5-66COM
|
5-66COM
|
Sénat de Belgique
|
Belgische Senaat
|
Session ordinaire 2010-2011
|
Gewone Zitting 2010-2011
|
Commission
de l’Intérieur et des Affaires administratives
|
Commissie
voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve
Aangelegenheden
|
Mardi 10 mai 2011
|
Dinsdag 10 mei 2011
|
Séance du matin
|
Ochtendvergadering
|
|
|
Annales
|
Handelingen
|
|
|
Sommaire
|
Inhoudsopgave
|
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de
l’Intérieur sur «l’achat d’armes Smith & Wesson
par la police fédérale» (nº 5-725)
Demande
d’explications de M. Richard Miller à la ministre de
l’Intérieur sur «la procédure d’acquisition des armes
devant être utilisées par la police fédérale et par les zones
de police» (nº 5-740)
Demande
d’explications de Mme Sabine de Bethune à la ministre de
l’Intérieur sur «les victimes belges du crash d’un avion
des Nations Unies en République démocratique du Congo»
(nº 5-831)
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux au ministre du Climat et
de l’Énergie sur «le recrutement d’un nouveau directeur
général pour l’Agence fédérale de Contrôle nucléaire
(AFCN)» (nº 5-732)
Demande
d’explications de M. Gérard Deprez à la ministre de
l’Intérieur sur «l’inquiétante augmentation des braquages
de petits commerces et la généralisation du système de
Télépolice Vision à l’ensemble des zones de police»
(nº 5-773)
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de
l’Intérieur sur «l’initiative ‘Very Irritating Police’
qui sera mise en œuvre dans la zone de police Westkust»
(nº 5-817)
Demande
d’explications de Mme Fabienne Winckel au secrétaire
d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude sur «la
reconnaissance des attestations de déclaration de perte, vol ou
destruction de la carte d’identité» (nº 5-826)
Demande
d’explications de M. Richard Miller à la ministre de
l’Intérieur sur «le trafic illicite d’œuvres d’art»
(nº 5-844)
Demande
d’explications de M. Gérard Deprez à la ministre de
l’Intérieur sur «l’augmentation des agressions dans les
gares à Bruxelles» (nº 5-849)
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de
l’Intérieur sur «les propositions concernant la sécurité
dans les domaines récréatifs» (nº 5-853)
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de
l’Intérieur sur «l’obligation d’identification et la
dissimulation du visage» (nº 5-854)
|
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «de aankoop van Smith & Wesson-wapens
door de federale politie» (nr. 5-725)
Vraag
om uitleg van de heer Richard Miller aan de minister
van Binnenlandse Zaken over «de procedure voor de aanschaf van
wapens bestemd voor het gebruik door de federale politie en door
de politiezones» (nr. 5-740)
Vraag
om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «de Belgische slachtoffers van de crash
van een vliegtuig van de Verenigde Naties in de Democratische
Republiek Congo» (nr. 5-831)
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van
Klimaat en Energie over «de aanwerving van een nieuwe
directeur-generaal voor het Federaal Agentschap voor Nucleaire
Controle (FANC)» (nr. 5-732)
Vraag
om uitleg van de heer Gérard Deprez aan de minister
van Binnenlandse Zaken over «de onrustwekkende verhoging van het
aantal overvallen op detailhandels en de veralgemening van het
systeem Telepolitie Visie in alle politiezones» (nr. 5-773)
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «het concept Very Irritating Police van
de politiezone Westkust» (nr. 5-817)
Vraag
om uitleg van mevrouw Fabienne Winckel aan de
staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding
over «de erkenning van attesten met een verklaring van verlies,
diefstal of vernietiging van de identiteitskaart» (nr. 5-826)
Vraag
om uitleg van de heer Richard Miller aan de minister
van Binnenlandse Zaken over «de illegale handel in kunstwerken»
(nr. 5-844)
Vraag
om uitleg van de heer Gérard Deprez aan de minister
van Binnenlandse Zaken over «de toename van het aantal agressies
in de Brusselse stations» (nr. 5-849)
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «de voorstellen rond veiligheid in
recreatieparken» (nr. 5-853)
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «identificatieplicht en
gezichtsbedekking» (nr. 5-854)
|
Présidence
de M. Philippe Moureaux
(La
séance est ouverte à 10 h 30.)
|
Voorzitter:
de heer Philippe Moureaux
(De
vergadering wordt geopend om 10.30 uur.)
|
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de
l’Intérieur sur «l’achat d’armes Smith & Wesson
par la police fédérale» (nº 5-725)
|
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «de aankoop van Smith & Wesson-wapens
door de federale politie» (nr. 5-725)
|
Demande
d’explications de M. Richard Miller à la ministre de
l’Intérieur sur «la procédure d’acquisition des armes
devant être utilisées par la police fédérale et par les zones
de police» (nº 5-740)
|
Vraag
om uitleg van de heer Richard Miller aan de minister
van Binnenlandse Zaken over «de procedure voor de aanschaf van
wapens bestemd voor het gebruik door de federale politie en door
de politiezones» (nr. 5-740)
|
M. le
président. – Je vous propose de joindre ces demandes
d’explications. (Assentiment)
|
De
voorzitter. – Ik stel voor deze vragen om uitleg samen te
voegen. (Instemming)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – La police fédérale a décidé il y a
peu de remplacer les armes de service actuelles, des Browning
GP35, par des pistolets Smith & Wesson M&P9. Le
Browning est produit par la FN, une manufacture d’armes
appartenant à cent pour cent à la Région wallonne. Le
Smith & Wesson est fabriqué par une société
américaine.
Cette
décision a suscité une forte émotion, entre autres dans les
syndicats, pour qui une commande manquée pour la FN est une
menace sur l’emploi. Il y a actuellement 3000 travailleurs à
la FN dont 1300 sont occupés à la FN-Herstal.
Le
démon communautaire pointe le nez dans cette critique. Un haut
responsable syndical se demandait en public si cette décision
n’était pas une manœuvre sournoise de la direction de police,
qui est essentiellement néerlandophone, dans le but de jouer un
mauvais coup à l’économie wallonne. Une telle accusation n’a
peut-être pas été proférée ainsi, quoique cela en dise
peut-être davantage sur l’accusateur que sur l’accusé. Je
demande que l’on fasse plus de lumière sur cette décision.
La
décision de la police fédérale en faveur de l’achat de
Smith & Wesson s’appuie-t-elle sur les
conclusions d’une procédure dans le cadre de la loi sur les
marchés publics ? La ministre peut-elle expliquer comment
cette procédure s’est déroulée ? Quelles furent les
moments décisifs et quelle a été l’argumentation du choix du
M&P9 de Smith & Wesson au dépens du Browning
ou d’une autre arme de la FN ?
La
ministre peut-elle nous assurer que ces choix ont été
parfaitement et totalement opérés conformément aux règles
légales ? La ministre peut-elle entre autres faire état
d’un rapport de l’inspection des Finances ?
La
ministre a-t-elle informé les syndicats de ce que la procédure
s’est ou non déroulée de manière impeccable ? Comment
la ministre explique-t-elle les accusations justes ou injustes ?
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – De federale politie besliste onlangs om
de huidige dienstwapens, de Browning GP35, te vervangen door de
Smith & Wesson M&P9. De Browning is een product
van FN, een wapenfabriek voor 100% in handen van het Waalse
Gewest. De Smith & Wesson is van Amerikaanse
makelij.
Die
beslissing verwekte commotie, onder andere bij de vakbonden, die
een gemist order voor FN meteen koppelen aan een bedreiging van
de werkgelegenheid bij FN. Daar werken momenteel 3000 mensen,
waarvan 1300 in FN-Herstal.
In deze
kritiek stak meteen een communautair duiveltje de kop op. Een
syndicaal hoofdafgevaardigde vroeg zich publiekelijk af of deze
beslissing geen slinks manoeuvre was van de vooral
Nederlandstalige top van de politie, om zo de Waalse economie een
hak te zetten. Een dergelijke beschuldiging wordt wellicht niet
zomaar geuit, hoewel ze misschien meer zegt over de beschuldiger
dan over de beschuldigden. Ik vraag dan ook meer duidelijkheid
over deze beslissing.
Steunt de
beslissing van de federale politie tot de aankoop van
Smith & Wesson op het resultaat van een procedure
binnen de wet op de overheidsopdrachten? Kan de minister kort
toelichten hoe die procedure verliep? Wat waren de
beslissingsmomenten en wat was de argumentatie om te kiezen voor
de Smith & Wesson M&P9 en niet voor een
Browning of FN-product?
Kan de
minister ons verzekeren dat deze keuze perfect en volledig
verliep volgens de wettelijke regels ter zake? Kan de minister
hiervoor onder andere verwijzen naar een rapport van de Inspectie
van Financiën?
Heeft de
minister de betrokken vakbonden over deze, al dan niet vlekkeloos
verlopen procedure, geïnformeerd? Hoe verklaart de minister de
al dan niet onterechte beschuldigingen hieromtrent?
|
M. Richard
Miller (MR). – Madame la ministre, je vais développer ma
demande d’explications calmement même si le sujet me fait
bouillir. En évoquant l’acquisition du nouveau revolver
destiné à armer la police fédérale, j’ai envie de citer le
vieil adage selon lequel « Jupiter rend fous ceux qu’il
veut perdre ». En effet, aussi longtemps que notre pays
reste fédéral, l’argent public dépensé au nord comme au sud
du pays est toujours de l’argent émanant des impôts payés
par les contribuables belges même si l’octroi des licences
d’exportation a été régionalisée.
La Région
wallonne est actionnaire à 100% de la FN Herstal : il
s’agit d’une entreprise publique dépendant d’une entité
fédérée de la Belgique fédérale. Or la police du même État
fédéral vient de décider de ne plus s’équiper avec les
armes de la FN mais avec un pistolet de fabrication américaine !
D’après
les différentes déclarations que j’ai pu lire dans la presse,
et j’en suis convaincu, la différence de qualité
technologique entre le revolver wallon et le revolver américain
ne justifie pas ce choix d’un point de vue rationnel. Le marché
ne consistait pas à choisir entre une « pétoire »
et « l’arme absolue ». Le savoir-faire de la FN est
tout à fait digne d’être pris en compte par la police
fédérale.
Je voudrais
dès lors savoir exactement, de façon précise et complète, les
raisons qui ont amené quelques responsables de la police
fédérale à opter, par le biais d’un appel d’offres
européen, pour un revolver américain.
Le
18 novembre 2008, j’avais interrogé le ministre
wallon responsable des polices, M. Courard, pour attirer son
attention sur le sujet, en vain : selon mes informations, il
n’a rien entrepris pour protéger l’entreprise wallonne. Il
m’avait répondu que votre prédécesseur, madame la ministre,
devait rédiger un « livre des normes » qui
préciserait le type d’arme susceptible d’être utilisé par
nos policiers. Cela a-t-il été fait ? Le cas échéant,
que précise-t-il ?
Enfin, quid
des polices locales ? Pourront-elles aussi considérer que
les armes de la FN ne sont pas appropriées et qu’il leur faut
absolument une arme américaine ?
|
De heer Richard
Miller (MR). – Ik ga proberen mijn kalmte te bewaren, ook
al doet het onderwerp mijn bloed koken. Zolang ons land federaal
blijft, komen de middelen die in het noorden en het zuiden van
het land worden uitgegeven, nog altijd uit de belastingen van de
Belgische belastingbetalers, ook al is de wapenuitvoer
geregionaliseerd.
Het
Waals Gewest is voor 100% aandeelhouder van FN Herstal. Dat
overheidsbedrijf hangt dus af van een van de deelentiteiten van
het federale België. Nu heeft de politie van dezelfde federale
Staat echter beslist om geen wapens van FN, maar een pistool van
Amerikaanse makelij te kopen.
Volgens
verschillende verklaringen in de pers kan de keuze niet rationeel
door een technologisch kwaliteitsverschil worden gerechtvaardigd.
Er moest niet worden gekozen tussen een ‘speelgoedpistool’ en
‘het absolute wapen’. De knowhow van FN is groot genoeg om
door de federale politie in overweging te worden genomen.
Om
welke redenen hebben de verantwoordelijken van de federale
politie na een Europese aanbesteding voor een Amerikaans
vuurwapen gekozen? Graag had ik een precies en volledig antwoord.
Op
18 november 2008 heb ik de Waalse minister, bevoegd
voor de politie, de heer Courard, over dit onderwerp
ondervraagd. Tevergeefs, want volgens mijn informatie heeft hij
niets ondernomen om de Waalse onderneming te beschermen. Hij
antwoordde me dat de voorganger van minister Turtelboom een
‘normenboek’ moest opstellen, waarin de vereisten van het
wapen dat door onze politiediensten zou worden gebruikt,
nauwkeurig worden omschreven. Is dat gebeurd? Zo ja, wat staat
erin?
Wat
met de lokale politie? Zullen zij ook oordelen dat de wapens van
FN niet geschikt zijn en dat ze absoluut een Amerikaans wapen
nodig hebben?
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – L’arme à feu
de la police intégrée doit répondre aux spécifications de
l’arrêté royal du 3 juin 2007 et du livre des
normes pris en exécution de cet arrêté royal, lequel prévoit,
en son article 25, une période transitoire de six ans, à
partir de l’entrée en vigueur de l’arrêté, pour la mise en
conformité. Cette période prend fin le 1er juillet 2013.
L’arrêté
prévoit que l’arme à feu doit être de type pistolet
semi-automatique de calibre n’excédant pas 9 mm, tandis que le
livre des normes impose un système de percussion qui garantit un
poids de pression constant sur la détente, à l’exclusion d’un
système de simple action.
L’arme
actuelle en dotation individuelle, le GP35, étant une arme de
simple action, son remplacement doit intervenir d’ici au
1er juillet 2013. Dans le cadre du marché
public, dont le cahier spécial des charges a été publié le
19 mars 2010, en plus des critères de prix, des délais
de livraison et des délais de garantie, l’offre a été
examinée sous l’angle de quarante critères relatifs, entre
autres, à la fonctionnalité et à l’utilisation
opérationnelles ainsi qu’à l’ergonomie.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Het
vuurwapen van de geïntegreerde politie moet beantwoorden aan de
vereisten van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 en
van het normenboek tot uitvoering van dat koninklijk besluit.
Artikel 25 van het besluit bepaalt dat de bewapening aan de
voorschriften moet beantwoorden binnen de zes jaar vanaf de
inwerkingtreding van het besluit. Die overgangsperiode loopt op
1 juli 2013 af.
Krachtens
het koninklijk besluit moet het vuurwapen van het type
halfautomatisch pistool zijn, met een kaliber van maximaal 9 mm.
Het normenboek legt een terugslagsysteem op dat een constante
trekkerdruk waarborgt, waarbij een single-actionsysteem wordt
uitgesloten.
Het
huidige individuele wapen, de GP35, is een single-actionwapen en
moet dus tegen 1 juli 2013 worden vervangen. In het
kader van de openbare aanbesteding, waarin het bestek op
19 maart 2010 werd gepubliceerd, samen met de criteria
inzake prijs, levering en garantietermijn, werd het aanbod
afgewogen op basis van veertig criteria, die onder meer
betrekking hadden op de functionaliteit, het operationele gebruik
en de ergonomie.
|
Le
lauréat de la procédure de marché public a été désigné
conformément à la législation en matière d’adjudication
publique. Il est évident qu’il a été tenu compte de la
fiabilité des armes dans l’évaluation, en vue d’assurer la
protection physique de l’agent et des tiers.
Tous
les soumissionnaires ont reçu un document reprenant les
remarques sur les qualités et les défauts des armes qu’ils
présentaient. Cela n’a entraîné aucune réaction de défense
de la part de la FN.
L’inspection
des Finances a émis le 9 février 2010 un avis positif
à la demande d’un accord préalable ; le 26 novembre 2010
a suivi un deuxième avis positif sur l’attribution du marché.
Il est rédigé ainsi : « Pas d’objection ni de
remarques. »
Les
organisations syndicales représentatives ont été associées à
la rédaction du cahier des normes. Ce document a été discuté
et approuvé par le comité de négociation des services de
police. Les organisations syndicales ont été également
invitées à participer à la commission d’évaluation du
matériel. Deux des quatre organisations avaient envoyé des
représentants.
|
De laureaat
van de overheidsopdracht is conform de wetgeving inzake de
openbare aanbestedingen aangewezen. Uiteraard werd de
betrouwbaarheid van het wapen mee opgenomen in de evaluatie, en
dit met het oog op de fysieke bescherming van de agent en van
derden.
Alle
inschrijvers hebben een document ontvangen waarin de opmerkingen
over de kwaliteiten en de gebreken van de door hen voorgestelde
wapens zijn opgenomen. Hierop kwam geen reactie of verweer
vanwege FN.
De Inspectie
van Financiën gaf op 9 februari 2010 een positief
advies bij de aanvraag voor voorafgaand akkoord; op
26 november 2010 volgde een tweede positief advies bij
de gunning. Het luidde: ‘Pas d’objection, ni de remarques’.
De
representatieve vakorganisaties werden betrokken bij de opmaak
van het normenboek. Dat document werd besproken en goedgekeurd in
het onderhandelingscomité van de politiediensten. Ze werden ook
uitgenodigd om deel te nemen aan de evaluatiecommissie van het
materiaal. Twee van de vier vakorganisaties waren
vertegenwoordigd.
|
Quant aux
polices locales, elles doivent également respecter l’arrêté
royal du 3 juin 2007 et la norme relative à l’arme
individuelle. Les pistolets qui ne répondraient pas à ces deux
textes, quelle qu’en soit la marque, ne pourront plus être
utilisés comme arme individuelle à partir du 1er juillet 2013.
Les zones de police peuvent se rattacher au marché public de la
police fédérale ou ouvrir elles-mêmes un marché pour
remplacer les armes devenant obsolètes en 2013. Dans la première
option, ces zones devraient acquérir le pistolet Smith & Wesson.
|
Ook
de lokale politie moet het koninklijk besluit van 3 juni 2007
en de norm voor het individuele wapen naleven. Vuurwapens die
niet aan de vereisten van de twee teksten voldoen, zullen vanaf
1 juli 2013 niet meer als individueel wapen kunnen
worden gebruikt, ongeacht om welk merk het gaat. De politiezones
kunnen zich aansluiten bij de aanbesteding van de federale
politie of zelf een aanbesteding uitschrijven voor de wapens die
in 2013 uit roulatie worden genomen. In het eerste geval zullen
de politiezones het pistool van Smith & Wesson
moeten aankopen.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Je remercie la ministre pour ses
explications.
Je
comprends aussi l’émotion des travailleurs de la FN. La
ministre déclare toutefois que la FN n’a pas réagi au rapport
sur les défauts et les qualités des produits. C’est un
élément neuf pour moi.
Il
est tout à fait clair que la réglementation a été respectée.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Ik dank de minister voor haar uitleg.
Ik begrijp
ook de commotie bij de werknemers van FN. De minister geeft
echter uitdrukkelijk aan dat FN niet heeft gereageerd op het
verslag waarin de kwaliteiten en de gebreken van de producten
worden beschreven. Dat element is nieuw voor mij.
Het is
alleszins duidelijk dat de wetgeving is nageleefd.
|
M. Richard
Miller (MR). – Ma conclusion rejoint celle de M. Anciaux.
Je ne doute pas un instant du fait que la législation n’aurait
pas été respectée et je remercie la ministre pour sa réponse.
J’en retiens deux éléments interpellants.
Tout
d’abord, vous évoquez la question de la fiabilité de l’arme.
Je ne suis pas un spécialiste en la matière mais je reste
convaincu que l’arme wallonne était également fiable.
En revanche,
vous affirmez que les syndicats ont été associés alors que
M. Gomez, président de la Fédération des métallurgistes
liégeois de la FGTB a déclaré au journal Le Soir ne pas
savoir pourquoi les syndicats n’ont pas été mis au courant.
Vous dites en outre qu’il n’y a pas eu de réaction de la
part de la FN, ce qui va à l’encontre des déclarations des
responsables de cette entreprise.
|
De heer Richard
Miller (MR). – Ik sluit me aan bij de heer Anciaux.
Ik ben er volstrekt zeker van dat de wetgeving werd nageleefd en
ik dank de minister voor haar antwoord, waaruit ik twee punten
onthoud.
De
minister had het over de betrouwbaarheid van het wapen. Ik ben
geen specialist ter zake, maar ik blijf ervan overtuigd dat het
Waalse wapen ook betrouwbaar was.
Daarentegen
bevestigt de minister dat de vakbonden bij het
besluitvormingsproces waren betrokken, terwijl de heer Gomez,
voorzitter van de federatie van Luikse metaalarbeiders van de
FGTB in Le Soir verklaarde dat hij niet begreep waarom de
vakbonden niet op de hoogte waren gebracht. De minister zegt ook
dat FN niet heeft gereageerd, wat ingaat tegen de verklaringen
van de verantwoordelijken van het bedrijf.
|
Demande
d’explications de Mme Sabine de Bethune à la ministre de
l’Intérieur sur «les victimes belges du crash d’un avion
des Nations Unies en République démocratique du Congo»
(nº 5-831)
|
Vraag
om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «de Belgische slachtoffers van de crash
van een vliegtuig van de Verenigde Naties in de Democratische
Republiek Congo» (nr. 5-831)
|
Mme Sabine
de Bethune (CD&V). – Le lundi 4 avril, un avion
des Nations unies s’est écrasé à Kinshasa. Cet accident a
coûté la vie à trente-deux personnes, dont deux Belges, Jeroen
Bervoets et Kristina Bonnez, commissaire divisionnaire de la
police fédérale. Tous deux travaillaient pour la MONUSCO, la
mission des Nations unies au Congo.
Dans
la presse, entre autres dans le Krant van West-Vlaanderen
du 8 avril, on a écrit que la famille de Mme Bonnez a
déclaré qu’elle avait appris par la presse la confirmation de
la présence de Mme Kristina Bonnez parmi les victimes.
Lorsque les membres de cette famille ont entendu qu’un avion de
l’Onu s’était écrasé lors d’un vol de Goma à Kinshasa,
ils se sont adressés aux Affaires étrangères, qui les ont
renvoyés vers les Nations unies à New York, où ils furent mis
en contact avec une personne de liaison. Les Nations unies ont
confirmé que Mme Bonnez se trouvait en effet sur la liste
des passagers mais que tant que l’identification des victimes
n’était pas terminée, on ne pouvait donner aucune réponse
définitive sur le décès de l’intéressée. Mardi midi la
famille apprit par la presse que le ministre avait annoncé que
Mme Bonnez figurait parmi les victimes. À ce moment-là,
les Nations unies n’avaient pas encore prévenu les familles.
Il semble donc qu’il y ait eu des manquements déplorables dans
la communication avec la famille. Je n’ai pas pu comprendre à
la lecture ou l’écoute des médias si l’intéressée était
totalement au service des Nations unies ou si elle était
détachée de la police.
La
ministre peut-elle expliquer où s’est produite la faute dans
le contact avec la famille, qui a eu comme conséquence que les
médias furent informés avant les familles concernées ?
Y
a-t-il une procédure standard à suivre dans le cas où un
concitoyen en fonction dans un service de secours est victime
d’un accident lors d’une mission à l’étranger ?
Quelle
assistance est-elle offerte à la famille des victimes d’un
accident lors de l’exercice de leur fonction dans l’un de nos
services de secours ?
Qui
s’occupe du rapatriement des victimes de l’étranger, en
particulier lorsqu’elles sont décédées ?
Combien
de membres des services de police, des services d’incendie et
de la protection civile sont-il actuellement détachés dans une
organisation internationale ?
|
Mevrouw Sabine
de Bethune (CD&V). – Op maandag 4 april crashte
een VN-vliegtuig in Kinshasa. Het ongeluk kostte 32 mensen het
leven. Daar waren twee Belgische slachtoffers bij, Jeroen
Bervoets en Kristina Bonnez, een hoofdcommissaris van de federale
politie. Beiden werkten voor MONUSCO, de VN-missie in Congo.
