5-87COM
|
5-87COM
|
Sénat de Belgique
|
Belgische Senaat
|
Session ordinaire 2010-2011
|
Gewone Zitting 2010-2011
|
Commission
de l’Intérieur et des Affaires administratives
|
Commissie
voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve
Aangelegenheden
|
Mardi 5 juillet 2011
|
Dinsdag 5 juli 2011
|
Séance du matin
|
Ochtendvergadering
|
|
|
Annales
|
Handelingen
|
|
|
Sommaire
|
Inhoudsopgave
|
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État
au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la
Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales
sur «l’évaluation extrêmement négative des médiateurs
fédéraux concernant l’Office des étrangers» (nº 5-737)
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État
au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la
Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales
sur «la modification de l’accord de Schengen» (nº 5-855)
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État
au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la
Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales
sur «le rapatriement forcé d’Irakiens» (nº 5-884)
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État
à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté et
au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration
et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions
culturelles fédérales sur «l’accueil d’enfants dans le
centre fermé 127bis»
(nº 5-930)
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État
au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la
Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales
sur «le rapatriement des demandeurs d’asile déboutés»
(nº 5-1072)
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État
au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la
Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales
sur «le visa de circulation en faveur des parents et proches
parents de ressortissants belges» (nº 5-1092)
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de
l’Intérieur sur «le recours à des agents secrets»
(nº 5-1086)
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de
l’Intérieur sur «l’évacuation de l’assemblée populaire
de la place Flagey le 11 mai 2011» (nº 5-1087)
Demande
d’explications de M. François Bellot à la ministre de
l’Intérieur sur «l’obligation de présenter sa carte
d’identité à l’entrée de parcs de collectes de déchets»
(nº 5-967)
Demande
d’explications de Mme Lieve Maes à la ministre de
l’Intérieur sur «la fraude aux cartes d’identité»
(nº 5-1118)
Demande
d’explications de M. Bart Laeremans à la ministre de
l’Intérieur sur «l’étrange intervention de la police
contre des manifestants du Taalaktiekomitee» (nº 5-1091)
Demande
d’explications de M. Bart Laeremans à la ministre de
l’Intérieur sur «les problèmes de sécurité dans la zone
Bruxelles-Ouest et en particulier à Molenbeek» (nº 5-1168)
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux au ministre du Climat et
de l’Énergie et à la ministre de l’Intérieur sur «la
sécurisation de transports nucléaires à travers de notre pays»
(nº 5-1093)
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de
l’Intérieur sur «le manque de tests salivaires» (nº 5-1122)
|
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de
staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid,
Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «de uiterst
negatieve beoordeling door de federale ombudsmannen van de Dienst
Vreemdelingenzaken» (nr. 5-737)
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de
staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid,
Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «de
wijziging van het Schengenakkoord» (nr. 5-855)
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de
staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid,
Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «de
gedwongen repatriëring van Irakezen» (nr. 5-884)
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de
staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en
Armoedebestrijding en aan de staatssecretaris voor Begroting,
Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele
Instellingen over «de opvang van kinderen in het gesloten
centrum 127bis»
(nr. 5-930)
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de
staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid,
Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «de
repatriëring van uitgeprocedeerde asielzoekers» (nr. 5-1072)
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de
staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid,
Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «een
circulatievisum voor ouders en naaste familieleden van Belgen»
(nr. 5-1092)
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «het inzetten van undercover agenten»
(nr. 5-1086)
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «de ontruimde volksassemblee op het
Flageyplein op 11 mei 2011» (nr. 5-1087)
Vraag
om uitleg van de heer François Bellot aan de minister
van Binnenlandse Zaken over «de verplichting om de
identiteitskaart te tonen bij de ingang van containerparken»
(nr. 5-967)
Vraag
om uitleg van mevrouw Lieve Maes aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «fraude met identiteitskaarten»
(nr. 5-1118)
Vraag
om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister
van Binnenlandse Zaken over «het vreemde politieoptreden tegen
manifestanten van het Taalaktiekomitee» (nr. 5-1091)
Vraag
om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister
van Binnenlandse Zaken over «de veiligheidssituatie in de zone
Brussel-West en in het bijzonder in Molenbeek» (nr. 5-1168)
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van
Klimaat en Energie en aan de minister van Binnenlandse Zaken over
«de beveiliging van nucleaire transporten door ons land»
(nr. 5-1093)
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «het tekort aan speekseltests»
(nr. 5-1122)
|
Présidence
de M. Philippe Moureaux
(La
séance est ouverte à 10 h 20.)
|
Voorzitter:
de heer Philippe Moureaux
(De
vergadering wordt geopend om 10.20 uur.)
|
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État
au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la
Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales
sur «l’évaluation extrêmement négative des médiateurs
fédéraux concernant l’Office des étrangers» (nº 5-737)
|
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de
staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid,
Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «de uiterst
negatieve beoordeling door de federale ombudsmannen van de Dienst
Vreemdelingenzaken» (nr. 5-737)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – En 2010, le médiateur fédéral a
enregistré 6 964 plaintes, soit le double par rapport à
l’année 2006. Son rapport peut certainement être qualifié
d’impitoyable, avec une mention particulièrement accablante
pour la communication des services publics fédéraux. On ne doit
pas mettre tout le monde dans le même panier mais l’attention
se concentre naturellement sur les mauvais élèves.
L’évaluation
de l’Office des étrangers est particulièrement négative. Le
médiateur Guido Schuermans relève que la communication de
l’Office des étrangers est pratiquement inexistante. Un grand
nombre des plaintes reçues par les médiateurs proviennent de
personnes qui n’ont pas reçu de réponse à leur demande de
régularisation.
Comment
le secrétaire d’État évalue-t-il et explique-t-il
l’évaluation négative du médiateur fédéral sur l’Office
des étrangers ? Souscrit-il aux conclusions accablantes,
surtout en ce qui concerne l’incapacité flagrante à
communiquer et à travailler de manière proactive ?
A-t-il
interrogé l’Office des étrangers à ce sujet et l’a-t-il
confronté à cette évaluation négative ? Des mesures
spécifiques sont-elles ou ont-elles été prises en la matière ?
Les fonctionnaires dirigeants font-ils ou ont-ils fait l’objet
d’une évaluation négative à ce sujet ?
Le
secrétaire d’État souscrit-il à la demande du médiateur
d’élaborer d’urgence une politique de communication et
d’information performante ? Dans l’affirmative, comment
la concrétisera-t-il ? A-t-il déjà entrepris des
démarches à cet effet ? Dispose-t-il d’un plan
d’action ? Peut-il l’expliquer et donner un calendrier ?
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – 6 964: dat is het aantal klachten
bij de Federale Ombudsman in 2010, een verdubbeling in
vergelijking met 2006. Zijn rapport kan moeilijk anders dan
vernietigend worden genoemd, met een bijzonder schrijnende
vermelding voor de communicatie van de federale
overheidsdiensten. Niet alles en iedereen mag over dezelfde kam
worden geschoren, maar de slechtste leerlingen trekken uiteraard
veel aandacht.
Daarbij valt
de bijzonder negatieve beoordeling van de Dienst
Vreemdelingenzaken op. Ombudsman Guido Schuermans stelt: ‘De
communicatie van de Dienst Vreemdelingenzaken is haast
onbestaande’. Een groot deel van de klachten van de
ombudsmannen blijkt afkomstig van mensen die na hun aanvraag tot
regularisatie niets meer horen.
Hoe
evalueert en duidt de staatssecretaris de negatieve beoordeling
vanwege de Federale Ombudsman over de Dienst Vreemdelingenzaken?
Onderschrijft hij de globaal vernietigende conclusies, vooral met
betrekking tot het opvallende onvermogen om te communiceren en
proactief te werken? Hoe verklaart hij deze uiterst negatieve
beoordeling?
Heeft de
staatssecretaris de Dienst Vreemdelingenzaken hierop aangesproken
en hem met deze negatieve beoordeling geconfronteerd? Werden of
worden er daaropvolgend specifieke maatregelen getroffen? Werden
of worden de leidende ambtenaren hierop negatief geëvalueerd?
Beaamt de
staatssecretaris de oproep van de Ombudsman om met urgentie een
performant communicatie- en informatiebeleid uit te werken? Zo
ja, hoe zal de staatssecretaris dit concretiseren? Zette hij
daartoe al stappen, beschikt hij over een actieplan? Kan hij dit
toelichten en in een timing plaatsen?
|
M. Melchior
Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de
migration et d’asile, à la Politique des familles et aux
Institutions culturelles fédérales. – L’Office des
étrangers a examiné en profondeur le rapport du médiateur
fédéral.
Concernant
la critique formulée par le médiateur fédéral sur la
communication de l’Office des étrangers, je peux vous dire que
le médiateur fédéral n’analyse pas, dans son rapport, la
politique générale de communication et d’information mais
uniquement la communication relative aux délais de traitement
des demandes de régularisation de séjour.
En
ce qui concerne la communication de l’Office des étrangers sur
les dossiers de régularisation, non seulement l’Office des
étrangers a investi dans un helpdesk général, mais le service
Régularisations humanitaires dispose d’un helpdesk particulier
qui, si nécessaire, s’occupe des questions techniques
auxquelles le helpdesk général ne peut répondre. Cette forme
de communication et de diffusion de l’information connaît
toutefois des limites tant pratiques que de principe.
Une
bonne administration nécessitait que l’on trouve pour ce
service suffisamment de collaborateurs au regard de la charge de
travail. Celle-ci a considérablement augmenté depuis
septembre 2009. La première obligation est évidement de
traiter ce nombre important de demandes et les collaborateurs
supplémentaires concernés sont évidemment des décideurs. Cela
limite donc le nombre de collaborateurs susceptibles d’être
mis à disposition d’un bureau d’information. Il est
impensable de transmettre directement les appels aux personnes
qui traitent les dossiers : si toutes les questions
relatives aux horaires de train étaient transmises aux
conducteurs de train, aucun train ne roulerait.
C’est
justement là que se situe le problème. En effet, la plus grande
partie des appelants souhaitent connaître la date à laquelle
une décision peut être attendue ou des informations
intermédiaires du dossier.
Le
législateur n’impose pas de délai pour le traitement des
demandes de régularisation humanitaire. Ces délais sont définis
par les caractéristiques du dossier individuel et par l’avis
des partenaires externes auxquels l’Office des étrangers ne
peut imposer aucun délai de réponse.
|
De heer Melchior
Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en
asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele
Instellingen. – De Dienst Vreemdelingenzaken heeft kennis
genomen van het rapport van de Federale Ombudsman en dit document
grondig gelezen.
Wat de
kritiek van de Federale Ombudsman op de communicatie van de
Dienst Vreemdelingenzaken betreft, kan ik u meedelen dat de
Federale Ombudsman in zijn rapport niet het algemene
communicatie- en informatiebeleid analyseert, maar enkel de
communicatie omtrent de behandelingstermijnen inzake een aanvraag
tot regularisatie van het verblijf.
Wat de
communicatie van de DVZ omtrent regularisatiedossiers betreft,
geef ik enkele verduidelijkingen. Niet alleen heeft de DVZ
geïnvesteerd in een algemene helpdesk, de Dienst Humanitaire
Regularisaties heeft een bijzondere helpdesk die, indien nodig,
technische vragen opvangt waarop de algemene helpdesk geen
antwoord weet. Deze vorm van communicatie en
informatieverstrekking kent echter zowel praktische als
principiële beperkingen.
Goed bestuur
vergde dat voor deze dienst voldoende medewerkers werden gevonden
in vergelijking met de werklast. Die werklast is sinds
september 2009 enorm toegenomen. De eerste plicht is
vanzelfsprekend de verwerking van dit groot aantal aanvragen, en
de betrokken extra werkkrachten zijn dan ook vanzelfsprekend
dossierbeslissers. Dat beperkt dus het aantal medewerkers dat
voor een helpdesk beschikbaar kan worden gesteld. De oproepen
laten opvangen door de behandelaars zelf is ondenkbaar: mochten
alle vragen omtrent uurroosters naar de treinbestuurders
doorgezonden worden, dan zou geen enkele trein rijden.
Daar ligt
juist het probleem. Inderdaad, het overgrote deel van de
oproepers informeert naar een datum waarop een beslissing kan
worden verwacht of naar tussentijdse informatie uit het dossier.
De wetgever
legt geen termijn op voor de afhandeling van humanitaire
aanvragen. Deze termijnen worden bepaald door de eigenheid van
elk individueel dossier en door het advies van externe partners,
aan wie DVZ geen termijnen van antwoord kan opleggen.
|
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État
au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la
Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales
sur «la modification de l’accord de Schengen» (nº 5-855)
|
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de
staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid,
Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «de
wijziging van het Schengenakkoord» (nr. 5-855)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Le Printemps arabe se ressent jusqu’en
Europe. De nouveaux flux migratoires en provenance d’Afrique du
Nord se dirigent, entre autres, vers l’Italie et la France. Des
frictions entre ces deux pays s’en sont suivies, car la France,
et par extension d’autres pays, craignent que ce flux ne se
déverse via l’Italie sur toute l’Europe. Pour atténuer ces
frictions, les deux pays ont demandé qu’on puisse modifier, en
l’occurrence rendre plus sévère, plus rapidement et plus
simplement l’accord de Schengen. Ils proposent de faciliter ces
modifications, temporaires et motivées, en cas de menace grave
pour l’ordre public et pour une période maximale de trente
jours. Dans le même élan, le France et l’Italie préconisent
un renforcement de Frontex, l’agence chargée du contrôle des
frontières extérieures de l’Union. Visiblement, Frontex
n’arrive pas à décoller.
Quelle
est la position belge à l’égard de la proposition
franco-italienne visant à faciliter la modification de l’accord
de Schengen, de sorte que, dans des circonstances déterminées,
l’accès à l’Union puisse être rendu temporairement plus
difficile ? Le ministre trouve-t-il cette demande pertinente
et la Belgique est-elle prête à l’appuyer ? Le ministre
trouve-t-il suffisants et opérationnels les critères proposés ?
Ne redoute-t-il pas que ce changement n’ouvre la voie à une
fermeture des portes de l’Europe ? Comprend-il la crainte
que l’Italie et la France, dont les dirigeants ne sont pas
particulièrement philanthropes, sautent sur l’occasion pour
renforcer l’image d’une « Forteresse Europe »,
alors que chacun sait désormais que de telles forteresses ne
durent pas longtemps ?
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – De Arabische lente laat zich ook in
Europa voelen. Nieuwe immigratiestromen bewegen zich vanuit
Noord-Afrika in de richting van onder andere Italië en
Frankrijk. Dit leidde al tot wrijvingen tussen beide landen,
waarbij Frankrijk, en bij uitbreiding ook andere landen, vrezen
dat deze stroom zich via Italië over heel Europa zal
verspreiden. Om deze wrijvingen te beheersen, vragen beide landen
het Schengenakkoord eenvoudiger en sneller te kunnen veranderen,
in concreto het verdrag aan te scherpen. Ze stellen voor om deze
wijzigingen te vergemakkelijken, maar dan ‘zeer tijdelijk en
gerechtvaardigd’, in geval van een ernstige bedreiging van de
openbare orde en voor een periode van maximaal dertig dagen. In
dezelfde beweging ijveren Frankrijk en Italië voor de
versterking van Frontex, het agentschap belast met de controle
van de buitengrenzen van de Unie. Blijkbaar komt Frontex niet uit
de startblokken.
Welke
houding neemt België aan ten overstaan van het voorstel van
Italië en Frankrijk om het Schengenverdrag gemakkelijker te
kunnen wijzigen, zodat onder bepaalde voorwaarden de toegang tot
de Unie tijdelijk kan worden aangescherpt? Vindt de minister deze
vraag relevant en is België bereid deze te ondersteunen?
Beoordeelt de minister de criteria die worden voorgesteld
voldoende sterk en operationeel? Vreest de minister niet dat deze
wijziging de deur wijd kan openzetten om de poort naar Europa
gemakkelijker en vlotter te sluiten? Begrijpt de minister de
vrees dat Italië en Frankrijk, beide bestuurd door niet meteen
mensvriendelijke leiders, van deze gelegenheid gebruik maken om
opnieuw het beeld van een Fort Europa te versterken, terwijl
iedereen ondertussen weet dat zulke forten geen lang leven
beschoren zijn?
|
M. Melchior
Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de
migration et d’asile, à la Politique des familles et aux
Institutions culturelles fédérales. – La lettre commune
transmise le 26 avril par l’Italie et la France au
président du Conseil européen Herman Van Rompuy a surtout une
portée symbolique et visait principalement à aplanir les
dissensions mutuelles. Sur le fond, la proposition n’est guère
nouvelle. Il est proposé de rétablir temporairement les
contrôles aux frontières internes en cas d’affluence
extraordinaire.
Les
discussions futures au niveau européen se baseront plutôt sur
une récente communication de la Commission européenne, diffusée
le 4 mai. La Commission rappelle la faculté de rétablir
temporairement les frontières intérieures. Elle suggère
toutefois de ne plus laisser cette décision à la compétence
unilatérale des États membres – ce qui ne favorise pas la
confiance mutuelle – mais de la prendre au niveau européen. La
note de la Commission a été discutée au Conseil Justice et
Affaires intérieures et au Conseil européen. La Commission fera
une proposition concrète, en fonction de laquelle la Belgique
déterminera sa position.
|
De heer Melchior
Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en
asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele
Instellingen. – De brief die Italië en Frankrijk op 26 april
gezamenlijk hebben overgemaakt aan de voorzitter van de Europese
Raad, Herman Van Rompuy, heeft vooral een symboolwaarde en was
voornamelijk gericht op het bijleggen van de onderlinge
geschillen. Het voorstel bevat inhoudelijk weinig nieuwigheden.
Voorgesteld wordt om in geval van buitengewone druk de
binnengrenscontrole tijdelijk weer in te voeren.
De
toekomstige inhoudelijke discussies op Europees niveau zullen
veeleer gevoerd worden op basis van een recente communicatie van
de Europese Commissie, verschenen op 4 mei. De Commissie
bevestigt de mogelijkheid de binnengrenzen tijdelijk opnieuw in
te voeren. Ze stelt echter voor de beslissing hiertoe niet meer
over te laten aan de unilaterale bevoegdheid van de individuele
lidstaten – wat het onderlinge vertrouwen tussen de lidstaten
niet ten goede komt – maar ze op Europees niveau te nemen. De
nota van de Commissie is besproken op de Raad Justitie en
Binnenlandse Zaken (JBZ) en op de Europese Raad. De Commissie zal
nu met een concreet voorstel komen. België zal zijn standpunt op
basis van het voorstel bepalen.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – J’espère qu’un tel changement ne se
fera pas. Au moment où des gens se trouvent en détresse, cette
Europe qui fait mine de se couper du monde m’apparaît
particulièrement égoïste. J’espère que nous ne nous
associerons pas à ces petits jeux égoïstes et réactionnaires.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Ik hoop dat een dergelijke wijziging er
niet komt. Ik vind het bijzonder egoïstisch dat op het moment
dat mensen in nood verkeren, Europa doet alsof het zich van de
wereld kan afsluiten. Ik hoop dat we niet meespelen in dergelijke
egoïstische en rechtse spelletjes.
|
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État
au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la
Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales
sur «le rapatriement forcé d’Irakiens» (nº 5-884)
|
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de
staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid,
Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «de
gedwongen repatriëring van Irakezen» (nr. 5-884)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – En mai 2011, une contribution
d’Amnesty International Belgique à l’examen périodique
universel du Conseil des Droits de l’homme des Nations Unies
constate qu’en dépit des directives du Haut Commissariat des
Nations Unies pour les réfugiés, notre pays renvoie encore sous
la contrainte des gens vers l’Irak. Ces directives stipulent
explicitement que les conditions de sécurité devraient
sérieusement progresser avant qu’on ne puisse rapatrier vers
l’Irak. Le Haut Commissariat déconseille formellement de
rapatrier de force les Irakiens des provinces de Ninawa, Kirkuk,
Diyala, Salah-ad-Din et Bagdad, ainsi que les groupes vulnérables
des provinces méridionales et d’Al-Anbar. Il insiste en outre
pour qu’on ne renvoie pas les Irakiens vers des régions dont
ils ne sont pas originaires.
