5‑70 Sénat de Belgique Session ordinaire 2011‑2012 Séances plénières Jeudi 5 juillet 2012 Séance de l’après‑midi |
5‑70 Belgische Senaat Gewone Zitting 2011‑2012 Plenaire vergaderingen Donderdag 5 juli 2012 Namiddagvergadering |
|||
Annales |
Handelingen |
|||
Sommaire |
Inhoudsopgave |
|||
Prise en considération de propositions Propositions prises en considération Cour constitutionnelle – Arrêts Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles Cour constitutionnelle – Recours Conseil supérieur de la Justice Centre pour l’égalité des chances et la lutte contre le racisme Commission fédérale de contrôle et d’évaluation de l’euthanasie
|
Inoverwegingneming van voorstellen In overweging genomen voorstellen Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie
|
|||
Présidence de Mme Sabine de Bethune (La séance est ouverte à 15 h.) |
Voorzitster: mevrouw Sabine de Bethune (De vergadering wordt geopend om 15 uur.) |
|||
Mondelinge vragen |
||||
Mondelinge vraag van mevrouw Fatiha Saïdi aan de minister van Werk over «de discriminatie bij aanwerving in de uitzendsector» (nr. 5‑631) |
||||
Mme Fatiha Saïdi (PS). – Selon une enquête menée par le secteur et rapportée lundi par plusieurs sources d’information, près d’un tiers des agences d’intérim se livrerait à de la discrimination à la demande de leurs clients. On se souviendra des faits dénoncés chez Adecco qui avaient conduit à une condamnation de cette agence en 2011 pour avoir établi une liste d’entreprises qui ne voulaient engager que des Belges. La discrimination liée à l’âge avait aussi été mise en évidence à l’époque. La fédération du secteur, Federgon, a mené elle‑même des contrôles anonymes pour tenter de corriger cette image négative. Si les grandes et moyennes entreprises ont amélioré leurs résultats, avec des baisses significatives de la discrimination, une hausse se manifeste, principalement dans les petites entreprises. Selon la fédération du secteur, les entreprises en faute doivent élaborer un plan d’action. Si des pratiques discriminatoires sont encore constatées au sein d’une société lors d’un prochain contrôle, celle‑ci risquerait de perdre son label de qualité, selon les mêmes sources. Madame la ministre, vous avez récemment présenté un plan pour l’emploi qui vise notamment à rendre le marché du travail plus facilement accessible aux catégories de personnes les plus défavorisées, comme les jeunes peu ou pas formés ou les travailleurs plus âgés. Ce plan, issu d’une large concertation avec les partenaires sociaux, prévoit donc des clarifications et des ajustements de dispositions pour éviter les discriminations à l’embauche. Des mesures ont‑elles également été prises par votre département pour résoudre le problème récemment dénoncé dans les agences d’intérim ? |
Mevrouw Fatiha Saïdi (PS). – Volgens een enquête georganiseerd door de sector en waarover maandag verschillende informatiekanalen verslag uitbrachten, zou ongeveer een derde van de uitzendkantoren discrimineren op vraag van hun klanten. We herinneren ons de feiten die bij Adecco aan het licht kwamen en die in 2011 tot een veroordeling van dat agentschap hebben geleid, wegens het opstellen van een lijst van ondernemingen die enkel Belgen wilden aanwerven. Destijds werd ook de aandacht gevestigd op discriminatie op basis van leeftijd. De federatie van de sector, Federgon, heeft zelf anonieme controles uitgevoerd om te trachten het negatieve imago bij te schaven. De grote en middelgrote bedrijven hebben hun resultaten verbeterd, met een aanzienlijke vermindering van de discriminatie, maar er is een stijging van de discriminatie bij de kleine ondernemingen. Volgens de federatie van de sector moeten de ondernemingen die in de fout zijn gegaan een actieplan uitwerken. Als er bij een volgende controle nog discriminerende parktijken worden vastgesteld bij een onderneming, dreigt ze volgens dezelfde bronnen haar kwaliteitslabel te verliezen. De minister heeft onlangs een plan voor de werkgelegenheid voorgesteld dat de arbeidsmarkt meer toegankelijk wil maken voor de meest achtergestelde categorieën, zoals laaggeschoolde jongeren of oudere werknemers. Dat plan, dat tot stand is gekomen na breed overleg met de sociale partners, bevat dus verduidelijkingen en aanpassingen van bepalingen om discriminatie bij de aanwerving te vermijden. Heeft het departement van de minister eveneens maatregelen genomen om het probleem dat onlangs in de uitzendkantoren aan het licht is gebracht op te lossen? |
|||
Mme Monica De Coninck, ministre de l’Emploi. – Comme vous le savez, le gouvernement a adopté une série de mesures visant à inciter plus de personnes à travailler. En effet, travailler est à la fois un droit et un devoir pour chaque citoyen. Cependant, en Belgique, trop peu de personnes travaillent. C’est un problème majeur. En effet, d’une part, un très grand nombre de personnes partiront à la retraite dans les prochaines années et nous devons nous assurer de pouvoir disposer des moyens nécessaires pour financer la sécurité sociale et, d’autre part, il n’est pas acceptable que des personnes ne puissent pas accéder au marché de l’emploi, alors que c’est un droit qui doit leur être garanti. Dès lors, en tant que ministre de l’Emploi, je ne peux que m’insurger contre le fait que certaines agences d’intérim refuseraient d’offrir un emploi à certaines personnes qui en font la demande, a fortiori lorsque ce refus est motivé par des questions liées à l’origine, au sexe, au physique ou encore à l’âge. Quelles que soient les raisons invoquées par les agences d’intérim pour expliquer de telles pratiques, ces raisons ne constituent en rien des justifications ! C’est pourquoi nous avons d’ores et déjà adopté plusieurs mesures pour lutter contre la discrimination au travail. Ainsi, depuis 2010, le service d’inspection du Contrôle des lois sociales et le Centre pour l’égalité des chances traitent et analysent ensemble les plaintes en matière de discrimination au travail. Le know‑how du centre offre aux inspecteurs une plus‑value considérable. L’inspection des lois sociales permet, pour sa part, de rassembler des éléments de preuve importants. Le but final de la collaboration entre l’inspection et le centre est de résoudre le problème de la discrimination dans le secteur intérimaire et dans le monde du travail en général, de préférence en sensibilisant les contrevenants et en les amenant à encourager la diversité et à prendre des mesures en vue d’éviter les discriminations. En mai dernier, le Parlement fédéral a approuvé une loi qui garantit notamment qu’au sein d’une entreprise, les règles en matière de lutte contre la discrimination valent désormais aussi pour les intérimaires que l’entreprise engage. Par ailleurs, les partenaires sociaux du secteur intérimaire ont fait du « code de bonnes pratiques antidiscrimination » une convention collective de travail, qui est obligatoire depuis octobre 2011. Ce code de bonnes pratiques détermine un certain nombre de règles qui combattent la discrimination envers les intérimaires et vise les consultants en intérim, les agences d’intérim et les intérimaires. Par ce biais, on indique clairement les obligations des utilisateurs et l’interdiction de discriminations fondées sur l’origine, la croyance, le sexe, l’âge, la conviction syndicale, le handicap, etc. Ces différentes mesures doivent vous convaincre de la volonté du gouvernement de lutter activement contre toute forme de discrimination qui pourrait affecter un travailleur. Pour autant, il est certainement possible d’améliorer encore ce dispositif, par exemple via les CV anonymes et les tests pratiques ou via la reconnaissance que les agences d’intérim doivent obtenir des régions pour pouvoir exercer leurs activités. Je vais proposer aux ministres régionaux compétents et au secteur d’examiner ensemble l’utilité et la faisabilité d’instruments supplémentaires. |
Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. – Zoals u weet, heeft de regering een reeks maatregelen goedgekeurd om meer mensen aan het werk te krijgen. Immers, werken is voor elke burger zowel een recht als een plicht. In België zijn te weinig mensen aan het werk. Dat is een groot probleem. Enerzijds zullen een groot aantal mensen de komende jaren met pensioen gaan en moeten we ervoor zorgen dat we over de nodige middelen beschikken om de sociale zekerheid te financieren. Anderzijds is het niet aanvaardbaar dat sommige mensen geen toegang hebben tot de arbeidsmarkt, terwijl dat een gewaarborgd recht is. Daarom verzet ik mij als minister van Werk tegen het feit dat er uitzendkantoren zijn die sommige mensen werk weigeren om redenen die te maken hebben met afkomst, geslacht, fysieke eigenschappen of leeftijd. Dergelijke praktijken kunnen geenszins worden gerechtvaardigd! Daarom hebben we nu al verschillende maatregelen goedgekeurd om discriminatie op het werk te bestrijden. Zo behandelen en verzamelen de diensten van het toezicht op de sociale wetten en het Centrum voor de gelijkheid van kansen sinds 2010 alle klachten betreffende discriminatie op het werk. De knowhow van het centrum biedt de inspecteurs een aanzienlijke meerwaarde. Het toezicht op de sociale wetten biedt de mogelijkheid belangrijke bewijselementen te verzamelen. Het einddoel van de samenwerking tussen het toezicht en het centrum is het discriminatieprobleem in de uitzendsector en in de arbeidswereld in het algemeen oplossen, bij voorkeur door de overtreders te sensibiliseren en door hen ertoe te brengen de diversiteit aan te moedigen en maatregelen te nemen om discriminatie te vermijden. In mei jongstleden heeft het federale parlement een wet goedgekeurd die waarborgt dat binnen een onderneming de regels betreffende de strijd tegen de discriminatie voortaan ook gelden voor de uitzendkrachten die de onderneming in dienst neemt. De sociale partners van de uitzendsector hebben daarnaast de gedragscode inzake non‑discriminatie omgevormd tot een collectieve arbeidsovereenkomst, die verplicht is sinds oktober 2011. Die gedragscode bepaalt een zeker aantal regels die discriminatie tegen uitzendkrachten bestrijden en bedoeld zijn voor de uitzendconsulenten, de uitzendkantoren en de uitzendkrachten. Via die weg worden de verplichtingen van de gebruikers en het verbod op discriminatie op grond van afkomst, geloof, geslacht, leeftijd, syndicale overtuiging, handicap enzovoort, duidelijk aangegeven. Die verschillende maatregelen zullen de senator wellicht overtuigen van de wil van de regering om elke vorm van discriminatie die een werknemer zou kunnen ondervinden, actief te bestrijden. Overigens is het zeker mogelijk die bepaling nog te verbeteren, bijvoorbeeld via de anonieme cv’s en praktische tests of via de erkenning die de uitzendkantoren moeten krijgen van de gewesten om hun activiteit te mogen uitoefenen. Ik zal de bevoegde gewestministers en de sector voorstellen samen het nut en de haalbaarheid van extra instrumenten te onderzoeken. |
|||
Mme Fatiha Saïdi (PS). – Madame la ministre, je salue votre volontarisme et partage votre détermination quant à l’intégration des citoyens et des citoyennes par le travail. Il me semble vraiment que c’est par cet axe qu’il faut aborder l’intégration – je préfère parler d’inclusion – plutôt que sous l’angle de l’échec. La discrimination à l’embauche est malheureusement un fléau qui a la vie dure, puisqu’on la combat depuis de nombreuses années. Je suivrai avec grande attention les dispositions que vous venez d’évoquer. |
Mevrouw Fatiha Saïdi (PS). – Ik erken de besluitvaardigheid van de minister en deel haar vastberadenheid wat de integratie van de burgers via werk betreft. Het is echt op die wijze dat de integratie – ik spreek liever van inclusie – moet worden benaderd. Discriminatie bij de indienstneming is jammer genoeg een hardnekkige plaag, waartegen al jarenlang wordt gestreden. Ik zal de bepalingen die de minister daarnet heeft aangekondigd aandachtig volgen. |
|||
Mondelinge vraag van de heer Peter Van Rompuy aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de minister van Werk over «het stijgend aantal langdurig zieken» (nr. 5‑643) |
||||
M. Peter Van Rompuy (CD&V). – Des chiffres récents de l’Office national de sécurité sociale font apparaître qu’en 2011, il y a eu 40 670 000 jours d’absence pour maladie de longue durée pour l’ensemble des travailleurs belges. Par rapport à 2010, cela représente une augmentation de 5,5%. En cinq ans, le nombre de jours de maladie a augmenté d’un cinquième. Cela correspond à 11 jours de maladie par travailleur en 2011, pour 9 en 2007. Une première analyse révèle que ces chiffres sont liés, du moins partiellement, au vieillissement de la population. Les gens travaillent plus longtemps et restent actifs dans une période de la vie où ils sont plus rapidement malades. Ce n’est qu’une explication partielle. Le stress serait un facteur supplémentaire important. J’aimerais connaître l’origine de l’augmentation de l’absentéisme pour cause de maladie de longue durée, outre le vieillissement de la population. Si les plaintes relatives au stress jouent effectivement un rôle, quelle est alors la cause de l’augmentation des plaintes ? |
De heer Peter Van Rompuy (CD&V). – Uit recente cijfers van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid blijkt dat alle Belgische werknemers in 2011, samen 40 670 000 dagen langdurig ziek waren. Tegenover 2010 is dat een toename met 5,5%. Op vijf jaar tijd stijgt het aantal ziektedagen met een vijfde. Omgerekend komt dat neer op 11 dagen per werknemer in 2011, tegenover 9 in 2007. Uit een eerste analyse blijkt dat die cijfers, althans gedeeltelijk, verband houden met de vergrijzing. Mensen werken langer en blijven actief in een levensfase waarin ze ook makkelijker ziek worden. Dat is slechts een gedeeltelijke verklaring. Spanningsklachten zouden een belangrijke bijkomende factor zijn. Graag had ik van de minister vernomen wat, naast de vergrijzing, de oorzaak van het toenemend langdurig ziekteverzuim kan zijn. Mochten spanningsklachten werkelijk een rol spelen, wat is dan de oorzaak van de toegenomen klachten? |
|||
Mme Monica De Coninck, ministre de l’Emploi. – L’enquête a montré un lien entre l’absentéisme pour cause de maladie de longue durée, c’est‑à‑dire l’absentéisme de plus d’un mois pour cause de maladie, et l’âge du travailleur. C’est normal, en vieillissant on devient plus vulnérable. Je sais pourtant par expérience que les travailleurs plus âgés sont moins souvent malades, mais que, lorsqu’ils le sont, ils s’absentent souvent plus longtemps que les jeunes travailleurs. L’augmentation de l’absentéisme pour cause de maladie de longue durée est en premier lieu liée au vieillissement de la population active. En 2011, un peu plus de 700 000 personnes de plus de 50 ans étaient actives ; en 2011, on était déjà à 1,1 million. Le nombre de personnes actives âgées de 50 à 54 ans a augmenté de 30% durant cette période ; celui des personnes de 55 à 59 ans d’un peu plus de 90% et celui des personnes de 60 à 65 ans d’environ 130%. Différents facteurs jouent un rôle dans l’augmentation de l’absentéisme pour cause de maladie de longue durée parmi les personnes âgées, entre autres le stress, lequel est difficilement mesurable. Une très récente étude menée par SD Worx semble intéressante à cet égard. SD Worx est en effet arrivée à la conclusion que la Belgique se heurte aux limites de la « carrière citron ». Dans notre pays, les travailleurs ont souvent une carrière assez courte mais intense ; ils travaillent très dur entre 25 et 50 ans. Dans d’autres pays, les carrières sont plus longues, de sorte que la pression est moins forte sur ceux qui travaillent plus longtemps. Les « carrières citron » épuisent les gens prématurément. Les mentalités devraient changer tant parmi les employeurs que parmi les travailleurs. Pourtant, je constate encore durant des visites d’entreprises que les employeurs comme les travailleurs souhaitent faire davantage d’heures supplémentaires. En raison de ces horaires chargés, les travailleurs sont épuisés physiquement et mentalement. Dès l’âge de 50 ans, ils sont dès lors plus souvent malades. |
Mevrouw Monica De Coninck, minister van Werk. – Onderzoek heeft een verband aangetoond tussen langdurig ziekteverzuim, dat wil zeggen ziekteverzuim van meer dan een maand, en de leeftijd van de werknemer. Dat is niet zo abnormaal, want wie ouder wordt, wordt ook kwetsbaarder. Toch weet ik uit ervaring dat oudere werknemers minder vaak ziek zijn, maar als ze ziek worden, blijven ze vaak langer afwezig dan jongere werknemers. De toename van het langdurig ziekteverzuim houdt in de eerst plaats verband met de veroudering van de werkende bevolking. In 2001 werkten iets meer dan 700 000 50‑plussers; in 2011 waren het er al 1,1 miljoen. De toename van de werkende 50- tot 54‑jarigen bedroeg in die periode 30%; die van de 55- tot 59‑jarigen ruim 90% en die van de 60- tot 65‑jarigen zowat 130%. In de stijging van het langdurig ziekteverzuim bij ouderen spelen verschillende factoren een rol, waaronder wellicht ook stress, al is dat bijzonder moeilijk meetbaar. Een zeer recent onderzoek door SD Worx lijkt in dat verband interessant. SD Worx komt onder meer tot het besluit dat België botst op de grenzen van de citroenloopbaan. In ons land hebben de werknemers vaak een vrij korte, maar intense loopbaan; ze werken zeer hard tussen 25 en 50 jaar. In andere landen zijn de loopbanen meer gerekt, zodat de druk op wie langer werkt, minder groot is. In die citroenloopbanen voelen mensen zich vroegtijdig uitgeput en kunnen ze niet meer mee. Zowel bij werkgevers als bij werknemers zouden we een mentaliteitswijziging moeten teweegbrengen. Nochtans stel ik tijdens bedrijfsbezoeken nog altijd vast dat zowel werkgevers als, opvallend genoeg, ook werknemers veel meer overuren willen laten of kunnen doen dan tot nu toe mogelijk is. Door veel uren te kloppen, zijn die werknemers zowel fysiek, als psychisch zwaarder belast. Eens boven de vijftig vallen ze dan ook vaker uit. |
|||
M. Peter Van Rompuy (CD&V). – Je remercie la ministre de sa réponse. Le sujet est très intéressant. Je partais toujours du principe que nous travaillions plus longtemps afin de répartir le volume de travail sur une plus longue période. SD Worx arrive à la conclusion inverse. J’aimerais obtenir les références de cette étude. Je me demande aussi si les problèmes relatifs à la « carrière citron » doivent aussi être recherchés à l’extérieur du lieu de travail. |
De heer Peter Van Rompuy (CD&V). – Ik dank de minister voor haar antwoord. Dit is een zeer interessante materie. Ik ging er altijd van uit dat we langer werken om de hoeveelheid werk te kunnen spreiden over een langere periode. Bij SD Worx komt men vrijwel tot de omgekeerde conclusie. Ik zou graag de referentie van die studie krijgen. Ik vraag mij ook af of de problemen met die citroenloopbaan ook buiten de werksfeer te vinden zijn? |
|||
Mondelinge vraag van de heer Ahmed Laaouej aan de vice‑eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de mogelijke verplaatsing van kredietportefeuilles binnen de groep BNP Paribas» (nr. 5‑630) |
||||
Mondelinge vraag van de heer Rik Daems aan de vice‑eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «het aanwenden van Belgisch spaargeld door banken om financieringstekorten op te vangen in andere landen» (nr. 5‑634) |
||||
Mme la présidente. – Je vous propose de joindre ces questions orales. (Assentiment) |
De voorzitster. – Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming) |
|||
M. Ahmed Laaouej (PS). – Des informations parues dans la presse font état de la possibilité de voir le groupe BNP Paribas, dans lequel notre pays est actionnaire pour plus de 10%, opérer un transfert de portefeuilles de crédit au sein du groupe vers sa filiale belge BNP Paribas Fortis. Il s’agit plus précisément de crédits concédés dans des pays connaissant actuellement des difficultés, l’Espagne et l’Italie. La raison de ce transfert serait que le niveau de dépôt de la filiale belge, l’ex‑Fortis Banque, est très important – on connaît la propension des Belges à épargner – et permet d’assurer plus largement les ratios de solvabilité. Autrement dit, on adosserait à la trésorerie belge des crédits consentis dans d’autres pays. La presse, relayant l’agence américaine Bloomberg, parle d’un montant de quarante milliards d’euros qui aurait été décidé par le management de BNP Paribas. Vous comprendrez l’inquiétude qui naît de cette information qui devrait être clarifiée mais qui, si elle devait se confirmer, ne manquerait pas de nous faire penser à une autre expérience, récente, concernant un autre groupe bancaire, à savoir le groupe Dexia, où il est apparu que l’épargne collectée en Belgique a servi à rencontrer les besoins de trésorerie des pouvoirs locaux dans un autre pays, la France en l’occurrence. Je souhaiterais avoir votre éclairage, monsieur le vice‑premier ministre, sur ces informations – pour autant qu’elles se confirment – et savoir quelle attitude ont adoptée les administrateurs qui représentent l’État belge dans BNP Paribas. |
De heer Ahmed Laaouej (PS). – Volgens berichten in de pers is het mogelijk dat de groep BNP Paribas, waarin ons land voor 10% aandeelhouder is, een interne transfer van kredietportefeuilles naar de Belgische dochter BNP Paribas Fortis overweegt. Het zou meer bepaald gaan om kredieten toegekend in landen die momenteel problemen kennen: Spanje en Italië. De reden voor de transfer zou zijn dat het niveau van deposito’s in de Belgische dochter, het voormalige Fortis, zeer hoog is, waardoor de solvabiliteitsratio’s vlot worden bereikt. Met andere woorden, de Belgische Schatkist zou worden opgezadeld met kredieten die in andere landen zijn toegekend. De pers meldt in navolging van het Amerikaanse agentschap Bloomberg dat het management van BNP Paribas heeft beslist om een bedrag van veertig miljard euro over te hevelen. Die informatie zorgt begrijpelijkerwijze voor onrust. Ze moet nog worden bevestigd, maar als ze klopt, doet ze onvermijdelijk denken aan de recente ervaringen met een andere bankgroep, de groep Dexia. Daar bleek dat Belgisch spaargeld was gebruikt om de financiële putten te vullen van de lokale besturen in Frankrijk. Kan de vice‑eersteminister de berichten toelichten, voor zover ze kloppen? Welk standpunt hebben de vertegenwoordigers van de Belgische Staat bij BNP Paribas ingenomen? |
|||
M. Rik Daems (Open Vld). – Je suis conscient que l’on parle d’une entreprise cotée en bourse. Je comprends donc que les réponses restent relativement vagues. Mais je pense que mon collègue et moi‑même abordons un sujet important. Selon la presse, le groupe BNP Paribas serait confronté à un déficit de financement de 40 milliards d’euros en Espagne et en Italie. Il s’agit de crédits en cours qui ne sont pas contrebalancés par des dépôts ou autres liquidités. La filiale belge du groupe aurait un excédent de dépôts d’environ 20 milliards. La presse en conclut que, lorsqu’un groupe bancaire se finance en interne, la logique voudrait que ces 20 milliards d’excédent de dépôts, contrepartie de des prêts octroyés en Belgique, soient utilisés pour compenser partiellement les déficits en Espagne et en Italie. Ces 20 milliards d’euros correspondent environ aux fonds propres de Fortis Belgique. D’aucuns suggèrent qu’une nouvelle réglementation interdise des transferts de dépôts supérieurs aux fonds propres. Reste à savoir si cet élément peut être pris en considération. Dans le dossier Dexia, c’est un montant six fois supérieur aux fonds propres qui a été transféré. L’autorité de contrôle ne doit‑elle pas examiner la situation étant donné que l’État belge garantit l’épargne ? Si les dépôts d’épargne sont utilisés ailleurs, cela signifie concrètement que les contribuables belges garantissent les crédits accordés dans d’autres pays. Le porte‑parole de BNP Paribas Fortis dit que ce n’est absolument pas le cas. J’espère qu’il en est ainsi mais une confirmation du ministre des Finances serait une bonne chose pour le marché et la population belge. |
De heer Rik Daems (Open Vld). – Ik ben mij bewust van het feit dat we spreken over een beursgenoteerd bedrijf. Ik begrijp dus dat de antwoorden relatief vaag zijn. Toch denk ik dat mijn collega en ikzelf een onderwerp aankaarten dat niet zonder belang is. Luidens persberichten zou de groep BNP Paribas in Spanje en Italië een financieringstekort hebben van 40 miljard euro. Het gaat om uitstaande kredieten waar geen deposito’s of andere liquiditeiten tegenover staan. Het Belgische onderdeel van de groep zou een deposito‑overschot hebben van ongeveer 20 miljard. De pers trekt daaruit de conclusie dat, als een bankengroep zich intern financiert, de logica erin zou bestaan dat die 20 miljard deposito‑overschot tegenover uitstaande kredieten in België worden gebruikt om de tekorten in Spanje en Italië deels te compenseren. Die 20 miljard euro komt ongeveer overeen met het eigen vermogen van Fortis België. Volgens bepaalde suggesties zou een nieuwe regelgeving depositotransferts kunnen verbieden die het eigen vermogen overstijgen. De vraag rijst of dit element in overweging kan worden genomen. Het Dexia‑dossier is van een andere orde, want daar werd tot zesmaal het eigen vermogen getransfereerd. Moet de toezichthouder die situatie niet controleren, aangezien de Belgische Staat garant staat voor de spaartegoeden? Als de spaartegoeden elders worden gebruikt, betekent dat concreet dat de Belgische belastingbetalers eigenlijk garant staan voor kredieten die in andere landen zijn gegeven. De woordvoerder van BNP Paribas Fortis heeft gezegd dat dit helemaal niet het geval is. Ik hoop dat dit inderdaad zo is, maar voor de markt en de Belgische goegemeente zou het goed zijn dat dit door de minister van Financiën wordt bevestigd. |
|||
M. Steven Vanackere, vice‑premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique. – Je dirai d’abord que les informations reprises dans la presse, selon lesquelles BNP Paris envisagerait le transfert de financements pour un montant de vingt milliards en vue de financer des activités en Espagne et en Italie, ne sont pas tout à fait correctes. Il faut s’exprimer avec une certaine prudence, car nous parlons, comme l’a observé M. Daems, d’une entreprise cotée en bourse dont la gestion n’incombe ni à ce parlement ni à ce gouvernement. Précisons que tous les groupes bancaires internationaux, y compris le groupe BNP Paribas, se doivent de réfléchir à la mise en place d’une organisation optimale répondant aux différents cadres légaux qui sont applicables dans les pays où le groupe est présent par la voie de filiales. L’implémentation du plan industriel décidé en 2009 par BNP Paribas, visant à l’intégration de Fortis Banque au sein du groupe, est en voie d’achèvement. |
De heer Steven Vanackere, vice‑eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken. – De persberichten dat BNP Paribas zou overwegen om voor 20 miljard aan deposito’s over te hevelen om activiteiten in Spanje en Italië te financieren, kloppen niet helemaal. Voorzichtigheid is geboden want, zoals de heer Daems aangaf, gaat het om een beursgenoteerd bedrijf, waarvan het beheer noch dit parlement, noch de regering toekomt. Alle internationale bankgroepen, ook BNP Paribas, moeten nadenken hoe ze een organisatie op poten zetten die zo goed mogelijk beantwoordt aan de verschillende wettelijke kaders in de landen waar de groep via haar dochters actief is. De implementatie van het industrieel plan dat BNP Paribas in 2009 heeft vastgelegd en dat strekt tot de integratie van Fortis Bank in de groep, zit in een eindfase. |
|||
Lors de la présentation des résultats du groupe et de la banque belge pour 2011, un certain nombre de transferts d’activités entre le groupe et la filiale belge avaient déjà été annoncés en vue de consolider les activités de base et l’emploi en Belgique. À l’époque, il n’y avait pas eu de réaction négative. Selon un communiqué de BNP Paribas de ce matin, les activités qui existent déjà et qui sont gérées depuis le centre d’excellence de Bruxelles et axées sur les pays du Benelux, ceux de l’Europe du Nord, de l’Europe centrale et la Turquie, seront élargies à des pays comme l’Allemagne, l’Espagne et le Royaume‑Uni et à des pays d’Afrique. L’Italie n’est pas reprise ; elle est d’ailleurs considérée comme un domestic market (marché intérieur). Plus important encore, les activités sont totalement axées sur l’économie réelle et le financement des entreprises. On a encore récemment dit dans ce parlement que nos institutions financières devaient se concentrer davantage sur l’économie réelle. La concrétisation de l’objectif stratégique est évidemment une responsabilité des instances de gestion concernées. Je pars du principe que les membres de la direction et les administrateurs ne prennent aucune décision qui défavoriserait les filiales concernées et engagerait leur responsabilité personnelle. Les administrateurs nommés sur proposition du gouvernement belge ont été associés en temps opportun et de manière approfondie au processus décisionnel. |