In de pers,
onder meer in de Krant van West-Vlaanderen van 8 april,
verklaarde de familie van mevrouw Bonnez dat ze de
bevestiging dat mevrouw Kristina Bonnez een van de
slachtoffers was, via de media moest vernemen. Toen ze hoorden
dat er een VN-vliegtuig was gecrasht tijdens een vlucht van Goma
naar Kinshasa, namen ze contact op met Buitenlandse Zaken, die
hen doorverwees naar de Verenigde Naties in New York, waar ze in
contact stonden met een verbindingspersoon. De VN kon in eerste
instantie inderdaad bevestigen dat mevrouw Bonnez op de
passagierslijst stond, maar zolang de slachtoffers niet waren
geïdentificeerd, kon men geen uitsluitsel geven over het
overlijden van de betrokkene. Dinsdagnamiddag vernam de familie
dan via de media dat de minister verklaard had dat mevrouw Bonnez
een van de slachtoffers was. Op dat ogenblik hadden de Verenigde
Naties de familie nog niet op de hoogte gebracht. Blijkbaar zijn
er in de communicatie met de familie dus bepaalde zaken
jammerlijk fout gelopen. Uit de informatie in de media heb ik
niet kunnen achterhalen of de betrokkene volledig in dienst was
bij de VN of gedetacheerd was vanuit de politie.
Kan de
minister toelichten waar het fout is gelopen in het contact met
de families, waardoor de media eerder werden geïnformeerd dan de
betrokken families?
Bestaat er
een standaardprocedure in het geval een landgenoot, in functie
bij een van onze hulpdiensten, tijdens een missie in het
buitenland het slachtoffer wordt van een ongeval?
Welke
bijstand wordt er geboden aan de familie van slachtoffers van een
ongeval in het kader van de uitoefening van hun functie bij een
van onze hulpdiensten?
Wie staat in
voor de repatriëring van slachtoffers uit het buitenland, in het
bijzonder wanneer ze overleden zijn?
Hoeveel
leden van de politie, brandweer en civiele bescherming zijn op
het ogenblik gedetacheerd naar een internationale organisatie?
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Tout d’abord je
souhaite une fois encore rendre hommage à Mme Bonnez, une
excellente et très estimée collègue de la police fédérale
qui a perdu la vie en mission.
Immédiatement
après l’accident, sa famille a été informée que Mme Bonnez
se trouvait très vraisemblablement parmi les victimes. Au moment
où j’ai pris contact avec la famille pour leur présenter mes
condoléances, on m’avait assuré que la famille était au
courant de ce que Mme Bonnez était l’une des victimes du
crash fatal. Je n’ai pas exprimé mon estime pour Mme Bonnez
seulement dans les médias ; celle-ci est décédée en
effectuant son travail et avait une longue carrière dans la
police. J’ai, à de nombreuses reprises, eu des contacts avec
la famille Bonnez et j’étais présente au moment où le corps
de Mme Bonnez est arrivé à Zaventem. Nous avons veillé du
reste avec la police à un accueil adapté. Les Affaires
étrangères et le service social de la police fédérale ont
immédiatement après le drame accordé leur assistance à la
famille.
Lors
d’un accident grave à l’étranger, pour les membres des
services d’incendie ou de la protection civile, on établit la
communication avec le département des Affaires étrangères.
Celui-ci met au courant la famille avec l’aide de la police
locale. Les policiers avertissent eux-mêmes ou délègue à un
collègue le soin d’avertir leur service, éventuellement en
passant par l’ambassade de Belgique. En cas de décès d’un
membre d’un service d’incendie ou de la protection civile, la
police locale prévient la famille et ensuite l’adresse à
l’équipe psychosociale d’aide aux victimes.
Depuis
la réforme des polices, plusieurs services sont chargés de
l’assistance aux victimes membres du personnel de police, à
leur famille et à leurs collègues.
Le
« stressteam » de la police fédérale intervient
immédiatement après un accident pour accorder son aide
essentiellement émotionnelle. Il peut également, si nécessaire,
donner des informations sur les procédures administratives et
renvoyer aux instances adéquates. Ce service s’occupe des
membres de la police fédérale et, à la demande, des membres du
personnel de la police locale.
Le
service des Relations internes de la police fédérale s’occupe
du soutien à la famille des membres du personnel qui décèdent
en service : déclaration de décès, funérailles, dossier
d’accident de travail, etc. Le service social de la police
intégrée accorde cette aide aux membres du personnel de la
police locale, de la même façon que la DSIR le fait pour la
police fédérale. Certaines zones de police disposent également
de services communaux.
Si
le membre du personnel est victime d’un accident à l’étranger,
l’organisation qui l’emploie veille à son rapatriement.
L’ambassade de Belgique est systématiquement prévenue. En cas
de décès, on doit évidemment tenir compte des procédures en
vigueur dans le pays pour l’identification et la remise du
corps du décédé.
Il
y a actuellement trente-six membres de la police locale ou
fédérale qui sont détachés auprès de diverses missions de
gestion de crises civiles.
Mme Bonnez
n’était toutefois pas en détachement de la police, mais
travaillait sous contrat avec la MONUSCO. Elle était en congé
de la police pour raison d’intérêt général. Sur les
personnes qui effectuent ce type de mission, mes services ne
possèdent pas de données. Pour l’instant nous n’avons
détaché aucun membre de la protection civile ou des services
d’incendie dans une organisation internationale.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Eerst en
vooral wil ik nog eens hulde brengen aan mevrouw Bonnez, een
excellente en zeer gewaardeerde collega van de federale politie,
die tijdens de uitoefening van haar job om het leven is gekomen.
Onmiddellijk
na het ongeval werd de familie ervan op de hoogte gebracht dat
mevrouw Bonnez zich met grote waarschijnlijkheid onder de
slachtoffers bevond. Op het ogenblik dat ik met de familie
contact opnam om te condoleren, had men mij verzekerd dat de
familie er wel degelijk van op de hoogte was dat mevrouw Bonnez
een van de slachtoffers van de dodelijke crash was. Ik heb niet
alleen via de media mijn waardering uitgesproken voor
mevrouw Bonnez, die gestorven was tijdens de uitoefening van
haar job en lang voor de politie had gewerkt. Ik heb ook nadien
verschillende malen persoonlijk contact gehad met de familie
Bonnez en was aanwezig op het ogenblik dat het lichaam van
mevrouw Bonnez op Zaventem aankwam. We hebben daar trouwens
met de politie gezorgd voor een gepaste ontvangst. Buitenlandse
Zaken en de sociale dienst van de federale politie hebben de
familie onmiddellijk na het drama bijstand verleend.
Bij een
ernstig ongeval in het buitenland wordt in het geval van
brandweermensen en leden van de civiele bescherming
gecommuniceerd met het departement Buitenlandse Zaken. Dat brengt
met de hulp van de lokale politie de familie op de hoogte.
Politiemensen lichten zelf of via een collega hun dienst in,
eventueel ook via de Belgische ambassade. Bij overlijden van een
lid van de brandweer of de civiele bescherming zal de lokale
politie de familie op de hoogte brengen en vervolgens
doorverwijzen naar haar psychosociaal team voor slachtofferhulp.
Sinds de
politiehervorming zijn verschillende diensten belast met de
slachtofferbejegening ten aanzien van personeelsleden van de
politie, hun familie en collega’s.
Het
stressteam van de federale politie treedt onmiddellijk na een
ongeval op om vooral emotionele steun te verlenen. Het kan,
indien nodig, ook informatie over administratieve procedures
verstrekken en doorverwijzen naar de meest gepaste instanties.
Deze dienst werkt voor personeelsleden van de federale politie
en, indien gevraagd, ook voor personeelsleden van de lokale
politie.
De dienst
Interne Relaties van de federale politie zorgt voor de
administratieve ondersteuning van de familie van personeelsleden
die in dienst overlijden: overlijdensdossier, begrafenis,
arbeidsongevallendossier enzovoort. De sociale dienst van de
geïntegreerde politie verleent deze steun aan personeelsleden
van de lokale politie, op dezelfde wijze als DSIR dat doet voor
de federale politie. Sommige politiezones beschikken ook over
eigen gemeentelijke diensten.
Als een
personeelslid het slachtoffer wordt van een ongeval in het
buitenland, dan zorgt de organisatie waarbij hij of zij op dat
ogenblik is tewerkgesteld voor de repatriëring. Telkens wordt
ook de Belgische ambassade ingelicht. In geval van overlijden
moet er uiteraard ook rekening worden gehouden met de procedures
van het betrokken land voor de identificatie en het vrijgeven van
het lichaam van de overledene.
Er zijn
momenteel 36 leden van de federale en de lokale politie
gedetacheerd naar diverse buitenlandse missies voor ‘civiel
crisisbeheer’. Mevrouw Bonnez was echter niet van de
politie uit gedetacheerd, maar werkte onder contractueel statuut
voor MONUSCO. Zij was met verlof voor opdracht van algemeen
belang. Over dergelijke opdrachten houden mijn diensten geen
gegevens bij. Momenteel zijn er geen leden van de civiele
bescherming of de brandweer gedetacheerd naar een internationale
organisatie.
|
Mme Sabine
de Bethune (CD&V). – Je remercie la ministre de sa
réponse et me joins à son hommage aux personnes décédées,
Mme Bonnez et M. Bervoets.
|
Mevrouw Sabine
de Bethune (CD&V). – Ik dank de minister voor haar
antwoord en sluit me aan bij haar hulde aan de overledenen,
mevrouw Bonnez en de heer Bervoets.
|
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux au ministre du Climat et
de l’Énergie sur «le recrutement d’un nouveau directeur
général pour l’Agence fédérale de Contrôle nucléaire
(AFCN)» (nº 5-732)
|
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van
Klimaat en Energie over «de aanwerving van een nieuwe
directeur-generaal voor het Federaal Agentschap voor Nucleaire
Controle (FANC)» (nr. 5-732)
|
M. le
président. – Mme Annemie Turtelboom, ministre de
l’Intérieur, répondra.
|
De
voorzitter. – Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van
Binnenlandse Zaken, antwoordt.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – L’Agence fédérale de contrôle
nucléaire devra prochainement désigner un nouveau directeur
général, le précédent partant bientôt à la retraite. Ce
recrutement sera sans aucun doute effectué conformément aux
règles suivies précédemment ; on avait notamment recouru
à un bureau de sélection externe, qui avait établi une liste
de candidats éventuels.
Ce
recrutement suscite pourtant une certaine méfiance. Divers
acteurs du terrain ont, dans les médias, exprimé leur
inquiétude quant à la prise en considération de candidats
objectivement associés à des fournisseurs d’énergie,
c’est-à-dire principalement à Electrabel.
En
effet, il est tout à fait plausible que du personnel, surtout de
haut niveau, issu du secteur énergétique dispose de nombreuses
compétences pour assumer cette fonction. Il pourrait
difficilement en être autrement. Cette agence est toutefois un
acteur essentiel de la délicate politique énergétique,
particulièrement dans le domaine nucléaire. Il importe dès
lors que toute trace de partialité ou de dépendance vis-à-vis
d’un des principaux acteurs soit absente de ce recrutement.
Le
ministre considère-t-il également que le futur directeur
général, non seulement, doit posséder les compétences
intellectuelles, techniques, organisationnelles et
communicatives, et autres compétences de haut niveau, mais aussi
ne peut aucunement être soupçonné de liens avec l’un des
acteurs principaux du secteur énergétique, en particulier dans
le domaine nucléaire ? Dans l’affirmative, le ministre
peut-il nous assurer que ce recrutement répondra à cette
attente ? Dans la négative, comment le ministre ne tient-il
pas compte de cette préoccupation essentielle à mes yeux ?
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Het Federaal Agentschap voor nucleaire
controle moet straks een nieuwe directeur-generaal aanstellen,
aangezien de vorige binnenkort met pensioen gaat. Zonder twijfel
verloopt deze aanwerving volgens de regels die hier van kracht
zijn. Zo werd onder andere een extern selectiebureau ingeschakeld
dat een ranglijst van mogelijke kandidaten samenstelde.
Toch blijkt
er enige argwaan te bestaan tegenover deze rekrutering. In de
media uitten diverse actoren op het ruime veld hun bezorgdheid
over de mogelijkheid dat kandidaten met een objectief vast te
stellen relatie met energieproducenten – bij uitstek Electrabel
– voor deze functie in aanmerking komen.
Het is
inderdaad erg plausibel dat werknemers en zeker topmedewerkers
uit de energiesector over vele en hoge competenties beschikken om
deze functie te vervullen. Het zou moeilijk anders kunnen. Het
FANC is echter een erg cruciale speler in het complexe beleid
rond energie in het algemeen en nucleaire energie in het
bijzonder. Het is daarom belangrijk dat bij deze rekrutering elke
zweem van partijdigheid of aanhankelijkheid aan een van de grote
spelers wordt vermeden.
Deelt de
minister de bekommernis dat de aan te werven directeur-generaal
van het FANC niet alleen over de intellectuele, vaktechnische,
organisatorische, communicatieve en andere topcompetenties moet
beschikken, maar daarnaast helemaal vrij moet zijn van
verdenkingen die hem of haar zouden linken aan een van de grote
spelers op het vlak van energie, nucleaire energie in het
bijzonder? Zo ja, kan de minister ons verzekeren dat de
aanwerving aan deze verwachting zal tegemoet komen? Zo neen, hoe
verklaart de minister de afwijzing van deze mijns inziens
cruciale bekommernis?
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Je tiens tout
d’abord à préciser que l’Agence fédérale de contrôle
nucléaire et la sécurité nucléaire relèvent de la compétence
du ministre de l’Intérieur.
L’actuel
directeur général, M. De Roovere, a été nommé par
arrêté royal du 26 juin 2006, publié au Moniteur
belge du 30 juin 2006. Il atteindra l’âge de la
retraite le 4 août 2011. En principe, son mandat
prendra donc fin le 1er septembre 2011.
Le
7 mai 2010, le conseil d’administration de l’agence
a commencé à préparer la sélection du nouveau directeur
général. En période d’affaires courantes, il n’est
toutefois pas usuel de procéder à des nominations.
Un
arrêté royal du 4 juin 1999 portant règles
détaillées pour l’exécution du mandat d’un membre du
conseil d’administration, du président et du directeur général
de l’Agence fédérale de contrôle nucléaire permet, en
l’occurrence, de désigner un directeur général ad interim
pour garantir la continuité des missions de l’agence. Le
conseil d’administration de l’agence m’a soumis une
proposition, dont la faisabilité est en cours d’examen.
Le
conseil d’administration de l’agence a chargé le bureau
Korn/Ferry d’élaborer une liste composée de deux candidats
francophones et de deux candidats néerlandophones correspondant
le mieux aux exigences du profil de directeur général de cet
organisme.
La
description de fonction et le profil ont été publiés au
Moniteur belge du 6 octobre 2010 et sur les
sites suivants : Selor, StepStone/Jobat, Vacature/Reference
et AFCN. Le bureau Korn/Ferry devait surtout vérifier si les
candidats disposaient des capacités de management nécessaires
pour diriger un organisme à forte responsabilité
organisationnelle. Korn/Ferry devait établir un rapport à ce
sujet, comportant une justification claire de la liste rédigée.
Ce rapport comportait aussi des explications détaillées
concernant les compétences des candidats sélectionnés par
rapport au profil de fonction.
Korn/Ferry
a commenté cette liste lors de la réunion du conseil
d’administration de l’Agence fédérale de contrôle
nucléaire. Le conseil d’administration a invité les quatre
candidats à participer à un entretien. Sur la base des
informations disponibles, le conseil d’administration a, le
24 février dernier, formulé un avis à l’intention du
gouvernement. Cet avis n’est pas contraignant. Personnellement,
je puis entièrement souscrire à la procédure suivie et à la
proposition qui m’a été soumise. Je n’ai dès lors pas
chargé le commissaire du gouvernement de faire déclarer
l’irrégularité de la procédure ou de la proposition.
Dans
l’intérêt du fonctionnement de l’agence, de la sécurité
nucléaire et de la radioprotection en général, le candidat le
plus apte, sélectionné sur la base de critères objectifs, doit
être nommé. La situation vécue au Japon, après la catastrophe
de Fukushima, montre que seul un régulateur fort, compétent et
indépendant peut garantir les exigences élevées associées à
la sécurité nucléaire. Le gouvernement porte une
responsabilité à cet égard.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Voor alle
duidelijkheid, ik ben niet de minister van Klimaat en Energie,
maar het FANC en de nucleaire veiligheid vallen onder de
bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken.
De huidige
directeur-generaal, de heer De Roovere, is benoemd bij
koninklijk besluit van 26 juni 2006, gepubliceerd in
het Belgisch Staatsblad van 30 juni 2006. Hij
bereikt op 4 augustus 2011 de pensioengerechtigde
leeftijd. Er komt dus in principe op 1 september 2011
een einde aan zijn mandaat.
De raad van
bestuur van het Agentschap is op 7 mei 2010 gestart met
de voorbereiding van de selectie van een nieuwe
directeur-generaal. Tijdens een regering van lopende zaken is het
evenwel niet gebruikelijk om benoemingen te verrichten.
Een
koninklijk besluit van 4 juni 1999 houdende nadere
regels betreffende de uitoefening van het mandaat van een lid van
de raad van bestuur, de voorzitter en de directeur-generaal van
het Federaal Agentschap voor nucleaire controle biedt in de
gegeven omstandigheden de mogelijkheid om een directeur-generaal
ad interim aan te wijzen om de continuïteit van de opdrachten
van het agentschap te verzekeren. De raad van bestuur van het
agentschap heeft mij daartoe een voorstel gedaan en momenteel
wordt onderzocht of en hoe we uitvoering kunnen geven aan dit
voorstel.
De raad van
bestuur van het agentschap heeft het bureau Korn/Ferry,
aangewezen na overheidsopdracht, ermee belast om een voorstel van
shortlist uit te werken bestaande uit twee Franstalige en twee
Nederlandstalige kandidaten die het beste aan de vereisten van
het profiel van directeur-generaal van deze organisatie voldoen.
De
functiebeschrijving en het profiel werden gepubliceerd in het
Belgisch Staatsblad van 6 oktober 2010 en op de
sites van Selor, StepStone/Jobat, Vacature/Reference en de
website van het FANC. Korn/Ferry diende vooral na te gaan of de
kandidaten over de nodige managementcapaciteiten beschikten om
een sterk operationeel gerichte organisatie te leiden. Korn/Ferry
moest hierover een rapport opstellen, met daarin een duidelijke
motivering van de opgestelde shortlist. Dit rapport omvatte ook
een uitgebreide doorlichting van de competenties van de
geselecteerde kandidaten ten opzichte van het functieprofiel.
Korn/Ferry
heeft deze shortlist toegelicht op de vergadering van de raad van
bestuur van het FANC. De raad van bestuur heeft de vier
kandidaten uitgenodigd voor een gesprek. Op basis van de
beschikbare informatie heeft de raad van bestuur op
24 februari 2011 een advies geformuleerd voor de
regering. Dit advies is niet bindend. Persoonlijk kan ik de
gevolgde procedure en het aan mij bezorgde voorstel volledig
onderschrijven. Ik heb de regeringscommissaris dan ook geen
opdracht gegeven om de procedure of het voorstel onregelmatig te
laten verklaren.
Het is in
het belang van de werking van het FANC, alsook in het belang van
de nucleaire veiligheid en de stralingsbescherming in het
algemeen, dat de meest geschikte kandidaat, geselecteerd op grond
van objectieve criteria, wordt benoemd. De situatie in Japan na
Fukushima toont aan dat alleen een sterke, competente en
onafhankelijke regulator een garantie biedt op de hoge eisen die
iedereen aan de nucleaire veiligheid stelt. De regering draagt
hierin een verantwoordelijkheid.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Je remercie la ministre pour cet aperçu
de la situation. J’ai toutefois l’impression que nous ne
sommes pas sur la même longueur d’onde. La ministre doit
évidemment s’efforcer de trouver le candidat le plus apte en
termes de capacités de management et autres compétences. Ma
question portait spécifiquement sur l’indépendance du
candidat vis-à-vis des principaux acteurs du secteur nucléaire
qu’il doit contrôler. La ministre n’a rien dit à ce sujet,
ce que je juge inquiétant.
Quelle
garantie la ministre a-t-elle à cet égard ? Elle ne peut
nier l’importance de cette question. On ne tient apparemment
pas compte de cette condition essentielle dans la procédure de
sélection.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Ik dank de minister voor het overzicht.
Ik heb echter het gevoel dat we op een andere golflengte zitten.
De minister moet uiteraard zoeken naar de meest geschikte
kandidaat met managementcapaciteiten en andere competenties. Mijn
vraag ging specifiek over de ongebondenheid van de kandidaat ten
opzichte van de hoofdspelers in de nucleaire sector die hij moet
controleren. De minister zegt daarover niets. Ik vind dat
beangstigend.
Welke
garantie heeft de minister dat de voorgestelde kandidaat
onafhankelijk is ten opzichte van die grote spelers? Ze kan het
belang hiervan toch niet ontkennen. Met deze essentiële
voorwaarde woedt in de selectieprocedure blijkbaar geen rekening
gehouden.
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – L’actuel
directeur général, Willy De Roovere, provient aussi du secteur
énergétique nucléaire et personne ne met en cause son
indépendance et sa compétence. L’agence doit évidemment être
dotée d’un manager indépendant et compétent pour veiller sur
la sécurité nucléaire, mais nous ne pouvons partir du principe
que cette personne ne peut pas provenir du secteur.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – De huidige
directeur-generaal, Willy De Roovere, komt ook uit de nucleaire
energiesector sector en er is niemand die zijn onafhankelijkheid
en competentie ter discussie stelt. Het FANC moet uiteraard een
onafhankelijke, competente manager hebben om te waken over de
nucleaire veiligheid, maar we mogen er niet per definitie van
uitgaan dat die persoon niet uit de sector kan komen.
|
Demande
d’explications de M. Gérard Deprez à la ministre de
l’Intérieur sur «l’inquiétante augmentation des braquages
de petits commerces et la généralisation du système de
Télépolice Vision à l’ensemble des zones de police»
(nº 5-773)
|
Vraag
om uitleg van de heer Gérard Deprez aan de minister
van Binnenlandse Zaken over «de onrustwekkende verhoging van het
aantal overvallen op detailhandels en de veralgemening van het
systeem Telepolitie Visie in alle politiezones» (nr. 5-773)
|
M. Gérard
Deprez (MR). – Madame la ministre, les commerces de
proximité sont devenus la cible privilégiée des braqueurs.
Selon une information révélée par la police, depuis le début
de l’année, 80% des vols à main armée ont visé les petits
commerces, les pharmacies, les librairies et les autres
supérettes.
Le mode
opératoire est souvent le même. Les malfaiteurs, relativement
jeunes, opèrent à la fermeture du magasin, en utilisant parfois
une arme factice. Ils repartent avec la recette du jour, un petit
butin allant de 200 à 2 000 euros. Le phénomène touche
l’ensemble du territoire national. Les chiffres montrent une
augmentation de 20 à 30% des vols à main armée que ce soit à
Anvers, à Liège ou à Bruxelles.
Pour faire
face à cette situation, certaines zones de police ont été
dotées du système appelé « Télépolice Vision ».
Ce système retransmet le vol à main armée en temps réel au
commissariat et offre la possibilité au policier de parler au
commerçant dans son magasin sans lui faire courir de risque, en
choisissant le meilleur moment pour obtenir les premières
informations : description des braqueurs, direction prise
lors de la fuite, etc. Le policier voit à l’écran un plan
détaillé du commerce et il a la possibilité de coupler le
dispositif aux caméras qui surveillent la voie publique.
Ce système,
initié et subventionné par la Région bruxelloise, a par la
suite été totalement laissé à la seule charge financière des
communes. Actuellement, trois zones de police de la Région
bruxelloise se sont dotées de ce système, ainsi que plusieurs
zones de Wallonie, telles que Charleroi, Mons, Nivelles et Ciney.
Au total,
plus de mille commerçants bénéficient en Belgique du système
Télépolice Vision. Le coût pour le commerçant, 54,90
euros par mois, est relativement modeste. Le bilan est largement
positif puisque sur les mille commerces équipés du système,
quatre seulement ont été braqués et les malfrats ont été
interpellés dans trois cas.
Madame la
ministre, estimez-vous que les mesures prises par le gouvernement
afin d’assurer la généralisation du système Télépolice
Vision sont suffisantes pour permettre d’enrayer le
développement des braquages ?
Envisagez-vous
de nouvelles mesures pour éviter que ne se créent de graves
distorsions entre les zones de police couvertes par le système
et celles qui ne le sont pas, ce qui aurait pour conséquence le
déplacement de la délinquance d’un quartier à l’autre ?