Comment
le secrétaire d’État explique-t-il et justifie-t-il les
rapatriements forcés d’Irakiens par la Belgique, alors que le
Haut Commissariat des Nations Unies pour les réfugiés les
déconseille et donne des directives détaillées à cet égard ?
Par quels arguments le secrétaire d’État les défend-il, bien
que tout le monde sache que les conditions de sécurité,
notamment dans certaines provinces, ne sont absolument pas
satisfaisantes. Le secrétaire d’État n’estime-t-il pas
suffisamment valables, fortes et claires les directives du Haut
Commissariat ?
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – In een bijdrage aan het universeel
periodiek onderzoek van de Mensenrechtenraad van de Verenigde
Naties van mei 2011 stelt Amnesty International België vast
dat ons land ondanks de richtlijnen van de
VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR nog steeds mensen onder dwang
naar Irak repatrieert. Die richtlijnen stipuleren expliciet dat
alvorens mensen te repatriëren naar Irak, de veiligheidssituatie
grondig moet verbeteren. De UNHCR adviseert met klem om Irakezen
uit de provincies Nineve, At-Ta’mim, Diyala, Salah-ad-Din en
Bagdad en kwetsbare groepen uit de zuidelijke provincies en
Al-Anbar niet onder dwang terug te sturen. Daarbij beklemtoont de
UNHCR dat Irakezen zeker niet mogen worden teruggebracht naar
streken waarvan ze niet afkomstig zijn.
Hoe
verklaart en motiveert de staatssecretaris dat België nog steeds
Irakezen gedwongen repatrieert, hoewel de
VN-vluchtelingenorganisatie expliciet aanbeveelt dit niet te doen
en hierbij bijzondere en gedetailleerde richtlijnen geeft? Met
welke argumenten verdedigt de staatssecretaris die gedwongen
repatriëringen, hoewel iedereen weet dat de veiligheidstoestand
in Irak, en zeker in specifieke provincies en streken, absoluut
onvoldoende is? Vindt de staatssecretaris de aanbevelingen en
richtlijnen van de UNHCR niet voldoende valabel, sterk en
duidelijk?
|
M. Melchior
Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de
migration et d’asile, à la Politique des familles et aux
Institutions culturelles fédérales. – Le Commissariat général
aux réfugiés et aux apatrides examine les demandes d’asile
introduites par les personnes originaires d’Irak conformément
aux directives promulguées par le Haut Commissariat des Nations
Unies pour les réfugiés.
Cela
vaut pour l’évaluation des demandes d’asile introduites par
des personnes au profil spécifique, qui se fondent sur des
motifs de persécution tels que mentionnés par la Convention de
Genève, comme pour les ressortissants irakiens qui invoquent les
conditions de sécurité dans certaines régions et demandent
éventuellement à bénéficier de la protection subsidiaire sur
la base de 15 C, autrement dit de l’article 48/4 de la Loi
sur les étrangers.
En
2010, la Belgique a renvoyé au total douze personnes en Irak.
Dix d’entre elles sont parties sans escorte et deux étaient
accompagnées par la police fédérale. De janvier à juin 2011,
quatorze personnes ont été effectivement éloignées, dont deux
sans escorte, six avec escorte et six par vol spécial.
La
Belgique ne renvoie que les Irakiens issus du centre ou du nord
de l’Irak. Ils sont mis sur un vol à destination de Bagdad,
suivi d’un autre vers Arbil.
|
De heer Melchior
Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en
asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele
Instellingen. – Het Commissariaat-Generaal voor de
vluchtelingen en de staatlozen beoordeelt de asielaanvragen
ingediend door personen afkomstig uit Irak geheel conform de
richtlijnen die de UNHCR heeft uitgevaardigd.
Dat geldt
voor de beoordeling van de asielaanvragen ingediend door personen
met een specifiek, individueel profiel die zich beroepen op de
vervolgingsgronden zoals vermeld in de Conventie van Genève. Het
geldt eveneens voor de beoordeling van asielaanvragen ingediend
door onderdanen van Irak die de veiligheidssituatie in bepaalde
regio’s van het land inroepen en eventueel aanspraak maken op
de toekenning van een subsidiaire bescherming op basis van 15 C,
dat wil zeggen op basis van artikel 48/4 van de
Vreemdelingenwet.
België
heeft in 2010 in totaal twaalf personen naar Irak teruggestuurd.
Daarvan zijn tien personen vertrokken zonder escorte en twee
onder begeleiding van de federale politie. Van januari tot en met
juni 2011 werden veertien personen effectief verwijderd,
waaronder twee zonder escorte, zes met escorte en zes met een
speciale vlucht.
België
stuurt enkel Irakezen terug die uit Centraal- of Noord-Irak
komen. Die personen worden bij hun verwijdering op een vlucht
naar Bagdad gezet en nemen vervolgens een vlucht naar Arbil.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Selon le secrétaire d’État, la
politique de la Belgique est conforme aux directives du Haut
Commissariat des Nations Unies. Les informations dont je dispose
vont en sens contraire. Je crois cependant que le secrétaire
d’État sait ce qu’il fait.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – De staatssecretaris antwoordt dat het
Belgische beleid in overeenstemming is met de richtlijnen van de
UNHCR. Volgens mijn informatie is dat niet het geval. Ik heb er
echter vertrouwen in dat de secretaris weet wat hij doet.
|
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État
à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté et
au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration
et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions
culturelles fédérales sur «l’accueil d’enfants dans le
centre fermé 127bis» (nº 5-930)
|
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de
staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en
Armoedebestrijding en aan de staatssecretaris voor Begroting,
Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele
Instellingen over «de opvang van kinderen in het gesloten
centrum 127bis» (nr. 5-930)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Dans notre pays, depuis fin 2008, les
familles avec enfants ne sont plus hébergées dans des centres
fermés. La Belgique a été condamnée à deux reprises par la
Cour européenne des droits de l’homme de Strasbourg pour avoir
hébergé des enfants dans des conditions indignes. Depuis lors,
les familles qui ont épuisé tous les recours et qui sont dans
l’attente de leur rapatriement séjournent dans des « maisons
de retour » ouvertes et sont accompagnées par des coaches.
Le secrétaire d’État estime que cette approche est un succès,
bien que dernièrement quelques familles arméniennes aient fui
leur logement. Afin d’éviter de telles situations, le
secrétaire d’État a décidé de faire construire de nouvelles
unités de logement au domaine de Steenokkerzeel, où est situé
le centre fermé 127bis. Il a déclaré que les nouvelles
unités serviraient de menace. Les logements ouverts restent le
premier choix mais, simultanément, un avertissement est adressé
aux les familles. Les personnes interceptées en cas de fuite
seront hébergées dans le centre fermé avant d’être
rapidement expulsées. Les logements devraient être mis en
service cette année encore.
Puis-je
interpréter cette mesure comme suit : les familles – y
compris les enfants – qui fuient leur logement ouvert et sont
interceptées sont transférées dans un centre fermé ?
Cela signifie qu’en dépit de condamnations antérieures et
bien que ce soit totalement inacceptable du point de vue moral,
éthique et pédagogique, la Belgique enfermera à nouveau des
enfants dans des institutions fermées. Le fait d’héberger les
enfants séparément dans de tels cas ne signifie pas qu’il ne
s’agit pas d’un enfermement.
La
vision humaine du secrétaire d’État n’est-elle pas
influencée par la forte pression exercée par la droite ?
Pour quelle raison décide-t-il d’enfermer des enfants, ce qui
entraînera sans aucun doute une nouvelle condamnation ? Le
secrétaire d’État n’estime-t-il pas important de continuer
à défendre publiquement l’option de l’approche ouverte, à
savoir un traitement bienveillant et pédagogiquement justifié,
même si cela va un peu à contre-courant ?
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Sinds eind 2008 worden in ons land geen
gezinnen met kinderen meer opgevangen in gesloten centra. Omdat
kinderen in mensonterende omstandigheden werden ondergebracht,
veroordeelde het Europees Hof voor de rechten van de mens in
Straatsburg België daarvoor tot tweemaal toe. Vanaf dat moment
verbleven uitgeprocedeerde gezinnen in afwachting van hun
repatriëring in open terugkeerwoningen, begeleid door coaches.
De staatssecretaris stelde vast dat deze aanpak succesvol werkte,
hoewel onlangs enkele Armeense gezinnen hun woning ontvluchtten.
Om zoiets te vermijden, besliste de staatssecretaris om op het
domein in Steenokkerzeel waar het gesloten asielcentrum 127bis
gevestigd is, nieuwe wooneenheden te bouwen. Daarbij stelde de
staatssecretaris dat de nieuwe units zullen worden gebruikt als
een stok achter de deur. De open woningen blijven de eerste
keuze, maar de families worden tegelijkertijd gewaarschuwd. Wie
vlucht en wordt gepakt, wordt ondergebracht in het gesloten
centrum en daaropvolgend snel uitgewezen. De woningen zouden nog
dit jaar in gebruik worden genomen.
Mag ik deze
maatregel als volgt interpreteren: gezinnen, met inbegrip van de
kinderen, die hun open woning ontvluchten en worden opgepakt,
worden overgebracht naar een gesloten instelling? Dat betekent
dat België ondanks eerdere veroordelingen en alhoewel het totaal
moreel, ethisch en pedagogisch onaanvaardbaar is, weerom kinderen
in een gesloten instelling zal opsluiten. Het is immers niet
omdat men de kinderen in zulke gevallen apart houdt, dat het niet
om een opsluiting gaat.
Laat de
staatssecretaris zijn humane visie niet overwoekeren onder druk
van luide, barse en onvriendelijke stemmen van de rechterzijde?
Waarom besluit de staatssecretaris tot de opsluiting van
kinderen, waarvoor hij ongetwijfeld opnieuw zal worden
veroordeeld? Vindt de staatssecretaris het niet belangrijk om
juist nu zijn keuze voor een open, vriendelijke en pedagogisch
verantwoorde behandeling van kinderen publiekelijk te blijven
verdedigen, ook al gaat dat een beetje tegen de stroom in?
|
M. Melchior
Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de
migration et d’asile, à la Politique des familles et aux
Institutions culturelles fédérales. – La Cour européenne des
droits de l’homme admet l’enfermement des familles avec
enfants mineurs comme solution ultime lorsque les conditions de
vie sont adaptées aux enfants. Les unités d’hébergement du
domaine du Centre de rapatriement 127bis seront clairement
séparées du reste du centre. Les familles, plus
particulièrement les enfants, bénéficieront d’un
accompagnement et d’un encadrement spécifiques se rapprochant
autant que possible d’une vie familiale normale. L’intention
est de réduire au strict minimum l’enferment dans de telles
unités d’hébergement.
En
outre, j’attire l’attention sur le fait que cet enfermement
en tant que mesure ultime est également prévu dans l’arrêté
royal du 14 mai 2009 relatif aux lieux d’hébergement.
Les familles qui ne respectent pas les règles de l’arrêté
royal peuvent être enfermées. Jusqu’à ce jour, cela n’a
pas été fait parce que les centres fermés ne sont pas adaptés
au séjour d’enfants mineurs.
Les
unités d’hébergement au sein du Centre de rapatriement 127bis
restent une menace. Leur existence devrait avoir pour effet de
diminuer le nombre de disparitions depuis d’autres lieux
d’hébergement parce que les familles veulent éviter cet
enfermement.
J’insiste
sur le fait que l’objectif est de réduire au strict minimum le
nombre d’enfermements.
|
De heer Melchior
Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en
asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele
Instellingen. – Het Europees Hof voor de rechten van de mens
laat opsluiting van families met minderjarige kinderen als
ultieme oplossing toe, op voorwaarde dat de leefsituatie aan de
kinderen is aangepast. De woonunits op het domein van het
Repatriëringscentrum 127bis zullen duidelijk van de rest
van het centrum gescheiden zijn. De families, meer bepaald de
kinderen, zullen een specifieke begeleiding en omkadering
krijgen, die zo dicht mogelijk bij een normaal familieleven
aansluit. Het is ook de bedoeling de opsluiting in dergelijke
woonunits tot het strikte minimum te beperken.
Ik wijs er
bovendien op dat deze opsluiting als ultieme maatregel ook
opgenomen is in het koninklijk besluit van 14 mei 2009
met betrekking tot de regeling van de woonunits. Families die de
regels van het koninklijk besluit niet respecteren, kunnen worden
opgesloten. Tot nu toe werd dit niet gedaan, omdat de gesloten
centra niet geschikt zijn voor het verblijf van minderjarige
kinderen.
De woonunits
binnen het Repatriëringscentrum 127bis blijven een stok
achter de deur. Het bestaan van deze woonunits zou moeten leiden
tot minder verdwijningen uit de andere woonunits, omdat de
families deze opsluiting willen vermijden.
Ik herhaal
dat het in elk geval de doelstelling is om het aantal
opsluitingen tot het strikte minimum te beperken.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Je ne conteste pas que l’arrêté royal
permet l’enfermement ni que la Cour européenne ne s’y oppose
pas si l’on respecte des conditions strictes concernant un
hébergement adapté. Cependant, une institution fermée n’est
en aucun cas un lieu d’accueil adapté aux enfants. Des jeux et
un accompagnement ne suffisent pas. Un espace dans lequel des
enfants sont enfermés n’est jamais un lieu d’hébergement
adéquat.
J’espère
donc que le secrétaire d’État ignorera la pression populiste
et aura le courage de continuer à opter pour le principe général
selon lequel des enfants ne peuvent jamais être enfermés.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Ik betwist niet dat het koninklijk
besluit opsluiting mogelijk maakt noch dat het Europees Hof zich
daartegen niet verzet als aan strikte voorwaarden met betrekking
tot een geschikte opvang wordt voldaan. Een gesloten instelling
is echter nooit een geschikte opvang voor kinderen. Speeltjes en
begeleiding volstaan niet. Een ruimte waar kinderen worden
opgesloten is nooit geschikt als opvang.
Ik hoop dan
ook dat de staatssecretaris de populistische druk naast zich
neerlegt en de moed heeft te blijven kiezen voor het algemene
principe dat kinderen nooit mogen worden opgesloten.
|
M. Melchior
Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de
migration et d’asile, à la Politique des familles et aux
Institutions culturelles fédérales. – Je comprends ce
raisonnement mais que faire d’une famille qui, à chaque fois,
s’enfuit du lieu d’hébergement ? Que faire de ces
personnes qui ont déjà reçu plusieurs fois l’ordre de
quitter le territoire et qui, à cinq reprises, ont disparu dès
le lendemain de leur arrivée dans un lieu d’hébergement ?
|
De heer Melchior
Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en
asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele
Instellingen. – Ik begrijp die redenering, maar wat doe ik met
een familie die telkens weer uit een woning wegvlucht? Wat doe ik
met mensen die al verschillende keren het bevel gekregen hebben
het grondgebied te verlaten en telkens wanneer we ze in een
woonunit onderbrengen, de volgende dag verdwijnen. En dat vijf
keer op rij!
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Il faut peser le pour et le contre :
l’intérêt de l’enfant contre l’intérêt sécuritaire.
Pour moi, l’intérêt de l’enfant prime toujours. De plus, le
fait qu’une famille ait pu être interceptée à cinq reprises
signifie que l’on a eu cinq fois la possibilité, si
nécessaire, de l’expulser immédiatement.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – We moeten hier belangen tegen elkaar
afwegen: de belangen van een kind tegenover de belangen van de
veiligheid. Voor mij primeren altijd de belangen van het kind.
Bovendien, als men een familie vijf keer kan oppakken, dan was
het ook vijf keer mogelijk om ze, indien nodig, onmiddellijk uit
te wijzen.
|
M. Melchior
Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de
migration et d’asile, à la Politique des familles et aux
Institutions culturelles fédérales. – Monsieur Anciaux, selon
vous, nous pouvons donc expulser directement ces familles ?
Comme concilier cela avec l’intérêt de l’enfant ?
|
De heer Melchior
Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en
asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele
Instellingen. – Volgens u mogen we die families dus direct
verwijderen, mijnheer Anciaux? Hoe valt dat te rijmen met het
belang van het kind?
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Vous ne pouvez prétendre que je suis
favorable aux retours forcés, monsieur le secrétaires d’État.
Ce n’est pas le cas et je suis conscient que mon attitude est
celle d’une toute petite minorité. Je demande simplement
d’être cohérent et de privilégier l’intérêt de l’enfant,
même si les parents abusent de cet aspect de la situation.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – U moet niet zeggen dat ik voor gedwongen
uitwijzingen ben, mijnheer de staatssecretaris. Dat is niet zo en
ik besef dat ik daarmee tot een zeer kleine minderheid behoor. Ik
vraag alleen om zeer consequent het belang van het kind voorop te
stellen, ook als de ouders daar misbruik van maken.
|
M. Melchior
Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de
migration et d’asile, à la Politique des familles et aux
Institutions culturelles fédérales. – Selon vous, les
familles ne peuvent donc jamais être placées dans un centre
fermé, même pas dans des conditions adaptées aux enfants. Je
ne prétends pas qu’un tel système soit parfait ni qu’il ait
ma préférence. Mon premier choix est un service de logement
avec des coaches. J’ai donc créé un tel service. Selon le
sp.a, une famille avec enfants ne peut en aucun cas être
hébergée dans un centre fermé, même pas si elle s’est déjà
enfuie à plusieurs reprises d’un logement adapté.
|
De heer Melchior
Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en
asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele
Instellingen. – Volgens u mag ik families dus nooit in gesloten
centra plaatsen, ook niet op een voor de kinderen aangepaste
manier. Ik zeg niet dat zo’n systeem perfect is of dat het mijn
eerste keuze is. Mijn eerste keuze is een woondienst met coaches
en die heb ik ook gecreëerd. Volgens de sp.a mag een familie met
kinderen nooit in een gesloten centrum worden ondergebracht, ook
niet als ze al verschillende keren uit een aangepaste woning is
weggevlucht.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – C’est en effet mon point de vue
personnel. Je n’ose pas toujours me prononcer au nom de mon
parti.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Dat is inderdaad mijn persoonlijk
standpunt. Ik durf niet altijd namens mijn partij straffe
uitspraken te doen.
|
M. Melchior
Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de
migration et d’asile, à la Politique des familles et aux
Institutions culturelles fédérales. – C’est un peu facile.
|
De heer Melchior
Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en
asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele
Instellingen. – Dat is een beetje gemakkelijk.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Non, ce n’est pas vrai ! J’assume
entièrement mes responsabilités. Je ne vous cache pas qu’il
est difficile de continuer à défendre cette position dans la
situation politique actuelle. Ne dites pas que j’opte pour une
politique de la facilité car ce n’est pas la vérité.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Neen, dat is niet waar! Ik neem mijn
volle verantwoordelijkheid op. U mag gerust weten dat het
helemaal niet gemakkelijk is om die standpunten in de huidige
politieke situatie nog te verdedigen. Zeg niet dat ik aan
gemakkelijkheidspolitiek doe, want dat is niet waar.
|
M. Melchior
Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de
migration et d’asile, à la Politique des familles et aux
Institutions culturelles fédérales. – Deux discours au sein
d’un même parti, voilà qui est facile.
|
De heer Melchior
Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en
asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele
Instellingen. – Twee discours in eenzelfde partij, dat is
gemakkelijk.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Non, ce n’est pas facile. Partout, je
défendrai mon point de vue.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Neen, dat is niet gemakkelijk. Ik zal
overal mijn standpunt verdedigen.
|
M. Melchior
Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de
migration et d’asile, à la Politique des familles et aux
Institutions culturelles fédérales. – Moi aussi, je défendrai
toujours mon point de vue. J’estime que la réglementation
actuelle est la meilleure manière de travailler. Cela me pose
problème que le sp.a me fasse la leçon de deux cotés. Une
fois, l’aile gauche me reproche que ma manière de procéder
est contraire à l’intérêt de l’enfant et une autre fois,
le sp.a me juge trop à gauche parce que je ne me montre pas
suffisamment sévère et que les enfermements en centres fermés
devraient intervenir plus rapidement. Je n’accepte pas qu’un
même parti tente de me mettre sous pression, de deux côtés.
|
De heer Melchior
Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en
asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele
Instellingen. – Ik zal ook altijd mijn standpunt verdedigen. De
huidige reglementering is volgens mij de beste werkwijze. Ik heb
er wel problemen mee dat de sp.a me van twee kanten de les leest.