Bij de voorstelling van de resultaten van de groep en van de Belgische bank over 2011 werd reeds een aantal verschuivingen van activiteiten tussen de groep en de Belgische entiteit in het vooruitzicht gesteld. Er werd toen gezegd dat dit een versteviging van de activiteitsbasis en de tewerkstelling in België zou meebrengen. Er waren toen geen negatieve reacties. Uit het communiqué van BNP Paribas van vanochtend onthoud ik dat de activiteiten, die vandaag reeds bestaan en die vanuit het center of excellence in Brussel worden beheerd en gericht zijn op de Beneluxlanden en de landen in Noord- en Centraal‑Europa en Turkije, zullen worden uitgebreid tot landen als Duitsland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk en tot landen in Afrika. Italië is daar niet bij; het wordt overigens als een domestic market beschouwd. Belangrijker nog is dat de activiteiten volledig gericht zijn op de reële economie en op de financiering van ondernemingen. Ook in dit parlement werd recent nog gezegd dat onze financiële instellingen zich meer op de reële economie moeten concentreren. De concrete uitvoering van de strategische doelstelling is natuurlijk een verantwoordelijkheid van de betrokken bestuursinstanties. Ik ga ervan uit dat de directieleden en de bestuurders geen beslissingen nemen die in het nadeel zouden zijn van de betrokken entiteiten en waarvoor ze persoonlijk verantwoordelijk zouden worden gesteld. De bestuurders die werden benoemd op voordracht van de Belgische regering werden tijdig en grondig bij het beslissingsproces betrokken. |
|||
En tout état de cause, la Banque nationale de Belgique pourrait s’opposer à une décision qu’elle estimerait aller à l’encontre d’une gestion saine et prudente de BNP Paribas Fortis Banque ou qui serait susceptible d’affecter de façon significative la stabilité du système financier. À ce jour, la Banque nationale a été informée mais elle n’a pas encore reçu de dossier complet concernant l’opération dont il est fait mention dans la presse. L’examen d’un dossier de ce type, considéré comme prioritaire, porterait entre autres sur les raisons de l’opération envisagée, sur son impact sur le profil de risque de BNP Paribas Fortis Banque et, potentiellement, sur la stabilité du système financier belge, la qualité des actifs à recevoir, les modalités de transfert, les conséquences pour la situation financière et l’organisation de la banque. Dans certains cas, la Banque nationale peut imposer des mesures spécifiques, notamment des exigences particulières en matière de solvabilité, de liquidité, de concentration des risques et de positions de risques. |
Hoe dan ook kan de Nationale Bank van België zich verzetten tegen een beslissing die strijdig is met een gezond en voorzichtig beheer van BNP Paribas Fortis Bank of die de stabiliteit van het financiële systeem aanzienlijk zou kunnen ondergraven. Tot op heden is de Nationale Bank op de hoogte gehouden, maar ze heeft nog niet het volledige dossier ontvangen over de operatie waarover de pers berichtte. Bij een dergelijk prioritair dossier moeten verschillende aspecten worden onderzocht: de redenen van de voorgenomen operatie, de gevolgen voor het risicoprofiel van BNP Paribas Fortis Bank en mogelijk ook voor de stabiliteit van het Belgische financiële systeem, de kwaliteit van de te ontvangen activa, de omstandigheden van de transfer, de gevolgen voor de financiële toestand en de organisatie van de bank. In bepaalde gevallen kan de Nationale Bank specifieke maatregelen opleggen. Zo kan ze bijzondere eisen stellen inzake solvabiliteit, liquiditeit, risicoconcentratie en risicoposities. |
|||
Je comprends qu’après les frustrations partagées en raison d’une crise financière qui dure, l’incompréhension règne sur le fonctionnement des institutions financières, surtout dans les médias. En 2008, nous avons opté, conjointement avec les actionnaires, pour un modèle qui préserve la stabilité du système mais qui laisse les considérations opérationnelles et commerciales aux mains de ceux qui en ont la responsabilité professionnelle et qui ne sont pas dirigés par des ministres ou des cabinets. Mais les crédits de soutien à l’économie réelle ne sont pas sans risques. Ils relèvent effectivement du métier d’une banque. Nous estimons que les banques doivent de nouveau s’en occuper, bien plus que de produits dérivés complexes. La BCE a encore donné un signal dans ce sens en portant son intérêt de dépôt pour les banques à 0%. Ainsi les banques sont encouragées à investir leurs liquidités dans les entreprises et la consommation. Je reste donc convaincu que la combinaison d’un management professionnel et d’un contrôle renforcé par la Banque nationale est la meilleure garantie d’un fonctionnement de qualité de notre système bancaire. |
Ik begrijp dat na de gedeelde frustraties van een aanslepende financiële crisis, zeker in de media, heel wat onbegrip ontstaat over de werking van financiële instellingen. In 2008 hebben we gekozen voor een model waarin we samen met de aandeelhouders de stabiliteit van het systeem willen vrijwaren, maar de operationele en de commerciële afwegingen in handen worden gelaten van wie daar professioneel verantwoordelijk voor is en niet worden aangestuurd door ministers of kabinetten. Kredieten aan de reële economie zijn echter ook niet risicoloos. Ze behoren wel tot het metier van een bank. Wij vinden dat ze zich weer vooral daarmee moeten bezighouden, veeleer dan met ingewikkelde afgeleide producten. De ECB heeft dat vandaag nog aangemoedigd door de depositorente voor de banken bij de ECB op 0% te brengen. Zo worden de banken aangemoedigd om hun liquiditeiten te investeren in de bedrijven en de consumenten. Ik blijf dus geloven dat een combinatie van een professioneel management en een versterkt toezicht door de Nationale Bank de beste garantie is voor een degelijke werking van ons bankensysteem. |
|||
M. Ahmed Laaouej (PS). – Je vous remercie, monsieur le vice‑premier ministre, pour ces informations. Je note que la Banque nationale est saisie du dossier, même si elle n’en dispose pas encore. Mais il est vrai que l’information est récente. Comme vous l’avez souligné, il importe que la Banque nationale en fasse un dossier prioritaire vu l’importance de BNP Paribas et de sa filiale BNP Paribas Fortis Banque. Nous sommes en effet l’un des actionnaires les plus importants de BNP Paribas. Tout ce qui se passe à l’intérieur du groupe a des répercussions directes sur notre capacité financière et nos finances publiques. BNP Paribas Fortis est aujourd’hui une filiale, mais elle constitue néanmoins un élément structurel de notre tissu économique belge. Selon moi, il convient dès lors d’éviter toute décision qui nuirait d’une manière ou d’une autre aux intérêts de la filiale belge du groupe BNP Paribas. J’espère que le point de vue de la Banque nationale pourra être rendu public. Nous souhaitons que le parlement en prenne rapidement connaissance selon des modalités à convenir avec vous, monsieur le vice‑premier ministre, afin d’en tirer les conclusions utiles. |
De heer Ahmed Laaouej (PS). – Ik dank de vice‑eersteminister voor zijn informatie. De Nationale Bank zal het dossier onderzoeken, ook al beschikt ze er nog niet over. De informatie is inderdaad recent. Gelet op het belang van BNP Paribas en haar dochter BNP Paribas Fortis Bank moet de Nationale Bank dit dossier voorrang geven. Wij zijn immers een van de belangrijkste aandeelhouders van BNP Paribas. Alles wat binnen de groep gebeurt, heeft een rechtstreeks gevolg voor onze financiële draagkracht en onze overheidsfinanciën. BNP Paribas is vandaag een dochter, maar ze is een structureel element van het Belgisch economisch weefsel. We moeten dan ook elke beslissing vermijden die op een of andere wijze de belangen van de Belgische dochter van de groep BNP Paribas zou schaden. Ik hoop dat het standpunt van de Nationale Bank kan worden bekendgemaakt. We willen dat het parlement er zo snel mogelijk kennis van neemt op een manier die met de vice‑eersteminister moet worden overeengekomen zodat de nuttige conclusies kunnen worden getrokken. |
|||
M. Rik Daems (Open Vld). – Premièrement, c’est une bonne chose que notre attention soit attirée sur ce dossier. Ainsi, des précisions ont pu être apportées et le management français est prévenu que nous suivons le dossier de près. Les financements en Espagne et en Italie sont des projets de financement des exportations et donc tout autre chose que le financement local d’une petite ou moyenne entreprise. Le profil de risque est dès lors différent. Deuxièmement, j’ai lu, comme le ministre, le communiqué de presse de ce jour sur le renforcement de la filiale belge et l’élargissement du rôle de corporate banking de BNP Paribas Fortis. Si cela est le résultat de nos questions, nous pourrons finalement faire de la branche belge de la banque quelque chose de très beau. En d’autres termes, nos questions ont produit des effets. Peut‑être le ministre a‑t‑il donné le signal que, si la banque veut agir, elle devrait le faire maintenant. Troisièmement, si ma proposition de loi avait été adoptée, il n’y aurait peut‑être pas d’excédent de 15 milliards en dépôts d’épargne et ce montant aurait peut‑être été placé en obligations d’État. Le risque pour notre dette publique serait moindre et tout le monde serait content. Nous n’aurions alors jamais pu exécuter ce plan. |
De heer Rik Daems (Open Vld). – Ten eerste is het goed dat dit dossier onder de aandacht is gebracht. Hierdoor kon duidelijkheid worden verschaft en is tegelijkertijd het Franse management gewaarschuwd dat we het dossier op de voet volgen. De financieringen in Spanje en Italië zijn projecten van exportfinanciering en dus iets helemaal anders dan de lokale financiering van een klein of middelgroot bedrijf. Het houdt dan ook een ander risicoprofiel in. Ten tweede heb ik, net als de minister, het perscommuniqué van vandaag gelezen over de versterking van België en over de uitbreiding van de rol van BNP Paribas Fortis in corporate banking. Als dit het resultaat is van onze vragen, zullen we uiteindelijk van de Belgische tak van de bank iets heel moois kunnen maken. Met andere woorden, onze vragen hebben effect gehad. Misschien heeft de minister wel het signaal gegeven dat, als de bank wil optreden, ze dat bij voorkeur nu zou moeten doen. Ten derde, mocht mijn wetsvoorstel goedgekeurd zijn, zou er misschien geen overschot van 15 miljard spaardeposito’s zijn en was er misschien 15 miljard meer belegd in staatsobligaties. Het risico voor onze staatsschuld zou lager zijn en iedereen zou tevreden zijn. Dan zou men dit plan nooit kunnen hebben uitvoeren. |
|||
Mondelinge vraag van mevrouw Dominique Tilmans aan de vice‑eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de douanecontrole op voertuigen die in het Groothertogdom Luxemburg zijn ingeschreven» (nr. 5‑642) |
||||
Mme Dominique Tilmans (MR). – Les contrôles douaniers sont justifiés mais, depuis quelques semaines, ils ne cessent de s’intensifier à la frontière belgo‑luxembourgeoise, particulièrement en Province de Luxembourg. Nul ne conteste la nécessité de lutter contre les fraudeurs, mais il ne faudrait pas confondre frontaliers et fraudeurs. N’oublions pas que la plupart des frontaliers sont simplement des travailleurs qui ont l’opportunité de disposer d’un véhicule de fonction. L’arrêté royal du 20 juillet 2001 précise que l’immatriculation en Belgique des véhicules immatriculés à l’étranger et mis en circulation par les personnes inscrites au registre national belge n’est pas obligatoire pour le véhicule qu’une personne physique utilise dans l’exercice de sa profession et accessoirement à titre privé et qui est mis à disposition par un employeur étranger auquel cette personne est liée par un contrat de travail. Dans ce cas, le conducteur doit disposer d’une attestation fournie par l’administration qui a la TVA dans ses attributions. Ces derniers jours, j’ai eu écho de situations assez étonnantes en Province de Luxembourg. En effet, les épouses dont les maris sont propriétaires de véhicules immatriculés au Grand‑Duché de Luxembourg et en ordre d’attestation ont reçu une amende pour « usage abusif de l’attestation de TVA du véhicule ». En observant la législation relative, notamment, aux conditions d’application pour ces véhicules, on constate que la circulaire 43/2006 du 21 décembre 2006 stipule clairement que « le véhicule doit être principalement utilisé par le résident belge à des fins professionnelles (déplacements domicile/lieu de travail et déplacements professionnels sur l’ordre de l’entreprise) et peut seulement accessoirement être utilisé à des fins privées. Le conjoint et les enfants fiscalement à charge vivant sous le même toit sont aussi autorisés à utiliser le véhicule accessoirement ». S’il est vrai que le gouvernement doit poursuivre sa lutte contre les fraudeurs, il n’est pas normal de violer le droit d’utilisation du véhicule reconnu aux conjoints et aux enfants. Cet excès de zèle me paraît abusif et me pousse à vous demander s’il existe une réelle volonté du gouvernement de faire la chasse aux travailleurs frontaliers ? A fortiori, les douaniers ont‑ils reçu des instructions particulières ? Par ailleurs, il apparaît que les services de police et de douanes et l’administration fiscale ont une interprétation très différente de la circulaire de décembre 2006. Comptez‑vous prendre des mesures pour éviter à l’avenir des interprétations différentes ? |
Mevrouw Dominique Tilmans (MR). – Douanecontroles zijn gerechtvaardigd, maar sinds enkele weken wordt de controle aan de Belgisch‑Luxemburgse grens voortdurend opgevoerd, in het bijzonder in de provincie Luxemburg. Niemand zal de noodzaak van de strijd tegen fraudeurs betwisten, maar niet alle grensarbeiders zijn fraudeurs. De meeste grensarbeiders zijn gewoonweg werknemers die over een bedrijfswagen beschikken. Het koninklijk besluit van 20 juli 2001 bepaalt dat de inschrijving in België van voertuigen die in het buitenland zijn ingeschreven en in het verkeer worden gebracht door personen die ingeschreven zijn in het Belgisch bevolkingsregister, niet verplicht is voor het voertuig dat een natuurlijke persoon gebruikt in de uitoefening van zijn beroep, en in bijkomende orde voor privédoeleinden, en dat hem ter beschikking wordt gesteld door een buitenlandse werkgever waarmee deze persoon verbonden is door een arbeidsovereenkomst. In dat geval moet de bestuurder beschikken over een attest afgeleverd door het bestuur dat de btw onder haar bevoegdheid heeft. De afgelopen dagen vernam ik echter dat er zich opmerkelijke situaties voordoen in de provincie Luxemburg. De echtgenoten van wie de man eigenaar is van een voertuig ingeschreven in het Groothertogdom Luxemburg en die in orde zijn met het attest, kregen namelijk een boete voor het ongerechtvaardigd gebruik van het btw‑attest van het voertuig. Als men de betreffende wetgeving nakijkt, in het bijzonder de toepassingsvoorwaarden voor deze voertuigen, stelt men vast dat de circulaire 43/2006 van 21 december 2006 duidelijk bepaalt: ‘de Belgische ingezetene moet het voertuig in hoofdzaak voor beroepsdoeleinden gebruiken (woon‑werkverkeer en beroepsverplaatsingen in opdracht van de onderneming) en slechts bijkomstig voor privédoeleinden. De partner en de kinderen die fiscaal ten laste zijn en onder hetzelfde dak wonen, zijn eveneens gemachtigd het voertuig bijkomstig te gebruiken.’ De regering moet uiteraard haar strijd tegen fraudeurs voortzetten, maar het is niet normaal dat het gebruiksrecht van het voertuig voor de partner en de kinderen wordt geschonden. Deze overijverigheid lijkt me onrechtvaardig en dwingt me u te vragen of de regering werkelijk de grensarbeiders wil aanpakken. Kregen de douanebeambten daartoe bijzondere richtlijnen? Blijkbaar interpreteren de politiediensten, de douane en de fiscale administratie de circulaire van december 2006 heel verschillend. Zult u maatregelen nemen om in de toekomst verschillende interpretaties te vermijden? |
|||
M. Steven Vanackere, vice‑premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique. – Ces contrôles relèvent des tâches de routine des fonctionnaires des douanes et accises. En aucun cas, il n’y a de chasse ouverte à l’encontre de travailleurs frontaliers. Aucune directive spécifique de contrôle n’a été donnée à ce sujet. Il est vrai que le gouvernement a clairement annoncé que la lutte contre la fraude était une de ses priorités, non seulement pour obtenir les moyens nécessaires pour financer les besoins de l’État, mais aussi pour redonner un sentiment de justice à tous les contribuables qui paient honnêtement leurs impôts. Nous souhaitons que tous les contribuables fassent de même. Notre position sur la lutte contre la fraude a peut‑être stressé un certain nombre de personnes. Sans vouloir être provocateur, si notre discours politique a abouti à ce résultat, qu’il en soit ainsi ! Je ne peux pas me prononcer sur l’interprétation des services de police, mais je vous confirme que l’administration générale des douanes et accises, à l’instar des autres administrations générales du SPF Finances, fait une interprétation conforme de la circulaire de décembre 2006 dans les termes que vous avez cités dans votre question. Il n’y a eu aucune modification permettant de dire que les règles du jeu ont été modifiées. Enfin, mon collègue luxembourgeois m’a confirmé lors d’une récente réunion bilatérale qu’il n’avait pas connaissance d’abus massifs en matière d’immatriculations et que les autorités luxembourgeoises n’avaient nullement l’intention d’agir de manière que les contribuables belges puissent éluder l’impôt. |
De heer Steven Vanackere, vice‑eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken. – Deze controles behoren tot de routinetaken van de ambtenaren van Douane en Accijnzen. Er is helemaal geen jacht geopend op de grensarbeiders. Er werd hiervoor geen enkele specifieke controle‑instructie gegeven. De regering heeft inderdaad duidelijk aangekondigd dat ze van de strijd tegen de fraude één van de prioriteiten wil maken, niet alleen om de nodige middelen te bekomen om de behoeften van de staat te financieren, maar ook om alle belastingbetalers die eerlijk hun belastingen betalen opnieuw een gevoel van rechtvaardigheid te geven. We wensen dat alle belastingplichtigen hetzelfde doen. Onze houding tegenover de strijd tegen de fraude heeft misschien een aantal mensen gestresseerd. Als onze politiek discours tot dit resultaat heeft geleid, het zij zo! Ik kan me niet uitspreken over de interpretatie van de politiediensten, maar ik bevestig dat de interpretatie van de algemene Administratie der Douane en Accijnzen, in navolging van de andere algemene administraties van de FOD Financiën, overeenstemt met de circulaire van december 2006, zoals u het in uw vraag hebt geciteerd. Er is geen enkele wijziging die toelaat te zeggen dat de spelregels veranderd zijn. Mijn Luxemburgse collega heeft me onlangs op een bilaterale bijeenkomst bevestigd dat hij geen weet heeft van massaal misbruik inzake inschrijving van voertuigen en dat de Luxemburgse autoriteiten geenszins de bedoeling hebben ervoor te zorgen dat de Belgische belastingbetalers belastingen kunnen ontduiken. |
|||
Mme Dominique Tilmans (MR). – Je vous remercie, monsieur le vice‑premier ministre. Votre réponse me convient mais le cas des épouses qui sont arrêtées et qui, bien qu’en possession de l’attestation fiscale, reçoivent une amende et doivent acquitter les taxes en Belgique alors qu’elles sont tout à fait en ordre, pose vraiment problème. L’administration fiscale précise d’ailleurs qu’elles doivent protester face à cet excès de zèle des douanes dont il faudrait peut‑être tempérer l’ardeur. |
Mevrouw Dominique Tilmans (MR). – Ik dank de vice‑eersteminister voor zijn bevredigend antwoord. Maar er is een echt probleem in het geval van de echtgenoten die werden tegengehouden en die, hoewel zij in het bezit waren van een fiscaal attest, een boete ontvangen en de belastingen in België moeten betalen, ook al zijn ze volledig in orde. De belastingadministratie is trouwens duidelijk, ze raadt hen aan zich te verzetten tegen de overijverige douane, van wie de onstuimigheid misschien toch wat moet getemperd worden. |
|||
Mondelinge vraag van mevrouw Marleen Temmerman aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de vaststelling van normen voor de borstklinieken» (nr. 5‑633) |
||||
Mme Marleen Temmerman (sp.a). – Un arrêté royal publié le 7 juin 2012 modifie l’arrêté royal du 26 avril 2007 fixant les normes auxquelles le programme de soins oncologiques spécialisé pour le cancer du sein doit satisfaire pour être agréé. Des acteurs de terrain m’ont fait part de leur inquiétude au sujet des effets de cette modification. Ils sont particulièrement préoccupés par l’éventuelle modification du nombre annuel de nouveaux diagnostics à réaliser par une clinique du sein. Les directives l’EUSOMA, European Society of Mastology et les European Guidelines for Quality Assurance in Breast Cancer Screening and Diagnosis exigent un minimum annuel de 150 nouveaux diagnostics de cancer du sein. L’arrêté royal du 27 avril 2007 prévoyait à ce sujet une mesure transitoire de 100 nouveaux diagnostics pendant l’année de l’agrément et, dès le début de 2010, un seuil d’activité minimal de 150 nouveaux diagnostics par an. Si j’ai bien compris, cette mesure transitoire vient à échéance fin 2012. Dès janvier 2013, un minimum annuel de 150 nouveaux diagnostics au lieu de 100 devrait être atteint. Quel est précisément l’impact de l’arrêté royal du 7 juin 2012 sur l’agrément des cliniques du sein ? La ministre a‑t‑elle réellement l’intention d’accepter définitivement un seuil d’activité inférieur, soit 100 nouveaux diagnostics par an, ou envisage‑t‑elle de fixer ce seuil à 150 nouveaux diagnostics par an à partir du 1er janvier 2013 ? |
Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a). – Op 7 juni 2012 is een koninklijk besluit gepubliceerd dat wijzigingen aanbrengt aan het koninklijk besluit van 26 april 2007 houdende vaststelling van de normen waaraan het gespecialiseerd oncologisch zorgprogramma voor borstkanker moet voldoen om te worden erkend. Vanuit het veld bereiken mij bezorgde signalen over de effecten van die wijziging. Vooral de mogelijke wijzigingen aangaande het aantal nieuwe diagnoses dat een borstkliniek moet stellen per jaar, baren zorgen. De richtlijnen van de European Society of Mastology (EUSOMA) en de European Guidelines for Quality Assurance in Breast Cancer Screening and Diagnosis vereisen dat jaarlijks minimaal 150 nieuwe diagnoses van borstkanker worden gesteld. Het koninklijk besluit van 27 april 2007 voorzag ter zake in een overgangsmaatregel van 100 nieuwe diagnoses per jaar in het jaar van de erkenning, en vanaf begin 2010 in een minimale activiteitsdrempel van 150 nieuwe diagnoses per jaar. Als ik het goed begrepen heb, loopt die overgangsmaatregel af op het einde van 2012. Vanaf dan moet een minimum van 150 nieuwe diagnoses worden gehaald, in plaats van 100. Graag had ik van de minister vernomen wat de precieze impact is van het koninklijk besluit van 7 juni 2012 op de erkenning van de borstklinieken. Heeft de minister effectief de intentie om een lagere minimale activiteitsdrempel, namelijk 100 nieuwe diagnoses per jaar, als definitief te aanvaarden? Of zal de minister vanaf 1 januari 2013 de drempel van 150 nieuwe diagnoses per jaar hanteren? |
|||
Mme Laurette Onkelinx, vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. – L’arrête royal du 7 juin 2012 vise à prolonger la mesure transitoire en vigueur jusqu’à la fin 2012 pour les cliniques du sein, à savoir au minimum 100 nouveaux diagnostics par an. Tel quel, l’arrête royal du 26 avril 2007 risquait en effet de créer des problèmes d’accessibilité aux soins, au détriment des patientes. Je n’ai toutefois jamais eu l’intention de prolonger à l’infini les mesures transitoires prévues par cet arrêté, le risque étant alors de compromettre la qualité des soins. J’ai donc demandé à mon administration de préparer, sur la base de l’analyse de la situation actuelle et de l’analyse de l’avis rendu le 8 septembre 2011 par le Conseil national des établissements hospitaliers, un arrêté royal en vue d’adapter les normes d’agrément, afin de garantir la qualité et l’accessibilité des soins pour les patientes atteintes d’un cancer du sein. L’accent sera mis sur la qualité des soins plutôt que sur le niveau d’activité. L’objectif est de souligner l’importance de la collaboration entre les cliniques du sein. Mes services travaillent depuis plusieurs mois déjà aux nouveaux arrêtés que j’entends finaliser avant la fin de l’année de manière à mettre fin à cette période d’incertitude. Au regard des dispositions existantes, les communautés ou les régions sont compétentes pour l’octroi et la prolongation des agréments. |
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – Het koninklijk besluit van 7 juni 2012 beoogt de verlenging van de overgangsmaatregel voor de borstklinieken die gold tot einde 2012. Dat betekent minimaal 100 nieuwe diagnoses per jaar. De toepassing van het koninklijk besluit van 26 april 2007 als dusdanig dreigde immers de toegang tot de zorg in het gedrang te brengen, wat de patiënten zou benadelen. Het is echter nooit mijn bedoeling geweest om de overgangsmaatregelen waarin dat besluit voorzag, tot in het oneindige te verlengen. In dat geval zou de zorgkwaliteit inderdaad in het gedrang kunnen komen. Ik heb daarom aan mijn administratie de opdracht gegeven een koninklijk besluit voor te bereiden om de erkenningsnormen aan te passen, zodat de kwaliteit van de zorg voor borstkankerpatiënten en de toegankelijkheid tot die zorg kan worden gewaarborgd. De administratie baseert zich daarvoor op de analyse van de huidige situatie en op de analyse van het advies dat op 8 september 2011 is uitgebracht door de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen. De focus van het nieuwe koninklijk besluit zal op de kwaliteit van de zorgverlening worden gelegd, eerder dan enkel op het activiteitsniveau. Het is de bedoeling om de samenwerking tussen de borstklinieken te benadrukken. De voorbereiding van de nieuwe besluiten is al enkele maanden aan de gang. Het is mijn vaste wil die besluiten nog voor het einde van het jaar af te ronden. Zo kan een einde gemaakt worden aan de huidige onzekerheid. Inzake de geldende bepalingen wijs ik erop dat de gemeenschappen of gewesten bevoegd zijn voor de toekenning of de verlenging van de erkenningen. |
|||
Mme Marleen Temmerman (sp.a). – Les inquiétudes ne seraient donc pas justifiées. J’ai bien noté que la volonté de la ministre est d’en arriver à partir de 2013 à un critère de minimum 150 nouveaux diagnostics par an tout en tenant compte de l’accessibilité des soins et de leur qualité. |
Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a). – Uit het antwoord van de minister leid ik af dat er onterecht onrust heerst bij de borstklinieken. Daarnaast heb ik genoteerd dat vanaf 2013 de minister naar minimaal 150 nieuwe diagnoses per jaar wil gaan, waarbij ook rekening wordt gehouden met bereikbaarheid en zorgkwaliteit. |
|||
Mondelinge vraag van de heer Dirk Claes aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de strengere opvolging van de algemene rookregeling» (nr. 5‑641) |
||||
M. Dirk Claes (CD&V). – À la demande de la Vlaamse Liga tegen Kanker, l’Université de Hasselt a mené une étude sur les conséquences de l’interdiction de fumer. Il en ressort que depuis l’introduction en 2006 d’une interdiction de fumer sur le lieu du travail, le nombre de décès causés par un infarctus a baissé de 10%. Annuellement, cela correspond à 420 vies sauvées. Les chercheurs estiment que cette évolution positive se poursuivra, d’autant que depuis juillet 2011, une interdiction générale de fumer dans les cafés est entrée vigueur. Selon les chercheurs, plus de trois Belges sur quatre et plus de 80% de jeunes sont favorables à cette réglementation. Malgré ces chiffres, il reste nécessaire de contrôler le respect de cette réglementation générale du tabagisme dans les cafés. Certains tenanciers de cafés considèrent en effet que cette réglementation est anticonstitutionnelle, refusent de payer les amendes et veulent plaider leur cause devant un juge. Ils reconnaissent ouvertement qu’ils permettent de fumer dans leur café. Par ailleurs, trop peu de cafés font actuellement usage des « facilités » légales pour fumeurs. Existe‑t‑il un problème de perception des amendes ? Quelles mesures la ministre compte‑t‑elle prendre pour agir plus énergiquement à l’égard des contrevenants ? Comment mettre fin au comportement de certains tenanciers qui permettent à leurs clients de fumer dans leur établissement ? Comment éviter d’en arriver à deux types de cafés : ceux qui investissent dans un local spécialement conçu pour fumeurs et ceux qui négligent de le faire et ne se soucient aucunement de la réglementation ? La ministre confirme‑t‑elle clairement l’actuelle interdiction générale de fumer et est‑elle disposée à prendre clairement position à l’égard des contrevenants ? En quoi consiste sa stratégie pour mettre fin à l’actuelle confusion ? |
