|
5-83COM
|
5-83COM
|
|
Sénat de Belgique
|
Belgische Senaat
|
|
Session ordinaire 2010-2011
|
Gewone Zitting 2010-2011
|
|
Commission
de l’Intérieur et des Affaires administratives
|
Commissie
voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve
Aangelegenheden
|
|
Mardi 21 juin 2011
|
Dinsdag 21 juni 2011
|
|
Séance du matin
|
Ochtendvergadering
|
|
|
|
|
Annales
|
Handelingen
|
|
|
|
|
Sommaire
|
Inhoudsopgave
|
|
Demande
d’explications de M. Gérard Deprez à la ministre de
l’Intérieur sur «la participation des Belges résidant à
l’étranger aux élections législatives fédérales
anticipées» (nº 5-1003)
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de
l’Intérieur sur «l’engagement de la police dans la lutte
contre certaines bandes de motards» (nº 5-993)
Demande
d’explications de M. Gérard Deprez à la ministre de
l’Intérieur sur «l’utilisation du système de Télépolice
Vision et sa généralisation à l’ensemble des zones de
police» (nº 5-1006)
Demande
d’explications de M. Dirk Claes à la ministre de
l’Intérieur sur «la publication du Moniteur de sécurité
2011» (nº 5-1014)
Demande
d’explications de M. Alain Courtois à la ministre de
l’Intérieur sur «les restrictions budgétaires menaçant le
Moniteur de sécurité» (nº 5-1053)
Demande
d’explications de Mme Cécile Thibaut à la ministre de
l’Intérieur sur «l’intégration du projet pilote ‘1733’
dans le dispositif 112» (nº 5-1064)
|
Vraag
om uitleg van de heer Gérard Deprez aan de minister
van Binnenlandse Zaken over «de deelname van Belgen die in het
buitenland verblijven aan vervroegde federale
parlementsverkiezingen» (nr. 5-1003)
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «de inzet van de politie voor de
bestrijding van bepaalde motorbendes» (nr. 5-993)
Vraag
om uitleg van de heer Gérard Deprez aan de minister
van Binnenlandse Zaken over «het gebruik van Telepolitie Visie
en de algemene invoering ervan in alle politiezones»
(nr. 5-1006)
Vraag
om uitleg van de heer Dirk Claes aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «de publicatie van de Veiligheidsmonitor
2011» (nr. 5-1014)
Vraag
om uitleg van de heer Alain Courtois aan de minister
van Binnenlandse Zaken over «de budgettaire beperkingen die de
Veiligheidsmonitor bedreigen» (nr. 5-1053)
Vraag
om uitleg van mevrouw Cécile Thibaut aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «de integratie van het proefproject
‘1733’ in het 112-systeem» (nr. 5-1064)
|
|
Présidence
de M. Gérard Deprez
(La
séance est ouverte à 10 h 35.)
|
Voorzitter:
de heer Gérard Deprez
(De
vergadering wordt geopend om 10.35 uur.)
|
|
Demande
d’explications de M. Gérard Deprez à la ministre de
l’Intérieur sur «la participation des Belges résidant à
l’étranger aux élections législatives fédérales
anticipées» (nº 5-1003)
|
Vraag
om uitleg van de heer Gérard Deprez aan de minister
van Binnenlandse Zaken over «de deelname van Belgen die in het
buitenland verblijven aan vervroegde federale
parlementsverkiezingen» (nr. 5-1003)
|
|
M. Gérard
Deprez (MR). – En vertu de l’article 180 du Code
électoral, tous les Belges inscrits aux registres de la
population tenus dans les postes diplomatiques ou consulaires
belges à l’étranger, et qui remplissent les conditions de
l’électorat visées à l’article 1er de ce
même code, sont soumis à l’obligation de vote et s’inscrivent
comme électeur dans la commune belge de leur choix.
Cependant,
pour pouvoir exercer ce droit de vote, ils doivent demander à
chaque élection leur inscription sur les listes électorales en
complétant et en renvoyant un formulaire fourni par le poste
diplomatique ou consulaire auprès duquel ils sont inscrits.
L’article 180bis,
§1, du Code électoral dispose à cet égard : « Entre
le premier jour du 8e mois et le quinzième jour du 5e
mois qui précèdent la date fixée pour le renouvellement
ordinaire des chambres législatives, chaque poste diplomatique
ou consulaire de carrière transmet aux Belges inscrits en son
sein un formulaire de demande d’inscription dont le modèle est
fixé par le Roi ».
Cette
disposition vise explicitement la procédure à suivre lors du
renouvellement ordinaire des Chambres législatives. Elle ne peut
être applicable lors d’élections anticipées puisque dans ce
cas, les votes doivent se tenir dans les 40 jours qui suivent la
dissolution du Parlement et que, par définition, cette date
n’est jamais connue cinq mois à l’avance.
Face à
cette lacune dans le Code électoral, les postes de carrière
diplomatiques et consulaires ont tenté par tous les moyens
d’inviter les Belges à l’étranger à s’inscrire comme
électeur aux élections anticipées mais en dépit de leurs
efforts, un nombre important de Belges résidant à l’étranger
n’ont pas voté ou n’ont pas pu voter.
D’après
le dernier rapport annuel du médiateur fédéral, un certain
nombre de Belges résidant à l’étranger se sont plaints car
ils n’avaient pas pu voter lors des élections législatives
fédérales anticipées du 13 juin 2010.
Il ressort
des chiffres communiqués par le SPF Affaires étrangères qu’en
2010, seulement 42 000 Belges résidant à l’étranger se
sont inscrits comme électeurs alors qu’en 2007 ils étaient
120 000.
Afin
d’éviter tous les désagréments rencontrés lors des
dernières élections fédérales anticipées et sachant que
cette situation pourrait se reproduire, ne pensez-vous pas qu’il
faille rapidement adapter le Code électoral pour que les Belges
résidant à l’étranger puissent exercer leur droit de vote
indépendamment des circonstances dans lesquelles les chambres
doivent être renouvelées ? Si oui, quelles pistes
proposez-vous ?
|
De heer Gérard
Deprez (MR). – Krachtens artikel 180 van het
Kieswetboek zijn alle Belgen die ingeschreven zijn in de
bevolkingsregisters die bijgehouden worden in de Belgische
diplomatieke of consulaire beroepsposten in het buitenland en die
voldoen aan de kiesbevoegdheidsvoorwaarden bedoeld in artikel 1,
onderworpen aan de stemplicht. Ze moeten zich laten inschrijven
als kiezer in de Belgische gemeente van hun keuze.
Bij
elke verkiezing moeten ze hun inschrijving als kiezer aanvragen
en het formulier dat hen wordt bezorgd via de diplomatieke of
consulaire post waar ze zijn ingeschreven, invullen en
terugsturen.
Artikel 180bis,
§1 van het Kieswetboek bepaalt: ‘Tussen de eerste dag van de
achtste maand en de vijftiende dag van de vijfde maand die
voorafgaan aan de datum die vastgesteld is voor de gewone
vernieuwing van de federale Wetgevende Kamers, bezorgt elke
diplomatieke of consulaire beroepspost aan de Belgen die er
ingeschreven zijn een formulier voor de aanvraag tot
inschrijving, waarvan het model bepaald wordt door de Koning.’
Deze bepaling betreft expliciet de te volgen procedure bij de
gewone vernieuwing van de federale Wetgevende Kamers. Ze kan niet
worden toegepast bij vervroegde verkiezingen, want in dit geval
moet de stemming gebeuren binnen de 40 dagen volgende op de
ontbinding van het parlement en die datum is nooit vijf maanden
op voorhand bekend.
Rekening
houdend met deze leemte in het Kieswetboek hebben de diplomatieke
en consulaire posten met alle middelen geprobeerd Belgen in het
buitenland uit te nodigen zich bij vervroegde verkiezingen in te
schrijven als kiezer, maar spijts hun inspanningen hebben een
groot aantal Belgen in het buitenland niet gestemd of niet kunnen
stemmen.
Volgens
het jongste rapport van de federale ombudsman heeft een aantal
Belgen die in het buitenland verblijft, zich beklaagd omdat ze
bij de vervroegde federale verkiezingen op 13 juni 2010
niet hebben kunnen stemmen.
Uit
de cijfers van de FOD Buitenlandse Zaken blijkt dat in 2010
slechts 42 000 in het buitenland verblijvende Belgen als
kiezer werden ingeschreven, terwijl het er in 2007 120 000
waren.
Meent
de minister niet dat, om onaangenaamheden zoals tijdens de
jongste vervroegde federale verkiezingen te vermijden, en wetende
dat die situatie zich kan herhalen, het Kieswetboek snel moet
worden aangepast, zodat de Belgen die in het buitenland
verblijven hun stemrecht kunnen uitoefenen, onafhankelijk van de
omstandigheden waarin de Kamers moeten worden vernieuwd? Zo ja,
wat stelt de minister voor?
|
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Pour rappel,
l’organisation des élections des Belges résidant à
l’étranger relève de la compétence du ministre des Affaires
étrangères.