Avez-vous de
nouvelles propositions afin d’assurer la coordination des
différentes zones de police en vue d’améliorer la
techno-prévention ?
|
De heer Gérard
Deprez (MR). – Mevrouw de minister, de buurtwinkels
zijn het geprivilegieerde doelwit van overvallers geworden.
Volgens informatie van de politie waren sinds het begin van dit
jaar 80% van de gewapende overvallen gericht tegen
detailhandelszaken, apothekers, boekhandels en superettes.
De
wijze van optreden is dikwijls dezelfde. De boeven, relatief
jong, duiken op bij het sluiten van de winkel en gebruiken soms
een nepwapen. Ze verdwijnen met de dagopbrengst, een kleine buit
tussen 200 en 2000 euro. Het fenomeen doet zich voor op het hele
nationale grondgebied. De cijfers tonen een stijging met 20 à
30% van gewapende overvallen aan, of het nu in Antwerpen, Luik of
Brussel is.
Om
deze situatie tegen te gaan werden sommige politiezones uitgerust
met het systeem ‘Telepolitie Visie’. Dat systeem geeft de
gewapende overval in real time door aan het commissariaat
en geeft de politieagent de mogelijkheid om met de handelaar in
zijn winkel te praten zonder hem een risico te laten lopen door
het beste moment te kiezen om de eerste informatie te krijgen:
beschrijving van de overvallers, richting van de vluchtweg, enz.
De agent ziet op zijn scherm een gedetailleerd plan van de winkel
en heeft de mogelijkheid om het dispositief te koppelen aan de
camera’s die de openbare weg bewaken.
Dat
systeem, opgestart en gesubsidieerd door het Brussels Gewest,
werd nadien volledig ten laste van de gemeenten gelegd. Momenteel
zijn drie politiezones van het Brussels Gewest uitgerust met dit
systeem, alsook meerdere zones in Wallonië zoals Charleroi,
Bergen, Nijvel en Ciney.
In
totaal hebben meer dan duizend handelaars in België het voordeel
van Telepolitie Visie. De kostprijs voor de handelaar, 54,90 euro
per maand, is relatief bescheiden. De balans is zeer positief.
Van de duizend handelaars die dat systeem hebben, werden er
slechts vier overvallen en de misdadigers werden in drie gevallen
gevat.
Meent
de minister dat de door de regering genomen maatregelen voor de
veralgemening van Telepolitie Visie volstaan om de uitbreiding
van de overvallen in te dijken?
Overweegt
u nieuwe maatregelen om grote verschillen tussen de politiezones
die dat systeem wel en die dat niet hebben, te voorkomen? Dat
verschil zou tot gevolg hebben dat de misdrijven van de ene naar
de andere plaats verhuizen.
Hebt
u nieuwe voorstellen om de coördinatie tussen de verschillende
politiezones te garanderen teneinde de technopreventie te
verbeteren?
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – La prévention
des attaques dans les commerces constitue une de mes priorités.
Je rencontre au moins deux fois par an les organisations
représentatives des indépendants afin de préparer, mettre sur
pied et évaluer des actions communes.
Un accord
spécifique de collaboration a été conclu avec le secteur des
pharmacies. Il comporte une boite à outils avec des mesures de
prévention adaptées.
Le
gouvernement fédéral n’a pas l’intention de généraliser
le système de Télépolice Vision. Cette approche serait en
contradiction avec la nouvelle politique d’alarme mise en œuvre
depuis 2007.
La
généralisation du système n’est pas souhaitable. En effet,
il fonctionne à part des centrales d’appel des CIC de sorte
que les données ne sont pas centralisées. Dès lors, quand un
méfait est commis dans différentes zones, les zones de police
concernées disposent plus difficilement des informations
complètes pour analyser la situation de manière détaillée, ce
qui va à l’encontre de la politique d’alarme en vigueur
depuis 2007. En outre, le système Télépolice Vision
génère de nombreuses fausses alarmes. Si les alarmes d’autres
systèmes peuvent très bien être filtrées, ce n’est pas le
cas du système Télépolice. Bref, les polices locales ne sont
pas des centrales d’alarme. Les centrales spécifiques sont
mieux équipées pour traiter les appels.
Quand une
importante action répressive est déployée dans une entité
géographique, une zone de police par exemple, un phénomène de
glissement de la délinquance est toujours possible. Pour y faire
face, mon administration élabore des mesures de prévention
pouvant avoir un impact sur toutes les zones de police et pas
seulement sur une zone délimitée.
En ce qui
concerne l’échange d’informations, en matière de
prévention, entre les services de prévention et les
commerçants, les partenariats locaux de prévention doivent être
mis à l’honneur. Un tel accord de coopération structuré
permet de diffuser de manière efficace des informations au sujet
d’actes ou de situations suspects, avant que le fait ne se
produise. Le partenariat local de prévention pour pharmaciens à
Anvers a été évalué de manière très positive et nous voyons
le nombre d’attaques diminuer.
Par
ailleurs, mon administration coordonne différentes plates-formes
de concertation, afin d’harmoniser les différentes initiatives
locales ; des accords de collaboration ont été conclus
avec des partenaires issus de divers secteurs.
Le niveau
fédéral soutient les conseillers en techno-prévention, afin de
garantir un avis qualitatif et cohérent. Un cadre légal clair
est par conséquent esquissé – une circulaire, formation,
recyclage, etc. Une enquête du NSZ – Neutraal Syndicaat
voor Zelfstandigen – démontre que de trop nombreux
commerçants ne connaissent pas les conseillers en
techno-prévention de leur ville ou de leur commune. J’ai
d’ailleurs l’intention de lancer une nouvelle campagne
concernant les offres de prévention des zones de police locale.
En
conclusion, différentes campagnes d’information ont été
mises sur pied et le gouvernement fédéral offre des incitants
fiscaux, afin de stimuler et soutenir la sécurisation des
indépendants et des petites entreprises.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – De preventie
van aanvallen tegen handelszaken is één van mijn prioriteiten.
Ik ontmoet minstens tweemaal per jaar de representatieve
organisaties van zelfstandigen om gemeenschappelijke acties voor
te bereiden, in te voeren en te evalueren.
Een
specifiek samenwerkingsakkoord werd gesloten met de sector van de
apothekers. Het bevat maatregelen voor een aangepaste preventie.
De
federale regering heeft niet de bedoeling Telepolitie Visie
overal in te voeren. Dat zou strijdig zijn met het nieuwe
alarmbeleid dat sinds 2007 werd ingevoerd.
De
veralgemening van het systeem is niet wenselijk. Het werkt immers
naast de oproepcentrales van de CIC zodat de gegevens niet worden
gecentraliseerd. Als dus een misdrijf wordt gepleegd in
verschillende zones, beschikken de betrokken politiezones
moeilijker over de volledige informatie om gedetailleerd de
situatie te ontleden, wat strijdig is met het alarmbeleid dat
sinds 2007 in voege is. Het systeem Telepolitie Visie geeft
trouwens veel vals alarm. Andere alarmsystemen kunnen worden
gefilterd, maar niet Telepolitie Visie. Kortom, de lokale politie
is geen alarmcentrale. De specifieke centrales zijn beter
uitgerust om oproepen te behandelen.
Wanneer
een belangrijke repressieve actie wordt ontplooid in een
geografische zone, bijvoorbeeld een politiezone, is de
verschuiving van de delinquentie altijd mogelijk. Om daar tegenin
te gaan, werkt mijn administratie preventieve maatregelen uit die
een impact kunnen hebben op alle politiezones en niet enkel op
een beperkte zone.
Wat
de informatie-uitwisseling inzake preventie tussen de
preventiediensten en de handelaars betreft, moeten de lokale
preventiepartnerschappen de eer krijgen die ze verdienen. Een
dergelijk gestructureerd samenwerkingsakkoord maakt het mogelijk
om op een efficiënte manier informatie te verspreiden over
verdachte acties of situaties voordat feiten zich voordoen. Het
lokaal preventiepartnerschap voor apothekers te Antwerpen werd
zeer positief geëvalueerd en we zien het aantal overvallen
verminderen.
Mijn
administratie coördineert verschillende overlegplatformen om de
diverse lokale initiatieven te harmoniseren. Er werden
samenwerkingsakkoorden gesloten met partners uit diverse
sectoren.
Het
federale niveau ondersteunt de adviseurs in technopreventie om
een kwaliteitsvol en coherent advies te garanderen. Er is dus een
duidelijk wettelijk kader uitgetekend – een rondzendbrief,
opleiding, recyclage, enz. Een enquête van het Neutraal
Syndicaat voor Zelfstandigen toont aan dat al te veel handelaars
de adviseurs in technopreventie van hun stad of gemeente niet
kennen. Ik wil trouwens een nieuwe campagne lanceren over het
aanbod inzake preventie van de lokale politiezones.
Conclusie:
er werden verschillende informatiecampagnes opgezet en de
federale regering geeft fiscale stimulansen om de beveiliging van
de zelfstandigen en kleine ondernemingen te stimuleren en te
ondersteunen.
|
M. le
président. – Le dispositif gagnerait tout de même à être
plus clair. Ma commune était équipée de Télépolice, jusqu’à
ce que la région ne soutienne plus cette démarche. Mon chef de
corps, textes à l’appui, m’a expliqué qu’elle était
désormais interdite et qu’il fallait recourir à un système
d’alarme extérieure. Nous avons donc cessé d’utiliser ce
moyen. Je fus d’autant plus étonné d’apprendre, six mois
plus tard, qu’une zone de police allait le mettre en place. Je
n’ai pas compris.
Permettez-moi
de vous donner un exemple édifiant. Le centre de la zone de
police dont relève ma commune jouxte la maison communale,
laquelle a subi des vols importants à plusieurs reprises. J’ai
fait placer un système d’alarme en demandant qu’il soit
relié au commissariat. Cette demande a été refusée ;
nous étions censés recourir à une centrale d’alarme
extérieure, ce qui, dans certains cas, est absurde. Je ne
comprends pas cette situation : il semble que l’interdiction
ne s’applique pas partout.
|
De
voorzitter. – Het aanbod zou er bij winnen door duidelijker
te zijn. Mijn gemeente was uitgerust met Telepolitie tot het
Gewest dit niet meer ondersteunde. Mijn korpschef legde me,
teksten in de hand, uit dat het systeem voortaan verboden was en
dat een beroep moest worden gedaan op een extern alarmsysteem. We
zijn dus gestopt met dat middel. Ik was dus des te verbaasder om
zes maanden later te horen dat een politiezone dat ging invoeren.
Ik heb dat niet begrepen.
Sta
me toe u een verhelderend voorbeeld te geven. Het centrum van de
politiezone waaronder mijn gemeente valt, grenst aan het
gemeentehuis waar meerdere malen belangrijke diefstallen
plaatsvonden. Ik heb een alarminstallatie laten plaatsen en
gevraagd die te verbinden met het commissariaat. Dat werd
geweigerd. We werden geacht een beroep te doen op een externe
alarmcentrale, wat in bepaalde gevallen absurd is. Ik begrijp die
situatie niet. Blijkbaar wordt dat verbod niet overal toegepast.
|
M. Gérard
Deprez (MR). – Monsieur le président, votre réflexion
m’incite à approfondir la question. J’invite Madame la
ministre à le faire également.
J’ai noté
avec plaisir toutes les initiatives qu’elle a prises, notamment
en faveur des pharmacies. Elle a été beaucoup moins explicite
en ce qui concerne les petits commerces qui ne semblent pas faire
l’objet d’une même sollicitude.
Madame la
ministre, si le système d’alarme mis en place depuis 2007 est
si performant, il faut noter, paradoxalement, l’augmentation du
nombre de braquages au cours des dernières années.
Manifestement, le système doit être revu. Je me permettrai de
suivre ce dossier et d’intervenir à nouveau pour avoir de
votre part davantage de précisions.
|
De heer Gérard
Deprez (MR). – Mijnheer de voorzitter, uw bedenking zet me
aan tot een nog grondiger vraagstelling. Ik nodig de minister uit
daarop zelf ook dieper in te gaan.
Ik
noteer met plezier alle initiatieven die ze heeft genomen, met
name voor de apothekers. Ze was veel minder expliciet over de
kleine handelsondernemingen die blijkbaar niet dezelfde aandacht
krijgen.
Mevrouw de
minister, als het alarmsysteem dat in 2007 werd ingevoerd, zo
performant is, waarom wordt dan, paradoxaal genoeg, vastgesteld
dat het aantal overvallen gedurende de jongste jaren is gestegen?
Het systeem moet duidelijk worden herzien. Ik zal het dossier
blijven volgen en opnieuw vragen stellen om meer verduidelijking
van u te ontvangen.
|
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de
l’Intérieur sur «l’initiative ‘Very Irritating Police’
qui sera mise en œuvre dans la zone de police Westkust»
(nº 5-817)
|
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «het concept Very Irritating Police van
de politiezone Westkust» (nr. 5-817)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – La police de la zone Westkust – Coxyde,
La Panne, Nieuport – sera la première, lors des prochaines
vacances d’été, à accorder un traitement VIP aux jeunes qui
causent des nuisances. VIP signifie Very Irritating Police,
c’est-à-dire « police très ennuyeuse ». Son but
est d’identifier les jeunes à problèmes, de les suivre et de
les contrôler sans arrêt. Selon le chef de corps Nicholas
Paelinck de la zone de police Westkust, les fauteurs de troubles
sont principalement des jeunes âgés de 14 à 25 ans,
originaires d’autres régions ou du nord de la France et qui
passent leurs vacances à la côte. Il prétend vouloir les
sortir de l’anonymat.
Avec
ce traitement VIP, la police poursuit un double objectif :
montrer aux habitants que les problèmes sont pris en charge et
faire comprendre à ces jeunes qu’ils doivent respecter les
règles. Cette approche lui a été inspirée par l’exemple de
Rotterdam.
Je
peux comprendre que de jeunes récidivistes apparemment
incontrôlables donnent parfois du fil à retordre à la police.
Cela demande effectivement un suivi énergique et rapide. Où se
situent toutefois les limites de cette intervention
volontairement énervante de la police ? Le but est-il
d’empêcher les jeunes de sortir, voire de nier l’existence
même de la jeunesse ?
L’idée
semble surtout vouée à s’attirer à peu de frais les
suffrages des citoyens, dont les nombreux préjugés à l’égard
des jeunes s’en trouveront encore renforcés. Cette initiative
est pourtant fort dangereuse. Tout d’abord, les jeunes dans
leur ensemble sont à nouveau réduits à une population à
problèmes. La mesure met tout le monde dans le même sac et nuit
à la réputation d’une grande majorité de jeunes gens ayant
une conduite exemplaire. Une telle approche entraîne un
sentiment d’aliénation chez les jeunes, stimule les
impressions réciproques négatives – tant auprès du groupe
cible visé qu’auprès de la police – et irradie dans
l’ensemble de la population.
Je
précise d’emblée que les nuisances, les comportements
illicites et le vandalisme requièrent des mesures énergiques.
On ne peut certainement pas les minimiser ni les nier. Il faut
des sanctions et des limites strictes, qui n’auront toutefois
aucun effet positif – au contraire – si elles ne sont pas
associées à des interventions visant à la création d’espace
et au soutien de perspectives d’avenir pour les jeunes, ainsi
qu’à la reconnaissance du fait que la rue appartient aussi à
ces derniers.
Malheureusement,
cette initiative montre à nouveau que l’espace public comme
lieu de rencontre où l’on « traîne » est de plus
en plus soumis à des pressions. Se rassembler et « traîner »
en rue est, depuis toujours, le propre de la jeunesse. Nous avons
aussi beaucoup « traîné » quand nous étions
jeunes. Ce sont des moments où les jeunes sont eux-mêmes, où
ils cherchent leur identité et explorent leurs limites ; la
majorité d’entre eux le font sans causer de désagréments,
pour autant qu’on leur donne l’espace – au propre et au
figuré – nécessaire.
Cette
mesure, qui vise tout un groupe d’âge, n’a-t-elle pas un
effet discriminatoire ? En effet, comment la police
déterminera-t-elle quels jeunes elle va « harceler » ?
Quels comportements les jeunes devront-ils adopter pour ne pas
susciter l’intervention de la VIP ? La police compte
peut-être distribuer des badges ou des T-shirts portant la
mention édifiante : « Je suis jeune mais gentil. Ne
me harcelez pas, s’il vous plaît » ?
Les
interventions policières doivent surtout être proportionnelles
aux faits commis. Le concept de la Very Irritating Police en fait
fi et est contre-productif.
Quand
des jeunes sont en permanence confrontés à des agents
« ennuyeux », il en résulte de l’irritation, voire
une escalade. Dans ma jeunesse, j’aurais en tout cas réagi par
la colère et l’indignation. Une approche limitée à des
signaux extrêmement négatifs constitue en fait la recette
idéale de récidives plus graves.
La
VIP semble surtout constituer une « idée policière
horriblement énervante ». Cela suscite de nombreuses
questions.
La
ministre connaît-elle le concept de Very Irritating Police ?
Quelle est sa position vis-à-vis de cette nouvelle approche de
la police de la zone Westkust ? Est-ce, à son avis, un bon
moyen d’appréhender cette problématique ? La ministre
admet-elle qu’un tel harcèlement ne fera qu’aggraver la
situation en causant des problèmes supplémentaires ?
Reconnaît-elle que cette approche entraînera des récidives
plus graves et, donc, plus de nuisances ?
Une
violation de la vie privée n’est permise que si une personne
est suspectée d’un délit concret et grave. La ministre
peut-elle me confirmer qu’un tel harcèlement a une base
légale ? La ministre admet-elle qu’il s’agit ici d’une
mesure discriminatoire ? Comment la police établira-t-elle
une distinction entre les « jeunes qui traînent »
perturbateurs et les « jeunes qui traînent »
acceptables ?
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – De politie van de zone Westkust –
Koksijde, De Panne, Nieuwpoort – start tijdens de zomervakantie
als eerste met een VIP-behandeling voor jongeren die overlast
veroorzaken. VIP staat daarbij voor Very Irritating Police of
‘erg vervelende politie’. De VIP wil probleemjongeren
identificeren, continu volgen en controleren. Volgens korpschef
Nicholas Paelinck van de politiezone Westkust zijn de
overlastplegers vooral jongeren tussen 14 en 25 jaar uit het
binnenland of Noord-Frankrijk die hun vakantie aan de kust
doorbrengen. ‘We willen ze uit de anonimiteit halen’, zo
verduidelijkt hij.
Met deze
VIP-behandeling beoogt de politie een dubbel doel: de inwoners
duidelijk maken dat er iets aan de problemen wordt gedaan en
tegelijkertijd de probleemjongeren erop wijzen dat ze zich aan de
regels moeten houden. De inspiratie voor de aanpak komt uit
Rotterdam.
Ik kan me
best voorstellen dat de politie soms met de handen in het haar
zit wanneer ze wordt geconfronteerd met alsmaar recidiverende
jongeren die blijkbaar niet onder controle zijn te krijgen. Daar
past inderdaad een strenge en korte opvolging. Waar liggen echter
de limieten van dit bewust vervelende optreden van de politie?
Tot niemand nog uitgaat? Tot het bestaan van de jeugd zelf wordt
genegeerd?
Het VIP-idee
lijkt vooral een goedkope truc om te scoren bij het publiek, dat
daardoor nog wordt gesterkt in de vele vooroordelen tegen
jongeren. De truc draagt wel grote gevaren in zich. In de eerste
plaats worden alle jongeren weer eens tot een probleemcategorie
gereduceerd. De maatregel veralgemeent en pleegt roofbouw op de
goede naam van een overgrote meerderheid van jonge mensen die het
prima doen in onze samenleving. Een dergelijke aanpak veroorzaakt
vervreemding bij de jongeren, stimuleert wederzijds negatieve
gevoelens – zowel bij de beoogde doelgroep, als bij de politie
– en straalt uit naar de hele bevolking.
Ik wil
meteen duidelijk stellen dat overlast, ongeoorloofd gedrag en
vandalisme vragen om stevige maatregelen. Ze mogen zeker niet
worden geminimaliseerd of ontkend. Hier passen dus straffen en
strakke grenzen. Die hebben echter geen enkel positief effect,
wel integendeel, indien ze niet worden gecombineerd met
interventies die gericht zijn op de creatie van ruimte voor en
steun aan het toekomstperspectief van jongeren en op de erkenning
dat de straat ook van de jeugd is.
Helaas, ook
dit domme feit beklemtoont weerom dat de openbare ruimte als
ontmoetingsplaats en ‘hangplaats’ steeds meer in de
verdrukking komt. Samen jong zijn, rondhangen behoort aan de
jeugd en blijkt van alle tijden. Ook in onze jeugd hebben we veel
gehangen. Het zijn momenten waarop jongeren zichzelf zijn, op
zoek gaan naar hun identiteit, hun grenzen verkennen, … iets
wat de meerderheid van hen ook doet zonder voor overlast te
zorgen, voor zover ze er nog kansen en – letterlijk en
figuurlijk – ruimte voor krijgen.
Werkt de
maatregel niet discriminerend door een volledige
leeftijdscategorie in het oog te houden? Hoe zal de politie
immers bepalen welke jonge mensen ze zal ‘lastigvallen’?
Welke gedragingen moeten jongeren stellen om niet aan een
irritant politieoptreden te worden onderworpen? Gaat de politie
misschien badges of T-shirts uitdelen met de stichtende opdruk:
‘Ik ben een brave jongere. Pest mij niet alstublieft’?
Politieoptredens
moeten in de eerste plaats proportioneel zijn en in verhouding
staan tot de werkelijk gepleegde feiten en overlast. Het concept
van de Very Irritating Police gaat daaraan volledig voorbij en
werkt contraproductief.
Wanneer
jongeren permanent met irriterende agenten worden geconfronteerd,
creëert dat irritatie met mogelijke escalatie tot gevolg. Voor
zover ik mijn eigen jeugd herinner, zou ik althans daar uiterst
verbolgen en verontwaardigd op reageren. Een aanpak die zich
beperkt tot uiterst negatieve signalen, blijkt in de praktijk
vaak het gedroomde recept voor zwaardere recidive.
De VIP lijkt
vooral een ‘verschrikkelijk irriterend politie-idee’ te zijn.
Het doet vele vragen rijzen.
Kent de
minister het concept van de Very Irritating Police? Hoe staat de
minister tegenover de nieuwe aanpak van de politie aan de
Westkust? Vindt de minister het een goede manier om de
problematiek aan te pakken? Erkent de minister dat zo een
pestende aanpak juist escalerend zal werken en dus niet bijdraagt
tot een oplossing van een probleem, maar integendeel wel
problemen veroorzaakt? Erkent ze dat de aanpak zal leiden tot
zwaardere recidive en dus tot meer overlast?
Een ernstige
inbreuk in de persoonlijke levenssfeer is pas geoorloofd als
mensen worden verdacht van een concreet en ernstig misdrijf. Kan
de minister mij bevestigen dat dit hinderlijk volgen van
overlastgevende jongeren wel een wettelijke basis heeft? Deelt de
minister mijn analyse dat het hier om een discrimineerde
maatregel gaat? Hoe zal de politie een onderscheid maken tussen
overlastgevende hangjongeren en aanvaarbare hangjongeren? Zal de
minister dat onderzoeken?
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – La zone de police
Westkust a une approche pluridimensionnelle de la sécurité, un
des volets étant l’amélioration de l’environnement social
par le biais du projet Villes viables.
Ce
choix a conduit à l’élaboration, par le conseiller en
sécurité totale de la police, d’une politique de sécurité
totale pour la zone de La Panne, Coxyde et Nieuport. D’autres
acteurs interviennent dans cette politique : les CPAS, les
secteurs de l’enseignement, du logement, de l’emploi et du
bien-être.
Durant
la haute saison, des jeunes originaires de Roubaix, Lille,
Dunkerque, mais aussi de Bruxelles, Charleroi et Mons, viennent
passer un jour ou deux à la côte.
L’été
prochain, une patrouille VIP se chargera des faits de nuisance,
de vandalisme, de tapage, de vol, etc. Il s’agit d’une
solution « sur mesure », adaptée à la vague de
nuisances qui revient chaque été. En cas de problèmes, la
patrouille VIP contrôlera et identifiera séparément chaque
jeune pour rompre l’anonymat du groupe.