De heer Dirk Claes (CD&V). – In opdracht van de Vlaamse Liga tegen Kanker heeft de Universiteit Hasselt onderzoek gedaan naar de gevolgen van het rookverbod. Uit dat onderzoek blijkt dat er sinds de invoering in 2006 van een rookverbod op de werkvloer tien procent minder doden door een hartinfarct zijn Dat komt neer op ongeveer 420 geredde levens per jaar. De onderzoekers menen dat die positieve evolutie zich zal doorzetten, zeker nu sinds juli 2011 een algemene rookregeling van kracht is voor de cafés. Volgens hen staan iets meer dan drie op vier Belgen achter die regeling. Belangrijk is dat meer dan 80% van de jongeren er voorstander van zijn. Ondanks die cijfers blijft het nodig de naleving van de algemene rookregeling in de cafés te controleren. Sommige caféhouders houden immers de rookregeling voor ongrondwettelijk, weigeren de boetes te betalen en willen hun zaak voor een rechter bepleiten. Ze komen er ook openlijk voor uit dat ze gewoon in hun cafés laten roken. Aan de andere kant maken op het ogenblik nog te weinig cafés gebruik van de wettelijke rookfaciliteiten. Is de minister van oordeel dat er een probleem is met het innen van de boetes? Welke maatregelen wil ze nemen om nog krachtdadiger op te treden tegen overtreders van de algemene rookregeling? Hoe zal ze een halt toeroepen aan café‑uitbaters die roken wel nog toelaten? Hoe zal ze beletten dat er twee soorten van cafés ontstaan: cafés waar men wel investeert in een goede rookruimte voor de klanten én cafés waar dat niet wordt gedaan en waar men zich van de regelgeving niets aantrekt? Bevestigt de minister duidelijk de huidige algemene rookwetgeving en is zij bereid een duidelijk standpunt in te nemen tegenover de overtreders? Wat is haar strategie om de ontstane verwarring weg te nemen? |
|||
Mme Laurette Onkelinx, vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. – La loi du 22 décembre 2009 a instauré le principe de l’interdiction générale de fumer dans les lieux fermés accessibles au public. Des exceptions temporaires avaient été prévues. Les cafés et les casinos pouvaient autoriser leurs clients à fumer, à certaines conditions. Ces exceptions devaient prendre fin au plus tard le 1 juillet 2014. Cependant, le 15 mars 2010, la Cour constitutionnelle a estimé que les exceptions étaient contraires à la Constitution et à la Convention européenne des droits de l’homme. Aussi, la cour a‑t‑elle annulé les articles en question mais en maintenant jusqu’au 30 juin 2011 les effets des dispositions annulées. Depuis le 1er juillet, l’interdiction totale est donc d’application dans tous les lieux fermés accessibles au public, en ce compris les cafés et les casinos. Les services d’inspection veillent à l’application de cette législation et je confirme que toute infraction est punissable, conformément à l’article 9 de la loi du 22 décembre 2009. Le texte est clair et ne nécessite aucune interprétation ni discussion. En juin 2011, le SPF Santé publique a adressé à tous les cafés concernés un prospectus d’information rappelant les mesures à appliquer dès le 1er juillet 2011. Par ailleurs, les contrôles ont été renforcés en juillet et août 2011. Au cours de ces mois, les contrôleurs visaient surtout une prise de conscience en vue d’une application correcte de la législation. À l’époque, le secteur a donc reçu une information complète. De plus, les principales associations du secteur horeca qui font partie de la commission paritaire spécifique ont soutenu nos campagnes d’information, de sensibilisation et de contrôle. Elles sont favorables à une application correcte et uniforme de la loi qu’elles considèrent comme un moyen d’éviter toute discrimination entre les établissements du secteur horeca. Je déplore l’attitude de certains qui ne cherchent qu’à semer le trouble et à inciter les tenanciers de cafés à enfreindre la loi. Aussi, j’ai demandé à mon administration d’adresser à toutes les fédérations du secteur un courrier visant à mettre fin à cette désinformation. Cette lettre rappelle également que toute infraction à la loi en question sera poursuivie. Dans les prochaines semaines, le service d’inspection continuera à contrôler strictement le respect de cette interdiction. De cette manière, nous pourrons réfuter sur le terrain les déclarations totalement injustifiées sur le plan juridique. |
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – De wet van 22 december 2009 heeft het beginsel ingevoerd van het algemeen rookverbod in gesloten en voor het publiek toegankelijke plaatsen. Op dat algemene verbod waren tijdelijke uitzonderingen mogelijk. Cafés en casino’s konden hun klanten onder bepaalde voorwaarden toestaan om te roken. Die uitzonderingen moesten uiterlijk op 1 juli 2014 zijn afgelopen. Op 15 maart 2010 evenwel oordeelde het Grondwettelijk Hof dat de uitzonderingen in strijd waren met de Grondwet en met het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Het hof vernietigde daarom de bewuste artikelen, maar het handhaafde wel de gevolgen van de vernietigde bepalingen tot 30 juni 2011. Sinds 1 juli geldt dus in de praktijk een totaal rookverbod in alle gesloten en voor het publiek toegankelijke plaatsen; daarbij horen ook de cafés en de casino’s. De inspectiediensten zien op de toepassing van die wet toe en ik bevestig dat elke inbreuk strafbaar is, overeenkomstig artikel 9 van de wet van 22 december 2009. De tekst is duidelijk en behoeft geen enkele interpretatie of discussie. Zoals de heer Claes weet, zond de FOD Volksgezondheid in juni 2011 een informatiefolder aan alle betrokken cafés. Daarin herhaalde de FOD de maatregelen die ze vanaf 1 juli 2011 hadden na te leven. Aan de andere kant werden de controles in juli en augustus 2011 opgevoerd. Tijdens die maanden mikten de controleurs vooral op de bewustmaking en daarbij stond een correcte toepassing van de wetgeving voorop. Destijds is de sector dus volledig ingelicht. Bovendien hebben de belangrijkste verenigingen van de horecasector die van het specifieke paritaire sectorcomité deel uitmaakten, onze informatie‑, bewustmaking- en controlecampagnes gesteund. Ze staan positief tegenover een correcte en uniforme toepassing van de wet en zien daarin een middel om elke discriminatie tussen horecagelegenheden te weren. Ik betreur de houding van sommigen; ze willen alleen onrust zaaien en café‑uitbaters tot inbreuken bewegen. Daarom wens ik alle verwarring in de sector tegen te gaan. Ik heb mijn administratie gevraagd een brief te richten aan alle federaties van de sector om de desinformatie die sommigen verspreiden, recht te zetten. Die brief herinnert er ook aan dat wij elke inbreuk op de betrokken wet vervolgen. In de komende weken zal de bevoegde inspectiedienst de naleving van het verbod nauwgezet blijven controleren. Op die manier kunnen we op het veld de juridisch volledig ongegronde verklaringen weerleggen. |
|||
M. Dirk Claes (CD&V). – Le courrier aux fédérations me semble particulièrement utile. Si l’on traite correctement le problème posé par ces 10% de tenanciers de cafés qui enfreignent délibérément la loi, les difficultés disparaîtront. Je soutiens les actions de la ministre. |
De heer Dirk Claes (CD&V). – Ik wil de vice‑eersteminister danken voor haar antwoord. De brief aan de federaties lijkt mij heel nuttig. Tien procent van de café‑uitbaters overtreedt moedwillig de wet. Als we die correct aanpakken, zal dat niet blijven duren. De volhouder wint. Ik steun de minister in haar acties. |
|||
Mondelinge vraag van mevrouw Lieve Maes aan de vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «de controle op het vrachtverkeer op Brucargo» (nr. 5‑635) |
||||
Mme Lieve Maes (N‑VA). – Au début de la semaine, les agents de la police aéronautique de Zaventem ont mené des actions de grève ponctuelles qui ont mécontenté certains passagers. Les syndicats de police protestaient contre la charge de travail excessive. Par le passé, la ministre a déjà promis des renforts, mais ceux‑ci ne sont apparemment pas encore tous en service. Un effet secondaire de la pénurie de personnel est que différentes tâches ne reçoivent plus une attention suffisante, car la police aéronautique doit se préoccuper en premier lieu de la sécurité aéroportuaire. Le rapport d’activités de la police fédérale – dont la presse s’est fait l’écho cette semaine – indique que le nombre de camions contrôlés à Brucargo a baissé spectaculairement. Si 1740 camions avaient été contrôlés en 2010, ce nombre est tombé à 248 en 2011, soit une chute de plus de 85% ! On n’a dressé que sept procès‑verbaux, une baisse de plus de 93% ! Normalement, les agents chargés de ces contrôles doivent vérifier si les droits de douane ont été acquittés, si les temps de conduite et de repos ont été respectés et si la cargaison correspond à ce qui figure sur les documents. Il est donc clair que bien des infractions passent à travers les mailles du filet. La ministre était‑elle au courant de cette baisse drastique du nombre de contrôles ? Comment va‑t‑elle rétablir la situation ? Peut‑elle dire concrètement quand les agents supplémentaires entreront en service ? |
Mevrouw Lieve Maes (N‑VA). – Eerder deze week voerden de agenten van de luchtvaartpolitie in Zaventem een korte prikactie, tot ongenoegen van sommige passagiers. De politievakbonden protesteerden tegen de te hoge werkdruk. Dit is een oud verhaal. De minister beloofde in het verleden al extra manschappen, maar die zijn blijkbaar nog niet allemaal aan de slag. Een neveneffect van het tekort aan manschappen is dat een aantal taken niet langer voldoende aandacht krijgen, daar de luchtvaartpolitie zich prioritair moet bezighouden met de veiligheid op de luchthaven. Uit het activiteitenverslag van de federale politie, waar de pers deze week over berichtte, blijkt dat het aantal vrachtwagens dat op Brucargo gecontroleerd werd, spectaculair daalde. In 2010 werden er nog 1740 vrachtwagens gecontroleerd, in 2011 nog slechts 248, of een daling met meer dan 85%! Wat de processen‑verbaal betreft, was er zelfs een daling met meer dan 93%! Er werden maar zeven processen‑verbaal opgesteld. Normaal gezien moeten de agenten die deze controles doen, nagaan of de douanerechten wel betaald werden, of de rij- en rusttijden van de chauffeurs wel gerespecteerd werden en of de lading van de vrachtwagen wel overeenkomt met wat er op de papieren staat. Het is duidelijk dat er dus veel inbreuken door de brede mazen van het net glippen. Was ze op de hoogte van deze drastische vermindering van het aantal controles? Hoe gaat ze deze situatie verhelpen? Kan ze concreet zeggen wanneer de extra agenten in dienst zullen treden? |
|||
Mme Joëlle Milquet, vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances. – Ces dernières semaines, plusieurs réunions de concertation sociale ont tenté de dégager une solution pour les différents problèmes de la police fédérale de l’aéroport national. On s’est également intéressé à l’affectation d’agents additionnels. La police aéronautique de Zaventem disposait début février de 386 agents, ils sont à présent 394. À Brucargo, les services des Douanes et accises vérifient si les droits de douane ont été payés et si les papiers correspondent au chargement. La police aéronautique se concentre sur le contrôle des temps de conduite et de repos et de l’assurance du fret. Il s’agit donc de deux compétences limitées. Ces contrôles, réalisés principalement par la police fédérale de la route et par la police locale, ne font pas partie des priorités de la police aéronautique. J’ai d’ailleurs l’intention de demander, dès le conclave budgétaire de juillet ou en tout cas lors du conclave de novembre, des agents supplémentaires pour les polices fédérale et locale, car nous manquons d’agents. |
Mevrouw Joëlle Milquet, vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen. – De voorbije weken hebben we al verschillende dagen sociaal overleg gepleegd om een oplossing te vinden voor de diverse problemen van de federale politie op de nationale luchthaven. Tijdens dat overleg is er ook aandacht voor het toewijzen van extra agenten. Begin februari beschikte de luchtvaartpolitie te Zaventem over 386 agenten, momenteel zijn dat er 394. Op Brucargo controleren de diensten der Douane en Accijnzen of het vrachtvervoer de douanerechten naleeft en of de papieren met de lading overeenstemmen. De luchtvaartpolitie beperkt zich er vooral tot de controle op de naleving van de wetgeving inzake rij- en rusttijden en op de verzekering van de lading. Dat zijn dus twee heel beperkte bevoegdheden. Die controles behoren echter niet tot het prioritair takenpakket, aangezien ze in eerste instantie door de federale wegpolitie en de lokale politie worden uitgevoerd. Ik ben trouwens van plan bijkomende agenten voor de federale en de lokale politie te vragen. Dat kan misschien al tijdens het begrotingsconclaaf van juli of anders zeker tijdens het conclaaf van november. We hebben immers een tekort aan politieagenten. |
|||
Mme Lieve Maes (N‑VA). – Je suis étonnée d’entendre la ministre affirmer qu’à l’aéroport, les tâches de la police fédérale se limitent à contrôler les temps de conduite et de repos et l’assurance de la cargaison, car on trouve dans le rapport d’activités de la police fédérale tout un tableau reprenant ses diverses tâches. Je le relirai, et vérifierai également si des agents supplémentaires entrent bien en service à court terme. |
Mevrouw Lieve Maes (N‑VA). – Het verbaast mij dat de minister beweert dat de taken van de federale politie op de luchthaven beperkt blijven tot het controleren van de rij- en rusttijden en de verzekering van de lading, want in het activiteitenverslag van de federale politie zelf staat een hele tabel met alle taken. Ik zal dat opnieuw bekijken. Ik zal ook nagaan of er binnenkort inderdaad agenten bijkomen. |
|||
Mondelinge vraag van mevrouw Dominique Tilmans aan de vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over «de vaststelling van de bevolkingscijfers per gemeente met het oog op de gemeenteraadsverkiezingen» (nr. 5‑640) |
||||
Mme Dominique Tilmans (MR). – Je voudrais, d’une part, ramener un peu de sérénité dans le dossier de la commune de Wellin et tenter de décrisper une situation qui s’emballe quelque peu mais aussi, d’autre part, attirer votre attention sur certains éléments qui posent problème en termes de coordination entre les services fédéraux et régionaux. Pour rappel, le nombre de conseillers communaux est fixé sur la base de la population de la commune. Ces chiffres sont extraits du Registre national. Le gouvernement wallon détermine alors, par arrêté gouvernemental, le chiffre de la population à prendre en considération ainsi que le nombre de sièges à pourvoir dans le cadre des élections. Mais depuis la modification, le 26 avril 2012, du Code de la démocratie locale par le parlement wallon, c’est la population inscrite au 1er janvier de l’année des élections communales qui doit être prise en considération, soit, en l’occurrence, le 1er janvier 2012. Il faut ajouter à ce chiffre le nombre des personnes en cours d’inscription. Lorsque l’enquête de police nécessaire à cet égard est finalisée, l’inscription au Registre national se fait avec effet rétroactif au moment de la demande d’inscription. À Wellin, l’extraction du Registre national au 21 janvier 2012 indique 2 995 personnes inscrites au 1er janvier 2012. En mai, il ressort d’une nouvelle consultation que la population est passée à 3 001 habitants. Cette différence de six habitants s’explique par les enquêtes de police menées dans le cadre des inscriptions en cours. Notons encore que le 23 décembre 2011, votre administration, pensant sans doute bien faire, aurait envoyé un courrier aux communes en leur expliquant que l’extraction aurait lieu le 21 janvier 2012. Or, la commune de Wellin affirme qu’aucun de ses services n’a enregistré l’entrée de ce courrier ; il en irait de même pour d’autres communes. Il est également question d’une grève ; vous n’en êtes évidemment pas responsable. Il importe de s’interroger sur les faiblesses du système actuel et sur les moyens éventuels d’y remédier. L’envoi, le 23 janvier 2012, de la circulaire ministérielle précisant que l’extraction des chiffres de la population aurait lieu le 21 janvier ne laissait aux communes que trois semaines pour se mettre en ordre, congés compris. Était‑il nécessaire d’opter pour cette date du 21 janvier, sachant que le gouvernement wallon a fixé au 1er mai au plus tard la publication au Moniteur belge des chiffres de la population des communes ? Ne conviendrait‑il pas d’envisager l’envoi de ces circulaires par recommandé afin de s’assurer que les communes reçoivent bien les instructions demandées ? Par ailleurs, n’aurait‑il pas été utile d’attendre le 26 avril, date du vote au parlement wallon du décret modifiant la date de prise en compte du chiffre de la population – l’année du renouvellement intégral des conseils communaux, soit le 1er janvier 2012 – afin d’éviter la multiplication de ces chiffres aussi officiels les uns que les autres ? Cette avalanche de chiffres divergents met en évidence la non‑fiabilité du système actuel de recensement des populations communales. Il peut en découler des modifications importantes du nombre de conseillers issus des élections. Le système actuel ne devrait‑il pas être revu ? Avez‑vous des suggestions à formuler afin d’éviter de nouveaux problèmes lors des prochaines élections ? |
Mevrouw Dominique Tilmans (MR). – Enerzijds wil ik rust brengen in het dossier van de gemeente Wellin en de lichtelijk explosieve situatie ontmijnen. Anderzijds wil ik de aandacht vestigen op bepaalde problemen inzake de coördinatie tussen de federale en de regionale diensten. Het aantal leden van de gemeenteraad is vastgelegd op basis van het bevolkingscijfer. Die cijfers zijn afkomstig uit het Rijksregister. De Waalse regering bepaalt vervolgens bij regeringsbesluit met welk bevolkingsaantal rekening moet worden gehouden en hoeveel zetels bij de verkiezingen te verdelen zijn. Sinds het Waals Parlement op 26 april 2012 het Wetboek van de plaatselijke democratie heeft gewijzigd, moet worden rekening gehouden met de inwoners die op 1 januari van het jaar van de gemeenteraadsverkiezingen zijn ingeschreven, dus in dit geval op 1 januari 2012. De personen van wie de inschrijving nog loopt, moeten daarbij worden geteld. Wanneer het vereiste politieonderzoek is afgerond, wordt de betrokkene met terugwerkende kracht vanaf de aanvraag tot inschrijving in het Rijksregister ingeschreven. In Wellin waren volgens het uittreksel van het Rijksregister van 21 januari 2012 op 1 januari 2012 2995 personen ingeschreven. In mei bleek uit een nieuwe telling dat de bevolking is gestegen tot 3001 inwoners. Dat verschil van zes inwoners is het gevolg van de politieonderzoeken die inmiddels in het kader van de lopende inschrijvingen werden gevoerd. Ook zou de administratie van de vice‑eersteminister op 23 december 2011, ongetwijfeld met de beste bedoelingen, een brief naar de gemeenten hebben gestuurd met de mededeling dat het uittreksel uit het Rijksregister op 21 januari 2012 zou worden opgesteld. De gemeente Wellin verklaart echter dat geen van haar diensten de ontvangst van die brief heeft geregistreerd. Dat zou ook gelden voor andere gemeenten. Er is ook sprake van een staking; daarvoor is de vice‑eersteminister uiteraard niet verantwoordelijk. We moeten ons afvragen wat de zwakke punten van het huidige systeem zijn en hoe die kunnen worden weggewerkt. Op 23 december 2011 is de ministeriële rondzendbrief verstuurd met de mededeling dat het uittreksel met de bevolkingscijfers op 21 januari zou worden opgesteld. De gemeenten hadden, vakantiedagen inbegrepen, slechts drie weken om de zaken in orde te brengen. Was het nodig de datum van 21 januari te kiezen, wetende dat de Waalse regering heeft bepaald dat de bevolkingscijfers van de gemeenten uiterlijk op 1 mei in het Belgisch Staatsblad moeten worden gepubliceerd? Moeten die rondzendbrieven niet aangetekend worden verstuurd om zeker te zijn dat de gemeenten de instructies ontvangen? Was niet beter gewacht tot 26 april, de datum waarop het Waals Parlement zou stemmen over het decreet tot aanpassing van het bevolkingscijfer, om te voorkomen dat er verschillende officiële cijfers zijn? De overvloed aan cijfers toont aan dat het huidige systeem om de gemeentebevolking te tellen onbetrouwbaar is. Het kan aanzienlijke gevolgen hebben voor het aantal gemeenteraadsleden dat wordt verkozen. Moet het huidige systeem niet worden herzien? Heeft de vice‑eersteminister suggesties om nieuwe problemen bij de volgende verkiezingen te vermijden? |
|||
Mme Joëlle Milquet, vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances. – Cette saga pré‑électorale locale requiert une certaine analyse juridique. Les chiffres de la population sont basés sur les personnes inscrites au Registre de la population et au Registre des étrangers d’une commune. En ce qui concerne l’inscription dans le Registre de la population, conformément à l’article 7, paragraphe 5 de l’arrêté royal du 16 juillet 1992 relatif au Registre de la population et au Registre des étrangers, la vérification de la réalité de la résidence d’une personne fait l’objet d’une enquête de police dans les huit jours ouvrables de la déclaration de changement d’adresse effectuée à la commune par la personne concernée. La commune doit, à l’issue de cette enquête et dans les vingt jours qui suivent la date de la déclaration de changement, notifier à l’ancienne commune de résidence si la demande d’inscription a été acceptée ou non. Comme chaque année, les services du Registre national ont extrait les chiffres de population pour toutes les communes du royaume en date du 1er janvier 2012, en procédant à une extraction réalisée le 21 janvier 2012, soit vingt jours après le 1er janvier 2012, conformément à la réglementation. Les communes devaient donc, légalement, à cette date avoir procédé aux modifications nécessaires au Registre national, à la suite des déclarations de changement d’adresse survenues fin décembre 2011. De plus, et comme ils le font habituellement, les services du Registre national ont, par un courrier électronique du 23 décembre 2011, informé l’ensemble des communes du royaume que l’extraction pour les chiffres de la population aurait lieu le 21 janvier 2012 – le but étant que les communes mettent à jour les données au Registre national. À ce moment, il était peut‑être encore temps de constater que six personnes devaient encore être inscrites sans tarder. Il faut noter que, le 10 août 2011, la Région de Bruxelles‑Capitale a officiellement demandé par courrier les chiffres de population au 1er janvier 2012. La Région flamande a fait de même par un courrier officiel du 18 janvier 2012, précisant d’ailleurs qu’elle souhaitait une extraction des chiffres en date du 21 janvier 2012. La Région wallonne n’a adressé dans ce sens aucun courrier officiel à mes services ; seule une demande par mail a été effectuée par l’administration wallonne le 21 février 2012. Compte tenu des demandes officielles antérieures des deux autres régions et de la réglementation en vigueur, les chiffres transmis à la Région wallonne sont également ceux relevés au 1er janvier 2012, extraits du registre national le 21 janvier 2012. Il s’agissait également de préserver la cohérence des chiffres transmis à toutes les régions. En effet, un citoyen aurait pu déménager dans une autre région, ce qui aurait eu un impact sur les chiffres de la population transmis à ces régions. Nous devons donc avoir une vision uniforme. Dans la mesure du possible, nous avons pris pour habitude de suivre les recommandations sur la digitalisation et opté pour l’efficacité des procédures de la nouvelle gouvernance. Nous utilisons donc souvent les moyens de communication modernes et électroniques. Cela dit, je ne suis pas opposée à une lettre recommandée transmise chaque année aux communes. Je souligne cependant que les informations transmises jusqu’à présent sont claires et rappellent les obligations légales en matière de mise à jour des registres de population en prévision de la fixation prochaine des chiffres officiels de la population. En ce qui concerne votre question sur l’utilité d’adopter une date d’observation ultérieure, je pense avoir expliqué les raisons ayant justifié la date d’extraction du 21 janvier 2012. Les déclarations du ministre régional vont dans ce sens. Je me permets d’insister, d’une part, sur l’importance de conserver une certaine cohérence entre les régions et, d’autre part, sur le fait que l’adoption d’une date d’observation ultérieure au délai fixé par la réglementation viendrait probablement entraver l’objectif de celle‑ci qui est d’inciter les communes à respecter les délais légalement fixés. |
Mevrouw Joëlle Milquet, vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen. – Deze pre‑electorale saga vergt een juridische analyse. De bevolkingscijfers zijn gebaseerd op de personen die zijn ingeschreven in het bevolkingsregister en het vreemdelingenregister van een gemeente. Wat de inschrijving in het bevolkingsregister betreft, moet overeenkomstig artikel 7 van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister, het onderzoek van de reële verblijfplaats van een persoon die zijn hoofdverblijfplaats in een gemeente van het Rijk vestigt of die in België van verblijfplaats verandert, worden uitgevoerd door de lokale overheid binnen acht werkdagen na de aangifte door de betrokken persoon van de overbrenging van zijn verblijfplaats. Na afloop van dit onderzoek en binnen twintig dagen na de datum van aangifte meldt de gemeentelijke overheid aan de gemeente van de vorige verblijfplaats of de aanvraag tot inschrijving is aanvaard of niet. Zoals elk jaar hebben de diensten van het Rijksregister voor alle gemeenten de bevolkingscijfers op 1 januari 2012 opgevraagd. Het uittreksel werd conform de regels opgesteld op 21 januari 2012, ofwel twintig dagen na 1 januari 2012. De gemeenten moesten dus tegen die datum de nodige aanpassingen aan het Rijksregister hebben aangebracht op basis van de aangiften van adreswijziging die in december 2011 waren ingediend. Bovendien hebben de diensten van het Rijksregister, zoals gewoonlijk, alle gemeenten van het Rijk op 23 december 2011 per e‑mail gemeld dat het uittreksel voor de bevolkingscijfers op 21 januari zou worden opgemaakt. De bedoeling daarvan was de gemeenten ertoe aan te sporen de gegevens van het Rijksregister bij te werken. Op dat ogenblik kon misschien nog worden vastgesteld dat zes personen nog onverwijld moesten worden ingeschreven. Op 10 augustus 2011 heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest per brief officieel de bevolkingscijfers op 1 januari 2012 gevraagd. Het Vlaams Gewest deed hetzelfde op 18 januari 2012 en deelde overigens mee dat het een uittreksel van de cijfers op 21 januari 2012 wilde. Het Waalse Gewest heeft mijn diensten geen enkel officieel bericht opgestuurd; de Waalse administratie heeft alleen een aanvraag per mail gedaan op 21 februari 2012. Gelet op de officiële aanvragen van de twee andere gewesten en de geldende regels werden ook aan het Waals Gewest de cijfers van 1 januari 2012 meegedeeld, bij uittreksel van het Rijksregister op 21 januari 2012. Het was ook de bedoeling de overeenstemming tussen de cijfers voor alle gewesten te bewaren. Zo had een burger naar een ander gewest kunnen verhuizen, wat een impact zou hebben op de bevolkingscijfers die aan de gewesten werden meegedeeld. In de mate van het mogelijke volgen we de aanbevelingen inzake digitalisering en kiezen we voor de efficiënte procedures van het moderne beheer. We gebruiken dus vaak moderne en elektronische communicatiemiddelen. Ik ben er echter niet tegen dat jaarlijks een aangetekende brief naar de gemeenten wordt verstuurd. De informatie die tot op heden is doorgegeven, is echter duidelijk. Er wordt herinnerd aan de wettelijke verplichtingen inzake de bijwerking van de bevolkingsregisters met het oog op de volgende vastlegging van de officiële bevolkingscijfers. Wat de vraag over het nut van een latere registratiedatum verwijs ik naar de redenen die ik heb gegeven om het uittreksel op 21 januari 2012 op te stellen. De verklaringen van de gewestminister gaan ook in die zin. Ik benadruk nogmaals dat het belangrijk is dat de coherentie tussen de gewesten bewaard blijft. Ook zou een latere datum dan de wettelijk vastgelegde datum de doelstelling om de gemeenten aan te sporen de wettelijke termijn na te leven, wellicht ondermijnen. |
|||
Mme Dominique Tilmans (MR). – Il s’agit effectivement d’un dossier qu’il faut « dépassionner ». Il suscite beaucoup d’excitation et il ne faudrait pas qu’il mette à mal les élections. Je vous remercie, madame la ministre, pour toutes les informations que vous avez fournies. |
Mevrouw Dominique Tilmans (MR). – Het komt er inderdaad op aan in dit dossier de gemoederen te bedaren. Het wekt heel wat beroering en dat mag geen negatieve weerslag hebben op de verkiezingen. Ik dank de minister voor alle informatie. |
|||