Je souhaite
toutefois d’ores et déjà préciser que le Code électoral
n’est pas complètement lacunaire sur la question du vote des
Belges à l’étranger en cas d’élections anticipées. Il
contient bien une disposition relative à l’arrêt de la liste
de ces électeurs dans de telles circonstances, à savoir
l’article 180bis, §6, qui fait explicitement
référence à l’article 106 du même Code.
Cet article
mentionne notamment qu’en cas d’élections anticipées, la
liste des électeurs belges résidant à l’étranger est
arrêtée le quinzième jour précédant celui de l’élection.
Il en résulte que toutes les opérations relatives au formulaire
d’inscription comme électeur doivent être accomplies par les
Belges résidant à l’étranger avant ce quinzième jour.
Des
améliorations peuvent être apportées à la procédure pour
faciliter le déroulement des élections pour les Belges à
l’étranger, en particulier en cas d’élections anticipées.
Plusieurs propositions de loi ont été déposées, mais sans
succès jusqu’à ce jour.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – De
organisatie van verkiezingen voor Belgen die in het buitenland
verblijven, valt onder de bevoegdheid van de minister van
Buitenlandse Zaken.
Ik
wens echter verduidelijken dat het Kieswetboek niet helemaal
onvolledig is voor de stemming van Belgen in het buitenland bij
vervroegde verkiezingen. Er is wel degelijk een bepaling voor de
kiezerslijsten in dergelijke omstandigheden, namelijk
artikel 180bis, §6, dat expliciet verwijst naar
artikel 106 van datzelfde Kieswetboek.
Dit
artikel bepaalt dat, in geval van vervroegde verkiezingen, de
lijst van de Belgische kiezers die in het buitenland verblijven,
afgesloten wordt op de vijftiende dag vóór de dag van de
verkiezing. Alle verrichtingen voor het inschrijvingsformulier
moeten dus afgerond zijn voor de vijftiende dag.
De
procedure voor het verloop van de verkiezingen voor Belgen in het
buitenland kan worden verbeterd, vooral bij vervroegde
verkiezingen. Er werden verschillende wetsvoorstellen ingediend,
maar tot hiertoe zonder succes.
|
|
M. Gérard
Deprez (MR). – Je réexaminerai les propositions de loi que
vous évoquez, madame la ministre, et je prendrai éventuellement
des initiatives pour que la situation que nous avons connue ne se
reproduise pas.
Vous dites
qu’en cas d’élections anticipées, des dispositions
permettent d’arrêter la liste des électeurs. Pourtant, d’une
élection à l’autre, on note une diminution d’un tiers
environ du nombre de personnes qui s’inscrivent. Notre objectif
doit cependant être que le maximum de citoyens exercent leur
droit électoral. Si on peut l’atteindre par la voie de
propositions de loi, j’essaierai de les faire réactiver.
|
De heer Gérard
Deprez (MR). – Ik zal die wetsvoorstellen opnieuw bekijken
en eventueel initiatieven nemen om zulke toestanden te voorkomen.
Bij
vervroegde verkiezingen worden de kiezerslijsten afgesloten. Bij
elke verkiezing daalt het aantal ingeschreven kiezers echter met
een derde. We moeten ernaar streven dat zo veel mogelijk burgers
hun stemrecht uitoefenen. Als dat kan via wetsvoorstellen, zal ik
proberen ze te reactiveren.
|
|
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de
l’Intérieur sur «l’engagement de la police dans la lutte
contre certaines bandes de motards» (nº 5-993)
|
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «de inzet van de politie voor de
bestrijding van bepaalde motorbendes» (nr. 5-993)
|
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Les meurtres récents à Maasmechelen
illustrent une fois encore les faits de grande criminalité
auxquels se livrent plusieurs bandes nationales et
internationales de motards. Ce constat est loin d’être neuf.
Cela fait des décennies que nous savons que ce type de bandes –
une toute petite minorité des motards – est mêlée aux formes
de criminalité les plus graves : meurtres, racket, trafic
de produits illégaux, traite des femmes, prostitution, etc.
Maasmechelen en est une preuve supplémentaire.
Ces
pratiques connues de longue date portent à réfléchir, d’autant
que notre société n’est manifestement pas en mesure de
contrôler et maîtriser ce tout petit groupe parfaitement
identifié de malfaiteurs et de s’attaquer efficacement à
leurs agissements criminels. On peut lire dans les médias que
chaque mois ou presque, il se produit un fait criminel du même
ordre.
À
la suite des événements récents qui se sont déroulés à
Maasmechelen, les médias ont indiqué que la cellule policière
chargée de la surveillance de ces bandes de motards ne
comportait que cinq agents et que son efficacité était donc
extrêmement limitée.
La
ministre reconnaît-elle que le comportement criminel de quelques
bandes de motards doit être considéré comme extrêmement
violent et que le groupe incriminé ne compte que quelques
centaines de personnes bien connues de la justice et de la
police ? La ministre confirme-t-elle que certaines de ces
bandes occupent différents terrains du grand banditisme et que
la concurrence qui existe entre elles donne systématiquement
lieu à des faits extrêmement violents, allant jusqu’au
meurtre ? Comment explique-t-elle que la police ne parvienne
pas à contrôler ce petit groupe parfaitement identifié et à
s’attaquer efficacement à ses agissements criminels ? La
ministre reconnaît-elle que la cellule spéciale en charge de
ces bandes ne compte que cinq personnes ? Estime-t-elle ce
nombre suffisant pour s’attaquer efficacement à cette
criminalité grave et durable ? Dans l’affirmative comment
se fait-il alors que ces bandes commettent constamment de
nouveaux faits de plus en plus violents ? La ministre
est-elle prête à accorder une plus haute priorité à la lutte
contre ces bandes et à leur démantèlement ? Dans
l’affirmative, comment entend-elle traduire rapidement ses
intentions en mesures ? Dans la négative, pourquoi la
ministre ne reconnaît-elle pas l’importance de ce problème ?
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – De recente moorden in Maasmechelen
illustreren eens te meer de sfeer en praktijk van de zwaarste
criminaliteit waarin verschillende motorbendes nationaal en
internationaal opereren. De vaststelling is verre van nieuw.
Integendeel, al decennialang weten we dat dat soort motorbendes –
voor alle duidelijkheid een zeer kleine minderheid van de
motorrijders – zich inlaat met de zwaarste vormen van
misdadigheid: moord, afpersing, smokkel en handel in illegale
producten, vrouwensmokkel, prostitutie en nog veel meer. Even
bekend zijn hun onderlinge geschillen die met de meest
verregaande vormen van geweld worden uitgevochten. Wellicht is
ook het Maasmechelse feit daarvan een bewijs.
Die alom en
al jarenlang bekende praktijken stemmen tot nadenken, temeer
omdat onze samenleving er blijkbaar niet in slaagt om die uiterst
beperkte, zeer goed te identificeren groep van misdadigers te
controleren, te beheersen en in hun criminele gedragingen
effectief te bestrijden. Wie de media volgt, moet vaststellen dat
zich bijna maandelijks een zwaar feit met dezelfde vorm van
misdadigheid voordoet.
Naar
aanleiding van de recente feiten in Maasmechelen berichtten de
media dat het politieteam dat met de bestrijding van de
criminaliteit van motorbendes belast is, maar uit een vijftal
agenten bestaat en dat de slagkracht ervan erg bescheiden en
beperkt blijft.
Beaamt de
minister dat de criminaliteit van enkele motorbendes als uiterst
gewelddadig moet worden beschouwd en dat die misdadigheid zich
beperkt tot enkele honderden personen die bij het gerecht en de
politie bekend zijn? Bevestigt de minister dat bepaalde
motorbendes zich op verschillende terreinen met zware
criminaliteit bezighouden en dat hun onderlinge concurrentie
bijna systematisch aanleiding geeft tot de zwaarste gewelddaden,
moord inbegrepen? Hoe verklaart de minister dat ondanks het
beperkt aantal goed identificeerbare betrokken personen, de
politie er niet in slaagt die te controleren en hun criminele
praktijken krachtdadig aan te pakken? Beaamt de minister dat de
bijzondere opsporingscel die rond de motorbendes werkt, maar uit
een vijftal personen bestaat? Beoordeelt de minister die cel als
voldoende sterk om die ernstige en duurzame criminaliteit
succesvol te bestrijden? Zo ja, hoe komt het dan dat de
misdadigheid van de bendes steeds opnieuw opduikt en zelfs met
steeds verregaander geweld? Is de minister bereid om meer
prioriteit aan de bestrijding en ontmanteling van de criminele
motorbenden te besteden? Zo ja, hoe zal die keuze zich op korte
termijn in maatregelen vertalen? Zo niet, waarom ontkent de
minister het grote belang ervan?
|
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Quatre clubs
internationaux de motards sont actifs en Belgique, les Hells
Angels, les Outlaws, les Bandidos et les Blue Angels. Ils
travaillent aussi en collaboration avec leurs clubs de supporters
respectifs. La plupart de leurs membres sont connus de la police
et de la justice.
