5‑37 Sénat de Belgique Session ordinaire 2011‑2012 Séances plénières Jeudi 1er décembre 2011 Séance de l’après‑midi |
5‑37 Belgische Senaat Gewone Zitting 2011‑2012 Plenaire vergaderingen Donderdag 1 december 2011 Namiddagvergadering |
|||
Annales |
Handelingen |
|||
Sommaire |
Inhoudsopgave |
|||
Prise en considération de propositions Propositions prises en considération
|
Overlijden van een oud‑senator Inoverwegingneming van voorstellen In overweging genomen voorstellen
|
|||
Présidence de Mme Sabine de Bethune (La séance est ouverte à 15 h 05.) |
Voorzitster: mevrouw Sabine de Bethune (De vergadering wordt geopend om 15.05 uur.) |
|||
Overlijden van een oud‑senator |
||||
Mme la présidente. – Le Sénat a appris avec un vif regret le décès de M. Antoine Humblet, sénateur honoraire. Votre présidente a adressé les condoléances de l’Assemblée à la famille de notre regretté ancien collègue. |
De voorzitster. – De Senaat heeft met groot leedwezen kennis gekregen van het overlijden van de heer Antoine Humblet, eresenator. Uw voorzitster heeft het rouwbeklag van de Vergadering aan de familie van ons betreurd gewezen medelid betuigd. |
|||
Mondelinge vragen |
||||
Mondelinge vraag van mevrouw Anke Van dermeersch aan de vice‑eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over «het openen van een dossier door het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding tegen een Vlaams parlementslid» (nr. 5‑313) |
||||
Mme la présidente. – M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales, répondra. |
De voorzitster. – De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen, antwoordt. |
|||
Mme Anke Van dermeersch (VB). – Dans un communiqué de presse du vendredi 25 novembre, le Centre pour l’égalité des chances et la lutte contre le racisme annonçait avoir ouvert un dossier à l’encontre d’un député flamand à la suite de propos que celui‑ci avait tenus durant une séance plénière du Parlement flamand. Il avait fait ces déclarations durant une séance de questions et réponses, à l’occasion de question orales sur le Plan d’action flamand pour les migrants issus d’Europe centrale et orientale. Cette enquête du CECLR représente un précédent majeur. C’est la première fois que le Centre ouvre une enquête sur des déclarations faites à la tribune au cours d’un débat parlementaire. De telles déclarations sont pourtant couvertes par l’article 58 de la Constitution qui dispose clairement : « Aucun membre de l’une ou de l’autre Chambre ne peut être poursuivi ou recherché à l’occasion des opinions et votes émis par lui dans l’exercice de ses fonctions ». Selon l’article 120 de la Constitution, les membres du Parlement flamand bénéficient des mêmes immunités que leurs homologues fédéraux, à savoir l’irresponsabilité et l’inviolabilité parlementaires visées respectivement aux articles 58 et 59 de la Constitution. Par l’article 58, le constituant a voulu sauvegarder la plus large liberté du débat parlementaire en accordant un caractère absolu à la liberté d’expression dans le cadre des travaux parlementaires. Ce ne sont pas seulement les parlementaires, mais aussi, et peut‑être surtout, le parlement et les débats qu’on protège ainsi. Les députés doivent pouvoir débattre librement, sans être contraints à l’autocensure par des menaces d’actions pénales ou civiles. L’intention du CECLR est manifestement d’intimider des parlementaires, dans l’espoir qu’ils s’autocensurent par crainte de poursuites, et cette évolution est extrêmement dangereuse pour la démocratie. Un parlement doit être un havre de la liberté d’expression et il ne faut le museler sous aucun prétexte, sous peine de saper l’un des piliers de la démocratie parlementaire. Comme moi, la ministre estime‑t‑elle tout à fait inacceptable que le CECLR ouvre un dossier contre un parlementaire en raison de propos tenus au parlement dans l’exercice de ses fonctions ? Le Centre a‑t‑il été rappelé à l’ordre ? Le gouvernement envisage‑t‑il de prendre des mesures pour éviter que le Centre ouvre encore des dossiers contre des parlementaires ? |
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding heeft op vrijdag 25 november in een persmededeling aangekondigd dat het een dossier heeft geopend tegen een Vlaams volksvertegenwoordiger naar aanleiding van enkele uitspraken die hij had gedaan tijdens een plenaire vergadering van het Vlaams parlement. Hij deed die uitspraken tijdens het vragenuur naar aanleiding van enkele mondelinge vragen over het ‘Vlaams Actieplan Midden- en Oost‑Europese migranten in Vlaanderen’. Met dat onderzoek creëert het CGKR een belangrijk precedent. Voor het eerst opent het centrum een onderzoek naar uitspraken die werden gedaan op de tribune van een parlement tijdens een parlementair debat. Dergelijke uitspraken vallen nochtans rechtstreeks onder artikel 58 van de Grondwet waarin duidelijk wordt bepaald: ‘Geen lid van een van beide Kamers kan worden vervolgd of aan enig onderzoek onderworpen naar aanleiding van een mening of een stem, in de uitoefening van zijn functie uitgebracht.’ Op basis van artikel 120 van de Grondwet genieten de Vlaamse parlementsleden dezelfde immuniteiten als de federale parlementsleden, meer bepaald de parlementaire onverantwoordelijkheid van artikel 58 van de Grondwet en van de parlementaire onschendbaarheid van artikel 59 van de Grondwet. De grondwetgever heeft met artikel 58 van de Grondwet de vrijheid van het parlementaire debat op de ruimst mogelijke wijze willen vrijwaren door de vrije meningsuiting in het kader van het parlementair werk een absoluut karakter toe te kennen. Daarmee worden niet alleen, of misschien zelfs niet in de eerste plaats, de parlementsleden, maar ook het parlement en de parlementaire debatten in hun geheel in bescherming genomen. Volksvertegenwoordigers mogen niet onder dreiging van vervolging of schadeclaims aan zelfcensuur doen, maar moeten vrijuit kunnen debatteren. Het is duidelijk dat het de bedoeling is van het CGKR om parlementsleden te intimideren in de hoop dat ze uit schrik voor eventuele vervolging toch aan zelfcensuur doen en dat is een uiterst gevaarlijke evolutie voor onze democratie. Het parlement moet een haven van vrije meningsuiting blijven en mag onder geen enkel beding worden gemuilkorfd, zo niet wordt één van de fundamenten van de parlementaire democratie zwaar onderuitgehaald. Is de minister het met mij eens dat het absoluut onaanvaardbaar is dat het CGKR een dossier opent tegen een parlementslid wegens uitspraken die hij in het parlement zelf heeft gedaan tijdens de uitoefening van zijn functie? Werd het centrum hiervoor reeds terechtgewezen? Overweegt de regering maatregelen te nemen om het centrum in de toekomst onmogelijk te maken nog zulke dossiers tegen parlementsleden te openen? |
|||
M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales. – Je vous lis la réponse de la ministre Milquet. Je rappelle tout d’abord qu’aux termes de l’article 3 de la loi du 15 février 1993, le Centre pour l’égalité des chances et la lutte contre le racisme exerce ses missions en toute indépendance. Je voudrais ajouter que le Centre a ouvert le dossier « suite aux différents signalements émanant des différents acteurs de la société ». Je souligne qu’il ne s’agit pas d’une information judiciaire, mais d’une analyse scientifique. En d’autres termes, on ouvre un dossier à la suite d’un signalement pour étudier les circonstances et le contexte et de donner aux plaignants un avis sérieux, objectif et étayé par la législation et la jurisprudence. Il est clair que ce faisant le Centre n’outrepasse pas ses compétences. |
De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. – Ik lees het antwoord van minister Milquet. Eerst en vooral herinner ik aan het feit dat het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding volkomen onafhankelijk is in de uitoefening van zijn opdracht, zoals bepaald in artikel 3 van de wet van 15 februari 1993. Bovendien wens ik duidelijk te stellen dat het centrum het dossier geopend heeft naar aanleiding van ‘talrijke meldingen vanuit diverse maatschappelijke hoeken van de samenleving’. Ik benadruk dat het hier niet gaat om een gerechtelijk onderzoek, maar wel om een wetenschappelijk onderzoek. Daaronder wordt verstaan dat na een melding een dossier wordt geopend om na te gaan welke de omstandigheden en de context zijn en om aan de hand van de toepasselijke wetteksten en de rechtspraak een degelijk, onderbouwd en objectief advies te kunnen geven aan de melders. Daarmee blijft het centrum duidelijk binnen zijn opdracht. |
|||
Mme Anke Van dermeersch (VB). – Déclarer que le centre pour l’égalité des chances et la lutte contre le racisme est une institution indépendante me semble risible. C’est bien sûr la théorie, mais en réalité le Centre traite surtout les plaintes orientées politiquement. C’est une certaine forme de censure, car les plaintes que nous introduisons pour discrimination contre les Flamands ne sont jamais traitées, à la différence de celles émanent d’un autre bord. On dirait que le Centre tient à se faire mousser du fait que la crise économique tend à émousser l’intérêt pour la lutte contre le racisme. Si Mohamed ne vient pas à toi, c’est toi qui iras à Mohamed. C’est quand même fort qu’on ouvre des dossiers contre les politiques qui expriment leur opinion à l’occasion d’un débat parlementaire. Le Centre n’a pas réagi lorsque le bourgmestre de Gand, Daniël Termont, a abordé la question des Roms. Cela renforce ma conviction que le Centre ne fonctionne absolument pas de manière indépendante. |
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – De stelling dat het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding een onafhankelijke instelling is, vind ik lachwekkend. In theorie is dat natuurlijk wel zo, maar in realiteit behandelt het centrum vooral klachten die uit de politieke hoek komen. Daarbij wordt een bepaalde censuur toegepast, want de klachten die wij indienen wegens discriminatie van Vlamingen worden nooit behandeld in tegenstelling tot de klachten van een ander politiek milieu, dat wel wordt bediend. Blijkbaar wil het centrum zich opnieuw in de belangstelling werken omdat de economische crisis de aandacht voor racismebestrijding doet verslappen. Als Mohammed niet naar de berg komt, zal de berg wel naar Mohammed gaan. Het is toch ver gekomen dat men dossiers opent tegen politici die tijdens een parlementair debat hun mening geven. Toen de Gentse burgemeester Daniël Termont de problemen met de Roma aankaartte, reageerde het centrum niet. Dat bevestigt mijn stelling dat het centrum absoluut niet onafhankelijk werkt. |
|||
Mondelinge vraag van mevrouw Fabienne Winckel aan de vice‑eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over «het standpunt van de Europese Unie inzake de jaarlijkse vakantie» (nr. 5‑320) |
||||
Mme la présidente. – M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales, répondra. |
De voorzitster. – De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen, antwoordt. |
|||
Mme Fabienne Winckel (PS). – Certains travailleurs n’ont droit à prendre leurs congés payés annuels que l’année suivant leur entrée en service. C’est le cas lorsqu’un travailleur passe du chômage à l’emploi, du secteur public au secteur privé, de l’université à un premier emploi, avec une exception pour les élèves et les étudiants qui accèdent à un premier emploi au cours de l’année d’obtention de leur diplôme. Selon la Commission européenne, la loi belge « est contraire aux règles européennes relatives au temps de travail, qui prévoient qu’un travailleur peut prendre ses congés annuels minimaux au bout d’une période de travail raisonnable, disposition destinée à garantir une récupération et un repos réels ». La Commission européenne aurait invité la Belgique à modifier les règles en vertu desquelles certains travailleurs doivent attendre plus d’un an pour prendre leurs congés annuels et aurait dès lors adressé un avis motivé aux autorités belges. La Belgique aurait donc deux mois pour adapter sa législation en la matière, sous peine de poursuites devant le Cour de justice de l’Union européenne. Monsieur le secrétaire d’État, confirmez‑vous cette information ? Des dispositions vont‑elles être prises pour se conformer à l’avis de l’Union européenne ? Quelles sont ou seront‑elles ? |
Mevrouw Fabienne Winckel (PS). – Sommige werknemers hebben pas recht op hun jaarlijkse betaalde vakantie pas nemen in het jaar volgend op hun indiensttreding. Dat is zo wanneer een werknemer overstapt van werkloosheid naar werk, van de openbare naar de privésector en van de universiteit naar een eerste baan, met uitzondering van leerlingen en studenten die voor het eerst werk vinden in het kalenderjaar waarin ze hun diploma behalen. De Commissie vindt dat deze situatie in strijd is met de arbeidstijdvoorschriften van de EU, volgens welke verwacht mag worden dat een werknemer binnen een redelijke termijn een minimumaantal vakantiedagen kan opnemen om te zorgen voor doeltreffende rust en recuperatie. De Europese Commissie zou België hebben gevraagd zijn regelgeving aan te passen op grond waarvan sommige werknemers meer dan een jaar moeten wachten om hun jaarlijkse vakantie te nemen en zou daarom een gemotiveerd standpunt aan de Belgische autoriteiten hebben gestuurd. België zou dus twee maanden tijd hebben om zijn wetgeving ter zake aan te passen, anders kan de Commissie beslissen België voor het Hof van Justitie van de Europese Unie te dagen. Bevestigt de staatssecretaris deze informatie? Zal ons land maatregelen treffen om zich in regel te stellen met het advies van de EU? Wat zijn die maatregelen? |
|||
M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales. – Je vous lis la réponse de la vice‑première ministre. Notre représentation permanente auprès de l’Union européenne m’a adressé officiellement, ce mardi 29 novembre 2011, un avis motivé adressé par l’Union européenne à la Belgique au titre de l’article 258 du Traité sur le fonctionnement de l’Union européenne, en raison de son manque de transposition correcte dans l’ordre juridique national de la directive 2003/88/CE sur l’aménagement du temps de travail, portant sur le droit au congé annuel. Ce dossier est en discussion depuis 2008 déjà avec les services de la Commission. La Commission européenne relève que la législation belge relative au régime des vacances annuelles applicable au secteur privé prévoit que chaque travailleur acquiert des droits à un congé annuel payé d’au moins quatre semaines, conformément à l’article 7 de la directive concernant certains aspects de l’aménagement du temps de travail. Mais la Commission européenne relève également que la même législation prévoit des conditions d’exercice de ces droits incompatibles avec la directive. Dans diverses circonstances, la Commission mentionne que les dispositions belges ont pour conséquence l’impossibilité pour les travailleurs de bénéficier effectivement de leurs droits pendant de très longues périodes après leur acquisition. Le réglementation belge conditionne en effet l’ouverture du droit aux vacances annuelles à des prestations de travail ou des périodes d’interruption de travail assimilées durant une année de référence qui est l’année civile qui précède celle au cours de laquelle le travailleur prend ses vacances. Il s’agit d’une réglementation complexe, basée sur le dialogue social. Notre système est unique en Europe et comporte aussi des avantages. S’agissant d’une matière devant être réglée en concertation étroite avec les partenaires sociaux, j’ai, fin 2008 déjà, chargé le Conseil national du travail de me remettre les solutions consensuelles qu’il pouvait dégager pour répondre aux remarques de la Commission. Plusieurs réunions ont été organisées à ce sujet au CNT depuis 2009, puis se sont espacées parce que les partenaires sociaux voulaient davantage de temps pour étudier les propositions alors que le temps pressait. Je viens encore d’adresser un courrier au CNT demandant de remettre son avis définitif pour le 31 décembre 2011. À défaut d’une position du CNT exprimée dans ces délais, le prochain gouvernement devra prendre ses responsabilités et déposer lui‑même un projet de loi répondant, dans les délais imposés par la Commission, à ces remarques. Les partenaires sociaux ont intensifié cette semaine leurs réunions. Des solutions se dégagent mais aucun accord n’est encore intervenu entre eux vu la technicité et la complexité de la problématique. Ils désirent ne pas remettre en cause les principes de base de la réglementation actuelle mais ont exprimé leur volonté de trouver une solution dans les meilleurs délais. |
De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. – Ik lees het antwoord van de vice‑eersteminister. Onze permanente vertegenwoordiging bij de EU heeft me op dinsdag 29 november 2011 officieel een met redenen omkleed advies van de EU aan België toegestuurd in hoofde van artikel 258 van het Verdrag over de werking van de EU wegens het niet correct omzetten in onze nationale rechtsorde van richtlijn 2003/88/EG, de arbeidstijdrichtlijn, betreffende het recht op jaarlijkse vakantie. Dat dossier maakt al sinds 2008 het voorwerp van discussie uit met de diensten van de Commissie. De Europese Commissie merkt op dat de Belgische wetgeving met betrekking tot de jaarlijkse vakantie die van toepassing is op de privésector, bepaalt dat elke werknemer recht heeft op betaalde jaarlijkse vakantie van minstens vier weken overeenkomstig artikel 7 van de richtlijn betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd. De Europese Commissie stelt echter ook dat dezelfde wetgeving voorwaarden inhoudt voor de uitoefening van dat recht die onverenigbaar zijn met de richtlijn. De Commissie vermeldt dat in verschillende omstandigheden de Belgische bepalingen voor gevolg hebben dat de werknemers niet de mogelijkheid hebben om effectief van hun recht gebruik te maken gedurende een zeer lange periode na het verkrijgen ervan. De Belgische wetgeving maakt de opening van het recht op jaarlijkse vakantie inderdaad afhankelijk van arbeidsprestaties of gelijkgestelde periodes van inactiviteit gedurende een referentiejaar dat het kalenderjaar is dat voorafgaat aan het jaar waarin de werknemer zijn vakantie neemt. Het betreft een ingewikkelde reglementering die het resultaat is van sociaal overleg. Ons systeem is uniek in Europa en heeft ook voordelen. Omdat het een materie betreft die in nauw overleg met de sociale partners moet worden geregeld, heb ik eind 2008 de NAR opgedragen op consensus berustende oplossingen uit te werken teneinde aan de opmerkingen van de Commissie tegemoet te komen. Sinds 2009 werden daarover in de NAR verschillende vergaderingen belegd. Daarna werden die vergaderingen schaarser omdat de sociale partners meer tijd wilden om de voorstellen te bestuderen, hoewel de tijd drong. Ik heb onlangs nog een brief aan de NAR gezonden met de vraag om tegen 31 december 2011 zijn definitief advies te bezorgen. Als de NAR binnen die tijdspanne zijn standpunt niet duidelijk maakt, moet de volgende regering haar verantwoordelijkheid nemen en zelf een wetsontwerp indienen om binnen de opgelegde periode aan de opmerkingen van de Commissie tegemoet te komen. De sociale partners hebben deze week hun vergaderingen opgevoerd. Er komen oplossingen in zicht, maar er werd nog geen akkoord bereikt, gelet op het technische karakter en de complexiteit van de problematiek. Ze willen de basisprincipes van de huidige reglementering niet in het gedrang brengen, maar hebben de wil geuit om zo snel mogelijk een oplossing te vinden. |
|||
Mme Fabienne Winckel (PS). – Je vous remercie et me réjouis que la ministre de l’Emploi ait, dès 2008, donné l’impulsion pour que nos partenaires sociaux puissent se conformer à cette directive européenne, importante pour les travailleurs. |
Mevrouw Fabienne Winckel (PS). – Ik dank u en verheug me erover dat de minister van Werk onze sociale partners er in 2008 toe heeft aangespoord zich in regel te stellen met die voor de werknemers belangrijke Europese richtlijn. |
|||
Mondelinge vraag van mevrouw Claudia Niessen aan de minister van Justitie over «het onderzoek naar de hoedanigheid van indieners van een klacht door Google Street View» (nr. 5‑314) |
||||
Mme Claudia Niessen (Ecolo). – Avant la mise en ligne de la version belge de Google Street View, je vous ai interrogé à propos du cadre légal présidant à la mise en application de ce service sur le territoire belge. Vu le déferlement de plaintes et les désapprobations émanant de citoyens belges, mais également d’un syndicat de policiers qui s’inquiète des conséquences potentielles de ce service en termes de « facilitation des vols qualifiés dans des habitations, de home jackings ou autres tiger kidnappings », je souhaite revenir sur un élément de votre réponse. En décembre dernier, vous avez en effet affirmé que toute personne concernée peut, par voie postale ou électronique, s’adresser à Google ou à la Commission de protection de la vie privée, afin de demander de faire « flouter » son habitation. Il devrait en aller logiquement de même pour les sites sensibles tels que des écoles, des infrastructures publiques, des prisons ou des centrales nucléaires. La porte‑parole de Google, dont les propos sont repris dans un hebdomadaire bien connu, affirme que « tout problème peut être signalé très simplement via un lien sur le site web » mais également, que « l’entreprise vérifie ensuite s’il ne s’agit pas d’une action d’un mauvais plaisant, avant d’adapter la photo le plus rapidement possible », sans donner d’autre précision sur le sens de ces derniers termes. Monsieur le ministre, je m’interroge sur la manière dont Google procède afin de vérifier qu’il ne s’agit pas d’un mauvais plaisant, sachant que, conformément à la loi du 8 décembre 1992 relative à la vie privée, la personne concernée vise tant le locataire ou le sous‑locataire que le propriétaire ou le copropriétaire, puisque la législation ne fait aucune distinction de ce genre. Pouvez‑vous dès lors nous préciser quels critères les firmes peuvent utiliser et lesquels sont proscrits, afin de déterminer si des plaintes émanent de bons ou de mauvais plaisants ? Êtes‑vous informé précisément de la manière dont Google procède à cette vérification – concrètement, comment effectue‑t‑on le lien entre une habitation, une personne morale ou physique et une plainte émise au départ d’une adresse IP ou d’un courrier postal – et, dans le cas contraire, entendez‑vous demander à vos services de se renseigner ? Par ailleurs, l’accès aux informations précitées, voire leur détention, ainsi que leur exploitation par une firme privée, sont‑elles légales ? |
Mevrouw Claudia Niessen (Ecolo). – Vóór de Belgische versie van Google Street View op het web werd geplaatst, heb ik u een vraag gesteld over het wettelijke kader inzake Google Street View op het Belgisch grondgebied. Zowel de burgers als een politievakbond hebben hun ongenoegen geuit. De politievakbond vreest dat Google Street View diefstal met verzwarende omstandigheden in woningen, homejackings of tigerkidnappings zal vergemakkelijken. Daarom wens ik terug te komen op een element van uw antwoord. In december hebt u inderdaad bevestigd dat elke burger zich schriftelijk of via een onlineformulier tot Google kan richten of dat hij kan zich wenden tot de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer met het verzoek zijn huis onherkenbaar te maken. Logischerwijze zou dat ook moeten gelden voor gevoelige plaatsen, zoals scholen, openbare infrastructuur, gevangenissen of kerncentrales. De woordvoerder van Google, die geciteerd werd in een bekend weekblad, bevestigt dat elk probleem zeer eenvoudig kan worden gemeld via een link op de website, maar dat het bedrijf, alvorens de foto aan te passen, nagaat of het niet om een actie van een grapjas gaat. Over deze laatste woorden wordt geen nadere uitleg gegeven. Ik stel mij vragen over de manier waarop Google tewerk gaat om na te gaan of het geen actie van een grapjas is. De wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bedoelt met de betrokkene zowel de huurder, de onderhuurder als de eigenaar of de mede‑eigenaar, aangezien de wetgeving dit soort onderscheid niet maakt. Welke criteria mogen de bedrijven gebruiken en welke zijn verboden om te bepalen of klachten uitgaan van grapjassen? Wordt u nauwkeurig ingelicht over de wijze waarop Google tewerk gaat voor deze controle: hoe wordt de link gelegd tussen een woning, en een rechts- of natuurlijke persoon en een klacht die wordt ingediend via een IP‑adres of een e‑mail? Zo niet, bent u van plan uw diensten te vragen om inlichtingen in te winnen? Zijn de toegang tot de genoemde informatie, het bewaren en de exploitatie ervan door een privébedrijf overigens wettelijk? |
|||
