die de burger betaalt om een nieuwe kaart te krijgen niet alle kosten dekt. Ik denk aan personeelskosten voor de gemeenten, back office voor beheer van certificaten en zo meer.

Worden de gegevens over meervoudige duplicatie ook verder opgevolgd als de persoon verhuist naar een andere gemeente?

Krijgen de lokale overheden richtlijnen om hier bijzondere aandacht aan te besteden?

De wetgeving en het Belpicsysteem werden aangepast zodat de laatste foto van de identiteitskaart of verblijfskaart centraal kan worden opgeslagen. Is inmiddels ook het nodige gedaan opdat elk politiebureau toegang heeft tot deze foto op het ogenblik dat ze een attest van verlies en diefstal afleveren? Indien niet, waarom is dit nog niet gebeurd en welke inspanningen levert de minister om deze absoluut noodzakelijke aanpassing zo spoedig mogelijk door te voeren?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Avant tout, je tiens à préciser qu’en cas de perte, de vol ou de destruction de sa carte d’identité électronique, d’une eID ou d’une Kids-ID, un ressortissant belge doit le déclarer le plus rapidement possible à l’administration communale de sa résidence principale ou au bureau de police le plus proche. Conformément à la loi sur les étrangers, l’étranger ne peut faire une telle déclaration qu’à la police du lieu où la perte ou le vol a été constaté.

Le déclarant belge ou étranger se verra remettre une « attestation de perte, de vol ou de destruction » avec laquelle il devra se rendre à l’administration communale pour faire confectionner une nouvelle eID ou faire remplacer sa carte d’étranger.

La notion de « duplicata » concerne uniquement la nouvelle carte d’étranger ayant une date d’expiration identique, délivrée conformément à l’article 36 de l’arrêté royal du 8 octobre 1981. La mention « duplicata » est apposée sur la carte, éventuellement suivie du nombre de duplicatas déjà délivrés. Cette indication est également inscrite au Registre national, sous le type d’informations 195.

Aucun duplicata n’est délivré à un Belge. Une toute nouvelle carte sera fabriquée sur présentation de l’annexe 12.

Les statistiques relatives au nombre de duplicatas de cartes d’étrangers délivrés ne sont disponibles que depuis la délivrance des premières cartes d’étrangers électroniques, dans le courant de 2007. Vu l’étendue des informations que vous demandez, les statistiques pour la période allant de 2007 au 19 mars 2011 vous seront communiquées personnellement.

Quant au nombre de pertes ou de vols de documents d’identité à l’étranger, je dois vous signaler que la délivrance de l’eID à l’étranger vient juste de commencer et relève de la compétence de mon collègue des Affaires étrangères.

Les statistiques des communes ne sont pas comparées localement ou de manière centralisée à celles de la police. La police ne dispose en effet pas de données détaillées par commune. En outre, aucune distinction n’est établie entre les « pertes ou vols en Belgique » et les « pertes ou vols à l’étranger ».

Aucun surcoût n’est facturé lors de la délivrance d’un duplicata. Le prix d’une eID électronique ou d’un duplicata de carte d’étranger correspond toujours au coût de production du document, éventuellement majoré d’une taxe communale.

Les données relatives au duplications multiples peuvent toujours être consultées au registre des cartes d’étrangers et peuvent donc faire l’objet d’un suivi, notamment en cas de déménagement dans une autre commune. Il existe aussi un registre semblable des cartes d’identité, indiquant toutes les cartes d’identité qui ont été délivrées.

Diverses mesures ont en outre été prises pour éviter la fraude.

Au niveau communal, l’attestation de perte, de vol ou de destruction doit toujours être pourvue d’une photo ressemblant au titulaire de la carte, afin de permettre un contrôle face to face.

Lors d’une demande d’un nouveau document électronique, la photo de l’intéressé doit toujours être comparée à la photo figurant sur l’annexe 12 et à celle qui figure dans le dossier de l’étranger ou dans le fichier central des cartes.

En cas de changement d’adresse, cette photo doit être transmise à la commune de résidence, en même temps que le dossier communal de l’étranger.

Cette méthode de travail est la même pour les Belges que pour les étrangers.

En cas de déclaration de perte, de vol ou de destruction d’une carte d’étranger électronique, les services de police doivent transmettre une copie de l’annexe 12 à la commune de la résidence principale de l’étranger et à l’Office des étrangers.

La police introduit le signalement dans la Banque de données nationale générale (ANG/BNG). Si nécessaire, elle ouvre une enquête sur les circonstances de la perte ou du vol, en particulier si l’intéressé a déclaré à plusieurs reprises la perte ou le vol de ses documents de séjour. Le parquet et l’Office des étrangers sont informés des conclusions de l’enquête. En principe, le document de séjour perdu, volé ou détruit ne peut être remplacé qu’une fois les conclusions de l’enquête connues et qu’après que l’on a vérifié que le déclarant est toujours régulièrement inscrit dans les registres et qu’il dispose d’une résidence en Belgique.

Les polices locale et fédérale ont été habilitées, le 17 février 2010, à consulter la photo du titulaire figurant sur la dernière carte électronique dans le cadre de leurs missions de police judiciaire et administrative.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Allereerst wens ik te verduidelijken dat in geval van verlies, diefstal, of vernietiging van zijn elektronische identiteitskaart, een eID of een Kids-ID, een Belgische onderdaan hiervan zo snel mogelijk aangifte moet doen bij het gemeentebestuur van zijn hoofdverblijfplaats of bij het dichtstbijzijnde politiebureau. Overeenkomstig de vreemdelingenwetgeving kan de vreemdeling hiervan alleen aangifte doen bij de politie van de plaats waar het verlies of de diefstal werd vastgesteld.

Aan beiden zal een ‘attest van verlies, diefstal of vernietiging’ worden afgegeven, waarmee men vervolgens naar het gemeentebestuur moet voor de aanmaak van een nieuwe eID of de vervanging van zijn vreemdelingenkaart.

Het begrip ‘duplicaat’, slaat uitsluitend op de nieuwe vreemdelingenkaart met identieke vervaldatum die overeenkomstig artikel 36 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 wordt afgegeven. Dit artikel bepaalt dat de vermelding ‘duplicaat’ wordt aangebracht op de kaart, eventueel gevolgd door het aantal reeds afgegeven duplicaten. Deze vermelding wordt eveneens opgenomen in het Rijksregister onder het informatietype 195.

Aan Belgische onderdanen wordt geen duplicaat van zijn gestolen of verloren eID afgegeven. Een volledig nieuwe kaart zal worden aangemaakt op voorlegging van de bijlage 12.

Statistieken betreffende het aantal afgeleverde duplicaten van vreemdelingenkaarten zijn slechts beschikbaar vanaf de afgifte van de eerste elektronische vreemdelingenkaarten, in de loop van het jaar 2007. Gelet op de uitgebreide informatie die u vraagt, worden deze cijfers voor de jaren 2007 tot 19 maart 2011 u hierbij persoonlijk overhandigd.

Wat de cijfers aangaande het verlies of de diefstal van identiteitsdocumenten in het buitenland betreft, moet ik u melden dat de afgifte van de eID’s in het buitenland pas is gestart en onder de bevoegdheid valt van mijn collega de minister van Buitenlandse Zaken.

De cijfers van de gemeenten en die van de politie worden niet vergeleken op lokale of gecentraliseerde wijze. De politie beschikt immers niet over gedetailleerde cijfers per gemeente. Bovendien wordt er geen onderscheid gemaakt tussen ‘verlies of de diefstal in België’ en ‘het verlies of de diefstal in het buitenland’.

Er wordt geen meerkost aangerekend ingeval van afgifte van een duplicaat. De prijs van een elektronische eID of van een duplicaat van een vreemdelingenkaart, komt steeds overeen met de productieprijs van het document, waaraan de gemeenten eventueel een gemeentelijke taks kunnen toevoegen om bijkomende kosten te dekken.

De gegevens over de meervoudige duplicatie kunnen altijd worden geraadpleegd in het register van de vreemdelingenkaarten en kunnen dus worden opgevolgd, onder meer bij verhuizing naar een andere gemeente. Er bestaat ook een soortgelijk register van de identiteitskaarten dat alle afgeleverde identiteitskaarten opneemt.

Er zijn verschillende maatregelen genomen om fraude te voorkomen.

Op het niveau van het gemeentebestuur moet het attest van verlies, diefstal, vernietiging steeds voorzien zijn van een foto die gelijkend is aan de houder van de kaart om face-to-facecontrole mogelijk te maken.