De ene keer krijg ik vanuit linkse hoek het verwijt dat mijn
optreden ingaat tegen het belang van het kind en de andere keer
ben ik voor de sp.a dan weer te links omdat ik niet streng genoeg
ben en de mensen vlugger in gesloten centra zou moeten plaatsen.
Dat eenzelfde partij me van twee kanten onder druk probeert te
zetten, daar heb ik problemen mee.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Moi aussi, je trouve que c’est grave.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Ik vind dat ook erg.
|
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État
au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la
Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales
sur «le rapatriement des demandeurs d’asile déboutés»
(nº 5-1072)
|
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de
staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid,
Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «de
repatriëring van uitgeprocedeerde asielzoekers» (nr. 5-1072)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Les médias ont récemment parlé d’un
vol qui reconduisait en Macédoine 42 demandeurs d’asile
déboutés. Ces 42 Macédoniens étaient accompagnés par cinq
officiers de police, sept inspecteurs principaux, 63 inspecteurs
de police, quatre membres de l’équipe de soutien
psychologique, deux membres de l’inspection de la police, un
fonctionnaire de l’immigration, un médecin, trois assistants
sociaux et un directeur du centre de l’Office des étrangers.
Je
puis assurer au secrétaire d’État qu’il me paraît
extrêmement important de pouvoir fournir aux personnes déboutées
un accompagnement de qualité, humain et qui soit effectué en
toute sécurité. Des cas regrettables, voire dramatiques du
passé montrent qu’une bonne approche est parfois vitale. Mais
le secrétaire d’État comprendra que, malgré ma
préoccupation, j’aie un certain nombre de questions à poser
en ce qui concerne le nombre d’accompagnateurs sur ce vol –
87 au total pour 42 demandeurs d’asile – et leur fonction.
Le
secrétaire d’État peut-il confirmer le nombre et les qualités
des accompagnateurs sur ce vol spécifique ? Des
circonstances particulières justifiaient-elles un nombre aussi
important d’accompagnateurs ? Le secrétaire d’État
peut-il me communiquer le coût total du rapatriement, en ce
compris les coûts de personnel pour les 87 accompagnateurs ?
Le secrétaire d’État considère-t-il ce coût justifié
compte tenu de l’ampleur et de l’importance de la mission ?
D’autres
vols de rapatriement ont-ils été récemment effectués dans des
conditions semblables avec un nombre comparable
d’accompagnateurs ?
Existe-t-il
des règles fixes pour l’accompagnement des rapatriements ?
Dans l’affirmative, lesquelles ? Dans la négative, pour
quelle raison et quelle sera la composition des délégations ?
Le
secrétaire d’État peut-il résumer les règles et directives
applicables en matière de rapatriement des demandeurs d’asile
déboutés ?
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Onlangs berichtten de media over een
vlucht die 42 uitgeprocedeerde asielzoekers terug naar Macedonië
bracht. De 42 Macedoniërs werden begeleid door 5
politieofficieren, 7 hoofdinspecteurs, 63 politie-inspecteurs, 4
leden van het psychologische ondersteuningsteam, 2 leden van de
politie-inspectie, 1 immigratieambtenaar, 1 arts, 3 sociaal
assistenten en 1 centrumdirecteur van de Dienst
Vreemdelingenzaken.
Ik kan de
staatssecretaris verzekeren dat ik een goede, menselijke en
veilige begeleiding van uitgeprocedeerde mensen uiterst
belangrijk vind. Spijtige en zelfs dramatische voorvallen uit het
verleden bewijzen dat een goede aanpak hier soms letterlijk van
levensbelang is. Maar de staatssecretaris zal begrijpen dat ik,
ondanks mijn bekommernis, toch vragen heb bij het aantal
begeleiders op deze vlucht – 87 in totaal voor 42 asielzoekers
– en bij hun functie.
Kan de
staatssecretaris de aantallen en de soorten van begeleiders op
deze specifieke vlucht bevestigen? Hoe verklaart de
staatssecretaris het aantal en de samenstelling van de groep
begeleiders? Waren er bijzondere omstandigheden die deze ruime
begeleiding noodzakelijk maakten?
Kan de
staatssecretaris mij de totale kostprijs van de repatriëring,
met inbegrip van de personeelskosten voor de 87 begeleiders,
geven? Vindt de staatssecretaris dat deze kostprijs in een goede
verhouding staat tot de omvang en het belang van de opdracht?
Werden
andere, recente repatriëringvluchten op een vergelijkbare wijze
en met een soortgelijke ratio voor de begeleiding uitgevoerd?
Bestaan er
vaste regels voor de begeleiding van repatriëringen? Zo ja,
welke? Zo neen, waarom niet en hoe worden de delegaties dan
samengesteld? Gelden er misschien vlottende, wisselende criteria,
en zo ja, waarom en welke?
Kan de
staatssecretaris samenvatten welke regels, richtlijnen en
spelregels gelden voor de repatriëring van uitgeprocedeerde
asielzoekers?
|
M. Melchior
Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de
migration et d’asile, à la Politique des familles et aux
Institutions culturelles fédérales. – L’accompagnement
était assuré par 5 officiers de la Police fédérale, 7
inspecteurs principaux de la Police fédérale, 63 inspecteurs de
la Police fédérale, 4 membres de l’Équipe de soutien social
et psychologique de la Police fédérale (ESSP), 2 membres du
service d’inspection de la Police fédérale, 1 fonctionnaire
de l’immigration de l’Office des étrangers, 1 directeur de
centre de l’Office des étrangers et 3 assistants sociaux de
l’Office des étrangers.
En
ce qui concerne l’Office des étrangers, je peux vous
communiquer qu’un fonctionnaire de l’immigration suit
toujours l’organisation des vols sécurisés, fonctionnaire
responsable tant des documents de voyage que du transfert des
étrangers vers le pays d’origine. En outre, il est évident
qu’il y a un médecin à bord au cas où un étranger aurait
besoin d’assistance médicale.
Certains
étrangers avaient déclaré au préalable qu’ils
n’opposeraient pas de résistance ; cette attitude est
cependant susceptible de se modifier durant le vol. Pour cette
raison, on a prévu la présence d’assistants sociaux et d’un
directeur de centre qui ont personnellement connu les intéressés
dans les centres fermés. Si nécessaire, ils devaient
accompagner les étrangers de ce groupe.
En
ce qui concerne la composition et le nombre de membres de la
Police fédérale, ainsi que les règles d’accompagnement des
rapatriements, je vous renvoie à ma collègue de l’Intérieur.
L’évaluation
du coût du vol s’élève à 67 360 euros, hors coûts de
personnel.
Cela
concernait le premier vol accompagné de rapatriement d’un
groupe aussi important d’étrangers, avec un personnel aussi
nombreux. L’organisation de ce vol s’est déroulée de
manière impeccable. Cela était le résultat d’une préparation
approfondie tant par l’Office des étrangers que par la Police
fédérale de l’aéroport de Bruxelles-National. La coopération
entre ces services et la Défense était optimale.
À
l’avenir, des initiatives similaires seront encore prises. Cela
s’inscrit en effet dans les trois priorités politiques en ce
qui concerne la question des Balkans, à savoir la prévention,
la procédure et le retour.
|
De heer Melchior
Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en
asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele
Instellingen. – De begeleiding bestond effectief uit 5
officieren van de Federale Politie, 7 hoofdinspecteurs van de
Federale Politie, 63 inspecteurs van de Federale Politie, 4 leden
van het Maatschappelijke en Psychologische Ondersteuningsteam van
de Federale Politie (MPOT), 2 leden van de Inspectiedienst van de
Federale Politie (AIG), 1 immigratieambtenaar van de DVZ, 1
geneesheer van de DVZ, 1 centrumdirecteur van de DVZ en 3
maatschappelijk werkers van de DVZ.
Wat de
Dienst Vreemdelingenzaken betreft, kan ik u meedelen dat er bij
de organisatie van beveiligde vluchten steeds een
immigratieambtenaar meegaat die verantwoordelijk is voor zowel de
reisdocumenten als de overdracht van de vreemdelingen in de
landen van herkomst. Voorts is het evident dat een geneesheer aan
boord is voor het geval een vreemdeling medische bijstand nodig
zou hebben.
Een deel van
de vreemdelingen had vooraf aangegeven geen verzet te zullen
plegen; deze opstelling kan evenwel wijzigen tijdens de vlucht.
Om die reden werd voorzien in de aanwezigheid van sociaal
assistenten en een centrumdirecteur die de betrokkenen
persoonlijk kennen vanuit de gesloten centra. Indien nodig,
zouden ze de vreemdelingen van deze groep begeleiden.
Wat de
samenstelling en het aantal leden van de Federale Politie
betreft, alsook de regels voor de begeleiding van repatriëringen,
verwijs ik naar mijn bevoegde collega van Binnenlandse Zaken.
De kostprijs
van de vlucht bedraagt om en bij de 67 360 euro. In deze som
zijn de personeelskosten niet inbegrepen.
Het betrof
de eerste begeleide repatriëringsvlucht met een dergelijke grote
groep vreemdelingen en begeleidend kader. De organisatie van deze
vlucht is vlekkeloos verlopen. Dit was het resultaat van een
grondige voorbereiding door zowel de DVZ als door de Federale
Politie van Brussel Nationaal Luchthaven. De samenwerking tussen
deze diensten en Defensie was optimaal.
In de
toekomst zullen nog gelijkaardige initiatieven genomen worden.
Dit past immers in de drie politieke prioriteiten ten aanzien van
de Balkanproblematiek, namelijk preventie, procedure en
terugkeer.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – On ne doit en effet prendre aucun risque.
Si je comprends bien, il n’y a pas vraiment de règles, à
l’exception de la présence d’un médecin. Les règles
diffèrent-elles en fonction des personnes à rapatrier ?
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Men moet inderdaad geen risico’s nemen.
Als ik het goed begrijp zijn er geen echte regels, met
uitzondering van de aanwezigheid van een arts. Bekijkt men de
repatriëring op grond van wie moet worden gerepatrieerd?
|
M. Melchior
Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de
migration et d’asile, à la Politique des familles et aux
Institutions culturelles fédérales. – Sur la base du rapport
de la commission Vermeersch, créée à la suite du décès
accidentel de Semira Adamu, les personnes rapatriées doivent
être accompagnées de deux agents de police. Le nombre exact de
personnes rapatriées n’est toutefois pas défini précisément.
Il n’a pas d’impact sur le coût du vol proprement dit
puisqu’il s’agit d’un avion de la Défense. La question est
de savoir si le rapatriement s’est bien déroulé parce qu’il
y avait une escorte tellement importante ou s’il se serait
mieux passé si l’escorte avait été moins importante. Il est
toujours difficile d’en juger mais je n’ai voulu prendre
aucun risque.
|
De heer Melchior
Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en
asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele
Instellingen. – Op grond van het verslag van de
Commissie-Vermeersch, die werd opgericht naar aanleiding van het
dodelijke ongeval van Semira Adamu, moeten er twee politieagenten
per gerepatrieerde persoon zijn. Toch wordt het juiste aantal
personen niet precies gedefinieerd. Meer personen repatriëren
betekent geen meerkosten voor de vlucht als dusdanig. Het is een
vliegtuig van Defensie; of er nu tien personen meer of minder
vervoerd worden is niet zo belangrijk. De vraag is of de
repatriëring goed is verlopen omdat er zoveel begeleiding was,
dan wel of ze beter was verlopen indien er minder begeleiding
was. Dat is altijd moeilijk te beoordelen, maar ik heb geen
risico willen nemen.
|
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État
au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la
Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales
sur «le visa de circulation en faveur des parents et proches
parents de ressortissants belges» (nº 5-1092)
|
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de
staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid,
Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «een
circulatievisum voor ouders en naaste familieleden van Belgen»
(nr. 5-1092)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Une récente modification de la loi ayant
renforcé les conditions dans lesquelles le regroupement familial
peut avoir lieu, nous devons veiller à ce que les parents et
proches parents étrangers de ressortissants belges puissent
encore venir facilement rendre visite à leurs enfants ou proches
parents. Jusqu’à présent, étant donné la lourdeur de la
procédure de visa, de nombreux parents avaient recours à la
possibilité de regroupement familial. Actuellement, c’est
beaucoup plus compliqué, mais la procédure de visa n’a pas
encore été simplifiée.
Cela
peut néanmoins se faire d’une façon plus simple, à savoir
avec un visa de circulation. Ce visa est valable pour trois ans,
mais uniquement pour des courts séjours. Durant cette période,
le détenteur de ce visa peut effectuer plusieurs voyages
aller-retour, mais il ne peut séjourner plus de nonante jours
par semestre dans notre pays. Ce visa permet de compenser les
effets négatifs du renforcement des conditions du regroupement
familial pour les parents et proches parents de ressortissants
belges.
Avec
ce visa de circulation, les parents peuvent régulièrement
rendre visite à leurs enfants sans pour cela qu’ils doivent
demander la nationalité belge ou passer par une procédure de
visa particulièrement compliquée. Il convient donc de faire
également connaître l’existence de ce visa et de l’utiliser
pour éviter la détresse humaine.
Combien
de demandes de visa de circulation ont-elles été introduites
ces cinq dernières années ? Quelle est la durée moyenne
de la procédure de demande d’un tel visa ? Ce visa
compense-t-il les effets négatifs du renforcement des conditions
du regroupement familial ? Le secrétaire d’État
estime-t-il qu’il faut faire davantage de publicité sur la
possibilité de demande d’un visa de circulation ? Le
secrétaire d’État estime-t-il comme moi qu’il s’agit là
d’un service de qualité pour les ressortissants belges ?
Est-il disposé à lancer une campagne d’information à ce
sujet ? Envisage-t-il de se concerter avec le ministre des
Affaires étrangères afin de mieux informer les services
diplomatiques et consulaires de l’existence et des conditions
de ce visa et de leur demander d’assouplir la procédure
relative à son obtention ? Que compte-t-il entreprendre
pour promouvoir l’utilisation de ce visa de circulation par les
proches parents de concitoyens ?
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Nu een recente wetswijziging de
gezinshereniging heeft aangescherpt, moeten we ervoor zorgen dat
buitenlandse ouders en naaste familieleden van Belgische
onderdanen toch nog op een vlotte manier bij hun kinderen of
naaste familieleden op bezoek kunnen komen. Tot op heden deden
vele ouders precies door een bijzonder omslachtige visumprocedure
een beroep op de mogelijkheid van gezinshereniging. Dat is nu
veel moeilijker, maar de visumprocedure werd nog niet
vereenvoudigd.
Toch kan dat
op een eenvoudige manier, namelijk met een circulatievisum. Dit
visum geldt voor drie jaar, maar uitsluitend voor korte
verblijven binnen die periode. De houder van dit visum kan binnen
deze periode verschillende keren over en weer reizen, maar mag
niet langer dan negentig dagen per half jaar in ons land
verblijven. Dit visum kan de nadelige gevolgen van de
aanscherping van de gezinshereniging opvangen voor ouders en
naaste familieleden van Belgische onderdanen.
Met zo’n
circulatievisum kunnen ouders geregeld bij hun kinderen op bezoek
komen, zonder dat ze hiervoor de Belgische nationaliteit moeten
aanvragen of een bijzonder moeilijke visumaanvraag moeten
doorlopen. Het komt er dus op aan het bestaan van dit visum ook
bekend te maken en mee te gebruiken om menselijke ellende te
voorkomen.
Hoe vaak
werd er de voorbije vijf jaar een circulatievisum aangevraagd?
Hoe lang verloopt een gemiddelde procedure voor het aanvragen van
dit visum? Biedt dit visum een oplossing voor de nadelige
gevolgen van de strengere procedure tot gezinshereniging? Beaamt
de staatssecretaris dat er meer bekendheid moet worden gegeven
aan de mogelijkheid tot het aanvragen van het circulatievisum? Is
de staatssecretaris het met me eens dat hiermee een degelijke
dienstverlening aan Belgische onderdanen wordt gegeven? Is hij
bereid hiervoor een bekendmakingscampagne te starten? Wil hij
overleg plegen met de minister van Buitenlandse Zaken om de
diplomatieke en consulaire diensten over het bestaan en de
voorwaarden van dit visum beter te informeren en hen te vragen de
procedure voor het bekomen van deze visa te versoepelen? Wat zal
hij ondernemen om het gebruik van dit circulatievisum voor naaste
familieleden van landgenoten te promoten?
|
M. Melchior
Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de
migration et d’asile, à la Politique des familles et aux
Institutions culturelles fédérales. – Je ne peux vous dire
combien de visas de circulation ont été demandés au cours des
cinq dernières années pour la bonne et simple raison que,
contrairement à ce que vous semblez croire, ce visa n’est pas
un visa spécifique.
Ce
visa de circulation, tel que vous le décrivez, est un visa de
type C, communément appelé visa Schengen. La procédure et les
conditions d’obtention de ce visa sont fixées par le règlement
810/2009 du 13 juillet 2009 du Parlement européen et
du Conseil établissant un code communautaire des visas. Ce visa
permet à la personne qui le détient de transiter ou de
séjourner, sur le territoire des États Schengen, pour une durée
totale n’excédant pas trois mois sur une période de six mois
à compter de la date de la première entrée sur ledit
territoire.
Ce
visa peut être accordé pour une entrée, pour deux entrées ou
pour des entrées multiples. La période de validité ne peut
dépasser cinq ans.
Le
code communautaire des visas prévoit également qu’un visa à
entrées multiples peut être accordé à un demandeur qui
établit la nécessité ou justifie son intention de voyager
fréquemment ou régulièrement, en particulier du fait de sa
profession ou de sa situation familiale. Sont expressément
visés, à titre d’exemple, les membres de la famille de
citoyens de l’Union européenne et les membres de la famille de
ressortissants de pays tiers résidant légalement dans les États
membres. La durée de validité du document de voyage présenté
doit permettre l’apposition d’un tel visa.