M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. – J’ai déjà eu à plusieurs reprises l’occasion de répondre, à la Chambre comme au Sénat, à des questions sur Google Street View. Je répète que la loi sur la protection de la vie privée s’applique intégralement. Des discussions ont eu lieu entre Google et la Commission de la vie privée ; cette commission a formulé des recommandations à Google afin de faire respecter les principes contenus dans la loi et qui s’appliquent en l’espèce. Tout citoyen peut réagir dans le système de Google Street View pour faire flouter les images ; il peut aussi s’adresser à la Commission de la protection de la vie privée et, le cas échéant, déposer plainte devant les tribunaux. Cela dit, cette commission est un organe du Parlement, lequel peut s’informer auprès d’elle, notamment pour savoir combien de plaintes ont été déposées et quel a été leur sort. En votre qualité de parlementaire, vous pourriez demander à la commission, constituée de spécialistes, dans quelle mesure les recommandations sont suivies, les accords conclus sont respectés et la loi est correctement appliquée. Vous demandez aussi si des sociétés abusent du système. Je dirai que les mêmes principes sont valables, à savoir que la loi relative à la protection de la vie privé interdit d’utiliser ces informations. La finalité doit être définie, et des règles doivent être respectées. Les sociétés privées ne peuvent donc pas utiliser les informations. Des sanctions sont prévues en cas d’abus. Comme je l’ai déjà indiqué à la Chambre, le parlement a tout intérêt à interroger la Commission de la protection de la vie privée sur la pratique de Google Street View, sur le nombre et le genre de plaintes reçues, sur le suivi qu’elle donnera à ces informations et sur l’évaluation à laquelle elle doit procéder. Pour le reste, la loi est selon moi tout à fait respectée. |
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Ik heb al meermaals geantwoord op vragen over Google Street View, zowel in de Kamer als in de Senaat. Ik herhaal dat de wet betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer integraal van toepassing is. Er zijn besprekingen gevoerd tussen Google en de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer; de commissie heeft ten opzichte van Google aanbevelingen geformuleerd om de beginselen van de wet die op dit vlak van toepassing zijn, te doen naleven. Elke burger kan via het scherm van Google Street View reageren om de beelden onherkenbaar te laten maken, hij kan zich ook wenden tot de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en, eventueel, klacht indienen bij de rechtbank. De commissie is een instelling van het Parlement, dat bij die commissie dus informatie kan opvragen, met name om te weten hoeveel klachten werden ingediend en welk gevolg eraan werd gegeven. Als parlementslid kunt u de commissie, die is samengesteld uit specialisten, vragen in welke mate de aanbevelingen gevolgd worden, de gesloten akkoorden worden nageleefd en de wet correct wordt toegepast. U vraagt ook of bedrijven het systeem misbruiken. Hier gelden dezelfde principes, namelijk dat de wet betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer het gebruik van die informatie verbiedt. De doelstelling moet worden gedefinieerd en er moeten regels worden nageleefd. De privébedrijven mogen de informatie dus niet gebruiken. Bij misbruik worden sancties getroffen. Zoals ik in de Kamer al gezegd heb, heeft het Parlement er alle belang bij de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer vragen te stellen over de praktijk van Google Street View, het aantal en de aard van de ontvangen klachten, het gevolg dat ze aan die informatie zal geven en de evaluatie die ze zal maken. Voor het overige meen ik dat de wet correct wordt nageleefd. |
|||
Mme Claudia Niessen (Ecolo). – J’en conclus que je dois poser mes questions à la Commission de la protection de la vie privée et non au ministre. Je déplore toutefois l’absence de réponse concrète, car le sujet concerne de nombreux citoyens. Je constate en tout cas que, comme pour de nombreux autres sujets, l’information arrive quand tout est mis en place. Ce n’est pas la meilleure façon de pratiquer. |
Mevrouw Claudia Niessen (Ecolo). – Ik besluit daaruit dat ik mijn vragen moet stellen aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en niet aan de minister. Ik betreur evenwel dat ik geen concreet antwoord heb gekregen, want deze zaak betreft zeer veel burgers. Ik stel in elk geval vast dat, net als voor tal van andere onderwerpen, de informatie komt wanneer alles als geregeld is. Dat is niet de beste werkwijze. |
|||
Mondelinge vraag van de heer Alain Courtois aan de minister van Justitie over «de budgettaire gevolgen van het Salduz‑arrest» (nr. 5‑316) |
||||
M. Alain Courtois (MR). – La presse a relayé l’accord que le ministre a signé avec les barreaux francophones, néerlandophones et germanophones sur l’affectation d’un budget de 44 millions d’euros à l’assistance judiciaire découlant de l’arrêt Salduz, pour les prestations des avocats qui avaient déjà enclenché de leur propre initiative la procédure d’assistance judiciaire et aussi pour les prestations futures. Ce n’est pas la première fois que j’interviens ici à propos de l’arrêt Salduz. Je vous ai toujours demandé un effort équivalent pour l’appareil judiciaire et pour la police et les infrastructures policières afin de répondre parfaitement à l’arrêt Salduz. La presse française révèle qu’une problématique autour de l’exécution de l’arrêt Salduz ne fait que s’intensifier. Ainsi, on a déjà dû accorder quelques heures aux policiers pour pouvoir entendre les prévenus sans l’assistance d’un avocat. J’ai toujours demandé un effort complémentaire pour l’appareil judiciaire, les médecins légistes, les interprètes – qui ne sont plus payés –, les experts divers, etc. Cet appareil judiciaire est pour l’instant dans une situation financière dramatique, et je ne parle pas du processus informatique en matière judiciaire. C’est un peu le monstre du Loch Ness, on attend de voir. Monsieur le ministre, sur quel budget vous êtes‑vous engagé pour accorder ces 44 millions aux différents barreaux francophones, néerlandophones et germanophones ? Aviez‑vous l’intention de présenter un budget d’un montant similaire pour l’appareil judiciaire dont je n’ai cité que quelques éléments ? Avez‑vous eu des contacts avec le ministre de l’Intérieur en ce qui concerne les dispositions d’infrastructure au niveau policier dans nos brigades de la police fédérale ? |
De heer Alain Courtois (MR). – De pers heeft weerklank gegeven aan het akkoord dat de minister heeft getekend met de Frans‑, Nederlands- en Duitstalige balies over de toewijzing van een bedrag van 44 miljoen euro voor de rechtsbijstand krachtens het Salduz‑arrest, voor de prestaties van advocaten die reeds op eigen initiatief met de procedure van rechtsbijstand zijn begonnen en ook voor de toekomstige prestaties. Het is niet de eerste keer dat ik een vraag stel over het Salduz‑arrest. Ik heb u altijd gevraagd een equivalente inspanning te doen voor het gerechtelijk apparaat, voor de politie en de politie‑infrastructuren zodat ze perfect op het Salduz‑arrest kunnen inspelen. De Franse pers brengt aan het licht dat de uitvoering van het Salduz‑arrest steeds problematischer wordt. Zo heeft men de politie al moeten toelaten een verdachte enkele uren zonder bijstand van een raadsheer te horen. Ik heb altijd bijkomende inspanningen gevraagd voor het gerechtelijk apparaat, de wetsdokters, de tolken – die niet meer betaald worden, de verschillende experts, enzovoorts. Het gerechtelijk apparaat bevindt zich momenteel in een dramatische financiële situatie, en ik heb het dan nog niet over de informatisering. Het heeft iets van het monster van Loch Ness, we wachten af wat de kop zal boven steken. Mijnheer de minister, op welke begroting hebt u die 44 miljoen voor de verschillende Frans‑, Nederlands- en Duitstalige balies uitgetrokken? Was u voornemens een evenredig bedrag voor het gerechtelijk apparaat voor te stellen? Hebt u contact gehad met de minister van Binnenlandse Zaken over de beschikbare infrastructuur bij de brigades van de federale politie? |
|||
M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. – Je n’ai signé aucune convention sur la totalité des frais relatifs à l’arrêt Salduz ; c’est un peu plus nuancé que cela. J’ai préparé une note comportant un aperçu global des coûts estimés et présenté cette note au conseil des ministres, qui en a pris connaissance le 14 octobre. Le conseil a marqué son accord sur le principe de la prise en charge des frais liés à l’exploitation du service des permanences pour 2011, qu’il convient de préparer puisque ce service devra être opérationnel le 1er janvier 2012. Nous avons donc décidé de le financer. Le conseil des ministres a aussi marqué son accord sur le principe de l’indemnisation des prestations des avocats sur la base des prestations effectivement réalisées jusqu’à la fin de l’année 2011, ce que nous faisons déjà maintenant. En ce qui concerne l’indemnisation des prestations des avocats dans le cadre de l’arrêt Salduz, aucun budget n’a encore été libéré. Un accord est intervenu pour que les prestations fournies jusqu’à fin 2011 soient indemnisées à partir de 2012. Sur la base des estimations, le coût annuel intégral récurrent de Salduz pour la police intégrée et pour la justice est évalué à 44 millions d’euros. Dans ces 44 millions, le coût pour la justice est estimé à 27 millions d’euros et le coût pour la police intégrée à 17 millions. Dans les 27 millions pour la justice, le coût pour l’aide juridique de deuxième ligne est estimé à 16 millions d’euros, le coût pour l’organisation des bureaux d’aide juridique à 1,3 million d’euros. Les autres coûts pour la justice représentent des frais de justice, environ 7 millions d’euros, et le service des permanences, environ 2,3 millions d’euros. Les traductions font partie des frais de justice. Le conseil des ministres du 14 octobre 2011 a décidé qu’en ce qui concerne l’impact budgétaire pour l’année 2012, les propositions reprises dans la note soumise au conseil seront examinées lors du conclave budgétaire dans le cadre de l’élaboration du budget 2012. Il serait donc faux de considérer qu’un budget de 44 millions d’euros serait d’ores et déjà réservé sur le budget 2012 en vue de l’implémentation de Salduz. Je me suis engagé et j’ai obtenu le budget nécessaire pour 2011 et pour la mise en œuvre du centre de permanences qui est absolument nécessaire et qui, par conséquent, est en pleine préparation pour que les avocats puissent démarrer le 1er janvier 2012. Il appartiendra au prochain gouvernement de finaliser. |
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Ik heb geen enkele overeenkomst gesloten over de globale kosten met betrekking tot het Salduz‑arrest; het is een beetje genuanceerder dan dat. Ik heb een nota voorbereid met de globaal geschatte kosten en die op 14 oktober aan de ministerraad voorgesteld. De ministerraad heeft zich ermee akkoord verklaard de kosten voor de inrichting van de permanentiedienst voor 2011 op zich te nemen. Een en ander dient te worden voorbereid, want de dienst moet op 1 januari 2012 operationeel zijn. We hebben dus besloten dat te financieren. De ministerraad heeft zich tevens akkoord verklaard met de vergoeding van de prestaties van de advocaten op grond van daadwerkelijk geleverde prestaties tot einde 2011, wat we nu feitelijk al doen. Voor de vergoeding van advocaten in het raam van het Salduz‑arrest werd nog niets begroot. Er is een akkoord bereikt om de prestaties geleverd tot eind 2011 vanaf 2012 te vergoeden. De periodiek terugkerende kosten op jaarbasis voor Salduz voor de geïntegreerde politie en voor justitie worden op 44 miljoen euro geschat; daarin belopen de kosten voor justitie 27 miljoen euro en die voor de geïntegreerde politie 17 miljoen euro. In de 27 miljoen euro voor justitie wordt de tweedelijnsrechtsbijstand geschat op 16 miljoen euro, de kosten voor de inrichting van kantoren voor rechtsbijstand op 1,3 miljoen euro. De andere kosten voor justitie betreffen gerechtskosten, ongeveer 7 miljoen euro, en de dienst permanenties, ongeveer 23 miljoen euro. De kosten voor vertaling maken deel uit van de gerechtskosten. De ministerraad van 14 oktober 2011 heeft besloten de budgettaire weerslag van de voorstellen in mijn nota op het begrotingsconclaaf voor het jaar 2012 te bespreken. Het zou bijgevolg verkeerd zijn ervan uit te gaan dat op de begroting 2012 nu al een bedrag van 44 miljoen euro voor de uitvoering van Salduz is voorbehouden. Ik heb me ingezet en heb voor 2011 en voor de inrichting van het absoluut noodzakelijke permanentiecentrum het vereiste bedrag verkregen. Dat centrum wordt volop voorbereid zodat de advocaten er vanaf 1 januari 2012 van start kunnen gaan. Het is aan de volgende regering om hieraan de laatste hand te leggen. |
|||
M. Alain Courtois (MR). – Je comprends votre intention, monsieur le ministre, pour ce qui concerne les prestations exercées par les avocats qui, de leur propre initiative, ont utilisé les moyens de l’assistance judiciaire et, si j’ai bien compris, les moyens mis à disposition pour le call center afin de permettre d’être opérationnel à partir du 1er janvier 2012. Il n’en reste pas moins que, dans le futur, il faudra s’occuper de l’appareil judicaire dont j’ai parlé. L’ensemble de cet appareil judiciaire, qui va du médecin légiste à l’interprète, connaît en effet des problèmes financiers considérables puisque les gens ne sont plus payés depuis un, voire deux ans. |
De heer Alain Courtois (MR). – Mijnheer de minister, ik heb begrepen dat u voornemens bent de advocaten die op eigen initiatief prestaties hebben geleverd en daarvoor uit de middelen voor rechtsbijstand hebben geput, te vergoeden en tevens de middelen ter beschikking te stellen om het call center vanaf 1 januari 2012 operationeel te maken. Dat neemt niet weg dat men zich in de toekomst ook zal moeten bekommeren om het gehele gerechtelijke apparaat, dat van de wetsdokter tot de tolk aanzienlijke financiële problemen kent, want sommige mensen zijn al een jaar of zelfs twee jaar niet meer betaald. |
|||
Question orale de M. Danny Pieters au ministre de la Justice sur «l’installation de la commission administrative chargée de la surveillance des méthodes spécifiques et exceptionnelles de recueil de données» (no 5‑317) |
Mondelinge vraag van de heer Danny Pieters aan de minister van Justitie over «de installatie van de bestuurlijke commissie die moet toezien op de bijzondere inlichtingenmethoden» (nr. 5‑317) |
|||
M. Danny Pieters (N‑VA). – La loi relative aux méthodes de recueil des données par les services de renseignement et de sécurité est entrée en vigueur le 1er septembre 2010. Toutefois, la nomination des membres de la commission administrative qui autorise préalablement l’application des méthodes spécifiques de recueil des données posait problème. Par conséquent, le Sénat a adopté, le 9 décembre 2010, une résolution invitant le gouvernement à procéder à ces nominations. Finalement, seuls les trois membres effectifs ont été désignés. Selon mes informations, aucun suppléant ne l’a été. Par conséquent, si l’un des membres effectifs est absent pour cause, par exemple, de refroidissement, la commission ne pourra pas se réunir. Le ministre aurait dû faire le nécessaire pour éliminer ce risque car il est impensable qu’en Belgique, la lutte contre le terrorisme dépende de l’état de santé de ces trois membres effectifs. Les suppléants ont‑ils, entre‑temps, été nommés ? Dans la négative, pourquoi ? Y a‑t‑il un lien avec la concertation relative aux salaires ? Le 31 mars 2011, lors du vote concernant le budget, le ministre a annoncé que les salaires et les avantages légaux seraient calculés en concertation avec le SPF Justice. Y a‑t‑il un problème à cet égard ? Existe‑t‑il une différence de rémunération entre les membres effectifs et les membres suppléants ? Est‑ce la raison de cette non‑nomination ? |
De heer Danny Pieters (N‑VA). – Op 1 september 2010 trad de wet betreffende de methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in werking. Het benoemen van de leden van de bestuurlijke commissie die vooraf toestemming verleent om de bijzondere inlichtingenmethoden toe te passen, bleek echter een probleem. Dat leidde ertoe dat de Senaat op 9 december 2010 een resolutie goedkeurde waarin de regering werd aangespoord om werk te maken van de benoeming, zodat de bijzondere inlichtingenmethoden kunnen worden aangewend. Uiteindelijk werden alleen de drie effectieve leden aangeduid. Volgens mijn informatie zijn er nog geen plaatsvervangers aangesteld. Het gevaar is nu dat bij afwezigheid van een van de effectieve leden, bijvoorbeeld wegens een verkoudheid, de commissie niet kan samenkomen. De minister had aan deze gevaarlijke toestand een einde moeten maken. Het is immers ondenkbaar dat de terreurbestrijding in België afhangt van de gezondheidstoestand van de drie effectieve leden. Zijn de plaatsvervangende leden intussen benoemd? Zo niet, hoe komt het dat de regering de plaatsvervangers nog niet heeft benoemd? Is er een verband met het overleg over de lonen? Bij de stemming over de begroting op 31 maart 2011 heeft de minister aangekondigd dat hij de berekening van de lonen en de wettelijke voordelen zou laten verlopen in overleg met de FOD Justitie. Is er daar een probleem? Is er misschien een verschil in verloning tussen de effectieve en de plaatsvervangende leden? Is dat de reden waarom de benoeming uitblijft? |
|||
M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. – La nomination des membres suppléants de cette commission administrative pose en effet problème. Un appel a déjà été publié à plusieurs reprises au Moniteur belge, à savoir les 23 avril, 14 juin, 6 juillet, 2 août, 8 septembre et 8 octobre 2010 ainsi que le 18 mai 2011. Le dernier appel concernait un président et juge d’instruction néerlandophone, un membre francophone du ministère public et un membre néerlandophone du siège. Même après ces six appels, il n’y avait toujours que deux candidats, pour un poste de membre francophone du ministère public et un poste de juge d’instruction néerlandophone. Les membres effectifs ont été invités à rechercher également des candidats. Ensuite, un nouvel appel sera lancé. Le calcul des salaires est effectué conformément à l’article 43/1, paragraphe 1er, de la loi du 30 novembre 1998, inséré par l’article 17 de la loi du 4 février 2010. Chaque année, sur proposition de la commission, le Sénat fixe le budget de celle‑ci, qui s’inscrit au budget des dotations, afin qu’elle puisse disposer des moyens humains et matériels nécessaires à son bon fonctionnement. En vue de déposer un projet de budget au Sénat, le président de la commission demande au service du personnel de la magistrature de lui fournir, au cours du mois de novembre, une estimation du coût relatif aux traitements des magistrats pour l’année à venir. La commission est composée de trois membres effectifs. Parmi les membres effectifs, un membre a la qualité de magistrat du ministère public et les deux autres ont la qualité de juge, dont un seul de juge d’instruction, à savoir le président de la commission. Les membres effectifs de la commission reçoivent le traitement accordé aux magistrats fédéraux, conformément à l’article 355bis du Code judiciaire, et le président, du fait de sa qualité de juge d’instruction, le supplément de traitement de juge d’instruction. Comme les magistrats fédéraux, tous les membres sont également payés pour les prestations de garde et de week‑end. |
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Er is inderdaad een probleem met de aanwijzing van de plaatsvervangers in de bestuurlijke commissie Bijzondere Inlichtingenmethoden. Er werd al herhaaldelijk een oproep gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad, namelijk op 23 april, 14 juni, 06 juli, 2 augustus, 8 september en 8 oktober 2010 en nogmaals op 18 mei 2011. De laatste oproep gold een Nederlandstalige voorzitter en onderzoeksrechter, een Franstalig lid van het openbaar ministerie en een Nederlandstalig lid van de zetel. Ook na die zes oproepen waren er nog altijd maar twee kandidaten: een voor een Franstalig lid van het openbaar ministerie en een voor een Nederlandstalige onderzoeksrechter. Er werd aan de effectieve leden gevraagd om eveneens op zoek te gaan naar kandidaten en daarna zal er nogmaals een nieuwe oproep gebeuren. De berekening van de lonen geschiedt overeenkomstig artikel 43/1, paragraaf 1, van de wet van 30 november 1998, zoals ingevoegd door artikel 17 van de wet van 4 februari 2010. De Senaat bepaalt jaarlijks, op voorstel van de commissie, haar begroting, die wordt opgenomen in de begroting van de dotaties, opdat de commissie kan beschikken over de menselijke en materiële middelen die nodig zijn voor de goede werking ervan. Met het oog op het indienen van een ontwerp van begroting bij de Senaat, verzoekt de voorzitter van de commissie de personeelsdienst magistratuur in de loop van de maand november om een overzicht van de geraamde uitgaven voor de wedden van de magistraten in het komend jaar. De commissie bestaat uit drie effectieve leden. Onder de effectieve leden heeft er een de hoedanigheid van lid van het openbaar ministerie en beide anderen de hoedanigheid van rechter, van wie een deze de hoedanigheid van onderzoeksrechter, zijnde de voorzitter van de commissie. De effectieve leden van de commissie ontvangen de wedde van federaal magistraat overeenkomstig artikel 355bis van het Gerechtelijk Wetboek en de voorzitter, uit hoofde van zijn hoedanigheid van onderzoeksrechter, tevens de weddebijslag van onderzoeksrechter. Buiten de wedde van federaal magistraat krijgen alle leden ook nog de wacht- en weekendprestaties zoals de federale magistraten. |
|||
M. Danny Pieters (N‑VA). – Il est quand même curieux de constater qu’après six appels, il y ait si peu de candidats. Il doit bien y avoir une raison. Peut‑être est‑ce une question de salaire. Il est anormal que la lutte contre le terrorisme ne puisse pas être assurée par manque de candidats pour cette commission. Le ministre peut‑il répondre à cette question ? |
De heer Danny Pieters (N‑VA). – Het is toch merkwaardig dat men voor een zo belangrijke taak ook na zes oproepen bijna geen kandidaten vindt. Daar moet toch een er reden voor zijn. Is dat misschien omdat ze niet genoeg betaald worden? Het is toch niet normaal dat de terreurbestrijding in ons land niet kan worden waargenomen, omdat men geen kandidaten vindt om in deze commissie te zetelen. Kan de minister die vraag nog beantwoorden? |
|||
M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. – Nous avons délibérément opéré une distinction entre membres effectifs et suppléants. Les nominations ne posent aucun problème en ce qui concerne les membres effectifs. C’est pour les suppléants que le bât blesse et il s’agit davantage d’un problème de nature de la fonction que de traitement. Autre élément : peu de magistrats sont spécialisés dans la problématique des méthodes spécifiques et exceptionnelles de recueil de données. |
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – We hebben de aanwijzing bewust opgesplitst tussen effectieve en plaatsvervangers leden, zodat we sneller vooruit kunnen gaan. Voor de effectieve leden, die hun opdracht ook effectief uitvoeren en daarvoor vergoed worden, is er geen probleem. Voor de oproepen tot plaatvervangers in het Belgisch Staatsblad rijst er wel een probleem, maar van een andere soort: wie wil nu plaatsvervanger zijn? Het heeft minder te maken met de vergoeding of de verloning, maar wel met het feit dat het maar om plaatsvervangers gaat. Een ander element dat meespeelt, is dat slechts weinig magistraten gespecialiseerd zijn in de problematiek van de bijzondere inlichtingenmethodes. |
|||
Mondelinge vraag van mevrouw Inge Faes aan de minister van Justitie over «het drugsgebruik in de gevangenis» (nr. 5‑319) |
||||
Mme Inge Faes (N‑VA). – L’annonce ce week‑end d’un décès à la prison de Jamioulx nous a interpellés. Un jeune détenu a succombé à la suite d’une overdose. Il ne s’agissait malheureusement pas d’un cas isolé. On entend régulièrement parler de la consommation de drogue dans les prisons belges, avec, ou non, une issue fatale. Les drogues sont malheureusement bien implantées dans les prisons. C’est ce qui ressort d’une étude réalisée en 2009 par l’asbl Modus Vivendi, le service Soins de santé Prisons du Service public fédéral Justice et l’Institut scientifique de santé publique. Selon cette étude, au minimum un détenu sur trois consomme de la drogue en prison, surtout du cannabis mais aussi de l’héroïne. Il ressort également de cette étude que 10,9% des détenus ont déjà été victimes de « violence liée à la drogue » comme le chantage ou les menaces. Près de 30% disent avoir déjà eu des problèmes du fait de la consommation de drogue de tiers. De plus, c’est en prison que plus d’un détenu sur trois entre en contact pour la première fois avec la drogue. Les chiffres de 2009 sont éloquents, surtout lorsqu’il s’avère, comme ce week‑end à la prison de Jamioulx, que certaines personnes décèdent encore en prison des suites d’une overdose. Des mesures telles que la fouille des détenus après une visite, ne sont apparemment pas efficaces étant donné que les orifices corporels ne peuvent être contrôlés qu’en présence d’un médecin légiste. Une initiative telle que le groupe de pilotage local Drogues qui essaie de lutter contre le problème de la drogue à la prison de Jamioulx, conjointement avec des partenaires de la région de Charleroi et des détenus volontaires, n’est pas parvenue à enrayer le problème de drogue dans cette prison. Il n’est pas admissible que l’on consomme de la drogue dans les prisons, sans parler des décès que cela peut entraîner. Quelles mesures avez‑vous prises à la suite des événements à Jamioulx ? Comment évaluez‑vous les mesures prises par vos services en vue de lutter contre l’usage et le trafic de drogues ? |