Als een nieuw elektronisch document wordt aangevraagd, dient de foto die de betrokkene voorlegt steeds vergeleken te worden met de foto die voorkomt op de bijlage 12 en met de foto in het dossier van de vreemdeling of in het centrale kaartenbestand.

Ingeval van adreswijziging wordt deze foto doorgestuurd naar de gemeente van verblijf, samen met het hele gemeentedossier van de vreemdeling.

Deze werkwijze is identiek voor Belgen en vreemdelingen.

De politiediensten moeten bij aangifte van verlies, diefstal of vernietiging van een elektronische vreemdelingenkaart een kopie van de bijlage 12 aan de gemeente van de hoofdverblijfplaats van de vreemdeling en aan de DVZ overmaken.

De politie voert het signalement in, in de Algemene Nationale Gegevensbank (ANG/BNG).

De politie stelt, zo nodig, een onderzoek in naar de omstandigheden van het verlies of de diefstal, in het bijzonder als een persoon herhaaldelijk het verlies of de diefstal van zijn verblijfsdocument aangeeft. Het parket en de Dienst Vreemdelingenzaken worden ingelicht over de conclusies van het onderzoek. In principe kan het verloren, gestolen of vernietigde verblijfsdocument slechts vervangen worden nadat de conclusies van het onderzoek bekend zijn, en nadat is gecontroleerd of de declarant nog steeds regelmatig ingeschreven is in de registers en of hij over een verblijfplaats in België beschikt.

De federale en de lokale politie werden op 17 februari 2010 gemachtigd om de foto van de houder behorend bij de laatste elektronische kaart te raadplegen in het kader van hun opdrachten van gerechtelijke en bestuurlijke politie.

Mme Lieve Maes (N-VA). – Je me réjouis que les cartes d’étrangers soient soumises à des règles efficaces. La fraude que nous avons observée concernait des cartes d’identité belges. À l’étranger, on appose un autre nom et une autre photo sur la carte. J’interrogerai également le ministre des Affaires étrangères à ce sujet.

Mevrouw Lieve Maes (N-VA). – Ik ben blij te vernemen dat voor de vreemdelingenkaarten een goede regeling bestaat. De fraude die we hebben gezien, had betrekking op Belgische identiteitskaarten. De kaart krijgt in het buitenland een andere naam en foto. Ik zal de minister van Buitenlandse Zaken daarover nog verder ondervragen.

Demande d’explications de M. Bart Laeremans à la ministre de l’Intérieur sur «l’étrange intervention de la police contre des manifestants du Taalaktiekomitee» (nº 5-1091)

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister van Binnenlandse Zaken over «het vreemde politieoptreden tegen manifestanten van het Taalaktiekomitee» (nr. 5-1091)

M. Bart Laeremans (VB). – Le lundi 13 juin, une vingtaine de manifestants ont été arrêtés devant le Palais royal à Bruxelles à l’occasion d’une action ludique pour fêter le premier anniversaire des négociations gouvernementales.

L’intervention de la police doit pour le moins être qualifiée « d’étrange ». Elle s’est déroulée d’une manière inadmissible, certainement à l’égard des femmes arrêtées.

Les hommes auraient été maintenus pendant trois bonnes heures, assis dans une cour intérieure, avec les mains liées dans le dos. Il est curieux qu’il n’existe à Bruxelles aucun espace commun où des groupes peuvent être maintenus. Cela me consterne. Il arrive souvent que de véritables bagarres se produisent avec de grands groupes. Des espaces adaptés, et non une cour intérieure, doivent être mis à disposition à cet effet. Les personnes arrêtées ne peuvent quand même pas être maintenues pendant trois heures sous la pluie.

Deux manifestantes ont été tenues à part. Elles ont dû se dévêtir à deux reprises. La première fois elles ont dû ôter tous leurs vêtements du buste ; la deuxième fois elles ont dû ôter ceux du bas du corps, y compris leurs sous-vêtements, et ont dû se pencher en avant. Cela se serait produit sur ordre et en présence de deux inspectrices.

C’est difficilement acceptable car un tel traitement humiliant s’apparente à de l’intimidation. C’est vraiment une manière d’effrayer les gens pour qu’ils ne manifestent plus jamais. C’est indigne d’un État de droit.

Depuis quand, lors d’une arrestation administrative, réalise-t-on une fouille corporelle à nu ? La ministre estime-t-elle normal que les personnes arrêtées doivent entièrement se dévêtir et se pencher en avant ? Pourquoi seules les femmes sont-elles soumises à ce type d’humiliation ? Cela frise la discrimination.

La ministre est-elle au courant d’incidents similaires ? Une enquête sera-t-elle menée sur cette curieuse intervention policière ?

Comment se fait-il que les hommes arrêtés aient dû rester assis durant trois heures dans une cour intérieure avec les mains liées dans le dos ? Que se serait-il passé s’il avait plu ? La police bruxelloise ne dispose-t-elle pas de locaux où de grands groupes de personnes peuvent être détenus ?

De heer Bart Laeremans (VB). – Op maandag 13 juni werd een 20-tal manifestanten opgepakt voor het koninklijk paleis in Brussel-centrum naar aanleiding van een ludieke actie in het kader van de heuglijke verjaardag van één jaar regeringsonderhandelingen.

Het politieoptreden moet minstens als ‘vreemd’ bestempeld worden. Zeker tegen de vrouwelijke arrestanten werd op een ontoelaatbare wijze opgetreden.

De mannelijke arrestanten zouden ruim drie uur vastgehouden zijn, zittend op een binnenkoer, met de handen geboeid op de rug. Ik vind het eigenaardig dat er in Brussel geen gemeenschappelijke ruimte bestaat waar groepen kunnen worden vastgehouden. Dat alarmeert mij. Het gebeurt toch vaak dat er echte rellen zijn met grote groepen. Daarvoor moeten geschikte ruimtes ter beschikking worden gesteld en geen binnenkoer. Arrestanten kunnen toch geen drie uur lang in de regen worden vastgehouden?

Twee vrouwelijke manifestanten werden apart gehouden. Zij moesten zich tweemaal ontkleden. De eerste keer dienden ze alle kleren van het bovenlichaam uit te doen; de tweede keer moesten ze de onderste kleren, inclusief het ondergoed, uitdoen en moesten ze zich vooroverbuigen. Dat zou gebeurd zijn op bevel en in aanwezigheid van twee vrouwelijke inspecteurs.

Ik til hier zeer zwaar aan want een dergelijke vernederende behandeling heeft veel weg van intimidatie. Het is echt een manier om mensen schrik aan te jagen zodat ze nooit meer zouden manifesteren. Dat is een rechtsstaat onwaardig.

Sinds wanneer behoort het tot de geplogenheden van een administratieve aanhouding dat men naakt fouilleert? Vindt de minister het normaal dat aangehouden personen zich volledig moeten ontkleden en voorover moeten buigen? Waarom worden alleen vrouwen aan dit soort vernederingen onderworpen? Dat neigt naar discriminatie.

Heeft de minister weet van gelijkaardige incidenten? Wordt een onderzoek gevoerd naar dat bizarre politieoptreden?

Hoe komt het dat de mannelijke arrestanten drie uur lang op een binnenkoer moesten zitten, met de handen geboeid op de rug? Wat als het had geregend? Beschikt de Brusselse politie niet langer over groepsvertrekken waar grotere groepen aangehouden personen kunnen worden opgevangen?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Le lundi de Pentecôte, vers 11 h 20, seize membres du TAK ont fait l’objet d’une arrestation administrative par la police locale de Bruxelles-Capitale-Ixelles, après qu’ils eurent attaché des calicots à la grille du Palais royal et ensuite refusé de quitter la place des Palais. De telles actions sont interdites au sein de la zone neutre. Les militants ont donc été arrêtés parce qu’ils contrevenaient à la loi.

Étant donné qu’un nombre limité de personnes ont été arrêtées, il a été décidé de ne pas utiliser les cellules de la police fédérale et les militants ont été transférés en bus de la police vers le complexe de cellules de la police locale.

Durant les formalités administratives, ils ont attendu dans la cour intérieure avec les mains liées dans le dos, avant d’être placés dans des cellules de transit. Vers 16 heures, les militants ont été libérés. Avant d’être enfermées, les personnes arrêtées ont été soumises à une fouille de sécurité. Comme la loi le prescrit, les femmes arrêtées ont été fouillées par des policières.