Ces
clubs se livrent effectivement à des activités criminelles et
il arrive que la forte concurrence qui existe entre eux donne
lieu à des faits de violence. La tension entre ces clubs dépasse
nos frontières. C’est ainsi qu’on assiste à des règlements
de compte en Allemagne, à des confrontations ouvertes aux
États-Unis et à la fameuse guerre des bandes en Scandinavie.
C’est pourquoi la Belgique suit de près la situation, tant sur
le plan administratif que judiciaire.
Des
événements organisés par des clubs, comme un grand
rassemblement de motards, l’ouverture d’un nouveau clubhouse
ou la présence à une bourse de motos sont systématiquement
évalués en fonction de risques potentiels pour l’ordre
public.
S’il
y a lieu, les autorités administratives peuvent interdire ces
événements ou les autoriser sous certaines conditions.
HIGHSIDER,
une cellule spécialisée de la police judiciaire composée de
cinq personnes, s’occupe de ce problème en étroite
collaboration avec les services suivants :
la
direction de la police administrative pour ce qui concerne le
maintien de l’ordre lors d’événements organisés par les
clubs de motards ;
les
enquêteurs spécialisés de plusieurs services décentralisés
de la police judiciaire fédérale ;
la
police locale dans le cadre de missions de la police
administrative ou judiciaire ;
les
services spécialisés de première ligne de la direction
générale de la police administrative, à savoir la police de
la navigation et la police aéroportuaire, en raison du
caractère international de nombreux événements.
le
parquet fédéral a consenti d’importants efforts pour se
forger une expertise concernant ces clubs de motards et leurs
activités criminelles.
Le
suivi de ces bandes est depuis longtemps une priorité de la
justice et de la police. Ces efforts sont poursuivis et évalués
périodiquement.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – In België
zijn vier internationale motorclubs actief, in casu de Hells
Angels, de Outlaws, de Bandidos en de Blue Angels. Die motorclubs
werken ook samen met hun respectieve supportclubs. De meeste
leden zijn bekend bij de politiediensten en het gerecht.
Genoemde
clubs zijn inderdaad actief in het domein van de criminaliteit.
Bovendien bestaat er een grote onderlinge concurrentie, die af en
toe extra aanleiding geeft tot geweldfeiten. De spanning tussen
de motorclubs overstijgt onze landsgrenzen, wat ook tot
gewelddadige confrontaties leidt in andere landen. Ik verwijs
naar de onderlinge afrekeningen in Duitsland, de openlijke
confrontaties in de Verenigde Staten en de beruchte bendeoorlogen
in Scandinavië. Die confrontaties worden daarom in België zowel
op het bestuurlijke als op het gerechtelijke vlak nauw opgevolgd.
Gebeurtenissen
georganiseerd in clubverband — zoals een grootschalige
motorrit, de opening van een nieuw clubhuis of de aanwezigheid op
een beurs voor motoren — worden systematisch geëvalueerd naar
mogelijk risico op verstoring van de openbare orde.
De
bestuurlijke autoriteiten kunnen, wanneer daartoe aanwijzingen
zijn, dergelijke evenementen verbieden of ze onder beperkende
voorwaarden toestaan.
Binnen de
federale gerechtelijke politie volgt een gespecialiseerde dienst
– HIGHSIDER – van vijf personen de problematiek op. Met het
oog op een geïntegreerde aanpak van de criminele motorbendes
werkt de dienst nauw samen met de volgende partners binnen de
politie:
de
directie van de bestuurlijke politie (DAO) voor alle aspecten
van de handhaving van de openbare orde in verband met de door de
motorclubs georganiseerde evenementen;
de
gespecialiseerde onderzoekers binnen verschillende
gedecentraliseerde diensten van de federale gerechtelijke
politie;
de
lokale politie in het kader van opdrachten van bestuurlijke of
gerechtelijke politie;
de
gespecialiseerde eerstelijnsdiensten van de algemene directie
van de bestuurlijke politie – namelijk de scheepvaart- en de
luchtvaartpolitie – wegens de talrijke internationale
evenementen.
Ook op het
niveau van het federaal parket werden grote inspanningen gedaan
om expertise uit te bouwen over de beoogde motorclubs en hun
criminele activiteiten.
De opvolging
van de criminele motorbendes is dus al geruime tijd een bijzonder
aandachtspunt voor justitie en politie. De inspanningen worden
voortgezet en periodiek geëvalueerd.
|
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Je continue à me demander pourquoi on
n’obtient pas plus de succès dans la lutte contre les bandes
de motards. Cela m’étonne d’autant plus qu’elles ne
comptent qu’une centaine de membres, même si je reconnais que
leur organisation dépasse les frontières. Une enquête que j’ai
réalisée jadis sur les réseaux internationaux d’extrême-droite
a du reste montré qu’ils sont infiltrés par des bandes de
motards.
En
dépit du fait que régulièrement, des motards sont arrêtés et
jugés, leurs agissements criminels ne cessent pas. Pourquoi ne
parvenons-nous pas à empêcher ces faits alors que nous savons
où les problèmes se posent et que nous connaissons les
réseaux ?
La
justice et la police font-ils suffisamment d’efforts en la
matière ? Comment se fait-il que nous ne trouvions pas de
solution à ce problème ?
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Het blijft mij een raadsel dat niet meer
succes wordt geboekt in de strijd tegen de motorbendes. Dat
verwondert me des te meer omdat de bendes maar beperkt in omvang
zijn – maar enkele honderden leden –, maar ik geef toe
internationaal georganiseerd. Uit onderzoek dat ik ooit heb
gedaan over internationale netwerken van extreemrechts, bleek
overigens dat die geïnfiltreerd waren in motorbendes.
Hoewel er
geregeld motorrijders worden opgepakt en berecht, blijven de
motorbendes nog altijd criminele feiten plegen. Waarom kunnen we
die criminaliteit niet voorkomen als we weten waar de problemen
zich voordoen en we de netwerken kennen?
Spannen
justitie en politie zich wel voldoende in? Hoe komt het dat we
het probleem niet kunnen oplossen?
|
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – La cellule
HIGHSIDER suit parfaitement le problème. Nous pouvons avoir pour
objectif d’empêcher toute forme de criminalité mais aucune
société n’y parvient.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – De cel
HIGHSIDER volgt de motorbendeproblematiek nauwgezet. Alle
criminaliteit voorkomen kan wel het doel zijn, maar wordt in geen
enkele samenleving bereikt.
|
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – On ne peut effectivement pas empêcher
les faits criminels si les auteurs potentiels ne sont pas connus.
Il est bien entendu illusoire de penser que nous pouvons empêcher
tous les faits criminels et je sais aussi que l’Intérieur fait
du bon travail dans la lutte contre la criminalité mais je ne
comprends toujours pas que nous ne puissions pas empêcher les
agissements criminels des bandes de motards alors que nous
connaissons ces bandes et leurs réseaux.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Criminaliteit kan inderdaad niet worden
voorkomen als de potentiële daders onbekend zijn. Natuurlijk is
het een illusie te denken dat we alle criminele feiten kunnen
uitroeien en ik weet ook wel dat Binnenlandse Zaken goed werk
levert in de strijd tegen criminaliteit, maar het blijft voor mij
onbegrijpelijk dat we het criminele optreden van de motorbendes
niet kunnen voorkomen als we de bendes en hun netwerken kennen.
|
|
Demande
d’explications de M. Gérard Deprez à la ministre de
l’Intérieur sur «l’utilisation du système de Télépolice
Vision et sa généralisation à l’ensemble des zones de
police» (nº 5-1006)
|
Vraag
om uitleg van de heer Gérard Deprez aan de minister
van Binnenlandse Zaken over «het gebruik van Telepolitie Visie
en de algemene invoering ervan in alle politiezones»
(nr. 5-1006)
|
|
M. Gérard
Deprez (MR). – Je me permets d’intervenir à nouveau sur
l’utilisation du système Télépolice Vision afin d’avoir de
votre part davantage de précisions.
Lors de la
séance du 10 mai 2011, le président de cette
commission a déclaré : « Mon chef de corps, textes à
l’appui, m’a expliqué que l’utilisation du système
Télépolice Vision était désormais interdite et qu’il
fallait recourir à un système d’alarme extérieure. Nous
avons donc cessé d’utiliser ce moyen. Je fus d’autant plus
étonné d’apprendre, six mois plus tard, qu’une zone de
police allait le mettre en place. Je n’ai pas compris. »
Sur les six
zones de police de la Région de Bruxelles-Capitale, il n’en
reste plus que deux, dont celle de M. Philippe Moureaux, qui
ne soient pas encore équipées de ce système. En effet, la zone
de police Montgomery est en train de l’installer. De plus, la
zone de police de Charleroi mentionne très clairement son
utilisation dans son plan zonal de sécurité, document qui doit
d’ailleurs encore être approuvé par vous et par le ministre
de la Justice. C’est le cas aussi d’autres zones en Wallonie
telles que Mons, Nivelles et Ciney, la zone de police
Châtelet/Aiseau-Presles/Farciennes, la zone Brunau et la zone
Boraine. Dès lors, pouvez-vous m’expliquer pourquoi si ce
système est effectivement interdit, il continue à se développer
et s’il n’est pas interdit, pourquoi a-t-on tenté de
dissuader certaines zones de police de l’utiliser ?