Mevrouw Inge Faes (N‑VA). – Dit weekend werden we opschrikt door een sterfgeval in de gevangenis van Jamioulx. Een jonge gedetineerde stierf er ten gevolge van een overdosis. Spijtig genoeg is dit geen alleenstaand geval. Met de regelmaat van de klok bereiken ons berichten over drugsgebruik in Belgische gevangenissen, al dan niet met dodelijk gevolg. Verdovende middelen zijn helaas goed ingeburgerd onder de gevangenen. Dat bleek ook uit een onderzoek dat in 2009 werd verricht door de vzw Modus Vivendi, de Dienst Gezondheidszorg Gevangenissen van de Federale Overheidsdienst Justitie en het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. Volgens die studie gebruikt minimaal één gedetineerde op drie drugs in de gevangenis. Het gaat vooral om cannabis, maar ook om heroïne. Uit dat onderzoek blijkt ook dat 10,9 procent van de gedetineerden al slachtoffer is geweest van ‘druggerelateerd geweld’, zoals afpersing of bedreiging. Bijna 30 procent zegt problemen te hebben ervaren door drugsgebruik van anderen. Bovendien komt ruim één op de drie drugsgebruikers in de gevangenis voor het eerst met drugs in contact. De cijfers van 2009 zijn frappant, zeker als blijkt, zoals dit weekend in de gevangenis van Jamioulx, dat ook nu nog mensen in onze gevangenissen sterven als gevolg van een overdosis drugs. Maatregelen, zoals het fouilleren van gevangenen na een bezoek, helpen blijkbaar niet, aangezien de lichaamsopeningen enkel in aanwezigheid van een wetsdokter mogen gecontroleerd worden. Ook een initiatief zoals de lokale stuurgroep Drugs, die in de gevangenis van Jamioulx, samen met lokale partners van de regio Charleroi en vrijwillige gedetineerden, het drugsprobleem probeert aan te pakken, slaagt er niet in om de drugsproblematiek in deze gevangenis te keren. Het kan niet de bedoeling zijn dat er drugs wordt gebruikt in de gevangenissen, laat staan dat er mensen sterven door drugsgebruik binnen een penitentiaire instelling. Welke maatregelen heeft u genomen naar aanleiding van de gebeurtenissen in Jamioulx? Hoe evalueert u de maatregelen van uw diensten tegen drugsgebruik- en smokkel? |
|||
M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. – Les drogues, tant dans les prisons que dans la société, constituent un problème important. La lutte se poursuit. On doit continuellement rechercher une approche efficace. Le problème de la drogue, y compris au sein des prisons, était un point important de la politique menée au cours des années précédentes. L’approche est préventive et répressive. Des contrôles sont effectués dans les prisons, tant sur une base systématique qu’à la suite d’informations ou de pratiques suspectes. Ainsi, les détenus sont soumis à une fouille après chaque visite, les cellules sont périodiquement contrôlées et des opérations antidrogue sont régulièrement menées dans les prisons, en collaboration avec la police, à l’aide de chiens renifleurs. Un détenu surpris pour des faits de trafic ou de possession de drogue fait l’objet d’une sanction disciplinaire et le parquet en est averti. Pour un déroulement optimal, la collaboration entre la police, le parquet et la direction de la prison a été réglementée dans une double circulaire du 6 février 2009 : d’une part, une circulaire ministérielle du ministre, d’autre part, une circulaire du Collège des Procureurs généraux. Cette circulaire détermine la réaction de la direction de la prison en cas de découverte de consommation, de possession ou de trafic de drogue. Elle détermine également l’échange d’informations entre le ministère public et la direction de la prison et la concertation entre la direction de la prison, la police et le parquet. Outre les contrôles systématiques, il faut agir sur le plan de la prévention et de l’information. Les communautés ont également été interpellées car elles ont une mission importante dans le cadre de cette problématique. Elles interviennent par le biais d’organismes spécialisés qu’elles subventionnent. La coopération avec les instances spécialisées dans l’assistance aux toxicomanes a été élargie. À cet effet, la Justice, ainsi que les Communautés, devront tout mettre en œuvre, y compris prévoir des moyens, pour lutter contre ce phénomène. Bien entendu, le traitement thérapeutique des toxicomanes intra-muros est également important. Certaines prisons ont déjà mis en place des programmes thérapeutiques de longue durée, comme le projet B‑Leave à Ruiselede : une combinaison de travail à la ferme, de sport et de thérapie. Pendant les huit mois que dure le programme, les participants se soumettent volontairement à des contrôles réguliers. À la prison de Bruges, on a ouvert fin 2009 une unité sans drogue. Il s’agissait d’un projet pilote. Les résultats sont positifs. Le projet peut dès lors être étendu. En outre, il y a le Point central de contact Drogues, projet pilote en cours depuis un certain temps dans les prisons en Flandre. Un mouvement similaire se développe en Belgique francophone : « les points de contact d’orientation et d’accompagnement pour détenus usagers de drogue », PCOA, dirigés par un comité de pilotage local. On a également commencé un projet pilote de thérapie brève de groupe pour détenus toxicomanes. La thérapie aborde la toxicomanie d’un point de vue cognitivo‑comportemental. Elle est en plein essor et se rapproche des méthodes utilisées en Grande‑Bretagne. J’en viens enfin aux « Opérations boule de neige », menées dans différentes prisons francophones, et au projet de prévention « Prévenez‑vous ! » mis sur pied à Verviers, où l’on essaie d’éviter que les détenus entrent en contact avec des drogues en prison. Le problème est complexe. Il existe de nombreuses initiatives. Espérons que les directives de 2009 contribueront à faire baisser les chiffres afin que nous puissions présenter de meilleurs résultats que par le passé. |
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Drugs zijn een groot probleem in de gevangenissen, net zoals ze een belangrijk probleem in de maatschappij vormen. De strijd duurt voort. Er moet blijvend worden gezocht naar een efficiënte aanpak. Het drugsprobleem, ook binnen de gevangenissen, was een aandachtspunt in het beleid van de voorbije jaren. De aanpak is preventief en repressief. Er worden in de gevangenissen zowel op systematische wijze als naar aanleiding van tips of verdachte handelingen controles uitgevoerd. Zo worden gedetineerden na ieder bezoek gefouilleerd, worden de cellen periodiek gecontroleerd en wordt in de gevangenissen geregeld, in samenwerking met de politie, een zoekactie met drugshonden uitgevoerd. Wanneer iemand op het bezit of de verhandeling van drugs wordt betrapt, wordt disciplinair opgetreden en wordt bij het parket aangifte gedaan. Om dat zo optimaal mogelijk te laten verlopen, werd de samenwerking tussen politie, parket en gevangenisdirectie geregeld in een dubbele rondzendbrief van 6 februari 2009: enerzijds een rondzendbrief van de minister, anderzijds één van het College van Procureurs‑generaal. Die rondzendbrief bepaalt de manier waarop de gevangenisdirectie moet optreden bij de ontdekking van gebruik, bezit of verhandeling van drugs. De richtlijn bepaalt eveneens hoe informatie tussen het openbaar ministerie en de gevangenisdirectie wordt uitgewisseld en hoe tussen de gevangenisdirectie, de politie en het parket overleg moet worden gepleegd. Naast de systematische controles werd veel aandacht besteed aan de preventie en de voorlichting. Ook de Gemeenschappen werden aangesproken, want zij hebben een belangrijke opdracht in deze problematiek. Zij komen tussen via de gespecialiseerde organismen die door hen worden gesubsidieerd. De samenwerking met de gespecialiseerde instanties op het gebied van drugshulpverlening werd verbreed. Niet alleen Justitie, maar ook de Gemeenschappen moeten alles in het werk stellen en in middelen voorzien in de strijd tegen dit fenomeen. Ook therapeutische behandelingen van drugsgebruikers intra muros is van belang. In sommige gevangenissen lopen er al sinds lang therapeutische programma’s, zoals het B‑Leave‑project in Ruiselede, een combinatie van arbeid op de boerderij, sport en therapie. Tijdens de duur van dat acht maanden durende programma onderwerpen de deelnemers zich vrijwillig aan regelmatige controles. In de gevangenis van Brugge werd eind 2009 een drugsvrije afdeling geopend. Het gold als proefproject. De resultaten zijn positief. Het project kan dus worden uitgebreid. Daarnaast is er het Centraal Aanmeldingspunt Drugs, een proefproject dat al enige tijd loopt in de gevangenissen in Vlaanderen. Ook in Franstalig België komt eenzelfde beweging op gang: ‘Les points de contact d’orientation et d’accompagnement pour détenus usagers de drogue’, de zogenaamde PCOA, zijn contactpunten voor de oriëntering en de begeleiding van gedetineerde drugsgebruikers en worden door een lokale stuurgroep geleid. Er is ook gestart met een proefproject voor kortdurende groepstherapie voor gedetineerden met een drugsproblematiek. De therapie benadert de drugsverslaving cognitief‑gedragsmatig. Ze is in volle ontwikkeling en ligt dicht bij methodes die worden gebruikt in Groot‑Brittannië. Tot slot verwijs ik naar de ‘Opérations boule de neige’ in verschillende Franstalige gevangenissen en het preventieproject ‘Prévenez‑vous !’ in Verviers, waarbij men tracht te verhinderen dat gedetineerden in de gevangenis met drugs in contact komen. Het probleem is complex. Er bestaan tal van initiatieven. Hopelijk helpen de richtlijnen van 2009 de cijfers ter zake te drukken, zodat we betere resultaten kunnen voorleggen dan in het verleden. |
|||
Mme Inge Faes (N‑VA). – Je remercie le ministre de sa réponse. Je sais qu’à Bruges, l’unité sans drogue connaît un énorme succès et que les candidats doivent s’inscrire sur une liste d’attente. Le projet à Ruiselede est également une grande réussite, grâce aux efforts des personnes sur place. J’espère que cela évoluera de manière positive à l’avenir. Nous évaluerons la situation en temps utile, probablement avec un nouveau ministre. |
Mevrouw Inge Faes (N‑VA). – Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik weet dat in Brugge de drugsvrije afdeling een enorm succes kent en dat kandidaten zich moeten inschrijven op een wachtlijst. Ook het project in Ruiselede is dankzij de inspanning van de mensen ter plaatse zeer succesvol. Hopelijk gaat het in de toekomst de goede richting uit. We zullen dat op gezette tijden evalueren, zij het dan misschien met een nieuwe minister. |
|||
Mondelinge vraag van mevrouw Caroline Désir aan de minister van Justitie over «het volgende actieplan inzake mensenhandel en mensensmokkel» (nr. 5‑324) |
||||
Mme Caroline Désir (PS). – Le Plan d’action en matière de lutte contre la traite des êtres humains en Belgique, approuvé par le Conseil des ministres le 11 juillet 2008 et couvrant la période 2008‑2011, arrive bientôt à terme. Ce plan, préparé par la Cellule interdépartementale de coordination de la lutte contre la traite et le trafic des êtres humains, articule la lutte contre la traite autour de quatre priorités, à savoir la prévention, la poursuite des trafiquants, la protection des victimes et les partenariats avec les organisations confrontées à la traite. Selon le rapport des Nations unies de 2002, la traite des êtres humains serait la troisième activité criminelle la plus lucrative, après la drogue et les armes. Un nouveau plan d’action pour 2012 est‑il en préparation au sein de la cellule interdépartementale ? Le cas échéant, pourriez‑vous nous donner un aperçu de ses priorités ? Au vu de la complexification des réseaux et du fait que ces derniers dépassent dans la plupart des cas nos frontières, ne pensez‑vous pas que le prochain plan devrait comporter un axe international spécifique ? |
Mevrouw Caroline Désir (PS). – Op 11 juli 2008 keurde de Ministerraad het actieplan goed voor de strijd tegen de mensenhandel en de mensensmokkel in België voor de periode 2008‑2011. Het loopt dus binnenkort ten einde. Het plan was voorbereid door de Interdepartementale Coördinatiecel ter bestrijding van de mensensmokkel en de mensenhandel. Het concentreert de strijd tegen de mensenhandel rond vier prioriteiten: preventie, vervolging van smokkelaars, bescherming van de slachtoffers en partnerschappen met de organisaties die de handel bestrijden. Volgens het rapport van de Verenigde Naties van 2002 zou mensenhandel de derde meest lucratieve criminele activiteit zijn, na drugs- en wapenhandel. Bereidt de interdepartementale cel voor 2012 een nieuw actieplan voor? Zo ja, wat zijn de prioriteiten? De netwerken worden steeds complexer en overstijgen meestal onze landsgrenzen. Meent de minister niet dat het volgende plan een specifiek internationaal deel moet bevatten? |
|||
M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. – L’actuel plan d’action relatif à la traite des êtres humains arrive, en effet, prochainement à son terme. Je puis rassurer Mme Désir : le bureau de la cellule interdépartementale prépare déjà le prochain plan. Je ne mets nullement en doute l’intention du prochain gouvernement de continuer à soutenir de manière prioritaire la lutte contre ce fléau. Il lui appartiendra en tout cas d’apporter son soutien quant aux modalités en cours d’élaboration. Dans ce contexte, il me paraît prématuré de faire part d’éléments du futur plan d’action, puisque la cellule interdépartementale n’en a elle‑même pas encore pris connaissance. L’actuel plan d’action, tout en ne comportant qu’une sous‑rubrique consacrée aux initiatives internationales, se réfère déjà amplement à ces aspects dans les autres parties du texte. Le prochain plan comportera sans aucun doute un important volet dédié à cette approche et donc à une interaction entre les différents États. Cela signifie‑t‑il qu’il comprendra un chapitre exclusivement consacré aux aspects internationaux ou qu’en vertu de l’imbrication des divers éléments liée à une approche intégrale et intégrée, cette problématique ne fera pas l’objet d’un traitement aussi distinct sur le plan de la forme ? Il est trop tôt pour le dire. Cependant, il va de soi que le volet international constitue une part essentielle de cette lutte. Je profite d’ailleurs de cette occasion pour vous informer qu’aujourd’hui même, un représentant du Service de la Politique criminelle prend la parole en tant qu’expert au séminaire organisé par la présidence européenne polonaise sur le thème Management models within the field of combatting and preventing trafficking in human beings present in EU countries and countries of the Eastern partnership. Possibilities of cooperation development. Cela témoigne d’une réelle volonté, dans le chef tant de la Belgique que de l’Union européenne, de combattre la traite des êtres humains, non seulement de façon coordonnée, mais aussi dans sa dimension internationale. |
De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Het actieplan voor de strijd tegen de mensenhandel en de mensensmokkel loopt inderdaad ten einde. Ik kan mevrouw Désir geruststellen: het bureau van de interdepartementale cel bereidt reeds het volgende plan voor. Ongetwijfeld zal de volgende regering de strijd tegen die plaag als een prioriteit blijven beschouwen. Ze zal alleszins haar steun moeten verlenen aan de tenuitvoerlegging. Het lijkt me dan ook voorbarig om in te gaan op elementen van het toekomstige actieplan, daar de interdepartementale cel er zelf nog geen kennis van heeft genomen. In het huidige actieplan is weliswaar slechts een subrubriek aan de internationale initiatieven gewijd, maar er wordt uitvoerig naar verwezen in andere delen van de tekst. In het volgende plan zal ongetwijfeld een belangrijk deel aan die aanpak en dus aan een interactie tussen de verschillende staten zijn gewijd. Het is te vroeg om te zeggen of dat betekent dat het een apart hoofdstuk zal bevatten dat exclusief aan de internationale aspecten is gewijd of dat de verschillende elementen vervlochten zullen worden in een integrale en geïntegreerde aanpak. Het internationale deel is hoe dan ook een belangrijk deel van die strijd. Vandaag nog zal een vertegenwoordiger van de Dienst voor het Strafrechtelijk beleid als expert spreken op een seminarie over het volgende thema, dat door het Poolse voorzitterschap van de Europese Unie wordt georganiseerd: Management models within the field of combatting and preventing trafficking in human beings present in EU countries and countries of the Eastern partnership. Possibilities of cooperation development. Dat geeft aan dat zowel België als de Europese Unie de mensenhandel niet alleen op een gecoördineerde manier, maar ook in zijn internationale dimensie willen bestrijden. |
|||
Mme Caroline Désir (PS). – Je me réjouis d’apprendre que le travail est en cours. En effet, notre pays a été très longtemps considéré comme un expert dans le domaine de la lutte contre la traite des êtres humains et de la coordination en la matière. Cet intérêt doit rester prioritaire et s’inscrire dans la continuité. |
Mevrouw Caroline Désir (PS). – Ik ben blij dat er werk van wordt gemaakt. Ons land werd zeer lang beschouwd als een expert op het domein van de strijd tegen de mensenhandel en de coördinatie ter zake. Dat moet een prioriteit blijven. |
|||
Mondelinge vraag van mevrouw Marie Arena aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken over «de verkoop van de Congolese mijnconcessies» (nr. 5‑323) |
||||
Mme Marie Arena (PS). – Il a été difficile d’identifier le ministre auquel il fallait poser cette question. En effet, s’agissant des ressources minières en République démocratique du Congo, j’aurais aussi pu m’adresser au ministre des Affaires étrangères, M. Vanackere, ou encore au ministre des Finances, M. Reynders, puisque la question porte sur des pratiques d’évasion fiscale. Un député britannique, Eric Joyce, a récemment dénoncé une fraude fiscale pratiquée par le biais d’un paradis fiscal, en l’occurrence les Îles Vierges Britanniques, et l’application de prix de transfert pour des ressources minières congolaises. Comment le système fonctionne‑t‑il ? Des biens miniers congolais sont vendus à des prix bien inférieurs à leur valeur à des sociétés fictives installées dans des paradis fiscaux, qui les revendent à des sociétés ayant pignon sur rue, en Angleterre ou ailleurs, à un prix beaucoup plus élevé. Ces pratiques liées aux paradis fiscaux permettent évidemment d’éluder l’impôt, tant pour le pays d’origine que pour celui qui achète réellement les biens. Le document rendu public par ce député britannique montre que cette pratique représente 5,5 milliards de dollars, uniquement au niveau de la République démocratique du Congo. Le pillage est donc double : le pillage des ressources de la République démocratique du Congo et un pillage d’ordre fiscal de la République de Congo et des autres pays. Par ailleurs, ces agissements permettent de financer des filières armées s’adonnant à toutes sortes de violences, dont des viols au Kivu. Il s’agit donc de pratiques mafieuses. Compte tenu, d’une part, du partenariat belgo‑congolais, et donc de la présence d’entreprises belges en République démocratique du Congo, et, d’autre part, des aspects diplomatiques et de l’aide financière accordée en matière de coopération au développement, je voudrais poser trois questions. Tout d’abord, quel est l’état des informations du gouvernement concernant ces pratiques ? Ensuite, qu’a fait le gouvernement ou que compte‑t‑il faire pour lutter contre celles‑ci ? Je rappelle à cet égard la promesse du gouvernement congolais de pratiquer la plus grande transparence en ce qui concerne ses ressources financières ? Des contacts diplomatiques ont‑ils été pris sur ce point avec le gouvernement congolais ? Troisièmement, mais je devrais peut‑être m’adresser à M. Reynders, quel programme le gouvernement a‑t‑il élaboré pour lutter contre les paradis fiscaux, le but étant notamment de mettre fin à ces pratiques des prix de transfert ? |
Mevrouw Marie Arena (PS). – Het was moeilijk te achterhalen aan welke minister ik deze vraag moest stellen. Aangezien ze betrekking heeft op de bodemrijkdommen in de Democratische Republiek Congo, had ik ze kunnen stellen aan de minister van Buitenlandse Zaken, de heer Vanackere, maar aangezien ze betrekking heeft op praktijken inzake belastingontduiking, had ik ze ook aan de minister van Financiën, de heer Reynders, kunnen stellen. Het Brits parlementslid Eric Joyce heeft onlangs een belastingfraude via een belastingparadijs, namelijk de Britse Maagdeneilanden, aan het licht gebracht, alsook de toepassing van transferprijzen voor de bodemrijkdommen in Congo. Mijnconcessies worden ruim onder de prijs verkocht aan fictieve bedrijven, gevestigd in belastingparadijzen, die ze op hun beurt voor een veel hogere prijs verkopen aan bedrijven in Engeland of elders, die een goede faam genieten. Die praktijken maken het uiteraard mogelijk belastingen te ontwijken, zowel voor het land van oorsprong als voor het land dat de goederen werkelijk koopt. Het document dat door het Brits parlementslid werd bekendgemaakt, toont aan dat deze praktijk alleen al in Democratische Republiek Congo een omvang heeft van 5,5 miljard dollar. Het gaat dus niet alleen om een plundering van de rijkdommen van de Democratische Republiek Congo, maar ook om een fiscale plundering van de Republiek Congo en de andere landen. Bovendien worden hiermee gewapende organisaties gefinancierd die allerlei gewelddaden plegen, zoals verkrachtingen in Kivu. Dat zijn dus maffiapraktijken. Gelet op het Belgisch‑Congolees partnerschap, en dus de aanwezigheid van Belgische bedrijven in de Democratische Republiek Congo, enerzijds, en de diplomatieke aspecten van de financiële steun inzake ontwikkelingssamenwerking, anderzijds, heb ik drie vragen. Ten eerste, over welke informatie beschikt de regering in verband met deze praktijken? Vervolgens, wat heeft de regering gedaan of wat zal ze doen om de strijd aan te binden tegen deze praktijken? Ik herinner in dat opzicht aan de belofte van de Congolese regering om de grootste transparantie aan de dag te leggen met betrekking tot haar financiële middelen. Werd in dit verband diplomatiek contact opgenomen met de Congolese regering? Ten derde, maar dat is misschien een vraag voor de heer Reynders, welk programma heeft de regering uitgewerkt om de strijd aan te gaan tegen de belastingparadijzen, inzonderheid om een einde te maken aan deze praktijken van transferprijzen? |
|||
Mme Sabine Laruelle, ministre des PME, des Indépendants, de l’Agriculture et de la Politique scientifique. – Je réponds donc au nom d’Olivier Chastel. Tout comme vous, le ministre Chastel a bien sûr pris connaissance avec beaucoup d’attention des déclarations du député britannique Eric Joyce sur la vente des biens miniers congolais. Notre pays a insisté à plusieurs reprises pour que le processus de révision des contrats miniers se déroule, comme vous l’avez d’ailleurs souligné, dans la plus grande transparence possible. La Belgique a toujours insisté afin que toutes les autorités concernées continuent à travailler à la transparence et à la bonne gouvernance du secteur minier congolais. Plusieurs contrats conclus ces derniers temps dans le secteur minier congolais soulèvent néanmoins un certain nombre de questions. Le FMI bloque, pour l’instant, la conclusion de sa quatrième révision du programme économique de gouvernement en raison justement de l’absence de publication des contrats de deux sociétés minières qui n’ont pas été déclarés au FMI lors de leur conclusion bien qu’ils tombent sous l’obligation de transparence et s’appliquent donc à toutes les entreprises appartenant à l’État. Selon la loi congolaise, ces contrats auraient dû être passés par marché public et le produit de la vente de ces actifs aurait dû parvenir dans les caisses du Trésor public, ce qui ne semble pas apparaître dans les informations soumises au FMI. Le Congo risque donc de ne pas recevoir les 90 millions de dollars US liés à ce programme du FMI. La Belgique a toujours marqué son attachement au principe de responsabilité. Elle soutient donc pleinement l’approche du FMI qui consiste à subordonner l’aboutissement de la revue du programme à ses exigences de transparence et de bonne gestion des contrats miniers. La Belgique a déjà soutenu et continue à soutenir plusieurs initiatives visant à rendre ce secteur plus transparent. Nous avons ainsi apporté une contribution financière à l’élaboration des lignes directrices sur la diligence raisonnable pour l’industrie extractive par l’OCDE, ainsi qu’à deux projets du Centre Carter ayant trait l’un à la « revisitation » des contrats miniers et l’autre à l’amélioration de la gouvernance dans le secteur minier en RDC. Nous avons également insisté pour que la république du Congo s’engage dans le cadre de l’initiative de transparence dans les industries extractives (ITIE) dont nous sommes un des bailleurs de fonds. La RDC est toujours en attente de conformité. Par ailleurs, il est certain qu’après les élections, que vous avez eu la chance de superviser, la communauté internationale et la Belgique en particulier continueront à faire de la bonne gouvernance un des principaux thèmes de discussion avec le gouvernement congolais. L’environnement dans lequel évoluent les entreprises privées en République démocratique du Congo reste pour l’instant particulièrement difficile en raison de la corruption et du manque de sécurité fiscale, judiciaire et juridique en général. |