La zone de police de Bruxelles-Capitale-Ixelles dément formellement l’information selon laquelle deux manifestantes ont été soumises à une deuxième fouille, au cours de laquelle elles ont dû se pencher en avant en étant complètement nues. L’ensemble de l’intervention policière s’est déroulé sans incident et aucune plainte n’a été introduite par la suite. Si une plainte devait encore être déposée, une enquête serait naturellement ouverte.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Op Pinkstermaandag omstreeks 11.20 uur werden zestien leden van het TAK bestuurlijk aangehouden door de lokale politie Brussel-Hoofdstad-Elsene, nadat ze spandoeken hadden aangebracht aan het hek van het Koninklijk Paleis en vervolgens weigerden het Paleizenplein te verlaten. Dergelijke acties zijn verboden binnen de neutrale zone. De actievoerders werden dus aangehouden omdat ze de wet overtraden.

Aangezien slechts een beperkt aantal mensen werd aangehouden, werd beslist om geen gebruik te maken van het cellencomplex van de federale politie en werden de actievoerders met een politiebus overgebracht naar het cellencomplex van de lokale politie.

Tijdens de administratieve afhandeling hebben ze met de handen geboeid op de rug op de binnenkoer gewacht, alvorens in doorgangscellen te worden opgesloten. Omstreeks 16 uur werden de actievoerders weer vrijgelaten. Voordat de aangehouden personen werden opgesloten, werden ze aan een veiligheidsfouillering onderworpen. De vrouwelijke arrestanten werden, zoals voorgeschreven, door vrouwelijke agenten gefouilleerd.

De informatie dat twee vrouwelijke manifestanten aan een tweede fouillering werden onderworpen, waarbij ze zich volledig naakt voorover moesten buigen, wordt door de politiezone Brussel-Hoofdstad-Elsene formeel ontkend. Het hele politieoptreden verliep zonder incidenten en er werden achteraf geen klachten ingediend. Indien alsnog een klacht zou worden ingediend, zal uiteraard een onderzoek worden geopend.

M. Bart Laeremans (VB). – Les intéressés sont formels. Je leur communiquerai la réponse ; ils doivent décider s’ils déposeront plainte ou non.

J’ai en tout cas retenu de la réponse que, si les faits se sont produits, la ministre considère comme moi qu’ils ne relèvent pas des pratiques habituelles.

De heer Bart Laeremans (VB). – De betrokkenen zijn formeel. Ik zal hen het antwoord bezorgen; zij moeten dan uitmaken of ze klacht indienen of niet.

Uit het antwoord heb ik alleszins begrepen dat de minister het met me eens dat, mochten de feiten zich hebben voorgedaan, ze niet tot de normale geplogenheden behoren.

Mme Annemie Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – J’ai répondu qu’une plainte éventuelle serait naturellement examinée.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Ik heb geantwoord dat een eventuele klacht uiteraard zal worden onderzocht.

Demande d’explications de M. Bart Laeremans à la ministre de l’Intérieur sur «les problèmes de sécurité dans la zone Bruxelles-Ouest et en particulier à Molenbeek» (nº 5-1168)

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de veiligheidssituatie in de zone Brussel-West en in het bijzonder in Molenbeek» (nr. 5-1168)

(Mme Inge Faes, vice-présidente, prend place au fauteuil présidentiel.)

(Voorzitter: mevrouw Inge Faes, ondervoorzitter.)

M. Bart Laeremans (VB). – Le hasard veut que le bourgmestre de Molenbeek préside cette commission, mais il suit maintenant nos travaux en une autre qualité. Je suis heureux qu’il ait manifestement l’intention de prendre part au débat.

Les plans de déménagement de quelques entreprises flamandes connues de la commune bruxelloise de Molenbeek ont suscité beaucoup d’émoi. Nous avons déjà interrogé la ministre à ce sujet en séance plénière. Il est très étrange que le bourgmestre contredise fermement la ministre concernant la mise à disposition de la commune de policiers fédéraux. Ainsi, le bourgmestre a déclaré dans Het Nieuwsblad du 24 juin que quand Annemie Turtelboom dit qu’elle met davantage de personnes à disposition, elle fait de la désinformation. La ministre avait pourtant déclaré auparavant au Parlement et dans une interview dans le journal De Morgen que le gouvernement fédéral avait détaché quarante-cinq agents fédéraux à Molenbeek. Sans ce complément, Molenbeek se situait sous la norme minimale obligatoire.

En outre, trente agents supplémentaires avaient été demandés, dont dix avaient déjà été octroyés. Toujours selon la ministre, les cinquante agents suivants émanant de l’école de police seraient aussi « octroyés en priorité à cette zone de police ».

Beaucoup d’insatisfaction règne parmi le corps de police locale. Le 18 juin, le journal Het Laatste Nieuws cite un témoignage interne à la police : La zone est incroyablement mal organisée. Il y a trop de fonctions bureaucratiques et trop peu d’agents sur le terrain. Les agents qui sont en rue doivent, en outre, accomplir tout le travail administratif et sont généralement abandonnés à leur sort. À Molenbeek aucun agent n’ose encore sortir son arme par crainte de représailles. Les jeunes agents ne sont pas aidés ou ne reçoivent aucun soutien. Il en résulte une grande démotivation, beaucoup de malades et de départs. Ceux qui osent intervenir énergiquement doivent, à la suite de lettres envoyées à la direction, aller se justifier devant le Comité P. À la longue, ils en ont assez de toujours devoir se justifier.

Ces déclarations inquiétantes suscitent beaucoup de questions, entre autres sur l’administration locale à l’égard de la police et sur son contrôle, de même que sur la conférence de presse stupéfiante du bourgmestre, qui a minimisé les faits et quasiment rendu la presse flamande responsable des problèmes parce qu’elle les inventerait et les amplifierait. Il a aussi déclaré que Molenbeek serait le laboratoire de l’avenir. Comment peut-on être déphasé à ce point ?

J’aimerais que la ministre indique quelle est l’ampleur du manque actuel d’effectifs dans la zone de police concernée et comment elle l’explique. Est-il exact que les nouvelles recrues optent rarement pour cette zone ?

Y a-t-il effectivement un malaise dans ce corps, avec pour conséquence une grande démotivation, beaucoup de malades et de départs ? Est-il exact que des agents n’osent plus sortir leur arme, même en cas de nécessité ?

La ministre peut-elle donner un aperçu des efforts fédéraux accomplis ces deux dernières années pour soutenir la zone Bruxelles-Ouest ? De quel soutien bénéficie-t-elle en ce moment ? Comment se fait-il que le bourgmestre molenbeekois et la ministre contestent leurs chiffres réciproques ? Que vise précisément la ministre quand elle dit que les cinquante agents suivants émanant de l’école de police seront affectés « en priorité » à cette zone ?

La ministre peut-elle confirmer que de nombreuses plaintes sont introduites auprès du Comité P contre les policiers de la zone concernée ? Est-ce plus fréquent que dans d’autres zones ? L’administration locale transfère-t-elle plus systématiquement qu’auparavant des plaintes au comité ? Est-il exact que beaucoup de policiers doivent régulièrement se justifier ? Existe-t-il des chiffres à ce sujet ? Y a-t-il des comparaisons avec d’autres zones ?

Quelles instructions particulières sont-elles données oralement ou par écrit au sujet de fêtes religieuses bien déterminées ou périodes de jeûne ? Demande-t-on aux policiers de se comporter d’une autre manière dans ces situations ou d’intervenir différemment et, par exemple, de moins verbaliser ? Dans quelle mesure y est-il donné suite ?

Comment la ministre réagit-elle aux déclarations du ministre-président bruxellois concernant l’instauration d’une police régionale ?

De heer Bart Laeremans (VB). – Toeval wil dat de burgemeester van Molenbeek deze commissie voorzit, maar thans volgt hij onze werkzaamheden in een andere hoedanigheid. Het stemt me tevreden dat hij blijkbaar de bedoeling heeft aan het debat deel te nemen.

De verhuisplannen van enkele bekende Vlaamse bedrijven uit de Brusselse gemeente Molenbeek hebben voor veel opschudding gezorgd. We hebben er de minister reeds over ondervraagd in de plenaire vergadering. Zeer vreemd is dat de burgemeester de minister fors tegenspreekt inzake de terbeschikkingstelling van federale politie aan de gemeente. ‘Als Annemie Turtelboom (Open VLD) zegt dat ze meer mensen ter beschikking stelt, doet ze aan desinformatie,’ aldus de burgemeester in Het Nieuwsblad van 24 juni. In het Parlement en in een interview in de krant De Morgen onder de titel Philippe Moureaux mag de waarheid niet ontkennen had de minister voordien nochtans verklaard dat de federale regering vijfenveertig federale agenten naar Molenbeek heeft gedetacheerd. Zonder deze aanvulling zat Molenbeek onder de verplichte minimale norm. Bovendien werden dertig extra agenten gevraagd, van wie er reeds tien werden toebedeeld. Ook zouden de vijftig volgende agenten die van de politieschool komen, ‘prioritair toegewezen worden aan deze politiezone’, nog steeds aldus de minister.