L’arrêté
royal du 19 juin 2002 fixant les conditions
d’installation, d’entretien et d’utilisation des systèmes
d’alarme et de gestion des centraux d’alarme subordonne le
déplacement policier à un devoir de vérification du bien-fondé
de l’alarme dans le chef de son utilisateur, de la personne de
contact ou de l’agent de gardiennage. Cette exigence qui permet
d’éviter aux zones de police de se déplacer inutilement en
cas de fausse alarme peut parfois prendre un certain temps et
donc augmenter le délai d’intervention. Ne pensez-vous pas que
le fait d’avoir instantanément les images, ce qui est possible
par le système Télépolice Vision, permet cette vérification
et donc une intervention plus rapide de la zone de police sur le
terrain ?
Au cours de
la séance du 10 mai 2011, vous m’avez également
parlé des nombreuses fausses alarmes générées par le système
Télépolice Vision. Ceci est totalement contredit par nos
sources. Disposez-vous d’une étude comparative qui
démontrerait que Télépolice Vision génère plus de fausses
alarmes que les autres systèmes ?
Par
ailleurs, vous avez aussi déclaré ne pas souhaiter la
généralisation de ce système Télépolice au motif qu’il
fonctionne à l’écart des centrales d’appel des CIC, ce qui,
selon vous, ne permet pas de centraliser les données sur les
systèmes d’alarme. Les CIC, dans la mesure où ils sont tous
basés sur un même système informatique – ASTRID –,
pourraient constituer à l’avenir une solution à ce flou
statistique. Néanmoins, à l’heure actuelle, étant donné le
niveau variable d’intégration des zones de police au sein des
différentes provinces, ces CIC ne constituent pas une source de
données exploitable. Êtes-vous également de cet avis ?
Pensez-vous vraiment que l’encodage effectué actuellement par
les CIC apporte davantage de précisions statistiques que
l’encodage dans le système informatique national ISLP ?
|
De heer Gérard
Deprez (MR). – Ik had graag meer verduidelijking over het
gebruik van het systeem Telepolitie Visie.
Tijdens
de vergadering van 10 mei 2011 verklaarde de
commissievoorzitter: ‘Mijn korpschef legde mij, met teksten in
de hand, uit dat het systeem Telepolitie Visie voortaan verboden
was en dat een beroep op een extern alarmsysteem moest worden
gedaan. We zijn dus gestopt met dat middel. Ik was dus des te
verbaasder om zes maanden later te horen dat een politiezone dat
ging invoeren. Ik heb dat niet begrepen.’
Op
de zes politiezones van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
blijven er slechts twee over, waaronder die van de heer Moureaux,
die nog niet met dat systeem zijn uitgerust. De politiezone
Montgomery is inderdaad bezig het te installeren. Bovendien maakt
de politiezone Charleroi zeer duidelijk melding van het gebruik
ervan in zijn zonaal veiligheidsplan, een document dat trouwens
nog moet worden goedgekeurd door u en door de minister van
Justitie. Dat is ook zo voor andere zones in Wallonië zoals
Bergen, Nijvel en Ciney, de politiezone
Châtelet/Aiseau-Presles/Farciennes, de zone Bruneau en de zone
Boraine. Kunt u me uitleggen waarom dat systeem, als het
inderdaad verboden werd, verder wordt ontwikkeld en, indien het
niet verboden is, waarom werd geprobeerd om bepaalde politiezones
af te raden het te gebruiken?
Het
koninklijk besluit van 9 juni 2002 tot vaststelling van
de voorwaarden voor installatie, onderhoud en gebruik van
alarmsystemen en beheer van alarmcentrales onderwerpt de
verplaatsing van de politie aan een verificatie van de
gegrondheid van het alarm in hoofde van zijn gebruiker, van de
contactpersoon of van de veiligheidagent. Die eis, die in de
politiezones onnodige verplaatsingen bij een vals alarm voorkomt,
neemt soms enige tijd in beslag en verhoogt dus de
interventietijd. Meent u niet dat het onmiddellijk beschikken
over beelden, wat mogelijk is met Telepolitie Visie, die
verificatie en dus een snellere interventie van de politiezone op
het terrein mogelijk maakt?
Tijdens
de zitting van 10 mei 2011 hebt u ook gesproken over de
vele valse alarmsignalen door het systeem Telepolitie Visie. Dat
wordt volledig tegengesproken door onze bronnen. Beschikt u over
een vergelijkende studie die aantoont dat Telepolitie Visie meer
valse alarmen oplevert dan andere systemen?
U
verklaarde ook het systeem Telepolitie Visie niet te willen
veralgemenen omdat het werkt naast de oproepcentrales van de CIC,
wat volgens u niet toelaat de gegevens op de alarmsystemen te
centraliseren. De CIC, in de mate dat ze steunen op eenzelfde
informaticasysteem – ASTRID – zouden in de toekomst een
oplossing kunnen bieden voor die statistische onduidelijkheid.
Toch vormen die CIC momenteel, gelet op het variabele
integratieniveau van de politiezones binnen de verschillende
provincies, geen bruikbare gegevensbron. Bent u het daarmee eens?
Meent u werkelijk dat de nu door de CIC uitgevoerde codering meer
statistische precisie geeft dan de codering in het nationale
informaticasysteem ISLP?
|
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – La politique en
matière d’alarmes se fonde sur deux lignes.
Il est avant
tout nécessaire que tous les éléments qui concernent un même
fait délictuel arrivent au même point de contact de la police.
Il peut s’agir d’une information consécutive d’un client
quittant un magasin, d’un appel d’un témoin en rue ou d’un
bouton-alarme d’un commerçant. Ces différentes informations
doivent rapidement être rassemblées au même point.
Pour la
police, il est nécessaire de pouvoir réagir de manière
adéquate et efficace. Dans notre système, c’est le numéro
d’urgence 112. C’est certainement le cas pour les délits
complexes comme les « tiger kidnappings » qui se
produisent au domicile du commerçant et dans son commerce.
Une
utilisation massive des systèmes qui ne mènent pas aux
centrales 112 a un effet contre-productif sur les centrales CIC
dont le rôle est précisément de récolter, d’intégrer et
d’analyser très rapidement toute l’information provenant des
appels d’urgence au sein du paysage policier. Ces appels
doivent être autant que possible réels. En cas de faux appels,
la police se dépêche inutilement sur les lieux et les centrales
d’alarme se voient saturées. Elle perd ainsi un temps précieux
en cas de véritables situations d’urgence. Les systèmes
d’alarme, quelle que soit leur marque, génèrent également
des fausses alarmes.
C’est
pourquoi le législateur a estimé, voici vingt ans déjà, que
le filtrage des vraies et fausses alarmes doit être assuré par
les entreprises privées : les centrales d’alarme
autorisées à cet effet par les autorités. La majeure partie du
filtrage est réalisée de manière technique. En cas
d’utilisation de systèmes d’alarme modernes, il n’est
absolument pas nécessaire que quelqu’un se rende sur place.
Les
centrales de police n’ont ni la capacité ni les plates-formes
techniques pour réaliser ce filtrage de manière efficace. Les
centrales d’alarme sont opérationnelles 24 heures sur 24 et
ont un accès direct et rapide aux numéros d’urgence 112. En
cas d’alarmes pour personnes, elles appellent la police dans
les 60 secondes après réception de l’alarme. Il s’agit de
la norme standard pour les centrales professionnelles.
Aucun des
deux objectifs n’est atteint par l’utilisation du produit
commercial Télépolice. Si mes services sont interrogés par les
autorités locales au sujet de ce système, ils en
déconseilleront formellement son utilisation sur le plan
stratégique.
Mon
administration ne dispose pas de statistiques spécifiques
concernant les appels d’urgence générés par les nombreux
marques et types de systèmes d’alarme sur le marché, dont
Télépolice n’est qu’un exemple. L’efficacité du système
a toutefois été mesurée au niveau de quelques zones de police
à Bruxelles. Le nombre de faux appels générés par ce système
oscille entre 78 et 91%.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Het
alarmbeleid steunt op twee uitgangspunten.
Het
is vooreerst nodig dat alle elementen die eenzelfde delict
betreffen, bij hetzelfde contactpunt van de politie terechtkomen.
Het kan gaan om opeenvolgende inlichtingen van een klant die een
winkel verlaat, een oproep van een getuige op straat of van een
alarmknop van een handelaar. Die verschillende informatie moet
snel bij hetzelfde punt worden verzameld.