Mevrouw Sabine Laruelle, minister van KMO’s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid. – Ik antwoord namens Olivier Chastel. Net als u heeft minister Chastel met veel belangstelling kennis genomen van de verklaringen van het Brits parlementslid Eric Joyce over de verkoop van de Congolese bodemrijkdommen. Ons land heeft er meermaals op aangedrongen dat de procedure voor de herziening van de mijncontracten in de grootst mogelijke transparantie zou plaatsvinden. België heeft er altijd op aangedrongen dat de betrokken autoriteiten zich zouden blijven inzetten voor transparantie en goed bestuur van de Congolese mijnsector. Verschillende contracten die de jongste tijd gesloten werden in de Congolese mijnsector, doen evenwel een aantal vragen rijzen. Het IMF blokkeert op dit ogenblik het afronden van zijn vierde herziening van het economisch programma van de regering precies als gevolg van het feit dat de contracten van twee mijnbedrijven niet werden aangegeven bij het IMF, hoewel ze onder de verplichte transparantie vallen en dus van toepassing zijn op alle Staatsbedrijven. Volgens de Congolese wet hadden die contracten via een openbare aanbesteding moeten worden gesloten en had de opbrengst van de verkoop van deze activa in de schatkist moeten terechtkomen, wat niet blijkt uit de informatie die het IMF heeft gekregen. Congo loopt dan ook het risico de 90 miljoen VS‑dollar niet te krijgen die gekoppeld zijn aan dat programma van het IMF. België heeft altijd zijn gehechtheid aan het verantwoordelijkheidsbeginsel getoond. Ons land steunt dan ook ten volle de aanpak van het IMF, dat de afronding van de herziening van het programma koppelt aan de vereisten inzake transparantie en goed beheer van de mijncontracten. België heeft reeds verschillende initiatieven gesteund om deze sector transparanter te maken, en zal dat blijven doen. Zo hebben we een financiële bijdrage geleverd voor de uitwerking van de OESO‑richtlijnen inzake due diligence voor de extractieve industrie, alsook voor twee projecten van het Carter Center, het ene met betrekking tot de herziening van de mijncontracten en het andere met betrekking tot de verbetering van het bestuur in de mijnsector in de DRC. We hebben er ook op aangedrongen dat de Republiek Congo zou toetreden tot het Extractive Industries Transparency Initiative (EITI), waarvoor wij één van de geldschieters zijn. De DRC wacht nog altijd op een overeenstemming. Overigens zullen de internationale gemeenschap en België in het bijzonder na de verkiezingen, waarop u kon toezien, goed bestuur als één van de principiële thema’s blijven beschouwen in de gesprekken met de Congolese regering. De sfeer waarin de privébedrijven in de Democratische Republiek Congo evolueren, blijft op dit ogenblik bijzonder moeilijk als gevolg van de corruptie en het ontbreken van fiscale en gerechtelijke zekerheid en van rechtszekerheid in het algemeen. |
|||
Mme Marie Arena (PS). – Nous ne disposons pas de beaucoup de leviers et je comprends bien la logique du FMI qui consiste à bloquer le versement de la tranche à payer à la République démocratique du Congo. Le problème est que, dans ce cas, la population est doublement victime, d’une part, parce qu’elle ne recueille pas le fruit des ressources minières et, d’autre part, parce que les paiements que suspend le FMI sont destinés à des programmes en faveur des populations. Comme vous l’avez rappelé, j’ai eu la chance d’observer le déroulement des élections au Congo. J’ai pu constater que la population souffrait terriblement. Je pense donc que nous devrions tous, tant sur le plan national qu’international, réfléchir à des dispositifs qui, au lieu de pénaliser les populations, sanctionnent les entreprises qui pillent les ressources de ces pays. Le jour où nous disposerons d’un dispositif sanctionnant les entreprises qui pratiquent cette fraude fiscale – et celles‑ci se situent malheureusement sur le territoire européen –, nous aurons également le moyen de lutter contre la corruption car, face à toute personne corrompue, il y a une personne qui propose la corruption et il s’agit en l’occurrence de nos entreprises. |
Mevrouw Marie Arena (PS). – We beschikken niet over veel hefbomen en ik begrijp de logica van het IMF, dat de betaling van de schijf ten gunste van de Democratische Republiek Congo blokkeert. De bevolking is hier echter tweemaal het slachtoffer van, enerzijds omdat ze de opbrengst van de bodemrijkdommen niet krijgt en, anderzijds, omdat de betalingen die het IMF opschort, bestemd zijn voor programma’s ten behoeve van de bevolking. Zoals u gezegd hebt, heb ik inderdaad het verloop van de verkiezingen in Congo kunnen volgen. Ik heb vastgesteld dat de bevolking enorm lijdt. Ik denk dat we allemaal, zowel op nationaal als op internationaal vlak, moeten nadenken over maatregelen die niet de bevolking benadelen, maar wel de bedrijven straffen die de rijkdommen van dat land plunderen. Zodra we over een middel beschikken om de bedrijven te straffen die deze belastingfraude plegen – en die jammer genoeg op Europees grondgebied gevestigd zijn – zullen we ook de middelen hebben om de corruptie te bestrijden, want tegenover elke persoon die corruptie pleegt, staat er een persoon die deze corruptie voorstelt, en in dit geval zijn dat onze bedrijven. |
|||
Mondelinge vraag van mevrouw Martine Taelman aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de elektrificatie van de spoorlijn Herentals–Mol» (nr. 5‑321) |
||||
Mme Martine Taelman (Open Vld). – Le 29 novembre, j’ai lu dans un article publié par le quotidien Gazet van Antwerpen que, du fait des travaux d’électrification de la ligne de chemin de fer Herentals‑Mol, l’horaire allait devoir être adapté. J’ai été très surprise en lisant qu’Infrabel n’avait pas encore planifié ces travaux. En réponse à des questions précédentes, la ministre a toujours indiqué que cette électrification constituait un investissement impératif et qu’elle serait réalisée à bref délai. Les rames diesel posent problème ; le transport de personnes ne peut être organisé de manière adéquate qu’avec la mise en service de rames électriques. Au départ, il était prévu que les travaux commencent début 2012. La ministre pourrait‑elle me dire si l’électrification, à court terme, de la ligne de chemin de fer Herentals‑Mol est toujours une priorité pour Infrabel et dans l’affirmative, quel est le nouveau calendrier pour ces travaux ? |
Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). – Op 29 november las ik in een artikel in Gazet van Antwerpen dat wegens de elektrificatiewerken aan de spoorlijn Herentals–Mol de dienstregeling zal worden aangepast. Groot was mijn verbazing toen ik wat verder las dat Infrabel nog geen planning voor die werkzaamheden heeft uitgewerkt. Op vorige vragen heeft de minister immers steeds geantwoord dat die elektrificatie een hoogst noodzakelijke investering is, die spoedig zou worden verwezenlijkt. Het is immers erg gesteld met de dieselstellen; het personenvervoer kan alleen met inzet van elektrische treinstellen naar behoren worden georganiseerd. Aanvankelijk zouden de werkzaamheden begin 2012 van start gaan. Graag vernam ik van de minister of de elektrificatie van de spoorlijn Herentals‑Mol op korte termijn nog steeds een prioriteit voor Infrabel is, en zo ja, wat dan de nieuwe planning voor die werkzaamheden is? |
|||
Mme Inge Vervotte, ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques. – J’accorde une grande importance au dossier de l’électrification de la ligne de chemin de fer Herentals‑Mol. Je m’y suis beaucoup impliquée et j’ai toujours pu compter sur le soutien de nombreux parlementaires de la région pour qui cette question faisait, à juste titre, partie des priorités de l’agenda politique. L’amélioration des liaisons ferroviaires avec la Campine a toujours été une de mes préoccupations et elle passe par l’électrification de la ligne en question. L’année dernière, une étude a été réalisée afin de préparer les travaux et le 13 octobre dernier, le conseil d’administration d’Infrabel a décidé de confier l’exécution des travaux à un entrepreneur, dans le cadre du planning prévu, à savoir de 2012 à 2014. Le conseil d’administration ayant pris cette mesure, j’espère que les engagements conclus seront respectés. Tel est mon point de vue dans ce dossier et je l’ai communiqué à la présidente du conseil d’administration ainsi qu’à l’entreprise. |
Mevrouw Inge Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven. – Het dossier van de elektrificatie van de spoorlijn Herentals‑Mol ligt mij zeer na aan het hart. Ik heb daar hard aan geduwd en getrokken en steeds kon ik rekenen op de steun van de vele parlementsleden uit de regio die dat – terecht – telkenmale hoog op de politieke agenda plaatsten. Het is steeds een van mijn bekommernissen geweest om de spoorontsluiting van de Kempen te verbeteren. Een van de bestanddelen van dat verhaal is de elektrificatie van genoemde spoorlijn. Het voorbije jaar is het nodige studiewerk gebeurd om de werkzaamheden voor te bereiden en op 13 oktober laatsleden heeft de raad van bestuur van Infrabel beslist om over te gaan tot de gunning van de werkzaamheden aan een aannemer en wel, in de vooropgestelde planning, van 2012 tot 2014. Aangezien de raad van bestuur die beslissing heeft genomen, verwacht ik dat de aangegane verbintenissen worden nagekomen. Dat is mijn standpunt in dit dossier en dat heb ik meegedeeld aan de voorzitster van de raad van bestuur en aan de onderneming. |
|||
Mme Martine Taelman (Open Vld). – La ministre me rassure car il n’y avait pas que des rumeurs sur un possible report, les accompagnateurs avaient également reçu des notes précisant que l’électrification ne serait pas réalisée. |
Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). – De minister stelt mij gerust, want er waren niet alleen geruchten dat er uitstel kon komen, er waren ook al nota’s bezorgd aan de treinbegeleiders waarin stond dat de elektrificatie er niet zou komen. |
|||
Mondelinge vraag van de heer Piet De Bruyn aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over «de situatie in Syrië en de maatregelen die werden genomen door de Arabische Liga» (nr. 5‑318) |
||||
M. Piet De Bruyn (N‑VA). – Le contexte est malheureusement connu. Au moment où, à l’instar des actions menées dans d’autres pays de la région, la population syrienne a à son tour lancé un mouvement de protestation contre le régime, ce dernier a réagi avec une violence excessive. Le président Assad a aussitôt clairement indiqué qu’il ne céderait pas. Neuf mois plus tard, plus de 3 500 personnes ont perdu la vie. Parler de situation « dramatique » n’est donc certainement pas exagéré. L’Europe a déjà annoncé des sanctions, et la Belgique a également condamné à plusieurs reprises l’utilisation de violences extrêmes pour réprimer la contestation. En avril, le ministre a convoqué l’ambassadeur syrien pour l’informer de la position de notre pays. Nous constatons que, davantage que par le passé, la Ligue arabe est prête à intervenir dans le conflit. Voici quelques jours seulement, 19 des 21 États membres ont marqué leur accord sur un ensemble de mesures dont des sanctions économiques, des restrictions de voyage pour les hauts fonctionnaires syriens et une mission d’observation de 500 personnes en Syrie. Cette initiative de la Ligue arabe contre un « pays frère » est particulièrement importante. Elle prouve que le Printemps arabe a marqué un tournant dans le processus démocratique dans la région. Il est essentiel que la communauté internationale soutienne effectivement cette décision importante de la Ligue arabe. L’initiative de la Ligue arabe est en effet le moyen le plus efficace pour que l’autorité syrienne cesse les violences extrêmes à l’encontre de sa population. Quelle est la position de la Belgique à l’égard de la récente initiative de la Ligue arabe ? Le ministre est‑il disposé, dans le contexte européen, à soutenir entièrement la mise sur pied d’une mission d’observation en Syrie sous le parapluie de la Ligue arabe ? |
De heer Piet De Bruyn (N‑VA). – De context is helaas bekend. Op het ogenblik dat de Syrische bevolking in navolging van acties in andere landen in de regio, op haar beurt een protestbeweging op gang bracht tegen het regime, reageerde het regime met het inzetten van buitensporig geweld. President Assad maakte meteen duidelijk dat hij van geen wijken wil weten. Ondertussen zijn we negen maanden verder en liep het dodental op tot meer dan 3500 personen. De toestand ‘dramatisch’ noemen is voor een keer dus zeker geen vorm van overdrijving. Europa kondigde al eerder sancties af en ook België veroordeelde reeds meermaals het gebruik van extreem geweld bij het onderdrukken van de opstand. In april ontbood de minister de Syrische ambassadeur om hem het standpunt van ons land kenbaar te maken. Ondertussen stellen we vast dat de Arabische Liga meer dan in het verleden, bereid is een rol te spelen in het conflict. Nog maar een paar dagen geleden stemden 19 van de 21 lidstaten in met een pakket maatregelen waaronder het opleggen van economische sancties, reisbeperkingen voor hoge Syrische ambtenaren en het aanvaarden door Syrië van een waarnemersmissie van vijfhonderd personen naar het land. Dat initiatief van de Arabische Liga tegen een ‘broederstaat’ is van bijzonder belang. Het toont aan dat de Arabische lente wel degelijk een keerpunt is geweest in het democratiseringsproces in de regio. Het is van cruciaal belang dat de internationale gemeenschap die belangrijke beslissing van de Arabische Liga daadwerkelijk ondersteunt. Het initiatief van de Arabische Liga is immers het meest doeltreffende middel om de burgerbevolking in Syrië te beschermen tegen verder gebruik van extreme vormen van geweld door de eigen overheid. Wat is het standpunt van België met betrekking tot het recente initiatief van de Arabische Liga en is de minister bereid om binnen de Europese context voluit steun te geven aan het opzetten van een waarnemingsmissie in Syrië onder de paraplu van de Arabische Liga? |
|||
M. Steven Vanackere, vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles. – Monsieur De Bruyn, je pense que ma réponse vous fera plaisir non seulement en termes d’intentions mais aussi de résultats. Je reviens à l’instant d’une réunion du conseil des ministres des Affaires étrangères de l’Union européenne. Nous avons discuté du problème syrien avec le secrétaire général de la Ligue arabe, M. Al‑Arabi. Ce que M. De Bruyn présente comme vive recommandation est une réalité de la diplomatie belge dans des dossiers difficiles en Syrie et aussi en Iran. La diplomatie belge vise chaque fois à sensibiliser. Nous entendons par là que c’est une bonne chose de tenter d’arriver à une position unanime à 27 sur un certain nombre de problèmes mondiaux, mais il importe tout autant que l’Union européenne et ses États membres tendent la main à des organisations, des pays, pour qu’ils adoptent le plus possible la même position dans un certain nombre de matières. Si nous avons adopté aujourd’hui des conclusions dans lesquelles on apprécie et on soutient très explicitement, au nom de l’Union européenne, les décisions de la Ligue arabe, prises effectivement comme M. De Bruyn l’a dit avec 19 voix sur 21, c’est finalement le fruit des efforts consentis durant plusieurs semaines. Pour la réunion du Conseil des droits de l’homme également, à la demande de l’Union européenne, nous voulons une forte implication arabe. Nous soutenons l’initiative arabe de déploiement d’une mission sur le terrain. Le secrétaire général des Nations unies la soutient également. Il en va de même pour la Belgique qui a aussi joué un rôle moteur en la matière. M. De Bruyn renvoie au fait que j’ai convoqué l’ambassadeur syrien en avril. J’ai fait de même en juillet. Cela prouve que la diplomatie belge prend cette matière très au sérieux. |
De heer Steven Vanackere, vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen. – Mijnheer De Bruyn, ik denk dat mijn antwoord u genoegen zal doen. U wordt nagenoeg op al uw wenken bediend, niet alleen in termen van intenties, maar ook van resultaten. Ik kom net terug van een vergadering van de Raad van de ministers van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie. We hebben daar ook over Syrië gesproken en tijdens de lunch hadden we de gelegenheid over dat probleem te spreken met de secretaris‑generaal van de Arabische liga, de heer el‑Araby. Wat de heer De Bruyn voorstelt als een sterke aanbeveling is een realiteit in de Belgische diplomatie in verschillende aangelegenheden die betrekking hebben op moeilijke dossiers, niet alleen Syrië, maar ook Iran. Telkens opnieuw hanteert de Belgische diplomatie de outreach‑lijn. Daarmee bedoelen we dat het goed is te proberen met 27 tot een eensgezind standpunt te komen over een aantal wereldproblemen, maar het is zeker zo belangrijk ook vanuit de Europese Unie en haar lidstaten de hand te reiken aan organisaties, aan landen, om hen zo veel als mogelijk like‑minded te maken in een aantal aangelegenheden. Wanneer we vandaag conclusies hebben goedgekeurd waarin ook zeer uitdrukkelijk namens de Europese Unie een woord van waardering en ondersteuning wordt uitgesproken ten aanzien van de beslissingen die in de Arabische Liga zijn genomen, inderdaad zoals de heer De Bruyn terecht zegt met 19 op 21 stemmen, is dat uiteindelijk de vrucht van een inspanning gedurende verschillende weken. Ook voor de bijeenkomst van de Mensenrechtenraad, op vraag van de EU, willen we een zeer sterke Arabische betrokkenheid. Wij steunen het Arabische initiatief om een missie op het terrein te ontplooien. Ook de VN‑secretaris‑generaal heeft dit initiatief gesteund. Het is duidelijk dat België zich niet alleen daarbij aansluit, maar ook een stuwende rol had in deze aangelegenheid. De heer De Bruyn verwijst in zijn inleiding naar het feit dat ik de Syrische ambassadeur heb geconvoceerd in april. Ik heb dat nog een tweede maal gedaan in juli. Dat bewijst dat de Belgische diplomatie deze aangelegenheid bijzonder ernstig neemt. |
|||
M. Piet De Bruyn (N‑VA). – Je remercie le ministre de sa position claire qui va dans le sens que j’espérais. Ce serait une bonne chose que tous les acteurs, l’Union européenne mais aussi l’OTAN, utilisent leurs contacts diplomatiques avec l’armée syrienne libre pour veiller à ce que l’armée ne prenne pas la place de l’administration civile lorsqu’un nouveau pas sera franchi vers la démocratisation. |
De heer Piet De Bruyn (N‑VA). – Ik dank de minister voor zijn duidelijk standpunt, dat in de lijn ligt van wat ik hoopte. Het zou goed zijn mochten alle actoren, de Europese Unie, maar ook de NAVO, hun diplomatieke contacten met het vrije Syrische leger aanwenden om ervoor te zorgen dat, als de volgende stap wordt gedaan naar een democratisering, het leger niet de plaats inneemt van het civiele bestuur. |
|||
M. Steven Vanackere, vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles. – Ce dernier point est quand même un nouvel élément. S’il s’agit des forces opposées au régime syrien actuel, nous devons certainement être aussi exigeants qu’envers celles qui étaient opposées à Kadhafi. Pour la diplomatie belge, le fait d’être opposé à quelqu’un qui viole les droits de l’homme ne suffit pas pour être reconnu. Les opposants à un régime doivent pouvoir prouver davantage. C’est une ligne de conduite que nous suivons scrupuleusement. |
De heer Steven Vanackere, vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen. – Dat laatste punt is toch een nieuw element. Als het gaat over de krachten die tegen het huidige Syrische regime zijn, moeten we zeker even veeleisend zijn als tegenover de krachten die tegen Kadhafi waren. Voor de Belgische diplomatie is het feit van gekant te zijn tegen iemand die de mensenrechten schendt, niet voldoende om erkend te worden. De tegenstanders van een regime moeten wel wat meer kunnen bewijzen om door ons erkend te worden. Dat is een lijn die we nauwgezet volgen. |
|||
Mondelinge vraag van de heer Jacques Brotchi aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de toename van het aantal HIV‑besmettingen in België» (nr. 5‑315) |
||||
M. Jacques Brotchi (MR). – Vous n’ignorez pas que ce 1er décembre est la journée mondiale de la lutte contre le sida. Le 25 novembre, nous avons appris que 1 196 nouveaux cas de contamination avaient été diagnostiqués en Belgique au cours de l’année 2010. Cela fait plus de trois contaminations par jour, ce qui est énorme ! C’est même un record depuis l’apparition de l’épidémie. La lutte contre la progression de la contamination semble donc être un échec dans notre pays. Alors qu’en 1997, la Belgique était arrivée à faire baisser la vitesse de propagation du virus à moins de 750 nouvelles contaminations par an, les derniers chiffres sont alarmants et imposent de revoir notre approche globale de la situation. Cela me semble d’autant plus urgent qu’ailleurs dans le monde, au moins quarante pays où le virus est présent dans une proportion importante ont réussi à faire baisser le taux de contamination. En fait, du point de vue mondial, le nombre de nouvelles infections a atteint son niveau le plus bas depuis 1997. Quels enseignements tirez‑vous de la situation de notre pays ? Je poserai évidemment aussi la question au parlement de la Communauté française pour ce qui concerne l’aspect de la prévention. Comment expliquez‑vous qu’en Belgique, un pays où l’accès au traitement est globalement bon, où les structures sanitaires sont de haut niveau et où les médecins qui s’occupent du sida, notamment les professeurs Clumeck et Levy, jouissent d’une renommée mondiale, nous ne parvenions pas à faire reculer la contamination par le virus ? Quelle est la situation des pays voisins ? UNAIDS a annoncé que l’humanité est à l’aube d’une avancée significative dans la riposte au VIH, à condition que les pays investissent « intelligemment ». J’ai même lu que l’on évoque la possibilité d’atteindre un objectif de zéro nouvelle infection dans les cinq prochaines années. Quel est l’état actuel des recherches et quelle est notre position par rapport à cette ambition ? |
De heer Jacques Brotchi (MR). – Zoals u weet is het vandaag, 1 december, Wereldaidsdag. Op 25 november vernamen we dat in de loop van 2010 in België 1 196 nieuwe besmettingen werden gediagnosticeerd. Dat komt neer op meer dan drie besmettingen per dag! Dat is een record sinds het opduiken van de epidemie. De strijd tegen het oprukken van de besmetting lijkt dus te mislukken in ons land. Terwijl België er in 1997 in geslaagd was de snelheid van de verspreiding van het virus te doen dalen tot minder dan 750 nieuwe besmettingen per jaar, zijn de recentste cijfers onrustwekkend en dwingen ons onze globale aanpak van de situatie te herzien. Dat is nu zeker dringend aangezien ten minste veertig landen waar het virus in belangrijke mate aanwezig is, er wel in geslaagd zijn de besmettingsgraad te doen dalen. Op wereldvlak heeft het aantal nieuwe besmettingen zijn laagste niveau sinds 1997 bereikt. Welke lessen trekt u uit de situatie in ons land? Ik zal die vraag uiteraard ook stellen in het parlement van de Franse Gemeenschap voor wat het aspect preventie betreft. Hoe verklaart u dat we er in België niet in slagen de besmetting met het virus terug te dringen, ondanks het feit dat de toegang tot de behandeling over het algemeen goed is, de gezondheidsstructuren van een hoog niveau zijn en de artsen die zich met aids bezighouden, met name de professoren Clumeck en Levy, wereldvermaard zijn? Wat is de situatie in de buurlanden? UNAIDS heeft aangekondigd dat er wereldwijd een belangrijke stap in de bestrijding van hiv kan worden gedaan, op voorwaarde dat de landen ‘intelligent’ investeren. Er wordt zelfs vermeld dat het mogelijk is de doelstelling van nul nieuwe besmettingen in de volgende vijf jaar te bereiken. Wat is de huidige stand van het onderzoek en wat is onze houding met betrekking tot dat streefdoel? |
|||