Le
code communautaire des visas fixe également le délai dans
lequel les États membres s’efforcent de prendre une décision.
Ce délai est de 15 jours, avec possibilité de prolongation
jusqu’à trente jours et, exceptionnellement, jusqu’à
soixante jours si un examen plus approfondi de la demande ou des
documents supplémentaires sont nécessaires.
Un
visa pour entrées multiples dont la période de validité
permettrait à son détenteur de séjourner à plusieurs reprises
en Belgique, pour une durée totale n’excédant pas trois mois
sur une période de six mois, est certainement une alternative
intéressante pour les personnes dont l’intention n’est pas
de rejoindre un membre de leur famille en Belgique, mais
seulement de lui rendre visite, sans être contraints de répéter,
avant chaque voyage, la même procédure d’obtention d’un
visa. Je crois par contre inutile de lancer une campagne
d’information à ce sujet, toutes les informations utiles étant
d’ores et déjà disponibles dans les postes diplomatiques et
consulaires belges, lesquels disposent évidemment des
instructions utiles à l’application correcte du code
communautaire des visas. Cette information sera également
disponible très prochainement sur le site de l’Office des
étrangers qui se conformera ainsi à l’obligation
d’information du public que ce texte lui impose.
|
De heer Melchior
Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en
asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele
Instellingen. – Ik kan niet zeggen hoeveel circulatievisa in de
afgelopen vijf jaar aangevraagd werden, om de eenvoudige reden
dat dit visum, in tegenstelling tot wat de heer Anciaux
lijkt te geloven, geen specifiek visum is.
Dit
circulatievisum, zoals hij het noemt, is een visum van het type
C, dat gewoonlijk een Schengenvisum wordt genoemd. De procedure
en de voorwaarden om dit visum te bekomen, zijn vastgelegd in de
verordening 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van
13 juli 2009 tot vaststelling van een
gemeenschappelijke visumcode. Met dit visum mag de houder ervan
door het grondgebied van de Schengenstaten reizen en er
verblijven voor een totale duur van niet meer dan drie maanden
binnen een periode van zes maanden, te rekenen vanaf de datum van
de eerste binnenkomst op dit grondgebied.
Dit visum
kan gegeven worden voor een binnenkomst, voor twee binnenkomsten
of voor meerdere binnenkomsten. De geldigheidsduur mag niet
langer zijn dan vijf jaar.
De
communautaire visumcode bepaalt eveneens dat een visum voor
meerdere binnenkomsten kan worden toegekend aan een aanvrager die
de noodzaak aantoont of zijn voornemen motiveert om veelvuldig of
regelmatig te reizen, in het bijzonder vanwege zijn beroeps- of
gezinssituatie. Bij wijze van voorbeeld worden de gezinsleden van
burgers van de Europese Unie en de gezinsleden van onderdanen van
derde landen die legaal in de lidstaten verblijven, genoemd. De
geldigheidsduur van het overgelegd reisdocument moet de
aanbrenging van een dergelijk visum mogelijk maken.
De
communautaire visumcode bepaalt ook de termijn waarbinnen de
lidstaten een beslissing proberen te nemen. Die termijn bedraagt
vijftien dagen, met een mogelijkheid om de termijn tot dertig en
uitzonderlijk tot zestig dagen te verlengen, indien een grondiger
onderzoek van de aanvraag of van de aanvullende documenten
noodzakelijk is.
Een visum
voor meervoudige binnenkomsten waarvan de geldigheidsduur de
houder in staat zou stellen om verschillende keren in België te
verblijven voor een totale duur van niet meer dan drie maanden op
een periode van zes maanden, is beslist een interessant
alternatief voor de personen die niet van plan zijn om een
gezinslid in België te vervoegen, maar hem enkel willen
bezoeken, aangezien ze de procedure voor het bekomen van een
visum niet voor elke reis moeten herhalen. Volgens mij is het
echter nutteloos om een informatiecampagne in verband met deze
mogelijkheid te lanceren, aangezien alle nuttige informatie reeds
bekomen kan worden bij de Belgische diplomatieke en consulaire
posten, die natuurlijk over de nodige instructies voor de
correcte toepassing van de communautaire visumcode beschikken.
Zeer binnenkort zal deze informatie ook beschikbaar zijn op de
site van de dienst Vreemdelingenzaken, die aldus voldoet aan de
verplichting, door deze tekst opgelegd, om het publiek te
informeren.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Il est important que cette alternative
intéressante soit connue. Ce n’est pas le cas à l’heure
actuelle. Elle permet de compenser en partie les conséquences
inhumaines du renforcement des conditions du regroupement
familial. Je crains uniquement que les services consulaires et
diplomatiques ne fassent pas preuve de souplesse avec ce visa. Si
nécessaire, nous ferons nous-mêmes de la publicité pour ce
visa.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Het is belangrijk dat dit interessante
alternatief bekend wordt. Dat is nu niet het geval. Het kan de
inhumane gevolgen van de strengere regels voor gezinshereniging
gedeeltelijk opvangen. Ik vrees alleen dat de consulaire en de
diplomatieke diensten niet erg soepel omspringen met dat visum.
Desnoods zullen we zelf bekendheid geven aan dat visum.
|
M. Melchior
Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de
migration et d’asile, à la Politique des familles et aux
Institutions culturelles fédérales. – J’invite chacun à
consulter le site de l’Office des étrangers. Nous donnerons en
tout cas une information correcte et transparente sur ce visa.
|
De heer Melchior
Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en
asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele
Instellingen. – Ik nodig iedereen uit om de site van de dienst
Vreemdelingenzaken te bekijken. Wij zullen in ieder geval
correcte en transparante informatie over dat visum geven.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Je remercie le secrétaire d’État.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Ik dank de staatssecretaris daarvoor.
|
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de
l’Intérieur sur «le recours à des agents secrets»
(nº 5-1086)
|
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «het inzetten van undercover agenten»
(nr. 5-1086)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Durant le procès du tueur en série
Claudy Pierret, a resurgi un récit relatif au recours à deux
agents secrets.
Lorsque
Pierret a jadis été, faute de preuves, libéré de détention
préventive, la police fédérale a utilisé deux agents secrets.
Sous les noms de code Gilbert et Ingrid, ils ont tenté de se
lier d’amitié avec l’accusé dans son café habituel. Durant
deux ans, ils ont essayé de nouer des contacts plus étroits
avec l’accusé. Dans son témoignage, Pierret a toutefois
indiqué qu’il s’était rapidement rendu compte que les
agents jouaient un double jeu et qu’ils voulaient surtout le
pousser à des indiscrétions sur ses méfaits.
Le
récit rend le recours à des agents secrets quelque peu
ridicule. Si la personne sur laquelle porte l’enquête se rend
tout de suite compte de la supercherie, l’opération perd son
sens. Les deux agents secrets sont pourtant restés actifs
pendant deux ans. Ceci suscite inévitablement des questions sur
la pertinence de la méthode et sur son coût.
La
ministre confirme-t-elle que, lors de l’enquête sur les délits
commis par l’accusé, deux agents secrets ont été employés
pendant deux ans ? Comment la ministre évalue-t-elle
l’opération alors qu’il apparaît que la personne sur
laquelle portait l’enquête s’est tout de suite rendu compte
de la situation ? Comment la ministre explique-t-elle que
l’opération se soit poursuivie pendant si longtemps sans
parvenir à récolter des informations ? Était-il judicieux
de recourir à cette méthode pourtant très coûteuse pour le
cas Pierret ? Quels sont les critères pour employer des
agents secrets et prolonger éventuellement une opération ?
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Tijdens de rechtszaak tegen
seriemoordenaar Claudy Pierret dook een verhaal op over het
inzetten van twee undercoveragenten.
Toen Pierret
destijds bij gebrek aan bewijzen uit voorhechtenis vrijkwam,
zette de federale politie twee agenten in. Onder de codenamen
Gilbert en Ingrid probeerden ze met de beschuldigde vriendschap
te sluiten in zijn stamcafé. Twee jaar lang poogden beide
agenten een nauwer contact op te bouwen met de beschuldigde. In
zijn getuigenis stelde Pierret echter nogal ontnuchterend dat hij
zeer snel doorhad dat de agenten dubbel spel speelden en hem
vooral willen verleiden tot indiscreties over zijn misdaden.
Het verhaal
maakt het inzetten van undercoveragenten enigszins belachelijk.
Als de persoon rond wie het onderzoek draait, meteen de
misleiding doorheeft, vervalt de zin van de operatie. Toch waren
de twee undercoveragenten nog twee jaar lang actief. Dat doet
onvermijdelijk vragen rijzen over de relevantie van de methode en
de kosten ervan.
Bevestigt de
minister dat bij het onderzoek naar de misdaden van de
beschuldigde, gedurende twee jaar twee undercoveragenten werden
ingezet? Hoe evalueert de minister de operatie, als blijkt dat de
persoon die werd onderzocht, de situatie meteen doorhad? Hoe
verklaart de minister dat de operatie zo lang werd volgehouden,
zonder dat ze informatie opleverde? Werd die toch wel erg dure
methode voor het geval Pierret oordeelkundig aangewend? Wat zijn
de criteria om undercoveragenten in te zetten en een operatie
eventueel te verlengen?
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Ma réponse est
particulièrement brève. Le magistrat chargé des méthodes
particulières de recherche décide de l’emploi d’agents
secrets. Le ministre de la Justice est compétent pour ce
domaine.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Mijn
antwoord is bijzonder kort. Over het inzetten van
undercoveragenten beslist de magistraat die belast is met de
bijzondere opsporingsmethoden. Voor dat domein is de minister van
Justitie bevoegd.
|
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de
l’Intérieur sur «l’évacuation de l’assemblée populaire
de la place Flagey le 11 mai 2011» (nº 5-1087)
|
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «de ontruimde volksassemblee op het
Flageyplein op 11 mei 2011» (nr. 5-1087)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Le 11 mai, un groupe d’activistes
a quitté le campement de Saint-Gilles pour la place Flagey afin
d’y tenir une assemblée populaire. À leur entrée dans la
zone de police Bruxelles-Capitale-Ixelles, ils étaient attendus
par des agents en équipement de combat. Les manifestants ont
reçu l’autorisation de se rassembler pendant une dizaine de
minutes sur la place Flagey. Lorsqu’ensuite, le groupe n’a
pas voulu partir tout de suite, la police a encerclé les
militants et a même fait venir l’autopompe.
Une
manifestation similaire a eu lieu sereinement le lendemain, le
12 mai. La police s’est alors comportée plutôt
diplomatiquement, une attitude contrastant radicalement avec le
comportement agressif affiché la veille par les forces de
l’ordre.
Dans
le passé, j’ai déjà exprimé toute mon inquiétude quant à
l’intervention de la police. Cela me rapporte habituellement
une série de courriels désapprobateurs. J’estime pourtant que
mon rôle est d’obtenir une meilleure idée des méthodes de
travail de la police et d’exprimer ma préoccupation. La
ministre peut-elle faire la clarté sur l’intervention de la
police ?
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Op 11 mei vertrok een groep
activisten van het tentenkamp in Sint-Gillis naar het Flageyplein
om daar een volksvergadering te houden. Bij het betreden van de
politiezone Brussel-Hoofdstad-Elsene werden ze opgewacht door
agenten in gevechtsuitrusting. De manifestanten kregen de
toestemming om een tiental minuten te vergaderen op het
Flageyplein. Toen de groep daarna niet meteen wilde vertrekken,
omsingelde de politie de actievoerders en liet zelfs het
waterkanon aanrukken.
Een
soortgelijke manifestatie de dag nadien, op 12 mei, verliep
wel sereen. Die dag trad de politie eerder diplomatisch op, wat
in schril contrast stond met de agressieve houding van de
ordediensten de dag ervoor.
Ik heb in
het verleden ook al mijn ongerustheid geuit over het optreden van
de politie. Dat levert me steevast een resem afkeurende e-mails
op. Toch vind ik het mijn taak om meer inzicht te krijgen in de
werkwijze van de politie en mijn bezorgdheid te uiten. Kan de
minister mij duidelijkheid verschaffen over het optreden van de
politie?
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – La zone de police
Bruxelles Capitale-Ixelles assurait la direction opérationnelle
des services d’ordre les samedi 11 et dimanche 12 mai.
Les
manifestations ont été appréhendées selon la stratégie de la
« gestion négociée de l’espace public », comme
prévu dans la circulaire CP4 : lors d’une manifestation
spontanée qui ne fait pas l’objet d’une demande préalable
auprès des autorités administratives, la police recherche un
responsable de l’événement afin de négocier et d’assurer
un déroulement correct de ce dernier, de manière à trouver un
équilibre entre l’intérêt général et le droit de
manifester.
Les
deux manifestations « spontanées » revêtaient des
caractères différents. Celle du 11 mai était annoncée
sur internet sous le slogan « La rue est à nous »,
sans mention d’un trajet et d’un point d’arrivée. La
manifestation du dimanche 12 mai était par contre annoncée
comme une « assemblée statique sur la place Flagey »,
si bien que la police a pu prendre des mesures à temps.
Le
samedi 11 mai, environ 300 manifestants sont partis de
Saint-Gilles. Après des contacts avec la police, il est apparu
qu’ils voulaient mener une action sur la place Flagey. La
police les a autorisés à manifester durant dix minutes mais,
puisqu’ils ne respectaient pas les engagements pris, la police
fut contrainte d’intervenir. Il ne s’agit donc pas ici d’un
manque de respect pour les droits démocratiques mais de
l’obligation de faire respecter des accords conclus
préalablement avec les manifestants.
Les
mesures policières adaptées ont été prises pour les deux
événements, sous l’autorité des pouvoirs locaux et après
concertation avec eux. L’intervention policière du samedi
11 mai était nécessaire et proportionnelle.
Aucune
arrestation administrative n’a eu lieu les 11 et 12 mai.
Le 11, deux personnes ont été interpellées sur place mais
elles ont pu immédiatement après rejoindre le cortège.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – De
politiezone Brussel-Hoofdstad-Elsene had de operationele leiding
van de ordediensten op zaterdag 11 en zondag 12 mei.
De
betogingen werden aangepakt volgens de strategie van het
‘genegotieerd beheer van de publieke ruimte’, zoals verwoord
in circulaire CP4: bij een spontane betoging die niet op voorhand
wordt aangevraagd aan de bestuurlijke overheid, gaat de politie
op zoek naar een verantwoordelijke voor het evenement, ten einde
te onderhandelen en alles in goede banen te leiden, zodat er een
evenwicht wordt bereikt tussen het algemeen belang en het recht
om te betogen.
De twee
‘spontane’ betogingen hadden een verschillend karakter. De
betoging van 11 mei was via het internet aangekondigd onder
het motto ‘de straat is van ons’, zonder aangeven van een
reisweg en eindpunt. De betoging van zondag 12 mei
daarentegen werd aangekondigd als een ‘statische bijeenkomst op
het Flageyplein’, zodat de politie tijdig maatregelen kon
treffen.
Op zaterdag
11 mei vertrokken een 300-tal betogers te Sint-Gillis. Na
contact met de politie bleek dat de betogers actie wilden voeren
op het Flageyplein. De politie gaf hen de toestemming om
gedurende tien minuten te betogen, maar omdat ze zich niet aan de
gemaakte afspraken hielden, zag de politie zich genoodzaakt
tussenbeide te komen. Het betreft hier dus geen gebrek aan
respect voor democratische rechten, maar het doen naleven van
afspraken die vooraf werden gemaakt met de actievoerders.
Voor de
beide evenementen werden de gepaste politiële maatregelen
getroffen, onder het gezag van en na overleg met de lokale
bestuurlijke overheid. Het politieoptreden op zaterdag 11 mei
was noodzakelijk en proportioneel.
Op 11 en
12 mei werden geen bestuurlijke aanhoudingen verricht. Op
11 mei werden twee mensen ter plaatse geïnterpelleerd, maar
ze konden onmiddellijk daarna opnieuw bij de stoet aansluiten.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Je remercie la ministre pour sa réponse.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Ik dank de minister voor haar antwoord.
|
Demande
d’explications de M. François Bellot à la ministre de
l’Intérieur sur «l’obligation de présenter sa carte
d’identité à l’entrée de parcs de collectes de déchets»
(nº 5-967)
|
Vraag
om uitleg van de heer François Bellot aan de minister
van Binnenlandse Zaken over «de verplichting om de
identiteitskaart te tonen bij de ingang van containerparken»
(nr. 5-967)
|
M. François
Bellot (MR). – Une intercommunale de gestion des déchets a
décidé de procéder à la lecture de cartes d’identité via
un petit ordinateur pour tout habitant souhaitant accéder au
parc à conteneurs où l’on peut se débarrasser des déchets
en vue de leur recyclage.
Le but est
de vérifier que la personne habite bien dans la zone concernée
et d’assurer le lien entre l’identification de la personne et
la quantité de déchets apportés.
Madame la
ministre, pouvez-vous me faire savoir si cette procédure est
bien conforme à la loi sur le respect de la vie privée ou toute
autre disposition légale et si pour pouvoir assurer ce contrôle,
les agents à l’entrée des parcs à conteneurs ne doivent pas
être assermentés ou habilités ?
|
De heer François
Bellot (MR). – Een intercommunale voor afvalbeheer heeft
beslist om elektronisch de identiteitskaarten in te lezen van
alle bewoners die in het containerpark hun afval kwijt willen om
het te laten recycleren.
Het
doel is na te gaan of de betrokkene een inwoner is van de
desbetreffende zone en de identificatie van de persoon te
koppelen aan de hoeveelheid binnengebracht afval.
Kan
de minister zeggen of deze procedure in overeenstemming is met de
wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer of enige
andere wetgeving en of de personeelsleden die deze controle aan
de ingang van de containerparken uitvoeren, niet dienen te worden
beëdigd of gemachtigd?
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – La procédure
telle que vous la décrivez est bien conforme à la loi sur la
protection de la vie privée.
L’arrêté
royal du 25 mars 2003 relatif aux cartes d’identité
prévoit que la carte d’identité doit être présentée
lorsqu’il s’agit d’établir l’identité du porteur. Cette
disposition doit être appréciée en fonction du principe
général qui prévaut en matière de protection de la vie
privée, à savoir que la finalité en vue de laquelle la
présentation de la carte est exigée doit être légitime,
déterminée et explicite.
Les communes
gestionnaires d’un parc à conteneurs appliquent une politique
différenciée selon que le citoyen réside ou non dans la
commune. Le parc communal de collecte des déchets n’est, en
principe, accessible qu’aux habitants de la commune. À ce
titre, il est parfaitement légitime que le préposé du parc
puisse procéder, sur la base de la carte d’identité, à la
vérification de l’adresse du citoyen qui souhaite y déposer
ses déchets. Cette vérification ne peut être effectuée qu’en
introduisant la carte d’identité dans le lecteur de carte
puisque l’adresse du citoyen ne figure plus que sur la puce de
la carte d’identité. Le comité sectoriel du Registre national
a déjà donné un avis favorable sur la lecture automatisée de
la carte d’identité, pour autant que cette lecture se limite
aux données de la carte qui sont pertinentes, ce qui est le cas.