Je
déplore, je le répète, le mode de communication relatif à ce
projet. Le nom Very Irritating Police est un mauvais choix, en
effet susceptible de générer de l’irritation. Cela ne cadre
pas précisément avec l’idée d’une police de proximité et
il pourrait en résulter stigmatisation et provocation, ce qu’il
faut toujours éviter.
Les
jeunes peuvent passer leurs vacances à la côte en toute
liberté, pour autant qu’ils respectent les autres vacanciers
et les habitants. Dans le cas contraire, les patrouilles doivent
intervenir de manière professionnelle ; elles doivent aussi
pouvoir agir à l’égard des jeunes qui traînent en rue, en
tenant compte, bien évidemment, du principe de proportionnalité.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – De
politiezone Westkust werkt aan de veiligheid met een veelzijdige
aanpak, onder andere door een verbetering van de sociale
omstandigheden door het project Leefbare steden.
Die keuze
leidde tot de uitwerking van een integraal veiligheidsbeleid voor
De Panne, Koksijde en Nieuwpoort door de integrale
veiligheidsadviseur van de politie, waarin nog andere actoren een
rol spelen, zoals OCMW’s en actoren in de sectoren onderwijs,
huisvesting, werkgelegenheid en welzijn.
In het
hoogseizoen komen jongeren uit de buitenwijken van Roubaix,
Rijsel en Duinkerke en ook uit de grote agglomeraties van het
Brusselse, Charleroi en Mons, één of twee dagen naar onze kust.
In de zomer
zal er een VIP-patrouille ingezet worden voor feiten van
overlast, vandalisme, lawaai, graffiti, diefstal enzovoort. Het
gaat om een oplossing op maat, met het oog op de golf van
overlast, een fenomeen dat elke zomer opnieuw terugkeert. Bij
problemen zal de VIP-patrouille de jongeren afzonderlijk
controleren en identificeren om de anonimiteit van de groep te
doorbreken.
Ik herhaal
dat ik de wijze betreur waarop er over dit project gecommuniceerd
werd. De naam Very Irritating Police is slecht gekozen en kan
inderdaad irritatie opwekken. Dat strookt niet bepaald met het
idee van de buurtpolitie en zou stigmatisering en provocatie in
de hand kunnen werken, wat te allen tijde vermeden moet worden.
Jongeren
kunnen in alle vrijheid en met respect voor de andere
vakantiegangers en bewoners vakantiedagen doorbrengen aan de
kust. Als dat niet het geval is, moeten de patrouilles
professioneel optreden, moeten ze ook kunnen optreden tegen
hangjongeren, uiteraard rekening houdend met het
proportionaliteitsbeginsel.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – La réponse de la ministre me surprend.
J’en soutiens le contenu et l’en remercie.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Ik ben verbaasd over het antwoord van de
minister, dat ik inhoudelijk ondersteun. Ik dank haar daarvoor.
|
Demande
d’explications de Mme Fabienne Winckel au secrétaire
d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude sur «la
reconnaissance des attestations de déclaration de perte, vol ou
destruction de la carte d’identité» (nº 5-826)
|
Vraag
om uitleg van mevrouw Fabienne Winckel aan de
staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding
over «de erkenning van attesten met een verklaring van verlies,
diefstal of vernietiging van de identiteitskaart» (nr. 5-826)
|
M. le
président. – Mme Annemie Turtelboom, ministre de
l’Intérieur, répondra.
|
De
voorzitter. – Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van
Binnenlandse Zaken, antwoordt.
|
Mme Fabienne
Winckel (PS). – Pour pouvoir participer à un examen
théorique ou pratique pour l’obtention du permis de conduire,
il faut présenter sa carte d’identité. Le 1er janvier 2010,
le SPF Mobilité et Transports a donné l’instruction aux
centres d’examen de ne plus accepter, comme preuve d’identité,
une attestation de déclaration de perte, vol ou destruction de
la carte d’identité belge ou d’étranger alors qu’elles
sont pourtant délivrées par la police ou l’administration
communale.
Ces
attestations permettraient des fraudes car il serait aisé de
modifier la photo sur l’attestation pour qu’une autre
personne passe l’examen à la place du candidat.
Le SPF
Mobilité s’était concerté avec le SPF Intérieur qui est
compétent pour l’établissement des documents d’identité
belges afin de valider la consigne. Cette instruction ne résiste
toutefois pas à l’analyse au regard de la sécurité
juridique, du raisonnable et de la proportionnalité car il n’est
pas acceptable qu’un document délivré par une instance
officielle ne soit pas considéré par une autre autorité comme
une preuve d’identité valable.
La question
se posait dès lors de savoir si la sécurité routière ne
pouvait pas être préservée par d’autres mesures moins
drastiques que le refus d’un document d’identité entraînant
l’interdiction de participer à l’examen du permis de
conduire.
Actuellement,
les attestations de perte, vol ou destruction de la carte
d’identité belge ou étrangère sont à nouveau acceptées
comme documents d’identité pour se présenter à un examen
théorique ou pratique en vue de l’obtention du permis de
conduire. Le candidat devra toutefois revenir présenter sa
nouvelle carte d’identité au centre d’examen pour recevoir
son certificat de réussite.
À votre
connaissance, ces attestations de déclaration de perte, vol ou
destruction de la carte d’identité ont-elles été refusées
par d’autres autorités publiques ? Le réel problème
n’est-il pas que les documents provisoires délivrés par la
police ou l’administration communale soient trop facilement
falsifiables ? Des pistes ont-elles été envisagées pour
éliminer le risque de fraude de ces documents ?
|
Mevrouw Fabienne
Winckel (PS). – Om te kunnen deelnemen aan een theoretisch
of praktisch examen voor het behalen van het rijbewijs, moet men
zijn identiteitskaart voorleggen. De Federale Overheidsdienst
(FOD) Mobiliteit en Vervoer heeft de examencentra op
1 januari 2010 opgedragen het attest van verlies,
diefstal of vernieling van de Belgische of buitenlandse
identiteitskaart niet langer te aanvaarden als identiteitsbewijs,
hoewel het door de politie of de gemeentelijke administratie is
uitgereikt.
Die
attesten zouden fraude mogelijk maken omdat de foto op het attest
gemakkelijk kan worden gewijzigd zodat iemand anders in de plaats
van de kandidaat het examen zou kunnen afleggen.
De
FOD Mobiliteit heeft daarover beraadslaagd met de FOD
Binnenlandse Zaken, die bevoegd is voor de Belgische
identiteitsdocumenten, teneinde de instructies te bekrachtigen.
Die instructies doorstaan de toetsing met de beginselen van de
rechtszekerheid, de redelijkheid en de proportionaliteit echter
niet want het is onaanvaardbaar dat een document, afgeleverd door
een officiële instantie, door een andere autoriteit niet als een
geldig bewijs van de identiteit wordt beschouwd.
De
vraag rees dan ook of de verkeersveiligheid niet kon worden
verzekerd door andere, minder drastische maatregelen dan de
weigering van een identiteitsdocument waardoor de betrokkene niet
kon deelnemen aan het rijexamen.
Momenteel
worden de attesten van verlies, diefstal of vernieling van de
Belgische of buitenlandse identiteitskaart opnieuw als
identiteitsdocument aanvaard wanneer iemand zich aanmeldt voor
deelname aan een theoretisch of praktisch examen voor het behalen
van het rijbewijs, maar moet de kandidaat eerst zijn nieuwe
identiteitskaart in het examencentrum komen voorleggen voordat
hij zijn getuigschrift van slagen krijgt.
Werden
die attesten van verlies, diefstal of vernieling van de Belgische
of buitenlandse identiteitskaart naar uw weten nog door andere
overheden geweigerd? Is het echte probleem niet dat de voorlopige
documenten die de politie of de gemeentelijke administraties
uitreiken, te gemakkelijk kunnen worden vervalst? Heeft men al
gedacht aan mogelijke maatregelen om het risico van fraude weg te
werken?
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Je vous lis la
réponse du secrétaire d’État.
Je vous
confirme que le SPF Mobilité et Transports avait effectivement
supprimé la faculté de passer les examens pour l’obtention du
permis de conduire sur simple présentation d’une attestation
de perte ou de vol de la carte d’identité et ce, afin de
lutter contre la fraude à l’identité. Il a revu sa position
en janvier 2011 parce que cette attestation présente
actuellement plus de garanties d’authenticité qu’autrefois
du fait que précisément des mesures ont été prises pour
éliminer le risque de fraude.
Il est utile
de rappeler qu’en cas de perte, vol ou destruction de la carte,
la réglementation prévoit que le titulaire est tenu d’en
faire la déclaration dans les délais les plus brefs à
l’administration communale de sa résidence principale ou au
bureau de police le plus proche. Une attestation de déclaration
de perte, vol ou destruction d’une carte d’identité,
c’est-à-dire une Annexe 12, est alors remise par
l’administration communale ou le bureau de police.
Depuis
février 2010, cette Annexe 12 peut être générée et
imprimée directement avec la photo du citoyen par le préposé
de la commune. Cette photo est récupérée par une application
(BELPIC) de la base de données des photos située au niveau du
registre national. L’article 6bis, paragraphe 1er
de la loi du 19 juillet 1991 prévoit que le registre
des cartes d’identité comprend notamment, pour chaque
titulaire de carte, la photo du titulaire correspondant à celle
de la dernière carte.
Deux cas de
figure peuvent alors se présenter :
Soit la
photo existe dans la base de données : elle est alors
affichée puis imprimée sur l’Annexe 12. Le préposé doit
toutefois vérifier préalablement si la photo présentée est
toujours ressemblante et si elle permet toujours d’identifier
l’intéressé. Il a donc actuellement les moyens de comparer la
photo enregistrée dans le système avec le demandeur. Si sa
photo est toujours ressemblante, le citoyen ne doit pas fournir
de nouvelle photo, ce qui constitue une épargne pour lui. Dans
le cas contraire, il doit transmettre une photo récente et
ressemblante.
Soit la
photo n’existe pas dans la base de données. Dans ce cas, dans
la zone affichage de la photo sur l’annexe 12 est imprimé le
message suivant : « photo pas disponible ». Le
citoyen doit alors transmettre une photo récente et
ressemblante.
Le préposé
de la commune appose en outre partiellement le sceau de
l’autorité sur la photo du déclarant. L’annexe 12 doit être
restituée à l’administration communale lorsque la carte
déclarée perdue ou volée est retrouvée ou lorsqu’une
nouvelle carte est délivrée.
L’ensemble
de ces mesures vise à prévenir, empêcher et décourager la
falsification de l’attestation provisoire de l’identité. Une
bonne comparaison photographique constitue à cet égard une
étape importante dans la lutte contre la fraude à la carte
d’identité. Ainsi, une personne qui déclare la perte ou le
vol de sa carte d’identité peut être identifiée et ne peut
dès lors plus se faire passer pour quelqu’un d’autre.
Le SPF
Mobilité a accès à la photo dans le cadre de la délivrance
des permis de conduire européens. La direction générale des
personnes handicapées relevant du SPF Santé publique a
également accès à cette information, de même que les polices
fédérale et locale dans le cadre de leurs missions de police
judiciaire et administrative.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Ik lees het
antwoord van de staatssecretaris.
Ik
bevestig dat de FOD Mobiliteit en Vervoer inderdaad de
mogelijkheid om examens af te leggen om het rijbewijs te krijgen
op eenvoudige voorlegging van een attest van verlies of diefstal
van de identiteitskaart heeft afgeschaft en dat in de strijd
tegen identiteitsfraude. Hij heeft zijn standpunt herzien in
januari 2011 omdat dat attest momenteel meer
authenticiteitsgaranties biedt dan voeger, precies omdat er
maatregelen werden genomen om het risico van fraude weg te
werken.
Het
is nuttig eraan te herinneren dat bij verlies, diefstal of
vernieling van de kaart, de reglementering bepaalt dat de
titularis verplicht is daarvan zo snel mogelijk aangifte te doen
bij de gemeentelijke administratie van zijn hoofdverblijfplaats
of bij het dichtstbijzijnde politiebureau. Een attest van
verlies, diefstal of vernieling van een identiteitskaart, dat wil
zeggen een Bijlage 12, wordt dan door de gemeentelijke
administratie of door het politiebureau overhandigd.
Sinds
februari 2010 kan die Bijlage 12 worden opgesteld en
rechtstreeks worden gedrukt met de foto van de burger door de
ambtenaar van de gemeente. Die foto kan worden opgehaald door een
applicatie (BELPIC) van het gegevensbestand van foto’s op het
niveau van het rijksregister. Artikel 6bis, §1 van
de wet van 19 juli 1991 bepaalt dat het register van
identiteitskaarten, voor elke titularis van een kaart, de foto
bevat van de titularis die overeenstemt met die van de laatste
kaart.
Er
kunnen zich dan twee gevallen voordoen.
Ofwel
bestaat de foto in het gegevensbestand: ze wordt dan getoond en
gedrukt op Bijlage 12. De ambtenaar moet evenwel vooraf nagaan of
de weergegeven foto nog gelijkend is en het nog mogelijk maakt de
betrokkene te identificeren. Hij heeft dus de middelen om de in
het systeem geregistreerde foto te vergelijken met de aanvrager.
Indien de foto nog gelijkend is, moet de aanvrager geen nieuwe
foto bezorgen, wat voor hem een besparing is. Zo niet, moet hij
een recente, gelijkende foto bezorgen.
Ofwel
bestaat de foto niet in het gegevensbestand. In dat geval wordt
in de voor de foto bestemde zone van Bijlage 12 de volgende
boodschap gedrukt: ‘foto niet beschikbaar’. De burger moet
dan een recente, gelijkende foto bezorgen.
De
ambtenaar van de gemeente zet bovendien gedeeltelijk een stempel
op de foto van de aanvrager. Bijlage 12 moet aan de gemeentelijke
administratie worden teruggegeven wanneer de verloren of gestolen
kaart wordt teruggevonden of wanneer een nieuwe kaart wordt
afgeleverd.
Het
geheel van die maatregelen wil de vervalsing van het voorlopige
identiteitsattest voorkomen, beletten en ontmoedigen. Een goede
vergelijking van foto’s is in dat opzicht een belangrijke stap
in de strijd tegen de fraude met identiteitskaarten. Op die
manier kan een persoon die het verlies of de diefstal van zijn
identiteitskaart aangeeft, worden geïdentificeerd en zich niet
meer laten doorgaan voor iemand anders.
De
FOD Mobiliteit heeft toegang tot de foto in het kader van de
afgifte van Europese rijbewijzen. De Directie-generaal Personen
met een handicap, die afhangt van de FOD Volksgezondheid, heeft
eveneens toegang tot die informatie, net zoals de federale en
lokale politie in het kader van hun opdrachten van gerechtelijke
en administratieve politie.
|
Mme Fabienne
Winckel (PS). – Je remercie la ministre pour cette réponse
et pour l’effort qui a été accompli pour rendre ces documents
moins falsifiables. Il est vrai en effet que nous étions
confrontés à une absurdité administrative mal comprise par les
citoyens.
|
Mevrouw Fabienne
Winckel (PS). – Ik dank de minister voor het antwoord en
voor de inspanningen die werden geleverd om de betrokken
documenten minder vervalsbaar te maken. We stonden inderdaad voor
een administratieve absurditeit die de burgers niet begrepen.
|
Demande
d’explications de M. Richard Miller à la ministre de
l’Intérieur sur «le trafic illicite d’œuvres d’art»
(nº 5-844)
|
Vraag
om uitleg van de heer Richard Miller aan de minister
van Binnenlandse Zaken over «de illegale handel in kunstwerken»
(nr. 5-844)
|
M. Richard
Miller (MR). – Madame la ministre, le trafic d’œuvres
d’art constitue une perte culturelle immense tant pour les
collectionneurs que pour les institutions publiques. Il apparaît
que les œuvres d’art seraient une monnaie d’échange plus
« discrète » pour le trafic de drogues, d’armes ou
d’êtres humains. Ce trafic entretiendrait dès lors des
rapports avec le crime organisé. De quelles informations
disposez-vous sur cette problématique ?
Selon
certains criminologues, pour passer du statut d’œuvres d’art
illicites – provenant d’un vol ou exportées sans licence –
au statut d’œuvres d’art licites, ces biens transitent par
des pays considérés comme des « centres de légitimation »
dans lesquels certaines sociétés écrans délivrent les
documents légaux nécessaires. La Suisse serait le pays comptant
les sociétés considérées comme étant les plus actives dans
ce domaine. Avez-vous des informations à ce sujet ?
La Belgique
semble être le pays idéal pour le transit de biens illicites en
raison de sa position centrale. Qu’en est-il des contrôles
prévus pour les transits en général et pour les œuvres
d’art en particulier ?
Les accords
de coopération conclus entre l’ICOM, Interpol et
l’Organisation mondiale des douanes ont-ils un impact direct
sur le contrôle des biens transitant par la Belgique ?
Selon mes
informations, la cellule Art Research Team de la police
fédérale comptait plus de six personnes en 2001. À une
certaine époque, ses effectifs auraient même été au nombre de
quinze. En 2011, elle ne serait plus composée que deux
personnes. Comment expliquer cette réduction drastique des
effectifs alors que Bruxelles semble être une ville intéressante
dans ce domaine ? Une augmentation des effectifs ne
serait-elle pas nécessaire, d’autant que ces policiers
« spécialisés » ne peuvent compter sur aucune
formation spécifique, contrairement à leurs collègues français
qui bénéficient, eux, de formations ad hoc ? Comment
fonctionne l’équipe Art Research Team au jour le jour ?
Son contrôle
s’étend-il aux biens proposés sur les sites internet de
ventes aux enchères, eBay par exemple, où il est très facile
de proposer un bien dérobé dans une église ?
Par
ailleurs, j’ai appris qu’Europol était en train d’élaborer
des normes auxquelles devraient satisfaire les bases de données
nationales reprenant les œuvres d’art volées. Quel est l’état
d’avancement de ses travaux ?
Faisant
référence à la convention de 1970 de l’UNESCO concernant les
mesures à prendre pour interdire et empêcher l’importation,
l’exportation et le transfert de propriété illicite de biens
culturels, ratifiée par la Belgique en 2009, je m’interroge
sur la situation des églises, souvent détentrices de nombreux
« trésors » majeurs de notre patrimoine culturel
insuffisamment protégés.
J’avais
quelques questions au sujet de la création d’une base de
données mais un débat a eu lieu depuis l’introduction de ma
demande et le Sénat a voté une résolution. Madame la ministre,
comment allez-vous mettre ses recommandations en œuvre ?
|
De heer Richard
Miller (MR). – De illegale handel in kunstwerken vormt
zowel voor de verzamelaars als voor de openbare instellingen een
immens cultureel verlies. Kunstwerken zouden een ‘discreter’
ruilmiddel zijn voor de handel in drugs, wapens of mensen. De
handel in kunstwerken zou dus nauwe banden hebben met de
georganiseerde misdaad. Over welke informatie beschikt u in
verband met deze problematiek?
Om
de illegale kunstwerken een legaal statuut te geven worden ze
volgens sommige criminologen doorgevoerd via landen die als
‘legitimatiecentra’ worden beschouwd. Daar leveren
schermvennootschappen de nodige legale documenten af. Zwitserland
zou de actiefste vennootschappen tellen in dat domein. Hebt u
meer informatie over dat onderwerp?
België
lijkt wegens zijn centrale ligging het ideale land te zijn voor
de doorvoer van illegale goederen. Welke controles bestaan er
voor de doorvoer van goederen in het algemeen en van kunstwerken
in het bijzonder?
Hebben
de samenwerkingsakkoorden tussen ICOM, Interpol en de Wereld
Douane Organisatie een rechtstreekse invloed op de controle van
goederen die via België worden doorgevoerd?
Volgens
mijn informatie telde de cel Art Research Team (ART) van
de federale politie meer dan zes personen in 2001. In een
bepaalde periode waren er zelfs vijftien personeelsleden. In 2011
zou die cel slechts twee personeelsleden tellen. Waarom werd het
aantal personeelsleden verminderd terwijl Brussel een
interessante stad lijkt op het vlak van de handel in kunstwerken?
Is een verhoging van het aantal personeelsleden niet nodig, te
meer daar die ‘gespecialiseerde’ politieagenten op geen
enkele specifieke steun kunnen rekenen, in tegenstelling tot hun
Franse collega’s die ad hoc opleidingen krijgen? Hoe verloopt
de werking van het Art Research Team (ART)?
Strekt
de controle van de cel zich uit tot de goederen die worden
aangeboden op internetsites voor verkoop bij opbod, bijvoorbeeld
eBay, waar het zeer gemakkelijk is om een goed aan te bieden dat
uit een kerk werd gestolen?
Bovendien
heb ik vernomen dat Europol bezig is normen uit te werken waaraan
de nationale gegevensbanken over gestolen kunstwerken moeten
voldoen. Hoe ver staat het met die werkzaamheden?
België
heeft in 2009 het UNESCO-verdrag van 1970 betreffende de te nemen
maatregelen over het verbieden en het verhinderen van de
onrechtmatige invoer, de uitvoer en de eigendomsoverdracht van
culturele goederen geratificeerd. Hoe staat het in dat verband
met de kerken, die vaak belangrijke ‘schatten’ van ons
cultureel erfgoed bezitten die onvoldoende beschermd zijn?
Ik
had enkele vragen over het opzetten van een database maar sinds
de indiening van mijn vraag heeft er op mijn verzoek een debat
plaatsgevonden en heeft de Senaat een resolutie goedgekeurd.
Mevrouw de minister, hoe zult u die aanbevelingen uitvoeren?
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – À part un
dossier ponctuel actuellement traité par les autorités
judiciaires, je ne dispose pas d’informations concrètes me
permettant d’affirmer que les œuvres d’art seraient une
monnaie d’échange, dans le cadre de la criminalité organisée.
Pour la
question de savoir si la Suisse doit être considérée comme
« un centre de légitimation » d’œuvres d’art,
je vous renvoie à la compétence des autorités judiciaires et à
mon collègue de la Justice.
L’Union
européenne applique la libre circulation des biens et des
personnes. Sans préjudice des compétences des services
douaniers, les services de police n’effectuent pas de contrôles
spécifiques sur le terrain, quant au trafic d’œuvres d’art.
L’ICOM –
International Council of Museums – diffuse des brochures
de prévention et des informations ciblées, en vue de protéger
les biens culturels menacés. Ces brochures sont diffusées à
toutes les instances possibles à travers le monde, ainsi qu’aux
autorités douanières. L’ICOM a également rédigé un code
déontologique signé par la plupart des musées.
Dans le
cadre de ces activités et de leurs objectifs, ICOM et Interpol
entretiennent de bons contacts. Interpol fait parfois appel à
l’ICOM pour son appui technique dans le domaine des biens
culturels.
Les
effectifs de la cellule ART ont été fixés en fonction des
besoins exprimés et des priorités. De plus, chaque unité
déconcentrée de police judiciaire fédérale effectue des
activités de recherche dans le domaine des arts. La cellule
coordonne les enquêtes judiciaires entre plusieurs services
judiciaires locaux et plus particulièrement des demandes
d’assistance de services de police étrangers. En outre, elle
offre un appui dans le domaine de l’identification d’objets
retrouvés par des policiers sur le terrain.
La cellule
ART peut, pour ses dossiers, faire appel à des experts du
domaine des arts mais également aux instances publiques comme le
SPF Politique scientifique, les départements Culture des
communautés et régions, le SPF Affaires étrangères et la
Coopération au développement – le Bureau UNESCO et l’ONU.
Elle est
également chargée de suivre le phénomène de la criminalité
liée à l’art aux niveaux national et international, pour
obtenir une image de qualité cruciale aux fins de prévention
mais aussi pour appuyer les enquêtes gérées par les enquêteurs
locaux.
En ce qui
concerne internet, des contrôles sont effectués dans le cadre
de dossiers judiciaires bien déterminés.
Entre 2003
et 2005, EUROPOL a effectivement pris l’initiative de
développer une banque de données relative à l’art et de
fixer des normes d’alimentation de bases de données. Cette
initiative a été abandonnée en 2005 par manque de coopération
d’autres pays.
La
convention Unesco 70 règle la protection contre l’importation
et l’exportation illégales des biens culturels.