Er heerst heel wat onvrede bij het lokale politiekorps. De krant Het Laatste Nieuws citeert op 18 juni interne politiebronnen: ‘De zone is ongelooflijk slecht georganiseerd. Er zijn te veel bureaucratische functies en te weinig agenten op het terrein. De agenten die wel op straat staan, moeten daarnaast ook nog al het papierwerk doen en worden meestal aan hun lot overgelaten. In Molenbeek durft vandaag geen enkele agent nog zijn wapen trekken uit schrik voor represailles. Als jonge agent word je niet geholpen of krijg je geen ondersteuning. Met als gevolg: een grote demotivatie, veel zieken en veel vertrekkers. Diegenen die dan wel streng durven op te treden, moeten zich, omwille van brieven naar het bestuur, gaan verantwoorden bij Comité P. Ikzelf heb het tientallen keren moeten doen … Ik was altijd in mijn recht. Maar op den duur ben je het beu om je steeds te moeten verantwoorden.’

Deze verontrustende verklaringen roepen veel vragen op, onder meer over het lokale bestuur ten aanzien van de politie en over de controle daarop, evenals over de verbijsterende persconferentie van de burgemeester die de feiten minimaliseerde en de Vlaamse pers bijna verantwoordelijk acht voor de problemen, omdat ze die zou uitvinden en opkloppen. Hij verklaarde ook dat Molenbeek het laboratorium van de toekomst zou zijn. Hoe wereldvreemd kan men zijn?

Ik had van de minister graag vernomen hoe groot het actuele tekort is in de betrokken politiezone en hoe ze dit tekort verklaart. Klopt het dat nieuwe rekruten zelden kiezen voor deze zone?

Heerst er inderdaad een malaise in dit korps, met een grote demotivatie, veel zieken en vertrekkers tot gevolg? Klopt het dat agenten hun pistool niet meer durven te trekken, ook niet als het nodig is?

Kan de minister een overzicht geven van de federale inspanningen om de zone Brussel-West de voorbije twee jaar te steunen? Welke steun geniet de zone op dit moment? Hoe komt het dat de Molenbeekse burgemeester en de minister elkaars cijfers betwisten? Wat bedoelt de minister precies met de uitspraak dat de vijftig volgende agenten die van de politieschool komen ‘prioritair’ aan deze zone worden toegewezen? Betekent dit dat ze alle vijftig daadwerkelijk naar deze zone gaan?

Kan de minister bevestigen dat er veel klachten worden ingediend tegen de politiemensen van de betrokken zone bij het comité P? Gebeurt dit vaker dan in andere zones? Worden klachten door het lokale bestuur op een meer systematische wijze doorgespeeld naar het Comité dan elders? Klopt het dat heel wat politiemensen zich geregeld moeten verantwoorden? Bestaan daar cijfers over? Zijn er vergelijkingen met andere zones?

Welke bijzondere instructies worden gegeven, mondeling of schriftelijk, inzake welbepaalde religieuze feesten of vastenperiodes? Wordt aan politiemensen gevraagd om zich in deze situaties anders te gedragen of anders op te treden en bijvoorbeeld minder te verbaliseren? In welke mate wordt daar gevolg aan gegeven?

Hoe reageert de minister op de uitspraken van de Brusselse minister-president inzake de invoering van een gewestelijke politie?

M. Philippe Moureaux (PS). – Je n’ai sans doute pas réagi assez vite à une campagne de presse où on a entendu un flot inouï de mensonges.

Le point de départ, auquel je n’ai pas été assez attentif pour des raisons privées : on me dit que deux entreprises quittent Molenbeek. Quelques jours plus tard, il se confirme que la première s’en va ; le patron me dit avoir des problèmes de sécurité, mais la raison essentielle est le besoin de locaux plus vastes. La deuxième entreprise ne s’est pas délocalisée ; elle est toujours à Molenbeek et j’ai encore reçu avant-hier son patron ; une partie du personnel de cette entreprise a de réels problèmes, que je n’ai jamais niés et que nous allons tenter de résoudre.

Je voudrais simplement vous indiquer que nos services de police sont attentifs à ce problème. Ils ont déjà procédé à six arrestations au sein de la bande que nous soupçonnons. Le sort de ces personnes ne relève ni du bourgmestre ni de la ministre de l’Intérieur. Il est exact que nous avons, depuis deux ou trois ans, un déplacement dans ce qu’on appelle le « Haut maritime », un petit quartier proche de Jette et de Laeken où sévit une bande très difficile à circonscrire.

Je voudrais dire que le corps de police « Bruxelles-Ouest » est supermotivé ; c’est – après Bruxelles-Ixelles, qui a évidemment un peu plus de travail – le plus grand fournisseur du palais de Justice en termes d’arrestations. On ne peut affirmer que les policiers sont démotivés ou ne travaillent pas. La grande majorité des policiers est très motivée ; ils travaillent remarquablement dans des conditions difficile et je tiens ici à leur rendre hommage. C’est vrai que lorsqu’on procède à des arrestations délicates et que les gens sont relâchés quelques heures plus tard, il pourrait y avoir de la démotivation. Parfois je suis impressionné de la ténacité des policiers.

Je ne vais pas faire le procès du parquet ; j’avais demandé, bien avant ces incidents, à voir le procureur du Roi que j’ai rencontré il y a une dizaine de jours ; il est de très bonne volonté, mais travaille aussi avec des moyens limités, à l’instar du tribunal de Bruxelles. On a demandé d’accélérer le traitement des dossiers, car un des gros problèmes est le délai séparant la faute de la punition : condamner trois ou quatre ans après les faits n’a guère de sens, même si je suis adversaire de l’abattage à la française. Le Président du tribunal de Bruxelles a pris les choses en main, mais avec les effectifs à sa disposition, il peut, selon le procureur, faire une audience par mois, durant laquelle il traite lui-même dix à douze dossiers. À Bruxelles, il faudrait au moins une ou deux audiences hebdomadaires de ce genre.

Le problème est général. Madame la ministre, je ne vous ai jamais adressé de reproche ; vous êtes depuis que je suis bourgmestre et certainement depuis une dizaine d’années, la ministre la plus à l’écoute. Mais le budget permet de former moins de policiers. Je vous en ai demandé trente et vous avez réussi à m’en dégager quinze.

Mais la situation générale est difficile.

J’ai reçu hier soir les derniers travaux réalisés sur la criminalité à Bruxelles : pour 2008, 2009 et les trois premiers trimestres 2010, la zone de Bruxelles-Ouest fait la meilleure performance, et Molenbeek fait une performance très convenable si l’on tient compte du nombre d’habitants. En chiffres absolus, nous avons une très légère augmentation. Mais il faut savoir que la population de ma commune a augmenté de 20 000 habitants en quelques années, ce qui est énorme.

Quatre ou cinq endroits restent très difficiles. Nous en avons évoqué un.

Le dernier dossier qui se trouve sur mon bureau concerne un endroit où il y a des rassemblements. J’ai déjà pris un arrêté interdisant ceux de plus de cinq personnes pendant une dizaine de jours et j’ai demandé une fois de plus à ma police d’intervenir. Il s’agit de rassemblements d’Algériens. Lorsque des contrôles sont opérés, on constate que 30 à 40% de ces personnes ont un ordre de quitter le territoire, mais non exécutoire. On connaît la situation avec l’Algérie. Les policiers ne peuvent rien faire. On interpelle, on téléphone, on nous dit de délivrer un ordre de quitter le territoire mais de relâcher la personne car l’ordre n’est pas exécutoire. Comme le ministre Wathelet l’a expliqué c’est là un bras de fer au niveau européen concernant l’Algérie qui veut obtenir des compensations dans d’autres domaines. Nous sommes donc confrontés à des situations très délicates.

D’une façon générale, d’énormes progrès ont été réalisés. Mais si je réponds à une personne âgée venant d’être sauvagement agressée que les statistiques sont bonnes, elle m’envoie promener à juste titre.

Autre exemple, le nombre d’agressions a explosé à un moment donné chaussée de Gand. Nous avons pris des mesures, et mon chef de corps m’a d’ailleurs remercié pour les gardiens de la paix et pour le travail policier ; il a ainsi pu procéder à de nombreuses arrestations. Les agressions ont diminué de 50% en deux mois. Mais les victimes n’ont évidemment que faire de ces beaux résultats.

De heer Philippe Moureaux (PS). – Ik heb wellicht niet snel genoeg gereageerd op een mediacampagne waarin ik veel leugens hoorde.