De
politie moet adequaat en efficiënt kunnen reageren. In ons
systeem is dat het noodnummer 112. Dat is zeker zo voor complexe
delicten zoals tigerkidnappings die zowel thuis als in de winkel
van een handelaar gebeuren.
Een
ruim gebruik van systemen die niet naar de centrales 112 leiden,
heeft een contraproductief effect op de CIC-centrales waarvan de
rol precies is alle informatie komende van noodoproepen binnen
het politielandschap zeer snel te verzamelen, te integreren en te
analyseren. Die oproepen moeten zo reëel mogelijk zijn. Bij
valse oproepen begeeft de politie zich nutteloos ter plaatse en
worden de centrales overbelast. De politie verliest dus kostbare
tijd bij werkelijke noodsituaties. Alarmsystemen, van welk merk
ook, geven eveneens valse alarmen.
Daarom
heeft de wetgever al 20 jaar geleden gemeend dat het filteren van
echt en vals alarm moet gebeuren door privébedrijven: de
alarmcentrales die daarvoor door de autoriteiten worden erkend.
Het grootste deel van het filteren gebeurt op technische wijze.
Bij gebruik van moderne alarmsystemen is het absoluut niet nodig
dat iemand zich ter plaatse begeeft.
De
politiecentrales hebben noch de capaciteit, noch de technische
uitrusting om op een efficiënte manier te filteren. De
alarmcentrales zijn 24 op 24 uur operationeel en hebben een
rechtstreekse en snelle toegang tot het noodnummer 112. Bij alarm
voor personen roepen ze de politie binnen de 60 seconden na
ontvangst van het alarm op. Dat is de standaardnorm voor
professionele centrales.
Geen
van beide doelstellingen wordt bereikt door het gebruik van het
commercieel product Telepolitie. Indien mijn diensten door de
lokale overheden over dat systeem worden ondervraagd, raden zij
formeel het gebruik ervan op strategisch vlak af.
Mijn
administratie beschikt niet over specifieke statistieken over
noodoproepen van de verschillende merken en types van
alarmsystemen die op de markt zijn en waarvan Telepolitie slechts
een voorbeeld is. De doeltreffendheid ervan werd echter gemeten
op het niveau van enkele politiezones in Brussel. Het aantal
valse alarmen die dat systeem oplevert, schommelt tussen de 78 en
91%.
|
|
M. Gérard
Deprez (MR). – Je n’ai aucun intérêt dans le système
Télépolice. J’essaie simplement de comprendre ce qui se passe
sur le terrain. Vous expliquez que ce système n’est pas
formellement interdit mais est déconseillé. Dès lors, pourquoi
autant de zones de police sont-elles en train de l’installer ?
Ces gens sont-ils sots ? Ne connaissent-ils pas la réalité
sur le terrain ? Quel avantage y voient-ils ?
|
De heer Gérard
Deprez (MR). – Ik heb geen enkel belang in het systeem
Telepolitie. Ik probeer enkel te begrijpen wat er op het terrein
gebeurt. U zegt dat het systeem niet formeel verboden is, maar
wordt afgeraden. Waarom zijn er dan zoveel politiezones bezig het
te installeren? Zijn die mensen gek? Kennen zij de realiteit op
het terrein niet? Welk voordeel zien ze erin?
|
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Il existe
deux logiques. Le système Télépolice procure aux
indépendants un sentiment de sécurité. Il leur suffit de
pousser sur un bouton pour qu’un signal soit envoyé à la
police.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Er bestaan
twee logica’s. Telepolitie geeft de zelfstandigen een
veiligheidsgevoel. Zij moeten slechts op een knop duwen om een
signaal naar de politie te sturen.
|
|
M. Gérard
Deprez (MR). – Et des images !
|
De heer Gérard
Deprez (MR). – En beelden!
|
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – En effet. Tout
dépend du système. L’information ne passe alors plus par les
centrales 112 qui doivent normalement traiter et analyser le plus
vite possible les cas. Il s’agit de deux dynamiques
différentes. C’est pourquoi de nombreuses zones de police
investissent dans le système Télépolice. Je crains que ce ne
soit contre-productif. C’est pourquoi je le déconseille.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Inderdaad.
Alles hangt af van het systeem. De informatie passeert dan niet
meer langs de centrales 112 die normaal de gevallen zo vlug
mogelijk moeten behandelen en analyseren. Het betreft twee
verschillende dynamieken. Daarom investeren vele politiezones in
Telepolitie. Ik vrees dat dit contraproductief is. Daarom raad ik
het af.
|
|
M. Gérard
Deprez (MR). – En quoi serait-ce contre-productif ? Je
fais l’hypothèse que les responsables des zones de police ne
sont pas sots. S’ils ne voyaient aucun intérêt à ce système,
ils ne le développeraient pas.
Les
informations recueillies par Télépolice ne peuvent-elles pas
être également centralisées au numéro 112 ?
|
De heer Gérard
Deprez (MR). – Op welk vlak zou dat contraproductief zijn?
Ik ga ervan uit dat de verantwoordelijken van de politiezones
niet gek zijn. Als ze geen enkel voordeel in het systeem zouden
zien, zouden ze het niet ontwikkelen.
Kan
de door Telepolitie verzamelde informatie ook niet bij het nummer
112 worden gecentraliseerd?
|
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Cela peut-être
contre-productif parce que l’information n’arrive plus au bon
moment au service qui doit l’analyser.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Dat kan
contraproductief zijn omdat de informatie niet meer op het juiste
moment bij de dienst komt die ze moet analyseren.
|
|
M. Gérard
Deprez (MR). – Cela peut se gérer techniquement.
Pardonnez-moi.
|
De heer Gérard
Deprez (MR). – Excuseer, maar dat kan technisch worden
opgelost.
|
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Pas vraiment dans
l’état actuel des systèmes. C’est le problème. C’est
aussi la raison des réticences de mon administration à l’égard
du système de Télépolice. Nous tenons à ce que l’information
arrive directement à la plate-forme qui dispose de la capacité
à l’analyser.
En outre, il
faut tenir compte du nombre très important de fausses alarmes.
On le constate aussi avec les systèmes d’alarme incendie. On a
de 80 à 90 pour cent de fausses alertes.
De toute
manière, il faut veiller à ne pas avoir deux systèmes
parallèles sans coordination.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Niet in de
huidige stand van de systemen. Dat is het probleem. Dat is ook de
reden van de terughoudendheid van mijn administratie tegenover
Telepolitie. Wij willen dat de informatie rechtstreeks aankomt op
het platform dat de capaciteit heeft om ze te analyseren.
Er
moet ook rekening worden gehouden met het grote aantal valse
alarmen. Men stelt dat ook vast met de brandalarmsystemen. Er
zijn 80 à 90% valse alarmen.
In
ieder geval mogen we geen twee parallelle systemen zonder
coördinatie hebben.
|
|
M. Gérard
Deprez (MR). – Je ne suis toujours pas convaincu. Ce que
l’on me dit, c’est que le système Télépolice se développe
parce qu’il accroît le sentiment de sécurité des commerçants
et que l’intervention des forces de police peut être plus
rapide et pertinente qu’en passant par le centre 112. Enfin,
j’estime que le problème de centralisation des informations
est un problème technique qui peut être résolu.
Bref votre
réponse ne me convainc pas.
|
De heer Gérard
Deprez (MR). – Ik ben nog altijd niet overtuigd. Wat men me
vertelt is dat Telepolitie zich verder uitbreidt omdat het
systeem het veiligheidsgevoel bij de handelaars verhoogt en dat
de tussenkomst van de politie sneller en doeltreffender kan zijn
dan via de 112. Ik meen ook dat het probleem van de centralisatie
van de informatie een technisch probleem is dat kan worden
opgelost.
Uw
antwoord overtuigt me niet.
|
|
Demande
d’explications de M. Dirk Claes à la ministre de
l’Intérieur sur «la publication du Moniteur de sécurité
2011» (nº 5-1014)
|
Vraag
om uitleg van de heer Dirk Claes aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «de publicatie van de Veiligheidsmonitor
2011» (nr. 5-1014)
|
|
Demande
d’explications de M. Alain Courtois à la ministre de
l’Intérieur sur «les restrictions budgétaires menaçant le
Moniteur de sécurité» (nº 5-1053)
|
Vraag
om uitleg van de heer Alain Courtois aan de minister
van Binnenlandse Zaken over «de budgettaire beperkingen die de
Veiligheidsmonitor bedreigen» (nr. 5-1053)
|
|
M. le
président. – Je vous propose de joindre ces demandes
d’explications. (Assentiment)
|
De
voorzitter. – Ik stel voor deze vragen om uitleg samen te
voegen. (Instemming)
|
|
M. Dirk
Claes (CD&V). – Le Moniteur de sécurité est publié
tous les deux ans dans le cadre de la politique de sécurité. La
sécurité et la criminalité y sont présentées selon une
optique différente que dans les statistiques émanant de la
police et de la justice. C’est ainsi qu’on y scrute les
besoins de la population en matière de sécurité et de police.