Ces
dernières années, différentes initiatives ont été prises
dans le domaine de la prévention, des programmes de plan
catastrophe ainsi qu’une sensibilisation à la valeur des biens
culturels locaux destinée aux administrations provinciales et
communales, ainsi que les fabriques d’église, par exemple, la
Vereniging Open Kerken, des asbl culturelles
subventionnées telles que FARO, Erfgoedplus, Centre d’Art et
Culture Religieux, etc. Ces instances dispensent régulièrement
des formations sur le terrain et la cellule ART leur fournit
souvent sa coopération.
Interpol a
ouvert sa base de données au public mais une autorisation
préalable est toutefois nécessaire car un code d’accès est
demandé. La cellule ART assume le contrôle de qualité pour ce
qui concerne la Belgique. Tout policier peut faire une demande de
consultation à la cellule ART. Selon les directives en vigueur,
les enquêteurs doivent, dans ce cas, communiquer certaines
informations.
Tous les
particuliers peuvent également poser une question via internet à
la cellule ART concernant le caractère « volé » ou
« non volé » d’une œuvre d’art, sans toutefois
avoir accès à la banque de données. Cependant, de telles
demandes doivent répondre à certaines modalités de nature
juridique.
Comme vous
le savez, un projet de résolution est examiné au Sénat visant
à rendre publique la banque de données ARTIST, à certaines
conditions. S’agissant d’informations policières, les
mesures législatives nécessaires devront être prises. En
effet, l’article 44 de la loi sur la fonction de police ne
permet pas de fournir des informations policières au citoyen.
Cela n’empêche pas le Sénat de modifier l’article 44
de la loi sur la fonction de police.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Behalve een
bepaald dossier dat momenteel door de gerechtelijke autoriteiten
wordt behandeld, beschik ik niet over concrete informatie waaruit
ik kan concluderen dat kunstwerken als ruilmiddel worden gebruikt
in het kader van de georganiseerde criminaliteit.
Voor
de vraag of Zwitserland als een ‘legitimatiecentrum’ voor
kunstwerken moet worden beschouwd, verwijs ik u naar de
bevoegdheid van de gerechtelijke autoriteiten en naar mijn
collega van Justitie.
In
de Europese Unie geldt het vrij verkeer van goederen en personen.
Onverminderd de bevoegdheden van de douanediensten voeren de
politiediensten geen specifieke controles op het terrein uit voor
wat de handel in kunstwerken betreft.
De
ICOM – International Council of Museums – verspreidt
preventiebrochures en gerichte informatie met het oog op de
bescherming van bedreigde cultuurgoederen. Die brochures worden
verspreid bij alle mogelijke instanties in de hele wereld,
evenals bij de douaneautoriteiten. De ICOM heeft ook een
deontologische code opgesteld die de meeste musea hebben
ondertekend.
In
het kader van die activiteiten en de doelstellingen ervan
onderhouden ICOM en Interpol goede contacten. Interpol doet soms
een beroep op ICOM voor technische ondersteuning op het vlak van
culturele goederen.
De
personeelssterkte van de cel ART werd bepaald volgens de
behoeften en prioriteiten. Daarnaast voert elke
gedecentraliseerde eenheid van de federale gerechtelijke politie
onderzoeksactiviteiten uit in het domein van de kunst. De cel
coördineert de gerechtelijke onderzoeken tussen verschillende
lokale gerechtelijke diensten, in het bijzonder de vragen om
bijstand van buitenlandse politiediensten. Bovendien biedt ze
ondersteuning op het vlak van de identificatie van voorwerpen die
de politieagenten op het terrein vinden.
De
cel ART kan voor haar dossiers een beroep doen op kunstexperts
maar ook op de openbare overheden zoals de FOD Wetenschapsbeleid,
de departementen Cultuur van de gemeenschappen en de gewesten, de
FOD Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking, het
UNESCO-bureau en de UNO.
De
cel ART heeft ook als taak het fenomeen van de criminaliteit die
met kunst is verbonden op nationaal en internationaal niveau te
volgen, om er een goed beeld van te krijgen. Dat is cruciaal voor
de preventie en om de onderzoeken door de lokale rechercheurs te
ondersteunen.
Wat
de verkoop via internet betreft, worden er controles uitgevoerd
in het kader van bepaalde gerechtelijke dossiers.
Tussen
2003 en 2005 heeft EUROPOL inderdaad het initiatief genomen om
een database inzake kunst te ontwikkelen en om normen te bepalen
voor de invoer van databankgegevens. Van dat initiatief werd
afgestapt in 2005 wegens gebrek aan medewerking van andere
landen.
Het
UNESCO-verdrag regelt de bescherming tegen de illegale invoer en
uitvoer van culturele goederen.
De
voorbije jaren werden initiatieven genomen op het vlak van
preventie en werden er programma’s voor rampenplannen
opgesteld. Er was ook een initiatief voor de bewustmaking van de
waarde van lokale cultuurgoederen ten aanzien van de provincie-
en gemeentebesturen en de kerkfabrieken, bijvoorbeeld, de
Vereniging Open Kerken, de gesubsidieerde culturele vzw’s zoals
FARO, Erfgoedplus, Centre d’Art et Culture Religieux,
enzovoort. Die organisaties geven regelmatig vorming op het
terrein en de cel ART verleent hun vaak medewerking.
Interpol
heeft zijn database voor het publiek opengesteld, maar er is een
voorafgaande toelating nodig in de vorm van een toegangscode. De
cel ART neemt de kwaliteitscontrole voor haar rekening voor
België. Elke politieagent kan de cel ART vragen de database te
raadplegen. Volgens de geldende richtlijnen moeten de
rechercheurs in dat geval bepaalde inlichtingen meedelen.
Daarnaast
kunnen alle particulieren via internet aan de cel ART vragen of
een kunstwerk mogelijk een gestolen werk is of niet, zonder dat
ze evenwel toegang hebben tot de gegevensbank. Dergelijke vragen
moeten aan bepaalde juridische vormvereisten voldoen.
Zoals
u weet, onderzoekt de Senaat een ontwerp van resolutie om de
database ARTIST voor het publiek toegankelijk te maken, onder
bepaalde voorwaarden. Artikel 44 van de wet op de werking
van de politie laat immers niet toe bepaalde politie-informatie
aan de burger te bezorgen. De Senaat is natuurlijk vrij
artikel 44 van de wet op de werking van de politie te
wijzigen.
|
M. le
président. – Madame la ministre, je pense que dans
quelques semaines, l’un d’entre nous vous posera certainement
des questions sur la mise en œuvre de la résolution qui a été
initiée par M. Tommelein. Je vous rappelle qu’à ce
moment-là, nous avions eu conscience du fait que la cellule
policière qui s’occupe de cette question devrait être un peu
renforcée.
|
De
voorzitter. – Mevrouw de minister, ik denk dat er over
enkele weken zeker vragen van senatoren zullen zijn over de
uitvoering van de resolutie die de heer Tommelein heeft
ingediend. Ik herinner u eraan dat we nu beseffen dat de
politiecel die zich met die kwestie bezighoudt, wat versterkt
moet worden.
|
M. Richard
Miller (MR). – Je remercie la ministre pour sa réponse
très complète. Les éléments qu’elle a apportés au sujet
des fabriques d’église sont intéressants. Ces bâtiments, qui
regorgent de trésors, ne sont pas suffisamment protégés. Sans
doute s’agit-il d’une certaine négligence des fabriques
d’églises ou du pouvoir communal.
Pour le
reste, un problème se pose concernant la surveillance dans
toutes les zones de transit où, comme vous l’avez dit, la
police n’intervient pas car cette tâche incombe à la douane.
Par
conséquent, une zone échappe au contrôle policier et on ne
sait pas exactement si ce sont vos services, ceux de M. Schouppe
ou ceux de M. Reynders qui sont concernés.
|
De heer Richard
Miller (MR). – Ik dank de minister voor haar uitgebreide
antwoord. De antwoorden in verband met de kerkfabrieken zijn
interessant. Die gebouwen, die boordevol schatten zitten, zijn
onvoldoende beschermd. Het heeft waarschijnlijk te maken met een
zekere achteloosheid van kerkfabrieken of gemeentebesturen.
Voor
het overige rijst er een probleem in verband met de bewaking in
alle transitzones waar de politie niet tussenbeide komt omdat dat
een taak van de douane is.
Bijgevolg
ontsnapt een zone aan de politiecontrole en we weten niet precies
of uw diensten, die van de heer Schouppe of die van
de heer Reynders betrokken zijn.
|
Demande
d’explications de M. Gérard Deprez à la ministre de
l’Intérieur sur «l’augmentation des agressions dans les
gares à Bruxelles» (nº 5-849)
|
Vraag
om uitleg van de heer Gérard Deprez aan de minister
van Binnenlandse Zaken over «de toename van het aantal agressies
in de Brusselse stations» (nr. 5-849)
|
M. Gérard
Deprez (MR). – Le 12 avril 2006, Joe Van
Holsbeeck était tué à la gare centrale pour son baladeur mp3.
Ce 12 avril,
soit cinq ans après ce meurtre, les journaux du groupe Sud
Presse et De Standaard ont publié des chiffres sur
l’augmentation des agressions dans les gares de Bruxelles. Nous
serions ainsi passés de 100 agressions physiques en 2006 à 311
en 2011 pour les trois gares de Bruxelles, Midi, Central et Nord.
Le meurtre
de Joe Van Holsbeeck avait pourtant accéléré la mise en place
du plan de sécurisation des chemins de fer.
Pour
l’ensemble du pays, le nombre d’agents du service Securail
est passé de 346 à 550 tandis que le nombre de caméras est
passé de 323 à 2750 en 2010. Les gares de Bruxelles-Central et
Nord comptent chacune 80 caméras et celle de Bruxelles-Midi, qui
est de loin la mieux surveillée, en compte 328.
Le groupe
SNCB a signé 39 accords de coopération entre ses services de
sécurité, les polices locales et fédérale, le parquet et les
autorités locales et communautaires afin d’améliorer la
sécurité dans et aux abords des gares de 54 villes et communes.
Madame la
ministre, confirmez-vous les chiffres publiés par les journaux
du groupe Sud Presse et De Standaard en ce qui concerne
particulièrement l’augmentation du nombre d’agressions ?
Cette
augmentation est-elle représentative de la situation des grandes
agglomérations ou est-ce une situation particulière à la
région bruxelloise ?
Des mesures
spécifiques ont-elles été prises par la police des chemins de
fer et la police locale pour tenter de mettre fin à cette
augmentation préoccupante ? Si oui, lesquelles ?
Avez-vous
été informée d’un dysfonctionnement du réseau de
télécommunications ASTRID dans les métros et les trains ?
Si oui, des solutions adéquates ont-elles été mises en œuvre
pour y remédier ?
Songez-vous
à relancer une campagne de communication destinée à renforcer
le sentiment de sécurité dans les gares et à bord des trains
et à promouvoir le numéro d’urgence gratuit du Groupe SNCB ?
Je souhaiterais d’ailleurs savoir si vous le connaissez.
|
De heer Gérard
Deprez (MR). – Op 12 april 2006 werd Joe Van
Holsbeeck in het station Brussel-Centraal vermoord om zijn
mp3-speler.
Op
dezelfde datum, vijf jaar na die moord, hebben de kranten van de
groep Sudpresse en De Standaard cijfers gepubliceerd over de
toename van het aantal agressies in de Brusselse stations. Het
aantal fysieke agressies in de drie Brusselse stations, Zuid,
Centraal en Noord, zou gestegen zijn van 100 in 2006 tot 311 in
2011.
Nochtans
had de moord op Joe Van Holsbeeck een versnelde uitvoering van
het beveiligingsplan van de spoorwegen tot gevolg.
Voor
het gehele land is het aantal personeelsleden van de dienst
Securail gestegen van 346 tot 550 terwijl het aantal camera’s
van 323 naar 2750 ging in 2010. De stations Brussel-Centraal en
Brussel-Noord tellen elk 80 camera’s en in het veruit best
bewaakte Brussel-Zuid staan er 328.
De
NMBS Groep heeft 39 samenwerkingsakkoorden ondertekend met
veiligheidsdiensten, lokale en federale politie, het parket en de
lokale en gemeenschapsoverheden om de veiligheid in de omgeving
van de stations van 54 steden en gemeenten te verbeteren.
Bevestigt
de minister de cijfers die door de kranten van de groep Sudpresse
en De Standaard werden gepubliceerd over de toename van het
aantal agressies?
Is
deze toename representatief voor de toestand in de grote
agglomeraties of gaat het alleen om het Brussels Gewest?
Werden
speciale maatregelen genomen door de spoorwegpolitie en de lokale
politie om een halt toe te roepen aan de verontrustende te
toename? Zo ja, welke?
Bent
u op de hoogte van de slechte werking van het
telecommunicatienetwerk ASTRID in de metro en de treinen? Zo ja,
werden aangepaste maatregelen genomen om dit te verhelpen?
Denkt
u aan een nieuwe communicatiecampagne om het veiligheidsgevoel in
de stations en op de treinen te versterken en het gratis
noodnummer van de NMBS Groep te promoten? Kent u dat nummer
overigens?
|
M. le
président. – Sous la législature précédente, les
membres de la commission de l’Intérieur du Sénat ont eu
l’occasion de visiter le centre d’enregistrement des images
de la SNCB, qui est assez impressionnant.
Madame la
ministre, à Bruxelles, je me demande s’il n’y aurait pas
lieu d’uniformiser les protocoles entre la police fédérale et
les polices zonales. Autrefois, dans ma commune, Molenbeek, nous
n’avions pas de gare. Lors de l’ouverture de la gare de
l’Ouest, située sous le métro, j’ai appris l’existence
d’un protocole en vertu duquel la police fédérale était
responsable pour les grandes gares mais pas pour les autres. À
cette occasion, j’ai aussi appris que j’étais responsable de
la sécurité dans la gare mais pas dans le métro. Dans la
métro, cette responsabilité incombe à la police fédérale.
Totalement absurde. La police zonale doit évidemment pouvoir
intervenir quand cela s’avère nécessaire mais il faudrait
qu’une seule et même autorité soit responsable pour
l’ensemble de l’édifice.
Par
ailleurs, je partage l’inquiétude de M. Deprez au sujet
de la gare du Midi. Les autorités, notamment de Saint-Gilles,
déplorent le manque de contrôle de la police fédérale sur le
terrain, dans une gare où les agressions sont particulièrement
fréquentes malgré le nombre impressionnant de caméras.
|
De
voorzitter. – Tijdens de vorige regeerperiode hebben de
leden van commissie Binnenlandse Zaken van de Senaat het
indrukwekkende centrum voor beeldregistratie van de NMBS kunnen
bezoeken.
Zou
het in Brussel niet wenselijk zijn de protocollen tussen federale
en zonale politie op elkaar af te stemmen? Vroeger was er in
Molenbeek geen station. Op de opening van het Weststation, dat
onder de metro ligt, heb ik vernomen dat er een protocol bestaat
waardoor de federale politie alleen in de grote stations kan
optreden. Ik heb toen ook vernomen dat ik wel insta voor de
veiligheid in het station, maar niet in de metro. In de metro
moet de federale politie optreden. Dat is totaal absurd. De
zonale politie moet kunnen optreden als dat nodig is, maar één
enkele autoriteit zou verantwoordelijk moeten zijn voor het
gehele gebouw.
Ik
deel overigens de ongerustheid van de heer Deprez wat
het Zuidstation betreft. De gemeente Sint-Gillis vindt het
spijtig dat de federale politie te weinig controleert in een
station waar bijzonder veel agressie wordt vastgesteld, ondanks
het indrukwekkende aantal camera’s.
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Je dispose du
nombre de faits de coups et blessures et autres infractions
contre l’intégrité physique enregistrés dans la banque
nationale de données de la police jusqu’au premier semestre
2010 inclus. Les données relatives aux gares, le nombre
d’agressions enregistrées par Securail par exemple, relèvent
des compétences de Mme Vervotte.
Le nombre
d’agressions dans les gares est relativement limité, que ce
soit à Bruxelles ou dans les quatre autres agglomérations.
Cependant,
entre 2006 et 2010, le nombre de faits commis à la gare de
Bruxelles-Central a triplé : douze en 2006, trente-six en
2009 et douze au cours du premier semestre 2010.
À la gare
de Bruxelles-Midi, ce nombre a presque doublé au cours de
la même période : cinquante-neuf en 2006, cent en 2009 et
quarante et un au cours du premier semestre 2010.
À la gare
de Bruxelles-Nord, nous sommes passés de trente et un en 2006 à
cinquante-neuf cent en 2009 et à vingt-cinq au cours du premier
semestre 2010.
À Anvers,
dix-neuf en 2006, trente-six en 2009 et dix-huit au cours du
premier semestre 2010.
À
Charleroi, vingt-quatre en 2006, vingt-neuf en 2009 et onze au
cours du premier semestre 2010.
À Gand,
vingt-deux en 2006, quarante-quatre en 2009 et dix-neuf au cours
du premier semestre 2010.
À Liège,
vingt-deux en 2006, dix-neuf en 2009 et dix-sept au cours du
premier semestre 2010.
En résumé,
le nombre de faits a augmenté partout, sauf à Liège. Le
porte-parole de la SNCB a déclaré que cette augmentation est la
résultante de deux éléments : le signalement accru des
faits de violence par les membres du personnel et les voyageurs
et l’accroissement du contrôle des titres de transport, les
personnes en situation irrégulière pouvant se rebeller
violemment.
La SPC
Bruxelles met tout en œuvre pour assurer la sécurité dans le
domaine ferroviaire en parfaite collaboration avec le service de
sécurité du groupe SNCB et avec les zones de police locale
grâce à la coordination du Dirco de Bruxelles et l’appui
presque journalier du corps d’intervention.
À côté
des patrouilles, des équipes spécialisées de la SPC Bruxelles
opèrent sur le terrain. Il s’agit par exemple d’équipes qui
travaillent en civil et qui sont orientées vers les vols à la
tire ou vers d’autres phénomènes tels que le projet Herscham
orienté vers les personnes vivant dans la rue.
Des
concertations régulières afin d’assurer la sécurité des
transports en commun ont lieu entre la police fédérale et les
sociétés de transport. Cette collaboration se concrétise dans
des actions communes comme les FIPA organisées par les Dircos ou
des actions Veiligheid op het Spoor/Sécurité sur les
Voies.
Je n’ai
pas connaissance d’importants dysfonctionnement du système
ASTRID, bien que les équipes de la SPC rencontrent parfois des
problèmes de couverture radio dans les trains et à certains
autres endroits de leur terrain d’action.
La direction
télématique de la police fédérale et la société ASTRID
effectuent régulièrement des tests sur le réseau ferroviaire,
dans les trains, les métros, les gares et stations de métro, à
la suite des informations transmises par les unités de terrain,
afin de situer les endroits où la couverture est insuffisante.
Les problèmes de couverture sont progressivement résolus, en
tenant compte des priorités définies par le conseil consultatif
des usagers ASTRID, organe prévu dans le contrat de gestion avec
cette firme et aussi des possibilités budgétaires.
La décision
de relancer une campagne de communication destinée à renforcer
le sentiment de sécurité dans les gares et à bord des trains
et de promouvoir le numéro d’urgence gratuit du groupe SNCB
relève de la compétence de ma collègue des entreprises
publiques.
En ce qui
concerne l’échange d’informations des images de caméra, une
concertation est actuellement en cours en vue d’améliorer les
protocoles entre la police locale, la police fédérale, la SNCB,
etc. Une nouvelle réunion aura lieu fin mai mais les discussions
sont assez difficiles car les protagonistes sont réticents à
l’idée d’échanger des images.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Ik beschik
over de cijfers van het aantal feiten met slagen en verwondingen
en andere inbreuken tegen de fysieke integriteit die in de
nationale gegevensbank van de politie zijn opgenomen, tot en met
het eerste halfjaar van 2010. De gegevens over de stations, het
aantal door Securail vastgesteld agressies bijvoorbeeld, zijn een
bevoegdheid van mevrouw Vervotte.
Het
aantal agressies in de stations is relatief beperkt, zowel in
Brussel als in de vier andere agglomeraties.
Niettemin
is het aantal vastgestelde feiten in Brussel-Centraal tussen 2006
en 2010 verdriedubbeld: 12 in 2006, 36 in 2009 en 12 in de eerste
helft van 2010.
In
het station Brussel-Zuid is dat aantal in dezelfde periode bijna
verdubbeld: 59 in 2006, 100 in 2009 en 41 in de eerste helft van
2010.
In
het station Brussel-Noord is het aantal gestegen van 31 in 2006
tot 59 in 2009 en 25 in de eerste zes maanden van 2010.
In
Antwerpen: 19 in 2006, 36 in 2009 en 18 in de eerste zes maanden
van 2010.
In
Charleroi: 24 in 2006, 29 in 2009 en 11 in de eerste helft van
2010.
In
Gent: 22 in 2006, 44 in 2009 en 19 in het eerste halfjaar van
2010.
In
Luik: 22 in 2006, 19 in 2009 en 17 in de eerste zes maanden van
2010.
Het
aantal feiten is dus overal gestegen, behalve in Luik. De
woordvoerder van de NMBS wijt die toename aan twee elementen: het
personeel en de reizigers doen vaker aangifte van geweldfeiten en
de vervoersbewijzen worden vaker gecontroleerd, wat bij
overtreders geweld kan uitlokken.
De
SPC Brussel stelt alles in het werk om de veiligheid bij de
spoorwegen te verzekeren, in samenwerking met de
veiligheidsdienst van de NMBS Groep en lokale politiezones
en dankzij de coördinatie van de DIRCO Brussel en de bijna
dagelijkse steun van het interventiekorps.
Naast
de patrouilles zijn er gespecialiseerde teams van de SPC Brussel
actief op het terrein. Zo zijn er bijvoorbeeld teams in burger
die zich richten op zakkenrollers of meewerken aan het
Herschamproject voor daklozen.
De
federale politie en de vervoersmaatschappijen plegen geregeld
overleg om de veiligheid in het openbaar vervoer te verzekeren.
Die samenwerking concretiseert zich in gemeenschappelijke acties
zoals de FIPA, georganiseerd door de DIRCO’s, of acties zoals
Veiligheid op het Spoor/Sécurité sur les Voies.
Ik
ben niet op de hoogte van grote problemen met het ASTRID-systeem.
De SPC-teams hebben soms wel radiodekkingsproblemen in de treinen
en op sommige andere plaatsen van hun actieterrein.
De
telematische directie van de federale politie en de NV ASTRID
voeren geregeld tests uit op het spoorwegnet, in de treinen,
metro’s, stations en metrostations, op basis van informatie van
eenheden op het terrein, om na te gaan op welke plaatsen de
dekking onvoldoende is. De dekkingsproblemen worden geleidelijk
opgelost, rekening houdend met de prioriteiten van het Raadgevend
comité van gebruikers van ASTRID, een orgaan dat voorzien is in
het beheerscontract met de firma, en met de budgettaire
mogelijkheden.
De
beslissing om opnieuw een communicatiecampagne te voeren om het
veiligheidsgevoel in de stations en op de treinen te bevorderen
en het gratis noodnummer van de NMBS Groep bekend te maken,
valt onder de bevoegdheid van de minister van Overheidsbedrijven.
Wat
betreft de uitwisseling van camerabeelden, is er overleg aan de
gang om de protocollen tussen lokale politie, de federale politie
en de NMBS te verbeteren. Een nieuwe vergadering zal eind mei
plaatshebben. De discussies verlopen echter moeilijk omdat de
hoofdrolspelers weigerachtig staan tegenover de uitwisseling van
beelden.
|
M. Gérard
Deprez (MR). – Ce dernier point est pour le moins choquant.
Les données
de Mme la ministre confirment que, malgré toutes les
mesures prises, les agressions sont en augmentation constante.
Or, dans le cadre de la politique de mobilité, on tente d’amener
de plus en plus les citoyens à utiliser les transports en
commun. Ce sera un des problèmes majeurs de la région
bruxelloise. Or, chaque semaine, je rencontre des gens qui se
plaignent d’avoir été victimes ou témoins d’actes de ce
type. Cela ne peut pas continuer ; c’est une urgence
publique. Vous devez prendre le taureau par les cornes, madame la
ministre, et en tout cas faire en sorte que toutes les
coordinations nécessaires pour un endroit donné soient
assurées, avec une autorité qui a le pouvoir de prendre des
décisions immédiatement. Je suis vraiment consterné.
|
De heer Gérard
Deprez (MR). – Dat laatste punt vind ik, zacht gezegd,
schokkend.