De aanleiding, waar ik om privéredenen niet genoeg op lette, was dat twee bedrijven Molenbeek zouden verlaten. Enkele dagen later wordt dat, wat het eerste betreft, bevestigd; de zaakvoerder zegt mij dat hij te kampen heeft met veiligheidsproblemen, maar dat hij vooral meer bedrijfsruimte nodig heeft. Het tweede bedrijf gaat niet weg; het is nog steeds in Molenbeek gevestigd en ik heb eergisteren nog een onderhoud gehad met de baas; een deel van zijn personeel ondervindt echt problemen, die ik nooit heb ontkend en die we zullen pogen op te lossen.

Onze politie is zich daarvan bewust. Ze hebben al zes arrestaties verricht in de verdachte bende. Over wat er verder met de arrestanten gebeurt, beslist noch de burgemeester, noch de minister van Binnenlandse zaken. Het klopt dat we sedert twee of drie jaar een verschuiving opmerken in de zogenaamde Maritiemwijk, een kleine wijk nabij Jette en Laken waar een moeilijk te vatten bende actief is.

Het politiekorps van Brussel West is zeer gemotiveerd. Het is na Brussel Elsene, dat natuurlijk wat meer werk heeft, de grootste leverancier van arrestanten bij het Justitiepaleis. Het gaat niet op te stellen dat de politieagenten gedemotiveerd zijn of hun werk niet doen. Het merendeel van de politiemensen is zeer gemotiveerd; ze leveren voortreffelijk werk in moeilijke omstandigheden en daaraan wil ik hulde brengen. Het is wel juist dat als er delicate arrestaties gebeuren en die individuen enkele uren later worden vrijgelaten, de politiemensen daardoor gedemotiveerd kunnen raken. Ik ben soms onder de indruk van hun doorzettingsvermogen.

Ik ga hier het proces van het parket niet maken; lang vóór deze incidenten had ik de procureur om een onderhoud verzocht en ik heb hem een tiental dagen geleden ontmoet; hij is van goede wil maar werkt ook met beperkte middelen net zoals de rechtbank te Brussel. We hebben gevraagd om de dossiers sneller te behandelen, want het tijdsverloop tussen de feiten en de straf is een groot probleem: het heeft weinig zin om iemand pas drie of vier jaar na de feiten te veroordelen, ook al vind ik het niet goed dat zaken in sneltempo worden afgehandeld. De voorzitter van de Rechtbank te Brussel heeft de zaak naar zich toegetrokken, maar met de manschappen waarover hij beschikt kan hij hieraan volgens de procureur één zitting per maand wijden, waarop hijzelf tien tot twaalf dossiers behandelt. In Brussel zou men minstens één tot twee van dergelijke zittingen per week moeten hebben.

Het is een algemeen probleem. Ik heb de minister nooit iets verweten. Sedert ik burgemeester ben, en zeker tijdens de voorbije tien jaar, bent u de minister die het best kan luisteren. Met de beschikbare budgettaire middelen kunnen echter minder politiemensen worden opgeleid. Ik heb er u dertig gevraagd en u kon me er vijftien geven.

De toestand in het algemeen is moeilijk.

Gisterenavond ontving ik recente cijfers over criminaliteit in Brussel: in 2008, 2009 en de drie eerste trimesters van 2010 presteerde de zone Brussel West het best en Molenbeek scoort daarbij behoorlijk als men rekening houdt met het aantal inwoners. In absolute cijfers is er een lichte stijging. Maar het bevolkingsaantal in mijn gemeente is in een paar jaar tijd maar liefst met 20 000 inwoners toegenomen.

Op vier of vijf plaatsen blijven we moeilijkheden ondervinden. We hebben er één besproken.

Het jongste dossier op mijn tafel betreft een plaats waar samenscholingen gevormd worden. Ik heb al een besluit uitgevaardigd om samenscholingen van meer dan vijf personen te verbieden gedurende een tiental dagen en eenmaal heb ik de politie gevraagd om tussenbeide te komen. Het betreft bijeenkomsten van Algerijnen. Wanneer ze worden gecontroleerd stelt men vast dat 30 tot 40% van die mensen een bevel om het grondgebied te verlaten hebben gekregen dat niet uitvoerbaar is. De situatie in Algerije is bekend. De politiemensen kunnen niets doen. Na interpellatie wordt er gebeld, men zegt ons een bevel om het grondgebied te verlaten af te leveren, maar de betrokkene weer vrij te laten omdat het bevel niet uitvoerbaar is. Zoals minister Wathelet al uitlegde, gaat het om een Europese patstelling met betrekking tot Algerije omdat het land compensaties wil in andere domeinen. Dat is dus een netelige situatie.

Toch werd er in het algemeen veel vooruitgang geboekt. Maar als ik zeg aan een bejaarde, die pas brutaal is overgevallen, dat de statistieken de goede kant uitgaan, zal hij daar geen boodschap aan hebben.

Zo nam het aantal aanrandingen op de Gentse steenweg op een zeker moment plots enorm toe. We hebben maatregelen getroffen en de korpschef bedankte me zelfs voor de gemeenschapswachten en het geleverde politiewerk want zo konden heel wat arrestaties worden verricht. In twee maanden tijd zijn die aanrandingen met 50% gedaald. Maar voor de slachtoffers zijn die goede cijfers maar een magere troost.

Mme Annemie Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Pour la zone de Bruxelles-Ouest, la situation du personnel était la suivante le 1er juillet 2011 : le norme minimale est de 574 unités, le cadre de 672 et les effectifs réels de 609 agents dont 46 détachés de la police fédérale.

Dans le dernier cycle de mobilité, 134 fonctions sont vacantes, en majeure partie pour l’intervention dans l’ensemble de la zone et pour le service proche de la commune de Molenbeek. Ce dernier service ne trouve pas de candidats. Il n’y a qu’un seul candidat pour cinquante postes. Pour assurer le recrutement le plus efficace possible, la zone de police a mis en place sa propre équipe de recrutement et a obtenu l’année dernière une dotation supplémentaire de 303 000 euros. D’autres zones bruxelloises ne parviennent pas non plus à compléter leur cadre. Nous devons donc rechercher une stratégie spécifique de recrutement pour la zone de Bruxelles-Ouest.

En attendant que son cadre soit complet, la police locale peut disposer d’agents détachés de la police fédérale. Le 24 juin, il s’agissait de 41 inspecteurs et de 5 inspecteurs principaux. En octobre, 19 agents fédéraux supplémentaires seront détachés et la zone de police pourra en priorité revendiquer 50 aspirants au terme de la formation de base. Concrètement, cela signifie que les candidats qui, lors de la sélection, expriment le souhait d’être affectés à la zone de Bruxelles-Ouest, seront admis en priorité à la formation de base et ensuite affectés immédiatement dans cette zone pour cinq ans. Grâce à la mobilité, d’autres aspirants-inspecteurs pourront aussi demander l’affectation dans la zone de Bruxelles-Ouest à l’issue de la formation de base.

L’année dernière, la zone a demandé quarante fois un renfort opérationnel, généralement à l’occasion du maintien de l’ordre, de manifestations et d’événements. Une demande a été formulée à deux reprises pour une action s’inscrivant dans le plan d’action relatif au sac jacking et à des vols avec violence et une seule fois pour assurer la sécurité dans le métro. Nous n’avons encore reçu aucune demande de renfort en 2011, sauf pour le Corps d’intervention (CIK) en juillet.

En aucune manière, la direction du corps n’a donné l’ordre de s’abstenir de manger, boire et verbaliser de jour pendant le ramadan. Ce sont les directives générales relatives aux pauses prévues pour les repas qui s’appliquent. Les agents doivent dresser procès-verbal contre les conducteurs qui commettent des infractions de stationnement et ne donnent pas suite à un avertissement. Les banques de données indiquent même, qu’au cours des deux dernières années, un plus grand nombre de procès-verbaux ont été dressés pendant le ramadan que le mois précédent ou le mois suivant.

Bien qu’il n’existe aucune étude approfondie de l’absentéisme, la direction du corps estime qu’il n’est nullement question de malaise.

Selon les statistiques du Comité P relatives aux zones de police de Bruxelles-Ouest, Bruxelles-Nord et Bruxelles-Midi, l’évolution du nombre de plaintes est similaire et ne fait pas apparaître de différences entre les zones.

Chacun sait que j’ai toujours été favorable à la création d’une zone de police unique pour la capitale mais l’efficacité importe plus que les structures. C’est pourquoi je demande toujours une collaboration plus étroite entre les zones. L’année dernière, six zones bruxelloises et les unités fédérales d’appui ont signé un protocole d’accord en ce sens.