Mme Laurette Onkelinx, vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. – Parmi les priorités de santé publique, la lutte contre la propagation du sida fait partie de celles dans lesquelles il faudra continuer à largement investir. Ainsi que vous l’avez dit, les chiffres sont inquiétants en Belgique mais ils le sont également dans d’autres pays européens. Le Royaume‑Uni, par exemple, est confrontée à une très sensible augmentation du nombre de cas dépistés. Cela doit nous inciter non seulement à réfléchir à la politique menée mais aussi à l’améliorer. Parmi les multiples causes de la recrudescence, je citerai une certaine banalisation de la maladie qui a pour effet une diminution du niveau de protection. Je tiens aussi à souligner que plus la politique de dépistage est performante, plus le nombre de cas connus est élevé. En 2010, par exemple, 600 000 tests de dépistage ont été réalisés et remboursés par l’INAMI. Ce chiffre représente 59,7 tests annuels par mille habitants. C’est l’un des taux de dépistage les plus élevés d’Europe. Nous sommes très performants en la matière, mais nous obtenons évidemment des résultats différents et qui montrent une évolution. Je ne dis pas que toutes les causes résident dans cette politique de dépistage, mais c’est l’un des facteurs d’explication. Depuis un certain temps, au sein de la conférence interministérielle Santé publique, nous avons décidé de travailler main dans la main. Dans le cadre de la lutte contre le sida, les ministres de la Santé travaillent dans la transparence la plus complète. Chaque fois que nous nous rencontrons, nous dressons le bilan de ce qui est fait et des données dont nous disposons, nous échangeons des informations pour trouver des politiques complémentaires ou autres. Nous faisons ce travail de maillage du combat contre le sida de manière très positive. Au fédéral, nous ne sommes pas responsables de la prévention, mais nous avons beaucoup travaillé. En 2010, par exemple, près de 12 000 patients VIH ont été suivis. Depuis 1996, nous consacrons, par le biais de conventions INAMI, plusieurs millions d’euros par an à la rééducation fonctionnelle. Il s’agit d’un accompagnement socio‑médical offert aux patients atteints du sida, mais aussi aux enfants séronégatifs de parents séropositifs. Nous remboursons tous les tests VIH sans aucune limite. Nous soutenons aussi, par le biais de conventions INAMI, sept laboratoires de référence pour la confirmation des diagnostics. Ces laboratoires représentent la pierre angulaire de la surveillance, car ils collectent auprès des médecins les données relatives aux diagnostics d’infection par le VIH qui sont ensuite rassemblées et analysées par la section « épidémiologie » de l’Institut de santé publique. Depuis le 1er janvier 2009, le PEP est intégralement remboursé pour tout le monde. Je rappelle qu’il s’agit d’un traitement prophylactique consistant en l’administration d’une cure d’antirétroviraux après l’exposition d’une personne à la maladie, afin de réduire les risques de contamination. L’exemple que j’ai souvent cité par le passé est celui du viol. Immédiatement après cet acte, le risque est mesuré et une injection massive d’antirétroviraux est pratiquée. Ce système fonctionne assez bien. L’assurance maladie consacre près de 65 000 000 d’euros au financement de l’ensemble de ces mesures. Sur le plan de la recherche, ma collègue responsable de la Politique scientifique pourra apporter les informations voulues. Nous devons poursuivre le travail, tant en coordination avec les ministres de la Santé des Régions et des Communautés, qu’avec l’ONUSIDA et l’Union européenne. Il est important d’agir de commun accord et de privilégier la prévention. La tâche n’est jamais terminée et il faut sans cesse rappeler le même message en mettant toujours l’accent sur l’aspect préventif. En effet, on constate qu’une partie de la jeunesse fait parfois preuve d’inconscience. Il faut à tout prix essayer de modifier les comportements quand on voit les conséquences de la transmission du VIH. J’espère que, dans les prochains mois, nous pourrons poursuivre ce travail de coordination de la politique antisida en Belgique. |
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – De strijd tegen aids is één van de prioriteiten van Volksgezondheid waarin we in ruime mate moeten blijven investeren. De cijfers in België zijn inderdaad onrustwekkend, maar dat zijn ze ook in andere Europese landen. Het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld kent een zeer grote stijging van het aantal opgespoorde gevallen. Dat moet ons er niet alleen toe aanzetten na te denken over het gevoerde beleid, maar het ook te verbeteren. Een van de verschillende oorzaken van de opleving is het in zekere zin alledaagser worden van de ziekte, wat een vermindering van de bescherming tot gevolg heeft. Ook zorgt een performanter opsporingsbeleid voor een groter aantal bekende gevallen. In 2010 werden er 600 000 tests uitgevoerd en door het Riziv terugbetaald. Dat cijfer komt neer op jaarlijks 59,7 tests per duizend inwoners. Die opsporingsgraad behoort tot de hoogste van Europa, waardoor de resultaten ook anders zijn dan in de rest van Europa. Ik zeg niet dat alle gevallen te verklaren zijn door dat opsporingsbeleid, maar het is een van de verklaringen. Sinds enige tijd hebben we in de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid beslist in onderling overleg te handelen. In het kader van de strijd tegen aids werken de ministers van Volksgezondheid zo transparant mogelijk. Telkens als we elkaar ontmoeten, maken we de balans op van wat is gebeurd en van de gegevens waarover we beschikken, we wisselen informatie uit om aanvullende of nieuwe beleidsmaatregelen te vinden. We voeren de intense strijd tegen aids op een zeer positieve manier. Het federale niveau is niet verantwoordelijk voor de preventie, maar we hebben veel gewerkt. In 2010 werden bijvoorbeeld bijna 12 000 hiv‑patiënten gevolgd. Sinds 1996 besteden we jaarlijks, via de Riziv‑conventies, verschillende miljoenen aan functionele herscholing. Dat is een sociaal‑medische begeleiding die aan de aidspatiënten wordt aangeboden, maar ook aan seronegatieve kinderen van seropositieve ouders. We betalen alle hiv‑tests terug zonder enige beperking. Via de Riziv‑conventies ondersteunen we ook zeven referentielaboratoria voor de bevestiging van de diagnoses. Die laboratoria vormen de hoeksteen van de controle aangezien ze de gegevens met betrekking tot de diagnoses van hiv‑besmettingen bij de artsen inzamelen. Die worden vervolgens onderzocht door de afdeling epidemiologie van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. Sinds 1 januari 2009 wordt de PEP‑behandeling (Preventie Post Expositie) volledig terugbetaald voor iedereen. Het betreft een preventieve behandeling die bestaat uit de toediening van een antivirale kuur na de blootstelling van een persoon aan het virus, om de risico’s op besmetting te verkleinen. Het wordt bijvoorbeeld toegepast bij verkrachting. Die behandeling werkt vrij goed. De ziekteverzekering besteedt bijna 65 miljoen euro aan de financiering van alle maatregelen samen. Op het vlak van het onderzoek kan mijn collega die verantwoordelijk is voor Wetenschapsbeleid de gevraagde informatie bezorgen. We moeten het werk blijven voortzetten, zowel in overleg met de ministers van de Gewesten en de Gemeenschappen als met UNAIDS en de Europese Unie. Het is belangrijk in onderling akkoord te handelen en voorrang te geven aan preventie. De taak is nooit af en we moeten voortdurend dezelfde boodschap herhalen en daarbij steeds de nadruk leggen op preventie. We stellen bij een deel van de jeugd immers lichtzinnig gedrag vast. We moeten te allen prijze proberen het gedrag te veranderen. Ik hoop dat we in de komende maanden de coördinatie van het aidsbeleid in België kunnen voortzetten. |
|||
M. Jacques Brotchi (MR). – Je vous remercie, madame la ministre, pour votre réponse extrêmement complète. Je suis ravi de constater que nos divers ministres de la Santé se concertent. Les messages de prévention sont certes essentiels mais la recherche et le remboursement le sont tout autant. Cela forme un tout. Ce n’est qu’en travaillant tous ensemble que nous arriverons à faire quelque chose et surtout à délivrer les messages adéquats aux jeunes. Il y aurait encore 20 à 30% de séropositifs qui s’ignorent et qui ne sont donc pas dépistés. C’est bien entendu inquiétant car ils risquent de propager la maladie. De plus, ils ne sont pas soignés. S’ils savaient qu’ils sont séropositifs ou s’ils osaient faire le dépistage, ils pourraient d’emblée bénéficier des traitements qui sont aujourd’hui extrêmement performants. |
De heer Jacques Brotchi (MR). – Ik ben blij dat onze verschillende ministers van Volksgezondheid met elkaar overleggen. De preventieboodschappen zijn zeker essentieel, maar het onderzoek en de terugbetaling zijn even belangrijk. Enkel door samen te werken, kunnen we iets bereiken en kunnen we vooral de juiste boodschap geven aan de jongeren. Er zouden nog 20 tot 30% van de seropositieven niet weten dat ze seropositief zijn. Zij worden dus niet opgespoord. Dat is uiteraard verontrustend omdat het gevaar bestaat dat ze de ziekte verspreiden. Bovendien worden ze niet verzorgd. Als ze wisten dat ze seropositief waren of zich zouden durven laten testen, konden ze vanaf het begin profiteren van de behandelingen, die heden ten dage zeer effectief zijn. |
|||
Mondelinge vraag van de heer André du Bus de Warnaffe aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het zich terugtrekken van consumentenorganisaties uit het Convenant inzake gedrag en reclame met betrekking tot alcoholhoudende dranken» (nr. 5‑322) |
||||
M. André du Bus de Warnaffe (cdH). – Nous avons appris, dans un communiqué de presse publié voici deux jours, que les associations de consommateurs, représentées par le CRIOC, le Centre de Recherche et d’Information des Organisations de Consommateurs, comptent se retirer de la Convention Arnoldus relative aux pratiques commerciales liées aux boissons alcoolisées. Cette convention a été adoptée le 12 mai 2005 et vise à favoriser une consommation responsable des boissons alcoolisées. Il s’agissait d’une première réponse du secteur face à des pratiques publicitaires abusives incitant, notamment les jeunes, à la consommation d’alcool. Ce texte vise à réglementer la publicité et à interdire spécialement la distribution gratuite ou à un prix symbolique, à des mineurs d’âge, des boissons contenant de l’alcool. Elle tend également à prohiber les dégustations destinées spécialement aux mineurs d’âge. Cette convention est aujourd’hui dénoncée par les associations de consommateurs qui considèrent qu’elle est mal respectée. À titre d’exemple, le CRIOC évoque des pratiques telles que la distribution, par certaines revues à leurs lecteurs, d’un pack de six bouteilles de bière ou encore d’une bouteille de vin. Cela a mené le CRIOC à porter plainte auprès du Jury d’éthique publicitaire (JEP), chargé de veiller au respect des règles d’éthique publicitaire. Ce dernier n’a pas partagé l’opinion du CRIOC. Pour ma part, je rejoins entièrement la position du CRIOC quant à la non‑efficacité de cette Convention. C’est la raison pour laquelle j’ai déposé voici six mois une proposition de loi visant à modifier la réglementation sur les pratiques commerciales des alcooliers. Par ailleurs, les entités communautaires ont adopté une résolution visant à mieux encadrer les pratiques liées à la consommation d’alcool. Elles conditionnent par exemple l’octroi de subsides pour la tenue d’événements festifs, culturels ou sportifs à la mise à disposition gratuite d’eau et à l’interdiction des forfaits liés à la consommation d’alcool. Pour sa part, le CRIOC plaide en, faveur d’une loi au lieu d’une convention privée adoptée volontairement par certains acteurs. Cette loi aurait le mérite de s’appliquer à tous de manière uniforme et de mieux encadrer les pratiques en la matière. On connaît par ailleurs les limites du JEP qui n’a absolument aucun pouvoir contraignant et qui n’est compétent que pour les pratiques commerciales les plus classiques. Or celles‑ci représentent moins de 30% des investissements publicitaires. Madame la ministre, considérez‑vous que la Convention relative à la conduite et à la publicité des boissons contenant de l’alcool, adoptée le 12 mai 2005, est correctement respectée par les alcooliers ? Ses dispositions sont‑elles suffisantes ? Ne touche‑t‑on pas là aux limites de l’autorégulation d’un secteur ? Si les associations de consommateurs se retirent de cette Convention, elle perd tout son sens. Partagez‑vous cet avis ? Le cas échéant, comptez‑vous prendre rapidement des dispositions ? Si oui, lesquelles ? |
De heer André du Bus de Warnaffe (cdH). – Voor twee dagen hebben we in een perscommuniqué vernomen dat de consumentenverenigingen, vertegenwoordigd door het OIVO, het Onderzoeks- en Informatiecentrum van de Verbruikersorganisaties, van plan zijn zich terug te trekken uit het Arnoldusconvenant inzake handelspraktijken met betrekking tot alcoholhoudende dranken. Dat convenant werd goedgekeurd op 12 mei 2005 en streeft een meer verantwoorde consumptie van alcoholische dranken na. Het gaat om een eerste antwoord van de sector op misleidende reclamepraktijken die meer bepaald jongeren tot alcoholconsumptie aanzetten. De tekst strekt ertoe de reclame te reglementeren en het gratis verstrekken van alcoholische dranken of de verkoop tegen spotprijzen aan minderjarigen te verbieden. Dat convenant wordt vandaag door de consumentenverenigingen op de korrel genomen. Bij wijze van voorbeeld haalt het OIVO praktijken aan waarbij bepaalde tijdschriften hun lezers een pack van zes flesjes bier of een fles wijn aanbieden. Dat heeft het OIVO ertoe bewogen om een klacht in te dienen bij de JEP, Jury voor Ethische Praktijken, inzake reclame, die moet toezien op de eerbiediging van de ethische regels inzake reclame. De JEP was niet dezelfde mening toegedaan als het OIVO. Ik sluit me zelf volledig aan bij het standpunt van het OIVO dat het Convenant ondoeltreffend vindt. Om die reden heb ik zes maanden geleden een wetsvoorstel op de handelspraktijken van de alcoholproducenten ingediend. De gemeenschappen hebben overigens een resolutie goedgekeurd die een beter reglementair kader voor de handelspraktijken inzake alcoholconsumptie beoogt. Ze stellen bijvoorbeeld als voorwaarde voor de toekenning van subsidies voor feestelijke, culturele of sportevenementen, dat er gratis drinkwater ter beschikking wordt gesteld en dat er geen alcoholhoudende consumpties in de vaste toegangsprijs zijn begrepen. Van zijn kant pleit het OIVO voor een wet in plaats van een convenant tussen privépartners. De wet zou de verdienste hebben voor iedereen uniform van toepassing te zijn en in een beter reglementair kader te voorzien. De beperkingen van de JEP zijn overigens bekend. Ze kan niets afdwingen en is uitsluitend bevoegd voor de meest klassieke handelspraktijken. Die vertegenwoordigen echter minder dan 30% van de reclame‑investeringen. Mevrouw de minister, is u van oordeel dat het Convenant inzake gedrag en reclame met betrekking tot alcoholhoudende dranken, goedgekeurd op 12 mei 2005, correct door de alcoholproducenten wordt toegepast? Stoten we hier niet op de grenzen van de zelfregulering in een sector? Als de consumentenverenigingen zich uit het convenant terugtrekken, wordt het zinloos. Deelt u die zienswijze? Bent u in voorkomend geval van plan snel maatregelen te nemen? Zo ja, welke? |
|||
Mme Laurette Onkelinx, vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. – Avant toute chose, je souhaiterais préciser plusieurs éléments. Le ministre de la Santé n’est pas signataire de la convention Arnoldus puisqu’il s’agit d’un code de conduite. Par ailleurs, le ministre n’a aucune compétence en matière de contrôle du respect de ladite convention. Ce contrôle a été confié par toutes les parties signataires de la convention au Jury d’éthique publicitaire (JEP). Par ailleurs, deux associations représentatives des consommateurs étaient signataires de cette convention, le CRIOC et Test‑Achats. Dès lors, malgré le retrait du CRIOC, les consommateurs sont toujours représentés par au moins une association. On me dit que, dans l’ensemble, ce code de conduite a été relativement respecté. Malgré tout, cette convention fait l’objet d’interprétations divergentes sur certains points et notamment sur la notion d’offre aux mineurs. C’est pourquoi mes services travaillaient depuis plusieurs mois à des amendements afin de renforcer cette convention et à l’institutionnaliser par arrêté royal. Comme vous le savez, une telle institutionnalisation requiert cependant un gouvernement de plein exercice. Néanmoins seul mon successeur pourra apprécier si oui ou non un tel travail doit continuer ou s’il y a lieu de réexaminer l’ensemble de la problématique et la légitimité même de cette convention. |
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – Eerst en vooral wil ik enkele zaken preciseren. De minister van Volksgezondheid heeft het Arnoldusconvenant niet ondertekend, aangezien het om een gedragscode gaat. De minister is overigens helemaal niet bevoegd om toe te zien op de eerbiediging van het voornoemde convenant. De controle erop is door alle partijen bij het Convenant toevertrouwd aan de JEP, de Jury voor Ethische Praktijken inzake reclame. Overigens hebben twee representatieve consumentenverenigingen, het OIVO en Test‑Aankoop het convenant getekend. Zelfs als het OIVO zich terugtrekt, blijft er nog minstens één vereniging over. Ik verneem dat de gedragscode over het algemeen vrij goed gerespecteerd is. Toch wordt het convenant op verschillende punten uiteenlopend geïnterpreteerd, meer bepaald wat betreft het begrip aanbiedingen voor minderjarigen. Daarom bereiden mijn diensten al verschillende maanden amendementen voor om het convenant kracht bij te zetten en bij koninklijk besluit een officieel karakter te geven. Desondanks kan alleen mijn opvolger beslissen of dat werk al dan niet moet worden voortgezet, dan wel of de hele problematiek en zelfs de legitimiteit van het convenant opnieuw dient te worden bekeken. |
|||
M. André du Bus de Warnaffe (cdH). – Je remercie la ministre pour les précisions qu’elle nous a apportées. Il est bien évident, madame la ministre, que vous n’avez pas de compétences en cette matière ; j’en étais bien conscient. Mais dans votre réponse, vous confirmez l’idée qu’il est nécessaire que les autorités publiques prennent l’initiative à ce sujet. Il faut institutionnaliser, d’une manière ou d’autre, cette convention pour qu’elle devienne contraignante. Je m’en réjouis. Par ailleurs, le rôle du jury d’éthique publicitaire devrait faire l’objet d’un débat dans les semaines à venir. Il y a des initiatives à prendre également dans ce domaine de sorte que ce jury ou un autre organe dispose d’un pouvoir contraignant bien réel car la convention souffre d’interprétations divergentes en raison de dispositions peu claires. Du côté des consommateurs, il y a unanimité à dénoncer certaines pratiques publicitaires. |
De heer André du Bus de Warnaffe (cdH). – Ik dank de minister voor haar preciseringen. Mevrouw de minister, het ligt voor de hand dat u ter zake niet bevoegd bent; ik was me daarvan terdege bewust. In uw antwoord bevestigt u echter dat de overheid in dezen absoluut opnieuw het initiatief dient te nemen. We moeten het convenant op de ene of andere manier een officieel karakter geven zodat het afdwingbaar wordt. Over de rol van de Jury voor Ethische Praktijken inzake reclame zou binnen enkele weken trouwens een debat moeten plaatsvinden. Er moeten initiatieven worden genomen om de jury of een ander orgaan met werkelijk dwingend gezag te bekleden, want het convenant bevat onduidelijke bepalingen waardoor het te lijden heeft van interpretatieverschillen. De consumenten van hun kant nemen bepaalde reclamepraktijken eensgezind op de korrel. |
|||
Mondelinge vraag van de heer Bert Anciaux aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de inbeslagname van een grote hoeveelheid illegale wapens» (nr. 5‑325) |
||||
M. Bert Anciaux (sp.a). – Dernièrement, le SEDEE, Service d’enlèvement et de destruction d’engins explosifs, a saisi chez un armurier dans les environs de Turnhout un important stock d’armes illégales. Au total, cinq tonnes de munitions et de 300 à 400 armes interdites, parmi lesquelles des riot guns et des kalachnikovs, ont été découvertes. Toutes n’étaient pas stockées de manière sécurisée. Le SEDEE a dû utiliser plus de trois gros camions pour évacuer l’ensemble de l’arsenal illégal. Comment est‑il possible, dans un pays qui se respecte, qu’une telle quantité d’armes dangereuses et illégales aboutisse chez un armurier véreux ? Manifestement, cette découverte n’est que la partie visible de l’iceberg. Il est clair que dans notre pays, le commerce illégal des armes est plus florissant que jamais. Il y existe de nombreux réseaux qui fonctionnement bien, contrairement aux mécanismes de contrôle qui sont manifestement inefficaces. Comment expliquer qu’une telle quantité d’armes dangereuses et illégales puisse librement entrer dans notre pays et y circuler ? Cela semble prouver que les systèmes de contrôle ne remplissent pas leur mission. Cette découverte n’est‑elle qu’une exception ou constitue‑t‑elle la partie visible de l’iceberg ? Comment la ministre peut‑elle garantir qu’il n’existe pas d’autres stocks similaires d’armes dangereuses permettant d’approvisionner depuis la Belgique de nombreux circuits de criminalité organisée et de grande criminalité ? |
De heer Bert Anciaux (sp.a). – Onlangs heeft de ontmijningsdienst DOVO bij een wapenhandelaar in de buurt van Turnhout een grote voorraad illegale wapens gevonden en in beslag genomen. In totaal werden vijf ton munitie en 300 tot 400 verboden wapens, waaronder riotguns en kalasjnikovs, aangetroffen. Niet alles was veilig opgeslagen. DOVO had meer dan drie grote vrachtwagens nodig om het hele illegale arsenaal weg te halen. Toen ik dit vernam, vroeg ik me met verbazing af hoe dat in een zichzelf respecterend land mogelijk is. Blijkbaar is het mogelijk dat een dergelijke hoeveelheid gevaarlijke en illegale wapens de weg vindt naar een malafide wapenhandelaar. Het is duidelijk dat we slechts het topje van de ijsberg zien. In dit land floreert de illegale wapenhandel als nooit tevoren. Er zijn heel wat goed werkende netwerken, terwijl de controlemechanismen duidelijk niet werken en zo lek zijn als een zeef. Hoe is het mogelijk dat een dergelijke grote hoeveelheid gevaarlijke en illegale wapens vrij haar weg naar en in ons land vindt? Dat wijst er wellicht op dat de controlesystemen falen. Is de ontdekking een uitzondering of vormt ze het topje van de ijsberg? Hoe kan de minister waarborgen dat er niet veel meer van dergelijke grote voorraden van gevaarlijk wapentuig bestaan en dat daardoor veel circuits van onder meer de georganiseerde misdaad en de zware criminaliteit vanuit België worden bevoorraad? |
|||
Mme Annemie Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – La lutte contre la détention illégale d’armes, le port illégal d’armes et surtout le commerce illégal d’armes était et reste l’un de mes objectifs tout comme de la police fédérale. C’est la raison pour laquelle sous la présidence belge de l’Union européenne, j’ai travaillé à un plan d’action européen de lutte contre le commerce illégal des armes. Nous constatons en effet que les armes illégales découvertes sur notre territoire sont importées d’autres pays. En raison de la libre circulation des biens en Europe et particulièrement dans la zone Schengen, les armes circulent assez aisément en Europe. Le problème ne se pose pas uniquement en Belgique, nos pays voisins et les pays constituant le noyau de l’Union européenne y sont également confrontés. En Belgique, les services de police contrôlent systématiquement les activités des armuriers dans l’ensemble du pays et particulièrement dans la région bruxelloise. L’actuelle instruction contre un armurier de Ravels est la suite d’un de ces contrôles. D’après les données du service central Armes de la police judiciaire fédérale, aucun trafic organisé d’armes lourdes destinées au grand banditisme n’a été détecté ces dernières années sur le territoire belge. Il s’agirait donc d’un premier cas, isolé. Pour plus d’informations au sujet de l’instruction en cours, je vous renvoie au ministre de la Justice. Je suis convaincue que la lutte contre les armes lourdes illégales ne pourra être gagnée que si la collaboration est poussée à l’extrême, non seulement entre les services de police et de renseignement belges mais aussi et surtout avec les services des autres pays européens. |
Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – De bestrijding van het illegale wapenbezit, de illegale wapendracht en vooral de illegale wapenhandel was en is één van de doelstellingen van de federale politie en mezelf. Om die reden heb ik onder het Belgisch Voorzitterschap van de Europese Unie werk gemaakt van een Europees actieplan om de strijd aan te gaan tegen illegale wapenhandel. We merken immers dat de illegale wapens die op ons grondgebied worden aangetroffen eigenlijk allemaal uit andere landen zijn geïmporteerd. Vaak kunnen ze door het vrije verkeer van goederen in Europa en vooral in de Schengenzone vrij vlot binnen Europa circuleren. Dat is niet louter een Belgisch probleem, ook onze buurlanden en de kernlanden van de Europese Unie worden ermee geconfronteerd. In België voeren de politiediensten in dat verband overal te lande, en vooral in de Brusselse regio, systematisch controles uit op de activiteiten van de wapenhandelaars. Het huidige gerechtelijke onderzoek tegen een wapenhandelaar uit Ravels is dan ook het gevolg van één van die acties. Volgens de gegevens van de centrale dienst Wapens van de federale gerechtelijke politie werd de voorbije jaren geen georganiseerde trafiek van zware wapens bestemd voor het zware banditisme op Belgisch grondgebied gedetecteerd. Het zou om een eerste, alleenstaand geval gaan. Voor meer informatie over het lopende gerechtelijk onderzoek verwijs ik de haar Anciaux naar de minister van Justitie. Ik ben er alleszins van overtuigd dat de strijd tegen de illegale zware wapens alleen kan worden gewonnen met een extreem doorgedreven samenwerking, niet alleen tussen de Belgische politie- en inlichtingendiensten, maar ook en vooral met de diensten uit andere Europese landen. |