De
cijfers die de minister gaf bevestigen dat, ondanks alle
maatregelen, de agressies in stijgende lijn gaan. Het
mobiliteitsbeleid is er nochtans op gericht steeds meer burgers
ervan te overtuigen het openbaar vervoer te nemen. In het
Brussels Gewest zal dat een groot probleem zijn. Elke week kom ik
mensen tegen die het slachtoffer of getuige zijn geweest van
dergelijke feiten. Dat kan niet blijven voortduren; het gaat om
een openbare noodwendigheid. U moet de koe bij de horens vatten,
mevrouw de minister, en zorgen voor de noodzakelijke
coördinatie, met een autoriteit die onmiddellijk beslissingen
kan nemen. Ik ben werkelijk verbijsterd.
|
M. le
président. – Vous avez tout à fait raison. Prenons un
autre exemple : ma commune passe un accord avec la STIB qui
demande que nos gardiens de la paix puissent intervenir. L’accord
précise qu’il faut leur donner une carte d’entrée, ce que
la STIB ne fait pas. Nous avons conclu le même accord avec De
Lijn qui, la semaine suivante, a fourni un laissez-passer au
personnel concerné. Cela a duré des mois pour l’obtenir de la
STIB. J’ai dû me fâcher auprès de Mme Grouwels. Nous
avons enfin obtenu cette semaine l’accord de la STIB.
Rendez-vous
compte : nos gardiens de la paix qui poursuivent un jeune
qui vient de commettre un délit doivent cesser cette poursuite
aux portes de la STIB. C’est insensé.
|
De
voorzitter. – U hebt volkomen gelijk. Ik geef een ander
voorbeeld: mijn gemeente sluit een overeenkomst af met de MIVB
waardoor onze gemeenschapswachten kunnen optreden en daarvoor een
toegangskaart van de MIVB krijgen. Dat gebeurt echter niet. We
hebben dezelfde overeenkomst afgesloten met De Lijn, die de week
daarop een doorgangsbewijs afleverde. Bij de MIVB heeft dat
maanden geduurd. Ik heb me kwaad moeten maken bij
mevrouw Grouwels. Deze week hebben wij eindelijk het akkoord
van de MIVB gekregen.
Stel
u voor, onze gemeenschapswachten die een jongere achtervolgen die
zopas een misdrijf heeft begaan, moeten hun achtervolging staken
aan de ingang van de MIVB. Dat is ongehoord.
|
M. Gérard
Deprez (MR). – Le problème de coordination est tragique.
|
De heer Gérard
Deprez (MR). – Het coördinatieprobleem is tragisch.
|
M. le
président. – Il faudrait une meilleure coordination entre
De Lijn et la STIB.
|
De
voorzitter. – De Lijn en de MIVB moeten beter samenwerken.
|
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de
l’Intérieur sur «les propositions concernant la sécurité
dans les domaines récréatifs» (nº 5-853)
|
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «de voorstellen rond veiligheid in
recreatieparken» (nr. 5-853)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Lors du dernier week-end de Pâques, de
graves troubles se sont produits au domaine récréatif
d’Hofstade, exploité par le Bloso, une agence de l’autorité
flamande. Ces problèmes ne sont pas nouveaux ni inconnus et ne
se limitent en tout cas pas à Hofstade. Ils peuvent
malheureusement se produire dans presque tous les domaines
récréatifs lorsqu’il fait très beau durant les vacances.
Immédiatement
après ces troubles à Hofstade, la ministre de l’Intérieur a
formulé une proposition concrète, à savoir un avis quasiment
contraignant pour tous les domaines récréatifs de reprendre
littéralement le règlement du centre de De Nekker à Malines,
exploité par la province d’Anvers. Il prévoit surtout la
règle suivant laquelle les jeunes ayant un comportement
répréhensible se voient immédiatement interdire l’accès à
ce domaine récréatif, et c’est surtout cela que la ministre
trouve intéressant. Elle rêve de généraliser immédiatement
une telle interdiction à tous les parcs et milieux semblables.
Une
ministre énergique est bien perçue dans les médias, mais j’ai
des doutes importants et des questions critiques quant à cette
approche.
Sur
la base de quelle étude la ministre choisit-elle de prendre pour
exemple général le règlement de De Nekker ?
Dispose-t-elle de conclusions scientifiques prouvant son
efficacité ? Qui déterminera à partir de quel moment un
comportement est inadmissible ou inconvenant ? Quels
critères doivent-il s’appliquer ici ? Faut-il prévoir
des gradations ? La ministre estime-t-elle opportun de créer
un circuit parallèle qui permette, sans intervention du pouvoir
judiciaire, d’exclure des jeunes de l’accès à des lieux
publics, qui sont souvent la propriété des autorités et sont
exploités par elles ? La ministre ne pense-t-elle pas que
des jeunes exclus de la sorte auront une attitude encore plus
hostile à la société et causeront encore plus de dégâts et
de problèmes pour la société et pour eux-mêmes ?
Comment
la ministre réagit-elle à la critique du Commissariat flamand
aux droits de l’enfant entre autres, pour qui son intervention
ne traite que les symptômes ? Beaucoup de ces jeunes
viennent de zones fortement urbanisées présentant peu d’espaces
publics et semblent surtout s’y ennuyer. De telles sanctions ne
déplaceront-elles pas les problèmes vers des zones moins
contrôlables ? La ministre envisage-t-elle d’autres
instruments ou méthodes pour gérer et maîtriser ces
problèmes ? La solution – l’exclusion de jeunes
insupportables – est-elle bien réalisable ? Tous ces
domaines peuvent-ils être hermétiquement clôturés ? Un
contrôle suffisamment qualifié est-il assuré ?
Lors
des bagarres du dernier week-end de Pâques, la ministre parlait
de deux cents jeunes qui se méconduisaient et dont un seul a été
arrêté. L’exclusion de ce seul jeune entraînera-t-elle une
quelconque amélioration ?
Comment
se fait-il que les services de police n’interviennent pas de
manière plus proactive dans de telles situations ? En
effet, chacun sait que la conjonction du beau temps et des
vacances avec les domaines récréatifs, les piscines et les
parcs entraîne des problèmes quasiment endémiques. Cela s’est
produit ces dernières années dans différents lieux, comme
Hofstade, Huizingen, Sint-Niklaas et De Nekker. Comment la
ministre explique-t-elle les réactions épidermiques chaque
année lors de tels incidents, de préférence avec des
déclarations musclées dans les médias, mais sans autre
solution que quelques expédients visant à lutter contre les
symptômes ?
La
ministre s’est-elle déjà concertée à ce sujet avec son
collègue de la Justice et les ministres communautaires de la
Jeunesse, afin d’inscrire ces défis dans le cadre d’une
politique globale de la jeunesse ?
La
semaine dernière, à l’occasion de l’émoi suscité par les
événements d’Hofstade, j’ai déposé une demande
d’explications qui se situe dans le droit fil de la présente
question. J’ai convenu avec la ministre qu’elle y répondrait
aussi maintenant.
Entre-temps,
les médias ont diffusé des versions divergentes des événements
d’Hofstade. Une maman de quelques jeunes enfants, rejointe par
d’autres personnes présentes, a témoigné du fait qu’un
accrochage initialement peu important entre quelques jeunes a
complètement dégénéré à la suite de l’intervention
inappropriée et disproportionnée des agents d’un service
privé de surveillance. Ils sont intervenus lorsque la bagarre
était déjà en train de s’apaiser et ont appelé la police.
Celle-ci est intervenue avec ostentation, a donné des ordres à
tout le monde par mégaphone et a ainsi sans doute inutilement
échauffé les esprits, ce qui a finalement abouti à un
affrontement généralisé. Contrairement aux dépositions
précédentes, ces témoignages attribuent donc la responsabilité
principale des troubles à une intervention disproportionnée des
agents de surveillance. Le bourgmestre conteste cette version et
se réfère au rapport initial.
La
ministre est-elle au courant de l’évolution des déclarations ?
Comme évalue-t-elle ces dernières ? Je n’étais pas
présent et je ne suis pas davantage responsable de l’apparition
ou de la répression de ces troubles, mais je pars du principe
que la ministre dispose d’informations exactes et je souhaite
savoir comment les choses se sont réellement passées. Les
bagarres ont-elles réellement été causées par l’intervention
disproportionnée des services d’ordre ? La ministre
dispose-t-elle d’une enquête détaillée ? Dans
l’affirmative, cette dernière réfute-t-elle ou
conforte-t-elle les témoignages de certaines personnes
présentes ? Dans la négative, comment se fait-il que près
de quinze jours après les faits, au sujet desquels la ministre
s’est publiquement indignée et a annoncé d’importantes
mesures, aucun rapport ne soit encore établi ?
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Het voorbije paasweekend waren er
ernstige ongeregeldheden in het recreatiepark te Hofstade, dat
wordt uitgebaat door Bloso, een agentschap van de Vlaamse
overheid. Die problemen zijn noch nieuw noch onbekend en
alleszins niet beperkt tot Hofstade. Ze zijn ondertussen, spijtig
genoeg, bijna in alle recreatiedomeinen voorspelbaar wanneer
vakantie en erg mooi weer samengaan.
Onmiddellijk
na de ongeregeldheden in Hofstade formuleerde de minister van
Binnenlandse Zaken een concreet voorstel, namelijk een bijna
verplichtend advies aan alle recreatiedomeinen om het reglement
van De Nekker in Mechelen, dat door de provincie Antwerpen wordt
uitgebaat, letterlijk over te nemen. Hierin spreekt vooral de
regel dat jongeren die zich eenmalig balorig gedragen, meteen de
toegang tot dit recreatiepark wordt ontzegd, de minister aan. Ze
droomt ook luidop om een dergelijk verbod meteen te veralgemenen
tot alle soortgelijke parken en omgevingen.
Een
daadkrachtig minister klinkt goed in de media, maar ik heb sterke
twijfels bij en kritische vragen over die aanpak.
Op basis van
welk onderzoek kiest de minister om het reglement van De Nekker
als algemeen voorbeeld te stellen? Beschikt zij over
wetenschappelijke conclusies die de doeltreffendheid bewijzen?
Wie zal op welke wijze bepalen vanaf welk moment een gedrag
balorig of ongepast wordt? Welke criteria moeten hier gelden?
Moeten gradaties worden aangebracht? Vindt de minister het
raadzaam dat een parallel circuit ontstaat waarbij, zonder
tussenkomst van de rechterlijke macht, jongeren worden
uitgesloten van de toegang tot publieke plaatsen, die vaak
eigendom zijn van en uitgebaat worden door overheden? Vermoedt de
minister niet dat dergelijke uitgesloten jongeren wellicht nog
meer in een antisamenlevingsattitude vervallen en daardoor nog
meer schade en ellende zullen veroorzaken voor de gemeenschap en
voor zichzelf?
Hoe reageert
de minister op de kritiek van onder meer het Vlaamse
Kinderrechtencommissariaat dat haar optreden vooral
symptoombestrijding is? Vele van die jongeren komen uit sterk
verstedelijkte gebieden met weinig publieke ruimte en lijken zich
vooral te vervelen. Zullen dergelijke straffen de problemen niet
verplaatsen naar veel minder controleerbare omgevingen? Denkt de
minister ook aan andere instrumenten of methodes om deze
problemen te beheren en te beheersen? Is de oplossing – de
verbanning van stoute jongeren – wel uitvoerbaar? Kunnen al die
domeinen hermetisch worden gesloten? Is voldoende gekwalificeerd
toezicht aanwezig?
Bij de
rellen van het voorbije paasweekend had de minister het over
tweehonderd jongeren die zich misdroegen en waarvan er amper één
werd aangehouden. Zal verbanning van die ene jongere enige
verbetering met zich brengen?
Hoe komt het
dat de politiediensten op dergelijke situaties niet meer
proactief inspelen? Iedereen weet immers dat de samenloop van
goed weer, vakantie en recreatiedomeinen, grote zwembaden en
parken, bijna endemische problemen in zich draagt. De voorbije
jaren bleek dit in verschillende locaties, onder meer in
Hofstade, Huizingen, Sint-Niklaas en De Nekker. Hoe verklaart de
minister het jaarlijkse partijtje paniekvoetbal bij dergelijke
incidenten, liefst met flinke uitspraken in de media, maar zonder
een basis die verder gaat dan wat symptoombestrijdend gemorrel in
de marge?
Pleegde de
minister hieromtrent al overleg met haar collega van Justitie en
met de ministers van Jeugd van de gemeenschappen, teneinde de
uitdagingen te op te nemen in een meer omvattend jeugdbeleid?
Ik heb
vorige week, naar aanleiding van de commotie in Hofstade, een
vraag om uitleg ingediend die volkomen bij deze vraag aansloot.
Ik heb met de minister afgesproken dat zij die vraag ook nu zal
beantwoorden.
Intussen
zijn er in allerlei media afwijkende versies verspreid van de
gebeurtenissen in Hofstade. Een moeder van enkele jonge kinderen,
bijgetreden door andere aanwezigen, getuigde dat een
oorspronkelijk kleine beperkte schermutseling tussen enkele
jongeren, door het onoordeelkundig en disproportioneel ingrijpen
van de agenten van een privébewakingsdienst compleet uit de hand
liep. Ze grepen in toen het opstootje eigenlijk al aan het
bedaren was en riepen de politie op. Die trad op met groot
vertoon, gaf iedereen bevelen via megafoons en creëerde op die
manier mogelijk en blijkbaar onnodig een opgehitste sfeer die
uiteindelijk uitmondde in een grotere rel. In tegenstelling tot
eerdere verhalen leggen deze getuigenissen de schuld van de
opschudding dus vooral bij een onoordeelkundig optreden, vooral
van de bewakingsagenten. De burgemeester ontkent dat en verwijst
naar het oorspronkelijk relaas.
Is de
minister op de hoogte van de evolutie in de verklaringen? Hoe
evalueert ze deze verklaringen? Ik was er niet bij en ben ook
niet verantwoordelijk voor het neerslaan of het realiseren van de
rel, maar ik ga ervan uit dat de minister de juiste informatie
heeft en ik wil graag weten hoe het werkelijk is gelopen. Werden
de rellen inderdaad eerder veroorzaakt door het onoordeelkundig
optreden van de ordediensten? Beschikt de minister over een
gedetailleerd onderzoek? Zo ja, weerlegt of beaamt dat de
getuigenissen van sommige aanwezigen? Zo neen, hoe komt het dat
er bijna twee weken na de feiten, waarover de minister zich
publiekelijk erg opwond en meteen grote maatregelen aankondigde,
nog geen rapport is?
|
M. Bart
Laeremans (VB). – J’interviens dans cette demande
d’explications, ne fût-ce que pour contredire dans une large
mesure les propos de l’orateur précédent.
Selon
lui, les troubles sont survenus en raison de l’intervention
inadéquate des agents de surveillance, mais nous ne pouvons pas
oublier que trois policiers ont finalement été gravement
blessés. À un moment donné, huit policiers étaient aussi
encerclés par deux à trois cents jeunes. Ils n’étaient
peut-être pas tous malintentionnés ou agressifs et certains
étaient des suiveurs, mais il s’agit en tout cas de faits très
graves. Nous ne pouvons pas traiter à la légère le fait que
des policiers aient été blessés.
Entre-temps,
notre parti a interrogé la ministre à la Chambre et j’ai
aussi personnellement posé des questions au Sénat la semaine
dernière. Un coin du voile a quand même ainsi été dévoilé.
Un seul jeune arrêté et poursuivi, c’est naturellement
beaucoup trop peu, mais c’est un début et c’est un premier
petit exemple.
En
outre, le Vlaams Belang demande que l’on exerce un contrôle
beaucoup plus strict, à l’exemple de De Nekker, mais aussi de
Huizingen. Nous demandions depuis longtemps un règlement
beaucoup plus sévère à Huizingen avec entre autres des tarifs
différenciés, mais on nous a ignorés pendant des années et
les problèmes ont subsisté. Dès que nos propositions ont été
mises en pratique, le calme est revenu. Nous sommes donc très
satisfaits et on peut certainement en grande partie transposer à
Hofstade les solutions de Huizingen.
Très
prochainement, l’accès à Hofstade sera contrôlé :
l’identité de chacun sera demandée et toutes les personnes de
plus de douze ans et ne provenant pas des trois communes voisines
devront payer une entrée de cinq euros.
De
cette manière, les visiteurs seront beaucoup plus contrôlés,
ce qui aura à son tour un effet dissuasif. En outre, il ne me
semble pas illogique que des jeunes qui se rendent dans un lieu
bien entretenu y paient une entrée d’un montant limité.
Comment
la ministre établira-t-elle des banques de données de fauteurs
de troubles à qui l’entrée a déjà été interdite
ailleurs ? A-t-elle, par exemple, des banques de données
d’agitateurs ayant déjà été soumis à des mesures d’un
juge de la jeunesse ? Peut-elle déjà, de l’une ou
l’autre manière, dresser un inventaire de ces jeunes et les
tenir à l’écart de ce type d’endroit ? Envisage-t-elle
de réaliser un fichier de données intégré pour l’ensemble
du pays ? Pense-t-elle le faire cette année encore ou
est-il exact qu’il ne sera réalisé que l’année prochaine ?
Établira-t-elle
une réglementation analogue à celle qui a été élaborée pour
les hooligans du football ? Le logiciel nécessaire est-il
disponible ? Cela peut-il être fait conformément à la loi
sur le respect de la vie privée, de manière à ce que la
réglementation puisse très rapidement entrer en vigueur ?
En
outre, j’aimerais savoir si la ministre interviendra contre le
trafic de drogues dans et autour de ces domaines. C’est l’un
des problèmes que nous constatons, non seulement près des
piscines, mais aussi dans les allées, les bosquets et les
villages autour de ces domaines. J’ai personnellement pu
constater que des jeunes se donnent rendez-vous dans un de ces
villages pour partir ensemble vers un lieu situé dans l’un de
ces domaines. Si on le veut, on peut combattre ces agissements
avec des policiers en civil, mais jusqu’à présent, y compris
à Hofstade, on n’a pas voulu le faire. La ministre
souhaite-t-elle aussi intervenir dans ce cas et veillera-t-elle à
ce que l’on s’attaque aux nuisances dues à la drogue ?
|
De heer Bart
Laeremans (VB). – Ik neem in deze vraag om uitleg ook graag
het woord, zij het uiteraard om de vorige spreker in belangrijke
mate tegen te spreken.
Volgens hem
is de opschudding ontstaan door het verkeerde ingrijpen van de
bewakingsagenten, maar we mogen niet vergeten dat uiteindelijk
drie politieagenten ernstig gewond raakten. Daar kunnen we toch
niet naast kijken. Op een bepaald moment waren ook acht
politieagenten door twee- tot driehonderd jongeren omsingeld.
Misschien waren die niet allemaal even kwaadwillig of agressief
en zaten er ook meelopers tussen, maar het gaat in elk geval om
zeer ernstige feiten. Dat politiemensen gewond raken, daar mogen
we niet licht overheen gaan.
Intussen
heeft onze partij de minister in de Kamer ondervraagd en heb ik
zelf ook vorige week vragen gesteld in de Senaat. Zo werd er toch
een tipje van de sluier opgelicht. Eén jongere die is
aangehouden en vervolgd, dat is natuurlijk veel te weinig, maar
het is een begin en daarmee wordt een eerste klein voorbeeld
gesteld.
Verder is
het Vlaams Belang vragende partij voor een veel strengere
controle, inderdaad naar het voorbeeld van de Nekker, maar ook
van Huizingen. Wij waren in Huizingen al veel langer vragende
partij voor een veel strenger reglement met differentiatie in
betaling en dergelijke meer, maar we werden jaren genegeerd en de
problemen bleven maar bestaan. Zodra onze voorstellen in de
praktijk werden gebracht, is het daar rustig geworden. We zijn
dus zeer tevreden en de oplossingen van Huizingen kan men in
belangrijke mate zeker naar Hofstade exporteren.
Zeer
binnenkort komt er in Hofstade ook een gecontroleerde toegang,
waarbij van iedereen de identiteit wordt gevraagd. Bovendien zal
iedereen die ouder is dan twaalf jaar en van verder dan de drie
buurgemeenten komt, vijf euro toegangsgeld moeten betalen.
Op die
manier zal er veel meer controle gebeuren op wie er allemaal
binnenkomt en dit zal op zijn beurt een ontradend effect hebben.
Het lijkt me overigens niet onlogisch dat jongeren die naar een
mooi onderhouden plas gaan, daar een beperkte entree voor
betalen.
Mijn vraag
is vooral hoe de minister databanken zal opmaken van kwaadwillige
amokmakers die elders al de toegang is ontzegd. Heeft ze
bijvoorbeeld al databanken van amokmakers die al eens werden
onderworpen aan maatregelen van een jeugdrechter? Kan ze die
jongeren op een of andere manier nu al inventariseren en ze uit
dit soort van locaties weghouden? Overweegt ze een geïntegreerd
databestand op te maken voor het hele land? Denkt ze dat nog dit
jaar te doen of klopt het dat het er pas tegen volgend jaar zal
zijn?
Zal ze een
regeling uitwerken naar analogie met die voor de
voetbalhooligans? Is de software daarvoor beschikbaar? Kan dat
gebeuren conform de privacywetgeving, zodat de regeling zeer vlug
van start kan gaan?
Daarnaast
wil ik ook graag vernemen of de minister iets zal doen tegen het
dealen van drugs in en rond die domeinen. Dat is een van de
kwalen die we vaststellen, niet alleen vlakbij de zwemvijver,
maar ook in de lanen, de bosjes en de dorpen rond de domeinen. Ik
heb zelf kunnen zien dat jongeren ergens in een van die dorpen
afspreken om vandaar samen naar een bepaalde locatie in een van
die domeinen te gaan. Als men dat wil, kan men dit bestrijden met
politiemensen in burger, maar tot nu toe heeft men dat, zeker in
Hofstade, niet willen doen. Wenst de minister ook hiertegen op te
treden en zal ze ervoor zorgen dat ook de drugsoverlast wordt
aangepakt?
|
M. Gérard
Deprez (MR). – Je me joins à la demande d’explications
de M. Anciaux concernant la sécurité dans les domaines
récréatifs.
Madame la
ministre, nous traitons d’un problème qui risque de s’aggraver
dans les années à venir. Je me demande en effet si l’on va
contrôler tous les jeunes à l’entrée des domaines
récréatifs. Ces derniers devront-ils tous être clôturés ?
Comment d’ailleurs contrôler tous les accès possibles ?
Par
ailleurs, en ce qui concerne votre banque de données, je ne sais
pas sur quels critères on se base pour considérer quelqu’un
comme un présumé fauteur de troubles. Se base-t-on sur la
couleur de sa peau ? Sur la casquette qu’il porte ?
Sur le fait qu’il se déplace en bande ?
Comment
cette base de données est-elle constituée et qui y a accès ?
Comment, du reste, peut-on en sortir ?
Il faut
éviter d’en arriver à des situations telles que celle décrite
par la presse : « Tous les citoyens de la zone
d’Anvers qui ont pris le bus ce week-end pour se rendre au
domaine récréatif De Ster à Sint-Niklaas ont été contrôlés
par la police qui a demandé à tous ceux qui étaient présents
dans le bus de présenter leur carte d’identité et chaque
personne a été photographiée dans le but de pouvoir identifier
si nécessaire ultérieurement d’éventuels fauteurs de
troubles ».
Il ne faut
pas que demain, la Flandre puisse demander, pour les jeunes
Bruxellois, une espèce de dérogation au système Schengen et
que tous les jeunes de couleur qui quittent la région
bruxelloise le dimanche doivent présenter leur carte d’identité
et être photographiés. Ce dossier est sérieux et grave mais il
faut l’aborder en évitant les dérapages que je viens
d’évoquer.
|
De heer Gérard
Deprez (MR). – Ik sluit me aan bij de vraag van
de heer Anciaux over de veiligheid in de
recreatiedomeinen.
Dit
probleem dreigt in de toekomst te verergeren. Gaan we alle
jongeren bij de ingang van de recreatiedomeinen controleren?
Worden die afgesloten? Hoe kunnen de mogelijke ingangen anders
worden gecontroleerd?
Ik
weet ook niet op basis van welke criteria wordt beslist of iemand
al dan niet een onruststoker is en in de gegevensbank moet worden
opgenomen. Op basis van zijn huidskleur? De pet die hij draagt?