Il est donc
parfaitement légitime, proportionnel et déterminé que le
préposé d’un parc de collecte de déchets puisse lire la
carte d’identité électronique du citoyen qui vient y déposer
ses déchets. Il n’est nullement requis que ce préposé soit
assermenté.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – De procedure
die u beschrijft is in overeenstemming met de wet op de
bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Het
koninklijk besluit van 25 maart 2003 betreffende de
elektronische identiteitskaart bepaalt dat de identiteitskaart
moet worden voorgelegd wanneer de identiteit van de houder dient
te worden vastgesteld. Daarbij moet rekening gehouden worden met
het algemeen beginsel inzake privacybescherming, namelijk dat het
doel van de voorlegging van de identiteitskaart, gerechtvaardigd,
welomschreven en duidelijk moet zijn.
De
gemeenten die een containerpark beheren, passen een
gedifferentieerd beleid toe voor inwoners van de gemeente en voor
bezoekers van daarbuiten. Het containerpark is in principe enkel
toegankelijk voor inwoners van de gemeente. Daarom is het
gerechtvaardigd dat parkwachters aan de hand van de
identiteitskaart het adres kunnen nagaan van de persoon die er
zijn afval wil achterlaten. Deze verificatie kan enkel gebeuren
door het inlezen van de identiteitskaart, daar het adres van de
houder enkel nog op de chip van de identiteitskaart staat. Het
sectorale comité van het Rijksregister heeft al een gunstig
advies uitgebracht over de geautomatiseerde lezing van de
identiteitskaart, voorzover enkel de relevante gegevens op de
kaart worden gelezen, wat hier het geval is.
Het
is dus gerechtvaardigd, niet buitensporig en duidelijk dat de
containerparkwachter de elektronische identiteitskaart kan
inlezen van de persoon die er zijn afval binnenbrengt. De
parkwachter hoeft daarvoor niet beëdigd te zijn.
|
M. François
Bellot (MR). – Je vous remercie pour votre réponse.
Malheureusement, lorsque des déchets sont déversés dans les
bois, on ne connaît pas l’identité du coupable. Ma question
portait sur la légalité du principe. Il peut aussi y avoir des
problèmes lorsque des provinces voisines appliquent des
politiques différentes en la matière.
|
De heer François
Bellot (MR). – Ik dank de minister voor dit antwoord.
Wanneer afval in de bossen wordt achtergelaten, kent men helaas
de identiteit van de sluikstorter niet. Mijn vraag ging over de
wettigheid van de praktijk. Er kunnen ook problemen zijn wanneer
in aangrenzende provincies een andere aanpak geldt.
|
Demande
d’explications de Mme Lieve Maes à la ministre de
l’Intérieur sur «la fraude aux cartes d’identité»
(nº 5-1118)
|
Vraag
om uitleg van mevrouw Lieve Maes aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «fraude met identiteitskaarten»
(nr. 5-1118)
|
Mme Lieve
Maes (N-VA). – Cette demande d’explications reprend une
question écrite et j’y réclame donc beaucoup de données
chiffrées. Mi-janvier, nous avons eu l’occasion de faire une
visite de travail, avec notre groupe politique, dans les services
de la police aéronautique de Zaventem.
Durant
un très intéressant panorama des différents services et
activités, nous nous sommes familiarisés avec les nouvelles
méthodes frauduleuses d’obtention de papiers en vue d’entrer
sur le territoire.
L’une
de ces méthodes consiste à utiliser une carte d’identité
authentique qui a été déclarée comme perdue et dont on a
demandé un duplicata, alors qu’en réalité la carte
d’identité a disparu à l’étranger et est utilisée pour
permettre à une autre personne de pénétrer sur le territoire.
Nous
avons vu une carte d’identité dont quatorze duplicatas ont été
délivrés.
Quel
est le nombre de duplicatas de papiers d’identité délivrés
chaque année de 2000 à 2010, ventilé par provinces et
communes ?
Les
chiffres de la police concordent-ils avec ceux des
administrations communales ? Si non, j’aimerais avoir les
données de la police en regard de celles des communes.
Quel
est le nombre de duplicatas multiples, ventilé comme dans les
questions précédentes ?
Y
a-t-il un tarif différent pour l’émission de duplicatas
multiples ? Combien cela coûte-t-il à l’administration,
en particulier en tenant compte du fait que ce que paye le
citoyen pour obtenir une nouvelle carte ne couvre pas la totalité
du coût ? Je pense aux coûts du personnel de la commune,
au travail de bureau pour la gestion des certificats, etc.
Les
données de duplications multiples font-elles encore l’objet
d’un suivi si le demandeur déménage dans une autre commune ?
Des
directives sont-elles données aux administrations locales pour
attirer leur attention sur ce phénomène ?
La
législation et le système Belpic ont été adaptés pour que la
photo la plus récente de la carte d’identité ou du permis de
séjour soit conservée dans un système central. Le nécessaire
a-t-il été fait pour que chaque poste de police puisse avoir
accès à cette photo lorsqu’il délivre une attestation de
perte ou de vol ? Si non, pourquoi cela n’est-il pas
encore fait et quels sont les efforts de la ministre pour que
cette adaptation absolument nécessaire soit mise en œuvre aussi
rapidement que possible ?
|
Mevrouw Lieve
Maes (N-VA). – Dit is een omzetting van een schriftelijke
vraag en daarom worden er nogal wat cijfers gevraagd. Half
januari hadden we de gelegenheid om met onze fractie een
werkbezoek te brengen aan de diensten van de luchtvaartpolitie op
de luchthaven van Zaventem.
Tijdens het
zeer interessante overzicht van de verschillende diensten en
activiteiten werden we onder andere vertrouwd gemaakt met de
nieuwste vormen van bedrog om aan papieren te raken om het land
binnen te komen.
Eén van die
vormen houdt het gebruik in van originele identiteitskaarten die
hier als verloren worden gemeld, en waarvoor dan een duplicaat
wordt aangevraagd, terwijl in realiteit de identiteitskaart naar
het buitenland verdwijnt en dient als basisstuk voor een andere
persoon om het land binnen te komen.
We zagen een
identiteitskaart die tot veertien maal werd herafgeleverd.
Wat is het
aantal afgeleverde duplicaten van identiteitspapieren voor de
jaren 2000 tot en met 2010, opgesplitst per provincie en
gemeente?
Lopen de
cijfers van de politie gelijk met de cijfers van de gemeenten? Zo
neen, dan kreeg ik graag de cijfers van de politie, enerzijds, en
de cijfers van de gemeenten, anderzijds.
Wat is het
aantal meervoudige duplicaten, ook opgesplitst op dezelfde manier
als in bovenstaande vragen?
Bestaan er
andere tarieven voor meervoudige duplicatie? Wat kost dit aan de
overheid, in het bijzonder gelet op het feit dat de bijdrage die
de burger betaalt om een nieuwe kaart te krijgen niet alle kosten
dekt. Ik denk aan personeelskosten voor de gemeenten, back office
voor beheer van certificaten en zo meer.
Worden de
gegevens over meervoudige duplicatie ook verder opgevolgd als de
persoon verhuist naar een andere gemeente?
Krijgen de
lokale overheden richtlijnen om hier bijzondere aandacht aan te
besteden?
De wetgeving
en het Belpicsysteem werden aangepast zodat de laatste foto van
de identiteitskaart of verblijfskaart centraal kan worden
opgeslagen. Is inmiddels ook het nodige gedaan opdat elk
politiebureau toegang heeft tot deze foto op het ogenblik dat ze
een attest van verlies en diefstal afleveren? Indien niet, waarom
is dit nog niet gebeurd en welke inspanningen levert de minister
om deze absoluut noodzakelijke aanpassing zo spoedig mogelijk
door te voeren?
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Avant tout, je
tiens à préciser qu’en cas de perte, de vol ou de destruction
de sa carte d’identité électronique, d’une eID ou d’une
Kids-ID, un ressortissant belge doit le déclarer le plus
rapidement possible à l’administration communale de sa
résidence principale ou au bureau de police le plus proche.
Conformément à la loi sur les étrangers, l’étranger ne peut
faire une telle déclaration qu’à la police du lieu où la
perte ou le vol a été constaté.
Le
déclarant belge ou étranger se verra remettre une « attestation
de perte, de vol ou de destruction » avec laquelle il devra
se rendre à l’administration communale pour faire
confectionner une nouvelle eID ou faire remplacer sa carte
d’étranger.
La
notion de « duplicata » concerne uniquement la
nouvelle carte d’étranger ayant une date d’expiration
identique, délivrée conformément à l’article 36 de
l’arrêté royal du 8 octobre 1981. La mention
« duplicata » est apposée sur la carte,
éventuellement suivie du nombre de duplicatas déjà délivrés.
Cette indication est également inscrite au Registre national,
sous le type d’informations 195.
Aucun
duplicata n’est délivré à un Belge. Une toute nouvelle carte
sera fabriquée sur présentation de l’annexe 12.
Les
statistiques relatives au nombre de duplicatas de cartes
d’étrangers délivrés ne sont disponibles que depuis la
délivrance des premières cartes d’étrangers électroniques,
dans le courant de 2007. Vu l’étendue des informations que
vous demandez, les statistiques pour la période allant de 2007
au 19 mars 2011 vous seront communiquées
personnellement.
Quant
au nombre de pertes ou de vols de documents d’identité à
l’étranger, je dois vous signaler que la délivrance de l’eID
à l’étranger vient juste de commencer et relève de la
compétence de mon collègue des Affaires étrangères.
Les
statistiques des communes ne sont pas comparées localement ou de
manière centralisée à celles de la police. La police ne
dispose en effet pas de données détaillées par commune. En
outre, aucune distinction n’est établie entre les « pertes
ou vols en Belgique » et les « pertes ou vols à
l’étranger ».
Aucun
surcoût n’est facturé lors de la délivrance d’un
duplicata. Le prix d’une eID électronique ou d’un duplicata
de carte d’étranger correspond toujours au coût de production
du document, éventuellement majoré d’une taxe communale.
Les
données relatives au duplications multiples peuvent toujours
être consultées au registre des cartes d’étrangers et
peuvent donc faire l’objet d’un suivi, notamment en cas de
déménagement dans une autre commune. Il existe aussi un
registre semblable des cartes d’identité, indiquant toutes les
cartes d’identité qui ont été délivrées.
Diverses
mesures ont en outre été prises pour éviter la fraude.
Au
niveau communal, l’attestation de perte, de vol ou de
destruction doit toujours être pourvue d’une photo ressemblant
au titulaire de la carte, afin de permettre un contrôle face
to face.
Lors
d’une demande d’un nouveau document électronique, la photo
de l’intéressé doit toujours être comparée à la photo
figurant sur l’annexe 12 et à celle qui figure dans le
dossier de l’étranger ou dans le fichier central des cartes.
En
cas de changement d’adresse, cette photo doit être transmise à
la commune de résidence, en même temps que le dossier communal
de l’étranger.
Cette
méthode de travail est la même pour les Belges que pour les
étrangers.
En
cas de déclaration de perte, de vol ou de destruction d’une
carte d’étranger électronique, les services de police doivent
transmettre une copie de l’annexe 12 à la commune de la
résidence principale de l’étranger et à l’Office des
étrangers.
La
police introduit le signalement dans la Banque de données
nationale générale (ANG/BNG). Si nécessaire, elle ouvre une
enquête sur les circonstances de la perte ou du vol, en
particulier si l’intéressé a déclaré à plusieurs reprises
la perte ou le vol de ses documents de séjour. Le parquet et
l’Office des étrangers sont informés des conclusions de
l’enquête. En principe, le document de séjour perdu, volé ou
détruit ne peut être remplacé qu’une fois les conclusions de
l’enquête connues et qu’après que l’on a vérifié que le
déclarant est toujours régulièrement inscrit dans les
registres et qu’il dispose d’une résidence en Belgique.
Les
polices locale et fédérale ont été habilitées, le
17 février 2010, à consulter la photo du titulaire
figurant sur la dernière carte électronique dans le cadre de
leurs missions de police judiciaire et administrative.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Allereerst
wens ik te verduidelijken dat in geval van verlies, diefstal, of
vernietiging van zijn elektronische identiteitskaart, een eID of
een Kids-ID, een Belgische onderdaan hiervan zo snel mogelijk
aangifte moet doen bij het gemeentebestuur van zijn
hoofdverblijfplaats of bij het dichtstbijzijnde politiebureau.
Overeenkomstig de vreemdelingenwetgeving kan de vreemdeling
hiervan alleen aangifte doen bij de politie van de plaats waar
het verlies of de diefstal werd vastgesteld.
Aan beiden
zal een ‘attest van verlies, diefstal of vernietiging’ worden
afgegeven, waarmee men vervolgens naar het gemeentebestuur moet
voor de aanmaak van een nieuwe eID of de vervanging van zijn
vreemdelingenkaart.
Het begrip
‘duplicaat’, slaat uitsluitend op de nieuwe
vreemdelingenkaart met identieke vervaldatum die overeenkomstig
artikel 36 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981
wordt afgegeven. Dit artikel bepaalt dat de vermelding
‘duplicaat’ wordt aangebracht op de kaart, eventueel gevolgd
door het aantal reeds afgegeven duplicaten. Deze vermelding wordt
eveneens opgenomen in het Rijksregister onder het informatietype
195.
Aan
Belgische onderdanen wordt geen duplicaat van zijn gestolen of
verloren eID afgegeven. Een volledig nieuwe kaart zal worden
aangemaakt op voorlegging van de bijlage 12.
Statistieken
betreffende het aantal afgeleverde duplicaten van
vreemdelingenkaarten zijn slechts beschikbaar vanaf de afgifte
van de eerste elektronische vreemdelingenkaarten, in de loop van
het jaar 2007. Gelet op de uitgebreide informatie die u vraagt,
worden deze cijfers voor de jaren 2007 tot 19 maart 2011
u hierbij persoonlijk overhandigd.
Wat de
cijfers aangaande het verlies of de diefstal van
identiteitsdocumenten in het buitenland betreft, moet ik u melden
dat de afgifte van de eID’s in het buitenland pas is gestart en
onder de bevoegdheid valt van mijn collega de minister van
Buitenlandse Zaken.
De cijfers
van de gemeenten en die van de politie worden niet vergeleken op
lokale of gecentraliseerde wijze. De politie beschikt immers niet
over gedetailleerde cijfers per gemeente. Bovendien wordt er geen
onderscheid gemaakt tussen ‘verlies of de diefstal in België’
en ‘het verlies of de diefstal in het buitenland’.
Er wordt
geen meerkost aangerekend ingeval van afgifte van een duplicaat.
De prijs van een elektronische eID of van een duplicaat van een
vreemdelingenkaart, komt steeds overeen met de productieprijs van
het document, waaraan de gemeenten eventueel een gemeentelijke
taks kunnen toevoegen om bijkomende kosten te dekken.
De gegevens
over de meervoudige duplicatie kunnen altijd worden geraadpleegd
in het register van de vreemdelingenkaarten en kunnen dus worden
opgevolgd, onder meer bij verhuizing naar een andere gemeente. Er
bestaat ook een soortgelijk register van de identiteitskaarten
dat alle afgeleverde identiteitskaarten opneemt.
Er zijn
verschillende maatregelen genomen om fraude te voorkomen.
Op het
niveau van het gemeentebestuur moet het attest van verlies,
diefstal, vernietiging steeds voorzien zijn van een foto die
gelijkend is aan de houder van de kaart om face-to-facecontrole
mogelijk te maken.
Als een
nieuw elektronisch document wordt aangevraagd, dient de foto die
de betrokkene voorlegt steeds vergeleken te worden met de foto
die voorkomt op de bijlage 12 en met de foto in het dossier van
de vreemdeling of in het centrale kaartenbestand.
Ingeval van
adreswijziging wordt deze foto doorgestuurd naar de gemeente van
verblijf, samen met het hele gemeentedossier van de vreemdeling.
Deze
werkwijze is identiek voor Belgen en vreemdelingen.
De
politiediensten moeten bij aangifte van verlies, diefstal of
vernietiging van een elektronische vreemdelingenkaart een kopie
van de bijlage 12 aan de gemeente van de hoofdverblijfplaats van
de vreemdeling en aan de DVZ overmaken.
De politie
voert het signalement in, in de Algemene Nationale Gegevensbank
(ANG/BNG).
De politie
stelt, zo nodig, een onderzoek in naar de omstandigheden van het
verlies of de diefstal, in het bijzonder als een persoon
herhaaldelijk het verlies of de diefstal van zijn
verblijfsdocument aangeeft. Het parket en de Dienst
Vreemdelingenzaken worden ingelicht over de conclusies van het
onderzoek. In principe kan het verloren, gestolen of vernietigde
verblijfsdocument slechts vervangen worden nadat de conclusies
van het onderzoek bekend zijn, en nadat is gecontroleerd of de
declarant nog steeds regelmatig ingeschreven is in de registers
en of hij over een verblijfplaats in België beschikt.
De federale
en de lokale politie werden op 17 februari 2010
gemachtigd om de foto van de houder behorend bij de laatste
elektronische kaart te raadplegen in het kader van hun opdrachten
van gerechtelijke en bestuurlijke politie.
|
Mme Lieve
Maes (N-VA). – Je me réjouis que les cartes d’étrangers
soient soumises à des règles efficaces. La fraude que nous
avons observée concernait des cartes d’identité belges. À
l’étranger, on appose un autre nom et une autre photo sur la
carte. J’interrogerai également le ministre des Affaires
étrangères à ce sujet.
|
Mevrouw Lieve
Maes (N-VA). – Ik ben blij te vernemen dat voor de
vreemdelingenkaarten een goede regeling bestaat. De fraude die we
hebben gezien, had betrekking op Belgische identiteitskaarten. De
kaart krijgt in het buitenland een andere naam en foto. Ik zal de
minister van Buitenlandse Zaken daarover nog verder ondervragen.
|
Demande
d’explications de M. Bart Laeremans à la ministre de
l’Intérieur sur «l’étrange intervention de la police
contre des manifestants du Taalaktiekomitee» (nº 5-1091)
|
Vraag
om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister
van Binnenlandse Zaken over «het vreemde politieoptreden tegen
manifestanten van het Taalaktiekomitee» (nr. 5-1091)
|
M. Bart
Laeremans (VB). – Le lundi 13 juin, une vingtaine de
manifestants ont été arrêtés devant le Palais royal à
Bruxelles à l’occasion d’une action ludique pour fêter le
premier anniversaire des négociations gouvernementales.
L’intervention
de la police doit pour le moins être qualifiée « d’étrange ».
Elle s’est déroulée d’une manière inadmissible,
certainement à l’égard des femmes arrêtées.
Les
hommes auraient été maintenus pendant trois bonnes heures,
assis dans une cour intérieure, avec les mains liées dans le
dos. Il est curieux qu’il n’existe à Bruxelles aucun espace
commun où des groupes peuvent être maintenus. Cela me
consterne. Il arrive souvent que de véritables bagarres se
produisent avec de grands groupes. Des espaces adaptés, et non
une cour intérieure, doivent être mis à disposition à cet
effet. Les personnes arrêtées ne peuvent quand même pas être
maintenues pendant trois heures sous la pluie.
Deux
manifestantes ont été tenues à part. Elles ont dû se dévêtir
à deux reprises. La première fois elles ont dû ôter tous
leurs vêtements du buste ; la deuxième fois elles ont dû
ôter ceux du bas du corps, y compris leurs sous-vêtements, et
ont dû se pencher en avant. Cela se serait produit sur ordre et
en présence de deux inspectrices.