Je constate certes que la zone Ouest pourrait recourir davantage au renfort opérationnel que peut fournir le DirCo de Bruxelles.

J’ai pris connaissance des déclarations faites dans la presse sur l’instauration d’une police régionale. Personnellement, je ne pense pas que la régionalisation de la police soit une bonne idée. En effet, notre police fédérale collabore avec d’autres pays pour certaines typologies et une scission selon les régions ne serait pas une bonne chose.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Voor de zone Brussel-West zag de personeelssituatie op 1 juli 2011 er als volgt uit: de minimale norm bedraagt 574 eenheden, de personeelsformatie 672 en de effectieve bezetting 609 personeelsleden, van wie er 46 gedetacheerd zijn van de federale politie. De effectieve bezetting is dus groter dan de minimale bezetting, maar kleiner dan het aantal personeelsleden dat de zone eigenlijk zou moeten hebben.

In de laatste mobiliteitscyclus staan er 134 ambten vacant, voor het merendeel voor de interventie in de hele zone en voor de dienst nabij de gemeente Molenbeek. Voor die laatste dienst zijn er gewoon geen kandidaten. Voor vijftig plaatsen is er maar één kandidaat. Om zo efficiënt mogelijk te kunnen rekruteren is de politiezone gestart met haar eigen rekruteringsteam en kreeg ze vorig jaar een bedrag van 303 000 euro in de vorm van een extra dotatie voor impulsrekrutering. Andere Brusselse zones krijgen hun personeelsformatie wel ingevuld. We moeten dus zoeken naar een specifieke rekruteringsstrategie voor de zone Brussel-West.

In afwachting van het volledig opvullen van haar personeelsformatie kan de lokale politie momenteel beschikken over personeelsleden die vanuit de federale politie worden gedetacheerd. Op 24 juni ging het om 41 inspecteurs en 5 hoofdinspecteurs. In oktober worden negentien bijkomende federale politiemensen gedetacheerd en bij het sluiten van de basisopleiding kan de politiezone prioritair aanspraak maken op vijftig aspiranten. Concreet betekent dat dat kandidaten die bij de selectie aangeven dat ze naar de zone Brussel-West willen gaan, bij voorrang tot de basisopleiding worden toegelaten en nadien onmiddellijk voor vijf jaar naar die zone gaan. Daarnaast kunnen ook nog andere aspirant-inspecteurs bij het afsluiten van de basisopleiding via mobiliteit de politiezone Brussel-West aanvragen.

De zone heeft het voorbije jaar veertig maal een beroep gedaan op operationele versterking, meestal naar aanleiding van ordehandhaving, betogingen en manifestaties. Er was twee keer een aanvraag voor een actie in het kader van het actieplan rond sackjacking en diefstallen met geweld en één keer in het kader van de veiligheid in de metro. In 2011 hebben we nog geen specifieke steunaanvragen ontvangen. Voor de maand juli 2011 heeft de zone Brussel-West wel een algemene steunaanvraag voor het Interventiekorps (CIK) ingediend en die werd goedgekeurd voor één sectie van tien mensen gedurende drie dagen en een halve sectie gedurende vijf dagen.

Op geen enkele manier heeft de leiding van het korps het bevel gegeven om tijdens de ramadanperiode overdag niet te eten of te drinken en niet te verbaliseren. De algemene richtlijnen voor de maaltijdpauzes worden toegepast. Net als in het verleden geldt dat de personeelsleden foutparkeerders moeten verbaliseren indien geen gevolg wordt gegeven aan een waarschuwing. Uit de gegevensbanken blijkt zelfs dat er de voorbije twee jaar tijdens de ramadanperiode, die ongeveer een maand duurt, meer processen-verbaal werden opgesteld dan de maand ervoor of erna.

Hoewel er geen grondige studie over het absenteïsme bestaat, is de korpsleiding van mening dat er geen sprake is van een malaise.

Uit de cijfers van het Comité P betreffende de politiezones Brussel-West, Brussel-Noord en Brussel-Zuid blijkt dat de evolutie van het aantal klachten gelijklopend is. Ik geef u een overzicht voor de periode van 2006 tot 2010. Voor de zone West waren er 55, 69, 69, 77 en 61 klachten, voor de zone Noord 56, 75, 64, 74 en 73 klachten en voor de zone Zuid 77, 81, 61, 88 en 63 klachten. In de klachten is er dus geen verschil tussen de zones vast te stellen.

Iedereen weet dat ik altijd voorstander ben geweest van één politiezone voor de hoofdstad, maar veel belangrijker dan structuren is de efficiëntie. Daarom vraag ik altijd meer samenwerking tussen de zones. Vorig jaar is inderdaad een akkoord gesloten dat in die richting gaat. Zes Brusselse zones en de federale steuneenheden hebben een protocolakkoord ondertekend.

Ik merk wel dat de zone West meer gebruik zou kunnen maken van de operationele versterking die DirCo Brussel kan leveren.

Ik heb kennis genomen van de verklaringen die in de pers zijn verschenen over de invoering van een gewestelijke politie. Het gaat alleen maar om ideeën, maar de politie regionaliseren vind ik persoonlijk geen goed idee. Onze federale politie werkt rond bepaalde typologieën samen met andere landen. Een opsplitsing volgens de regio’s is geen goede zaak.

M. Bart Laeremans (VB). – J’espère recevoir les chiffres sur papier pour pouvoir les analyser.

La ministre est favorable à une fusion des zones de police bruxelloises. Nous aussi. La politique policière locale devrait être transférée aux régions mais il n’est pas intéressant que Bruxelles, en obtenant une fois encore des compétences fédérales, devienne encore plus une superrégion. Il faut transférer une partie des compétences depuis la base vers la région.

Manifestement, il n’y a qu’un seul candidat pour 50 places dans la zone de Bruxelles-Ouest. Cela confirme que peu de personnes sont intéressées à travailler dans cette zone, comme M. Moureaux l’a d’ailleurs admis dans les médias. C’est en contradiction avec la description idyllique faite par le bourgmestre pour qui « tout va très bien, Madame la marquise ! ».

Nous recevons toutefois des signaux différents de la part des policiers démotivés et freinés par leur bourgmestre. Ils prétendent qu’on leur demande de ne pas intervenir à certains endroits, à certains moments.

Comme ces cinquante postes seront pourvus sur une base volontaire, je ne pense pas que la situation s’arrangera dans la zone de Bruxelles-Ouest. La réponse de la ministre ne me rassure pas. Que la direction du corps nie l’existence d’un malaise ne me surprend pas non plus.

Je demande à la ministre d’ouvrir une enquête sur cette zone de police et d’étudier les raisons du peu de candidats prêts à y travailler. Les jeunes policiers devraient être intéressés par une zone où il y a de l’action. Mais si on fait constamment obstacle à leur travail, il y a un problème.

Je vais vérifier les propos de la ministre au sujet du Comité P.

J’ai également noté que cette zone fait peu appel aux services de la police fédérale. J’espère que les déclarations de la ministre amèneront le bourgmestre à réfléchir.

Je note aussi que les plaintes ne sont plus tournées en ridicule, que des contacts ont été établis avec les entreprises concernées et que l’on va agir. Je me réjouis de voir la solution qui sera proposée.

Le bourgmestre prétend que les statistiques démontrent que la situation n’est pas si dramatique. Ce n’est pas parce que les statistiques officielles diminuent que la criminalité diminue. Il peut y avoir plusieurs causes. Il se peut que les gens se découragent face à l’absence de suites données à leurs plaintes.

De heer Bart Laeremans (VB). – Ik hoop de cijfers op papier te krijgen, zodat ik ze verder kan bestuderen.

De minister is voorstander van een samenvoeging van de Brusselse politiezones. Daar zijn wij ook al lang voorstander van. Het lokale politiebeleid zou moeten worden overgeheveld naar het gewestelijke niveau, maar het is niet interessant als Brussel nog meer een supergewest wordt door nog eens federale bevoegdheden te krijgen. Als dat in de nota van de heer Di Rupo staat, is dat verkeerd. Een deel van de bevoegdheden moeten van onderuit naar het gewest worden overgeheveld.

Er is blijkbaar maar één kandidaat voor vijftig plaatsen in de zone Brussel-West. Dat stemt overeen met wat de heer Moureaux al in de media verklaarde, namelijk dat weinig mensen geïnteresseerd zijn om naar die zone te komen. Dat is in tegenspraak met de idyllische verklaringen die de burgemeester zelf lanceerde, onder meer dat de agenten er super gemotiveerd zijn en dat er geen malaise is. Tout va très bien, Madame la marquise! Wij krijgen evenwel andere signalen van politiemensen die niet meer gemotiveerd zijn en door hun burgemeester worden afgeremd. Ze zeggen dat hen wordt gevraagd om op bepaalde plaatsen op sommige momenten niet op te treden.