Ce Moniteur fournit aussi des données réelles sur les opinions
qui prévalent concernant la sécurité et la situation de
victime. Il s’agit donc de résultats importants pour
l’élaboration et l’évaluation de la politique de sécurité
et de police.
Comme
le dernier Moniteur date de 2008-2009, il faudrait en réaliser
un nouveau cet année. Les restrictions budgétaires imposées à
la police ne le permettraient cependant pas. En effet, la
réalisation de ce Moniteur demande un effort financier commun de
la police fédérale et du service Sécurité et Prévention du
SPF Intérieur. La police fédérale est prête à apporter son
appui mais ce que cela implique n’est pas très clair.
Il
serait extrêmement regrettable que ce Moniteur de sécurité ne
soit pas organisé cette année car c’est un bon instrument
pour connaître l’opinion du citoyen sur certains phénomènes
liés à la sécurité, sa perception de la police ou de sa
propre sécurité. De plus, un questionnaire standardisé répété
à intervalles réguliers permet d’obtenir des informations
comparables dans différents lieux et ce, au fil des ans. Le
Moniteur de sécurité fournit ainsi des informations utiles pour
l’élaboration du plan national de sécurité et les plans
zonaux de sécurité.
La
ministre confirme-t-elle que le Moniteur de sécurité ne verra
pas le jour en 2011 en raison des restrictions budgétaires à la
police fédérale ?
Voit-elle
une autre possibilité de l’organiser malgré tout ? Le
service Sécurité et Prévention du SPF Intérieur ne
pourrait-il pas en supporter une charge budgétaire plus
importante ?
La
ministre estime-t-elle que l’absence de données d’un
Moniteur récent puisse constituer un problème pour
l’élaboration d’un nouveau plan national de sécurité et
des plans zonaux de sécurité ?
|
De heer Dirk
Claes (CD&V). – In het kader van het veiligheidsbeleid
wordt om de twee jaar de Veiligheidsmonitor gepubliceerd. Die
brengt fenomenen met betrekking tot veiligheid en criminaliteit
in kaart, en dat vanuit een ander perspectief dan de officiële
politiële en gerechtelijke statistieken. Zo wordt gepeild naar
de noden van de bevolking inzake veiligheid en politie. Ook
levert de Veiligheidsmonitor reële gegevens over de heersende
visies op veiligheid en slachtofferschap. De resultaten van de
Veiligheidsmonitor zijn dan ook belangrijk voor de ontwikkeling
en de evaluatie van het veiligheids- en politiebeleid.
Aangezien de
laatste Veiligheidsmonitor dateert van 2008-2009 moet dit jaar
een nieuwe worden georganiseerd. Dat zou echter niet gebeuren
wegens financiële besparingen bij de federale politie. De
organisatie van de Veiligheidsmonitor vergt echter een
gezamenlijke budgettaire inspanning van de federale politie en
van de dienst Veiligheid en Preventie van de FOD Binnenlandse
Zaken. De federale politie zou wel nog ondersteuning willen
bieden, maar het is niet echt duidelijk wat die steun inhoudt.
Het zou
ontzettend jammer zijn mocht de Veiligheidsmonitor dit jaar niet
worden georganiseerd. Het is immers een goed instrument om na te
gaan hoe de burger aankijkt tegen bepaalde veiligheidsfenomenen,
hoe hij de politie percipieert en of hij zich veilig voelt.
Daarnaast is een regelmatige en gelijkvormige enquêtering van de
burger belangrijk om vergelijkende informatie te krijgen over
verschillende plaatsen en over de jaren heen. De
Veiligheidsmonitor bevat dan ook nuttige informatie voor het
opstellen van het Nationaal Veiligheidsplan en de zonale
veiligheidsplannen.
Bevestigt de
minister dat de Veiligheidsmonitor in 2011 wegens financiële
besparingen bij de federale politie niet zal worden
georganiseerd?
Ziet zij een
andere mogelijkheid om alsnog de Veiligheidsmonitor te kunnen
organiseren? Kan de dienst Veiligheid en Preventie van de FOD
Binnenlandse Zaken een groter deel van de budgettaire last
dragen?
Meent de
minister dat het ontbreken van gegevens uit een recente
Veiligheidsmonitor een probleem kan vormen bij het opstellen van
een nieuw Nationaal Veiligheidsplan en de zonale
veiligheidsplannen?
|
|
M. Alain
Courtois (MR). – Je ne vais pas rappeler tout ce que mon
collègue Claes a très bien dit.
Pour nombre
de spécialistes (policiers, criminologues, bourgmestres), le
Moniteur de sécurité est vraiment précieux.
Or, d’après
un article du 20 mai dernier, il semble que ce Moniteur
coûte trop cher. Par ailleurs, une circulaire émanant de vos
services vient de faire savoir aux chefs de corps des zones de
police, aux bourgmestres et à la cellule qui gère le Moniteur
au sein de la police fédérale que des restrictions budgétaires
rendraient obligatoire une modification de la méthodologie
utilisée. Chefs de corps et bourgmestres ont été avisés
qu’ils continueraient à recevoir l’appui du service
« données de gestion » de la police fédérale mais
qu’il ne serait plus gratuit et qu’il leur faudrait dès lors
intervenir sur leurs fonds propres. Avec les fonds propres dont
disposent les zones, on se demande comment elles pourront assumer
la charge financière.
Madame la
ministre, ne craignez-vous pas que certaines zones ne jouent plus
le jeu et que les données récoltées dans le futur se fassent
moins nombreuses avec, in fine, des chiffres moins
complets, moins fiables, l’impossibilité de mener à bien un
travail comparatif et le risque – selon certains criminologues
– de voir des régions entières échapper à l’analyse ?
Disposez-vous
d’un autre instrument permettant d’évaluer le « chiffre
noir », c’est-à-dire le nombre d’infractions qui n’ont
pas été signalées ou déclarées aux services de police et qui
ne font donc pas partie des statistiques policières ? Vous
savez que ce chiffre est parfois impressionnant, notamment en
certains domaines, les viols par exemple.
Il paraît
difficile de faire des restrictions budgétaires en termes
d’informations policières. Avez-vous une solution à cette
problématique ?
|
De heer Alain
Courtois (MR). – Ik zal niet herhalen wat collega Claes
zeer goed heeft verwoord.
Voor
vele specialisten (politie, criminologen, burgemeesters) is de
Veiligheidsmonitor werkelijk waardevol.
Volgens
een artikel van 20 mei jongstleden is die Veiligheidsmonitor
echter erg duur. Een rondzendbrief van uw diensten liet de
korpschefs van de politiezones, de burgemeesters en de cel die
binnen de federale politie de Veiligheidsmonitor beheert, zopas
weten dat budgettaire beperkingen een aanpassing van de
gehanteerde methodologie noodzakelijk maken. Korpschefs en
burgemeesters werden gewaarschuwd dat ze nog altijd de steun van
de dienst ‘gegevensbeheer’ van de federale politie zouden
ontvangen, maar dat die niet langer gratis zou zijn en dus met
eigen fondsen zou moeten worden betaald. Men kan zich afvragen
hoe de zones die financiële last kunnen dragen met de eigen
fondsen waarover ze beschikken.
Vreest
u niet, mevrouw de minister, dat bepaalde zones het spel
niet meer zullen meespelen en dat de ingezamelde gegevens in de
toekomst minder talrijk zullen zijn met uiteindelijk minder
volledige en minder betrouwbare cijfers, met de onmogelijkheid
aan degelijk vergelijkend werk te doen en met het risico –
volgens sommige criminologen – hele regio’s te zien
ontsnappen aan een analyse?
Beschikt
u over een ander instrument dat het mogelijk maakt de verborgen
criminaliteit te evalueren, dat wil zeggen het aantal inbreuken
dat niet werd gesignaleerd of aangegeven bij de politiediensten
en dus niet voorkomt in de politiestatistieken? U weet dat dit
cijfer soms indrukwekkend is, bijvoorbeeld als het om
verkrachtingen gaat.
Het
lijkt moeilijk om budgettaire beperkingen door te voeren inzake
politie-informatie. Hebt u een oplossing voor dat probleem?
|
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – D’emblée, je
déclare partager vos points de vue sur l’importance du
Moniteur de sécurité. Ce regroupement de données de gestion à
différents niveaux permet d’établir des comparaisons
géographiques avec une méthodologie uniforme et est important
pour l’élaboration de la politique et des plans de sécurité.
C’est la raison pour laquelle j’ai décidé de synchroniser
davantage l’utilisation de cet instrument avec les cycles de
politique et donc avec le Plan national de sécurité.