|||
M. Bert Anciaux (sp.a). – Je ne suis pas satisfait de la réponse de la ministre. Apparemment, les armes proviennent d’autres pays européens mais personne n’ignore qu’un trafic d’armes passant par le port d’Anvers est toujours organisé. D’après la ministre, le cas évoqué est un premier cas isolé. J’ai vraiment du mal à le croire. Je crains que la lutte contre les armes illégales et le commerce de ces armes n’en soit encore aux premiers balbutiements et que la découverte n’indique que ce commerce est plus vaste que nous ne le pensons. Il ne s’agit pas de quelques armes enfouies dans la terre mais de tonnes de munitions illégales et d’une quantité de riot guns et de kalachnikovs représentant le chargement de trois camions. Aussi, j’insiste pour que cette affaire soit prise au sérieux et constitue une priorité pour la police fédérale. |
De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik dank de minister voor haar antwoord, maar ben er niet erg tevreden mee. Het klinkt als: ‘Ik was het niet, het was iemand anders.’ De wapens komen blijkbaar vanuit andere Europese landen, maar iedereen weet dat er ook via de haven van Antwerpen nog altijd wapentrafiek wordt georganiseerd. Dit is volgens de minister een eerste, alleenstaand geval. Ik wíl haar echt geloven, maar ik heb het er moeilijk mee. Dit lijkt me echt geen eerste, alleenstaande feit van de georganiseerde misdaad. Ik vrees – en ik wil dat we echt van dat standpunt vertrekken – dat de strijd tegen illegale wapens en wapenhandel nog in de kinderschoenen staat en dat we wellicht uit deze vondst moeten afleiden dat die handel veel massaler is dan we denken. Het gaat hier heus niet over enkele wapens die verstopt waren in een putje in de grond. Het gaat over tonnen illegale munitie en drie vrachtwagens vol riotguns en kalasjnikovs. Die verstop je echt niet even in je tuinhuisje. Ik dring erop aan dit heel serieus te nemen en het tot een prioriteit van de federale politie te maken. |
|||
Wetsontwerp tot wijziging van artikel 6, §6, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen (Stuk 5‑941) (Art. 81, derde lid, en art. 79, eerste lid, van de Grondwet) |
||||
Algemene bespreking |
||||
Mme la présidente. – La parole est à M. Claes pour un rapport oral. |
De voorzitster. – Het woord is aan de heer Claes voor een mondeling verslag. |
|||
M. Dirk Claes (CD&V), rapporteur. – Ce projet de loi a été déposé au Sénat par M. De Padt sous la forme d’une proposition de loi et a été adopté en juin. En bref, il porte la durée de validité de la carte d’identité électronique de cinq à dix ans, pour diminuer les charges administratives dans les maisons communales. La proposition adoptée a été légèrement amendée à la Chambre. Il en résulte que la durée de validité de dix ans commence à courir à la date de la demande au lieu de la date de délivrance. Nous avons à nouveau brièvement discuté du projet en commission cette semaine et nous pouvons accepter cette adaptation. Le Roi peut également accorder des exceptions, ce qui est logique. Une exception peut être faite pour la catégorie des plus de 75 ans. En effet, nous pouvons nous demander à juste titre s’il est encore nécessaire qu’ils demandent une nouvelle carte d’identité. Une exception peut également être faite pour les jeunes, qui changent plus rapidement sur le plan physique et ont donc plus rapidement besoin d’une nouvelle carte d’identité. Le projet de loi a été adopté en commission par six voix contre trois et confiance a été faite au rapporteur pour la rédaction du rapport. |
De heer Dirk Claes (CD&V), rapporteur. – Dit wetsontwerp werd als voorstel in de Senaat ingediend door collega De Padt en in juni goedgekeurd. Kort samengevat verlengt het de geldigheidsduur van de elektronische identiteitskaart van vijf naar tien jaar, om de administratieve lasten in de gemeentehuizen te verminderen. Het goedgekeurde voorstel werd in de Kamer licht geamendeerd. Daardoor begint de geldigheidsduur van tien jaar te lopen op de datum van aanvraag in de plaats van op de datum van afgifte. We hebben het ontwerp kort opnieuw besproken in de commissie deze week en we kunnen met die aanpassing leven. De Koning kan eveneens uitzonderingen toestaan en dat is ook logisch. Een uitzondering kan worden gemaakt voor de categorie 75‑plussers. We kunnen ons inderdaad terecht afvragen of het nog wel nodig is dat zij een nieuwe identiteitskaart aanvragen. Een uitzondering kan er ook komen voor jongeren, die fysiek sneller veranderen en dus misschien sneller een nieuwe identiteitskaart nodig hebben. Het wetsontwerp werd in de commissie goedgekeurd met zes stemmen tegen drie en er werd vertrouwen geschonken aan de rapporteur voor het opmaken van het verslag. |
|||
Mme Lieve Maes (N‑VA). – Je me suis abstenue lors du vote précédent sur ce projet de loi, surtout pour deux raisons, à savoir la crainte de l’innovation et des défaillances techniques. À la Chambre, des auditions ont eu lieu, entre autres avec Zetes, la firme qui confectionne actuellement les cartes, et avec Fedict. Elles ont montré que nous avons toutes les raisons de douter des possibilités techniques. Fedict a rendu un avis négatif sur la base de l’évolution technologique rapide, des frais d’entretien plus élevés et des risques accrus de sécurité. C’est pourquoi l’ensemble du groupe N‑VA votera aujourd’hui contre le projet. |
Mevrouw Lieve Maes (N‑VA). – Ik heb me bij de vorige stemming over dit onderwerp onthouden, vooral om twee redenen, namelijk de vrees voor een innovatiestop en technische tekortkomingen. In de Kamer zijn er hoorzittingen geweest, onder andere met Zetes, de firma die momenteel de kaarten maakt, en met Fedict. Uit die hoorzittingen is gebleken dat we alle redenen hadden en hebben om te twijfelen aan de technische mogelijkheden. Fedict gaf een negatief advies op basis van de snelle technologische evolutie, hogere onderhoudskosten en hogere veiligheidsrisico’s. Daarom zal de hele N‑VA‑fractie vandaag tegen stemmen. |
|||
– La discussion générale est close. |
– De algemene bespreking is gesloten. |
|||
Artikelsgewijze bespreking |
||||
(Le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53‑1627/6.) |
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53‑1627/6.) |
|||
– Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi. |
– De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats. |
|||
Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 23 april 1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen met een communautaire dimensie of in concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (Stuk 5‑1324) |
||||
Algemene bespreking |
||||
Mme Fabienne Winckel (PS), rapporteuse. – Je me réfère à mon rapport écrit. |
Mevrouw Fabienne Winckel (PS), rapporteur. – Ik verwijs naar mijn schriftelijke verslag. |
|||
– La discussion générale est close. |
– De algemene bespreking is gesloten. |
|||
Artikelsgewijze bespreking |
||||
(Le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53‑1774/3.) |
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53‑1774/3.) |
|||
– Les articles 1er à 4 sont adoptés sans observation. – Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi. |
– De artikelen 1 tot 4 worden zonder opmerking aangenomen. – De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats. |
|||
Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik, gedaan te Lanzarote op 25 oktober 2007 (Stuk 5‑1204) |
||||
Algemene bespreking |
||||
Mme Marie Arena (PS), corapporteuse. – Je me réfère à mon rapport écrit. |
Mevrouw Marie Arena (PS), corapporteur. – Ik verwijs naar mijn schriftelijke verslag. |
|||
Mme la présidente. – M. De Groote se réfère également à son rapport écrit. |
De voorzitster. – Ook de heer Patrick De Groote verwijst naar zijn schriftelijke verslag. |
|||
Mme Anke Van dermeersch (VB). – Je voterai en faveur de la convention, mais je fais remarquer que la définition de la notion d’ « enfant » dans le texte qui nous est soumis ne correspond absolument pas à la réalité. Comment peut‑on mettre tous les jeunes de moins de dix‑huit ans dans le même panier ? Peut‑on appliquer les mêmes mesures à des jeunes de sept ans et de dix‑sept ans ? Il aurait été préférable d’introduire trois catégories d’âge, par exemple enfants, adolescents et adultes à partir de dix‑huit ans. Les adolescents méritent naturellement aussi une protection contre les abus sexuels, mais selon un autre schéma que les enfants. La législation belge sur la majorité sexuelle permet le sexe à partir de seize ans, ce qui nous mène au constat absurde que les relations sexuelles avec des enfants sont permises dans notre pays. Dans d’autres textes législatifs, il faudrait également faire une distinction entre les enfants, les adolescents et les adultes. Le texte contient aussi une série d’inepties. L’article 9 dispose qu’il est important de promouvoir la participation des enfants, du secteur privé, des médias et de la société civile au développement et à la mise en œuvre de la politique relative à la lutte contre l’exploitation sexuelle et les abus sexuels sur des enfants. Comment des enfants peuvent‑ils participer au développement et à la mise en œuvre d’une politique ? Par le biais d’un parlement des enfants peut‑être ? Dans ce dossier il revient naturellement aux adultes – plus spécialement ceux qui ont la formation juridique, psychologique et législative requise – de prendre les initiatives nécessaires. |
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Ik zal het verdrag goedkeuren, maar merk wel op dat de definitie van het begrip ‘kind’ in de voorliggende tekst absoluut niet beantwoordt aan de realiteit. Hoe kan men nu alle jongeren onder achttien jaar over één kam scheren? Kan men dezelfde maatregelen toepassen op een zevenjarige en op een zeventienjarige? Het ware beter geweest om drie leeftijdscategorieën in te voeren, bijvoorbeeld kinderen, adolescenten en volwassenen vanaf achttien jaar. Adolescenten verdienen uiteraard ook bescherming tegen seksueel misbruik, maar volgens een ander stramien dan kinderen. De Belgische wetgeving over seksuele meerderjarigheid laat seks toe vanaf zestien jaar en dat brengt ons tot de absurde vaststelling dat seksuele betrekkingen met kinderen in ons land toegestaan zijn. Ook in andere wetteksten zou er een onderscheid moeten worden gemaakt tussen kinderen, adolescenten en volwassenen. Er staan ook een aantal ongerijmdheden in de tekst. Artikel 9 zegt dat het belangrijk is de participatie te bevorderen van kinderen, de particuliere sector, de media en het maatschappelijk middenveld in de ontwikkeling en uitvoering van het beleid met betrekking tot de bestrijding van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen. Hoe kunnen kinderen nu participeren aan de ontwikkeling en uitvoering van een beleid? Via een kinderparlement misschien? In dit dossier is het uiteraard de taak van de volwassenen – meer bepaald volwassenen met de juiste juridische, psychologische en wetgevende opleiding – om de nodige initiatieven te nemen. |
|||
– La discussion générale est close. |
– De algemene bespreking is gesloten. |
|||
Artikelsgewijze bespreking |
||||
(Le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense est identique au texte du projet de loi. Voir document 5‑1204/1.) |
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 5‑1204/1.) |
|||
– Les articles 1er et 2 sont adoptés sans observation. – Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi. |
– De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen. – De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats. |
|||
Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol nr. 12 bij het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, gedaan te Rome op 4 november 2000 (Stuk 5‑1205) |
||||
Algemene bespreking |
||||
Mme Marie Arena (PS), corapporteuse. – Je me réfère au rapport écrit. |
Mevrouw Marie Arena (PS), corapporteur. – Ik verwijs naar het schriftelijke verslag. |
|||
Mme la présidente. – M. Piet De Bruyn, corapporteur, se réfère également au rapport écrit. |
De voorzitster. – De heer Piet De Bruyn verwijst eveneens naar het schriftelijke verslag. |
|||
M. Bart Laeremans (VB). – Le présent projet de loi a des implications majeures pour notre État de droit et notre société, notamment pour les relations communautaires dans notre pays. Nous devons bien mesurer la portée du projet. En l’adoptant, le Sénat acquiesce à l’introduction, à l’échelon européen, d’une nouvelle prohibition générale de la discrimination. Désormais, tout droit inscrit dans la loi doit être garanti à chacun, sans la moindre distinction, même sur le plan de la langue et – ce n’est pas insignifiant – des minorités nationales. La fameuse Cour européenne des droits de l’homme, dont la neutralité n’est pas le fort, aura une fonction de contrôle supplémentaire, ce qui étend sensiblement ses compétences et ses missions. Cette évolution m’inquiète beaucoup. C’est pourquoi je regrette qu’aucun débat digne de ce nom n’ait pu avoir lieu en commission. Le rapport ne mentionne même pas la brève discussion, surtout de procédure, qui a eu lieu en commission. Le texte de Mme Arena et de M. De Bruyn est une caricature de rapport. Il se réduit à vingt‑cinq lignes et ne mentionne que l’exposé introductif du ministre. Les interventions des commissaires, qui portaient non seulement sur la procédure mais aussi sur le contenu, n’y figurent pas. Ni M. De Bruyn ni moi ne sommes mentionnés, bien que j’aie annoncé en commission une proposition d’audition du professeur Matthias Storme. Plus grave encore, le débat n’a pu avoir lieu du fait qu’on a chamboulé en cours de journée l’ordre du jour de la commission sans en informer les membres en temps utile. La discussion était prévue à 15 h, mais le président l’a avancée d’un quart d’heure. On ne peut quand même pas s’attendre à ce que je lise le courriel à ce propos durant ma pause de midi. Ce procédé témoigne d’un manque de respect pour les collègues et j’espère qu’il ne se reproduira plus. À la Chambre, on envoie les messages urgents par texto. Nous devrions installer un système similaire au Sénat. Quoi qu’il en soit, il est indécent qu’une assemblée approuve sans débat un projet aux conséquences aussi importantes. Je ne comprends pas l’inertie des autres groupes. Par la voix du rapporteur, la N‑VA, à laquelle appartient le président, a même déclaré avoir bien travaillé, alors qu’on la croyait sensible à cette question. Peut‑être voulait‑on écarter le Vlaams Belang du débat pour pouvoir mener la discussion à la va‑vite sans devoir réagir à nos questions et sans devoir rejeter notre suggestion d’auditionner un membre éminent de la N‑VA. Je pense que le Sénat se doit de consacrer un véritable débat à ce projet et demande donc, Madame la présidente, son renvoi en commission. |
De heer Bart Laeremans (VB). – Dit is een belangrijk wetsontwerp met grote implicaties voor onze rechtsstaat en onze samenleving, met name ook inzake communautaire verhoudingen in dit land. We moeten de draagwijdte van het ontwerp goed inschatten. Door de goedkeuring verklaart de Senaat zich akkoord met de invoering van een nieuw en algemeen Europees discriminatieverbod in de ruimste zin van het woord. Elk in de wet vastgelegd recht moet voortaan worden verzekerd aan iedereen, zonder enig onderscheid, zelfs niet op het vlak van de taal en, niet onbelangrijk, de nationale minderheden. Het veelbesproken en allesbehalve neutrale Europees Hof voor de rechten van de mens krijgt er een controlebevoegdheid over, wat een zeer drastische uitbreiding van zijn bevoegdheden en taken betekent. Ik ben bijzonder ongerust over deze evolutie. Daarom vind ik het zo erg dat over deze kwestie geen behoorlijk commissiedebat mogelijk was. Het verslag maakt zelfs geen melding van de beperkte, voornamelijk procedurele, bespreking in de commissie. Het verslag van mevrouw Arena en de heer De Bruyn is een aanfluiting van wat een verslag hoort te zijn. Het telt amper vijfentwintig regels en maakt alleen melding van de toelichting van de minister. De uiteenzettingen van de parlementsleden, die trouwens niet alleen over de procedure, maar ook over de inhoud gingen, komen niet aan bod. De heer De Bruyn noch ikzelf worden vermeld, hoewel ik in de commissie een voorstel tot hoorzitting met professor Matthias Storme heb aangekondigd. Erger nog is dat er geen debat heeft kunnen plaatsvinden omdat de agenda van de commissie in de loop van de dag werd overhoopgehaald zonder dat de leden tijdig werden ingelicht. De bespreking was gepland om 15 uur, maar werd door de voorzitter met een kwartier vervroegd. Men kan van mij niet verwachten dat ik tijdens mijn middaglunch de e‑mail die hierover werd verstuurd, heb gelezen. Deze werkwijze getuigt van weinig respect voor de collega’s en zullen we hopelijk nooit meer meemaken. In de Kamer bestaat er een verwittigingssysteem dat hoogdringende berichten per sms doorstuurt. In de Senaat moeten we dringend een gelijkaardige werkwijze invoeren. Het is in elk geval onbetamelijk dat een parlement een onderwerp dat dermate belangrijk is en vergaande gevolgen heeft, zonder enig debat goedkeurt. Ik begrijp niet dat de andere fracties niet hebben gereageerd. De N‑VA, die de voorzitter levert, liet bij monde van haar verslaggever zelfs weten dat ze haar huiswerk goed had gemaakt, terwijl men van die partij toch enige gevoeligheid voor deze problematiek zou verwachten. Mogelijk was het de bedoeling het Vlaams Belang uit het debat te weren om de bespreking op een drafje te kunnen afhandelen zonder te moeten reageren op onze vragen en zonder ons voorstel om een hoorzitting te houden met een prominent lid van de N‑VA, af te wijzen. Ik ben van mening dat de Senaat het aan zichzelf verplicht is een echt debat aan het ontwerp te wijden. Daarom, mevrouw de voorzitster, vraag ik het ontwerp naar de commissie terug te zenden. |
|||
Mme la présidente. – Nous votons sur la proposition de M. Laeremans de renvoi en commission. |
De voorzitster. – We stemmen over het voorstel van de heer Laeremans tot terugzending naar de commissie. |
|||
– La proposition de renvoi en commission est rejetée par assis et levé. |
– Het voorstel tot terugzending naar de commissie wordt verworpen bij zitten en opstaan. |
|||
M. Bart Laeremans (VB). – Le résultat du vote est clair : seuls Mme Van dermeersch, M. Ceder et moi‑même avons voté en faveur du renvoi. Tous les autres sénateurs, y compris ceux du groupe N‑VA, s’y sont opposés. C’est surtout l’attitude de ce dernier qui est étonnante, comme je vais le montrer dans mes commentaires sur le contenu du Protocole. Le groupe Vlaams Belang du Sénat ne peut approuver ce Protocole car il étend énormément les compétences de la Cour européenne des droits de l’homme alors que ce n’est absolument pas nécessaire. La Cour européenne est compétente pour le contrôle du respect de la Convention européenne de sauvegarde des droits de l’homme et des libertés fondamentales (CEDH) et ses tâches sont suffisamment étendues. La Cour tente déjà aujourd’hui, dans une sorte d’élan de propagation d’une foi de gauche déphasée, d’étendre ses tâches d’une manière particulièrement inacceptable. Elle devient ainsi en quelque sorte une troisième instance et finit par crouler sous les dossiers. Elle crée sans aucun doute une jurisprudence volontariste, principalement dans le large champ de la problématique de l’asile et des étrangers. Cette jurisprudence va manifestement à l’encontre de la législation nationale démocratiquement adoptée, sape en un clin d’œil des systèmes solidement bâtis et place les États membres face à des problèmes importants. Je fais référence à l’arrêt Salduz et à la présence obligatoire des avocats lors de la première audition de personnes ayant été arrêtées. Notre pays n’a même pas bénéficié d’une période raisonnable de transition ; il devait modifier immédiatement la loi, séance tenante, alors qu’elle fonctionnait correctement depuis des dizaines d’années déjà sans que personne n’ait jamais déposé plainte à ce sujet. La Cour européenne se comporte comme un « gouvernement des juges », comme une institution qui prend la place du politique. La Cour va ainsi à l’encontre de notre ordre juridique démocratique et des démocraties européennes alors qu’elle ne possède pas de contrepoids démocratique comme c’est le cas dans un État de droit normal. Le Vlaams Belang n’est pas le seul à l’affirmer. Toute l’Europe politique partage cet avis. La tendance irréfrénée à mettre son nez partout a à ce point échappé à tout contrôle qu’à la fin du mois d’avril, les 47 États membres concernés ont fustigé la Cour dans une déclaration particulièrement remarquable, celle d’Izmir. Cela s’est passé lors de la Conférence de haut niveau sur l’avenir de la Cour européenne des droits de l’homme. Elle avait été spécialement convoquée pour discuter des abus de pouvoir systématiques de la Cour. J’ai interrogé le ministre des Affaires étrangères à ce sujet le 8 juin mais il a renvoyé la balle au ministre de la Justice, Stefaan De Clerck. Celui‑ci a reconnu qu’il s’agissait d’un problème très sérieux. C’est précisément à un moment où on ne sait absolument pas clairement comment la Cour se comportera à l’avenir et quelle suite elle donnera à l’appel d’Izmir, que notre Sénat juge nécessaire d’octroyer encore beaucoup plus de compétences à cette Cour, sans savoir quelles seront les conséquences de l’application du Protocole. Quelles sont ses conséquences pour le budget, les magistrats, etc. ? Je suppose qu’une concertation a tout au moins eu lieu à ce sujet. J’aimerais en apprendre davantage du ministre. Le fait que le discours antidiscrimination et le discours sur les droits de l’homme s’entremêlent contrarie fortement le Vlaams Belang. La CEDH est un bien particulièrement important qui renferme les droits de l’homme les plus fondamentaux. Ceux‑ci doivent être défendus à tout prix. C’est pourquoi des institutions comme le Conseil de l’Europe et un organisme de contrôle sont et restent utiles et nécessaires. En développant de manière impropre la CEDH au moyen de protocoles douteux et contestables, comme le présent Protocole relatif à la discrimination, on sape sa crédibilité et on dévalue le travail de la Cour européenne. La controverse au sujet de cette dernière va se développer et l’autorité de ses décisions sera ainsi de plus en plus sujette à discussion. Pire encore : c’est précisément parce que le discours antidiscrimination et la pensée politiquement correcte inhérente et largement répandue sont si étendus et si omniprésents qu’on doit craindre que la Cour doive être qualifiée à l’avenir de « gouvernement des juges » voire de – inquiétante injure – « dictature des juges ». Les notions juridiques doivent être claires et sans équivoque. La notion de discrimination est actuellement beaucoup trop vague et trop élastique. Aujourd’hui déjà, elle engendre souvent des interprétations beaucoup trop larges et des contestations sans fin quant à ces dernières. Très souvent, on abuse du discours sur la discrimination pour éroder et restreindre les droits et libertés essentiels. Je fais référence aux procès qui ont été intentés contre mon propre parti. La présente proposition va encore plus loin dans l’inacceptable flou artistique relatif à la notion de discrimination qui existe déjà dans notre législation. Dans la vieille définition qui était déjà trop large, la discrimination était encore au moins liée à des droits décrits plus ou moins précisément. Une discrimination signifiait qu’une personne avait été privée de ces droits sans aucune raison. Quand on s’écarte de cette définition, comme c’est le cas dans le présent Protocole, la notion de discrimination est étirée et amincie à l’infini. Elle est définie de manière encore plus vague et plus mauvaise. Cela ne fera qu’engendrer une insécurité juridique encore plus grande et offrira bien plus de pouvoir et de possibilités créatives – et donc antidémocratiques – à la Cour européenne. Je me pose en outre de très sérieuses questions sur la hâte avec laquelle le présent projet est traité par le Sénat. Il n’y a aucune raison pour le parlement d’aller tout à coup si vite. Dans son exposé introductif, le ministre a, à mon humble avis, dit une contrevérité. On peut lire dans le rapport que toutes les entités fédérées ont donné leur assentiment ou ont déposé des projets de décret. Ce fut le cas durant la précédente législature en Flandre. Selon nos informations, ce n’est plus le cas. Le projet du précédent gouvernement est caduc et n’aurait pas été redéposé, si nos informations sont exactes. |