Ik heb begrepen dat de invulling van die vijftig plaatsen gebaseerd is op vrijwilligheid. Ik zie dus in de zone Brussel-West niet veel veranderen. Het antwoord van de minister stelt me niet gerust. Ik sta er trouwens niet van versteld dat ook de korpsleiding beweert dat er geen malaise is. Het omgekeerde zou verbazen.

Ik vraag de minister een onderzoek in te stellen naar die zone om na te gaan wat de reden is dat er zo weinig kandidaten zijn om er te werken. Zeker jonge politiemensen zouden geïnteresseerd moeten zijn in een zone waar wat te beleven valt. Als ze voortdurend worden tegengewerkt is er echter een probleem.

Wat de minister zei over het Comité P zal ik verder onderzoeken.

Ik heb ook genoteerd dat er vanuit deze zone vrij weinig een beroep wordt gedaan op de diensten van de federale politie. Hopelijk zal de verklaring van de minister de betrokken burgemeester tot nadenken stemmen, zodat de zone meer een beroep doet op de diensten van de federale politie die ter beschikking worden gesteld.

Ik noteer dat de klachten niet meer worden weggelachen, dat er een contact is geweest met de betrokken bedrijven en dat men er iets zal aan doen. Ik ben benieuwd naar de oplossing.

De burgemeester beweert dat de cijfers aantonen dat de situatie niet zo dramatisch is. Het is niet omdat de cijfers officieel naar beneden gaan, dat de criminaliteit daalt. Er kunnen verschillende oorzaken zijn. Mensen kunnen moedeloos worden omdat het toch geen zin heeft een klacht in te dienen, omdat er geen gevolg wordt aan gegeven.

Mme la présidente. – Nous n’allons pas débattre de ce problème ici, Monsieur Laeremans, vous pouvez uniquement répliquer à la réponse de la ministre.

De voorzitter. – We gaan het debat hier niet voeren, mijnheer Laeremans, u mag alleen een repliek geven op de minister.

M. Bart Laeremans (VB). – Pour conclure, je voudrais encore ajouter que les chiffres relatifs à la criminalité ne reflètent pas toute la réalité. À Cureghem, grâce à la tolérance zéro et au zèle policier, les statistiques indiquent même une hausse de la criminalité. Inversement, une diminution des chiffres ne prouve pas un recul de la criminalité. Lorsque les autochtones, à l’origine des plaintes, quittent un quartier, il est logique que le nombre de plaintes diminue.

Je voudrais enfin toucher un mot des Algériens. On dit souvent qu’on ne peut les arrêter et les renvoyer dans leur pays. Or la prison de Tilburg, que j’ai visitée avec la commission de la Justice, abrite de nombreux détenus qui se disent Algériens pour éviter d’être expulsés. Nous devons donc mieux contrôler la nationalité des détenus.

De heer Bart Laeremans (VB). – Ter attentie van ons allemaal, maar zeker van de minister wil ik ter afronding toch nog stellen dat cijfers over de criminaliteit niet de hele waarheid tonen. In Kuregem zijn de cijfers door de nultolerantie en de daarmee verbonden verhoogde politieactiviteit zelfs gestegen. Omgekeerd is een daling van de cijfers geen bewijs dat de criminaliteit zelf daalt. Bovendien komen de meeste klachten van autochtone bewoners en dus is het logisch dat, als zij uit een wijk wegtrekken, het aantal klachten daalt.

Ten slotte wil ik nog één ding zeggen over de Algerijnen. Van hen wordt dikwijls gezegd dat we die niet kunnen oppakken en naar hun land terugsturen. Met de commissie voor de Justitie hebben we, samen met een van de kabinetsmedewerkers, de gevangenis van Tilburg bezocht. Daar zitten zogezegd zeer veel Algerijnen, maar het blijkt alleen maar te gaan om buitenlanders die beweren dat Algerijn te zijn, omdat ze dan niet kunnen worden teruggestuurd. We moeten dat probleem onder ogen zien en voortaan van iedereen die zegt Algerijn te zijn, beter controleren of dat wel zo is.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre du Climat et de l’Énergie et à la ministre de l’Intérieur sur «la sécurisation de transports nucléaires à travers de notre pays» (nº 5-1093)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Klimaat en Energie en aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de beveiliging van nucleaire transporten door ons land» (nr. 5-1093)

(M. Philippe Moureaux, président, reprend place au fauteuil présidentiel.)

(Voorzitter: de heer Philippe Moureaux.)

M. Bert Anciaux (sp.a). – Le 7 juin 2011, un train a transporté trois conteneurs de déchets nucléaires de Borssele en Zélande vers l’usine française de retraitement de La Hague. Il a traversé la Belgique, passant entre autres par Essen, Anvers, Gand et Mouscron.

Au même moment, une panne s’est produite à la station de mesure gantoise de Telerad. On s’est aussi demandé si les bourgmestres des villes et des communes traversées par ce convoi avaient reçu suffisamment d’informations. En effet, ils portent la responsabilité générale de la sécurité de la population. Je ne vais pas refaire ici le récit complet et me bornerai à des questions concrètes.

Le gouvernement était-il informé des détails de ce transport nucléaire ? Si oui, combien de temps à l’avance ? Quels sont les accords avec les pays limitrophes en matière de transports nucléaires traversant notre pays ? Comment et quand informe-t-on les bourgmestres des villes et des communes où passe le train chargé de matériel hautement radioactif de ces transports et des risques qu’ils comportent ? Quelles sont les procédures en vigueur ? Sont-ils consultés lorsqu’on établit l’itinéraire ? Comment se fait-il que les bourgmestres, qui sont quand même directement responsables de la sécurité de la population, ne soient pas impliqués ? Qui serait responsable en cas d’accidents ou de calamités ?

Quand les prochains transports à partir des Pays-Bas vers la France auront-ils lieu ? Comment pouvons-nous, parlementaires, en être informés ? Pourquoi préfère-t-on la voie ferrée au transport maritime ?

Comment peut-on expliquer que le système de mesure Telerad soit en butte à des problèmes sérieux au moment de transports aussi périlleux ? Qui en porte la responsabilité ?

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Op 7 juni 2011 vervoerde een trein drie containers met nucleair afval van Borssele in Zeeland naar de Franse nucleaire opwerkingsfabriek van La Hague. Dit transport reed dwars door België via onder andere Essen, Antwerpen, Gent en Moeskroen.

In die periode bleek er een defect aan het Gentse meetpunt van Telerad. Er ontstond ook een hele discussie over de vraag of de burgemeesters van de steden en gemeenten waar de trein doorheen reed, wel de nodige informatie kregen. Zij dragen immers een algemene verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de bevolking. Ik wil hier niet het hele verhaal herhalen en beperk mij tot mijn concrete vragen.

Was de regering ingelicht over de details van dit nucleair transport? Zo ja, hoe lang op voorhand beschikte de regering over deze informatie? Welke afspraken bestaan er met de ons omliggende landen in verband met nucleaire transporten door ons land? Wanneer en op welke wijze worden de burgemeesters van de steden en gemeenten waardoor de trein met het hoogradioactieve materiaal rijdt, grondig over deze transporten en de mogelijke risico’s geïnformeerd? Welke procedures gelden er hieromtrent? Worden zij geraadpleegd bij het bepalen van het af te leggen traject? Hoe is te verklaren dat burgemeesters, toch rechtstreeks verantwoordelijk voor de veiligheid van de bevolking, hierbij niet uitdrukkelijk betrokken worden? Wie is er dan wel verantwoordelijk bij ongevallen of calamiteiten?

Wanneer verlopen de volgende transporten vanuit Nederland naar Frankrijk? Hoe kunnen we daar als Parlement zicht op krijgen? Waarom verlopen deze transporten via het spoor en niet via de zee?

Hoe valt het te verantwoorden dat op het ogenblik van zulke gevaarlijke transporten er ernstige problemen zijn in het meetsysteem Telerad? Wie is daarvoor verantwoordelijk?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Le transit par le réseau ferroviaire belge de combustible irradié provenant de la centrale nucléaire de Borssele aux Pays-Bas vers l’usine de retraitement de La Hague en France s’est déroulé conformément à la procédure européenne en la matière et avait été autorisé par les services néerlandais compétents, avec l’accord des autorités belges et françaises. Les règles de sécurité physique ont été respectées lors du transport.