Mondelinge vraag van de heer Philippe Mahoux aan de minister van Landsverdediging over «de discriminatie waarvan de oorlogswezen het slachtoffer zijn» (nr. 5‑629) |
||||
Mme la présidente. – M. Hendrik Bogaert, secrétaire d’État à la Fonction publique et à la Modernisation des Services publics, répondra. |
De voorzitster. – De heer Hendrik Bogaert, staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Diensten, antwoordt. |
|||
M. Philippe Mahoux (PS). – En 2009, j’attirais l’attention du ministre de la Défense sur les revendications des orphelins de guerre portées par « l’Œuvre royale des Enfants de la Patrie », qui dénonçaient et dénoncent toujours certaines discriminations en ce qui concerne la reconnaissance de la situation d’orphelin de guerre et les compensations qui y sont liées. Je vous en donne quelques exemples : – les orphelins de guerre qui avaient plus de dix‑huit ans au moment de la demande de reconnaissance ne peuvent bénéficier de ce statut, alors que le critère qui me paraît indiqué est celui de l’âge auquel ils sont devenus orphelins ; – les orphelins de militaires tombés au champ d’honneur ne peuvent, en l’état de la législation, être reconnus comme orphelins de guerre, ce qui paraît aberrant ; – par ailleurs, la loi du 11 avril 2003 octroie une rente à certains groupes de victimes de la guerre, ce qui représente une mesure très positive. Le problème réside dans le fait que les orphelins de guerre en sont exclus, ce qui crée évidemment une inégalité entre victimes de guerre et met à mal le principe d’égalité. À l’époque, vous m’aviez répondu que « conformément à la loi, ces revendications doivent être examinées au sein du Comité de contact des associations patriotiques afin que ce dernier puisse, le cas échéant, en saisir le Conseil supérieur des invalides de guerre, anciens combattants et victimes de la guerre, instauré par la loi du 8 août 1981, au moyen d’un cahier de revendications ». Tout cela paraît bien compliqué. On peut imaginer que la longue période qui a été nécessaire à la formation d’un gouvernement fédéral a retardé l’avancement de ce dossier. Quelle est la situation exacte de ce dossier ? Quelle est la position du ministre de la Défense sur la nécessité de mettre un terme à cette discrimination autrement qu’en laissant le temps s’écouler ? En effet, il est évident que, plus le temps avance, plus le nombre d’orphelins de guerre risque, hélas, de diminuer. |
De heer Philippe Mahoux (PS). – In 2009 vestigde ik de aandacht van de minister van Defensie op de eisen van de oorlogswezen vermeld door de vereniging ‘Kinderen van het Vaderland’ die discriminaties aangaande de erkenning van de hoedanigheid van oorlogswees en de daaraan verbonden compensaties aanklaagde en nog steeds aanklaagt. Ik geef enkele voorbeelden: – De oorlogswezen die ouder dan 18 jaar waren op het ogenblik van de erkenningsaanvraag kunnen niet van de voordelen van dat statuut genieten, hoewel de leeftijd waarop ze wees geworden zijn volgens mij een essentieel criterium is; – De weeskinderen van militairen die op het veld van eer gesneuveld zijn, kunnen op grond van de huidige wetgeving niet als ‘weeskinderen’ worden erkend, wat mij abnormaal lijkt; – De wet van 11 april 2003 kent een rente toe aan sommige categorieën van oorlogsslachtoffers, wat een positieve maatregel is. Het probleem is echter dat de weeskinderen daarvan uitgesloten zijn en dat dit een ongelijkheid tussen de oorlogsslachtoffers in het leven roept en het gelijkheidsbeginsel schendt. Destijds heeft u me geantwoord dat ‘die eisen overeenkomstig de wet onderzocht moeten worden in het Contactcomité van de vaderlandslievende verenigingen opdat het comité, in voorkomend geval, de door de wet van 8 augustus 1981 opgerichte Hoge Raad voor oorlogsinvaliden, oud‑strijders en oorlogsslachtoffers kan vatten door middel van een eisenbundel.’ Ik vermoed dat de langdurige regeringsvorming de vooruitgang in dat dossier heeft vertraagd. Hoe ver staat dit dossier nu? Wat is het standpunt van de minister van Defensie over de noodzaak om die discriminatie te beëindigen op een andere manier dan de tijd te laten verstrijken. Immers, hoe meer tijd er verstrijkt, hoe kleiner helaas het aantal oorlogswezen wordt. |
|||
M. Hendrik Bogaert, secrétaire d’État à la Fonction publique et à la Modernisation des Services publics. – Je vous lis la réponse du ministre de la Défense. J’ai l’honneur de porter à la connaissance de l’honorable membre les données suivantes. Les revendications des orphelins de guerre font partie de l’ensemble des revendications de la communauté des anciens combattants et victimes de guerre. Le Conseil supérieur avait demandé au Comité de contact des Associations patriotiques de remettre un nouveau cahier de revendications établi suivant un ordre de priorité. Étant donné que ce nouveau cahier n’a jusqu’à présent pas été remis au Conseil supérieur, il n’a pas pu être examiné. Vous n’êtes pas sans savoir que le Conseil supérieur a rendu, le 16 décembre 2010, son avis sur la proposition de loi que vous avez déposée le 6 octobre 2010 et que par cet avis, le Conseil supérieur a marqué son accord sur le but de la proposition, mais pas sur la manière de procéder. Pour arriver au résultat escompté, il existe un moyen plus approprié qui ne mettrait pas en danger la sécurité de l’ordre juridique établi puisqu’on ne remettrait pas en cause des décisions administratives juridictionnelles coulées en force de chose jugée. Ce moyen consiste à modifier l’arrêté royal du 23 décembre 2002 fixant les modalités selon lesquelles l’État assure la gratuité des soins de santé, via l’intervention de l’Institut des Vétérans – Institut national des Invalides de Guerre, Anciens Combattants et Victimes de Guerre. À défaut d’un nouveau cahier de revendications établi suivant un ordre de priorité, le Comité de contact réalise une évaluation de la légalité, de la faisabilité et de l’impact budgétaire de cette nouvelle proposition. Le résultat de cette évaluation devrait m’être communiqué sous peu. Enfin, en ce qui concerne le caractère inégalitaire de la rente accordée par la loi du 11 avril 2003 aux enfants juifs cachés, je me permets de vous renvoyer à l’arrêt no 149/2004 rendu le 15 septembre 2004 par la Cour d’arbitrage qui a déclaré non fondés les recours introduits contre la loi du 11 avril 2003 par les orphelins de prisonniers politiques. La haute juridiction a estimé que la loi du 11 avril 2003 n’était pas discriminatoire. |
De heer Hendrik Bogaert, staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Diensten. – Ik geef het antwoord van de minister van Defensie. De eisen van de oorlogswezen zijn een onderdeel van het geheel van eisen van de gemeenschap van de oud‑strijders en oorlogsslachtoffers. De Hoge Raad had aan het Contactcomité van de vaderlandslievende verenigingen gevraagd een nieuwe eisenbundel in te dienen waarin de eisen volgens hun prioriteit worden opgesomd. Aangezien die eisenbundel tot nu toe nog niet werd ingediend bij de Hoge Raad, kon hij nog niet worden onderzocht. U weet wellicht dat de Hoge Raad op 16 december 2010 zijn advies heeft gegeven over het wetsvoorstel dat u op 6 oktober 2010 heeft ingediend. In dat advies heeft de Hoge Raad zich akkoord verklaard met het doel van het voorstel, maar niet met de werkwijze. Om het verhoopte resultaat te bereiken, bestaat er een geschiktere manier die de veiligheid van de gevestigde juridische orde niet in gevaar brengt, aangezien de rechterlijke administratieve beslissingen die in kracht van gewijsde zijn gegaan niet op de helling zouden worden gezet. Dat middel bestaat in een wijziging van het koninklijk besluit van 23 december 2002 tot vaststelling van de wijze waarop de Staat door bemiddeling van het Nationaal Instituut voor oorlogsinvaliden, oud‑strijders en oorlogsslachtoffers voorziet in de kosteloze geneeskundige verzorging van verscheidene categorieën oud‑strijders en oorlogsslachtoffers. Bij gebrek aan een nieuwe eisenbundel opgesteld volgens prioriteit, evalueert het Contactcomité de wettelijkheid, de haalbaarheid en de budgettaire impact van dat nieuwe voorstel. Ik verwacht het resultaat van die evaluatie binnenkort. Tot slot, wat de ongelijkheid betreft van de rente die de wet van 11 april 2003 aan de ondergedoken joodse kinderen toekent, verwijs ik naar arrest nr. 149/2004 van 15 september 2004 van het Arbitrage hof die de beroepen tegen de wet van 11 april 2003 ingediend door weeskinderen van politieke gevangenen ongegrond heeft verklaard. Het hoog gerechtshof achtte de wet van 11 april 2003 niet discriminerend. |
|||
M. Philippe Mahoux (PS). – Cette réponse appelle plusieurs remarques. Premièrement, si on prend le temps, le problème finira par être réglé, mais pas de manière correcte. Deuxièmement, ce n’est pas parce que la Cour constitutionnelle a considéré qu’en droit, il n’y avait pas de discrimination que moralement celle‑ci n’existe pas. Troisièmement, que signifient les termes « sous peu » ? Plus le temps passe, plus le nombre de personnes concernées et discriminées diminue. Face à ce problème, tout le monde a été patient. Ma première question remonte à 2009. Depuis, on aurait pu avancer plus rapidement. |
De heer Philippe Mahoux (PS). – Ik heb verschillende bedenkingen bij dit antwoord. Ten eerste, als we de tijd nemen, zal het probleem vanzelf worden opgelost, maar niet op een fatsoenlijke manier. Ten tweede, het is niet omdat het Grondwettelijk Hof geoordeeld heeft dat er in rechte geen discriminatie is, dat er in wezen geen discriminatie bestaat. Ten derde, wat betekent de uitdrukking ‘binnenkort’? Hoe meer tijd verstrijkt, hoe kleiner het aantal betrokken personen wordt. Iedereen heeft blijk gegeven van geduld wat dit probleem betreft. Mijn eerste vraag daarover dateert van 2009. Men had wel wat sneller kunnen vooruit gaan. |
|||
Mondelinge vraag van de heer Danny Pieters aan de minister van Justitie over «de technische werkloosheid van gedetineerden» (nr. 5‑636) |
||||
M. Danny Pieters (N‑VA). – Le personnel est à nouveau en grève dans les prisons de Saint‑Gilles et Forest. Ces grèves occasionnent des frais pour la police locale et ont en outre une conséquence singulière. Certains détenus ont la chance et même le privilège de pouvoir travailler au sein de la prison. Les détenus qui, en raison d’une grève des gardiens, sont dans l’impossibilité de travailler ont droit à une sorte d’allocation de chômage. Cette règle, instaurée en 2004 par la ministre de la Justice de l’époque, Mme Onkelinx, me stupéfie car cette allocation n’a aucun objectif social. De plus, la logique voudrait que tous les autres détenus qui souhaitent travailler au sein de la prison aient droit à une allocation. On pourrait même dire qu’il s’agit d’une manière de subventionner la grève des gardiens de prison. La décision prise par Mme Onkelinx est‑elle appliquée dans la pratique ? Ces allocations ont‑elles un fondement juridique ? La ministre compte‑t‑elle maintenir ce système ? |
De heer Danny Pieters (N‑VA). – Er wordt opnieuw gestaakt in de gevangenissen van Sint‑Gillis en Leuven. De stakingen van de cipiers jagen de lokale politie op kosten, maar hebben ook een ander merkwaardig gevolg. Sommige gevangenen hebben het geluk om te mogen werken in de gevangenis. Dat is eigenlijk een voorrecht, want er is niet genoeg werk voor alle gevangenen. Gedetineerden die ten gevolge van een staking van de cipiers niet kunnen werken, blijken recht te hebben op een soort van werkloosheidsvergoeding. Die regeling werd in 2004 door toenmalig minister van Justitie Onkelinx ingevoerd en verbijstert me enigszins, omdat die uitkering geen enkel sociaal doel dient. Bovendien zouden volgens deze logica alle andere werkwillige gedetineerden die in de gevangenissen geen werk krijgen, recht hebben op een uitkering. Men zou zelfs kunnen zeggen dat op die manier de stakingen van de cipiers worden gesubsidieerd. Wordt het besluit van minister Onkelinx in de praktijk toegepast? Bestaat er een rechtsgrond voor de uitkeringen? Is de minister van plan om de regeling te behouden? |
|||
Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – La réglementation relative au chômage technique des détenus existe réellement et est appliquée. En 2011, la Régie du travail pénitentiaire a payé 10 000 euros à des détenus que la grève des gardiens empêchait de travailler. Ce montant représente 0,06% du chiffre d’affaires total de la Régie, qui est de 16 millions d’euros. Il n’existe actuellement aucun projet de révision du système mais mon administration a préparé une proposition visant à préciser dans la loi de base que le travail pénitentiaire ne se fait pas dans le cadre d’un contrat de travail. Cette précision clora définitivement la discussion ouverte par M. Pieters. |
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – De regelgeving betreffende de technische werkloosheid van gedetineerden bestaat inderdaad en wordt ook toegepast. In 2011 heeft de Regie van de gevangenisarbeid 10 000 euro betaald aan gedetineerden die wegens een personeelsstaking niet hebben kunnen werken. Dat bedrag vertegenwoordigt 0,06% van de totale omzet van de Regie, die 16 miljoen euro per jaar bedraagt. Op dit ogenblik bestaan er geen plannen om het systeem te herzien, maar mijn administratie heeft wel een voorstel uitgewerkt om in de basiswet duidelijk op te nemen dat gevangenisarbeid niet onder een arbeidsovereenkomst valt. Met deze verduidelijking is de discussie die senator Pieters opwerpt, definitief gesloten. |
|||
M. Danny Pieters (N‑VA). – La réponse est à côté de la question. Les allocations ne reposent de toute façon pas sur l’assurance contre le chômage. Qu’il y ait ou non un contrat de travail ne change rien. Par ailleurs, la ministre n’a pas dit quel était le fondement juridique du système actuel, ni si le système avait une vocation sociale. Si tel est le cas, l’allocation doit être étendue à tous les détenus désireux de travailler mais pour qui il n’y a pas de travail. |
De heer Danny Pieters (N‑VA). – Het antwoord is naast de zaak. De uitkeringen zijn hoe dan ook niet gebaseerd op de werkloosheidsverzekering. Of er al dan niet een arbeidsovereenkomst bestaat, is niet ter zake. De minister antwoordt evenmin op de wat de rechtsgrond is voor de huidige regeling en of er een sociale bestaansreden is. In dat laatste geval dient de minister de uitkering uit te breiden tot alle werkwillige gedetineerden voor wie er geen arbeid is. |
|||
Mondelinge vraag van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over «de mogelijke uitbreiding van de Salduzwet naar alle verhoren» (nr. 5‑637) |
||||
M. Bart Laeremans (VB). – Selon les journaux du groupe Concentra, la loi Salduz devrait être étendue à tous les interrogatoires en vertu d’une directive européenne. La ministre elle‑même déclare que le système risque ainsi d’avoir un coût prohibitif et que nous devrions en l’espace de trois ans revoir l’ensemble de notre procédure pénale. Le nombre total d’interrogatoires est en effet 14 fois plus élevé que le nombre d’interrogatoires Salduz. Le droit garanti à l’assistance d’un avocat pour tous les interrogatoires compliquera considérablement le travail policier, ce qui occasionnera des retards et vouera même à l’échec de nombreuses enquêtes. Cela ne fera qu’accroître la démotivation des services de police. Il est incompréhensible que la ministre, ou son prédécesseur, et l’État belge n’aient pas mis tout en œuvre pour empêcher cette opération dispendieuse et ces chicaneries excessives de l’Europe. Quelles initiatives notre pays prend‑il ou a‑t‑il prises pour faire barrage à cette nouvelle directive européenne ou pour l’infléchir ? Quelles sont les conséquences prévues sur le budget et le fonctionnement de la politique de recherche et de la politique criminelle ? |
De heer Bart Laeremans (VB). – Ik lees in de Concentrakranten dat de Salduzwet ten gevolge van een Europese richtlijn zou worden uitgebreid tot alle verhoren. De minister zegt zelf dat het systeem dan onbetaalbaar dreigt te worden en dat we als gevolg hiervan in drie jaar onze hele strafprocedure zouden moeten herzien. Het totaal aantal verhoren ligt immers 14 keer hoger dan het aantal Salduz‑verhoren. Het gewaarborgd recht op een advocaat bij alle verhoren zal het politiewerk in extreme mate bemoeilijken, hetgeen zal leiden tot immense vertragingen en zelfs tot het mislukken van heel wat onderzoeken. Bij de politiediensten zal de demotivatie enkel nog toenemen. Het is onbegrijpelijk dat de minister, of haar voorganger, en de Belgische Staat niet alles hebben ondernomen om deze peperdure operatie en deze verregaande betutteling door Europa tegen te gaan. Welke initiatieven nam of neemt ons land om deze nieuwe Europese richtlijn alsnog tegen te houden of om te buigen? Wat zijn de verwachte gevolgen voor de begroting en voor de werking van het opsporings- en strafbeleid? |
|||
Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – La Belgique s’est opposée jusqu’au bout à la nouvelle proposition de directive relative au droit d’accès à un avocat dans le cadre des procédures pénales. L’objection de la Belgique est en substance qu’une réglementation visant une petite partie du système juridique européen a des répercussions disproportionnées sur l’ensemble du système juridique d’un État membre. Notre pays était toutefois le seul à défendre ce point de vue. Le 8 juin, le Conseil européen Justice et Affaires intérieures est parvenu à un accord. On prévoit que le vote final au Parlement européen aura lieu à la fin de l’année, ce qui veut dire que la directive devra être transposée pour fin 2016. Cela impliquera une extension de l’assistance de l’avocat à tous les interrogatoires et actes d’instruction (identification, confrontation, reconstitution des faits, etc.). L’incidence sur la procédure pénale de notre pays sera considérable. Les coûts de l’assistance juridique, qui sont actuellement de 70 millions d’euros, seraient au minimum doublés. Il s’agit dès lors de préparer dès à présent cette modification du système pénal belge pour que la réforme puisse être inscrite dans le prochain accord de gouvernement. Nous entamons cette réflexion. Les acteurs de terrain sont consultés à l’occasion des évaluations permanentes du système Salduz. À l’automne, une commission d’experts sera mise en place et chargée de préparer et d’encadrer le processus de réforme qu’impose la nouvelle directive. |
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – België is zich tot op het einde blijven verzetten tegen de nieuwe ontwerp‑richtlijn over de toegang tot een advocaat in strafrechtelijke procedures. De essentie van het Belgische bezwaar is, dat via een regeling voor een klein deel van het Europese rechtssysteem, een buitenproportionele impact wordt gecreëerd op het hele rechtssysteem van één lidstaat. Ons land stond met standpunt echter alleen. Op 8 juni bereikte de Europese Raad Justitie en Buitenlandse Zaken een akkoord. Verwacht wordt dat de eindstemming in het Europees Parlement rond de jaarwisseling plaatsvindt, hetgeen betekent dat de richtlijn ten laatste tegen eind 2016 moet worden omgezet. Dit impliceert dat de bijstand van de advocaat naar alle verhoren en onderzoekshandelingen (identificatie, confrontatie, reconstructie van de feiten, …) zal worden uitgebreid. De impact op de strafrechtelijke procedure in ons land zal enorm zijn. De kosten van de rechtsbijstand, nu 70 miljoen euro, zouden minstens verdubbelen. Het komt er dan ook op aan deze verandering van het Belgische strafrechtelijke systeem nu voor te bereiden, zodat de hervorming in het volgende regeerakkoord kan worden opgenomen. Met die reflectie gaan we ook van start. In het kader van de permanente Salduz‑evaluaties worden de actoren op het terrein uitvoerig geconsulteerd. In het najaar zal een commissie van experts worden aangesteld die het hervormingsproces, dat door de nieuwe richtlijn noodzakelijk wordt, zal voorbereiden en begeleiden. |
|||
M. Bart Laeremans (VB). – Si je ne m’abuse, la Grande‑Bretagne s’est soustraite à l’obligation grâce à un système d’opting out. Je déplore en tout cas que l’Europe veuille nous imposer un tel système. |
De heer Bart Laeremans (VB). – Als ik me niet vergis, heeft Groot‑Brittannië zich aan de verplichting onttrokken. Ik lees over een opting‑outsysteem, waarbij de Britten zich hebben teruggetrokken. Het kan zijn dat ik me daarin vergis, maar ik betreur het ten zeerste dat Europa ons zo betuttelt en ons een dergelijk systeem wil opleggen. |
|||
Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – C’est bien ce que la Grande‑Bretagne a fait mais avec l’intention de participer au système. La proposition devait encore être soumise au Parlement britannique. La Belgique était le seul pays à penser que la directive aurait des répercussions considérables sur l’organisation de la procédure pénale. Les réserves de la Grande‑Bretagne étaient plutôt d’ordre technique. |
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Groot‑Brittannië heeft dat gedaan, maar duidelijk met de optie om wel deel te nemen aan het systeem. Het ontwerp moest nog aan het Britse parlement worden voorgelegd. België vond als enige land dat de richtlijn een dermate grote impact heeft op de manier waarop het strafprocesrecht wordt georganiseerd. Het voorbehoud van Groot‑Brittannië was veeleer van technische aard. |
|||
M. Bart Laeremans (VB). – Notre pays ne pouvait‑il se soustraire à cette obligation grâce à un système d’opting out ? |
De heer Bart Laeremans (VB). – Kon ons land zich niet via een opting‑out aan deze verplichting onttrekken? |
|||
Mondelinge vraag van de heer Jurgen Ceder aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over «het standpunt van de Belgische regering over een mogelijke militaire interventie in Syrië» (nr. 5‑628) |
||||
Mme la présidente. – Mme Sabine Laruelle, ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l’Agriculture, répondra. |
De voorzitster. – Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand, KMO’s, Zelfstandigen en Landbouw, antwoordt. |
|||
M. Jurgen Ceder (Indépendant). – La situation dramatique de la Syrie est bien connue et se passe de commentaire. Le ministre des Affaires étrangères a déclaré qu’il espérait des avancées dans la position de la communauté internationale à propos de la Syrie lors de la conférence de Genève de samedi dernier et de la conférence de Paris qui a lieu demain. Le plan de paix pour la transition politique, proposé par Kofi Annan, a en effet été adopté samedi par le Groupe d’action pour la Syrie à Genève mais a été rejeté par l’opposition syrienne. Il ne semble pas que le plan sera largement mis en œuvre. Les Amis du Peuple syrien se réuniront demain à Paris et le ministre sera présent. Selon le quotidien De Standaard, le ministre pense qu’une intervention militaire en Syrie est possible « au besoin, sans mandat des Nations Unies ». Quel point de vue le ministre adoptera‑t‑il demain à Paris au nom de la Belgique ? Défendra‑t‑il une intervention militaire ? Promettra‑t‑il une contribution militaire belge ? Lorsqu’il évoque la possibilité d’une intervention militaire même sans mandat de l’ONU, le ministre s’exprime‑t‑il au nom de l’ensemble du gouvernement belge ? |
De heer Jurgen Ceder (Onafhankelijke). – De dramatische situatie in Syrië is voldoende gekend en behoeft geen verdere commentaar. De minister van Buitenlandse Zaken heeft eerder laten weten dat hij hoopte op vooruitgang in de internationale besluitvorming over Syrië tijdens de conferentie van Genève van vorige zaterdag en die van Parijs van morgen vrijdag. Het vredesplan voor politieke transitie van Kofi Annan werd zaterdag inderdaad aanvaard door de Actiegroep voor Syrië in Genève, maar dat plan is ondertussen al afgewezen door het Syrische verzet. Het ziet er niet naar uit dat er veel van in de praktijk terecht zal komen. Morgen komen de Vrienden van Syrië samen in Parijs. De minister van Buitenlandse Zaken zal daar ook aanwezig zijn. In De Standaard lezen we dat de minister denkt dat er in Syrië militair kan worden ingegrepen ‘desnoods zonder een mandaat van de Verenigde Naties.’ Welk standpunt zal hij morgen namens België innemen op de conferentie van Parijs? Zal hij daar een militaire interventie steunen? Zal hij ook een Belgische militaire bijdrage beloven? Spreekt de minister namens de gehele Belgische regering als hij een militaire interventie ook zonder toestemming van de VN mogelijk acht? |
|||
Mme Sabine Laruelle, ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l’Agriculture. – Je vous lis la réponse du ministre Reynders. La réunion du groupe de contact, le 30 juin à Genève, a quand même donné quelques résultats positifs. Une transition ordonnée est préconisée qui se déroulera sans nul doute graduellement. Un accord a déjà été conclu sur le principe. La transition sera dirigée par un organe dont la composition sera approuvée à la fois par l’opposition et par le régime, ce qui exclut la présence du président Bachar al‑Assad. On envisage également de prolonger le mandat de la United Nations Supervision Mission in Syria (UNSMIS). Les conclusions de la réunion des Amis du Peuple syrien à Paris exprimeront peut‑être un soutien au plan Annan et aux résultats de Genève. Elles feront peut‑être aussi référence au Chapitre VII de la Charte des Nations Unies. Nous espérons que cette réunion apportera des réponses aux questions relatives à la transition et aux aspects militaires. L’opposition syrienne est toujours très fragmentée. Une partie la plus large et la plus représentative possible de l’opposition sera présente à Paris et ce n’est qu’alors que nous pourrons vraiment connaître le point de vue de l’opposition. Je me suis déjà exprimé plusieurs fois au sujet d’une éventuelle intervention militaire, dont dernièrement en commission des Relations extérieures et de la Défense. Je répète que je plaide pour une présence militaire en Syrie, une sorte de force d’intervention destinée à protéger les observateurs non armés de l’UNSMIS. Elle pourrait bien sûr aussi protéger la population civile et sécuriser l’apport de l’aide alimentaire. Cette intervention n’est nullement à comparer à la récente intervention en Libye. Ce sont d’ailleurs les pays arabes et le reste de la région qui devraient tenir le rôle principal. Si une telle présence militaire est sollicitée, la demande devra bien sûr être examinée par les différentes instances appelées à prendre les décisions en pareils cas. Je souligne encore que si j’ai fait référence à une intervention sans mandat du Conseil de sécurité, c’est parce que ce scénario circule déjà dans la région. |
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand, KMO’s, Zelfstandigen en Landbouw. – Ik lees het antwoord van collega Reynders. De bijeenkomst van de contactgroep in Genève op 30 juni heeft tot enkele positieve resultaten geleid, zij het minder dan werd verwacht. Ten eerste wordt er een ordelijke transitie vooropgesteld, die ongetwijfeld geleidelijk zal verlopen. Over het principe daarvan is er alvast een akkoord bereikt. De overgang zal worden gestuurd door een orgaan, dat ‘met wederzijdse instemming’ van oppositie en het regime wordt samengesteld, waardoor president Bashar al‑Assad de facto van het orgaan uitgesloten wordt. Ten slotte is er ook uitzicht op een verlenging van UNSMIS. In de conclusies van de vergadering van de Vrienden van Syrië in Parijs zal mogelijk steun worden betuigd aan het plan‑Annan en aan de resultaten van Genève. Misschien komt er ook een verwijzing naar Hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties. Wij hopen dat die vergadering de vragen over de overgang, maar ook over militaire aspecten zal beantwoorden. De Syrische oppositie is nog steeds sterk gefragmenteerd. Een groot en zo representatief mogelijk deel van de oppositie zal in Parijs aanwezig zijn en pas daar zullen we duidelijk vernemen wat de oppositie denkt. Over een eventuele militaire interventie heb ik mij al meerdere keren uitgesproken, zeer recentelijk nog in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging. Ik herhaal dat ik pleit voor een militaire aanwezigheid in Syrië, een soort van interventiemacht, om de ongewapende waarnemers van UNSMIS te kunnen beschermen. Die zou natuurlijk ook de burgerbevolking beschermen en de levering van humanitaire hulp beveiligen. Die interventie valt evenwel helemaal niet te vergelijken met de recente interventie in Libië. De belangrijkste rol zou overigens weggelegd moeten worden voor de Arabische landen en de rest van de regio. Natuurlijk, als een dergelijke militaire aanwezigheid gevraagd wordt, moet de vraag worden bekeken door de verschillende instanties die in dergelijke gevallen steeds de beslissingen nemen. Ik onderstreep nog dat ik alleen naar een mogelijke interventie buiten het kader van de Veiligheidsraad heb verwezen, omdat een dergelijk scenario in de regio al de ronde doet. |
|||
M. Jurgen Ceder (Indépendant). – Je comprends très bien que la situation en Syrie est complexe et que l’on est pressé par le temps. Par ailleurs, je mets en garde contre un processus décisionnel insidieux qui entraîne le pays dans une intervention dont ni le parlement ni la population ne veut. |