Il est donc
clair que le Moniteur de sécurité n’est pas supprimé et que
la valeur de cet outil n’est aucunement remise en cause.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Ik deel uw
standpunt over het belang van de Veiligheidsmonitor. Die
groepering van beheersgegevens op verschillende niveaus maakt het
mogelijk geografische vergelijkingen te maken op basis van een
eenvormige methodologie en is belangrijk voor de uitwerking van
het veiligheidsbeleid en de veiligheidsplannen. Daarom heb ik
beslist om het gebruik van dat instrument meer af te stemmen op
de beleidscycli en dus op het Nationaal Veiligheidsplan.
Het
is dus duidelijk dat de Veiligheidsmonitor niet wordt opgeheven
en dat de waarde van dat instrument geenszins in vraag wordt
gesteld.
|
|
La
réalisation de ce Moniteur prend un certain temps. Le prochain
plan national de sécurité démarrera le 1er janvier 2012.
Sa rédaction est en cours et l’absence du Moniteur de sécurité
ne donne pas lieu à des problèmes insurmontables.
Le
prochain Moniteur de sécurité est prévu pour 2013, en vue du
plan national sécurité 2016-2019. Les zones de police sont
cependant fort demandeuses. Ces prochains plans zonaux de
sécurité ne débuteront qu’en 2013. De plus, les plans
stratégiques de prévention et de sécurité sont en cours de
révision. Toutes ces raisons font que j’ai décidé d’édicter
une circulaire offrant une solution provisoire pour les autorités
locales, compte tenu des possibilités budgétaires actuelles.
|
De
uitvoering van de Veiligheidsmonitor vergt enige tijd. Het
volgende Nationale Veiligheidsplan gaat evenwel van start vanaf
1 januari 2012. De redactionele voorbereiding is in
volle gang; het ontbreken van de Veiligheidsmonitor geeft hierbij
geen aanleiding tot onoverkomelijke problemen.
De volgende
Veiligheidsmonitor is gepland voor 2013, met het oog op het
Nationale Veiligheidsplan 2016-2019. Er komen echter veel vragen
van de politiezones. Ook zullen de volgende zonale
veiligheidsplannen pas vanaf 2013 lopen. Bovendien zijn de
strategische veiligheids- en preventieplannen aan herziening toe.
Om al die redenen heb ik beslist een rondzendbrief uit te
vaardigen die, rekening houdend met de huidige budgettaire
mogelijkheden, een afdoende voorlopige oplossing biedt voor de
lokale overheden.
|
|
Concrètement,
une offre d’appui à la police locale sera assurée sous la
forme d’une enquête locale de sécurité. Celle-ci permettra
de réaliser un aperçu temporaire de la situation locale et de
sonder l’opinion de la population en matière de sécurité et
de services de police. Ces données serviront à la préparation
des plans susmentionnés. En outre, cette initiative permet
d’éviter – même durant la phase transitoire – la
prolifération d’enquêtes et de tendre vers une
standardisation, tout en limitant les coûts.
|
Concreet
zal een steunaanbod aan de lokale politie worden gegarandeerd in
de vorm van een lokale veiligheidsenquête. Dat geeft de
mogelijkheid een tijdelijke schets te maken van de plaatselijke
situatie en te peilen naar de mening van de bevolking inzake
veiligheid en politiediensten. Die gegevens zullen dienen ter
voorbereiding van de vermelde plannen. Overigens zal dat
initiatief de kans geven de proliferatie van enquêtes te
voorkomen en zelfs tijdens de overgangsfase naar een
standaardisering te gaan en tegelijkertijd de kosten te beperken.
|
|
J’ai
décidé, comme je l’avais fait en 2008 et 2009, d’en faire
supporter le coût par l’État fédéral. Le questionnaire sera
un peu moins touffu. La police fédérale et le SPF Intérieur
sont confrontés aux mêmes restrictions budgétaires que les
autres services publics. Le répondrai aux besoins des autorités
locales avec les moyens dont je dispose. La seule chose que les
zones doivent faire elles-mêmes est de fournir les réponses.
Les coûts d’impression, timbres et autre matériel sont
supportés par le budget fédéral du fonctionnement intégré.
Une circulaire et des sessions d’information suivront afin que
les autorités locales disposent des informations exactes.
|
Ik heb
beslist dat de federale overheid, zoals in 2008 en 2009, de
kosten zal dragen. De enquêtering zal iets kleinschaliger zijn.
Net zoals alle overheidsdiensten worden ook de federale politie
en de FOD Binnenlandse Zaken geconfronteerd met iets krappere
budgetten. Met de middelen waarover ik beschik, wil ik
tegemoetkomen aan de noden van de lokale overheden. Het enige wat
de zones zelf moeten doen, is zorgen voor het inbrengen van de
antwoorden. De kosten voor drukwerk, postzegels en andere
materiële zaken worden gedragen door het federale budget voor de
geïntegreerde werking. Een circulaire en infosessies volgen,
zodat de lokale overheden snel de juiste informatie hebben.
|
|
M. Dirk
Claes (CD&V). – Même si nous nous réjouissons qu’une
initiative soit prise, il aurait été préférable que le
Moniteur de sécurité soit organisé comme jadis. Il importe en
effet que l’on dispose de données comparables pour élaborer
les futurs plans de sécurité à partir d’informations
objectives.
Nous
espérons que l’on tiendra compte de l’initiative annoncée
par la ministre.
Je
sais aussi que certaines zones n’ont pas participé à une
enquête de la province en sachant qu’un Moniteur était en
chantier. En fin de compte, ce Moniteur sera différent du
précédent mais globalement nous nous réjouissons de la
décision de la ministre.
|
De heer Dirk
Claes (CD&V). – Enerzijds zijn we verheugd dat er toch
een initiatief komt, anderzijds was het beter geweest de
Veiligheidsmonitor op dezelfde wijze als vroeger te organiseren.
Het is immers belangrijk te beschikken over vergelijkbare
gegevens zodat er objectieve informatie is voor het opstellen van
de volgende veiligheidsplannen.
We hopen dat
er terdege rekening wordt gehouden met het initiatief dat de
minister aankondigt.
Ik weet ook
dat sommige zones niet hebben meegedaan met een enquête van de
provincie omdat ze wisten dat er een Veiligheidsmonitor op komst
was. Uiteindelijk zal die niet meer dezelfde zijn als de vorige,
maar globaal zijn we tevreden met de beslissing van de minister.
|
|
M. Alain
Courtois (MR). – Je remercie la ministre de sa réponse. Je
peux comprendre ce qu’elle a désigné comme étant une forme
de synchronisation. Néanmoins, il me paraît nécessaire de
préciser aux chefs de corps et aux bourgmestres via une
circulaire quels frais seront à leur charge. Quelques épées de
Damoclès menacent en effet les zones de police, et il serait
intéressant de savoir précisément ce qui est payant – c’est
tout de même une nouveauté – et ce qui reste à charge du
budget fédéral.
|
De heer Alain
Courtois (MR). – Ik dank de minister voor haar antwoord. Ik
begrijp wat ze omschrijft als een synchronisatie. Nochtans lijkt
het me nodig aan de korpschefs en burgemeesters via een
rondzendbrief te verduidelijken welke kosten ze zullen moeten
dragen. Er hangen enkele zwaarden van Damocles boven de
politiezones en het zou interessant zijn duidelijk te weten wat
moet worden betaald – het betreft immers een nieuwigheid – en
wat ten laste van het federaal budget blijft.
|
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Les zones de
police doivent donner l’input pour les réponses, mais pour les
imprimés et les timbres…
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – De
politiezones moeten de input voor de antwoorden geven, maar voor
het drukwerk en de zegels …
|
|
M. Alain
Courtois (MR). – Je sais tout cela, mais je pense qu’il
serait intéressant d’avoir une évaluation budgétaire au
niveau des zones de police afin de savoir de quoi on parle.
|
De heer Alain
Courtois (MR). – Dat weet ik allemaal, maar het zou
interessant zijn een budgettaire evaluatie te hebben op het
niveau van de politiezones om te weten waarover we praten.
|
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Je n’ai pas le
plan budgétaire détaillé sous la main mais je veux bien vous
le faire parvenir. Je sais qu’un Moniteur de sécurité complet
coûte plus d’un million d’euros. Vu l’étroitesse de notre
budget, il nous est impossible de le réaliser. Un Moniteur
complet consiste en effet à sonder la population sur un
sentiment subjectif dont je reconnais tout à fait l’importance.