De heer Bart Laeremans (VB). – De uitslag van de stemming is duidelijk: alleen collega’s Van dermeersch en Ceder en ikzelf stemden voor de terugzending, alle andere senatoren, met inbegrip van de N‑VA‑fractie, stemden tegen. Vooral dat laatste is opmerkelijk, zoals zal blijken uit mijn commentaar bij de inhoud van het Protocol. De Senaatsfractie van Vlaams Belang kan dit protocol onmogelijk goedkeuren, omdat het de bevoegdheden van het Europees Hof voor de rechten van de mens enorm uitbreidt, terwijl daar allerminst enige noodzaak toe bestaat. Het Europees Hof is bevoegd voor de controle op de naleving van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en dat takenpakket is ruim genoeg. Vandaag al probeert het Hof in een soort van linkse wereldvreemde missioneringsdrang op een hoogst onaanvaardbare manier zijn takenpakket uit te breiden, waardoor het als het ware een derde aanleg wordt en onder de dossiers ondergesneeuwd raakt. Het roept zonder twijfel een voluntaristische rechtspraak in het leven, voornamelijk in het ruime veld van de asiel- en vreemdelingenproblematiek. Die rechtspraak druist manifest in tegen democratisch tot stand gekomen nationale wetgeving, haalt goed onderbouwde bestaande systemen in één oogwenk onderuit en plaatst de lidstaten voor grote problemen. Ik verwijs naar het Salduzarrest en de verplichte aanwezigheid van advocaten bij het eerste verhoor van personen die zijn aangehouden. Ons land kreeg zelfs geen billijke overgangsperiode; het moest onmiddellijk, stante pede, de wet aanpassen, terwijl die al decennia lang correct functioneerde zonder dat er iemand hieromtrent een klacht had ingediend. Het Europees Hof gedraagt zich als een gouvernement des juges, als een instelling die zich in de plaats van de politiek stelt. Daarmee gaat het Hof in tegen onze democratische rechtsorde en tegen de Europese democratieën, terwijl het zelf niet eens een democratische tegenhanger heeft, zoals in een normale rechtsstaat wel het geval is. Niet alleen het Vlaams Belang zegt dat, heel politiek Europa deelt die mening. De ongebreidelde bemoeizucht is dermate uit de hand gelopen dat eind april de 47 betrokken lidstaten in een hoogst opmerkelijke verklaring, de Verklaring van Izmir, scherp uithaalden naar het Hof. Dat gebeurde op een Conférence de haut niveau sur l’avenir de la Cour Européenne des droits de l’homme, die speciaal was bijeengeroepen om de systematische bevoegdheidsoverschrijdingen van het Hof te bespreken. Ik heb op 8 juni de minister van Buitenlandse Zaken daarover ondervraagd, maar die speelde de bal door naar zijn collega van Justitie. Minister De Clerck erkende dat het om ‘een zeer ernstig probleem gaat’. Uitgerekend op een moment dat het nog helemaal niet duidelijk is hoe het Hof zich in de toekomst zal gedragen en welk gevolg het zal geven aan de oproep van Izmir, uitgerekend op dit moment vindt deze Senaat het nodig dit Hof nog veel meer bevoegdheden toe te kennen, zonder te weten wat de gevolgen zijn van de toepassing van het protocol. Wat zijn de gevolgen ervan voor de begroting, voor de magistraten enzovoort? Ik vermoed dat daarover op zijn minst overleg is gepleegd. Ik zou er graag meer over vernemen van de minister. Het Vlaams Belang heeft veel problemen met het feit dat het antidiscriminatiediscours wordt vermengd met het mensenrechtendiscours. Het EVRM is een hoogst belangrijk goed, dat de belangrijkste fundamentele mensenrechten bevat. Die moeten worden gekoesterd en tot het uiterste verdedigd. Daarom is en blijven instellingen als de Raad van Europa en een controle‑instantie nuttig en noodzakelijk. Door het oneigenlijk uitbreiden van het EVRM met dubieuze en betwistbare protocollen, zoals dit protocol inzake discriminatie, wordt de sterkte en de geloofwaardigheid van het EVRM ondergraven en wordt het werk van het Europees Hof gedevalueerd. Er zal steeds meer controverse over het Hof ontstaan, waardoor het gezag van zijn beslissingen steeds meer ter discussie zal staan. Sterker nog, precies omdat het antidiscriminatiediscours en het daarmee samenhangende wijdverspreid politiek correct denken zo allesomvattend en zo alomtegenwoordig zijn, valt te vrezen dat het Hof in de toekomst niet alleen zal moeten leven met het epitheton gouvernement des juges, maar zelfs met het bedenkelijke scheldwoord dictature des juges. Juridische begrippen moeten duidelijk en ondubbelzinnig zijn. Het begrip discriminatie is nu al veel te vaag en te rekbaar. Nu al leidt het herhaaldelijk tot veel te ruime interpretaties en eindeloze betwistingen over die interpretaties. Heel vaak wordt het discours over discriminatie misbruikt om essentiële rechten en vrijheden uit te hollen en in te perken. Ik verwijs naar de processen die tegen mijn eigen partij werden aangespannen. Dit voorstel gaat nog veel verder in het onaanvaardbare flou artistique met betrekking tot het begrip discriminatie, dat nu al in onze wetgeving bestaat. In de oude definitie, die zelf al veel te ruim was, werd discriminatie tenminste nog in verband gebracht met min of meer nauwkeurig omschreven rechten. Discriminatie betekende dat iemand zonder grondige reden die rechten werd ontzegd. Als van die definitie wordt afgestapt, zoals in dit protocol, wordt het begrip discriminatie tot in het oneindige uitgerekt en verdund. Het begrip wordt nog vager en nog slechter gedefinieerd. Dat zal alleen maar leiden tot nog grotere rechtsonzekerheid en veel meer macht en creatieve – en dus ondemocratische – mogelijkheden voor het Europees Hof. Ik stel mij bovendien zeer grote vragen bij de haast waarmee dit ontwerp door de Senaat wordt gesleurd. Er is geen enkele reden waarom het parlement plots zo snel moet gaan. Bij de toelichting heeft de minister, naar mijn bescheiden mening, een onwaarheid verteld. In het verslag staat dat alle deelgebieden hun instemming hebben gegeven of ontwerpen van decreten hebben ingediend. Dat was het geval tijdens de voorbij regeerperiode in Vlaanderen. Volgens onze informatie is dat sindsdien voor Vlaanderen niet meer het geval. Het ontwerp van de vorige regering is vervallen en zou, als onze informatie juist is, niet opnieuw zijn ingediend. |
|||
M. Steven Vanackere, vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles. – Je voudrais réagir aux propos selon lesquels une contrevérité a été proférée. Il a été dit, dans l’exposé introductif, que chaque entité fédérée a déposé un projet de décret. Cette déclaration est parfaitement exacte et elle vaut pour toutes les entités fédérées. Il est également exact qu’à la suite des élections de 2009, certains décrets d’assentiment sont devenus caducs. Il n’empêche que chaque entité fédérée a bel et bien lancé une procédure d’assentiment. Je l’expliquerai encore tout à l’heure mais je m’offusque en entendant quelqu’un affirmer que j’ai dit une contrevérité. Je reconnais qu’à cause des élections, il est possible qu’un décret d’assentiment doive à nouveau être déposé mais cela ne signifie pas que j’ai menti. |
De heer Steven Vanackere, vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen. – Ik wil toch even reageren op de uitspraak dat er een onwaarheid is gezegd. In de toelichting werd gezegd dat elke deelstaat een ontwerpdecreet heeft ingediend. Die uitspraak is volkomen accuraat en ze geldt voor alle deelstaten. Het is ook juist dat, ten gevolge van de verkiezingen van 2009, sommige instemmingsdecreten kaduuk zijn geworden. Dat neemt echter niet weg dat elke deelstaat de instemmingsprocedure heeft opgestart. Ik wil dat straks nog toelichten, maar ik neem aanstoot aan de bewering dat ik een onwaarheid heb gezegd. Ik erken dat verkiezingen tot gevolg kunnen hebben dat een instemmingsdecreet opnieuw moet worden ingediend, maar dat betekent nog niet dat ik een onwaarheid heb gezegd. |
|||
M. Bart Laeremans (VB). – Monsieur le ministre, je n’ai très consciemment pas parlé de mensonge parce qu’il s’agit en fait ici d’une demi‑vérité. Le projet de décret a en effet été déposé au parlement flamand et il a fait l’objet d’un débat. J’en ai lu le rapport et il en ressort qu’un immense problème communautaire a vu le jour. Des élections ont eu lieu en 2009 pour le parlement flamand et aujourd’hui, deux ans plus tard, le document n’a pas été redéposé parce que cela engendrait des problèmes. Je veille donc à compléter la demi‑vérité du ministre car il ne peut maintenir que le texte a à nouveau été déposé au parlement flamand. Certaines raisons l’expliquent. Dans une note, l’administration flamande indique à ce sujet que le protocole no12 constitue une étape dans une évolution en cours depuis longtemps au niveau européen, à savoir l’extension des droits et libertés. Selon cette note, on peut se référer à ce sujet à la Charte des droits fondamentaux de l’Union européenne, au projet de protocole additionnel à la CEDH visant à protéger les droits culturels ou à la Convention‑cadre sur la protection des minorités nationales. Ces textes prévoient dans une mesure plus ou moins grande la liberté d’emploi des langues. En ce sens, la vigilance s’impose. Toujours selon l’administration flamande, la spécificité de la situation belge n’est depuis lors peut‑être plus inconnue au niveau européen. L’administration flamande en appelle donc à la vigilance. La Flandre doit donc être extrêmement vigilante. C’est une raison suffisante pour renvoyer en commission le présent projet de loi et pour mener tout au moins un débat sérieux à ce sujet car, selon le rapport, il n’a pas eu lieu. Il me semble qu’il y a encore pas mal à dire lorsqu’on constate que le rapport du parlement flamand comprend un nombre incalculable de pages. D’où mon premier argument contre l’examen en extrême urgence. Il y a toutefois encore une deuxième raison pour laquelle l’examen n’est absolument pas urgent. Nous sommes en effet à la veille de l’entrée en fonction d’un nouveau gouvernement. Monsieur le ministre, je suppose que vous suivez l’actualité : ou bien vous êtes à nouveau ministre, ou bien vous devenez gouverneur de la province de Flandre occidentale. Vous pouvez peut‑être soulever un coin du voile. La semaine prochaine, nous allons donc débattre assez longuement ici‑même de l’accord « papillon ». Le Vlaams Belang trouve cette dénomination trop positive et parle plus volontiers d’un « accord du nœud » – l’accord au gros nœud rouge – qui attire les Flamands dans un piège gigantesque. La page 28 de l’accord du nœud s’applique à ce dont nous discutons. Sous le titre « Lutte contre les discriminations », je lis ce qui suit au premier paragraphe : « Le Parlement établira un rapport sur l’état des lieux des dispositifs existants en ce qui concerne la lutte contre toutes les discriminations, dont la protection des minorités, et formulera d’éventuelles recommandations. » Et au paragraphe suivant : « En ce qui concerne le suivi de la recommandation sur la ratification de la Convention‑cadre sur la protection des minorités nationales formulée dans le cadre de l’Examen Périodique Universel, le Groupe de travail de la Conférence Interministérielle de Politique Étrangère continuera à étudier si un accord peut être trouvé sur une définition du concept de ‘minorité’. Le Protocole no12 à la Convention Européenne de sauvegarde des Droits de l’Homme constitue un instrument qu’il serait utile de ratifier pour parfaire notre édifice juridique de protection des droits fondamentaux. » Ce protocole s’inscrit donc dans la lutte contre les soi‑disant discriminations, qui englobe la problématique des minorités. Le lien est clairement établi : « Il serait utile de ratifier. » Cela figure en ces termes, c’est hautement potentiel. Il n’en ressort en tous cas aucune urgence extrême. Si c’était le cas, on l’aurait formulé tout autrement. En outre, le parlement doit d’abord rédiger un rapport. À moins que je ne me trompe, ce dernier n’existe pas encore. Je pense même que sa rédaction n’a pas encore commencé. Il s’agit donc d’une raison suffisante pour ne pas encore ratifier le protocole. En outre, le groupe de travail qui doit réfléchir à ce qu’est une minorité est loin d’avoir terminé son analyse. Au contraire, ce groupe mène depuis des années déjà une sorte d’existence « clandestine ». Monsieur le ministre, vous pouvez me contredire si ce groupe de travail a déjà enregistré un quelconque résultat. C’est pourquoi j’ai souhaité inviter M. Matthias Storme pour une audition car il fait partie de ce groupe de travail. Le hasard fait qu’il est également membre de la direction de la N‑VA. On n’a toutefois visiblement pas estimé qu’il était nécessaire que Matthias Storme donne ici son avis sur l’intérêt ou l’absence d’intérêt du Protocole. C’est quand même curieux. Nous ne pouvons donc pas déclarer aujourd’hui la Cour européenne compétente pour protéger nos minorités nationales car nous ne les connaissons pas encore. Le rapport indique clairement que l’appartenance à une minorité nationale constitue tout comme la langue, la race ou l’origine un des motifs de discrimination. Nous ne pouvons le ratifier car nous ne savons pas ce que cela signifie. Nous ne savons pas si notre pays compte de telles minorités et qui en fait partie. La clarté n’existe que pour un seul groupe, celui des germanophones, dont tout le monde sait qu’ils constituent une minorité. En même temps, ils sont la minorité la mieux protégée d’Europe. La minorité que les francophones protégeraient bien aujourd’hui dans cette séance, à savoir eux‑mêmes, se comporte dans ce pays comme une majorité car, au sein de ce parlement, la majorité flamande sera très bientôt mise hors‑jeu. Nous aurons un gouvernement au sein duquel pour la première fois depuis longtemps, les ministres francophones seront majoritaires. Comment peut‑on continuer à affirmer de manière crédible que les francophones sont encore une minorité dans ce pays ? On veut toutefois créer de nombreux droits supplémentaires pour eux grâce à la Convention sur les minorités et à ce Protocole. C’est l’agenda caché derrière ce dernier : on veut imposer par la voie européenne et par la « dictature des juges » ce qu’on n’a pas encore pu obtenir par la voie démocratique. C’est pourquoi ce Protocole est si dangereux. Mes chers collègues savent‑ils que la plupart des initiatives de ratification de ce Protocole dans ce parlement – tant à la Chambre qu’au Sénat – ou ailleurs ont été prises par le FDF ? Ce qui se passe aujourd’hui va dans le sens d’un parti qui n’a plus participé aux négociations parce qu’il était trop francophone extrémiste. Il s’agit d’initiatives d’Olivier Maingain, de Caroline Persoons au parlement bruxellois, d’Eric Libert et, pour la plus récente, de Damien Thiéry. Il est depuis lors devenu député et prétendu bourgmestre de Linkebeek, non nommé parce ce qu’il est particulièrement incivique. Le 26 janvier de cette année, il a interrogé ni plus ni moins qu’Olivier Chastel, secrétaire d’État et collaborateur du ministre des Affaires étrangères, au sujet de la ratification de ce Protocole. La réponse de M. Chastel ne compte que trois lignes. Je le dirai en français pour que tout le monde me comprenne. |
De heer Bart Laeremans (VB). – Mijnheer de minister, ik heb zeer bewust het woord leugen niet gebruikt, omdat het hier eigenlijk om een halve waarheid gaat. Het ontwerp van decreet is inderdaad ingediend bij het Vlaams Parlement en het debat erover heeft plaatsgevonden. Ik heb het verslag daarvan gelezen en daaruit blijkt dat er een immens communautair probleem is gerezen. Op 2009 zijn er verkiezingen voor het Vlaams Parlement geweest en nu twee jaar later is het stuk niet opnieuw ingediend, omdat er problemen mee waren. Ik sta er dus op de halve waarheid van de minister aan te vullen, want hij kan niet staande houden dat de tekst opnieuw in Vlaams Parlement is ingediend en daar zijn redenen voor. Daaromtrent citeer ik graag uit een nota van de Vlaamse administratie: ‘Anderzijds dient wel benadrukt te worden dat het protocol nr. 12 een stap in een evolutie is die op Europees vlak al langer aan de gang is, met name het uitbreiden van de rechten en vrijheden. In dit verband kan verwezen worden naar het EU‑handvest voor de grondrechten, het ontwerpprotocol bij het EVRM tot bescherming van de culturele rechten of het kaderverdrag ter bescherming van nationale minderheden. In deze teksten wordt de vrijheid van taalgebruik wel in mindere of meerdere mate voorzien. In die zin blijft waakzaamheid geboden. De specificiteit van de Belgische situatie is inmiddels wellicht niet onbekend in Europees verband.’ De Vlaamse administratie roept dus op tot waakzaamheid. Vlaanderen moet dus uiterst waakzaam zijn; reden genoeg om het voorliggend wetsontwerp naar de commissie terug te zenden en het debat erover minstens grondig te voeren, want tot nog toe is dat blijkens het verslag niet gebeurd. Me dunkt valt er nogal wat over te vertellen, als je ziet dat het verslag van het Vlaams Parlement ellenlange bladzijden beslaat. Tot daar mijn eerste argument tegen de hoogdringende behandeling. Er is echter nog een tweede reden waarom de behandeling helemaal niet dringend is. We staan immers aan de vooravond van het aantreden van een nieuwe regering. Mijnheer de minister, ik veronderstel dat u de actualiteit volgt: ofwel wordt u opnieuw minister, ofwel wordt u provinciegouverneur van West‑Vlaanderen. U kunt misschien een tipje van de sluier lichten. Volgende week gaan we hier dus uitgebreid debatteren over het zogenaamde vlinderakkoord. Het Vlaams Belang vindt die benaming wat te positief en heeft het liever over het strikakkoord – het akkoord met de grote rode strik – waarmee de Vlamingen in een gigantische valstrik worden gelokt. Bladzijde 28 van dat strikakkoord is van toepassing op wat we hier bespreken; onder de hoofding ‘Strijd tegen discriminaties’ lees ik wat volgt in de eerste alinea: ‘Het Parlement zal een rapport opstellen betreffende de stand van zaken van de bestaande wetsbepalingen in verband met de strijd tegen alle discriminaties, waaronder de bescherming van de minderheden, en zal in voorkomend geval aanbevelingen formuleren.’ De volgende alinea’s luiden: ‘Wat het vervolg van de aanbeveling rond de ratificatie van het Kaderverdrag rond de bescherming van de nationale minderheden betreft, geformuleerd in het kader van het universele periodieke onderzoek, zal de werkgroep van de interministeriële conferentie Buitenlands Beleid blijven onderzoeken of men een akkoord kan bereiken over een definitie van het begrip minderheid. Protocol nummer 12 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens – dat we vandaag bespreken – vormt een instrument waarvan het nuttig zou zijn dat we het ratificeerden om ons rechtsbestel van bescherming van fundamentele rechten te vervolmaken.’ Dit protocol past dus in de strijd tegen de zogeheten discriminaties, waaronder de problematiek van de minderheden; de link is duidelijk gelegd: ‘Het zou nuttig zijn dat we het ratificeerden.’ Zo staat het er letterlijk met een groot potentialisgehalte. Daaruit blijkt in elk geval geen hoogdringendheid, anders zou het helemaal anders geformuleerd zijn. Bovendien moet het Parlement eerst nog een rapport opstellen. Tenzij ik me vergis, is dat rapport er dus nog niet. Ik denk zelfs dat men nog niet met dat rapport begonnen is; dat is dus reden genoeg om het protocol vandaag nog niet te ratificeren. Verder is de werkgroep die moet nagaan wat een minderheid is, nog helemaal niet klaar met zijn onderzoek. Integendeel, die werkgroep leidt al jaren een soort ondergronds bestaan. Mijnheer de minister, u kunt me tegenspreken, mocht die werkgroep al enig resultaat hebben geboekt. Daarom wenste ik de heer Matthias Storme uit te nodigen voor een hoorzitting, want die maakt deel uit van die werkgroep en toevallig ook van het N‑VA‑partijbestuur, maar blijkbaar vindt men het niet nodig dat Matthias Storme hier zijn licht laat schijnen op het belang of het gebrek aan belang van het Protocol. Dat is toch zeer merkwaardig. Wij kunnen dus het Europees Hof vandaag nog niet bevoegd verklaren om onze nationale minderheden te beschermen, want we kennen die nationale minderheden nog niet eens. In het rapport staat duidelijk dat een van de gronden van discriminatie, zoals taal, ras, afkomst, het behoren tot een nationale minderheid is. Wij kunnen dat niet ratificeren, want wij weten niet wat dat betekent. We weten niet of er in dit land nationale minderheden zijn en wie daaronder ressorteren. Over slechts één groep is er duidelijkheid, met name over de Duitstaligen, waarvan iedereen weet dat ze een minderheid zijn. Tevens zijn de Duitstaligen in dit land de best beschermde minderheid in Europa. De minderheid die de Franstaligen in deze vergadering nu graag zouden beschermen, zichzelf namelijk, gedraagt zich in dit land als een meerderheid, want in dit Parlement zal zeer binnenkort wellicht de Vlaamse meerderheid buitenspel worden gezet. We krijgen een regering waarin voor het eerst sinds lang de Franstalige ministers in de meerderheid zijn. Hoe kan men nog geloofwaardig blijven volhouden dat de Franstaligen in dit land een minderheid zijn? Toch wil men via het Minderhedenverdrag en via dit Protocol veel meer extra rechten scheppen voor de Franstaligen. Dat is de verborgen agenda achter dit Protocol: via de Europese weg, via de dictature des juges willen zij afdwingen wat zij via democratische weg nog niet hebben kunnen verkrijgen. Daarom is dit Protocol zo gevaarlijk. Weten mijn waarde collega’s dat de meeste initiatieven tot ratificatie van dit Protocol in dit Parlement – Kamer, Senaat – of elders werden genomen door het FDF? Wat men vandaag doet ligt in de lijn van een partij die niet meer bij de onderhandelingen betrokken werd omdat ze te extreem francofoon was. Het gaat om initiatieven van Olivier Maingain, van Caroline Persoons in het Brussels Parlement, van Eric Libert, en het recentste is van Damien Thiéry. Hij is inmiddels Kamerlid en would‑be burgemeester van Linkebeek die niet benoemd raakt omdat hij zo inciviek is. Hij ondervroeg op 26 januari van dit jaar niemand minder dan Olivier Chastel, staatssecretaris en medewerker van de minister van Buitenlandse Zaken, over de ratificatie van dit Protocol. De heer Chastel antwoordde in niet meer dan drie regels. Ik citeer het in het Frans opdat iedereen het goed zou begrijpen. |
|||
La procédure de ratification dudit protocole n’a pas encore été initiée. Il n’y a pas de motif d’urgence qui justifie le lancement de la procédure par un gouvernement en affaires courantes. |
Er werd nog geen initiatief genomen voor de ratificatie van het Protocol omdat er geen urgentie kan worden ingeroepen voor het in gang zetten van de procedure door een regering in lopende zaken. |
|||
Pour celui qui ne comprend pas, je dispose ici du résumé en néerlandais mais celui‑ci est presque aussi long que le texte français. Le ministre des Affaires étrangères répond qu’on n’a pas encore entamé la ratification du Protocole parce qu’aucune urgence ne peut être invoquée et que la ratification n’est dès lors pas possible en période d’affaires courantes. Dans ce contexte, il est particulièrement cynique que nous fassions exactement le contraire en ce dernier jour de travail en affaires courantes de cet abominable gouvernement. Nous allons à l’encontre de ce qui a été dit au nom du ministre des Affaires étrangères, et ce sans un débat correct en commission. J’espère que mes collègues de la N‑VA ont été au moins assez loyaux pour se faire une opinion objective sur ce que je viens de dire et ne voteront pas comme en commission. Là, ils ont unanimement approuvé le projet, y compris M. Vanlouwe, le président de la commission. Selon moi, il ne savait pas ce qu’il faisait à ce moment‑là. Il va à l’encontre de ce qui s’est passé au niveau flamand : on y a déclaré l’affaire caduque et on l’a laissée telle quelle. On l’y a stoppée et M. Vanlouwe fait précisément l’inverse. Qu’il examine sérieusement ce dossier. Il peut encore le renvoyer en commission s’il change d’avis et se concerte avec les autres collègues néerlandophones. Sans cela, j’espère qu’autant de personnes que possible rejetteront ce projet car il n’est pas bon pour la Flandre. On en fera mauvais usage. Ce serait un scandale s’il était encore approuvé le dernier jour des affaires courantes. |
Voor wie het niet verstaat, heb ik hier de samenvatting in het Nederlands, maar die is ongeveer even lang als de Franse tekst. De minister van Buitenlandse Zaken antwoordt dat er nog geen aanvang werd gemaakt met de ratificatie van het Protocol omdat er geen urgentie kan worden ingeroepen en de ratificatie in een periode van lopende zaken dus niet mogelijk is. In die context is het bijzonder cynisch dat we op de laatste werkdag in lopende zaken van deze abominabele regering precies het tegendeel doen: ingaan tegen wat namens de minister van Buitenlandse Zaken in de Kamer is gezegd, namelijk dat er geen haast is om dit te doen, en dat zonder behoorlijk debat in de commissie goedkeuren. Ik hoop dat de collega’s van de N‑VA minstens zo fair zijn geweest om zich een objectief oordeel te vormen over wat ik hier heb gezegd en hun stemgedrag van in de commissie zullen wijzigen. In de commissie hebben ze het unaniem mee goedgekeurd, ook de heer Vanlouwe als voorzitter van de commissie. Hij wist volgens mij niet wat hij op dat moment aan het doen was. Hij gaat in tegen wat er op Vlaams niveau is gebeurd: daar heeft men de zaak vervallen verklaard en vervallen gelaten. Daar houdt men het tegen en hij doet precies het tegendeel. Laat hij dit dossier ernstig bekijken. Hij kan het nog altijd terugzenden naar de commissie als hij zijn standpunt wijzigt en overleg pleegt met de andere Nederlandstalige collega’s. Zo niet hoop ik dat zoveel mogelijk mensen dit verwerpen, want dit is niet goed voor Vlaanderen. Het zal misbruikt worden. Het ware een schande, mocht dit op de laatste dag van de lopende zaken nog worden goedgekeurd. |
|||