De heer Jurgen Ceder (Onafhankelijke). – Ik begrijp heel goed dat de situatie in Syrië heel complex is en dat de tijd dringt. Aan de andere kant waarschuw ik voor een sluipende besluitvorming, waarbij het land meegesleept wordt in een interventie waarvoor in het parlement en bij de bevolking geen draagvlak bestaat. |
|||
Mondelinge vraag van mevrouw Cécile Thibaut aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over «de Belgische bekrachtiging van de Medicrimeconventie» (nr. 5‑638) |
||||
Mme la présidente. – Mme Sabine Laruelle, ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l’Agriculture, répondra. |
De voorzitster. – Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand, KMO’s, Zelfstandigen en Landbouw, antwoordt. |
|||
Mme Cécile Thibaut (Ecolo). – La contrefaçon et la prolifération de faux médicaments connaissent une croissance exponentielle à travers le monde. Le phénomène n’épargne aucune zone, et ce d’autant qu’il est largement favorisé par les ventes sur internet, dont beaucoup sont douteuses ou s’avèrent être des arnaques. Selon l’OMS, plus de la moitié des médicaments achetés sur des sites internet, qui dissimulent leur identité, seraient des faux. La vente de certains médicaments sur internet est une porte d’entrée pour la contrefaçon. Aussi, après l’offre de médicaments liés au plaisir sexuel ou pour des régimes, on en voit maintenant fleurir pour traiter la malaria, les maladies cardiaques ou la maladie de Parkinson. Les conséquences sont dramatiques en termes de santé publique. En Belgique, les douanes et accises interceptent principalement des médicaments qui émanent de transactions illégales via internet. Chaque année, quelque 3 000 colis postaux – résultant d’une transaction via internet – sont retenus à Zaventem et ensuite traités administrativement par l’Unité spéciale d’enquête de l’Agence belge des médicaments. Une convention internationale pour la défense de la santé publique élaborée au sein du Conseil de l’Europe, appelée Convention Medicrime, a vu le jour en novembre 2010. Elle vise notamment à transformer en infractions pénales la fabrication et le trafic de faux produits médicaux ou de produits contrefaits, ainsi que la fourniture non autorisée de médicaments. Ces nouvelles incriminations sont assorties de peines proportionnées et dissuasives. Après la signature de la convention, les États ont la possibilité d’inscrire ces nouvelles incriminations et peines dans leur droit pénal interne. Grâce à cette harmonisation des droits nationaux, une collaboration internationale efficace peut se développer. Un mécanisme de suivi est également prévu dans la convention. À ce jour, quinze États membres du Conseil de l’Europe ont d’ores et déjà signé cette convention. Malheureusement, force est de constater que la Belgique est à la traîne dans ce dossier et que la signature se fait attendre. Le ministre des Affaires étrangères a‑t‑il entamé les démarches nécessaires pour la signature de la convention Medicrime ? Quelles raisons expliquent le retard pris par la Belgique dans la lutte contre les médicaments contrefaits ? |
Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). – De namaak en de verspreiding van namaakgeneesmiddelen neemt over de hele wereld exponentieel toe. Geen enkel gebied ontsnapt aan het fenomeen. Het wordt in de hand gewerkt door de verkoop via het internet, die vaak verdacht of bedrieglijk blijkt te zijn. Volgens de WGO zou meer dan de helft van de geneesmiddelen die worden gekocht op internetsites, die hun identiteit verbergen, namaak zijn. De verkoop van bepaalde geneesmiddelen op het internet zet de deur open voor namaak. Na het aanbod van geneesmiddelen voor seksueel genot of om te vermageren, zien we nu ook middelen voor de behandeling van malaria, hartziekten of de ziekte van Parkinson. De gevolgen voor de volksgezondheid zijn dramatisch. In België onderscheppen de Douane en Accijnzen hoofdzakelijk geneesmiddelen, afkomstig van illegale transacties via het internet. Elk jaar worden ongeveer 3 000 postpakketten die het resultaat zijn van internettransacties, ingehouden in Zaventem en vervolgens administratief behandeld door de speciale onderzoekscel van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten. Binnen de Raad van Europa werd in november 2010 een internationale conventie voor de bescherming van de volksgezondheid opgesteld, de zogenaamde Medicrimeconventie. Die conventie strekt ertoe de fabricage en de handel in nagemaakte medische producten of vervalsingen, alsook de ongeoorloofde levering van geneesmiddelen strafbaar te maken. Deze nieuwe aanklachten gaan gepaard met aangepaste en afschrikwekkende straffen. Na de ondertekening van de conventie kunnen de staten de nieuwe aanklachten en straffen opnemen in hun strafrecht. Dankzij de harmonisering van de nationale rechtsstelsels, kan een doeltreffende internationale samenwerking worden ontwikkeld. De conventie voorziet eveneens in een follow‑upmechanisme. Momenteel hebben vijftien lidstaten van de Raad van Europa de conventie ondertekend. We moeten spijtig genoeg vaststellen dat België achterloopt en dat de ondertekening op zich laat wachten. Heeft de minister van Buitenlandse Zaken al de nodige stappen ondernomen voor de ondertekening van de Medicrimeconventie? Waarom blijft België achter in de strijd tegen namaakgeneesmiddelen? |
|||
Mme Sabine Laruelle, ministre des Classes moyennes, des PME, des Indépendants et de l’Agriculture. – Ma réponse sera très courte. Les pleins pouvoirs ont été octroyés à notre représentant permanent auprès du Conseil de l’Europe en vue de la signature de la convention sur la contrefaçon des produits médicaux et des infractions similaires menaçant la santé publique. Ladite convention sera signée dans les jours ou semaines à venir. Concernant votre deuxième question, je réponds ici au nom du ministre des Affaires étrangères et non de la ministre de la Santé publique, compétente en la matière. |
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van Middenstand, KMO’s, Zelfstandigen en Landbouw. – Mijn antwoord zal heel kort zijn. Er werd volle bevoegdheid verleend aan onze permanente vertegenwoordiger bij de Raad van Europa voor de ondertekening van de conventie tegen namaakgeneesmiddelen en andere illegale geneesmiddelen die een bedreiging vormen voor de volksgezondheid. De voornoemde conventie zal de komende dagen of weken worden ondertekend. Wat uw tweede vraag betreft, antwoord ik in naam van de minister van Buitenlandse Zaken en niet in naam van de minister van Volksgezondheid die hiervoor bevoegd is. |
|||
Mme Cécile Thibaut (Ecolo). – Madame la ministre, je vous remercie pour cette réponse franche et brève. Je me réjouis que le ministre des Affaires étrangères ait pris à bras‑le‑corps la signature de cette convention dans le cadre de ses compétences. Par ailleurs, j’ai interrogé Mme Onkelinx à plusieurs reprises, mais elle m’a chaque fois renvoyée à son collègue des Affaires étrangères. Il conviendrait donc que les deux ministres se concertent à ce propos. |
Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). – Mevrouw de minister, ik dank u voor uw oprecht en kort antwoord. Ik ben blij dat de minister van Buitenlandse Zaken in het kader van zijn bevoegdheden alles in het werk heeft gesteld voor de ondertekening van deze conventie. Ik heb mevrouw Onkelinx hierover meermaals een vraag gesteld, maar ze verwees me telkens naar haar collega van Buitenlandse Zaken. Beide ministers zouden hierover dus best overleg plegen. |
|||
Wetsontwerp houdende instemming met de Economische Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Cariforumstaten, anderzijds, en de Slotakte, gedaan te Bridgetown, Barbados, op 15 oktober 2008 (Stuk 5‑1496) |
||||
Algemene bespreking |
||||
Mme la présidente. – Mme Temmerman se réfère à son rapport écrit. |
De voorzitster. – Mevrouw Temmerman verwijst naar haar schriftelijk verslag. |
|||
M. Bert Anciaux (sp.a). – J’aimerais clarifier ma position concernant l’ensemble des traités qui nous sont aujourd’hui soumis. Au cours des semaines précédentes, on a beaucoup discuté en commission, d’une part, de l’Accord de Partenariat économique entre la Communauté européenne et les États du Cariforum et, d’autre part, de divers accords belgo‑luxembourgeois en matière d’investissement avec des pays tels que le Qatar, le Tadjikistan, le Togo, le Monténégro et le Kosovo. Je regrette que la ratification d’accords internationaux par le parlement ne soit souvent qu’une question formelle puisque l’on ne peut plus rien changer au texte de ces accords. Cette approche laisse un goût amer lorsqu’il s’agit d’accords soulevant de graves questions. Quiconque parcourt l’Accord de Partenariat économique entre la Communauté européenne et ses États membres, d’une part, et les États du Cariforum, d’autre part, doit constater que cet accord n’est pas équilibré. Cela provient des capacités limitées de négociations des pays les moins développés. Les passages ayant trait au développement et à l’innovation des États du Cariforum sont négligeables et ne contiennent que des résolutions et aucun engagement. De plus, on relève un avantage clair pour les exportations européennes : les pays ACP sont obligés notamment de libéraliser les services, les investissements et les marchés publics et doivent protéger les brevets européens et d’autres droits intellectuels. La conception initiale selon laquelle les accords de partenariat européens sont des instruments de développement semble de plus en plus s’estomper. Quant aux accords d’investissement, ils ne contiennent aucune obligation, dans le chef des investisseurs, en matière de droits de l’homme et de responsabilité sociétale des entreprises, aucune reconnaissance explicite du droit des autorités à légiférer et donc, à élaborer une politique reflétant l’intérêt général. Je relève également l’absence de mécanisme de concertation et de contrôle des conditions de travail, comme l’a constaté l’Organisation internationale du travail, et de normes d’environnement conformément à la Déclaration de Johannesbourg. Les accords visent davantage à protéger les intérêts des investisseurs que ceux du citoyen. Pour toutes ces raisons, un membre de notre groupe, en l’occurrence moi‑même, s’abstiendra à titre symbolique lors du vote. Nous n’en resterons toutefois pas là ; avec des collègues de la Chambre, nous tâcherons d’élaborer une résolution demandant d’intégrer, dans chaque accord international, des critères de conformité en matière d’environnement, de droits de l’homme et de conditions de travail. |
De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik wil graag mijn standpunt toelichten over alle verdragen die we vandaag behandelen. De voorbije weken is in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen heel druk gediscussieerd over enerzijds de Economische Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Cariforumstaten, en anderzijds over verschillende Belgisch‑Luxemburgse investeringsakkoorden met landen zoals Qatar, Tadzjikistan, Togo, Montenegro en Kosovo. De ratificatie van internationale verdragen door het parlement is spijtig genoeg meestal een formele kwestie, omdat aan de tekst van zo een verdrag niets meer kan worden gewijzigd. Die aanpak laat een wrange nasmaak na wanneer het om verdragen gaat waarbij toch ernstige vragen rijzen. Wie bijvoorbeeld de Economische Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds, en de Cariforumstaten anderzijds, doorneemt, moet vaststellen dat de overeenkomst onevenwichtig is. Dat is het gevolg van de beperkte onderhandelingscapaciteiten van de minst ontwikkelde landen. De onderdelen die betrekking hebben op de ontwikkeling en de innovatie van de Cariforumstaten zijn erg zwak en bevatten alleen voornemens en geen verbintenissen. Verder is er een duidelijk voordeel voor de Europese export: de ACP‑landen worden namelijk verplicht om diensten, investeringen en overheidsbestedingen te liberaliseren en moeten Europese patenten en andere intellectuele eigendomsrechten beschermen. De oorspronkelijke opvatting dat Europese Partnerschapsovereenkomsten instrumenten van ontwikkeling zijn, lijkt meer en meer te vervagen. Ook bij de investeringsakkoorden heb ik verschillende vragen. Ze bevatten immers geen verplichtingen voor de investeerders inzake mensenrechten en maatschappelijk verantwoord ondernemen en evenmin een expliciete erkenning van het recht van overheden om regulerend op te treden en dus een beleid te formuleren in het algemeen belang. Het ontbreekt ook aan een overleg- en controlemechanisme inzake arbeidsvoorwaarden, zoals vastgelegd door de Internationale Arbeidsorganisatie, en aan milieunormen overeenkomstig de Verklaring van Johannesburg. De verdragen zijn eerder bedoeld om de belangen van de investeerders te beschermen dan die van de burgers. Om al die redenen zal één lid van onze fractie, met name ikzelf, zich bij de stemming symbolisch onthouden. We laten het daarbij echter niet; samen met collega’s uit de Kamer trachten we een resolutie uit te werken die ertoe oproept om in elk internationaal verdrag toetsingscriteria inzake milieu, mensenrechten en arbeidsvoorwaarden op te nemen. |
|||
Mme Freya Piryns (Groen). – Je souscris globalement à l’intervention de M. Anciaux. Ensemble, nous avons demandé des auditions en commission sur ces accords. Celles‑ci ont confirmé notre crainte sur un certain nombre de points. Groen et Ecolo s’abstiendront lors du vote sur l’ensemble des textes. Les auditions ont confirmé qu’il est urgent de réformer la façon de conclure ce type d’accords d’investissement. La manière dont les États membres, y compris la Belgique, élaborent ces accords d’investissement est largement basée sur des modèles de négociation datant des années soixante et qui ne sont donc plus de notre temps. Ces modèles défendent essentiellement les intérêts des investisseurs européens et comportent dès lors d’importants risques pour les citoyens des pays avec lesquels les accords sont conclus ; ils limitent les possibilités des États souverains de prendre des mesures d’intérêt général. De plus, ces accords comportent des ambiguïtés juridiques. Le Traité de Lisbonne, entré en vigueur le 1er décembre 2009, stipule que la compétence de conclure des accords sur la protection et sur les investissements d’États membres est transférée à l’Union européenne. Nous nous trouvons dès lors dans une espèce de période transitoire mais nous mettons en doute la compétence des États membres, et donc du Sénat, à ratifier ce traité. Cette question n’est toujours pas claire. Groen et Ecolo estiment également que les accords actuels offrent des garanties insuffisantes en matière de respect des normes sociales et environnementales dans les pays avec lesquels ils sont conclus. Je pense au Qatar et au Tadjikistan dont les garanties en matière de travail laissent à désirer, et c’est un euphémisme. Le fait que nous n’utilisions pas ces accords de partenariat pour faire en sorte que les garanties en matière de travail, les normes sociales et les normes environnementales soient respectées dans ces pays est une occasion manquée. Groen et Ecolo ont déjà déposé une résolution, en espérant pouvoir apporter leur collaboration en la matière. Pour toutes les raisons que je viens de citer, il me paraît nécessaire de vérifier comment nous pouvons veiller à ce que l’on insère dans ces accords des dispositions en matière de développement durable, de droits de l’homme, de clauses sociales et environnementales. Nous estimons également que la période transitoire offre une occasion unique d’évaluer les modèles existants afin que les prochains accords puissent être conclus suivant les mêmes objectifs que le Traité de Lisbonne, en particulier avec des garanties pour le respect des normes et un meilleur équilibre entre les intérêts des États et de leurs habitants, d’une part, et les intérêts des investisseurs, d’autre part. Je me réjouis de la présence parmi nous d’un représentant du gouvernement. Les autorités fédérale et régionales ont à présent la possibilité de faire deux choses. D’abord, ils peuvent définir le mandat vis‑à‑vis de la Commission européenne en tenant compte de nos préoccupations. Ensuite, ils peuvent revoir la manière de conclure des accords avec des États membres, en particulier dans le cas de l’Union économique belgo‑luxembourgeoise, et les harmoniser avec les objectifs mentionnés. Nous apporterons sans aucun doute notre collaboration, rapide et efficace, en la matière et nous pourrons comparer les résolutions concernées. |
Mevrouw Freya Piryns (Groen). – Ik ben het grotendeels eens met de uiteenzetting van collega Anciaux. Wij hebben samen met hem in de commissie hoorzittingen gevraagd over deze akkoorden. Die hoorzittingen hebben onze vrees op een aantal punten bevestigd. Groen en Ecolo zullen zich onthouden bij de stemming over het geheel van de teksten. In de hoorzittingen is bevestigd dat het aangaan van dit soort investeringsakkoorden dringend aan hervorming toe is. De manier waarop lidstaten, en dus ook België, dit soort investeringsakkoorden tot stand brengen, is grotendeels gebaseerd op onderhandelingsmodellen die eigenlijk dateren uit de jaren zestig, en dus niet meer van deze tijd zijn. Deze modellen verdedigen vooral de belangen van Europese investeerders en houden dan ook belangrijke risico’s in voor de burgers in de landen waarmee akkoorden worden gesloten en beperken de mogelijkheden van soevereine staten om maatregelen te nemen in het algemeen belang. Er bestaan bovendien juridische onduidelijkheden over die akkoorden. Het Verdrag van Lissabon dat op 1 december 2009 in voege is getreden, bepaalt dat de bevoegdheid voor het sluiten van akkoorden over de bescherming en over investeringen van lidstaten naar de Europese Unie wordt overgedragen. We bevinden ons nu dus in een soort overgangsperiode, maar wij stellen de bevoegdheid van de lidstaten, en dus van de Senaat om deze overeenkomst te ratificeren, in vraag. Daarover bestaat immers nog steeds geen duidelijkheid. Groen en Ecolo zijn ook van mening dat de huidige akkoorden te weinig garanties bieden om ervoor te zorgen dat de sociale normen en de milieunormen in de landen waarmee we nu akkoorden sluiten, gerespecteerd worden. Het gaat om landen als Qatar en Tadzjikistan, waar de arbeidsgaranties niet echt goed kunnen worden genoemd, wat dan nog een understatement is. Het feit dat we deze economische partnerschapsakkoorden niet aangrijpen om ervoor te zorgen dat de arbeidsgaranties, de sociale normen en de milieunormen in die landen gerespecteerd worden, is een gemiste kans. Groen en Ecolo hebben al een resolutie ingediend. We hopen dat we daarover kunnen samenwerken. Om al de redenen die ik net heb aangehaald, vind ik het nodig dat we nagaan hoe we ervoor kunnen zorgen dat in akkoorden bepalingen worden opgenomen inzake duurzame ontwikkeling, mensenrechten, sociale clausules en milieuclausules. We zijn dan ook van mening dat de overgangsperiode een unieke gelegenheid biedt om de bestaande modellen te evalueren, zodat de toekomstige akkoorden volgens dezelfde doelstellingen als die van het Verdrag van Lissabon kunnen worden gesloten, meer bepaald met garanties voor het respecteren van normen en met een beter evenwicht tussen de belangen van staten en hun inwoners enerzijds, en de belangen van investeerders anderzijds. Ik ben blij dat hier nog een vertegenwoordiger van de regering aanwezig is. De federale en de regionale overheden krijgen nu een kans om twee dingen te doen. In de eerste plaats kunnen ze het mandaat definiëren ten opzichte van de Europese Commissie, en daarbij rekening houden met onze bezorgdheden. Ten tweede kunnen ze de manier herzien om akkoorden te sluiten met lidstaten, in het bijzonder in het geval van de Belgisch‑Luxemburgse Economische Unie, en ze afstemmen op de vermelde doelstellingen. Ongetwijfeld zullen we daarover snel en goed samenwerken en kunnen we de resoluties waarvan sprake naast elkaar leggen. |
|||
Mme Marie Arena (PS). – Pour éviter tout quiproquo, je voudrais préciser que les arguments développés par M. Anciaux et Mme Piryns concernent les points 3 à 7 relatifs aux accords d’investissement et pas le point 2 dont nous discutons maintenant et qui concerne l’accord de partenariat économique. |
Mevrouw Marie Arena (PS). – Om elk misverstand te vermijden, wil ik preciseren dat de argumenten van de heer Anciaux en mevrouw Piryns betrekking hebben op de punten 3 tot 7 van de agenda over de investeringsakkoorden en niet op punt 2 dat we nu bespreken en dat over de economische partnerschapsovereenkomst gaat. |
|||
– La discussion générale est close. |
– De algemene bespreking is gesloten. |
|||
Artikelsgewijze bespreking |
||||
(Le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense est identique au texte du projet de loi. Voir document 5‑1496/1.) |
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 5‑1496/1.) |
|||
– Les articles 1er et 2 sont adoptés sans observation. – Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi. |
– De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen. – De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats. |
|||
Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch‑Luxemburgse Economische Unie en de Regering van de Staat Qatar inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, gedaan te Dawhaw op 6 november 2007 (Stuk 5‑1529) |
||||
Algemene bespreking |
||||
Mme Marie Arena (PS), corapporteuse. – La commission des Relations extérieures a souhaité grouper la discussion sur les accords d’investissement avec le Qatar avec celles sur les accords d’investissements avec le Tadjikistan, la République togolaise, le Monténégro et le Kosovo, repris aux points 4 à 7 de notre ordre du jour. Cet examen conjoint faisait suite à une demande des groupes Groen, Ecolo et sp.a qui souhaitaient auditionner certains acteurs, notamment des ONG, au sujet de ces accords d’investissement. Ces auditions avaient pour but de nous informer et de nous rassurer, si possible, au sujet de certaines informations qui nous avaient été transmises par diverses sources de la société civile. Vous trouverez d’ailleurs l’intégralité de ces auditions dans le rapport. Je ne reviendrai pas ici sur les propos tenus par chaque représentant de la société civile au cours de ces auditions. Mes collègues et moi‑même avons souligné qu’une sollicitation du parlement, préalablement à la négociation de ce type d’accord, pourrait être bénéfique pour l’avenir de nos travaux, donnant ainsi la possibilité aux assemblées d’insuffler une dimension plus démocratique au modèle de ces accords de protection des investissements. Étant donné le caractère relativement immuable de ces projets de loi, la commission a souhaité que les auditions et les débats ayant eu lieu lors de nos réunions puissent servir de base à certaines recommandations qui pourraient être jointes à un travail parlementaire. Grâce aux auditions, nous avons pu noter trois points importants. Tout d’abord, pour ce type d’accord d’investissement, le modèle belge est actuellement dépassé et nécessite donc une révision, notamment en prévoyant des règles d’arbitrage et de transparence plus contraignantes. Ensuite, ce type d’accord consacre la primauté des investisseurs sur les États. Par exemple, il nous a été expliqué que l’Allemagne a été assignée en justice par un investisseur pour avoir mené une politique défavorable aux investissements d’une société émanant d’un pays avec lequel l’Allemagne avait passé ce type d’accord. Enfin, la compétence de négociation de ces accords de protection des investissements a été dévolue à la Commission européenne par le Traité de Lisbonne. D’ailleurs, la Commission européenne doit encore arrêter un modèle‑type pour ces futurs accords et la Belgique peut jouer un rôle prépondérant en lui soumettant une proposition de modèle par rapport à la signature de ces accords. La commission a formulé trois recommandations importantes qui ont été partagées par les groupes présents. Primo, le parlement devra être informé de l’ouverture de futurs accords de protection des investissements et des travaux de la Commission européenne pour qu’un travail puisse être réalisé en amont. Secundo, il faut accompagner les clauses sociales et environnementales de réelles mesures contraignantes et de possibilités d’évaluation et, le cas échéant, de réforme des modèles de textes destinés aux négociations. Tertio, il faut absolument qu’une clause soit prévue dans les futurs accords pour que soit préservé le droit de régulation des États. À la suite de ces discussions, les projets de loi ont été adoptés par neuf voix pour et une abstention d’un membre Ecolo. |
Mevrouw Marie Arena (PS), corapporteur. – De commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen wenste de besprekingen over de investeringsakkoorden met Qatar samen te behandelen met de punten 4 tot 7 op de agenda, namelijk de investeringsakkoorden met Tadzjikistan, de Republiek Togo, Montenegro en Kosovo. Deze gezamenlijke bespreking kwam er op vraag van Groen, Ecolo en sp.a, die bepaalde actoren, in het bijzonder de ngo’s, over deze investeringsakkoorden wilden horen. Het doel van deze hoorzittingen was ons te informeren en ons, zo mogelijk, gerust te stellen over bepaalde inlichtingen die ons door verschillende bronnen van de burgermaatschappij werden overgemaakt. U vindt trouwens een volledige weergave van deze hoorzittingen in het verslag. Ik zal het niet hebben over de voorstellen die elke vertegenwoordiger van de burgermaatschappij tijdens de hoorzittingen deed. Mijn collega’s en ikzelf hebben erop gewezen dat het goed zou zijn het parlement te raadplegen alvorens er over dit soort akkoorden wordt onderhandeld. Het kan de behandeling van deze akkoorden in de toekomst alleen maar ten goede komen en het creëert de mogelijkheid voor de assemblees een meer democratische dimensie te geven aan de structuur van deze akkoorden ter bescherming van investeringen. Aangezien deze wetsontwerpen een relatief duurzaam karakter hebben, wenste de commissie dat de hoorzittingen en de debatten als basis konden dienen voor bepaalde aanbevelingen die gekoppeld kunnen worden aan het parlementaire werk. Dankzij de hoorzittingen konden we drie belangrijke punten noteren. Vooreerst, voor dit soort investeringsakkoord is het Belgisch model momenteel achterhaald. Het moet dus worden herzien. Er moet vooral in arbitrageregels en een verplichte transparantie worden voorzien. Dit type akkoord bekrachtigt de voorrang van de investeerders op de staten. Er werd ons bijvoorbeeld uitgelegd dat Duitsland door een investeerder werd gedagvaard omdat het een beleid voerde dat ongunstig was voor de investeringen van een onderneming afkomstig uit een land waarmee Duitsland een dergelijk akkoord had gesloten. De onderhandelingsbevoegdheid voor deze akkoorden ter bescherming van de investeringen werd overigens toevertrouwd aan de Europese Commissie via het Verdrag van Lissabon. De Europese Commissie moet trouwens nog een type model vastleggen voor de toekomstige akkoorden. België kan hier een voortrekkersrol spelen door een ontwerp voor te stellen voor de ondertekening van deze akkoorden. De commissie formuleerde drie belangrijke aanbevelingen, die door de aanwezige fracties werden onderschreven. Ten eerste, het parlement moet worden ingelicht over toekomstige akkoorden ter bescherming van de investeringen en de werkzaamheden van de Europese Commissie, zodat voorbereidend werk kan worden gedaan. Ten tweede, de sociale en milieuclausules moeten worden vergezeld van echte dwingende maatregelen en evaluatiemogelijkheden en, in voorkomend geval, van de aanpassing van de tekstmodellen voor de onderhandelingen. Ten derde, de toekomstige akkoorden moeten absoluut in een clausule voorzien om het reguleringsrecht van de staten te beschermen. De wetsontwerpen werden aangenomen met negen stemmen bij één onthouding van een Ecolo‑senator. |
|||