Tous les services publics compétents étaient au courant des détails de ce transport. La diffusion de l’information obéit au principe « need to know » : seules sont au courant les personnes qui doivent l’être en raison de leurs fonctions. Le centre de crise prévient les provinces, qui informent à leur tour les communes.

En cas d’incident radiologique, la coordination est immédiatement organisée à l’échelon provincial ; ainsi, il n’est pas nécessaire d’informer longtemps à l’avance les autorités communales. La loi interdit même explicitement de donner des informations.

La directive Euratom relative à la surveillance et au contrôle des transferts de déchets radioactifs et de combustible nucléaire usé entre les États membres a été transposée dans les réglementations nationales des trois États concernés.

Le transport qui a eu lieu voici quelques semaines était le premier d’une série de dix prévus entre 2011 et 2013. La diffusion d’informations sur ce type de transport est restreinte pour des raisons de sécurité, conformément à l’article 2bis de la loi sur l’AFCN et au principe « need to know ». Il va de soi que l’AFCN doit observer sa propre législation. Au niveau radiologique, ce type de transport ne comportait aucun risque pour la population.

Les transports sont toujours autorisés par l’AFCN. Il y a en permanence un inspecteur de l’AFCN dans le train. On vérifie que les limites radiologiques ne sont pas dépassées.

Les mesures de sécurité et d’ordre public sont prises par les autorités compétentes : polices locale et fédérale, centre de crise et AFCN, en liaison avec les pays concernés, le transporteur, le destinataire etc.

Le transport par bateau est techniquement possible, mais n’est envisagé en pratique qu’en l’absence de liaison terrestre. Il est plus facile de prendre des mesures d’urgence sur la terre ferme qu’en mer. Dans le cas présent, le transport par rail est le plus sûr.

Telerad a été développé en vue d’identifier une menace nucléaire, principalement un nuage radioactif dégagé par un site nucléaire en Belgique ou à l’étranger. Il permet de cartographier la radioactivité qui se déploierait sur une zone étendue. Telerad n’est donc pas destiné à détecter ou à suivre des convois radioactifs. Le rayonnement externe qui émane des paquets est bien trop faible pour être détecté.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – De doorvoer van bestraalde splijtstof afkomstig van de Nederlandse kerncentrale te Borssele naar de Franse opwerkingsfabriek van La Hague via het Belgische spoorwegnet is uitgevoerd overeenkomstig de Europese procedure voor de overbrenging van gebruikte splijtstof tussen lidstaten en is vergund door de Nederlandse bevoegde autoriteiten met het akkoord van de Belgische en Franse overheden. Bij het transport werden de regels voor de fysieke beveiliging gerespecteerd.

Alle bevoegde overheidsdiensten waren op de hoogte van de details van dit nucleaire transport. De informatieverspreiding wordt beheerst door het principe ‘need to know’: alleen de personen die beroepshalve op de hoogte moeten zijn, zijn op de hoogte. Het crisiscentrum informeert vooraf de betrokken provincies, die op hun beurt de gemeenten informeren.

De coördinatie van de hulpverlening voor radiologische incidenten wordt onmiddellijk op provinciaal niveau georganiseerd, zodat het niet nodig is om het betrokken gemeentelijk of stedelijk niveau lang vooraf te informeren. Het is door de wet zelfs expliciet verboden vooraf te informeren.

De Europese Euratomrichtlijn betreffende het toezicht en de controle op de overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstof tussen de lidstaten is in de nationale regelgeving omgezet in de drie landen die bij het transport waren betrokken.

Het transport van enkele weken geleden was het eerste transport in een reeks van tien transporten, die gepland zijn tussen 2011 en 2013. De verspreiding van informatie over dit type van vervoer wordt om veiligheidsredenen beperkt, in overeenstemming met artikel 2bis van de wet op het FANC en volgens het principe ‘need to know’. Uiteraard is het FANC verplicht om zijn eigen wetgeving toe te passen. Er was op het radiologische niveau geen enkel gevaar voor de bevolking door dit type van transport.

De transporten krijgen altijd de toestemming van het FANC. Gedurende het transport is er constant een inspecteur van het FANC in de trein aanwezig. Er worden radiologische maatregelen genomen op het grondgebied die ervoor zorgen dat de toegelaten limieten steeds worden geregistreerd.

De maatregelen inzake veiligheid en openbare orde worden genomen door de bevoegde overheden, zoals de lokale en federale politie, het crisiscentrum en het FANC, in overleg met de betrokken lidstaten, de expediteur-transporteur, de ontvanger enzovoort.

Het transport per schip is technisch mogelijk, maar wordt in de praktijk alleen overwogen indien er geen verbinding is over land. Noodmaatregelen zijn makkelijker te treffen op land dan op zee. Het treintransport is in dit geval de veiligste vervoerswijze.

Telerad is ontworpen voor de opsporing van een nucleaire dreiging, in de eerste plaats een radioactieve wolk afkomstig van een nucleaire site in binnen- of buitenland. Het brengt de radioactieve besmetting die over een groot geografisch grondgebied zou worden verspreid, in kaart. Telerad is dus niet geschikt om radioactieve transporten op te sporen of in het oog te houden. De uitwendige straling afgegeven door de colli is veel te gering om gedetecteerd te worden.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de l’Intérieur sur «le manque de tests salivaires» (nº 5-1122)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Binnenlandse Zaken over «het tekort aan speekseltests» (nr. 5-1122)

M. Bert Anciaux (sp.a). – Il y a un manque général de tests salivaires. Des livraisons complémentaires sont prévues. À l’heure actuelle, 5 000 tests au moins sont nécessaires d’urgence.

Que fait-on pour disposer des tests salivaires nécessaires ? Comment se fait-il que l’importante campagne annoncée ne soit pas mieux suivie ? Quand des tests salivaires seront-ils à nouveau disponibles ? Quelle est la conséquence de l’indisponibilité des tests ? Effectue-t-on à nouveau des tests actuellement ?

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Er blijkt een algemeen tekort aan speekseltests. Bijkomende leveringen zijn gepland. Op het ogenblik zijn minstens 5000 tests dringend noodzakelijk.

Wat wordt er gedaan om over de nodige speekseltests te beschikken? Hoe is het mogelijk dat de uitgebreid aangekondigde campagne niet beter wordt opgevolgd? Wanneer zullen er opnieuw speekseltests beschikbaar zijn? Wat is het gevolg van de onbeschikbaarheid van de tests? Wordt er op het ogenblik opnieuw getest?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Le test salivaire est en quelque sorte victime de son succès, mais il n’empêche que les quantités commandées par le SPF Justice pour 2011 et 2012 ont été mal évaluées. Fin avril, il était clair que le stock de tests salivaires pour les zones locales ne serait pas suffisant pour l’ensemble de l’année.

J’ai proposé de dépanner le SPF Justice en faisant des commandes supplémentaires au moyen de la partie commune du Fonds des amendes de roulage. Un petit demi-million d’euros a été prévu, avec lequel 35 000 tests supplémentaires seront achetés et pourront être utilisés cette année et l’année prochaine par les polices locale et fédérale. Il y a donc une solution pour les deux prochaines années. Cette proposition a été approuvée. Un budget supplémentaire est mis à disposition. La lettre de commande du SPF Justice est signée et la commande est passée. Les nouveaux tests seront disponibles dans les 25 jours ouvrables. Le stock n’est pas épuisé. Des glissements auront lieu entre les zones, ce qui résoudra le problème.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – De speekseltest is enigszins het slachtoffer geworden van zijn eigen succes, maar dat neemt niet weg dat de hoeveelheden die de FOD Justitie had besteld voor 2011 en 2012 fout waren ingeschat. Eind april werd duidelijk dat de stock aan speekseltests voor de lokale zones niet zou volstaan voor het hele jaar.

Ik heb aan de Ministerraad voorgesteld om de FOD Justitie te depanneren door extra bestellingen te doen met middelen uit het gemeenschappelijk deel van het verkeersboetefonds. Er wordt een klein half miljoen euro uitgetrokken, waarmee 35 000 extra tests worden aangekocht, die dit jaar en volgend jaar zullen kunnen worden gebruikt door de lokale en federale politie. Er is dus een oplossing voor de komende twee jaar. Dat voorstel werd goedgekeurd. Er is een bijkomend budget ter beschikking gesteld. De bestelbrief van de FOD Justitie is ondertekend en de bestelling is intussen geplaatst. Binnen 25 werkdagen zullen de nieuwe tests beschikbaar zijn. De stock is niet uitgeput. Er zullen verschuivingen gebeuren tussen de zones, waardoor het probleem is opgelost.

(La séance est levée à 12 h 10.)

(De vergadering wordt gesloten om 12.10 uur.)