Of hij zich in groep verplaatst?
Hoe
wordt de gegevensbank opgericht en wie heeft er toegang toe? Hoe
kan men eruit verdwijnen?
We
moeten vermijden dat toestanden ontstaan zoals die waarover de
pers berichtte. Zo zouden alle mensen uit de zone Antwerpen die
dit weekend met de bus naar het recreatiedomein De Ster in
Sint-Niklaas zijn gegaan, door de politie zijn gecontroleerd.
Alle aanwezigen in de bus moesten hun identiteitskaart tonen en
eenieder werd gefotografeerd zodat hij indien nodig later als
eventuele onruststoker zou kunnen worden geïdentificeerd.
Het
kan niet dat Vlaanderen morgen voor alle Brusselse jongeren een
afwijking van het Schengensysteem vraagt of dat alle jonge
kleurlingen die ’s zondags het Brussels Gewest verlaten
hun identiteitskaart moeten tonen en worden gefotografeerd. Dit
is een ernstig dossier, maar we moeten ontsporingen vermijden.
|
M. le
président. – Dans toutes les sociétés, il y a toujours
eu des jeunes qui créaient des difficultés. L’élément neuf,
c’est qu’ils ont parfois une certaine couleur de peau. À
Molenbeek, il y a quelques dizaines d’années, nous avions des
groupes aussi perturbateurs que ceux que nous connaissons
aujourd’hui. La seule différence, c’est que les personnes
qui en faisaient partie n’avaient pas la même couleur de peau.
Il faut faire très attention. En général, les jeunes sont plus
turbulents que les vieux. Il faut trouver des solutions pour
faire régner l’ordre public sans pour autant stigmatiser la
jeunesse.
Une dernière
information : ce matin, j’ai reçu une lettre du
bourgmestre de Zemst sollicitant une rencontre avec une série
d’autres bourgmestres pour discuter du problème. J’ai rédigé
une apostille disant que je n’étais pas hostile à une
rencontre même si de prime abord je ne vois pas très bien
pourquoi le bourgmestre de Molenbeek devrait s’occuper des
problèmes de Zemst. Quoi qu’il en soit, si je peux apporter
une aide, ce sera bien volontiers. Je me propose donc d’assister
à cette réunion. Si je ne suis pas libre le jour venu,
j’enverrai un collaborateur.
Des
problèmes avec les jeunes, j’en ai aussi à certains moments.
Nous y faisons face comme nous pouvons par de la prévention, de
l’accompagnement et, au besoin, de la répression. Nous ne
pouvons pas laisser tout faire. Les zones de jeux, même les plus
petites, sont des lieux où apparaissent souvent des difficultés
en fonction des tranches d’âge. Des groupes d’adolescents
prennent possession de tout l’espace après en avoir chassé
les mamans et les petits. Le problème est récurrent. Il faut
pouvoir y répondre intelligemment.
|
De
voorzitter. – In elke maatschappij zijn er jongeren die
moeilijkheden veroorzaken. Het nieuwe is dat ze soms een bepaalde
huidskleur hebben. In Molenbeek waren er tientallen jaren geleden
ook groepen die evenveel onrust zaaiden als de groepen van
vandaag. Het enig verschil is dat de mensen die ertoe behoorden
niet dezelfde huidskleur hadden. We moeten opletten. Over het
algemeen zijn jongeren onstuimiger dan ouderen. Er moeten
oplossingen worden gevonden om de openbare orde te handhaven
zonder daarom de jeugd te stigmatiseren.
Vanochtend
heb ik een brief ontvangen van de burgemeester van Zemst waarin
hij om een ontmoeting vroeg met andere burgemeesters om het
probleem te bespreken. Ik heb geantwoord dat ik niet afkerig sta
tegenover een ontmoeting, hoewel ik op het eerste gezicht niet
goed inzie waarom de burgemeester van Molenbeek zich moet
bezighouden met de problemen van Zemst. Maar als ik kan helpen,
doe ik dat met plezier. Ik heb dus aangeboden die vergadering bij
te wonen.
Ik
heb ook soms problemen met jongeren. We bieden ze zo goed
mogelijk het hoofd met preventie en begeleiding en indien nodig
met repressie. Op speelpleintjes ontstaan vaak moeilijkheden die
te maken hebben met leeftijdsgroepen. Groepen adolescenten leggen
beslag op alle ruimte na de moeders en jonge kinderen te hebben
verjaagd. Het probleem keert telkens terug. Er moet een
intelligent antwoord op worden geboden.
|
M. Dirk
Claes (CD&V). – Je puis parler de mon expérience avec
le domaine récréatif de Rotselaar. C’est un très grand
domaine qui attire aussi des Français. Jusqu’à présent tout
se passe très bien, mais après les événements de Hofstade,
qui se trouve à quelque vingt ou trente km, les gens de
Rotselaar commencent à se demander si le phénomène ne va pas
se déplacer, surtout si on se met à faire payer l’entrée à
Hofstade.
Personnellement,
je plaide pour une approche commune de tous les domaines
récréatifs, éventuellement modulée selon l’étendue du
domaine. Je suis aussi content que la ministre organise jeudi
prochain une journée d’études sur les domaines récréatifs.
Il
importe également que nous options si possible pour une approche
positive. L’objectif doit rester que l’on puisse passer son
temps libre si possible d’une façon agréable et utile.
Évidemment, nous devons pouvoir intervenir s’il y a des
problèmes et nous devons en avoir les moyens. Peut-être
devons-nous accorder au parlement un appui total à la
proposition de la ministre, de sorte qu’elle puisse être mise
en œuvre très rapidement. Nous sommes tout de même ici pour
nous entraider. Pourquoi ne nous pencherions-nous pas sur ce défi
et ne réfléchirions-nous pas avec le gouvernement à la manière
de faire passer cette idée ?
|
De heer Dirk
Claes (CD&V). – Ik kan hier spreken vanuit mijn
ervaring met het gemeentelijk recreatiedomein van Rotselaar. Dat
is een vrij groot domein, waar ook Franstaligen komen. Tot nu toe
verloopt alles er vrij goed, maar na de feiten in Hofstade, dat
op 25 à 30 km ligt, beginnen ook mensen van Rotselaar zich
bezorgd af te vragen of dat fenomeen zich niet zal verplaatsen,
zeker als men in Hofstade entree gaat vragen.
Persoonlijk
pleit ik sterk voor een gezamenlijke aanpak voor alle
recreatiedomeinen, mogelijk gedifferentieerd naar de grootte van
het domein. Ik ben dan ook blij dat de minister komende donderdag
een studiedag over recreatiedomeinen organiseert.
Belangrijk
is ook dat we kiezen voor een zo positief mogelijke aanpak. Het
doel moet blijven de vrije tijd zo aangenaam en zo nuttig
mogelijk door te brengen. Natuurlijk moeten we kunnen optreden
als er problemen zijn en moeten we de middelen daarvoor hebben.
Misschien moeten we in het parlement onze volle steun geven aan
het voorstel van de minister, zodat het sneller kan worden
gerealiseerd. We zijn toch hier om elkaar te helpen. Waarom
zouden we die uitdaging niet aangaan en met het kabinet
overleggen hoe we in het parlement mee die voorzet kunnen geven?
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Le principe de
base est le suivant : quelques fauteurs de troubles ne
peuvent pas gâcher le plaisir de beaucoup d’autres personnes.
En chiffres absolus, il s’agit d’un très petit nombre. Ces
derniers jours, je n’ai pas compris pourquoi on parlait
seulement de Bruxelles. Les bus allant à De Ster ont été
contrôlés et il est apparu que les passagers venaient d’Anvers.
Il s’agit de jeunes qui fuient la ville par beau temps à la
recherche d’un bassin de natation, de courts de tennis et
d’autres possibilités récréatives. Les domaines récréatifs
conviennent très bien parce qu’ils sont accessibles à tous.
Si des fauteurs de troubles se déplacent de la ville vers le
domaine récréatif, le problème doit aussi y être appréhendé.
Lors
de la réunion avec les gestionnaires des domaines récréatifs
qui a eu lieu aujourd’hui, nonante personnes étaient
présentes, ce qui montre la nécessité de diffuser des
informations sur les possibilités légales et la manière dont
une chaîne de sécurité peut être mise en place afin de lutter
de manière tant préventive que répressive contre quelques
individus.
Le
premier objectif de la réunion d’aujourd’hui est
l’élaboration d’une liste des bonnes pratiques existant
actuellement. Le département de l’Intérieur en fera un guide.
Le centre De Nekker travaille avec un règlement interne, un
contrat entre le visiteur et l’exploitant du domaine récréatif,
précisant que ceux qui transgressent le contrat peuvent se voir
interdire l’entrée du domaine. Un autre domaine récréatif
travaille avec le « principe du grand frère », les
jeunes « difficiles » étant accompagnés de plus
âgés pour éviter les difficultés ou les bagarres. Ailleurs,
il y a une surveillance par caméra, des gardiens de la paix ou
une collaboration avec des sociétés de transports publics. Nous
examinons aussi comment les sanctions administratives communales
actuelles peuvent être appliquées.
Actuellement,
nous établissons donc une liste de tout ce qui existe,
éventuellement en vue d’une harmonisation ou de trouver des
inspirations.
Le
règlement interne de De Nekker est basé sur l’article 1183
du Code civil et est un contrat entre deux parties.
Je
suis disposée à suivre la suggestion de M. Claes
consistant à partager avec la commission de l’Intérieur
l’expertise dont dispose mon administration en vue de réaliser
un travail législatif en la matière. Il n’est pas possible
que les domaines récréatifs partagent les données relatives
aux fauteurs de troubles. Dans ce contexte, il y a deux
possibilités. Soit une adaptation de la loi en vue d’étendre
les sanctions administratives communales, soit l’établissement
d’une nouvelle loi, par analogie avec celle du football, une
sorte de banque de données étant créée, dans le respect de la
vie privée, et les fauteurs de troubles se voyant interdire
l’accès pour une certaine période.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Het
basisprincipe is dat een paar amokmakers het plezier van velen
niet mogen bederven. In absolute cijfers gaat het om een zeer
klein segment. Ik heb de voorbije dagen ook nooit begrepen waarom
men het alleen over Brussel had. De bussen die naar De Ster
gingen, werden gecontroleerd en daarbij bleek dat de inzittenden
uit Antwerpen kwamen. Het gaat om jongeren die bij mooi weer de
stad ontvluchten op zoek naar een zwembad, tennisvelden en andere
recreatiemogelijkheden. Recreatiedomeinen zijn daartoe zeer
geschikt omdat ze laagdrempelig zijn. Als amokmakers zich
verplaatsen van de stad naar het recreatiedomein, moet het
probleem ook daar worden aangepakt.
Op de
vergadering met de beheerders van de recreatiedomeinen die
vandaag plaatsvond, waren negentig aanwezigen, wat erop wijst dat
er een grote nood is aan informatie over de wettelijke
mogelijkheden en over de manier waarop een veiligheidsketen kan
worden tot stand gebracht die zowel preventie als repressie tegen
een paar enkelingen mogelijk maakt.
Het eerste
doel van de vergadering van vandaag is een lijst opstellen met de
good practices die op het ogenblik bestaan. Binnenlandse
Zaken zal hiervan een draaiboek maken. De Nekker werkt met een
intern reglement, een contract tussen de recreant en de
exploitant van het recreatiedomein, waarin wordt overeengekomen
dat wie het contract schendt, de toegang tot het domein kan
worden ontzegd. Een ander recreatiedomein werkt met het
‘grotebroerprincipe’, waarbij ‘moeilijke’ jongeren
ouderen meebrengen om moeilijkheden of rellen te voorkomen. Op
andere plaatsen is er camerabewaking, zijn er gemeenschapswachten
of is er samenwerking met openbare vervoersmaatschappijen. Ook
gaan we na op welke manier de bestaande gemeentelijke
administratieve sancties kunnen worden toegepast.
Vandaag
stellen we dus een overzicht op van alles wat bestaat, eventueel
met het oog op een harmonisering of om inspiratie op te doen.
Het interne
reglement van De Nekker is gebaseerd op artikel 1183 van het
Burgerlijk Wetboek en is een contract tussen twee partijen.
Ik ben
bereid in te gaan op de suggestie van senator Claes om de
expertise waarover mijn administratie beschikt, met de commissie
Binnenlandse Zaken te delen met het oog op wetgevend werk ter
zake. Niet mogelijk is dat recreatiedomeinen de gegevens over
amokmakers delen. In dat verband zijn er twee mogelijkheden.
Ofwel een aanpassing van de wet met het oog op de uitbreiding van
de gemeentelijke administratieve sancties, ofwel een nieuwe wet,
naar analogie met de voetbalwet, waarbij een soort databank wordt
opgericht, met respect voor de privacy, en waarbij voor een
bepaalde periode aan amokmakers de toegang wordt ontzegd.
|
La loi sur
les matchs de football prévoit que c’est toujours pour une
période limitée pouvant aller d’un jour à six mois. Cela
dépend de la gravité des faits. Nous sommes en train de
réfléchir pour voir si nous ne pourrions nous inspirer du même
principe.
En tout cas,
je ne partage pas l’opinion des personnes qui disent qu’il
s’agit de cas isolés.
|
De
voetbalwet bepaalt dat het altijd om een beperkte periode moet
gaan. Alles hangt af van de ernst van de feiten. We gaan nu na of
we dat principe niet kunnen toepassen.
In
elk geval ben ik het niet eens met degenen die zeggen dat het om
alleenstaande gevallen gaat.
|
Parfois
c’est à Hofstade, parfois à De Ster à Sint-Niklaas, et puis
ailleurs encore. Il ne s’agit clairement pas d’un problème
isolé et la ministre ne suragit pas complètement. Il s’agit
d’un problème structurel. Qui consulte Mediargus ou discute
avec les directeurs des domaines récréatifs, sait que depuis
2003 se produisent régulièrement des problèmes.
La
chaîne de sécurité est très importante. Lorsque notre guide
sera terminé, je communiquerai les données à le monde.
|
Soms is het
Hofstade, dan is het De Ster in Sint-Niklaas, dan weer ergens
anders. Het gaat duidelijk niet om een eenmalig probleem waarbij
de minister aan complete overacting doet. Het gaat om een
structureel probleem. Wie in Mediargus gaat kijken of met de
directeurs van de recreatiedomeinen praat, weet dat zich al sinds
2003 geregeld problemen voordoen.
De
veiligheidsketen is zeer belangrijk. Als ons draaiboek af is, zal
ik de gegevens aan iedereen meedelen.
|
Je suis tout
à fait d’accord avec M. Deprez quand il dit que
lorsqu’il fait beau, les citadins ont besoin d’espace pour se
détendre. Nous allons d’ailleurs nous concerter avec les
Régions afin d’envisager des améliorations en ce sens. Le
ministre Smet, par exemple, a suggéré la construction d’une
nouvelle piscine à Bruxelles.
|
Ik
ben het volledig eens met de heer Deprez dat
stadsbewoners zich bij mooi weer moeten kunnen ontspannen. Wij
zullen overleg plegen met de gewesten om ter zake initiatieven te
nemen. Minister Smet, bijvoorbeeld, stelde voor een nieuw zwembad
in Brussel te bouwen.
|
Je
ne vise pas les jeunes de Bruxelles. Si un domaine récréatif
voit le jour demain dans le centre de Bruxelles, des problèmes
s’y produiront peut-être. Les problèmes subsistent donc mais
ils se situent à Bruxelles. Ce n’est pas une solution. Je
cherche seulement de quelle manière on peut faire d’un domaine
récréatif un endroit où les gens peuvent prendre du plaisir
lorsque le temps est beau. J’ai moi-même loué des canots dans
un domaine récréatif. J’en connais donc les avantages.
En
premier lieu, on travaille à l’échange d’informations de
manière à harmoniser les interventions visant à garantir la
sécurité. Ceci peut en fin de compte mener à la création
d’une base de données qui ne sera peut-être jamais utilisée
parce que personne n’y est repris. Les problèmes dans les
domaines récréatifs ne sont certes pas aussi graves que ceux
qui se posaient jadis dans les stades de football mais ils
existent bel et bien et nous ne pouvons les nier.
Tout
ceci a bien entendu un coût. Un contrôle de l’accès signifie
que le domaine récréatif doit être clôturé et que le nombre
d’entrées doit être limité. Ceci a bien entendu un prix et
doit être discuté avec les exploitants des domaines récréatifs
qui sont souvent des autorités provinciales ou autres.
Le
coût actuel, y compris pour la police, est justifié. Si nous
laissons empirer la situation, les coûts ne feront qu’augmenter
ou les jeunes priveront à terme la population d’un lieu de
distraction accessible à tous. Je ne me réjouis dès lors pas
personnellement de l’augmentation des prix ou de la limitation
de l’accès aux jeunes des environs.
On
doit vraiment travailler à la sécurité. L’avantage d’un
domaine récréatif est qu’on peut y prendre du plaisir à très
bon marché.
Je
ne peux pour l’instant pas répondre aux questions de
M. Anciaux sur le déroulement précis des faits. Je n’ai
pas encore eu le temps de demander le récit exact des faits. Je
suis bien entendu disposée à le communiquer par écrit. Une
fois encore, il ne s’agit pas pour moi de stigmatiser ou de
viser certains groupes de jeunes ou de pointer du doigt certaines
villes. Je veux simplement me débarrasser d’un nombre très
limité de pommes pourries et montrer clairement que leur
comportement n’a pas sa place dans un domaine récréatif.
|
Ik viseer
niet de jongeren uit Brussel. Als er morgen in het centrum van
Brussel een recreatiedomein komt, zullen dáár misschien
problemen ontstaan. De problemen blijven dan bestaan, zij het wel
in Brussel. Dat is geen oplossing. Ik ga alleen na op welke
manier van een recreatiedomein een plaats kan worden gemaakt waar
mensen plezier kunnen maken als het goed weer is. Ik heb zelf
bootjes verhuurd op een recreatiedomein. Ik ken dus de voordelen
ervan.
In de eerste
plaats wordt dus werk gemaakt van de uitwisseling van informatie
zodat de ingrepen om de veiligheid te waarborgen, kunnen worden
geharmoniseerd. Uiteindelijk kan dat leiden tot de creatie van
een databank, die misschien nooit zal worden gebruikt omdat
niemand erin wordt opgenomen. De problemen in de
recreatiedomeinen zijn weliswaar niet zo ernstig als destijds in
de voetbalstadions, maar ze zijn er wel en ze mogen niet worden
ontkend.
Dat alles
heeft uiteraard een kostprijs. Een toegangscontrole betekent dat
het recreatiedomein moet worden omheind en dat het aantal
ingangen wordt beperkt. Daaraan hangt uiteraard een budgettair
plaatje vast. Dat moet worden besproken met de uitbaters van de
recreatiedomeinen, die vaak provinciebesturen of andere overheden
zijn.
De huidige
kostprijs, ook voor de politie, is verantwoord. Als we de
toestand laten verergeren, zullen de kosten alleen maar toenemen
of zal op termijn de jongeren een laagdrempelige plaats van
vertier worden ontnomen. Ik ben persoonlijk dan ook niet zo blij
met prijsverhogingen of de beperking van de toegang tot jongeren
uit de buurt. Er moet echt werk worden gemaakt van de veiligheid.
Het voordeel van een recreatiedomein is dat er tegen een zeer
lage prijs plezier kan worden gemaakt.
Op de vragen
van heer Anciaux over het exacte verloop van de feiten kan ik nu
geen antwoord geven. Ik heb nog geen tijd gehad om het exacte
feitenrelaas op te vragen. Ik ben uiteraard bereid dat
schriftelijk mee te delen. Nogmaals, het gaat er mij niet om
bepaalde groepen jongeren te stigmatiseren of op de korrel te
nemen of om bepaalde steden met de vinger na te wijzen. Ik wil
een zeer beperkt aantal rotte appels eruit halen en duidelijk
maken dat hun gedrag niet past in een recreatiedomein.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Je vous remercie pour votre réponse
détaillée, madame la ministre. Je conçois tout à fait que,
sur un certain aspect, vous répondrez par écrit. J’apprécie.
Vous m’avez donné une réponse modérée et sérieuse qui,
selon moi, reste en contradiction avec les déclarations très
unilatérales que vous avez faites à la presse. Mais bon !
la presse ne rapporte pas toujours non plus ce qu’on lui
raconte.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Ik dank u voor het uitgebreide antwoord,
mevrouw de minister. Ik begrijp volkomen dat u op dat ene
aspect schriftelijk zult antwoorden. Dat waardeer ik. U gaf een
gematigd en degelijk antwoord dat mijns inziens toch wel in
tegenstelling staat tot de vrij eenzijdige verklaringen die u in
de pers hebt afgelegd. Maar goed, de pers geeft ook niet altijd
alles weer wat iemand vertelt.
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Les médias se
concentrent en effet toujours sur un seul aspect, sur ce qui est
neuf et dans ce cas sur le fait que la ministre envisage
d’installer un contrôle d’accès aux domaines récréatifs.
Il s’agit toutefois d’un moyen de dernier recours et il y a
dix étapes intermédiaires. Ce matin lors de la réunion, j’ai
eu en effet le sentiment que les médias se concentreraient sur
le « principe du grand frère », qui est une approche
préventive. Pour cela le parlement doit évidemment aussi
pouvoir entendre toute l’histoire, monsieur Anciaux.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Media
focussen inderdaad altijd op één aspect, op wat nieuw is en in
dit geval dus op het feit dat de minister overweegt om een
toegangscontrole bij recreatiedomeinen in te voeren. Dat is
echter een ultiem middel en er gaan nog tien stappen aan vooraf.
Vanmorgen op de vergadering had ik echter het gevoel dat de media
zich wel gingen concentreren op het ‘grotebroerprincipe’, dat
een preventieve aanpak is. Daarvoor dient natuurlijk ook het
parlement, mijnheer Anciaux, om het hele verhaal te kunnen
brengen.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Cela va de soi. Belga également se
focalise aujourd’hui encore toujours sur le contrôle d’accès.
Je suis heureux que vos plans soient davantage modéré et
étendus.
Il
me reste cependant une préoccupation. Nous devons effectivement
trouver une solution pour le contrôle des fauteurs de troubles
systématiques. L’installation d’un système de contrôle
lourd à cause de ces quelques individus est-il bien la bonne
solution ? Les domaines récréatifs ne peuvent quand même
pas devenir des camps fortifiés. Vous avez même dit qu’ils
devaient rester ouverts à tous et accessibles, y compris pour
les jeunes. S’y rendre doit rester un plaisir. Nous devons
pouvoir nous occuper des fauteurs de troubles sans empoisonner
l’atmosphère de tous.
Je
suis totalement d’accord avec vous : le problème est
structurel et il dure depuis des années mais je trouve cependant
incompréhensible qu’aucune politique proactive n’ait été
mise en œuvre. Je suis également content que vous vouliez
l’organiser. Je vous demande de rester nuancée et de ne pas
vous laisser monter la tête, tout en étant consciente de la
gravité de la situation. Personne n’a intérêt à banaliser
ce problème. Il faut juste l’aborder de manière rationnelle.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Inderdaad. Ook Belga focust vandaag weer
helemaal op de toegangscontrole. Ik ben blij dat uw plannen veel
gematigder en uitgebreider zijn.
Ik blijf
echter met één bedenking zitten. We moeten inderdaad een
oplossing vinden voor de systematische amokmakers. Is het
invoeren van een zwaar controlesysteem wegens die enkelen wel de
juiste weg? Daar moeten we eens goed over nadenken.
Recreatiedomeinen mogen ook geen beschermde forten worden. U hebt
zelf gezegd dat ze zeer laagdrempelig en toegankelijk moeten
blijven, ook voor jongeren. Het moet een plezier blijven om
ernaar toe te gaan. We moeten de amokmakers inderdaad kunnen
aanpakken, maar dat mag niet de sfeer verpesten voor iedereen.
Ik ben het
ook helemaal met u eens dat het een structureel probleem is, dat
al vele jaren terugkomt, maar net daarom vond ik het vrij
onbegrijpelijk dat er geen proactief beleid werd gevoerd. Ik ben
dan ook blij dat u dat wel wil organiseren. Ik vraag genuanceerd
te blijven kijken en u niet te laten opjagen, maar ook de ernst
ervan te zien. Niemand heeft er belang bij het probleem te
banaliseren. Het moet alleen in de juiste verhoudingen gebeuren.
|
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de
l’Intérieur sur «l’obligation d’identification et la
dissimulation du visage» (nº 5-854)
|
Vraag
om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «identificatieplicht en
gezichtsbedekking» (nr. 5-854)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – L’année dernière, la Chambre a
adopté, presqu’à l’unanimité, une loi interdisant la burqa
et elle l’a à nouveau fait récemment.