C’est
difficilement acceptable car un tel traitement humiliant
s’apparente à de l’intimidation. C’est vraiment une
manière d’effrayer les gens pour qu’ils ne manifestent plus
jamais. C’est indigne d’un État de droit.
Depuis
quand, lors d’une arrestation administrative, réalise-t-on une
fouille corporelle à nu ? La ministre estime-t-elle normal
que les personnes arrêtées doivent entièrement se dévêtir et
se pencher en avant ? Pourquoi seules les femmes sont-elles
soumises à ce type d’humiliation ? Cela frise la
discrimination.
La
ministre est-elle au courant d’incidents similaires ? Une
enquête sera-t-elle menée sur cette curieuse intervention
policière ?
Comment
se fait-il que les hommes arrêtés aient dû rester assis durant
trois heures dans une cour intérieure avec les mains liées dans
le dos ? Que se serait-il passé s’il avait plu ? La
police bruxelloise ne dispose-t-elle pas de locaux où de grands
groupes de personnes peuvent être détenus ?
|
De heer Bart
Laeremans (VB). – Op maandag 13 juni werd een 20-tal
manifestanten opgepakt voor het koninklijk paleis in
Brussel-centrum naar aanleiding van een ludieke actie in het
kader van de heuglijke verjaardag van één jaar
regeringsonderhandelingen.
Het
politieoptreden moet minstens als ‘vreemd’ bestempeld worden.
Zeker tegen de vrouwelijke arrestanten werd op een ontoelaatbare
wijze opgetreden.
De
mannelijke arrestanten zouden ruim drie uur vastgehouden zijn,
zittend op een binnenkoer, met de handen geboeid op de rug. Ik
vind het eigenaardig dat er in Brussel geen gemeenschappelijke
ruimte bestaat waar groepen kunnen worden vastgehouden. Dat
alarmeert mij. Het gebeurt toch vaak dat er echte rellen zijn met
grote groepen. Daarvoor moeten geschikte ruimtes ter beschikking
worden gesteld en geen binnenkoer. Arrestanten kunnen toch geen
drie uur lang in de regen worden vastgehouden?
Twee
vrouwelijke manifestanten werden apart gehouden. Zij moesten zich
tweemaal ontkleden. De eerste keer dienden ze alle kleren van het
bovenlichaam uit te doen; de tweede keer moesten ze de onderste
kleren, inclusief het ondergoed, uitdoen en moesten ze zich
vooroverbuigen. Dat zou gebeurd zijn op bevel en in aanwezigheid
van twee vrouwelijke inspecteurs.
Ik til hier
zeer zwaar aan want een dergelijke vernederende behandeling heeft
veel weg van intimidatie. Het is echt een manier om mensen schrik
aan te jagen zodat ze nooit meer zouden manifesteren. Dat is een
rechtsstaat onwaardig.
Sinds
wanneer behoort het tot de geplogenheden van een administratieve
aanhouding dat men naakt fouilleert? Vindt de minister het
normaal dat aangehouden personen zich volledig moeten ontkleden
en voorover moeten buigen? Waarom worden alleen vrouwen aan dit
soort vernederingen onderworpen? Dat neigt naar discriminatie.
Heeft de
minister weet van gelijkaardige incidenten? Wordt een onderzoek
gevoerd naar dat bizarre politieoptreden?
Hoe komt het
dat de mannelijke arrestanten drie uur lang op een binnenkoer
moesten zitten, met de handen geboeid op de rug? Wat als het had
geregend? Beschikt de Brusselse politie niet langer over
groepsvertrekken waar grotere groepen aangehouden personen kunnen
worden opgevangen?
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Le lundi de
Pentecôte, vers 11 h 20, seize membres du TAK ont fait l’objet
d’une arrestation administrative par la police locale de
Bruxelles-Capitale-Ixelles, après qu’ils eurent attaché des
calicots à la grille du Palais royal et ensuite refusé de
quitter la place des Palais. De telles actions sont interdites au
sein de la zone neutre. Les militants ont donc été arrêtés
parce qu’ils contrevenaient à la loi.
Étant
donné qu’un nombre limité de personnes ont été arrêtées,
il a été décidé de ne pas utiliser les cellules de la police
fédérale et les militants ont été transférés en bus de la
police vers le complexe de cellules de la police locale.
Durant
les formalités administratives, ils ont attendu dans la cour
intérieure avec les mains liées dans le dos, avant d’être
placés dans des cellules de transit. Vers 16 heures, les
militants ont été libérés. Avant d’être enfermées, les
personnes arrêtées ont été soumises à une fouille de
sécurité. Comme la loi le prescrit, les femmes arrêtées ont
été fouillées par des policières.
La
zone de police de Bruxelles-Capitale-Ixelles dément formellement
l’information selon laquelle deux manifestantes ont été
soumises à une deuxième fouille, au cours de laquelle elles ont
dû se pencher en avant en étant complètement nues. L’ensemble
de l’intervention policière s’est déroulé sans incident et
aucune plainte n’a été introduite par la suite. Si une
plainte devait encore être déposée, une enquête serait
naturellement ouverte.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Op
Pinkstermaandag omstreeks 11.20 uur werden zestien leden van het
TAK bestuurlijk aangehouden door de lokale politie
Brussel-Hoofdstad-Elsene, nadat ze spandoeken hadden aangebracht
aan het hek van het Koninklijk Paleis en vervolgens weigerden het
Paleizenplein te verlaten. Dergelijke acties zijn verboden binnen
de neutrale zone. De actievoerders werden dus aangehouden omdat
ze de wet overtraden.
Aangezien
slechts een beperkt aantal mensen werd aangehouden, werd beslist
om geen gebruik te maken van het cellencomplex van de federale
politie en werden de actievoerders met een politiebus
overgebracht naar het cellencomplex van de lokale politie.
Tijdens de
administratieve afhandeling hebben ze met de handen geboeid op de
rug op de binnenkoer gewacht, alvorens in doorgangscellen te
worden opgesloten. Omstreeks 16 uur werden de actievoerders weer
vrijgelaten. Voordat de aangehouden personen werden opgesloten,
werden ze aan een veiligheidsfouillering onderworpen. De
vrouwelijke arrestanten werden, zoals voorgeschreven, door
vrouwelijke agenten gefouilleerd.
De
informatie dat twee vrouwelijke manifestanten aan een tweede
fouillering werden onderworpen, waarbij ze zich volledig naakt
voorover moesten buigen, wordt door de politiezone
Brussel-Hoofdstad-Elsene formeel ontkend. Het hele
politieoptreden verliep zonder incidenten en er werden achteraf
geen klachten ingediend. Indien alsnog een klacht zou worden
ingediend, zal uiteraard een onderzoek worden geopend.
|
M. Bart
Laeremans (VB). – Les intéressés sont formels. Je leur
communiquerai la réponse ; ils doivent décider s’ils
déposeront plainte ou non.
J’ai
en tout cas retenu de la réponse que, si les faits se sont
produits, la ministre considère comme moi qu’ils ne relèvent
pas des pratiques habituelles.
|
De heer Bart
Laeremans (VB). – De betrokkenen zijn formeel. Ik zal hen
het antwoord bezorgen; zij moeten dan uitmaken of ze klacht
indienen of niet.
Uit het
antwoord heb ik alleszins begrepen dat de minister het met me
eens dat, mochten de feiten zich hebben voorgedaan, ze niet tot
de normale geplogenheden behoren.
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – J’ai répondu
qu’une plainte éventuelle serait naturellement examinée.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Ik heb
geantwoord dat een eventuele klacht uiteraard zal worden
onderzocht.
|
Demande
d’explications de M. Bart Laeremans à la ministre de
l’Intérieur sur «les problèmes de sécurité dans la zone
Bruxelles-Ouest et en particulier à Molenbeek» (nº 5-1168)
|
Vraag
om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister
van Binnenlandse Zaken over «de veiligheidssituatie in de zone
Brussel-West en in het bijzonder in Molenbeek» (nr. 5-1168)
|
(Mme Inge
Faes, vice-présidente, prend place au fauteuil présidentiel.)
|
(Voorzitter:
mevrouw Inge Faes, ondervoorzitter.)
|
M. Bart
Laeremans (VB). – Le hasard veut que le bourgmestre de
Molenbeek préside cette commission, mais il suit maintenant nos
travaux en une autre qualité. Je suis heureux qu’il ait
manifestement l’intention de prendre part au débat.
Les
plans de déménagement de quelques entreprises flamandes connues
de la commune bruxelloise de Molenbeek ont suscité beaucoup
d’émoi. Nous avons déjà interrogé la ministre à ce sujet
en séance plénière. Il est très étrange que le bourgmestre
contredise fermement la ministre concernant la mise à
disposition de la commune de policiers fédéraux. Ainsi, le
bourgmestre a déclaré dans Het Nieuwsblad du 24 juin
que quand Annemie Turtelboom dit qu’elle met davantage de
personnes à disposition, elle fait de la désinformation. La
ministre avait pourtant déclaré auparavant au Parlement et dans
une interview dans le journal De Morgen que le
gouvernement fédéral avait détaché quarante-cinq agents
fédéraux à Molenbeek. Sans ce complément, Molenbeek se
situait sous la norme minimale obligatoire.
En
outre, trente agents supplémentaires avaient été demandés,
dont dix avaient déjà été octroyés. Toujours selon la
ministre, les cinquante agents suivants émanant de l’école de
police seraient aussi « octroyés en priorité à cette
zone de police ».
Beaucoup
d’insatisfaction règne parmi le corps de police locale. Le
18 juin, le journal Het Laatste Nieuws cite un
témoignage interne à la police : La zone est
incroyablement mal organisée. Il y a trop de fonctions
bureaucratiques et trop peu d’agents sur le terrain. Les agents
qui sont en rue doivent, en outre, accomplir tout le travail
administratif et sont généralement abandonnés à leur sort. À
Molenbeek aucun agent n’ose encore sortir son arme par crainte
de représailles. Les jeunes agents ne sont pas aidés ou ne
reçoivent aucun soutien. Il en résulte une grande démotivation,
beaucoup de malades et de départs. Ceux qui osent intervenir
énergiquement doivent, à la suite de lettres envoyées à la
direction, aller se justifier devant le Comité P. À la
longue, ils en ont assez de toujours devoir se justifier.
Ces
déclarations inquiétantes suscitent beaucoup de questions,
entre autres sur l’administration locale à l’égard de la
police et sur son contrôle, de même que sur la conférence de
presse stupéfiante du bourgmestre, qui a minimisé les faits et
quasiment rendu la presse flamande responsable des problèmes
parce qu’elle les inventerait et les amplifierait. Il a aussi
déclaré que Molenbeek serait le laboratoire de l’avenir.
Comment peut-on être déphasé à ce point ?
J’aimerais
que la ministre indique quelle est l’ampleur du manque actuel
d’effectifs dans la zone de police concernée et comment elle
l’explique. Est-il exact que les nouvelles recrues optent
rarement pour cette zone ?
Y
a-t-il effectivement un malaise dans ce corps, avec pour
conséquence une grande démotivation, beaucoup de malades et de
départs ? Est-il exact que des agents n’osent plus sortir
leur arme, même en cas de nécessité ?
La
ministre peut-elle donner un aperçu des efforts fédéraux
accomplis ces deux dernières années pour soutenir la zone
Bruxelles-Ouest ? De quel soutien bénéficie-t-elle en ce
moment ? Comment se fait-il que le bourgmestre molenbeekois
et la ministre contestent leurs chiffres réciproques ? Que
vise précisément la ministre quand elle dit que les cinquante
agents suivants émanant de l’école de police seront affectés
« en priorité » à cette zone ?
La
ministre peut-elle confirmer que de nombreuses plaintes sont
introduites auprès du Comité P contre les policiers de la zone
concernée ? Est-ce plus fréquent que dans d’autres
zones ? L’administration locale transfère-t-elle plus
systématiquement qu’auparavant des plaintes au comité ?
Est-il exact que beaucoup de policiers doivent régulièrement se
justifier ? Existe-t-il des chiffres à ce sujet ? Y
a-t-il des comparaisons avec d’autres zones ?
Quelles
instructions particulières sont-elles données oralement ou par
écrit au sujet de fêtes religieuses bien déterminées ou
périodes de jeûne ? Demande-t-on aux policiers de se
comporter d’une autre manière dans ces situations ou
d’intervenir différemment et, par exemple, de moins
verbaliser ? Dans quelle mesure y est-il donné suite ?
Comment
la ministre réagit-elle aux déclarations du ministre-président
bruxellois concernant l’instauration d’une police régionale ?
|
De heer Bart
Laeremans (VB). – Toeval wil dat de burgemeester van
Molenbeek deze commissie voorzit, maar thans volgt hij onze
werkzaamheden in een andere hoedanigheid. Het stemt me tevreden
dat hij blijkbaar de bedoeling heeft aan het debat deel te nemen.
De
verhuisplannen van enkele bekende Vlaamse bedrijven uit de
Brusselse gemeente Molenbeek hebben voor veel opschudding
gezorgd. We hebben er de minister reeds over ondervraagd in de
plenaire vergadering. Zeer vreemd is dat de burgemeester de
minister fors tegenspreekt inzake de terbeschikkingstelling van
federale politie aan de gemeente. ‘Als Annemie Turtelboom (Open
VLD) zegt dat ze meer mensen ter beschikking stelt, doet ze aan
desinformatie,’ aldus de burgemeester in Het Nieuwsblad
van 24 juni. In het Parlement en in een interview in de
krant De Morgen onder de titel Philippe Moureaux mag de
waarheid niet ontkennen had de minister voordien nochtans
verklaard dat de federale regering vijfenveertig federale agenten
naar Molenbeek heeft gedetacheerd. Zonder deze aanvulling zat
Molenbeek onder de verplichte minimale norm. Bovendien werden
dertig extra agenten gevraagd, van wie er reeds tien werden
toebedeeld. Ook zouden de vijftig volgende agenten die van de
politieschool komen, ‘prioritair toegewezen worden aan deze
politiezone’, nog steeds aldus de minister.
Er heerst
heel wat onvrede bij het lokale politiekorps. De krant Het
Laatste Nieuws citeert op 18 juni interne
politiebronnen: ‘De zone is ongelooflijk slecht georganiseerd.
Er zijn te veel bureaucratische functies en te weinig agenten op
het terrein. De agenten die wel op straat staan, moeten daarnaast
ook nog al het papierwerk doen en worden meestal aan hun lot
overgelaten. In Molenbeek durft vandaag geen enkele agent nog
zijn wapen trekken uit schrik voor represailles. Als jonge agent
word je niet geholpen of krijg je geen ondersteuning. Met als
gevolg: een grote demotivatie, veel zieken en veel vertrekkers.
Diegenen die dan wel streng durven op te treden, moeten zich,
omwille van brieven naar het bestuur, gaan verantwoorden bij
Comité P. Ikzelf heb het tientallen keren moeten doen …
Ik was altijd in mijn recht. Maar op den duur ben je het beu om
je steeds te moeten verantwoorden.’
Deze
verontrustende verklaringen roepen veel vragen op, onder meer
over het lokale bestuur ten aanzien van de politie en over de
controle daarop, evenals over de verbijsterende persconferentie
van de burgemeester die de feiten minimaliseerde en de Vlaamse
pers bijna verantwoordelijk acht voor de problemen, omdat ze die
zou uitvinden en opkloppen. Hij verklaarde ook dat Molenbeek het
laboratorium van de toekomst zou zijn. Hoe wereldvreemd kan men
zijn?
Ik had van
de minister graag vernomen hoe groot het actuele tekort is in de
betrokken politiezone en hoe ze dit tekort verklaart. Klopt het
dat nieuwe rekruten zelden kiezen voor deze zone?
Heerst er
inderdaad een malaise in dit korps, met een grote demotivatie,
veel zieken en vertrekkers tot gevolg? Klopt het dat agenten hun
pistool niet meer durven te trekken, ook niet als het nodig is?
Kan de
minister een overzicht geven van de federale inspanningen om de
zone Brussel-West de voorbije twee jaar te steunen? Welke steun
geniet de zone op dit moment? Hoe komt het dat de Molenbeekse
burgemeester en de minister elkaars cijfers betwisten? Wat
bedoelt de minister precies met de uitspraak dat de vijftig
volgende agenten die van de politieschool komen ‘prioritair’
aan deze zone worden toegewezen? Betekent dit dat ze alle vijftig
daadwerkelijk naar deze zone gaan?
Kan de
minister bevestigen dat er veel klachten worden ingediend tegen
de politiemensen van de betrokken zone bij het comité P? Gebeurt
dit vaker dan in andere zones? Worden klachten door het lokale
bestuur op een meer systematische wijze doorgespeeld naar het
Comité dan elders? Klopt het dat heel wat politiemensen zich
geregeld moeten verantwoorden? Bestaan daar cijfers over? Zijn er
vergelijkingen met andere zones?
Welke
bijzondere instructies worden gegeven, mondeling of schriftelijk,
inzake welbepaalde religieuze feesten of vastenperiodes? Wordt
aan politiemensen gevraagd om zich in deze situaties anders te
gedragen of anders op te treden en bijvoorbeeld minder te
verbaliseren? In welke mate wordt daar gevolg aan gegeven?
Hoe reageert
de minister op de uitspraken van de Brusselse minister-president
inzake de invoering van een gewestelijke politie?
|
M. Philippe
Moureaux (PS). – Je n’ai sans doute pas réagi assez vite
à une campagne de presse où on a entendu un flot inouï de
mensonges.
Le point de
départ, auquel je n’ai pas été assez attentif pour des
raisons privées : on me dit que deux entreprises quittent
Molenbeek. Quelques jours plus tard, il se confirme que la
première s’en va ; le patron me dit avoir des problèmes
de sécurité, mais la raison essentielle est le besoin de locaux
plus vastes. La deuxième entreprise ne s’est pas délocalisée ;
elle est toujours à Molenbeek et j’ai encore reçu avant-hier
son patron ; une partie du personnel de cette entreprise a
de réels problèmes, que je n’ai jamais niés et que nous
allons tenter de résoudre.
Je voudrais
simplement vous indiquer que nos services de police sont
attentifs à ce problème. Ils ont déjà procédé à six
arrestations au sein de la bande que nous soupçonnons. Le sort
de ces personnes ne relève ni du bourgmestre ni de la ministre
de l’Intérieur. Il est exact que nous avons, depuis deux ou
trois ans, un déplacement dans ce qu’on appelle le « Haut
maritime », un petit quartier proche de Jette et de Laeken
où sévit une bande très difficile à circonscrire.
Je voudrais
dire que le corps de police « Bruxelles-Ouest » est
supermotivé ; c’est – après Bruxelles-Ixelles, qui a
évidemment un peu plus de travail – le plus grand fournisseur
du palais de Justice en termes d’arrestations. On ne peut
affirmer que les policiers sont démotivés ou ne travaillent
pas. La grande majorité des policiers est très motivée ;
ils travaillent remarquablement dans des conditions difficile et
je tiens ici à leur rendre hommage. C’est vrai que lorsqu’on
procède à des arrestations délicates et que les gens sont
relâchés quelques heures plus tard, il pourrait y avoir de la
démotivation. Parfois je suis impressionné de la ténacité des
policiers.