M. Rik Daems (Open Vld). – Je déplore que la procédure soit assez lente. Ces accords stimulent en effet les investissements dans les pays en voie de développement. Pour les entreprises, ils constituent souvent une condition sine qua non pour investir avec une certaine sécurité juridique dans des pays qu’elles considèrent comme peu stables où les instruments classiques dont dispose l’État belge, comme l’Office du Ducroire, ne sont souvent pas présents. Je suis conscient de la disposition du Traité de Lisbonne. Le modèle d’accord que notre pays utilise depuis 2002 pour les investissements bilatéraux tient compte de certains aspects que bon nombre d’autres pays ne prennent pas en considération. Dans tous les accords conclus par notre pays, les questions d’environnement et de travail sont abordées explicitement. Il n’est pas correct d’affirmer que l’État belge ne peut plus peser sur ces aspects dès l’entrée en vigueur de l’accord. J’évoquerai l’exemple de l’article 5 de l’accord avec le Togo : « À la demande de l’une des parties, l’autre partie acceptera que les représentants de leurs gouvernements se réunissent à des fins de consultations sur toute matière tombant dans le domaine d’application du présent article. » Cela signifie concrètement qu’il est par exemple parfaitement possible pour la Belgique de faire savoir à un pays avec lequel elle est liée par un accord, qu’elle souhaite une concertation entre les deux gouvernements au sujet de la situation environnementale inacceptable de certaines régions industrielles. Les accords qui nous sont soumis sont importants pour la protection des investissements d’entreprises belges dans certains pays en voie de développement. S’il n’existe pas d’accord bilatéral d’investissement avec un pays en voie de développement, il arrive alors parfois que des entreprises belges investissent via leur filiale dans un pays qui a lui conclu un accord bilatéral. Et en fin de compte, la plus‑value découlant de cet investissement revient alors à ce pays et pas à la Belgique. Mais ces accords sont aussi importants pour les pays en voie de développement. Dans beaucoup de pays, le développement ne se fait pas uniquement avec des fonds publics. Les investissements privés dans ces pays y contribuent de manière importante. Nous disposons d’instruments à cet effet. Dans un lointain passé, j’ai contribué à la mise en place de la Société belge d’Investissement pour les pays en développement (BIO). La CNUCED (Conférence des Nations Unies sur le Commerce et le Développement) s’engage d’ailleurs activement dans l’organisation de tables rondes visant à inciter les pays les moins développés à conclure des accords bilatéraux d’investissement précisément afin d’attirer un plus grand nombre d’investissements. Il est dès lors positif que ces montants existent en matière d’investissement. Il va de soi qu’ils sont susceptibles d’être corrigés mais notre pays va déjà bien plus loin que beaucoup d’autres. L’Open Vld est également disposé à intégrer d’autres aspects mais ce n’est pas la même chose que de s’opposer à des accords parce que certains éléments devront encore être ajoutés à l’avenir. Je propose que l’on soumette au Sénat non pas systématiquement des traités distincts mais un ensemble de traités. Le Sénat n’aura guère de travail ces prochains temps. J’estime que cette assemblée peut utiliser les deux années à venir pour éliminer non seulement l’arriéré judiciaire mais également le retard dans la ratification des traités. Je propose d’ailleurs de soumettre au Parlement les traités ex ante, c’est‑à‑dire avant signature. Je n’aime pas perdre mon temps avec des traités que l’on ne peut modifier, je préfère me consacrer à des traités dont je peux changer l’orientation. Quoi qu’il en soit, le groupe Open Vld votera en faveur des présents traités. |
De heer Rik Daems (Open Vld). – Ik betreur dat de hele procedure nogal traag verloopt. Deze verdragen bevorderen immers investeringen in ontwikkelingslanden. Ze zijn voor bedrijven vaak een noodzakelijke voorwaarde om met enige rechtszekerheid te investeren in wat ze als weinig stabiele landen beschouwen, waar de klassieke financiële instrumenten waarover de Belgische staat beschikt, zoals de Delcrederedienst, vaak niet werken. Ik ben me uiteraard bewust van het Verdrag van Lissabon. Het model van bilaterale investeringsovereenkomst dat ons land sinds 2002 gebruikt houdt rekening met een aantal aspecten waar vele andere landen geen rekening mee houden. In alle overeenkomsten die ons land gesloten heeft, zijn bijvoorbeeld het aspect milieu en het aspect arbeid heel uitdrukkelijk aanwezig. Het is niet juist te beweren dat de Belgische staat niet kan wegen op deze aspecten eens dat het verdrag van toepassing is. Ik neem het voorbeeld van artikel 5 in het verdrag met Togo: ‘Op verzoek van één van de Partijen, stemt de andere Partij ermee in dat de regeringsvertegenwoordigers van beide Partijen bijeenkomen om overleg te plegen over elke onder het toepassingsgebied van dit artikel ressorterende aangelegenheid.’ Concreet betekent dit dat het bijvoorbeeld perfect mogelijk is dat België aan een land waarmee een overeenkomst werd gesloten, de boodschap uitstuurt dat het van regering tot regering wil praten over de niet‑aanvaardbare milieusituatie in bepaalde industriegebieden. De verdragen die voorliggen, zijn belangrijk voor het beschermen van investeringen van Belgische bedrijven in bepaalde ontwikkelingslanden. Als er geen bilateraal investeringsverdrag met een ontwikkelingsland is, gaan Belgische bedrijven trouwens ook soms in dat land investeren via hun vestiging in een land dat wel een bilaterale overeenkomst gesloten heeft. De slotsom is dan dat de meerwaarde uit die investering niet in België maar in dat andere land terechtkomt. Maar die verdragen zijn ook voor de ontwikkelingslanden belangrijk. In vele landen gebeurt ontwikkeling niet alleen met overheidsgeld. De private investeringen in ontwikkelingslanden zijn een belangrijke component. We hebben daar instrumenten voor. Ik heb in een ver verleden meegewerkt aan de oprichting van de Belgische Investeringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (BIO). Deze bilaterale investeringsverdragen zijn een belangrijke component voor het begeleiden van investeringen. De UNCTAD organiseert trouwens actief rondetafels om de minst ontwikkelde landen aan te zetten om bilaterale investeringsverdragen te sluiten om zo meer investeringen aan te trekken. Het is dus goed dat deze investeringsbedragen bestaan. Uiteraard zijn ze voor verbetering vatbaar, maar ons land gaat al verder dan vele andere. Open Vld is ook bereid om andere aspecten erin op te nemen, maar dit is iets anders dan het tegenhouden van overeenkomsten omdat er in de toekomst nog bepaalde elementen moeten worden toegevoegd. Ik stel voor om niet telkens afzonderlijke verdragen aan de Senaat voor te leggen, maar een heel pakket. De Senaat zal de komende tijd toch weinig werk hebben. Ik ben van oordeel dat deze assemblee van de volgende twee jaar gebruik kan maken om niet alleen ervoor te zorgen dat de gerechtelijke achterstand kan worden weggewerkt, maar ook de achterstand in het ratificeren van verdragen. Ik stel trouwens ook voor de verdragen ex ante, dus voor de ondertekening, voor te leggen aan het Parlement. Ik verlies immers niet graag tijd aan verdragen waarvan ik weet dat ik ze toch niet kan veranderen, maar wil graag mijn tijd besteden aan verdragen waaraan ik nog meer richting kan aan geven. De Open Vld‑fractie zal in elk geval de voorliggende verdragen goedkeuren. |
|||
M. Piet De Bruyn (N‑VA). – En commission des Relations extérieures et de la Défense, la discussion sur les traités bilatéraux d’investissement, les TBI, fut animée. On a même pu constater un désaccord – et c’est un euphémisme – entre les partis de la majorité. Ne soyons pas cyniques : cela arrive dans les meilleurs ménages. Lors des auditions, tant les représentants de la société civile que ceux du gouvernement ont eu l’occasion d’exprimer leur point de vue au sujet des accords d’investissement. Aujourd’hui, avec un certain retard, nous allons procéder au vote sur les accords avec le Qatar, le Tadjikistan, le Togo, le Monténégro et le Kosovo. Notre parti approuvera ces accords parce que nous sommes persuadés que la protection des investissements est également dans l’intérêt des pays en développement et en croissance. Ces accords constituent en effet un cadre juridique clair avec un arbitrage international. Je voudrais cependant faire quelques observations. Ces dernières années, notre modèle belge de TBI a fortement évolué. Les accords qui nous sont soumis appartiennent à la deuxième génération de TBI qui comportent, outre des critères économiques, des clauses sociales et environnementales. Le respect de l’environnement et des conditions de travail dignes ainsi que l’entreprenariat responsable font partie à juste titre des conditions intégrées dans les TBI et ne sont pas inconciliables avec des investissements durables auxquels nos entreprises peuvent participer. À cet égard, il ressort des auditions que nous pourrions encore aller plus loin et que ces clauses devraient être définies plus minutieusement, en tout cas pour les pays qui ne respectent pas toujours la législation internationale du travail de l’OIT. Nous espérons que le gouvernement abordera cette question lors des négociations pour de futurs TBI. Outre les préoccupations d’ordre social et environnemental, les discussions ont également porté sur les aspects juridiques des TBI. Les représentants des Affaires étrangères ont fourni suffisamment d’éclaircissements ce sujet. Nonobstant l’entrée en vigueur du Traité de Lisbonne, il est clair que la mise en œuvre des TBI ne s’effectue pas dans un vide juridique, bien au contraire. La N‑VA approuvera les TBI. J’espère néanmoins que lors de la conclusion de nouveaux traités, le gouvernement tiendra compte des observations des différents intervenants. |
De heer Piet De Bruyn (N‑VA). – De discussie over de bilaterale investeringsverdragen heeft nogal wat voeten in de aarde gehad in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging. Er was zelfs onenigheid, wat een licht understatement is, tussen de meerderheidspartijen. Laten we evenwel niet cynisch zijn: onenigheid komt in het beste huishouden voor. Zowel vertegenwoordigers van het middenveld als van de regering hebben in een hoorzitting hun zeg kunnen doen over de investeringsverdragen. Vandaag gaan we met enige vertraging over tot de stemming over de verdragen met Qatar, Tadzjikistan, Togo, Montenegro en Kosovo. Onze partij zal die verdragen goedkeuren, omdat we ervan overtuigd zijn dat bescherming van investeringen ook in het belang is van ontwikkelings- en groeilanden. De verdragen bieden immers een duidelijk juridisch kader met internationale arbitrage. Toch enkele bedenkingen. Ons Belgische model van BIT’s is de voorbije jaren grondig geëvolueerd. Ook de voorliggende verdragen behoren tot de zogeheten tweede generatie‑BIT’s, waarin naast economische, ook sociale en ecologische criteria worden opgenomen. Respect voor het leefmilieu en voor waardig werk, evenals maatschappelijk verantwoord ondernemen behoren terecht tot de voorwaarden die in de BIT’s worden opgenomen en sluiten duurzame investeringen waaraan onze bedrijven participeren niet uit. Uit de hoorzittingen is gebleken dat we daarin nog verder kunnen gaan. Zeker voor landen die de internationale arbeidswetgeving van de IAO niet altijd respecteren moet er een duidelijkere omschrijving komen. We hopen dan ook dat de regering deze bekommernis opwerpt bij het onderhandelen van toekomstige BIT’s. Naast de sociale en ecologische bekommernissen, bestond er ook op juridisch vlak discussie over de BIT’s. De vertegenwoordigers van Buitenlandse Zaken hebben de juridische problemen echter voldoende uitgeklaard. Niettegenstaande de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, is het duidelijk dat de BIT’s allesbehalve in een juridisch vacuüm opereren. De N‑VA zal de BIT’s mee goedkeuren. Niettemin hoop ik dat rekening zal worden gehouden met de opmerkingen die door de verschillende sprekers zijn gemaakt, wanneer in de toekomst nieuwe BIT’s worden gesloten. |
|||
M. Bert Anciaux (sp.a). – Mon intervention de tout à l’heure portait sur l’ensemble des traités figurant à l’ordre du jour. J’avais cependant des remarques spécifiques à formuler sur l’Accord de partenariat économique entre la Communauté européenne, d’une part, et les États du Cariforum, d’autre part. La préoccupation exprimée, tant par Mme Piryns que par Mme Arena, concerne surtout les accords conclus par l’Union économique belgo‑luxembourgeoise aujourd’hui soumis à discussion. Je partage la préoccupation de Mme Arena mais je suis plutôt pessimiste sur ce plan. Le groupe de Mme Arena votera en faveur du texte parce que certaines promesses ont été faites. Le groupe sp.a se prononcera également de manière favorable mais pour ma part, je m’abstiendrai pour les raisons indiquées précédemment. J’attire enfin l’attention sur le fait qu’au sein de la majorité, un certain nombre d’accords ont été conclus afin d’intervenir de manière plus proactive sur le plan des Affaires étrangères et de la conclusion d’accords. L’objectif est que nous exprimions notre préoccupation durant les négociations et non lorsque celles‑ci sont clôturées. Si ces accords qui ont été soutenus par tous les membres de la commission, peuvent être mis en pratique sous la présente législature, on peut espérer qu’un certain nombre de frustrations seront évitées. |
De heer Bert Anciaux (sp.a). – Mijn tussenkomst van daarstraks had betrekking op alle verdragen die vandaag op de agenda staan. Ik had echter ook een aantal specifieke opmerkingen over de Economische Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Cariforumstaten, anderzijds. De bekommernis die verwoord werd door, zowel mevrouw Piryns als mevrouw Arena, heeft vooral betrekking op de overeenkomsten die gesloten worden door de Belgisch‑Luxemburgse Economische Unie en die vandaag worden besproken. Ik deel de bezorgdheid van mevrouw Arena, maar ik ben toch eerder pessimistisch op dat vlak. De fractie van mevrouw Arena zal voorstemmen omdat er een aantal toezeggingen is gedaan. De sp.a‑fractie zal ook voorstemmen, maar zelf zal ik mij onthouden om de eerder aangegeven redenen. Ten slotte wijs ik erop dat binnen de meerderheid een aantal afspraken is gemaakt om in de toekomst meer proactief op te treden op het vlak van de Buitenlandse Aangelegenheden en op het vlak van het sluiten van verdragen. Het is de bedoeling om voortaan onze bezorgdheid tijdens de onderhandelingen naar voren te brengen, en niet pas als de onderhandelingen zijn afgerond. Als die afspraken, die door alle commissieleden werden gesteund, in de praktijk kunnen worden omgezet tijdens deze legislatuur, zal een aantal frustraties hopelijk voorkomen kunnen worden. |
|||
M. Richard Miller (MR). – Je voudrais expliquer en quelques mots l’appui que nous apportons à ces accords et aux projets de loi d’assentiment qui nous sont soumis. Ces accords présentent de nombreux avantages pour les investisseurs mais aussi pour les pays où sont faits les investissements. Parmi ces avantages je tiens à souligner particulièrement l’introduction des clauses environnementales et des clauses sociales. Ces clauses sont très importantes à nos yeux. Je voudrais aussi mettre l’accent sur la disposition à laquelle se référait M. Daems et qui permet aux deux parties contractantes de demander l’amélioration de la législation dans un pays, par exemple en ce qui concerne le travail des enfants. C’est un élément positif. C’est la raison pour laquelle nous voterons en faveur de ces textes. |
De heer Richard Miller (MR). – Ik wil kort onze steun voor de voorliggende overeenkomsten en de wetsontwerpen tot instemming toelichten. Die overeenkomsten bieden veel voordelen voor de investeerders, maar ook voor de landen waar de investeringen gebeuren. Een voordeel dat ik in het bijzonder wil onderstrepen betreft de invoering van milieuclausules en sociale clausules. Die clausules vinden wij zeer belangrijk. Ik wil ook de nadruk leggen op de bepaling waarnaar de heer Daems verwees en die beide contracterende partijen de mogelijkheid biedt een verbetering te vragen van de wetgeving in een land, bijvoorbeeld op het vlak van kinderarbeid. Dat is een positief element. Daarom zullen wij voor deze teksten stemmen. |
|||
– La discussion générale est close. |
– De algemene bespreking is gesloten. |
|||
Artikelsgewijze bespreking |
||||
(Le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense est identique au texte du projet de loi. Voir document 5‑1529/1.) |
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 5‑1529/1.) |
|||
– Les articles 1er et 2 sont adoptés sans observation. – Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi. |
– De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen. – De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats. |
|||
Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch‑Luxemburgse Economische Unie, enerzijds, en de Republiek Tadzjikistan, anderzijds, inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, gedaan te Brussel op 10 februari 2009 (Stuk 5‑1553) |
||||
Algemene bespreking |
||||
Mme Marie Arena (PS), corapporteuse. – Je me réfère à mon rapport écrit. |
Mevrouw Marie Arena (PS), corapporteur. – Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag. |
|||
– La discussion générale est close. |
– De algemene bespreking is gesloten. |
|||
Artikelsgewijze bespreking |
||||
(Le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense est identique au texte du projet de loi. Voir document 5‑1553/1.) |
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 5‑1553/1.) |
|||
– Les articles 1er et 2 sont adoptés sans observation. – Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi. |
– De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen. – De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats. |
|||
Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch‑Luxemburgse Economische Unie, enerzijds, en de Republiek Togo, anderzijds, inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, gedaan te Lomé op 6 juni 2009 (Stuk 5‑1615) |
||||
Algemene bespreking |
||||
M. Rik Daems (Open Vld), rapporteur. – Comme je l’ai déjà dit, j’estime qu’il s’agit d’un très bon accord. |
De heer Rik Daems (Open Vld), rapporteur. – Zoals ik daarstraks al heb gezegd, vind ik dit een zeer goed akkoord. |
|||
– La discussion générale est close. |
– De algemene bespreking is gesloten. |
|||
Artikelsgewijze bespreking |
||||
(Le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense est identique au texte du projet de loi. Voir document 5‑1615/1.) |
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 5‑1615/1.) |
|||
– Les articles 1er et 2 sont adoptés sans observation. – Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi. |
– De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen. – De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats. |
|||
Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch‑Luxemburgse Economische Unie, enerzijds, en Montenegro, anderzijds, inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, gedaan te Podgorica op 16 februari 2010 (Stuk 5‑1616) |
||||
Algemene bespreking |
||||
Mme la présidente. – M. Morael se réfère à son rapport écrit. |
De voorzitster. – De heer Morael verwijst naar zijn schriftelijk verslag. |
|||
– La discussion générale est close. |
– De algemene bespreking is gesloten. |
|||
Artikelsgewijze bespreking |
||||
(Le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense est identique au texte du projet de loi. Voir document 5‑1616/1.) |
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 5‑1616/1.) |
|||
– Les articles 1er et 2 sont adoptés sans observation. – Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi. |
– De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen. – De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats. |
|||
Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch‑Luxemburgse Economische Unie, enerzijds, en de Regering van de Republiek Kosovo, anderzijds, inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, gedaan te Priština op 9 maart 2010 (Stuk 5‑1617) |
||||
Algemene bespreking |
||||
Mme la présidente. – M. Daems se réfère à son rapport écrit. |
De voorzitster. – De heer Daems verwijst naar zijn schriftelijk verslag. |
|||
– La discussion générale est close. |
– De algemene bespreking is gesloten. |
|||
Artikelsgewijze bespreking |
||||
(Le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense est identique au texte du projet de loi. Voir document 5‑1617/1.) |
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 5‑1617/1.) |
|||
– Les articles 1er et 2 sont adoptés sans observation. – Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi. |
– De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen. – De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats. |
|||
Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, wat de organisatie van de mariene ruimtelijke planning betreft (Stuk. 5‑1685) (Evocatieprocedure) |
||||
Algemene bespreking |
||||
Mme la présidente. – La parole est à Mme Fauzaya Talhaoui pour un rapport oral. |
De voorzitster. – Het woord is aan mevrouw Fauzaya Talhaoui voor een mondeling verslag. |
|||
Mme Fauzaya Talhaoui (sp.a), rapporteuse. – Comme nous devons nous prononcer aujourd’hui sur le projet de loi et afin de gagner du temps, il a été convenu de lire en séance plénière le rapport intégral de la commission. Le projet de loi a été transmis le 29 juin 2012 au Sénat, qui l’a évoqué le même jour. La commission a examiné ce projet au cours de sa réunion du 3 juillet 2012. Il concerne une compétence de M. Johan Vande Lanotte, vice‑premier ministre et ministre de l’Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord. Dans son exposé introductif, le ministre souligne que le projet de loi à l’examen tend à modifier la loi du 20 janvier 1999 visant la protection du milieu marin dans les espaces marins sous la juridiction de la Belgique en vue de permettre l’établissement d’un plan d’aménagement des espaces marins belges. Il n’y a actuellement pas de plan d’aménagement intégré pour la partie belge de la mer du Nord. Rares sont les pays qui disposent, à ce jour, d’un tel plan pour leurs eaux territoriales. Au sein de l’Union européenne, il se dessine cependant une tendance à élaborer une stratégie et une planification des espaces marins. Selon toute vraisemblance, une directive ou une recommandation sera édictée en la matière. Dans ce cadre, le gouvernement a jugé bon de modifier la loi sur le milieu marin et de permettre l’élaboration d’un plan d’aménagement des espaces marins. Le projet de loi vise à modifier la loi qui était centrée essentiellement sur la protection du milieu marin, de manière à permettre un aménagement des espaces marins. Il définit la marche à suivre pour arriver à un plan d’aménagement intégré, sur le modèle des plans d’aménagement du territoire que nous connaissons déjà. Ce plan formera le cadre pour l’octroi des autorisations. Une fois le projet de loi approuvé, un arrêté royal règlera la procédure. Celle‑ci prévoira la réalisation d’un rapport d’incidence sur l’environnement. Le projet de plan fera l’objet d’une concertation avec tous les acteurs concernés et d’une consultation publique. L’on pourra, de cette manière, développer une vision globale, l’intention étant de travailler de manière aussi consensuelle que possible. Une fois que le plan aura été arrêté, il aura force obligatoire et contiendra les conditions à remplir pour exercer des activités dans la partie belge de la mer du Nord. Lorsqu’elles délivreront des permis, les autorités concernées seront dès lors tenues de respecter le plan d’aménagement des espaces marins. Le but est de donner à ce dernier un caractère dynamique et de l’adapter tous les six ans. Durant la discussion, M. du Bus de Warnaffe a demandé si notre pays avait pris les devants et si d’autres membres de l’Union européenne étaient déjà en train d’élaborer une réglementation similaire. Le projet de loi s’inspire‑t‑il d’initiatives au Royaume‑Uni, en Espagne, en France ou au Pays‑Bas, et dans l’affirmative, lesquelles ? L’article 7 du projet prévoit que la procédure d’approbation d’un plan d’aménagement des espaces marins sera déterminée par arrêté royal. Quand cet arrêté sera‑t‑il pris ? Comment sera composée la commission consultative chargée de formuler un avis ? Enfin, M. du Bus de Warnaffe souhaitait savoir si le plan d’aménagement des espaces marins aura un effet sur les initiatives et les projets existants, comme les parcs de production énergétique offshore. Les projets existants seront‑ils adaptés au plan d’aménagement des espaces marins proposé ? Dans son exposé introductif, le ministre avait déclaré que, lors de l’élaboration du plan d’aménagement des espaces marins, on tiendrait compte des observations de la population par la voie d’un « assessment » comparable à une étude d’incidence sur l’environnement. Comment se déroulera‑t‑il concrètement ? Dans quel délai le plan sera‑t‑il établi ? M. Johan Vande Lanotte, vice‑premier ministre et ministre de l’Économie, des Consommateurs et de la Mer du Nord, a répondu que les autres pays européens concernés en sont au même point que la Belgique. Le gouvernement s’est principalement inspiré de la réglementation actuelle en matière d’aménagement du territoire, plutôt que de la situation à l’étranger. On peut ainsi essayer de coordonner au maximum les actions des différents services publics afin d’arriver à un plan commun. Le fait que les administrations connaissent déjà bien l’aménagement du territoire peut y contribuer. Le ministre espère que la Belgique sera le premier pays à élaborer un réglementation couvrant tout le territoire maritime. Il estime qu’une fois le projet de loi adopté et les arrêtés d’exécution pris, il faudra encore une année pour achever la procédure. En ce qui concerne l’ « assessment », le ministre déclare que son intention est de faire établir par un bureau d’études un projet de plan et d’étude d’incidence sur l’environnement, à propos desquels la population pourra être consultée. La commission consultative où siégeront, eu égard à leurs prérogatives et à leur expérience, des représentants des autorités fédérales, provinciales et régionales, devra répondre aux observations émises durant les consultations. Ensuite, les pays voisins concernés – les Pays‑Bas, la France et le Royaume‑Uni – seront aussi invités à réagir. Un plan définitif sera alors élaboré sur la base de ces données. Le ministre souligne que dès l’adoption de la loi, une concertation systématique aura lieu avec tous les acteurs concernés. Enfin, le ministre confirme que les plans existants peuvent être mis en conformité avec le plan d’aménagement des espaces marins qui sera élaboré. Il souligne que des concessions valables pour une durée de vingt ans ont déjà été octroyées. Il lui paraît dès lors raisonnable d’en tenir compte lors de la rédaction du plan d’aménagement des espaces marins. Le projet de loi est adopté par huit voix et une abstention. Confiance a été faite à la rapporteuse pour la présentation d’un rapport oral en séance plénière. Le texte adopté par la commission est identique au texte du projet de loi transmis par la Chambre des représentants. |