Pour
autant que je sache, le Sénat n’évoquera pas ce projet, même
si de nombreux spécialistes s’attendent à ce que cette loi
soit annulée parce qu’elle est tout simplement mauvaise. Le
Conseil d’État était lui aussi particulièrement critique. Je
veux surtout savoir quelles seraient les conséquences si cette
loi était réellement annulée.
Malgré
le large accord au sein de toutes les familles politiques, cette
interdiction et surtout son timing et l’auréole qui plane
au-dessus d’elle suscitent de sérieuses questions. Pourquoi
utiliser un canon aussi important qu’une loi pour mettre en
lambeaux un problème minime, tout au moins dans le nombre de
cas ?
Des
avis critiques comme celui d’Amnesty International posent de
nombreuses questions à ce sujet. Lorsque l’exercice d’un
droit de l’homme par une minorité est complètement subordonné
à l’avis de la toute grande majorité, ce droit cesse en effet
d’exister. Un droit devient ainsi un privilège dont l’exercice
dépend de l’approbation ou du bon vouloir de la majorité. Les
conventions des droits de l’homme sont notamment établies pour
garantir les droits des minorités dans une société. La voix
d’une majorité ne peut ainsi être utilisée pour discriminer
une minorité. J’espère qu’on ne créera pas ici un
précédent. Dans une société libre et ouverte, les gens
doivent pouvoir choisir librement ce qu’ils veulent et ne
veulent pas porter. Les arguments que nous utilisons pour
condamner les prescrits relatifs à l’habillement des femmes
notamment en Iran et en Arabie Saoudite valent tout autant pour
l’interdiction totale de vêtements dissimulant le visage.
Pour
être très clair, je suis tout sauf un partisan de la burqa. Je
ne trouve ni indiqué ni agréable de ne pas pouvoir voir le
visage des gens, de ne pas pouvoir les reconnaître, de perdre
une grande partie de la communication non verbale. Il me semble
aussi logique que la police doit être en état d’identifier,
si c’est nécessaire, tout personne facilement et sans trop de
chichis. Je me demande seulement si ce n’est pas déjà le cas
actuellement ou si on n’utilise pas ici un canon pour tirer sur
un moustique. Quel cadre réglementaire s’applique-t-il pour le
devoir d’identification et la dissimulation du visage ? La
ministre estime-t-elle ce cadre suffisamment concluant pour
satisfaire les exigences de garantie de la sécurité publique ?
Un problème se pose-t-il réellement aujourd’hui à ce sujet ?
Si oui, la ministre peut-elle étayer sa réponse avec des
chiffres et des données ? Si non, la ministre estime-t-elle
qu’il s’agit d’un problème potentiellement grave pour
l’avenir ? Dispose-t-elle de chiffres relatifs au nombre
de personnes qui portent en Belgique une burqa ou un autre
vêtement dissimulant le visage ?
La
ministre dispose-t-elle de preuves démontrant une corrélation
entre le port par exemple de la burqa et la criminalité ou un
comportement menaçant l’État ? Cette réponse
montre-t-elle l’urgence d’un problème ? Bref, cette
crainte des problèmes d’identification est-elle suffisamment
importante pour élaborer une législation explicite et
distincte ?
Quels
instruments existe-t-il, outre cette loi, pour s’attaquer au
problème d’identification ? Je veux surtout obtenir une
réponse à cette question parce que je ne suis absolument pas
convaincu de la force de la loi actuelle.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Vorig jaar al heeft de Kamer bijna
unaniem een wet op het boerkaverbod aangenomen en onlangs heeft
ze dat opnieuw gedaan.
Voor zover
ik weet, zal de Senaat dat ontwerp niet evoceren, ook al
verwachten nogal wat specialisten dat deze wet zal worden
vernietigd, omdat ze gewoonweg slecht is. Ook de Raad van State
was bijzonder kritisch. Ik wil vooral weten wat de gevolgen zijn
als deze wet echt zou worden vernietigd.
Ondanks de
grote eensgezindheid, blijkbaar dwars door alle politieke
families heen, roept dit verbod en vooral de timing en het
aureool dat eromheen hangt, ernstige vragen op. Waarom zo’n
groot kanon als een wet in stelling brengen om een minimaal
probleem – althans qua aantal – aan flarden te schieten?
Kritische
stemmen zoals Amnesty International stellen hierbij heel wat
vragen. Wanneer de uitoefening van een mensenrecht door een
minderheid ondergeschikt wordt gemaakt aan de mening van de
overgrote meerderheid, houdt dat recht immers op te bestaan. Een
recht wordt zo een privilege, waarvan de uitoefening afhankelijk
is van de goedkeuring of welwillendheid van de meerderheid. Deze
mensenrechtenverdragen zijn mede opgesteld om de rechten van
minderheden in een samenleving te waarborgen. De stem van een
meerderheid kan daarbij niet worden ingezet om een minderheid te
discrimineren. Hopelijk wordt hier geen precedent geschapen. In
een vrije en open samenleving moeten mensen vrij kunnen kiezen
wat ze willen dragen en wat niet. De argumenten die we gebruiken
om kledingvoorschriften voor vrouwen in onder meer Iran en
Saudi-Arabië te veroordelen, gelden evenzeer voor het
totaalverbod op gezichtsverhullende kleren.
Voor alle
duidelijkheid, ik ben allesbehalve een voorstander van de boerka.
Ik vind het niet wenselijk en niet aangenaam als ik het gezicht
van mensen niet kan zien, als ik ze niet kan herkennen, als een
groot deel van de non-verbale communicatie verloren gaat. Het
lijkt me ook logisch dat de politie in staat moet zijn om
iedereen, indien nodig, gemakkelijk en zonder te veel poespas te
identificeren. Ik stel me enkel de vraag of dit nu al niet het
geval is en of er hier geen kanon wordt gebruikt om op een mug te
schieten. Welk regelgevend kader geldt er voor de
identificatieplicht en gezichtsbedekking? Acht de minister dit
kader voldoende sluitend om tegemoet te komen aan de vereisten
van het vrijwaren van de openbare veiligheid? Is er vandaag
eigenlijk een probleem rond deze kwestie? Zo ja, kan de minister
dat onderbouwen met cijfers en gegevens? Zo neen, beoordeelt de
minister dit als een potentieel acuut probleem in de toekomst?
Beschikt de minister over cijfers van het aantal mensen dat een
boerka of andere gezichtsverhullende kledij draagt in België?
Beschikt de
minister over aanwijzingen dat het dragen van bijvoorbeeld
boerka’s positief correleert met criminaliteit of
staatsbedreigend gedrag? Bewijst dit antwoord de urgentie van een
probleem? Kortom, is deze vrees voor identificatieproblemen
voldoende relevant om er een expliciete en aparte wetgeving voor
te ontwikkelen?
Welke
instrumenten bestaan er, naast deze wet, om het
identificatieprobleem aan te pakken? Ik wil vooral op deze vraag
een antwoord krijgen, omdat ik helemaal niet zo overtuigd ben van
de sterkte van de huidige wet.
|
M. Bart
Laeremans (VB). – J’entends qu’il est même question
d’un mépris d’un droit de l’homme ou d’un droit de la
minorité. Je ne vois pas ce qui, dans cette histoire, concerne
un droit de la minorité. Il s’agit d’une perversion directe
des droits de l’homme. Enfermer des femmes dans une cage en
leur faisant porter un vêtement qui ne dégage que les yeux
constitue une humiliation ultime et va à l’encontre de la
dignité humaine. Je suis choqué. Ce n’est certainement pas un
problème hypothétique. J’ai récemment vu une telle femme
chez Makro. Cela va à l’encontre des valeurs universelles
telles que l’égalité entre hommes et femmes qui, pour moi,
priment les traditions des minorités et le folklore
vestimentaire. Je m’étonne d’entendre une personne de gauche
qui n’est pas de cet avis et qui n’ose pas tenir tête à
Amnesty International lorsqu’elle affirme de telles
aberrations. Cette organisation met ainsi en cause sa propre
crédibilité.
Le
port d’une burqa bannit la femme de la société. On ne peut
jamais agir suffisamment fort contre cela. Pour nous, la loi
vient au bon moment. Nous avons été les premiers à déposer la
proposition à l’époque et nous nous réjouissons que d’autres
nous aient finalement suivis.
Je
voudrais juste poser une question à la ministre. Quelles
instructions donnera-t-elle pour que la loi qui vient d’être
adoptée par la Chambre et qui n’ira pas au Sénat, soit
rapidement appliquée et pour veiller à ce que de telles
situations épouvantables ne se produisent plus ? Que fera
la ministre, également en tant que femme, pour veiller à ce que
ceci appartienne au passé ?
|
De heer Bart
Laeremans (VB). – Ik hoor dat er zelfs sprake is van de
miskenning van een mensenrecht of een minderheidsrecht. Ik zie
niet in wat dit verhaal te maken heeft met een minderheidsrecht.
Het gaat om een regelrechte pervertering van de mensenrechten.
Vrouwen opsluiten in een kooi door ze een kledingstuk te laten
dragen dat alleen de ogen vrijlaat, komt neer op een ultieme
vernedering en gaat in tegen de menselijke waardigheid. Ik ben
daardoor geschokt. Het is zeker geen hypothetisch probleem. Ik
zag onlangs zo’n vrouw in de Makro. Dit druist in tegen
universele waarden zoals de gelijkheid van man en vrouw, die voor
mij ver boven de tradities van minderheden en kledingfolklore
staan. Het verbaast mij dat iemand van de linkerzijde dat niet
inziet en het niet aandurft Amnesty International op dergelijke
aberraties te wijzen. De organisatie zet daardoor haar
geloofwaardigheid op de helling.
Het dragen
van een boerka verbant de vrouw uit de samenleving. Daartegen kan
niet hard genoeg worden geageerd. Voor ons komt de wet op het
juiste moment. Wij hebben het voorstel destijds als eerste
gelanceerd en we zijn blij dat anderen ons uiteindelijk zijn
gevolgd.
Ik heb maar
één vraag aan de minister. Welke instructies zal zij geven om
die wet, die zopas door de Kamer werd goedgekeurd en niet meer
naar de Senaat zal gaan, vlot te doen toepassen en ervoor te
zorgen dat dergelijke gruwelijke toestanden zich niet langer
voordoen? Wat zal de minister, ook als vrouw, doen om ervoor te
zorgen dat dit verleden tijd is?
|
M. Huub
Broers (N-VA). – Le groupe N-VA respecte chaque forme ou
expression de norme sociale religieuse, philosophique ou
culturelle, à la condition qu’elle s’exprime dans un cadre
légal tel qu’il existe maintenant.
Le
port de symboles religieux ou autres, parfois même voyants, est
un choix individuel mais, dans l’espace public, nous devons
pouvoir agir. Je pense par exemple à un guichet dans une maison
communale ou un CPAS ou lors de tout contact direct avec un
« client ». Il est alors logique que les gens se
connaissent. Dans de telles circonstances publiques, la
neutralité de la personne est importante.
Certains
estiment que presque tout doit être autorisé sur les cartes
d’identité. Je trouve personnellement que ce point de vue est
totalement erroné. Une carte d’identité n’est pas un
collier ou une bague. C’est une forme de légitimation et les
administrations publiques doivent quand même pouvoir reconnaître
toute personne qui réside chez nous.
Je
suis d’accord avec M. Anciaux pour dire qu’une burqa
enlève une partie du contact social mais il y a davantage. Il
s’agit aussi de la négation de la femme en tant que telle et
en tant qu’égale de l’homme. C’est aussi pourquoi je suis
opposé à de tels vêtements dissimulant le visage.
|
De heer Huub
Broers (N-VA). – De N-VA-fractie respecteert elke vorm of
uiting van een religieuze, levensbeschouwelijke of cultureel
geïnspireerde sociale normering, op voorwaarde dat dit gebeurt
binnen een wettelijk kader, zoals er nu een is gemaakt.
Het dragen
van soms zelfs opzichtige religieuze of andere symbolen is een
individuele keuze, maar in de publieke ruimte moeten we wel
kunnen optreden. Ik denk bijvoorbeeld aan een loket in een
gemeentehuis of een OCMW of bij elk rechtstreeks
‘klantencontact’. Dan is het logisch dat men elkaar kent. In
dergelijke openbare gelegenheden is de neutraliteit van de
persoon van belang.
Sommige
mensen vinden dat we op identiteitskaarten ongeveer alles moeten
toelaten. Persoonlijk vind ik dat totaal fout. Een
identiteitskaart is iets anders dan een halssnoer of een ring.
Het is een vorm van legitimatie en openbare besturen moeten toch
iedereen kunnen kennen die bij ons verblijft.
Ik ben het
eens met de heer Anciaux dat een boerka een deel van
het sociaal contact wegneemt, maar het is ook meer dan dat. Het
is ook het negeren van de vrouw als vrouw en als gelijke van de
man. Ook daarom ben ik tegen dergelijke gezichtsverhullende
zaken.
|
M. Dirk
Claes (CD&V). – Nous avons nous aussi déposé une
proposition de loi à ce sujet au Sénat. Nous n’y utilisons
toutefois pas le mot « burqa ». Il s’agit
uniquement de l’obligation pour chacun d’être identifiable.
Six communes belges dont Maaseik et Molenbeek-Saint-Jean, ont
déjà décrété une telle interdiction. Elle est bien entendu
très difficilement applicable au niveau communal.
Notre
point de départ est seulement la sécurité et la possibilité
d’effectuer des contrôles de police dans l’espace public et
dans l’espace privé des autorités. Nous nous basons
uniquement sur les motifs de sécurité et non sur des
considérations religieuses.
Cette
semaine, nous avons toutefois reçu une note du service
d’évaluation de la législation indiquant qu’il y avait un
problème. Des personnes doivent parfois obtenir une autorisation
pour porter certains vêtements professionnels ou des vêtements
adaptés à certains sports. Je pense par exemple aux escrimeurs,
aux parachutistes ou aux plongeurs sous-marins. On doit aussi
parfois porter des vêtements pour des raisons de santé. Les
exceptions entrent peut-être trop peu en ligne de compte. Je ne
sais pas si nous devons dès lors évoquer le projet.
Malheureusement, aucun avis n’a été demandé au Conseil
d’État.
|
De heer Dirk
Claes (CD&V). – Wij hebben daarover ook hier in de
Senaat een wetsvoorstel ingediend. Daarin gebruiken we echter
niet het woord ‘boerka’, maar gaat het enkel over het feit
dat men identificeerbaar moet zijn. In België hebben al zes
gemeenten een dergelijk verbod uitgevaardigd, onder meer Maaseik
en Sint-Jans-Molenbeek. Op gemeentelijk niveau is dat uiteraard
zeer moeilijk toepasbaar.
Ons
uitgangspunt is enkel de veiligheid en de mogelijkheid tot
politiecontrole in de publieke ruimte en de private ruimte van de
overheid. Wij gaan enkel uit van veiligheidsredenen, niet van
religieuze overwegingen.
Deze week
kregen we echter een nota van de Dienst Wetsevaluatie met de
melding dat er een probleem was. Soms moeten mensen ook de
toestemming krijgen professioneel bepaalde kledij te dragen of
kledij aangepast aan bepaalde sporten. Ik denk onder meer aan
schermers, valschermspringers, diepzeeduikers. Soms moet men ook
om gezondheidsredenen aangepaste kledij dragen. De uitzonderingen
komen misschien iets te weinig aan bod. Al weet ik niet of we het
ontwerp daarom moeten evoceren. Jammer is dat er geen advies is
gevraagd aan de Raad van State.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Si. La Chambre l’a demandé et le
Conseil d’État a rendu un avis destructeur.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Jawel, dat is in de Kamer gebeurd en de
Raad van State gaf een vernietigend antwoord.
|
M. Dirk
Claes (CD&V). – On aurait alors dû adapter le texte
parce que, sans cela, nous courons le risque de voir la loi
déclarée ultérieurement caduque par un tribunal.
|
De heer Dirk
Claes (CD&V). – Dan had men de tekst wel moeten
aanpassen, omdat we anders het risico lopen dat de wet later door
een rechtbank kaduuk wordt verklaard.
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Je ne vais pas
rouvrir ici le débat sur le projet de loi qui a été adopté
par une grande majorité à la Chambre le 28 avril.
Pour
le cadre réglementaire relatif au devoir d’identification et à
la dissimulation du visage, je renvoie à l’arrêté royal du
25 mars 2003 relatif aux cartes d’identité. Cette
réglementation prévoit mutatis mutandis qu’une
personne doit être reconnaissable. L’article 1er
de l’arrêté prévoit que la carte d’identité doit être
présentée « à toute réquisition de la police ainsi qu’à
l’occasion de toute déclaration, de toute demande de
certificats et, d’une manière générale, lorsqu’il s’agit
d’établir l’identité du porteur ». La carte
d’identité contient la photo du titulaire. Cette dernière
doit respecter certaines caractéristiques afin de permettre
l’identification précise du titulaire. Ainsi, le front, les
joues, les yeux, le nez et le menton ne peuvent être couverts.
Il est en outre souhaitable mais pas obligatoire que les cheveux
et les oreilles soient dégagés.
Si
le titulaire de la carte porte une burqa ou un niqab, il ne
respecte pas les conditions et l’identification est impossible.
Toute personne qui utilise la voie publique ou qui se trouve dans
l’espace public, doit être reconnaissable afin de garantir la
sécurité publique. Ce qui doit être entendu par reconnaissable
figure également dans le projet de loi visant à interdire le
port de tout vêtement cachant totalement ou de manière
principale le visage.
On
ne dispose d’aucun chiffre relatif au nombre de porteuses de
burqa. Puisque celle-ci n’était jusqu’à présent pas
interdite, il n’y avait aucune base juridique pour récolter
des données à ce sujet. Nous savons qu’il s’agit d’une
petite minorité. Il n’existe aucun indice d’un lien entre le
port de la burqa et la criminalité ou un comportement menaçant
l’État. Comme l’a montré le débat à la Chambre, le port
d’une burqa constitue surtout un problème pour la dignité
humaine et l’égalité des sexes.
Certaines
communes ont déjà édicté une interdiction. Des
réglementations disparates ont ainsi vu le jour, ce qui a
engendré une forme d’insécurité juridique. C’est une des
bonnes raisons pour élaborer une réglementation nationale.
Lorsque le projet deviendra une loi – ce qui sera
indubitablement le cas –, il y aura pour toute la Belgique
une réglementation relative à la dissimulation du visage.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Ik ga het
debat over het wetsontwerp dat de Kamer op 28 april met een
overgrote meerderheid heeft goedgekeurd, hier niet heropenen.
Voor het
huidige regelgevende kader met betrekking tot de
identificatieplicht en de gezichtsbedekking verwijs ik naar het
koninklijk besluit van 25 maart 2003 betreffende
identiteitskaarten. De regelgeving met betrekking tot de
identiteitskaarten bepaalt mutatis mutandis dat een persoon
herkenbaar moet zijn. Artikel 1 van dat besluit bepaalt dat
de identiteitskaart ‘moet worden overgelegd bij elke vordering
van de politie, evenals bij elke aangifte, bij elke aanvraag van
getuigschriften en, in het algemeen, telkens als de houder het
bewijs van zijn identiteit dient te leveren’. De
identiteitskaart bevat de foto van de houder die aan een aantal
kenmerken moet voldoen om de precieze identificatie van de houder
mogelijk te maken. Zo mogen voorhoofd, wangen, ogen, neus en kin
niet bedekt zijn. Daarnaast is het wenselijk, maar niet vereist
dat het haar en de oren vrij zijn.
Draagt de
houder van de kaart een boerka of een niqab, dan wordt niet aan
die voorwaarde voldaan en is identificatie onmogelijk. Daarbij
komt dat iedereen die de openbare weg gebruikt of zich in een
openbare ruimte bevindt, herkenbaar moet zijn om de openbare
veiligheid te bewaren. Wat onder herkenbaar wordt verstaan, staat
nu ook in het wetsontwerp tot instelling van een verbod op het
dragen van de kleding die het gezicht volledig, dan wel
grotendeels verbergt.
Cijfers over
het aantal boerkadraagsters zijn niet beschikbaar. Aangezien het
tot nog toe niet verboden was, is er geen rechtsgrond om hierover
gegevens te verzamelen. We weten wel dat het om een zeer kleine
minderheid gaat. Er zijn geen aanwijzingen dat er een verband is
tussen het dragen van een boerka en criminaliteit of
staatsbedreigend gedrag. Zoals uit het kamerdebat bleek, vormt
het dragen van een boerka vooral problemen inzake menselijke
waardigheid en gelijkheid tussen de geslachten.
Sommige
gemeenten hebben al een verbod uitgevaardigd. Hierdoor zijn
uiteenlopende regelgevingen ontstaan, wat aanleiding geeft tot
een vorm van rechtsonzekerheid. Dat is een van de goede redenen
om een nationale regeling uit te werken. Wanneer het wetsontwerp
wet wordt – en dat zal ongetwijfeld gebeuren – zal er voor
heel België een regelgeving met betrekking tot gezichtsbedekking
bestaan.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Madame la ministre, je suis heureux de
votre réponse car elle montre qu’il existait déjà, en dehors
du projet de loi adopté, une réglementation suffisante pour
interdire le port de vêtements rendant impossible
l’identification. Certains de mes collègues semblent suggérer
que je suis partisan de la burqa. J’ai dit expressément que je
ne le suis pas pour les mêmes raisons que les autres. Je ne
comprends toutefois pas pourquoi une nouvelle loi doit être
adoptée alors qu’il existe déjà aujourd’hui une
interdiction de porter des vêtements rendant l’identification
impossible. On donne ainsi l’impression qu’avec cette loi, on
veut stigmatiser une certaine religion. Une très grande majorité
a adopté cette loi mais je veux souligner qu’elle peut être
annulée étant donné la critique destructrice du Conseil d’État
vis-à-vis du projet.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Mevrouw de minister, ik ben tevreden
met uw antwoord omdat het aantoont dat er ook buiten het
goedgekeurde wetsontwerp al voldoende regelgeving aanwezig was om
het dragen van kledij die identificatie onmogelijk maakt, te
verbieden. Sommige collega’s lijken te suggereren dat ik
voorstander ben van de boerka. Ik heb uitdrukkelijk gezegd dat ik
daar geen voorstander van ben, om dezelfde redenen als anderen.
Alleen begrijp ik niet waarom er een nieuwe wet moest komen als
er vandaag al een verbod bestaat op het dragen van kledij die
identificatie onmogelijk maakt. Dat wekt de indruk dat men met
die wet een bepaalde godsdienst wil stigmatiseren. Een overgrote
meerderheid heeft voor die wet gekozen, maar ik wil er wel op
wijzen dat ze vernietigd kan worden, gelet op de vernietigende
kritiek van de Raad van State op het ontwerp.
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – N’oubliez pas
non plus, monsieur Anciaux, que la séparation des pouvoirs
s’applique et que je n’ai donc pas à m’exprimer sur ce
dont discute le parlement et sur ce qu’il vote.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Vergeet ook
niet, mijnheer Anciaux, dat hier de scheiding der machten geldt
en dat ik me dus niet heb uit te spreken over wat het parlement
bespreekt en goedkeurt.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Je respecte totalement le choix qui a été
fait. Je constate seulement certaines choses. Je ne suis pas
certain que cette loi se maintiendra mais, même sans elle, la
réglementation est suffisante pour imposer l’identification.
C’est aussi pourquoi j’ai posé cette question. Votre réponse
était très claire. Je vous en remercie.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Ik heb alle respect voor de keuze die men
heeft gemaakt. Ik stel alleen bepaalde zaken vast. Ik ben niet zo
zeker dat die wet zal standhouden, maar zelfs zonder die wet is
er voldoende reglementering om identificatie af te dwingen.
Daarom heb ik deze vraag ook gesteld. Uw antwoord was zeer
duidelijk. Waarvoor dank.
|
(La
séance est levée à 12 h 45.)
|
(De
vergadering wordt gesloten om 12.45 uur.)
|