Je ne vais
pas faire le procès du parquet ; j’avais demandé, bien
avant ces incidents, à voir le procureur du Roi que j’ai
rencontré il y a une dizaine de jours ; il est de très
bonne volonté, mais travaille aussi avec des moyens limités, à
l’instar du tribunal de Bruxelles. On a demandé d’accélérer
le traitement des dossiers, car un des gros problèmes est le
délai séparant la faute de la punition : condamner trois
ou quatre ans après les faits n’a guère de sens, même si je
suis adversaire de l’abattage à la française. Le Président
du tribunal de Bruxelles a pris les choses en main, mais avec les
effectifs à sa disposition, il peut, selon le procureur, faire
une audience par mois, durant laquelle il traite lui-même dix à
douze dossiers. À Bruxelles, il faudrait au moins une ou deux
audiences hebdomadaires de ce genre.
Le problème
est général. Madame la ministre, je ne vous ai jamais adressé
de reproche ; vous êtes depuis que je suis bourgmestre et
certainement depuis une dizaine d’années, la ministre la plus
à l’écoute. Mais le budget permet de former moins de
policiers. Je vous en ai demandé trente et vous avez réussi à
m’en dégager quinze.
Mais la
situation générale est difficile.
J’ai reçu
hier soir les derniers travaux réalisés sur la criminalité à
Bruxelles : pour 2008, 2009 et les trois premiers trimestres
2010, la zone de Bruxelles-Ouest fait la meilleure performance,
et Molenbeek fait une performance très convenable si l’on
tient compte du nombre d’habitants. En chiffres absolus, nous
avons une très légère augmentation. Mais il faut savoir que la
population de ma commune a augmenté de 20 000 habitants en
quelques années, ce qui est énorme.
Quatre ou
cinq endroits restent très difficiles. Nous en avons évoqué
un.
Le dernier
dossier qui se trouve sur mon bureau concerne un endroit où il y
a des rassemblements. J’ai déjà pris un arrêté interdisant
ceux de plus de cinq personnes pendant une dizaine de jours et
j’ai demandé une fois de plus à ma police d’intervenir. Il
s’agit de rassemblements d’Algériens. Lorsque des contrôles
sont opérés, on constate que 30 à 40% de ces personnes ont un
ordre de quitter le territoire, mais non exécutoire. On connaît
la situation avec l’Algérie. Les policiers ne peuvent rien
faire. On interpelle, on téléphone, on nous dit de délivrer un
ordre de quitter le territoire mais de relâcher la personne car
l’ordre n’est pas exécutoire. Comme le ministre Wathelet l’a
expliqué c’est là un bras de fer au niveau européen
concernant l’Algérie qui veut obtenir des compensations dans
d’autres domaines. Nous sommes donc confrontés à des
situations très délicates.
D’une
façon générale, d’énormes progrès ont été réalisés.
Mais si je réponds à une personne âgée venant d’être
sauvagement agressée que les statistiques sont bonnes, elle
m’envoie promener à juste titre.
Autre
exemple, le nombre d’agressions a explosé à un moment donné
chaussée de Gand. Nous avons pris des mesures, et mon chef de
corps m’a d’ailleurs remercié pour les gardiens de la paix
et pour le travail policier ; il a ainsi pu procéder à de
nombreuses arrestations. Les agressions ont diminué de 50% en
deux mois. Mais les victimes n’ont évidemment que faire de ces
beaux résultats.
|
De heer Philippe
Moureaux (PS). – Ik heb wellicht niet snel genoeg
gereageerd op een mediacampagne waarin ik veel leugens hoorde.
De
aanleiding, waar ik om privéredenen niet genoeg op lette, was
dat twee bedrijven Molenbeek zouden verlaten. Enkele dagen later
wordt dat, wat het eerste betreft, bevestigd; de zaakvoerder zegt
mij dat hij te kampen heeft met veiligheidsproblemen, maar dat
hij vooral meer bedrijfsruimte nodig heeft. Het tweede bedrijf
gaat niet weg; het is nog steeds in Molenbeek gevestigd en ik heb
eergisteren nog een onderhoud gehad met de baas; een deel van
zijn personeel ondervindt echt problemen, die ik nooit heb
ontkend en die we zullen pogen op te lossen.
Onze
politie is zich daarvan bewust. Ze hebben al zes arrestaties
verricht in de verdachte bende. Over wat er verder met de
arrestanten gebeurt, beslist noch de burgemeester, noch de
minister van Binnenlandse zaken. Het klopt dat we sedert twee of
drie jaar een verschuiving opmerken in de zogenaamde
Maritiemwijk, een kleine wijk nabij Jette en Laken waar een
moeilijk te vatten bende actief is.
Het
politiekorps van Brussel West is zeer gemotiveerd. Het is na
Brussel Elsene, dat natuurlijk wat meer werk heeft, de grootste
leverancier van arrestanten bij het Justitiepaleis. Het gaat niet
op te stellen dat de politieagenten gedemotiveerd zijn of hun
werk niet doen. Het merendeel van de politiemensen is zeer
gemotiveerd; ze leveren voortreffelijk werk in moeilijke
omstandigheden en daaraan wil ik hulde brengen. Het is wel juist
dat als er delicate arrestaties gebeuren en die individuen enkele
uren later worden vrijgelaten, de politiemensen daardoor
gedemotiveerd kunnen raken. Ik ben soms onder de indruk van hun
doorzettingsvermogen.
Ik
ga hier het proces van het parket niet maken; lang vóór deze
incidenten had ik de procureur om een onderhoud verzocht en ik
heb hem een tiental dagen geleden ontmoet; hij is van goede wil
maar werkt ook met beperkte middelen net zoals de rechtbank te
Brussel. We hebben gevraagd om de dossiers sneller te behandelen,
want het tijdsverloop tussen de feiten en de straf is een groot
probleem: het heeft weinig zin om iemand pas drie of vier jaar na
de feiten te veroordelen, ook al vind ik het niet goed dat zaken
in sneltempo worden afgehandeld. De voorzitter van de Rechtbank
te Brussel heeft de zaak naar zich toegetrokken, maar met de
manschappen waarover hij beschikt kan hij hieraan volgens de
procureur één zitting per maand wijden, waarop hijzelf tien tot
twaalf dossiers behandelt. In Brussel zou men minstens één tot
twee van dergelijke zittingen per week moeten hebben.
Het
is een algemeen probleem. Ik heb de minister nooit iets verweten.
Sedert ik burgemeester ben, en zeker tijdens de voorbije tien
jaar, bent u de minister die het best kan luisteren. Met de
beschikbare budgettaire middelen kunnen echter minder
politiemensen worden opgeleid. Ik heb er u dertig gevraagd en u
kon me er vijftien geven.
De
toestand in het algemeen is moeilijk.
Gisterenavond
ontving ik recente cijfers over criminaliteit in Brussel: in
2008, 2009 en de drie eerste trimesters van 2010 presteerde de
zone Brussel West het best en Molenbeek scoort daarbij behoorlijk
als men rekening houdt met het aantal inwoners. In absolute
cijfers is er een lichte stijging. Maar het bevolkingsaantal in
mijn gemeente is in een paar jaar tijd maar liefst met 20 000
inwoners toegenomen.
Op
vier of vijf plaatsen blijven we moeilijkheden ondervinden. We
hebben er één besproken.
Het
jongste dossier op mijn tafel betreft een plaats waar
samenscholingen gevormd worden. Ik heb al een besluit
uitgevaardigd om samenscholingen van meer dan vijf personen te
verbieden gedurende een tiental dagen en eenmaal heb ik de
politie gevraagd om tussenbeide te komen. Het betreft
bijeenkomsten van Algerijnen. Wanneer ze worden gecontroleerd
stelt men vast dat 30 tot 40% van die mensen een bevel om het
grondgebied te verlaten hebben gekregen dat niet uitvoerbaar is.
De situatie in Algerije is bekend. De politiemensen kunnen niets
doen. Na interpellatie wordt er gebeld, men zegt ons een bevel om
het grondgebied te verlaten af te leveren, maar de betrokkene
weer vrij te laten omdat het bevel niet uitvoerbaar is. Zoals
minister Wathelet al uitlegde, gaat het om een Europese
patstelling met betrekking tot Algerije omdat het land
compensaties wil in andere domeinen. Dat is dus een netelige
situatie.
Toch
werd er in het algemeen veel vooruitgang geboekt. Maar als ik zeg
aan een bejaarde, die pas brutaal is overgevallen, dat de
statistieken de goede kant uitgaan, zal hij daar geen boodschap
aan hebben.
Zo
nam het aantal aanrandingen op de Gentse steenweg op een zeker
moment plots enorm toe. We hebben maatregelen getroffen en de
korpschef bedankte me zelfs voor de gemeenschapswachten en het
geleverde politiewerk want zo konden heel wat arrestaties worden
verricht. In twee maanden tijd zijn die aanrandingen met 50%
gedaald. Maar voor de slachtoffers zijn die goede cijfers maar
een magere troost.
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Pour la zone de
Bruxelles-Ouest, la situation du personnel était la suivante le
1er juillet 2011 : le norme minimale
est de 574 unités, le cadre de 672 et les effectifs réels
de 609 agents dont 46 détachés de la police fédérale.
Dans
le dernier cycle de mobilité, 134 fonctions sont vacantes,
en majeure partie pour l’intervention dans l’ensemble de la
zone et pour le service proche de la commune de Molenbeek. Ce
dernier service ne trouve pas de candidats. Il n’y a qu’un
seul candidat pour cinquante postes. Pour assurer le recrutement
le plus efficace possible, la zone de police a mis en place sa
propre équipe de recrutement et a obtenu l’année dernière
une dotation supplémentaire de 303 000 euros. D’autres
zones bruxelloises ne parviennent pas non plus à compléter leur
cadre. Nous devons donc rechercher une stratégie spécifique de
recrutement pour la zone de Bruxelles-Ouest.
En
attendant que son cadre soit complet, la police locale peut
disposer d’agents détachés de la police fédérale. Le
24 juin, il s’agissait de 41 inspecteurs et de
5 inspecteurs principaux. En octobre, 19 agents
fédéraux supplémentaires seront détachés et la zone de
police pourra en priorité revendiquer 50 aspirants au terme de
la formation de base. Concrètement, cela signifie que les
candidats qui, lors de la sélection, expriment le souhait d’être
affectés à la zone de Bruxelles-Ouest, seront admis en priorité
à la formation de base et ensuite affectés immédiatement dans
cette zone pour cinq ans. Grâce à la mobilité, d’autres
aspirants-inspecteurs pourront aussi demander l’affectation
dans la zone de Bruxelles-Ouest à l’issue de la formation de
base.
L’année
dernière, la zone a demandé quarante fois un renfort
opérationnel, généralement à l’occasion du maintien de
l’ordre, de manifestations et d’événements. Une demande a
été formulée à deux reprises pour une action s’inscrivant
dans le plan d’action relatif au sac jacking et à des
vols avec violence et une seule fois pour assurer la sécurité
dans le métro. Nous n’avons encore reçu aucune demande de
renfort en 2011, sauf pour le Corps d’intervention (CIK) en
juillet.
En
aucune manière, la direction du corps n’a donné l’ordre de
s’abstenir de manger, boire et verbaliser de jour pendant le
ramadan. Ce sont les directives générales relatives aux pauses
prévues pour les repas qui s’appliquent. Les agents doivent
dresser procès-verbal contre les conducteurs qui commettent des
infractions de stationnement et ne donnent pas suite à un
avertissement. Les banques de données indiquent même, qu’au
cours des deux dernières années, un plus grand nombre de
procès-verbaux ont été dressés pendant le ramadan que le mois
précédent ou le mois suivant.
Bien
qu’il n’existe aucune étude approfondie de l’absentéisme,
la direction du corps estime qu’il n’est nullement question
de malaise.
Selon
les statistiques du Comité P relatives aux zones de police
de Bruxelles-Ouest, Bruxelles-Nord et Bruxelles-Midi, l’évolution
du nombre de plaintes est similaire et ne fait pas apparaître de
différences entre les zones.
Chacun
sait que j’ai toujours été favorable à la création d’une
zone de police unique pour la capitale mais l’efficacité
importe plus que les structures. C’est pourquoi je demande
toujours une collaboration plus étroite entre les zones. L’année
dernière, six zones bruxelloises et les unités fédérales
d’appui ont signé un protocole d’accord en ce sens.
Je
constate certes que la zone Ouest pourrait recourir davantage au
renfort opérationnel que peut fournir le DirCo de Bruxelles.
J’ai
pris connaissance des déclarations faites dans la presse sur
l’instauration d’une police régionale. Personnellement, je
ne pense pas que la régionalisation de la police soit une bonne
idée. En effet, notre police fédérale collabore avec d’autres
pays pour certaines typologies et une scission selon les régions
ne serait pas une bonne chose.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Voor de zone
Brussel-West zag de personeelssituatie op 1 juli 2011
er als volgt uit: de minimale norm bedraagt 574 eenheden, de
personeelsformatie 672 en de effectieve bezetting 609
personeelsleden, van wie er 46 gedetacheerd zijn van de federale
politie. De effectieve bezetting is dus groter dan de minimale
bezetting, maar kleiner dan het aantal personeelsleden dat de
zone eigenlijk zou moeten hebben.
In de
laatste mobiliteitscyclus staan er 134 ambten vacant, voor het
merendeel voor de interventie in de hele zone en voor de dienst
nabij de gemeente Molenbeek. Voor die laatste dienst zijn er
gewoon geen kandidaten. Voor vijftig plaatsen is er maar één
kandidaat. Om zo efficiënt mogelijk te kunnen rekruteren is de
politiezone gestart met haar eigen rekruteringsteam en kreeg ze
vorig jaar een bedrag van 303 000 euro in de vorm van een
extra dotatie voor impulsrekrutering. Andere Brusselse zones
krijgen hun personeelsformatie wel ingevuld. We moeten dus zoeken
naar een specifieke rekruteringsstrategie voor de zone
Brussel-West.
In
afwachting van het volledig opvullen van haar personeelsformatie
kan de lokale politie momenteel beschikken over personeelsleden
die vanuit de federale politie worden gedetacheerd. Op 24 juni
ging het om 41 inspecteurs en 5 hoofdinspecteurs. In oktober
worden negentien bijkomende federale politiemensen gedetacheerd
en bij het sluiten van de basisopleiding kan de politiezone
prioritair aanspraak maken op vijftig aspiranten. Concreet
betekent dat dat kandidaten die bij de selectie aangeven dat ze
naar de zone Brussel-West willen gaan, bij voorrang tot de
basisopleiding worden toegelaten en nadien onmiddellijk voor vijf
jaar naar die zone gaan. Daarnaast kunnen ook nog andere
aspirant-inspecteurs bij het afsluiten van de basisopleiding via
mobiliteit de politiezone Brussel-West aanvragen.
De zone
heeft het voorbije jaar veertig maal een beroep gedaan op
operationele versterking, meestal naar aanleiding van
ordehandhaving, betogingen en manifestaties. Er was twee keer een
aanvraag voor een actie in het kader van het actieplan rond
sackjacking en diefstallen met geweld en één keer in het
kader van de veiligheid in de metro. In 2011 hebben we nog geen
specifieke steunaanvragen ontvangen. Voor de maand juli 2011
heeft de zone Brussel-West wel een algemene steunaanvraag voor
het Interventiekorps (CIK) ingediend en die werd goedgekeurd voor
één sectie van tien mensen gedurende drie dagen en een halve
sectie gedurende vijf dagen.
Op geen
enkele manier heeft de leiding van het korps het bevel gegeven om
tijdens de ramadanperiode overdag niet te eten of te drinken en
niet te verbaliseren. De algemene richtlijnen voor de
maaltijdpauzes worden toegepast. Net als in het verleden geldt
dat de personeelsleden foutparkeerders moeten verbaliseren indien
geen gevolg wordt gegeven aan een waarschuwing. Uit de
gegevensbanken blijkt zelfs dat er de voorbije twee jaar tijdens
de ramadanperiode, die ongeveer een maand duurt, meer
processen-verbaal werden opgesteld dan de maand ervoor of erna.
Hoewel er
geen grondige studie over het absenteïsme bestaat, is de
korpsleiding van mening dat er geen sprake is van een malaise.
Uit de
cijfers van het Comité P betreffende de politiezones
Brussel-West, Brussel-Noord en Brussel-Zuid blijkt dat de
evolutie van het aantal klachten gelijklopend is. Ik geef u een
overzicht voor de periode van 2006 tot 2010. Voor de zone West
waren er 55, 69, 69, 77 en 61 klachten, voor de zone Noord 56,
75, 64, 74 en 73 klachten en voor de zone Zuid 77, 81, 61, 88 en
63 klachten. In de klachten is er dus geen verschil tussen de
zones vast te stellen.
Iedereen
weet dat ik altijd voorstander ben geweest van één politiezone
voor de hoofdstad, maar veel belangrijker dan structuren is de
efficiëntie. Daarom vraag ik altijd meer samenwerking tussen de
zones. Vorig jaar is inderdaad een akkoord gesloten dat in die
richting gaat. Zes Brusselse zones en de federale steuneenheden
hebben een protocolakkoord ondertekend.
Ik merk wel
dat de zone West meer gebruik zou kunnen maken van de
operationele versterking die DirCo Brussel kan leveren.
Ik heb
kennis genomen van de verklaringen die in de pers zijn verschenen
over de invoering van een gewestelijke politie. Het gaat alleen
maar om ideeën, maar de politie regionaliseren vind ik
persoonlijk geen goed idee. Onze federale politie werkt rond
bepaalde typologieën samen met andere landen. Een opsplitsing
volgens de regio’s is geen goede zaak.
|
M. Bart
Laeremans (VB). – J’espère recevoir les chiffres sur
papier pour pouvoir les analyser.
La
ministre est favorable à une fusion des zones de police
bruxelloises. Nous aussi. La politique policière locale devrait
être transférée aux régions mais il n’est pas intéressant
que Bruxelles, en obtenant une fois encore des compétences
fédérales, devienne encore plus une superrégion. Il faut
transférer une partie des compétences depuis la base vers la
région.
Manifestement,
il n’y a qu’un seul candidat pour 50 places dans la zone
de Bruxelles-Ouest. Cela confirme que peu de personnes sont
intéressées à travailler dans cette zone, comme M. Moureaux
l’a d’ailleurs admis dans les médias. C’est en
contradiction avec la description idyllique faite par le
bourgmestre pour qui « tout va très bien, Madame la
marquise ! ».
Nous
recevons toutefois des signaux différents de la part des
policiers démotivés et freinés par leur bourgmestre. Ils
prétendent qu’on leur demande de ne pas intervenir à certains
endroits, à certains moments.
Comme
ces cinquante postes seront pourvus sur une base volontaire, je
ne pense pas que la situation s’arrangera dans la zone de
Bruxelles-Ouest. La réponse de la ministre ne me rassure pas.
Que la direction du corps nie l’existence d’un malaise ne me
surprend pas non plus.
Je
demande à la ministre d’ouvrir une enquête sur cette zone de
police et d’étudier les raisons du peu de candidats prêts à
y travailler. Les jeunes policiers devraient être intéressés
par une zone où il y a de l’action. Mais si on fait
constamment obstacle à leur travail, il y a un problème.
Je
vais vérifier les propos de la ministre au sujet du Comité P.
J’ai
également noté que cette zone fait peu appel aux services de la
police fédérale. J’espère que les déclarations de la
ministre amèneront le bourgmestre à réfléchir.