Mevrouw Fauzaya Talhaoui (sp.a), rapporteur. – Omdat het wetsontwerp vandaag al ter stemming wordt voorgelegd en om dus tijd te winnen, is afgesproken dat in de plenaire vergadering een integraal verslag gegeven wordt van de commissiewerkzaamheden. Het wetsontwerp werd op 29 juni 2012 overgezonden aan de Senaat en op diezelfde dag geëvoceerd. De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 3 juli 2012. Het gaat om een bevoegdheid van de heer Johan Vande Lanotte, vice‑eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee. In zijn inleidende beschouwingen wijst de minister erop dat voorliggend wetsontwerp de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België wijzigt, zodat een mariene ruimtelijke planning kan worden opgemaakt. Momenteel is er geen geïntegreerd ruimtelijk ordeningsplan voorhanden voor het Belgische deel van de Noordzee. Tot nu toe beschikken weinig landen over een dergelijk plan voor hun territoriale wateren. Dit ontwerp volgt dus een tendens binnen de Europese Unie om een maritieme strategie en planning uit te werken. Mogelijkerwijze zal daarvoor een richtlijn of een aanbeveling worden uitgevaardigd. In dit kader achtte de regering het nodig de wet op de mariene planning te wijzigen en mariene ruimtelijke planning mogelijk te maken. Het wetsontwerp beoogt de wet die eerder vooral op milieubescherming was gericht, te wijzigen en ook een ruimtelijke ordening mogelijk te maken. Het wetsontwerp voorziet in een wijze om tot een geïntegreerd ruimtelijk ordeningsplan te komen equivalent aan de bekende ruimtelijke ordeningsplannen. Dat plan zal het kader vormen voor toe te kennen vergunningen. Na de goedkeuring van het wetsontwerp moet een koninklijk besluit de procedure regelen. Die procedure zal erin voorzien dat een milieueffectenrapport wordt gemaakt. Over het ontwerpplan zal moeten worden overlegd met alle actoren en er zal ook een openbare consultatie komen. Op die wijze dient een globale visie te worden ontwikkeld en het is de bedoeling om zo consensueel mogelijk te werken. Het plan dat tot stand zal komen, is bindend en zal voorwaarden bevatten voor het uitvoeren van activiteiten in het Belgische deel van de Noordzee. Bij het uitreiken van vergunningen zijn de overheden dan ook verplicht om het marien ruimtelijk plan na te leven. De bedoeling is om daaraan een dynamisch karakter te geven en het plan om de zes jaar aan te passen. Bij de bespreking heeft de heer du Bus de Warnaffe gevraagd of ons land als eerste het initiatief heeft genomen, en of al andere landen van de Europese Unie een gelijkaardige regeling aan het uitwerken zijn. Is het wetsontwerp geïnspireerd door initiatieven in het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Frankrijk of Nederland en zo ja, welke zijn die initiatieven? Artikel 7 van het wetsontwerp bepaalt dat de procedure voor de aanneming van een marien ruimtelijk plan voor de zeegebieden bij koninklijk besluit zal worden vastgesteld. Wanneer zal dat gebeuren? Hoe zal de raadgevende commissie worden samengesteld die een advies moet formuleren? Ten slotte wenste de heer du Bus de Warnaffe te vernemen of het marien ruimtelijk plan ook een effect zal hebben op al bestaande initiatieven en plannen, zoals de offshoreparken voor energievoorziening. Worden de bestaande plannen in overeenstemming gebracht met het marien ruimtelijk plan dat wordt voorgesteld? In zijn inleidende uiteenzetting had de minister verklaard dat bij het opstellen van het marien ruimtelijk plan ook zal worden rekening gehouden met de opmerkingen van de bevolking door middel van een zogenaamd ‘assessment’ vergelijkbaar met een milieueffectenrapport. Hoe zal dat concreet verlopen? Binnen welke tijdsspanne zal het plan worden opgesteld? De heer Johan Vande Lanotte, vice‑eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee, heeft daarop geantwoord dat de andere betrokken landen van de Europese Unie zich in hetzelfde stadium bevinden als België. De regering heeft zich vooral laten inspireren door de bestaande regelgeving inzake ruimtelijke ordening, eerder dan naar het buitenland te kijken. Op die manier kan men de inspanningen van de verschillende overheidsdiensten zoveel als mogelijk trachten te coördineren en tot een gemeenschappelijk plan komen. Het feit dat de administraties al vertrouwd zijn met de ruimtelijke ordening kan daarbij helpen. De minister hoopt dat België als eerste een regeling zal hebben uitgewerkt die het hele zeeterritorium bestrijkt. Hij gaat ervan uit dat, wanneer eenmaal het wetsontwerp is aangenomen en de nodige uitvoeringsbesluiten zijn genomen, er ongeveer nog een jaar nodig is om de procedure af te ronden. Wat het zogenaamde assessment betreft, verklaart de minister dat het de bedoeling is dat een studiebureau een ontwerp van plan en milieueffectenrapport opstelt, waarover vervolgens de bevolking kan worden geraadpleegd. De raadgevende commissie die wordt opgericht en waarin de federale, de provinciale en de gewestelijke overheden vertegenwoordigd zullen zijn gelet op hun bevoegdheden en expertise ter zake, dient te antwoorden op de opmerkingen die tijdens de raadpleging naar voren worden gebracht. Vervolgens zullen ook de betrokken buurlanden – Nederland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk – worden uitgenodigd om hun reactie te geven. Op basis van die gegevens zal dan een definitief plan worden opgesteld. De minister onderstreept dat eens de wet is aangenomen, een systematisch overleg zal plaatsvinden met alle betrokken actoren. Ten slotte bevestigt de minister dat de bestaande plannen in overeenstemming kunnen worden gebracht met het marien ruimtelijk plan dat zal worden opgesteld. Hij wijst er wel op dat er al concessies werden verleend die twintig jaar geldig blijven. Het lijkt hem dan ook redelijk dat daarmee rekening wordt gehouden bij het opstellen van het marien ruimtelijk plan. Het wetsontwerp wordt aangenomen met acht stemmen bij één onthouding. Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het uitbrengen van een mondeling verslag aan de plenaire vergadering. De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers. |
|||
Mme Cécile Thibaut (Ecolo). – L’aménagement de l’espace marin est un enjeu crucial non seulement pour le développement durable mais aussi pour le développement d’infrastructures alternatives de production d’énergie. Mon groupe s’abstiendra sur ce projet de loi parce que nous estimons que le texte présenté n’engage que très peu la Belgique et renvoie surtout à des conventions et à des textes internationaux. En outre, on y accorde trop de délégations au Roi et on n’y manifeste pas une volonté très proactive du gouvernement de gérer de manière durable le milieu marin. Nous regrettons l’absence de garantie d’implication de la société civile dans l’élaboration du plan et des projets pour mener à bien ce processus. Ce sont surtout les représentants des pouvoirs publics qui siégeront dans la commission consultative dont la composition doit encore être fixée par arrêté royal. Pour toutes ces raisons, nous nous abstiendrons. |
Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). – De mariene ruimtelijke planning is niet alleen van essentieel belang voor de duurzame ontwikkeling, maar ook voor de ontwikkeling van alternatieve infrastructuur voor de energieproductie. Mijn fractie zal zich onthouden bij de stemming over dit wetsontwerp omdat de voorliggende tekst België tot zeer weinig verbindt en vooral verwijst naar overeenkomsten en internationale teksten. Bovendien is de delegatie die aan de Koning wordt gegeven te verregaand en blijkt er geen zeer proactieve wil van de regering uit om het mariene milieu op een duurzame wijze te beheren. We betreuren dat de garantie ontbreekt om het middenveld te betrekken bij de uitwerking van het plan en van de ontwerpen om dit proces tot een goed einde te brengen. Het zijn vooral de vertegenwoordigers van de overheden die in de raadgevende commissie, waarvan de samenstelling nog moet worden bepaald bij koninklijk besluit, zullen zetelen. |
|||
– La discussion générale est close. |
– De algemene bespreking is gesloten. |
|||
Artikelsgewijze bespreking |
||||
(Le texte adopté par la commission des Affaires sociales est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53‑2295/3.) |
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53‑2295/3.) |
|||
– Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi. |
– De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats. |
|||
Inoverwegingneming van voorstellen |
||||
Mme la présidente. – La liste des propositions à prendre en considération a été distribuée. Est‑ce qu’il y a des observations ? Puisqu’il n’y a pas d’observations, ces propositions sont considérées comme prises en considération et renvoyées à la commission indiquée par le Bureau. |
De voorzitster. – De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld. Zijn er opmerkingen? Aangezien er geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in overweging genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. |
|||
(La liste des propositions prises en considération figure en annexe.) |
(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.) |
|||
Stemmingen |
||||
(Les listes nominatives figurent en annexe.) |
(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.) |
|||
Wetsontwerp houdende instemming met de Economische Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Cariforumstaten, anderzijds, en de Slotakte, gedaan te Bridgetown, Barbados, op 15 oktober 2008 (Stuk 5‑1496) |
||||
Vote no 1 |
Stemming 1 |
|||
Présents : 58 |
Aanwezig: 58 |
|||
– Le projet de loi est adopté. – Il sera transmis à la Chambre des représentants. |
– Het wetsontwerp is aangenomen. – Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden. |
|||
Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch‑Luxemburgse Economische Unie en de Regering van de Staat Qatar inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, gedaan te Dawhaw op 6 november 2007 (Stuk 5‑1529) |
||||
Vote no 2 |
Stemming 2 |
|||
Présents : 59 |
Aanwezig: 59 |
|||
– Le projet de loi est adopté. – Il sera transmis à la Chambre des représentants. |
– Het wetsontwerp is aangenomen. – Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden. |
|||
Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch‑Luxemburgse Economische Unie, enerzijds, en de Republiek Tadzjikistan, anderzijds, inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, gedaan te Brussel op 10 februari 2009 (Stuk 5‑1553) |
||||
Vote no 3 |
Stemming 3 |
|||
Présents : 58 |
Aanwezig: 58 |
|||
– Le projet de loi est adopté. – Il sera transmis à la Chambre des représentants. |
– Het wetsontwerp is aangenomen. – Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden. |
|||
Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch‑Luxemburgse Economische Unie, enerzijds, en de Republiek Togo, anderzijds, inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, gedaan te Lomé op 6 juni 2009 (Stuk 5‑1615) |
||||
Vote no 4 |
Stemming 4 |
|||
Présents : 59 |
Aanwezig: 59 |
|||
– Le projet de loi est adopté. – Il sera transmis à la Chambre des représentants. |
– Het wetsontwerp is aangenomen. – Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden. |
|||
Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch‑Luxemburgse Economische Unie, enerzijds, en Montenegro, anderzijds, inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, gedaan te Podgorica op 16 februari 2010 (Stuk 5‑1616) |
||||
Vote no 5 |
Stemming 5 |
|||
Présents : 59 |
Aanwezig: 59 |
|||
– Le projet de loi est adopté. – Il sera transmis à la Chambre des représentants. |
– Het wetsontwerp is aangenomen. – Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden. |
|||
Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch‑Luxemburgse Economische Unie, enerzijds, en de Regering van de Republiek Kosovo, anderzijds, inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, gedaan te Priština op 9 maart 2010 (Stuk 5‑1617) |
||||
Vote no 6 |
Stemming 6 |
|||
Présents : 59 |
Aanwezig: 59 |
|||
– Le projet de loi est adopté. – Il sera transmis à la Chambre des représentants. |
– Het wetsontwerp is aangenomen. – Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden. |
|||
Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, wat de organisatie van de mariene ruimtelijke planning betreft (Stuk. 5‑1685) (Evocatieprocedure) |
||||
Vote no 7 |
Stemming 7 |
|||
Présents : 59 |
Aanwezig: 59 |
|||
Mme Elke Sleurs (N‑VA). – Le groupe N‑VA s’est abstenu, car si nous partageons les principes du projet de loi, nous trouvons que trop de matières seront réglées par arrêté royal. |
Mevrouw Elke Sleurs (N‑VA). – De N‑VA‑fractie heeft zich onthouden, omdat we akkoord gaan met de principes van het wetsontwerp, maar vinden dat er te veel via koninklijk besluit zal worden geregeld. |
|||
– Le Sénat a adopté le projet sans modification. Celui‑ci sera transmis à la Chambre des représentants en vue de la sanction royale. |
– De Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning. |
|||
Regeling van de werkzaamheden |
||||
Mme la présidente. – Le Bureau propose l’ordre du jour suivant pour la semaine prochaine : |
De voorzitster. – Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor: |
|||
Mardi 10 juillet 2012 le matin à 10 heures 30 l’après‑midi à 14 heures le soir à 19 heures Prise en considération de propositions. Projet de loi portant modification du Code électoral, en ce qui concerne le vote des Belges à l’étranger ; Doc. 5‑1672/1 à 3. [Pour mémoire] Projet d’insertion d’un article 157bis dans la Constitution ; Doc. 5‑1673/1 à 3. [Pour mémoire] Projet de loi portant réforme de l’arrondissement judiciaire de Bruxelles ; Doc. 5‑1674/1 à 3. [Pour mémoire] Procédure d’évocation Projet de loi modifiant la loi du 5 août 1992 sur la fonction de police et la loi du 7 décembre 1998 organisant un service de police intégré, structuré à deux niveaux à la suite de la réforme de l’arrondissement judiciaire de Bruxelles ; Doc. 5‑1675/1 à 3. [Pour mémoire] Projet de loi portant assentiment au Traité entre le Royaume de Belgique et le Royaume des Pays‑Bas pour le développement de la coopération et de l’entraide administrative en matière de sécurité sociale, fait à Bruxelles le 6 décembre 2010 ; Doc. 5‑1654/1 et 2. Projet de loi portant assentiment au Protocole de 2002 à la Convention d’Athènes de 1974 relative au transport par mer de passagers et de leurs bagages, fait à Londres le 1er novembre 2002 ; Doc. 5‑1671/1 et 2. Proposition de résolution relative au rôle de la Belgique dans la lutte internationale contre le VIH/SIDA (de Mme Marleen Temmerman) ; Doc. 5‑1681/1 à 4. [Pour mémoire] |
Dinsdag 10 juli 2012 ’s ochtends om 10.30 uur ’s namiddags om 14 uur ’s avonds om 19 uur Inoverwegingneming van voorstellen. Wetsontwerp tot wijziging van het Kieswetboek, wat betreft het stemrecht van de Belgen in het buitenland; Stuk 5‑1672/1 tot 3. [Pro memorie] Ontwerp tot invoeging van een artikel 157bis in de Grondwet; Stuk 5‑1673/1 tot 3. [Pro memorie] Wetsontwerp betreffende de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel; Stuk 5‑1674/1 tot 3. [Pro memorie] Evocatieprocedure Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt en de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus ten gevolge van de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel; Stuk 5‑1675/1 tot 3. [Pro memorie] Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden voor de ontwikkeling van de samenwerking en van de wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van de sociale zekerheid, gedaan te Brussel op 6 december 2010; Stuk 5‑1654/1 en 2. Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol van 2002 bij het Verdrag van Athene van 1974 inzake het vervoer van passagiers en hun bagage over zee, gedaan te Londen op 1 november 2002; Stuk 5‑1671/1 en 2. Voorstel van resolutie betreffende de Belgische rol in de internationale strijd tegen hiv en aids (van mevrouw Marleen Temmerman); Stuk 5‑1681/1 tot 4. [Pro memorie] |
|||
Jeudi 12 juillet 2012 le matin à 10 heures Reprise de l’ordre du jour de la séance plénière de mardi. l’après‑midi à 14 heures 15 Débat d’actualité et questions orales. Reprise de l’ordre du jour de la séance plénière du matin. À partir de 17 heures : Votes Votes nominatifs sur l’ensemble des projets de loi dont la discussion est terminée. Vote nominatif sur le projet d’insertion d’un article 157bis dans la Constitution ; Doc. 5‑1673. (Vote à la majorité prévue par l’article 195, dernier alinéa, de la Constitution). le soir à 19 heures Reprise de l’ordre du jour. Votes : Votes nominatifs sur l’ensemble des projets de loi dont la discussion est terminée. Vote nominatif sur le projet d’insertion d’un article 157bis dans la Constitution ; Doc. 5‑1673. (Vote à la majorité prévue par l’article 195, dernier alinéa, de la Constitution). |
Donderdag 12 juli 2012 ’s ochtends om 10 uur Hervatting van de agenda van de plenaire vergadering van dinsdag. ’s namiddags om 14.15 uur Actualiteitendebat en mondelinge vragen. Hervatting van de agenda van de ochtendvergadering. Vanaf 17 uur: Stemmingen Naamstemmingen over de afgehandelde wetsontwerpen in hun geheel. Naamstemming over het ontwerp tot invoeging van een artikel 157bis in de Grondwet; Stuk 5‑1673. (Stemming met de meerderheid bepaald in artikel 195, laatste lid, van de Grondwet). ’s avonds om 19 uur Hervatting van de agenda. Stemmingen: Naamstemmingen over de afgehandelde wetsontwerpen in hun geheel. Naamstemming over het ontwerp tot invoeging van een artikel 157bis in de Grondwet; Stuk 5‑1673. (Stemming met de meerderheid bepaald in artikel 195, laatste lid, van de Grondwet). |
|||
– Le Sénat est d’accord sur cet ordre des travaux. |
– De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden. |
|||
Mme la présidente. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé. La prochaine séance aura lieu le jeudi 10 juillet à 10 h 30. |
De voorzitster. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt. De volgende vergadering vindt plaats op donderdag 10 juli om 10.30 uur. |
|||
(La séance est levée à 17 h 15.) |
(De vergadering wordt gesloten om 17.15 uur.) |
|||
Berichten van verhindering |
||||
Mme Van dermeersch, MM. Delpérée et Dewinter, en mission à l’étranger, M. Sevenhans, pour raisons familiales, demandent d’excuser leur absence à la présente séance. |
Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Van dermeersch, de heren Delpérée en Dewinter, met opdracht in het buitenland, de heer Sevenhans, om familiale redenen. |
|||
– Pris pour information. |
– Voor kennisgeving aangenomen. |
|||
Bijlage |
|
|||
|
Naamstemmingen |
|||
|
Vote no 1 |
Stemming 1 |
||
|
Présents : 58 |
Aanwezig: 58 |
||
|
Pour |
Voor |
||
|
Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Christine Defraigne, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Liesbeth Homans, Louis Ide, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Christie Morreale, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Marleen Temmerman, Bart Tommelein, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
|||
|
Abstentions |
Onthoudingen |
||
|
Bert Anciaux, Yves Buysse, Marcel Cheron, Zakia Khattabi, Bart Laeremans, Freya Piryns, Cécile Thibaut, Mieke Vogels. |
|||
|
Vote no 2 |
Stemming 2 |
||
|
Présents : 59 |
Aanwezig: 59 |
||
|
Pour |
Voor |
||
|
Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Christine Defraigne, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Liesbeth Homans, Louis Ide, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Christie Morreale, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Marleen Temmerman, Bart Tommelein, Rik Torfs, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
|||
|
Contre |
Tegen |
||
|
Yves Buysse, Bart Laeremans. |
|||
|
Abstentions |
Onthoudingen |
||
|
Bert Anciaux, Marcel Cheron, Zakia Khattabi, Freya Piryns, Cécile Thibaut, Mieke Vogels. |
|||
|
Vote no 3 |
Stemming 3 |
||
|
Présents : 58 |
Aanwezig: 58 |
||
|
Pour |
Voor |
||
|
Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Christine Defraigne, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Inge Faes, Dimitri Fourny, Liesbeth Homans, Louis Ide, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Christie Morreale, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Marleen Temmerman, Bart Tommelein, Rik Torfs, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
|||
|
Abstentions |
Onthoudingen |
||
|
Bert Anciaux, Marcel Cheron, Zakia Khattabi, Freya Piryns, Cécile Thibaut, Mieke Vogels. |
|||
|
Vote no 4 |
Stemming 4 |
||
|
Présents : 59 |
Aanwezig: 59 |
||
|
Pour |
Voor |
||
|
Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Christine Defraigne, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Liesbeth Homans, Louis Ide, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Christie Morreale, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Marleen Temmerman, Bart Tommelein, Rik Torfs, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
|||
|
Abstentions |
Onthoudingen |
||
|
Bert Anciaux, Marcel Cheron, Zakia Khattabi, Freya Piryns, Cécile Thibaut, Mieke Vogels. |
|||
|
Vote no 5 |
Stemming 5 |
||
|
Présents : 59 |
Aanwezig: 59 |
||
|
Pour |
Voor |
||
|
Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Christine Defraigne, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Liesbeth Homans, Louis Ide, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Christie Morreale, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Marleen Temmerman, Bart Tommelein, Rik Torfs, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
|||
|
Abstentions |
Onthoudingen |
||
|
Bert Anciaux, Marcel Cheron, Zakia Khattabi, Freya Piryns, Cécile Thibaut, Mieke Vogels. |
|||
|
Vote no 6 |
Stemming 6 |
||
|
Présents : 59 |
Aanwezig: 59 |
||
|
Pour |
Voor |
||
|
Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Christine Defraigne, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Liesbeth Homans, Louis Ide, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Christie Morreale, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Marleen Temmerman, Bart Tommelein, Rik Torfs, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
|||
|
Abstentions |
Onthoudingen |
||
|
Bert Anciaux, Yves Buysse, Marcel Cheron, Zakia Khattabi, Bart Laeremans, Freya Piryns, Cécile Thibaut, Mieke Vogels. |
|||
|
Vote no 7 |
Stemming 7 |
||
|
Présents : 59 |
Aanwezig: 59 |
||
|
Pour |
Voor |
||
|
Bert Anciaux, Marie Arena, Wouter Beke, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Alexander De Croo, Christine Defraigne, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Dalila Douifi, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Dimitri Fourny, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Christie Morreale, Philippe Moureaux, Fatma Pehlivan, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Louis Siquet, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Marleen Temmerman, Bart Tommelein, Rik Torfs, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
|||
|
Abstentions |
Onthoudingen |
||
|
Frank Boogaerts, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Piet De Bruyn, Inge Faes, Liesbeth Homans, Louis Ide, Zakia Khattabi, Bart Laeremans, Lieve Maes, Danny Pieters, Freya Piryns, Elke Sleurs, Helga Stevens, Cécile Thibaut, Karl Vanlouwe, Mieke Vogels. |
|||
In overweging genomen voorstellen |
||||
Propositions de loi |
Wetsvoorstellen |
|||
Article 81 de la Constitution |
Artikel 81 van de Grondwet |
|||
Proposition de loi visant à assurer le renvoi d’un mineur devant la chambre spécifique au sein du tribunal de la jeunesse (de M. Philippe Mahoux et consorts ; Doc. 5‑1682/1). |
Wetsvoorstel met het oog op de verwijzing van een minderjarige naar de specifieke kamer binnen de jeugdrechtbank (van de heer Philippe Mahoux c.s.; Stuk 5‑1682/1). |
|||
– Commission de la Justice |
– Commissie voor de Justitie |
|||
Proposition de loi modifiant la loi relative à l’assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994 (de Mme Helga Stevens et consorts ; Doc. 5‑1688/1). |
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 (van mevrouw Helga Stevens c.s.; Stuk 5‑1688/1). |
|||
– Commission des Affaires sociales |
– Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
|||
Proposition de loi modifiant les lois relatives aux allocations familiales pour travailleurs salariés, coordonnées le 19 décembre 1939, en vue de supprimer le délai de prescription d’un an pour le paiement indu résultant d’une erreur matérielle (de Mme Elke Sleurs et consorts ; Doc. 5‑1691/1). |
Wetsvoorstel tot wijziging van de samengeordende wetten van 19 december 1939 betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, met het oog op de schrapping van de verjaringstermijn van één jaar voor de onverschuldigde betaling die voortvloeit uit een materiële vergissing (van mevrouw Elke Sleurs c.s.; Stuk 5‑1691/1). |
|||
– Commission des Affaires sociales |
– Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
|||
Proposition de loi modifiant les lois relatives à la prévention des maladies professionnelles et à la réparation des dommages résultant de celles‑ci, coordonnées le 3 juin 1970, en vue de supprimer le délai de prescription de six mois pour la répétition des prestations attribuées indûment à la suite d’une erreur du Fonds de maladies professionnelles (de M. Louis Ide et consorts ; Doc. 5‑1692/1). |
Wetsvoorstel tot wijziging van de wetten van 3 juni 1970 betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, met het oog op de opheffing van de verjaringstermijn van zes maanden voor de terugvordering van prestaties die ten onrechte werden toegekend als gevolg van een vergissing van het Fonds voor de Beroepsziekten (van de heer Louis Ide c.s.; Stuk 5‑1692/1). |
|||
– Commission des Affaires sociales |
– Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
|||
Proposition de loi modifiant la loi du 27 février 1987 relative aux allocations aux handicapés, en vue de supprimer le délai de prescription d’un an pour le paiement indu résultant d’une erreur matérielle (de Mme Helga Stevens et consorts ; Doc. 5‑1693/1). |
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, met het oog op de schrapping van de verjaringstermijn van één jaar voor de onverschuldigde betaling die voortvloeit uit een materiële vergissing (van mevrouw Helga Stevens c.s.; Stuk 5‑1693/1). |
|||
– Commission des Affaires sociales |
– Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
|||
Proposition de résolution |
Voorstel van resolutie |
|||
Proposition de résolution visant à développer une politique intégrée et cohérente afin de rencontrer les problèmes de santé publique consécutifs à l’utilisation du perchloroéthylène dans certains lieux de travail (de M. Philippe Mahoux ; Doc. 5‑1689/1). |
Voorstel van resolutie om een geïntegreerd en samenhangend beleid te ontwikkelen om de problemen voor de volksgezondheid als gevolg van het gebruik van perchloorethyleen op sommige arbeidsplaatsen te verhelpen (van de heer Philippe Mahoux; Stuk 5‑1689/1). |
|||
– Commission des Affaires sociales |
– Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
|||
Vragen om uitleg |
||||
Le Bureau a été saisi des demandes d’explications suivantes : |
Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen: |
|||
– de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur « le droit de la jeunesse et la situation sociétale des jeunes » (no 5‑2445) |
– van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “het jeugdrecht en de maatschappelijke situatie van jonge mensen” (nr. 5‑2445) |
|||
Commission de la Justice |
Commissie voor de Justitie |
|||
– de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les centres B3 dépourvus de structure mobile d’urgence et de réanimation » (no 5‑2446) |
– van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de B3‑centra die niet over een mobiele urgentiegroep beschikken” (nr. 5‑2446) |
|||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
|||
– de Mme Christie Morreale au secrétaire d’État à l’Environnement, à l’Énergie et à la Mobilité, et aux Réformes institutionnelles sur « l’empreinte écologique de la Belgique » (no 5‑2447) |
– van mevrouw Christie Morreale aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, en voor Staatshervorming over “de ecologische voetafdruk van België” (nr. 5‑2447) |
|||
Commission des Finances et des Affaires économiques |
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden |
|||
– de Mme Lieve Maes au secrétaire d’État à l’Environnement, à l’Énergie et à la Mobilité, et aux Réformes institutionnelles sur « l’utilisation de caméras ANPR pour détecter les véhicules non assurés » (no 5‑2448) |
– van mevrouw Lieve Maes aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, en voor Staatshervorming over “het gebruik van ANPR‑cameras om onverzekerde voertuigen op te sporen” (nr. 5‑2448) |
|||
Commission des Finances et des Affaires économiques |
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden |
|||
– de M. Bert Anciaux à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « la mission d’information de l’Agence fédérale des médicaments et des produits de santé » (no 5‑2449) |
– van de heer Bert Anciaux aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de informatieopdracht van het Federaal Agentschap voor geneesmiddelen en gezondheidsproducten” (nr. 5‑2449) |
|||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
|||
– de M. Patrick De Groote au secrétaire d’État à la Fonction publique et à la Modernisation des Services publics sur « l’intégration des bureaux et des conservateurs des hypothèques dans l’administration du SPF Finances » (no 5‑2450) |
– van de heer Patrick De Groote aan de staatssecretaris voor Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Diensten over “de integratie van hypotheekkantoren en ‑bewaarders in de administratie van de FOD Financiën” (nr. 5‑2450) |
|||
Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives |
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden |
|||
– de Mme Marie Arena au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, du Commerce extérieur et des Affaires européennes sur « l’aide octroyée par la zone euro au secteur financier espagnol » (no 5‑2451) |
– van mevrouw Marie Arena aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Europese Zaken over “de hulp van de eurozone aan de Spaanse financiële sector” (nr. 5‑2451) |
|||
Commission des Finances et des Affaires économiques |
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden |
|||
– de M. Bert Anciaux à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « l’augmentation alarmante des absences pour cause de maladie » (no 5‑2452) |
– van de heer Bert Anciaux aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de alarmerende stijging van het langdurig ziekteverzuim” (nr. 5‑2452) |
|||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
|||
– de Mme Christie Morreale au secrétaire d’État à l’Environnement, à l’Énergie et à la Mobilité, et aux Réformes institutionnelles sur « la sécurité d’approvisionnement énergétique » (no 5‑2453) |
– van mevrouw Christie Morreale aan de staatssecretaris voor Leefmilieu, Energie en Mobiliteit, en voor Staatshervorming over “de continuïteit van de energievoorziening” (nr. 5‑2453) |
|||
Commission des Finances et des Affaires économiques |
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden |
|||
– de M. Peter Van Rompuy à la ministre de la Justice sur « la circulaire relative aux transactions » (no 5‑2454) |
– van de heer Peter Van Rompuy aan de minister van Justitie over “de omzendbrief met betrekking tot de minnelijke schikking” (nr. 5‑2454) |
|||
Commission de la Justice |
Commissie voor de Justitie |
|||
– de M. Bert Anciaux à la vice‑première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances sur « l’exposition de notre pays aux cyberattaques » (no 5‑2455) |