La réalisation du Moniteur complet est seulement légèrement
postposée. Nous en réalisons pour l’instant une version
allégée à destination des zones locales.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Het
gedetailleerde budgettaire plan heb ik niet bij me, maar ik kan
het wel opvragen en bezorgen. Ik weet dat een volwaardige
Veiligheidsmonitor meer dan 1 miljoen euro kost. Omdat ons budget
krap is, kunnen we die niet uitvoeren. Een volwaardige
Veiligheidsmonitor is inderdaad een emotioneel onderzoek bij de
bevolking, gebaseerd op een subjectief gevoel, maar ik ben het er
helemaal mee eens dat het belangrijk is. De uitvoering van de
volwaardige Veiligheidsmonitor is alleen maar wat opgeschoven en
we voeren nu een iets afgeslankte versie voor de lokale zones
uit.
|
|
M. Alain
Courtois (MR). – Je voulais surtout connaître les coûts
réels pour les administrations locales.
|
De heer Alain
Courtois (MR). – Ik wilde vooral weten hoe hoog de reële
kosten voor de lokale besturen zijn.
|
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Ce calcul a été
fait. Nous avons une version de l’offre faite à la police
locale, mais je n’ai pas les documents sous la main.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – De
berekening is gemaakt. We hebben een versie van het aanbod aan de
lokale politie, maar ik heb de documenten niet bij me.
|
|
Demande
d’explications de Mme Cécile Thibaut à la ministre de
l’Intérieur sur «l’intégration du projet pilote ‘1733’
dans le dispositif 112» (nº 5-1064)
|
Vraag
om uitleg van mevrouw Cécile Thibaut aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «de integratie van het proefproject
‘1733’ in het 112-systeem» (nr. 5-1064)
|
|
Mme Cécile
Thibaut (Ecolo). – Le projet pilote « 1733 » a
pour but la mise en œuvre, au niveau des centres 100, d’un
dispatching centralisé des appels à la garde de médecine
générale. Outre la facilité qu’offre un numéro d’appel
national à la garde médicale, ce projet permettra, à travers
une véritable régulation des appels, de réduire les délais de
prise en charge de pathologies sévères telles que l’infarctus
du myocarde ou de l’accident vasculaire cérébral. La
facilitation du déplacement du patient réduira la lourdeur de
la garde médicale et rendra plus attractive la profession dans
les zones rurales.
Trois
provinces participent actuellement au projet : le Hainaut,
la Flandre et le Luxembourg.
Le projet
1733 est perçu comme partie intégrante de la solution à la
garde de médecine générale pour trois raisons :
facilitation de la création de postes de garde de médecine
générale et de la fusion de zones lors de la mise en œuvre du
1733 ; soulagement du déplacement du généraliste par
l’envoi des patients mobiles vers le poste de garde de médecine
générale ; déplacement de la responsabilité du
déplacement du généraliste vers le préposé 100.
Comme vous
le savez, la ministre de la Santé souhaite étendre le projet à
l’ensemble de la population couverte par les centrales 100 de
Mons, Bruges et Arlon et ainsi répondre à la demande des
cercles de médecine générale concernés.
Avec votre
collègue de la Santé, vous êtes responsable des futurs centres
112 et de l’agence 112. Dès lors, je me permets de vous poser
les questions suivantes.
Pensez-vous
pouvoir intégrer d’un point de vue technique le dispositif
1733 dans le fonctionnement des centres 112 ?
Le patient
aura-t-il directement un contact avec un préposé ou devra-t-il
passer par un robot ?
Travaillez-vous
de concert avec la ministre de la Santé ?
Quel est
l’état d’avancement de ce dossier ? Le cas échéant,
quels sont les freins actuels ?
|
Mevrouw Cécile
Thibaut (Ecolo). – Het proefproject ‘1733’ heeft tot
doel op het niveau van de 100-centrales een gecentraliseerde
dispatching in te voeren van de oproepen naar de algemene
medische wachtdienst. Naast het gemak van een nationaal
oproepnummer voor de medische wachtdienst maakt dit project het,
via een echte regulering van de oproepen, mogelijk de termijnen
te verkorten voor de behandeling van ernstige pathologieën,
zoals hartinfarct of herseninfarct. De verplaatsing van de
patiënt zal worden vergemakkelijkt, wat de wachtdienst zal
verlichten en het beroep in plattelandsgebieden aantrekkelijker
zal maken.
Momenteel
werken drie provincies aan het project mee: Henegouwen,
West-Vlaanderen en Luxemburg.
Het
project 1733 wordt beschouwd als een integraal onderdeel van de
oplossing voor de medische wachtdienst: vergemakkelijken van de
oprichting van medische wachtdiensten en van fusies van zones
tijdens de invoering van het project, minder verplaatsingen voor
de huisarts doordat mobiele patiënten naar de medische wachtpost
worden gestuurd, verplaatsing van de verantwoordelijkheid van de
huisarts naar de beambte van de 100.
De
minister van Volksgezondheid wil het project uitbreiden tot de
hele bevolking die onder de 100-centrales van Bergen, Brugge en
Aarlen valt en aldus beantwoorden aan de vraag van de betrokken
medische wachtdiensten.
Samen
met uw collega van Volksgezondheid bent u verantwoordelijk voor
de toekomstige 112-centrales en het 112-agentschap. Ik heb voor u
dan ook volgende vragen.
Denkt
u, technisch gezien, het project 1733 in de werking van de
112-centrales te kunnen integreren?
Zal
de patiënt rechtstreeks contact hebben met de beambte of hoort
hij eerst een robot?
Werkt
u in overleg met de minister van Volksgezondheid?
Wat
is de stand van het dossier? Met welke hinderpalen wordt u
eventueel geconfronteerd?
|
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Je souligne que
la loi du 29 avril dernier créant les centres 112 et
l’agence 112 permettra aux centres 112, et en attendant aux
centres 100, d’assurer le traitement des appels non urgents, à
savoir les appels de médecine générale (projet 1733) et les
appels non urgents de la police et des pompiers.
D’un point
de vue technique, il est possible de renvoyer tous les appels
émis vers les centres d’appels 100/112. Des études sont en
cours à ce sujet. Il conviendra toutefois d’analyser l’impact
de ces études sur le fonctionnement des centres 100/112,
notamment quant au personnel nécessaire pour assurer la
permanence. Actuellement, seul le personnel des centres 100/112
assure la prise des appels urgents.
Mes services
se concertent avec les services du SPF Santé publique dans le
cadre du projet 112. Des réunions ont lieu régulièrement entre
mon cabinet, le cabinet de ma collègue, la ministre de la Santé
publique, et les représentants du SPF Intérieur, de la police
fédérale et du SPF Santé publique.
Pour les
questions relatives au projet pilote 1733 concernant le
dispatching des appels vers le médecin de garde de médecine
générale, je vous renvoie à ma collègue, la ministre de la
Santé publique.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – De wet van
29 april jongstleden tot oprichting van de 112-centra en het
112-agentschap maakt het de 112-centra, en in afwachting de
100-centrales, mogelijk de niet-dringende oproepen, namelijk de
oproepen naar huisartsen (project 1733) en de niet-dringende
oproepen naar politie en brandweer te behandelen.
Technisch
gezien is het mogelijk alle oproepen naar de 100/112-centrales
door te schakelen. Dat wordt nu bestudeerd. De impact op de
werking van de 100/112-centrales, vooral op het personeel dat
nodig is voor de permanenties, moet worden onderzocht. Momenteel
worden de dringende oproepen uitsluitend behandeld door het
personeel van de 100/112-centrales.
Mijn
diensten plegen overleg met de diensten van de FOD
Volksgezondheid in het kader van het project-112. Er zijn
geregeld vergaderingen met mijn kabinet en het kabinet van mijn
collega van Volksgezondheid, de vertegenwoordigers van de FOD
Binnenlandse Zaken, de federale politie en de FOD
Volksgezondheid.
Voor
de vragen over het proefproject 1733, meer bepaald betreffende de
dispatching van de oproepen naar een huisarts van wacht, verwijs
ik naar mijn collega van Volksgezondheid.
|
|
Mme Cécile
Thibaut (Ecolo). – Il est rassurant d’apprendre que les
appels vers le 1733 pourront être transférés vers les centres
100. Je souhaiterais néanmoins savoir si un robot sera toujours
nécessaire et s’il faudra introduire son code postal au
préalable. Cela pourrait être un frein au bon fonctionnement du
système. À partir d’un GSM c’est différent parce qu’il
faut géolocaliser le GSM mais à partir d’une ligne fixe c’est
possible ; toutefois, tout le monde ne connaît pas le code
postal de sa région.
|
Mevrouw Cécile
Thibaut (Ecolo). – Het is geruststellend te vernemen dat de
oproepen naar het 1733-nummer kunnen worden doorgeschakeld naar
de 100-centrales. Zal dit altijd via een robot verlopen en zal
men de postcode op voorhand moeten meedelen? Dat kan immers de
goede werking van het systeem hinderen. Voor een oproep vanaf een
gsm is dit logisch, want die moet worden gelokaliseerd, maar
vanaf een vast toestel niet; niet iedereen kent de postcode van
zijn streek.
|
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Je ne peux
malheureusement pas vous donner immédiatement de réponse à ce
sujet, mais je vous la transmettrai cet après-midi par courriel.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Ik kan u
hierop helaas niet onmiddellijk een antwoord geven, maar ik zal
het u vanmiddag doormailen.
|
|
(La
séance est levée à 11 h 25.)
|
(De
vergadering wordt gesloten om 11.25 uur.)
|