Je
note aussi que les plaintes ne sont plus tournées en ridicule,
que des contacts ont été établis avec les entreprises
concernées et que l’on va agir. Je me réjouis de voir la
solution qui sera proposée.
Le
bourgmestre prétend que les statistiques démontrent que la
situation n’est pas si dramatique. Ce n’est pas parce que les
statistiques officielles diminuent que la criminalité diminue.
Il peut y avoir plusieurs causes. Il se peut que les gens se
découragent face à l’absence de suites données à leurs
plaintes.
|
De heer Bart
Laeremans (VB). – Ik hoop de cijfers op papier te krijgen,
zodat ik ze verder kan bestuderen.
De minister
is voorstander van een samenvoeging van de Brusselse
politiezones. Daar zijn wij ook al lang voorstander van. Het
lokale politiebeleid zou moeten worden overgeheveld naar het
gewestelijke niveau, maar het is niet interessant als Brussel nog
meer een supergewest wordt door nog eens federale bevoegdheden te
krijgen. Als dat in de nota van de heer Di Rupo staat,
is dat verkeerd. Een deel van de bevoegdheden moeten van onderuit
naar het gewest worden overgeheveld.
Er is
blijkbaar maar één kandidaat voor vijftig plaatsen in de zone
Brussel-West. Dat stemt overeen met wat de heer Moureaux
al in de media verklaarde, namelijk dat weinig mensen
geïnteresseerd zijn om naar die zone te komen. Dat is in
tegenspraak met de idyllische verklaringen die de burgemeester
zelf lanceerde, onder meer dat de agenten er super gemotiveerd
zijn en dat er geen malaise is. Tout va très bien, Madame la
marquise! Wij krijgen evenwel andere signalen van
politiemensen die niet meer gemotiveerd zijn en door hun
burgemeester worden afgeremd. Ze zeggen dat hen wordt gevraagd om
op bepaalde plaatsen op sommige momenten niet op te treden.
Ik heb
begrepen dat de invulling van die vijftig plaatsen gebaseerd is
op vrijwilligheid. Ik zie dus in de zone Brussel-West niet veel
veranderen. Het antwoord van de minister stelt me niet gerust. Ik
sta er trouwens niet van versteld dat ook de korpsleiding beweert
dat er geen malaise is. Het omgekeerde zou verbazen.
Ik vraag de
minister een onderzoek in te stellen naar die zone om na te gaan
wat de reden is dat er zo weinig kandidaten zijn om er te werken.
Zeker jonge politiemensen zouden geïnteresseerd moeten zijn in
een zone waar wat te beleven valt. Als ze voortdurend worden
tegengewerkt is er echter een probleem.
Wat de
minister zei over het Comité P zal ik verder onderzoeken.
Ik heb ook
genoteerd dat er vanuit deze zone vrij weinig een beroep wordt
gedaan op de diensten van de federale politie. Hopelijk zal de
verklaring van de minister de betrokken burgemeester tot nadenken
stemmen, zodat de zone meer een beroep doet op de diensten van de
federale politie die ter beschikking worden gesteld.
Ik noteer
dat de klachten niet meer worden weggelachen, dat er een contact
is geweest met de betrokken bedrijven en dat men er iets zal aan
doen. Ik ben benieuwd naar de oplossing.
De
burgemeester beweert dat de cijfers aantonen dat de situatie niet
zo dramatisch is. Het is niet omdat de cijfers officieel naar
beneden gaan, dat de criminaliteit daalt. Er kunnen verschillende
oorzaken zijn. Mensen kunnen moedeloos worden omdat het toch geen
zin heeft een klacht in te dienen, omdat er geen gevolg wordt aan
gegeven.
|
Mme la
présidente. – Nous n’allons pas débattre de ce problème
ici, Monsieur Laeremans, vous pouvez uniquement répliquer à la
réponse de la ministre.
|
De
voorzitter. – We gaan het debat hier niet voeren, mijnheer
Laeremans, u mag alleen een repliek geven op de minister.
|
M. Bart
Laeremans (VB). – Pour conclure, je voudrais encore ajouter
que les chiffres relatifs à la criminalité ne reflètent pas
toute la réalité. À Cureghem, grâce à la tolérance zéro et
au zèle policier, les statistiques indiquent même une hausse de
la criminalité. Inversement, une diminution des chiffres ne
prouve pas un recul de la criminalité. Lorsque les autochtones,
à l’origine des plaintes, quittent un quartier, il est logique
que le nombre de plaintes diminue.
Je
voudrais enfin toucher un mot des Algériens. On dit souvent
qu’on ne peut les arrêter et les renvoyer dans leur pays. Or
la prison de Tilburg, que j’ai visitée avec la commission de
la Justice, abrite de nombreux détenus qui se disent Algériens
pour éviter d’être expulsés. Nous devons donc mieux
contrôler la nationalité des détenus.
|
De heer Bart
Laeremans (VB). – Ter attentie van ons allemaal, maar zeker
van de minister wil ik ter afronding toch nog stellen dat cijfers
over de criminaliteit niet de hele waarheid tonen. In Kuregem
zijn de cijfers door de nultolerantie en de daarmee verbonden
verhoogde politieactiviteit zelfs gestegen. Omgekeerd is een
daling van de cijfers geen bewijs dat de criminaliteit zelf
daalt. Bovendien komen de meeste klachten van autochtone bewoners
en dus is het logisch dat, als zij uit een wijk wegtrekken, het
aantal klachten daalt.
Ten slotte
wil ik nog één ding zeggen over de Algerijnen. Van hen wordt
dikwijls gezegd dat we die niet kunnen oppakken en naar hun land
terugsturen. Met de commissie voor de Justitie hebben we, samen
met een van de kabinetsmedewerkers, de gevangenis van Tilburg
bezocht. Daar zitten zogezegd zeer veel Algerijnen, maar het
blijkt alleen maar te gaan om buitenlanders die beweren dat
Algerijn te zijn, omdat ze dan niet kunnen worden teruggestuurd.
We moeten dat probleem onder ogen zien en voortaan van iedereen
die zegt Algerijn te zijn, beter controleren of dat wel zo is.
|
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux au ministre du Climat et
de l’Énergie et à la ministre de l’Intérieur sur «la
sécurisation de transports nucléaires à travers de notre pays»
(nº 5-1093)
|
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van
Klimaat en Energie en aan de minister van Binnenlandse Zaken over
«de beveiliging van nucleaire transporten door ons land»
(nr. 5-1093)
|
(M. Philippe
Moureaux, président, reprend place au fauteuil présidentiel.)
|
(Voorzitter:
de heer Philippe Moureaux.)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Le 7 juin 2011, un train a
transporté trois conteneurs de déchets nucléaires de Borssele
en Zélande vers l’usine française de retraitement de La
Hague. Il a traversé la Belgique, passant entre autres par
Essen, Anvers, Gand et Mouscron.
Au
même moment, une panne s’est produite à la station de mesure
gantoise de Telerad. On s’est aussi demandé si les
bourgmestres des villes et des communes traversées par ce convoi
avaient reçu suffisamment d’informations. En effet, ils
portent la responsabilité générale de la sécurité de la
population. Je ne vais pas refaire ici le récit complet et me
bornerai à des questions concrètes.
Le
gouvernement était-il informé des détails de ce transport
nucléaire ? Si oui, combien de temps à l’avance ?
Quels sont les accords avec les pays limitrophes en matière de
transports nucléaires traversant notre pays ? Comment et
quand informe-t-on les bourgmestres des villes et des communes où
passe le train chargé de matériel hautement radioactif de ces
transports et des risques qu’ils comportent ? Quelles sont
les procédures en vigueur ? Sont-ils consultés lorsqu’on
établit l’itinéraire ? Comment se fait-il que les
bourgmestres, qui sont quand même directement responsables de la
sécurité de la population, ne soient pas impliqués ? Qui
serait responsable en cas d’accidents ou de calamités ?
Quand
les prochains transports à partir des Pays-Bas vers la France
auront-ils lieu ? Comment pouvons-nous, parlementaires, en
être informés ? Pourquoi préfère-t-on la voie ferrée au
transport maritime ?
Comment
peut-on expliquer que le système de mesure Telerad soit en butte
à des problèmes sérieux au moment de transports aussi
périlleux ? Qui en porte la responsabilité ?
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Op 7 juni 2011 vervoerde een
trein drie containers met nucleair afval van Borssele in Zeeland
naar de Franse nucleaire opwerkingsfabriek van La Hague. Dit
transport reed dwars door België via onder andere Essen,
Antwerpen, Gent en Moeskroen.
In die
periode bleek er een defect aan het Gentse meetpunt van Telerad.
Er ontstond ook een hele discussie over de vraag of de
burgemeesters van de steden en gemeenten waar de trein doorheen
reed, wel de nodige informatie kregen. Zij dragen immers een
algemene verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de
bevolking. Ik wil hier niet het hele verhaal herhalen en beperk
mij tot mijn concrete vragen.
Was de
regering ingelicht over de details van dit nucleair transport? Zo
ja, hoe lang op voorhand beschikte de regering over deze
informatie? Welke afspraken bestaan er met de ons omliggende
landen in verband met nucleaire transporten door ons land?
Wanneer en op welke wijze worden de burgemeesters van de steden
en gemeenten waardoor de trein met het hoogradioactieve materiaal
rijdt, grondig over deze transporten en de mogelijke risico’s
geïnformeerd? Welke procedures gelden er hieromtrent? Worden zij
geraadpleegd bij het bepalen van het af te leggen traject? Hoe is
te verklaren dat burgemeesters, toch rechtstreeks
verantwoordelijk voor de veiligheid van de bevolking, hierbij
niet uitdrukkelijk betrokken worden? Wie is er dan wel
verantwoordelijk bij ongevallen of calamiteiten?
Wanneer
verlopen de volgende transporten vanuit Nederland naar Frankrijk?
Hoe kunnen we daar als Parlement zicht op krijgen? Waarom
verlopen deze transporten via het spoor en niet via de zee?
Hoe valt het
te verantwoorden dat op het ogenblik van zulke gevaarlijke
transporten er ernstige problemen zijn in het meetsysteem
Telerad? Wie is daarvoor verantwoordelijk?
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Le transit par le
réseau ferroviaire belge de combustible irradié provenant de la
centrale nucléaire de Borssele aux Pays-Bas vers l’usine de
retraitement de La Hague en France s’est déroulé conformément
à la procédure européenne en la matière et avait été
autorisé par les services néerlandais compétents, avec
l’accord des autorités belges et françaises. Les règles de
sécurité physique ont été respectées lors du transport.
Tous
les services publics compétents étaient au courant des détails
de ce transport. La diffusion de l’information obéit au
principe « need to know » : seules sont au
courant les personnes qui doivent l’être en raison de leurs
fonctions. Le centre de crise prévient les provinces, qui
informent à leur tour les communes.
En
cas d’incident radiologique, la coordination est immédiatement
organisée à l’échelon provincial ; ainsi, il n’est
pas nécessaire d’informer longtemps à l’avance les
autorités communales. La loi interdit même explicitement de
donner des informations.
La
directive Euratom relative à la surveillance et au contrôle des
transferts de déchets radioactifs et de combustible nucléaire
usé entre les États membres a été transposée dans les
réglementations nationales des trois États concernés.
Le
transport qui a eu lieu voici quelques semaines était le premier
d’une série de dix prévus entre 2011 et 2013. La diffusion
d’informations sur ce type de transport est restreinte pour des
raisons de sécurité, conformément à l’article 2bis
de la loi sur l’AFCN et au principe « need to know ».
Il va de soi que l’AFCN doit observer sa propre législation.
Au niveau radiologique, ce type de transport ne comportait aucun
risque pour la population.
Les
transports sont toujours autorisés par l’AFCN. Il y a en
permanence un inspecteur de l’AFCN dans le train. On vérifie
que les limites radiologiques ne sont pas dépassées.
Les
mesures de sécurité et d’ordre public sont prises par les
autorités compétentes : polices locale et fédérale,
centre de crise et AFCN, en liaison avec les pays concernés, le
transporteur, le destinataire etc.
Le
transport par bateau est techniquement possible, mais n’est
envisagé en pratique qu’en l’absence de liaison terrestre.
Il est plus facile de prendre des mesures d’urgence sur la
terre ferme qu’en mer. Dans le cas présent, le transport par
rail est le plus sûr.
Telerad
a été développé en vue d’identifier une menace nucléaire,
principalement un nuage radioactif dégagé par un site nucléaire
en Belgique ou à l’étranger. Il permet de cartographier la
radioactivité qui se déploierait sur une zone étendue. Telerad
n’est donc pas destiné à détecter ou à suivre des convois
radioactifs. Le rayonnement externe qui émane des paquets est
bien trop faible pour être détecté.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – De doorvoer
van bestraalde splijtstof afkomstig van de Nederlandse
kerncentrale te Borssele naar de Franse opwerkingsfabriek van La
Hague via het Belgische spoorwegnet is uitgevoerd overeenkomstig
de Europese procedure voor de overbrenging van gebruikte
splijtstof tussen lidstaten en is vergund door de Nederlandse
bevoegde autoriteiten met het akkoord van de Belgische en Franse
overheden. Bij het transport werden de regels voor de fysieke
beveiliging gerespecteerd.
Alle
bevoegde overheidsdiensten waren op de hoogte van de details van
dit nucleaire transport. De informatieverspreiding wordt beheerst
door het principe ‘need to know’: alleen de personen die
beroepshalve op de hoogte moeten zijn, zijn op de hoogte. Het
crisiscentrum informeert vooraf de betrokken provincies, die op
hun beurt de gemeenten informeren.
De
coördinatie van de hulpverlening voor radiologische incidenten
wordt onmiddellijk op provinciaal niveau georganiseerd, zodat het
niet nodig is om het betrokken gemeentelijk of stedelijk niveau
lang vooraf te informeren. Het is door de wet zelfs expliciet
verboden vooraf te informeren.
De Europese
Euratomrichtlijn betreffende het toezicht en de controle op de
overbrenging van radioactieve afvalstoffen en bestraalde
splijtstof tussen de lidstaten is in de nationale regelgeving
omgezet in de drie landen die bij het transport waren betrokken.
Het
transport van enkele weken geleden was het eerste transport in
een reeks van tien transporten, die gepland zijn tussen 2011 en
2013. De verspreiding van informatie over dit type van vervoer
wordt om veiligheidsredenen beperkt, in overeenstemming met
artikel 2bis van de wet op het FANC en volgens het
principe ‘need to know’. Uiteraard is het FANC verplicht om
zijn eigen wetgeving toe te passen. Er was op het radiologische
niveau geen enkel gevaar voor de bevolking door dit type van
transport.
De
transporten krijgen altijd de toestemming van het FANC. Gedurende
het transport is er constant een inspecteur van het FANC in de
trein aanwezig. Er worden radiologische maatregelen genomen op
het grondgebied die ervoor zorgen dat de toegelaten limieten
steeds worden geregistreerd.
De
maatregelen inzake veiligheid en openbare orde worden genomen
door de bevoegde overheden, zoals de lokale en federale politie,
het crisiscentrum en het FANC, in overleg met de betrokken
lidstaten, de expediteur-transporteur, de ontvanger enzovoort.
Het
transport per schip is technisch mogelijk, maar wordt in de
praktijk alleen overwogen indien er geen verbinding is over land.
Noodmaatregelen zijn makkelijker te treffen op land dan op zee.
Het treintransport is in dit geval de veiligste vervoerswijze.
Telerad is
ontworpen voor de opsporing van een nucleaire dreiging, in de
eerste plaats een radioactieve wolk afkomstig van een nucleaire
site in binnen- of buitenland. Het brengt de radioactieve
besmetting die over een groot geografisch grondgebied zou worden
verspreid, in kaart. Telerad is dus niet geschikt om radioactieve
transporten op te sporen of in het oog te houden. De uitwendige
straling afgegeven door de colli is veel te gering om
gedetecteerd te worden.
|
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de
l’Intérieur sur «le manque de tests salivaires» (nº 5-1122)
|
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «het tekort aan speekseltests»
(nr. 5-1122)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Il y a un manque général de tests
salivaires. Des livraisons complémentaires sont prévues. À
l’heure actuelle, 5 000 tests au moins sont nécessaires
d’urgence.
Que
fait-on pour disposer des tests salivaires nécessaires ?
Comment se fait-il que l’importante campagne annoncée ne soit
pas mieux suivie ? Quand des tests salivaires seront-ils à
nouveau disponibles ? Quelle est la conséquence de
l’indisponibilité des tests ? Effectue-t-on à nouveau
des tests actuellement ?
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Er blijkt een algemeen tekort aan
speekseltests. Bijkomende leveringen zijn gepland. Op het
ogenblik zijn minstens 5000 tests dringend noodzakelijk.
Wat wordt er
gedaan om over de nodige speekseltests te beschikken? Hoe is het
mogelijk dat de uitgebreid aangekondigde campagne niet beter
wordt opgevolgd? Wanneer zullen er opnieuw speekseltests
beschikbaar zijn? Wat is het gevolg van de onbeschikbaarheid van
de tests? Wordt er op het ogenblik opnieuw getest?
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Le test salivaire
est en quelque sorte victime de son succès, mais il n’empêche
que les quantités commandées par le SPF Justice pour 2011 et
2012 ont été mal évaluées. Fin avril, il était clair que le
stock de tests salivaires pour les zones locales ne serait pas
suffisant pour l’ensemble de l’année.
J’ai
proposé de dépanner le SPF Justice en faisant des commandes
supplémentaires au moyen de la partie commune du Fonds des
amendes de roulage. Un petit demi-million d’euros a été
prévu, avec lequel 35 000 tests supplémentaires seront
achetés et pourront être utilisés cette année et l’année
prochaine par les polices locale et fédérale. Il y a donc une
solution pour les deux prochaines années. Cette proposition a
été approuvée. Un budget supplémentaire est mis à
disposition. La lettre de commande du SPF Justice est signée et
la commande est passée. Les nouveaux tests seront disponibles
dans les 25 jours ouvrables. Le stock n’est pas épuisé. Des
glissements auront lieu entre les zones, ce qui résoudra le
problème.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – De
speekseltest is enigszins het slachtoffer geworden van zijn eigen
succes, maar dat neemt niet weg dat de hoeveelheden die de FOD
Justitie had besteld voor 2011 en 2012 fout waren ingeschat. Eind
april werd duidelijk dat de stock aan speekseltests voor de
lokale zones niet zou volstaan voor het hele jaar.
Ik heb aan
de Ministerraad voorgesteld om de FOD Justitie te depanneren door
extra bestellingen te doen met middelen uit het gemeenschappelijk
deel van het verkeersboetefonds. Er wordt een klein half miljoen
euro uitgetrokken, waarmee 35 000 extra tests worden
aangekocht, die dit jaar en volgend jaar zullen kunnen worden
gebruikt door de lokale en federale politie. Er is dus een
oplossing voor de komende twee jaar. Dat voorstel werd
goedgekeurd. Er is een bijkomend budget ter beschikking gesteld.
De bestelbrief van de FOD Justitie is ondertekend en de
bestelling is intussen geplaatst. Binnen 25 werkdagen zullen de
nieuwe tests beschikbaar zijn. De stock is niet uitgeput. Er
zullen verschuivingen gebeuren tussen de zones, waardoor het
probleem is opgelost.
|
(La
séance est levée à 12 h 10.)
|
(De
vergadering wordt gesloten om 12.10 uur.)
|