– van de heer Bert Anciaux aan de vice‑eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen over “de kwetsbaarheid van ons land tegen cyberaanvallen” (nr. 5‑2455) |
|||
Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives |
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden |
|||
Evocatie |
||||
Par message du 29 juin 2012, le Sénat a informé la Chambre des représentants de la mise en œuvre, ce même jour, de l’évocation du projet de loi qui suit : |
De Senaat heeft bij boodschap van 29 juni 2012 aan de Kamer van volksvertegenwoordigers ter kennis gebracht dat tot evocatie is overgegaan, op die datum, van het volgend wetsontwerp: |
|||
Projet de loi modifiant la loi du 20 janvier 1999 visant la protection du milieu marin dans les espaces marins sous la juridiction de la Belgique, en ce qui concerne l’organisation de l’aménagement des espaces marins (Doc. 5‑1685/1). |
Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, wat de organisatie van de mariene ruimtelijke planning betreft (Stuk 5‑1685/1). |
|||
– Le projet de loi a été envoyé à la commission des Affaires sociales. |
– Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden. |
|||
Niet‑evocatie |
||||
Par message du 5 juillet 2012, le Sénat a retourné à la Chambre des représentants, en vue de la sanction royale, le projet de loi non évoqué qui suit : |
Bij boodschap van 5 juli 2012 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, het volgende niet geëvoceerde wetsontwerp: |
|||
Projet de loi relatif à la semaine de quatre jours et au travail à mi‑temps à partir de 50 ou 55 ans dans le secteur public (Doc. 5‑1683/1). |
Wetsontwerp betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector (Stuk 5‑1683/1). |
|||
– Pris pour notification. |
– Voor kennisgeving aangenomen. |
|||
Boodschappen van de Kamer |
||||
Par messages du 28 juin 2012, la Chambre des représentants a transmis au Sénat, tels qu’ils ont été adoptés en sa séance du même jour : |
Bij boodschappen van 28 juni 2012 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen: |
|||
Article 78 de la Constitution |
Artikel 78 van de Grondwet |
|||
Projet de loi modifiant l’article 6.3 de l’arrêté royal du 1er décembre 1975 portant règlement général sur la police de la circulation routière et l’usage de la voie publique afin d’introduire une dérogation au principe général de primauté des signaux lumineux de circulation en ce qui concerne les signaux routiers relatifs à la priorité pour les cyclistes (Doc. 5‑1684/1). |
Wetsontwerp tot wijziging van artikel 6.3 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg teneinde te voorzien in een afwijking op het algemene voorrangsbeginsel voor de verkeerslichten, in geval van verkeersborden die voorrang verlenen aan de fietsers (Stuk 5‑1684/1). |
|||
– Le projet a été reçu le 29 juin 2012 ; la date limite d’évocation est le lundi 16 juillet 2012. |
– Het ontwerp werd ontvangen op 29 juni 2012; de uiterste datum voor evocatie is maandag 16 juli 2012. |
|||
– La Chambre a adopté le projet le 28 juin 2012. |
– De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 28 juni 2012. |
|||
Projet de loi modifiant la loi du 15 mai 2007 relative à la sécurité civile et la loi du 31 décembre 1963 sur la protection civile (Doc. 5‑1686/1). |
Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid en de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming (Stuk 5‑1686/1). |
|||
– Le projet de loi a été reçu le 29 juin 2012 ; la date limite d’évocation est le lundi 16 juillet 2012. |
– Het wetsontwerp werd ontvangen op 29 juni 2012; de uiterste datum voor evocatie is maandag 16 juli 2012. |
|||
– La Chambre a adopté le projet le 28 juin 2012. |
– De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 28 juni 2012. |
|||
Projet de loi relatif à la création et à l’organisation d’un intégrateur de services fédéral (Doc. 5‑1687/1). |
Wetsontwerp houdende oprichting en organisatie van een federale dienstenintegrator (Stuk 5‑1687/1). |
|||
– Le projet de loi a été reçu le 29 juin 2012 ; la date limite d’évocation est le lundi 16 juillet 2012. |
– Het wetsontwerp werd ontvangen op 29 juni 2012; de uiterste datum voor evocatie is maandag 16 juli 2012. |
|||
– La Chambre a adopté le projet le 28 juin 2012. |
– De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 28 juni 2012. |
|||
Article 80 de la Constitution |
Artikel 80 van de Grondwet |
|||
Projet de loi relatif à la semaine de quatre jours et au travail à mi‑temps à partir de 50 ou 55 ans dans le secteur public (Doc. 5‑1683/1). |
Wetsontwerp betreffende de vierdagenweek en het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar in de openbare sector (Stuk 5‑1683/1). |
|||
– Le projet de loi a été reçu le 29 juin 2012 ; la date limite d’évocation est le mercredi 4 juillet 2012. |
– Het wetsontwerp werd ontvangen op 29 juni 2012; de uiterste datum voor evocatie is woensdag 4 juli 2012. |
|||
– La Chambre a adopté le projet le 28 juin 2012. |
– De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 28 juni 2012. |
|||
Projet de loi modifiant la loi du 20 janvier 1999 visant la protection du milieu marin dans les espaces marins sous la juridiction de la Belgique, en ce qui concerne l’organisation de l’aménagement des espaces marins (Doc. 5‑1685/1). |
Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, wat de organisatie van de mariene ruimtelijke planning betreft (Stuk 5‑1685/1). |
|||
– La Chambre a adopté le projet le 28 juin 2012. |
– De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 28 juni 2012. |
|||
– Le projet de loi a été envoyé à la commission des Affaires sociales. |
– Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden. |
|||
Grondwettelijk Hof – Arresten |
||||
En application de l’article 113 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat : |
Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van: |
|||
– l’arrêt no 80/2012, rendu le 28 juin 2012, en cause la question préjudicielle concernant l’article 39 de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, posée par le Tribunal du travail d’Anvers (numéro du rôle 5144) ; |
– het arrest nr. 80/2012, uitgesproken op 28 juni 2012, inzake de prejudiciële vraag over artikel 39 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Antwerpen (rolnummer 5144); |
|||
– l’arrêt no 81/2012, rendu le 28 juin 2012, en cause les recours en annulation du décret spécial de la Région wallonne du 9 décembre 2010 limitant le cumul de mandats dans le chef des députés du Parlement wallon, introduits par John Joos et par Fabien Palmans et autres (numéros du rôle 5160 et 5161) ; |
– het arrest nr. 81/2012, uitgesproken op 28 juni 2012, inzake de beroepen tot vernietiging van het bijzondere decreet van het Waalse Gewest van 9 december 2010 tot beperking van de cumulatie van mandaten in hoofde van de volksvertegenwoordigers van het Waalse Parlement, ingesteld door John Joos en door Fabien Palmans en anderen (rolnummers 5160 en 5161); |
|||
– l’arrêt no 82/2012, rendu le 28 juin 2012, en cause les recours en annulation totale ou partielle de l’article 9ter de la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers, tel qu’il a été remplacé par l’article 187 de la loi du 29 décembre 2010 portant des dispositions diverses (I), introduits par Cécile Mayembe Kafutshi et autres (numéros du rôle 5166, 5170, 5171, 5174, 5176 et 5177) ; |
– het arrest nr. 82/2012, uitgesproken op 28 juni 2012, inzake de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van artikel 9ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, zoals vervangen bij artikel 187 van de wet van 29 december 2010 houdende diverse bepalingen (I), ingesteld door Cécile Mayembe Kafutshi en anderen (rolnummers 5166, 5170, 5171, 5174, 5176 en 5177); |
|||
– l’arrêt no 83/2012, rendu le 28 juin 2012, en cause le recours en annulation partielle de l’article 34 du décret‑programme de la Communauté française du 15 décembre 2010 « portant diverses mesures relatives au sport en Communauté française, aux Fonds budgétaires figurant au Budget général des dépenses de la Communauté française, au Conseil de la transmission de la mémoire, à l’enseignement obligatoire et à l’enseignement de promotion sociale, aux Bâtiments scolaires, au financement des Institutions universitaires et des Hautes Écoles, à la politique scientifique et universitaire, au transfert de l’enseignement supérieur de l’Architecture à l’Université et aux aides aux Institutions universitaires et à la négociation en Communauté française », introduit par l’asbl « Secrétariat Général de l’Enseignement Catholique en Communautés française et germanophone » (SeGEC). (numéro du rôle 5186) ; |
– het arrest nr. 83/2012, uitgesproken op 28 juni 2012, inzake het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van artikel 34 van het programmadecreet van de Franse Gemeenschap van 15 december 2010 “houdende diverse maatregelen betreffende de sport in de Franse Gemeenschap, de begrotingsfondsen vermeld in de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap, de Raad voor de overdracht van de herinnering, het Leerplichtonderwijs en het Onderwijs voor Sociale promotie, de schoolgebouwen, de financiering van de universitaire instellingen en van de hogescholen, het wetenschaps- en universitair beleid, de overdracht van het hoger architectuuronderwijs naar de universiteit en de hulpverlening aan de universitaire instellingen en de onderhandeling in de Franse Gemeenschap”, ingesteld door de vzw “Secrétariat Général de l’Enseignement Catholique en Communautés française et germanophone” (SeGEC) (rolnummer 5186); |
|||
– l’arrêt no 84/2012, rendu le 28 juin 2012, en cause la question préjudicielle relative à l’article 161ter, §5, de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques, posée par le Conseil d’État (numéro du rôle 5202) ; |
– het arrest nr. 84/2012, uitgesproken op 28 juni 2012, inzake de prejudiciële vraag over artikel 161ter, §5, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, gesteld door de Raad van State (rolnummer 5202); |
|||
– l’arrêt no 85/2012, rendu le 28 juin 2012, en cause la question préjudicielle relative à l’article 251 du Code des impôts sur les revenus 1964, posée par la Cour d’appel d’Anvers (numéro du rôle 5215) ; |
– het arrest nr. 85/2012, uitgesproken op 28 juni 2012, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 251 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1964, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen (rolnummer 5215); |
|||
– l’arrêt no 86/2012, rendu le 28 juin 2012, en cause les recours en annulation totale ou partielle du décret flamand du 8 juillet 2011 « portant organisation des élections locales et provinciales et portant modification du décret communal du 15 juillet 2005, du décret provincial du 9 décembre 2005 et du décret du 19 décembre 2008 relatif à l’organisation des centres publics d’aide sociale », introduits par Jean Marie de Meester et par l’association de fait « Groen! » et autres (numéros du rôle 5228 et 5256) ; |
– het arrest nr. 86/2012, uitgesproken op 28 juni 2012, inzake de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van het Vlaamse decreet van 8 juli 2011 “houdende de organisatie van de lokale en provinciale verkiezingen en houdende wijziging van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, het Provinciedecreet van 9 december 2005 en het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn”, ingesteld door Jean Marie de Meester en door de feitelijke vereniging “Groen!” en anderen (rolnummers 5228 en 5256); |
|||
– l’arrêt no 87/2012, rendu le 28 juin 2012, en cause la question préjudicielle relative aux articles 35bis à 35vicies semel de la loi du 26 mars 1971 sur la protection des eaux de surface contre la pollution, posée par le Tribunal de première instance de Gand (numéro du rôle 5234). |
– het arrest nr. 87/2012, uitgesproken op 28 juni 2012, inzake de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 35bis tot 35vicies semel van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Gent (rolnummer 5234). |
|||
– Pris pour notification. |
– Voor kennisgeving aangenomen. |
|||
Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen |
||||
En application de l’article 77 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat : |
Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van: |
|||
– la question préjudicielle relative à l’article 124 de la loi‑programme (I) du 27 décembre 2006 (délai de recours contre certaines décisions du Fonds amiante), posée par le Tribunal du travail de Liège (numéro du rôle 5420) ; |
– de prejudiciële vraag betreffende artikel 124 van de programmawet (I) van 27 december 2006 (beroepstermijn tegen bepaalde beslissingen van het Asbestfonds), gesteld door de Arbeidsrechtbank te Luik (rolnummer 5420); |
|||
– la question préjudicielle relative à l’article 62, alinéa [2], du Code d’instruction criminelle, tel qu’il a été inséré par l’article 3 de la loi du 13 août 2011, posée par le Tribunal correctionnel de Liège (numéro du rôle 5421) ; |
– de prejudiciële vraag betreffende artikel 62, [tweede] lid, van het Wetboek van Strafvordering, zoals ingevoegd bij artikel 3 van de wet van 13 augustus 2011, gesteld door de Correctionele Rechtbank te Luik (rolnummer 5421); |
|||
– la question préjudicielle concernant l’article 8, §1er, alinéa 4, de la loi du 27 février 1987 relative aux allocations aux personnes handicapées, tel que cet article a été remplacé par l’article 122 de la loi‑programme (I) du 24 décembre 2002, posée par la Cour du travail de Mons (numéro du rôle 5422) ; |
– de prejudiciële vraag over artikel 8, §1, vierde lid, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, zoals dat artikel vervangen werd bij artikel 122 van de programmawet (I) van 24 december 2002, gesteld door het Arbeidshof te Bergen (rolnummer 5422); |
|||
– la question préjudicielle concernant l’article 204 de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques et l’article 14 de la loi du 23 juillet 1926 relative à la S.N.C.B. Holding et à ses sociétés liées, posée par le Tribunal de première instance de Gand (numéro du rôle 5423) ; |
– de prejudiciële vraag over artikel 204 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven en artikel 14 van de wet van 23 juli 1926 betreffende de N.M.B.S. Holding en haar verbonden vennootschappen, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Gent (rolnummer 5423); |
|||
– les questions préjudicielles relatives à l’article 9 de la loi du 8 juillet 2011 modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers en ce qui concerne les conditions dont est assorti le regroupement familial, posées par le Conseil d’État (numéros du rôle 5426, 5427, 5428 et 5429, affaires jointes). |
– de prejudiciële vragen over artikel 9 van de wet van 8 juli 2011 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen wat betreft de voorwaarden tot gezinshereniging, gesteld door de Raad van State (rolnummers 5426, 5427, 5428 en 5429, samengevoegde zaken). |
|||
– Pris pour notification. |
– Voor kennisgeving aangenomen. |
|||
Grondwettelijk Hof – Beroepen |
||||
En application de l’article 76 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat : |
Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van: |
|||
– le recours en annulation et la demande de suspension de l’article 9 du décret de la Région flamande du 17 février 2012 portant modification de diverses dispositions du Code des taxes assimilées aux impôts sur les revenus concernant la taxe de mise en circulation sur la base d’indicateurs environnementaux, introduits par Alex De Wulf (numéro du rôle 5405). |
– het beroep tot vernietiging en de vordering tot schorsing van artikel 9 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 17 februari 2012 houdende de wijziging van diverse bepalingen van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen betreffende de belasting op de inverkeerstelling op grond van milieukenmerken, ingesteld door Alex De Wulf (rolnummer 5405). |
|||
– Pris pour notification. |
– Voor kennisgeving aangenomen. |
|||
Hoge Raad voor de Justitie |
||||
Par lettre du 29 juin 2012, le président du Conseil supérieur de la Justice a transmis au Sénat, conformément aux articles 259bis‑17, §1er, du Code judiciaire, le rapport de l’enquête particulière sur le fonctionnement de l’ordre judiciaire dans le cadre de l’affaire relative au meurtre d’Annick Van Uytsel, approuvé lors de l’assemblée générale du 27 juin 2012. |
Bij brief van 29 juni 2012, heeft de voorzitter van de Hoge Raad voor de Justitie, overeenkomstig artikelen 259bis‑17, §1, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het verslag over het bijzonder onderzoek naar de werking van de rechterlijke orde in de zaak van de moord op Annick Van Uytsel, goedgekeurd tijdens de algemene vergadering van 27 juni 2012. |
|||
Par lettre du 4 juillet 2012, le président du Conseil supérieur de la Justice a transmis au Sénat, conformément aux articles 259bis‑12, §1er, et 259bis‑18 du Code judiciaire : |
Bij brief van 4 juli 2012, heeft de voorzitter van de Hoge Raad voor de Justitie, overeenkomstig de artikelen 259bis‑12, §1, en 259bis‑18 van het Gerechtelijk Wetboek, aan de Senaat overgezonden: |
|||
– l’avis sur le statut de la personne lésée enregistrée, |
– het advies over het statuut van de geregistreerde benadeelde, |
|||
approuvé au cours de l’assemblée générale du Conseil supérieur de la Justice du 27 juin 2012. |
goedgekeurd tijdens de algemene vergadering van de Hoge Raad voor de Justitie van 27 juni 2012. |
|||
– Envoi à la commission de la Justice. |
– Verzonden naar de commissie voor de Justitie. |
|||
Centre pour l’égalité des chances et la lutte contre le racisme |
Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding |
|||
Par lettre du 28 juin 2012, le directeur du Centre pour l’égalité des chances et la lutte contre le racisme a transmis au Sénat, conformément à l’article 6 de la loi du 15 février 1993 créant un Centre pour l’égalité des chances et la lutte contre le racisme, le rapport annuel 2011 « Migration ». |
Bij brief van 28 juni 2012 heeft de directeur van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, overeenkomstig artikel 6 van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag 2011 “Migratie”. |
|||
– Envoi à la commission de la Justice et à la commission de l’Intérieur et des Affaires administratives. |
– Verzonden naar de commissie voor de Justitie en de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden. |
|||
Nationale Arbeidsraad |
||||
Par lettre du 28 juin 2012, le Président du Conseil national du Travail a transmis au Sénat, conformément à l’article 1er de la loi du 29 mai 1952 organique du Conseil national du Travail |
Bij brief van 8 februari 2012 heeft de Voorzitter van de Nationale Arbeidsraad, overeenkomstig artikel 1 van de organieke wet van 29 mei 1952 tot inrichting van de Nationale Arbeidsraad, aan de Senaat overgezonden |
|||
– l’avis sur l’accord de gouvernement du 1er décembre 2011 – point 2.1.7 « renforcer les conditions d’accès au crédit‑temps et à l’interruption de carrière » (1800) ; |
– het advies over het regeerakkoord van 1 december 2011 – punt 2.1.7 “strengere toegangsvoorwaarden voor het tijdskrediet en de loopbaanonderbrekingen” (1800); |
|||
– l’avis sur la proposition de loi modifiant l’arrêté royal du 10 août 1998 en vue d’instituer un congé pour l’assistance ou l’octroi de soins à un enfant hospitalisé (1801) ; |
– het advies over het wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 teneinde verlof voor bijstand aan of verzorging van een in een ziekenhuis opgenomen kind in te stellen (1801); |
|||
– l’avis sur la loi‑programme – suivi de l’avis no 1795 : plan pour l’emploi des travailleurs âgés (1802) ; |
– het advies over de programmawet – gevolggeving aan advies nr. 1795: werkgelegenheidsplan oudere werknemers (1802); |
|||
– l’avis sur la loi du 29 mars 2012 portant des dispositions diverses (I) – exécution de l’avis no 1795 – respect de la pyramide des âges en cas de licenciement collectif (1803) ; |
– het advies over de wet houdende diverse bepalingen (I) van 29 maart 2012 – uitvoering van het advies nr. 1795 – respect voor de leeftijdspiramide bij collectief ontslag (1803); |
|||
– l’avis sur l’exécution de l’accord de gouvernement du 1er décembre 2011 – mécanisme de responsabilisation des employeurs en cas de surconsommation du chômage temporaire – avant‑projets d’arrêté royaux (1804) ; |
– het advies over de uitvoering van het regeerakkoord van 1 december 2011 – responsabilisering van de werkgevers bij overbenutting van de tijdelijke werkloosheid – voorontwerpen van koninklijke besluiten (1804); |
|||
– l’avis sur l’avant‑projet de loi relative à la distinction entre travailleur salarié et travailleur indépendant (1805) ; |
– het advies over het voorontwerp van wet betreffende het onderscheid tussen werknemer en zelfstandige (1805); |
|||
– la convention collective de travail no 9quater du 27 juin 2012 modifiant la convention collective de travail no 9 du 9 mars 1972 coordonnant les accords nationaux et les conventions collectives de travail relatifs aux conseils d’entreprise conclus au sein de conseil national du travail ; |
– de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 9quater van 27 juni 2012 tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 9 van 9 maart 1972 houdende ordening van de in de nationale arbeidsraad gesloten nationale akkoorden en collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de ondernemingen; |
|||
– la convention collective de travail no 103 du 27 juin 2012 instaurant un système de crédit‑temps, de diminution de carrière et d’emplois de fin de carrière ; |
– de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 103 van 27 juni 2012 tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en landingsbanen; |
|||
– la convention collective de travail no 104 du 27 juin 2012 concernant la mise en œuvre d’un plan pour l’emploi des travailleurs âgés dans l’entreprise, |
– de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 104 van 27 juni 2012 over de uitvoering van een werkgelegenheidsplan oudere werknemers in de onderneming, |
|||
approuvé lors de sa séance plénière du 27 juin 2012. |
goedgekeurd tijdens zijn plenaire vergadering van 27 juni 2012. |
|||
– Envoi à la commission des Affaires sociales. |
– Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden. |
|||
Commission fédérale de contrôle et d’évaluation de l’euthanasie |
Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie |
|||
Par lettre du 26 juin 2012, les présidents de la Commission fédérale de contrôle et d’évaluation de l’euthanasie ont transmis au Sénat, conformément à l’article 9 de la loi du 28 mai 2002 sur l’euthanasie, le cinquième rapport bisannuel 2010 2011. |
Bij brief van 26 juni 2012 hebben de voorzitters van de Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie, overeenkomstig artikel 9 van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie, aan de Senaat overgezonden, het vijfde tweejaarlijks verslag 2010 2011. |
|||
– Envoi à la commission des Affaires sociales. |
– Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden. |
|||
Europees Parlement |
||||
Par lettre du 29 juin 2012, le président du Parlement européen a transmis au Sénat les textes ci‑après : |
Bij brief van 29 juni 2012 heeft de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat volgende teksten overgezonden: |
|||
– résolution du Parlement européen du 12 juin 2012 relative à la position du Conseil sur le projet de budget rectificatif no 2/2012 de l’Union européenne pour l’exercice 2012, section III – Commission européenne ; |
– resolutie van het Europees Parlement van 12 juni 2012 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 2/2012 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2012, afdeling III – Commissie; |
|||
– résolution du Parlement européen du 12 juin 2012 sur la définition d’une nouvelle coopération au développement avec l’Amérique latine ; |
– resolutie van het Europees Parlement van 12 juni 2012 over de vaststelling van een nieuwe ontwikkelingssamenwerking met Latijns‑Amerika; |
|||
– résolution du Parlement européen du 12 juin 2012 sur « Reconnaître et valoriser les activités de volontariat transfrontalières dans l’UE » ; |
– resolutie van het Europees Parlement van 12 juni 2012 over erkenning en bevordering van grensoverschrijdend vrijwilligerswerk in de EU; |
|||
– résolution législative du Parlement européen du 13 juin 2012 sur la proposition de règlement du Parlement européen et du Conseil établissant un schéma de préférences tarifaires généralisées ; |
– wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 juni 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van een stelsel van algemene tariefpreferenties; |
|||
– résolution législative du Parlement européen du 13 juin 2012 sur la proposition de décision du Parlement européen et du Conseil relative à la modification de l’Accord portant création de la Banque européenne pour la reconstruction et le développement (BERD) en vue d’élargir le mandat de la BERD à la région méditerranéenne méridionale et orientale ; |
– wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 juni 2012 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende wijzigingen in de Overeenkomst tot oprichting van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) waardoor het geografische werkingsgebied van de werkzaamheden van de EBWO wordt uitgebreid tot het zuidelijke en oostelijke Middellandse Zeegebied; |
|||
– résolution du Parlement européen du 13 juin 2012 sur le cadre financier pluriannuel et les ressources propres ; |
– resolutie van het Europees Parlement van 13 juni 2012 over het meerjarig financieel kader en eigen middelen; |
|||
– résolution du Parlement européen du 13 juin 2012 sur la situation au Soudan et au Soudan du Sud ; |
– resolutie van het Europees Parlement van 13 juni 2012 over de situatie in Sudan en Zuid‑Sudan; |
|||
– résolution du Parlement européen du 13 juin 2012 sur les négociations concernant le traité des Nations unies sur le commerce des armes (TCA) ; |
– resolutie van het Europees Parlement van 13 juni 2012 over de onderhandelingen over het wapenhandelsverdrag van de Verenigde Naties (ATT); |
|||
– résolution législative du Parlement européen du 14 juin 2012 sur la proposition de règlement du Parlement européen et du Conseil modifiant le règlement (CE) no 1300/2008 du Conseil du 18 décembre 2008 établissant un plan pluriannuel pour le stock de hareng présent à l’ouest de l’Écosse et les pêcheries qui exploitent ce stock ; |
– wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1300/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een meerjarenplan voor het haringbestand in het gebied ten westen van Schotland en de visserijen die dat bestand exploiteren; |
|||
– résolution législative du Parlement européen du 14 juin 2012 sur la proposition de directive du Parlement européen et du Conseil concernant la maîtrise des dangers liés aux accidents majeurs impliquant des substances dangereuses ; |
– wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken; |
|||
– résolution législative du Parlement européen du 14 juin 2012 sur la proposition de règlement du Parlement européen et du Conseil concernant les aliments destinés aux nourrissons et aux enfants en bas âge ainsi que les aliments destinés à des fins médicales spéciales ; |
– wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake voor zuigelingen en peuters bedoelde levensmiddelen en voeding voor medisch gebruik; |
|||
– résolution du Parlement européen du 14 juin 2012 sur la situation des droits de l’homme au Tibet ; |
– resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over de mensenrechtensituatie in Tibet; |
|||
– résolution du Parlement européen du 14 juin 2012 sur l’avenir du droit européen des sociétés ; |
– resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over de toekomst van het Europese vennootschapsrecht; |
|||
– résolution du Parlement européen du 14 juin 2012 sur l’élimination de la mutilation génitale féminine ; |
– resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over het uitbannen van genitale verminking van vrouwen; |
|||
– résolution du Parlement européen du 14 juin 2012 sur les implants mammaires en gel de silicone défectueux produits par la société française PIP ; |
– resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over ondeugdelijke borstimplantaten met siliconengelvulling van het Franse bedrijf PIP; |
|||
– déclaration du Parlement européen du 14 juin 2012 sur la création d’une semaine européenne de sensibilisation à l’arrêt cardiaque ; |
– verklaring van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over het instellen van een Europese voorlichtingsweek over hartstilstand; |
|||
adoptées au cours de la période de session du 11 au 14 juin 2012. |
aangenomen tijdens de vergaderperiode van 11 tot en met 14 juni 2012. |
|||
– Envoi à la commission des Relations extérieures et de la Défense et au Comité d’avis fédéral chargé des questions européennes. |
– Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging en naar het Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden. |
|||