M. Jurgen Ceder (Indépendant). – Je me réjouis qu’il y ait au moins trois intervenants inscrits car lorsque j’ai lu le rapport de commission et la discussion très sommaire dont il a fait l’objet, je pensais bien être le seul intervenant. Il s’agit pourtant d’une convention d’une extrême importance. L’article 10 de la Constitution dit en effet que tous les Belges sont égaux devant la loi. Le principe d’égalité qui a été introduit chez nous en 1831 se retrouve dans toutes les démocraties occidentales, sous quelque forme juridique que ce soit. Le droit à l’égalité de traitement, le droit de ne pas être discriminé n’a pourtant jamais été un droit de l’homme jusqu’à ce jour. Une violation du principe d’égalité peut être une violation d’un droit de l’homme mais ne l’est pas nécessairement. Jusqu’ici, il n’y avait violation d’un droit de l’homme qu’au regard des droits couverts par la CEDH. En d’autres termes, le droit à la non‑discrimination était accessoire par rapport aux autres véritables droits de l’homme. Je citerai quelques exemples pour démontrer que la discrimination n’est, à l’évidence, pas une violation d’un droit de l’homme. En juillet, l’État belge s’est fait admonester par la Cour constitutionnelle pour les différences entre les délais de préavis s’appliquant aux ouvriers et aux employés, une différence de statut qui existe depuis 1922. En juillet, la Cour constitutionnelle a stipulé qu’il s’agissait d’une discrimination envers les ouvriers. Seul un fanatique affirmerait qu’il s’agit aussi d’une atteinte aux droits de l’homme des ouvriers, laquelle existe chez nous depuis près de cent ans. Ce sera pourtant la conséquence automatique de l’adoption du protocole à l’examen. Un deuxième exemple concerne un procès intenté par des actionnaires qui estiment que les investisseurs d’Arco étaient en fait protégés indûment, et qu’en tant qu’actionnaires ordinaires, ils sont donc discriminés. Que le juge leur donne ou non raison, nul ne prétendra que les personnes discriminées seraient également victimes d’une violation des droits de l’homme. Toute discrimination est une injustice mais toute injustice n’est pas une violation d’un droit de l’homme. Dans le cas contraire, le concept de droit de l’homme s’en trouverait déprécié. C’est pourtant exactement ce que fait le protocole : toute violation du principe d’égalité sera assimilée à une violation de la CEDH. Le problème que pose ce protocole ne réside ni uniquement ni essentiellement dans la dépréciation croissante du concept de « droits de l’homme et libertés fondamentales », mais bien aussi dans la diminution de la liberté dont jouissent les législateurs nationaux et les démocraties elles‑mêmes d’opérer des choix politiques. Dans la pratique, les principes d’égalité et de non‑discrimination font l’objet d’une interprétation par les juridictions supérieures et non par le pouvoir constituant, les législateurs, ou même les États parties. Les juges déterminent de manière autonome dans quel cas une inégalité de traitement est en même temps une discrimination répréhensible. Les électeurs, ou leurs représentants élus démocratiquement, sont de plus en plus souvent mis hors‑jeu et ont de moins en moins de latitude pour définir eux‑mêmes une politique. Dans ce pays, le principe d’égalité est plus qu’assez protégé, notamment par les articles 10 et 11 de la Constitution, et la Cour constitutionnelle qui en assure le contrôle. Il n’y a donc pas la moindre raison d’adopter ce protocole, il ne présente pas le moindre bénéfice supplémentaire, au contraire il présente plutôt des inconvénients. N’oublions pas quel sera l’impact de l’adoption du protocole. Primo, chaque violation du principe d’égalité sera désormais une violation d’un droit de l’homme. Secundo, le protocole sera d’application immédiate, il ne sera plus possible de le transposer dans notre droit ni de le remanier ou le moduler en fonction de nos préférences. Tertio, jusqu’ici dans notre pays, c’est la Cour constitutionnelle qui avait le dernier mot dans l’interprétation du principe d’égalité. Ce sera désormais la CEDH. À propos de considérations d’opportunité comme par exemple la discrimination entre ouvriers et employés, la Cour constitutionnelle dit qu’il s’agit d’une discrimination et donne deux ans à notre pays pour se mettre en règle. La Belgique a jusqu’en 2013 pour résoudre le problème. La Cour européenne n’admet pas une telle disposition ; une discrimination doit être supprimée sur le champ. Contrairement à une disposition constitutionnelle qui peut toujours être modifiée par une future nouvelle majorité démocratique, nous nous dessaisissons définitivement du droit de déterminer ce que signifient, pour nous, l’égalité et la discrimination. Toute interprétation ultérieure de ces concepts sera le fait de juges et non le fruit d’un processus décisionnel démocratique. N’oublions pas non plus que le protocole sera d’application immédiate et entière sur la loi relative au financement des partis. Celle‑ci prévoit en effet une suppression du financement de tout parti hostile à la CEDH et à l’ensemble des protocoles à cette convention en vigueur en Belgique. J’imagine que plusieurs collègues penseront que je cherche la petite bête et que j’exagère les effets possibles. Je leur demande de ne pas s’effrayer si à l’avenir, la CEDH annule des mesures qui sont prises à l’échelon fédéral ou flamand, même si elles ne visent nullement un droit de l’homme et même si elles bénéficient d’une large assise sociale. Elles devront disparaître parce qu’un certain nombre de juges étrangers non élus auront une autre opinion de ce qu’est une justification objective et raisonnable à une distinction opérée. Ne sous‑estimons pas non plus le fait que le principe d’égalité, contrairement aux autres droits de l’homme, s’étend à tous les domaines politiques. La distinction entre ouvriers et employés, celle entre illégaux et personnes ayant une autorisation de séjour valable, ou encore la distinction entre les francophones de la périphérie et d’autres groupes pourront être attaquées par la CEDH. À mon étonnement, j’ai remarqué qu’en commission, il n’y avait pas eu la moindre discussion sur le protocole. Est‑ce dû à l’ignorance ou à l’angoisse d’entamer une discussion sur un sujet aussi sensible que la discrimination ? Même les partisans de l’adoption du protocole doivent selon moi se poser des questions sur toutes les conséquences possibles de cette adoption. Ils ne l’ont pas fait non plus. D’aucuns se sont endormis pendant l’exposé des motifs du projet de loi. On y fait constamment référence aux obligations internationales existantes de la Belgique en matière d’élimination et de lutte contre la discrimination. Ils estiment que le texte à l’examen ne comporte pas grand‑chose de nouveau. Ce n’est que partiellement vrai. La Belgique avait déjà des obligations mais elles étaient limitées. Elles ne visaient que certaines formes de discrimination, comme l’inégalité entre les femmes et les hommes, ou n’avaient qu’un champ d’application très limité, comme le marché de l’emploi. Ainsi, dans l’exposé des motifs, on fait référence aux articles 1er et 55 de la Déclaration universelle des droits de l’homme, dans laquelle figure déjà le principe d’égalité. C’est vrai mais dans ce cas, il n’a pas de signification indépendante, il n’est qu’accessoire parmi d’autres droits de l’homme. Il est vrai que nous assumons de plus en plus d’obligations internationales parfaitement inutiles dans le domaine de la lutte contre la discrimination. Souvent, ces dispositions se renvoient l’une à l’autre. L’adoption d’une convention sert d’excuse à l’adoption de la suivante. La surenchère ne cesse jamais. Les conventions et les dispositions en matière de non‑discrimination sont pour ainsi dire tricotées les unes aux autres. Ainsi, une seule convention donne lieu à la création d’institutions telles que l’ECRI, le CDEG et le CDDH. Je n’en voudrai à personne de ne pas les connaître : ces institutions sont en fait amenées à lutter contre des discriminations ultérieures. Les trois institutions ont en fait rédigé la présente convention. Une convention sert donc à créer une institution qui, à son tour, rédige une autre convention. Nous nous retrouvons ainsi pris dans une toile d’obligations contractées de manière irréfléchie. En outre, le dernier mot sur certains domaines politiques n’appartient plus aux représentants démocratiques mais au gouvernement des juges. Dans l’arrêt Salduz, nous avons déjà remarqué ce que cela pouvait donner. Contrairement au droit à l’égalité, le droit à un procès équitable est un véritable droit de l’homme, clairement défini. Il est donc bien plus facile d’en accepter les conséquences. Le protocole à l’examen aura un impact bien plus important sur l’ordre juridique interne. Il ne s’agit pourtant pas d’un droit de l’homme, il est dès lors parfaitement inutile d’en supporter les conséquences prévisibles et imprévisibles. Quelques membres éminents du Conseil de l’Europe, parmi lesquels la France, le Royaume‑Uni, la Pologne et la Suède, n’ont pas voulu signer le protocole. D’autres comme l’Allemagne, l’Autriche et l’Italie ont bien signé le texte en 2000 mais ils ne veulent apparemment pas le ratifier. La Suisse a clairement indiqué pourquoi elle ne voulait pas le signer. Pour les Suisses, il est impossible de prédire quel sera l’impact du protocole sur l’ordre juridique interne suisse. Je crains qu’il n’en aille de même pour notre pays. |
De heer Jurgen Ceder (Onafhankelijke). – Ik ben blij dat er tenminste drie sprekers ingeschreven zijn, want toen ik het commissieverslag heb gelezen en daarin de zeer summiere bespreking zag, dacht ik dat ik hier alleen zou staan. Ik denk nochtans dat het om een zeer belangrijk verdrag gaat. Artikel 10 van de Grondwet zegt immers dat alle Belgen gelijk zijn voor de wet. Het gelijkheidsbeginsel dat bij ons in 1831 werd ingevoerd, vindt men terug in alle Westerse democratieën, in welke juridische vorm dan ook. Het recht op gelijke behandeling, het recht om niet gediscrimineerd te worden is tot vandaag echter nooit een mensenrecht geweest. Een schending van het gelijkheidsbeginsel kan een schending van een mensenrecht zijn, maar dat hoeft niet zo te zijn. Tot nu toe was het enkel een schending van een mensenrecht indien het betrekking had op één van de opgesomde rechten in het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens. Met andere woorden, het recht op non‑discriminatie was accessoir aan de andere, echte mensenrechten. Ik zal een paar voorbeelden geven om aan te tonen dat het evident is dat discriminatie geen schending van een mensenrecht is. In juli werd de Belgische Staat door het Grondwettelijk Hof terechtgewezen voor de verschillende opzegtermijnen die gelden voor arbeiders en bedienden, dus eigenlijk het verschil van statuut, dat sinds 1922 bestaat. Het Grondwettelijk Hof heeft in juli bepaald dat het verschillende statuut een discriminatie is van de arbeiders. Alleen een fanaticus zou beweren dat het ook een aantasting van de mensenrechten van de arbeiders is, die in ons land bijna honderd jaar bestaan heeft. Nochtans wordt dat het automatisch gevolg van het aannemen van voorliggend protocol. Een tweede voorbeeld betreft een rechtsgeding van bepaalde aandeelhouders die vinden dat de beleggers in Arco eigenlijk ten onrechte beschermd werden waardoor zij als gewone aandeelhouders gediscrimineerd worden. Of ze gelijk krijgen van de rechter of niet, er zal toch niemand beweren dat de gediscrimineerden ook slachtoffers zouden zijn van een schending van de mensenrechten. Elke discriminatie is een onrecht, maar niet elk onrecht is een schending van een mensenrecht. Anders devalueert men het begrip mensenrechten. Dat is nochtans precies wat het protocol doet: elke schending van het gelijkheidsbeginsel zal worden gelijkgesteld met een schending van het EVRM. Het probleem met dit protocol schuilt niet alleen en zelfs niet vooral in de steeds verdergaande devaluatie van het begrip rechten van de mens en fundamentele vrijheden, maar ook in de afname van de vrijheid van de nationale wetgevers en van de democratieën zelf om beleidskeuzes te maken. Het gelijkheidsbeginsel en het non‑discriminatiebeginsel worden in de praktijk bijna enkel en alleen door de hoogste rechtshoven ingevuld, niet door de grondwetgever, niet door de wetgevers, zelfs niet door de verdragsluitende partijen. De rechters bepalen autonoom wanneer een ongelijke behandeling ook een laakbare discriminatie is. De kiezers, of hun afgevaardigden in de democratische volksvertegenwoordiging, worden steeds meer buiten spel gezet en krijgen steeds minder vrije ruimte om zelf een beleid uit te stippelen. In dit land zijn er meer dan voldoende waarborgen voor het respect van het gelijkheidsbeginsel, zoals de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, en het Grondwettelijk Hof dat daarop toezicht houdt. Er is dus geen enkele reden, geen enkel bijkomend voordeel om dit protocol goed te keuren, maar er zijn wel nadelen. We mogen niet vergeten wat de consequenties zijn van een goedkeuring. Ten eerste, elke schending van het gelijkheidsbeginsel wordt nu een schending van een mensenrecht. Ten tweede, het protocol heeft rechtstreekse werking, geen kans meer om het om te zetten in eigen recht of het te kneden of moduleren naar onze eigen voorkeuren. Ten derde, tot nog toe behoorde in ons land het laatste woord over de interpretatie van het begrip gelijkheid aan het Grondwettelijk Hof. Vanaf nu zal dat het Europees Hof voor de rechten van de mens zijn. Over opportuniteitsoverwegingen zoals bijvoorbeeld voor de discriminatie tussen arbeiders en bedienden, zegt het Grondwettelijk Hof dat het een discriminatie is en geeft het land twee jaar om die situatie recht te trekken. België heeft tot 2013 om het probleem op te lossen. Het Europees Hof aanvaardt een degelijke regeling niet; een discriminatie moet onmiddellijk worden weggewerkt. In tegenstelling tot een grondwettelijke bepaling, die altijd door een toekomstige nieuwe democratische meerderheid kan worden gewijzigd, geven we nu voorgoed het recht uit handen om te bepalen wat gelijkheid en discriminatie volgens ons inhouden. Elke verdere invulling van die begrippen zal door rechters gebeuren, en niet via een democratische besluitvorming. We mogen ook niet vergeten dat het protocol onmiddellijk en volledig toepasselijk wordt op de wet op de partijfinanciering. Die voorziet immers in het verlies van partijfinanciering voor elke partij die vijandig staat tegen het EVRM en tegen alle in België geldende protocollen bij het EVRM. Ik kan me voorstellen dat verschillende collega’s menen dat dit allemaal een beetje vergezocht is en dat ik de mogelijke gevolgen overdrijf. Ik vraag hen om niet te schrikken wanneer in de toekomst maatregelen die op federaal of op Vlaams niveau worden genomen, door het Europees Hof voor de Rechten van Mens zullen worden teruggeschroefd, ook al schenden ze geen enkel mensenrecht en ook al ze hebben een breed maatschappelijk draagvlak. Ze zullen moeten verdwijnen omdat een aantal buitenlandse en niet gekozen rechters een andere mening hebben over wat een objectieve en redelijke rechtvaardiging is voor een gemaakt onderscheid. We mogen ook niet onderschatten in welke mate het gelijkheidsbeginsel, in tegenstelling tot andere mensenrechten, in alle beleidsdomeinen doordringt. Het onderscheid tussen arbeiders en bedienden, tussen illegalen en mensen met een geldige verblijfsvergunning of het onderscheid tussen Franstaligen in de Rand en andere groepen zal voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens kunnen worden aangevochten. Ik heb tot mijn verbazing gemerkt dat in de commissie geen enkele discussie over het protocol is geweest. Is dat te wijten aan onwetendheid of aan de angst om over een dergelijk gevoelig onderwerp als discriminatie de discussie aan te gaan? Zelfs de voorstanders van de goedkeuring van het protocol moeten zich volgens mij vragen stellen over alle mogelijke gevolgen van die goedkeuring. Ook dat is niet gebeurd. Sommigen zijn in slaap gewiegd door de memorie van toelichting bij het wetsontwerp. Daarin wordt voortdurend verwezen naar reeds bestaande internationale verplichtingen van België inzake het vermijden en bestrijden van discriminatie. Zij menen dat de voorliggende tekst dan ook weinig nieuws bevat. Dat is echter slechts gedeeltelijk waar. België had reeds verplichtingen, maar die waren beperkt. Ze pakten slechts bepaalde vormen van discriminatie aan, zoals de ongelijkheid tussen vrouwen en mannen, of ze hadden slechts een zeer beperkt toepassingsgebied, zoals de arbeidsmarkt. Zo wordt in de memorie van toelichting verwezen naar de artikelen 1 en 55 van de Universele verklaring van de rechten van de mens, waarin het gelijkheidsbeginsel reeds is opgenomen. Dat klopt, maar daar heeft het geen zelfstandige betekenis; het is slechts een accessorium bij andere mensenrechten. Het klopt dat we steeds meer volstrekt nutteloze internationale verplichtingen op ons nemen op het gebied van de bestrijding van discriminatie. Vaak verwijzen die bepalingen naar elkaar. De goedkeuring van één verdrag geldt dan als een excuus voor de goedkeuring van een volgend verdrag. Het opbod stopt nooit. De verdragen en bepalingen over non‑discriminatie worden als het ware aan elkaar gebreid. Zo geeft één verdrag aanleiding tot de oprichting van instellingen zoals ECRI, CDEG en CDDH. Ik kan niemand kwalijk nemen dat hij of zij die instellingen niet kent. Het komt erop neer dat het instellingen zijn die verdere discriminatie moeten bestrijden. De drie instellingen hebben in concreto dit verdrag voorgesteld. Met een verdrag wordt dus een instelling opgericht, die op haar beurt een verdrag maakt. Zo raken we uiteindelijk helemaal verstrikt in een web van lichtzinnig aangegane verplichtingen. Daarbij ligt het laatste woord over bepaalde beleidsdomeinen niet meer bij de democratische volksvertegenwoordigers, maar bij le gouvernement des juges. In het Salduzarrest hebben we reeds gemerkt waartoe dat kan leiden. In tegenstelling tot het recht op gelijkheid is het recht op een eerlijk proces een echt, duidelijk afgebakend mensenrecht. Het is dan ook veel makkelijker de gevolgen ervan te aanvaarden. Het voorliggende protocol zal een veel verregaandere impact hebben op de interne rechtsorde. Nochtans gaat het niet om een mensenrecht; het is dan ook volstrekt onnodig de voorzienbare en onvoorzienbare gevolgen ervan te dragen. Enkele belangrijke leden van de Raad van Europa, waaronder Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Polen en Zweden, hebben het protocol niet willen ondertekenen. Andere landen, zoals Duitsland, Oostenrijk en Italië, hebben de tekst in 2000 wel ondertekend, maar willen hem blijkbaar niet ratificeren. Zwitserland heeft duidelijk aangegeven waarom het de tekst niet ondertekent. Het is volgens de Zwitsers onmogelijk te voorspellen welke impact en gevolgen het protocol zal hebben op de Zwitserse interne rechtsorde. Ik vrees dat voor ons land hetzelfde geldt. |
|||
M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Je m’adresse en premier lieu à vous, monsieur Laeremans, parce que vous m’avez personnellement visé à plusieurs reprises dans votre exposé. À la fin de votre intervention, vous dites que ce n’est pas bon pour la Flandre et que nous devons donc voter contre le projet. Vous et votre parti n’avez pas de leçon à me donner ni à mon parti sur ce qui est bon pour la Flandre. Nous pouvons le déterminer nous‑mêmes et nous ne voyons ici absolument aucun problème. La moitié de votre exposé, monsieur Laeremans, portait en fait sur la procédure. Le projet était à l’ordre du jour de la commission des Relations extérieures et je ne puis que constater que vous n’étiez pas présent à temps en commission, ni personne de votre parti. L’ordre du jour a effectivement été modifié, mais la plupart des membres de la commission étaient présents et le quorum était atteint. Ne venez donc pas vous plaindre du fait que vous n’avez pas eu la possibilité d’y développer votre exposé. Il n’y a donc rien à me reprocher ni à d’autres membres de la commission. |
De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Ik richt me in de eerste plaats tot u, mijnheer Laeremans, omdat u mij in uw uiteenzetting meermaals persoonlijk hebt aangesproken. Op het einde van uw uiteenzetting zegt u dat dit niet goed is voor Vlaanderen en dat we dus tegen het ontwerp moeten stemmen. U en uw partij hebben mij en mijn partij geen lessen te geven in wat goed is voor Vlaanderen. Dat kunnen we zelf wel uitmaken en wij zien hier absoluut geen probleem. De helft van uw uiteenzetting, mijnheer Laeremans, ging eigenlijk over de procedure. Het ontwerp stond op de agenda van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en ik kan alleen maar vaststellen dat u niet tijdig in de commissie aanwezig was, en ook niemand anders van uw partij. De agenda was inderdaad gewijzigd, maar de meeste commissieleden waren wel degelijk aanwezig en het quorum was bereikt. Kom dan niet klagen dat u niet de kans had om daar uw uiteenzetting te houden. Er valt mij, noch andere leden van de commissie dus iets te verwijten. |
|||
M. Bart Laeremans (VB). – C’est un curieux argument : la plupart des membres de la commission étant présents, j’étais donc en faute. |
De heer Bart Laeremans (VB). – Dat is een eigenaardig argument: de meeste commissieleden waren aanwezig, dus ik was fout. |
|||
M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – J’ai dit que le quorum était atteint. Nous pouvions donc poursuivre l’examen du projet et procéder au vote. |
De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Ik heb gezegd dat het quorum bereikt was. Dus konden we doorgaan met de behandeling en de stemming. |
|||
M. Bart Laeremans (VB). – La valeur de la démocratie dépend de la manière dont les minorités et l’opposition sont protégées. J’étais moi‑même en commission de la Justice et je me fiais à l’ordre du jour qui prévalait jusqu’à ce matin, indiquant que le point serait traité à partir de 15 heures. Je suis arrivé en commission à 15 h 02 et j’ai constaté que le vote était terminé depuis dix minutes déjà, parce qu’on avait avancé le point à l’ordre du jour à 14 h 45. On avait communiqué cette information ce matin par courriel, au lieu de téléphoner aux membres. |
De heer Bart Laeremans (VB). – De waarde van de democratie hangt af van de wijze waarop de minderheden of de oppositie worden beschermd. Ikzelf zat in de commissie voor de Justitie en ging voort op de agenda die tot ’s morgens gold en aangaf dat het punt vanaf 15 uur zou worden behandeld. Om twee minuten over drie kwam ik in de commissie aan en bleek de stemming al tien minuten achter de rug te zijn, omdat men het agendapunt vervroegd had naar kwart voor drie. Dat had men ’s morgens via mail laten weten, in de plaats van de leden te bellen. |
|||
M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Je ne puis que constater que la plupart de membres étaient présents et étaient au courant du nouvel ordre du jour. |
De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Ik kan alleen maar vaststellen dat de meeste leden aanwezig waren en van de nieuwe agenda op de hoogte waren. |
|||
M. Bart Laeremans (VB). – Ce n’est pas un argument. Le nouvel ordre du jour n’a pas été correctement communiqué. Il aurait pu l’être par téléphone ou par SMS, mais pas par courriel. On ne peut pas partir du principe que les gens consultent leurs courriels sur le temps de midi. |
De heer Bart Laeremans (VB). – Dat is geen argument. De nieuwe agenda was niet op een ordentelijke manier medegedeeld. Dat had gekund via de telefoon of een sms, maar niet via mail. Men mag er niet van uitgaan dat mensen op de middag nog hun mail checken. |
|||
M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – M. Laeremans a largement évoqué la procédure ; je désire aussi aborder le fond de l’affaire. Notre droit contient déjà différents principes de non‑discrimination. Il faut bien le dire. Ils sont repris aux articles 1er et 7 de la Déclaration universelle des droits de l’homme, mais aussi à l’article 26 du Pacte international relatif aux droits civils et politiques. De plus, il y a les dispositions de l’article 14 de la CEDH et les articles 10 et 11 de la Constitution. En outre, différentes initiatives législatives ont également été prises dans les entités fédérées. Ces dispositions sont déjà évaluées par des juges et directement appliquées dans notre ordre juridique. |
De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – De heer Laeremans is uitvoerig ingegaan op de procedure, ik wil ook ingaan op de grond van de zaak. In ons recht bestaan er al verschillende non‑discriminatiebeginselen. Dat valt niet te ontkennen. Ze staan opgesomd in de artikelen 1 en 7 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, maar ook in artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Daarnaast zijn er de bekende bepalingen van artikel 14 van het EVRM en artikel 10 en 11 van de Grondwet. Bovendien zijn er ook in de deelstaten verschillende wetgevende initiatieven genomen. Die bepalingen worden al door rechters afgetoetst en rechtstreeks in onze rechtsorde toegepast. |
|||
M. Jurgen Ceder (Indépendant). – J’ai l’impression que vous n’avez pas écouté ce que j’ai dit, monsieur Vanlouwe. Dans les articles que vous mentionnez, l’article 14 de la CEDH et les articles 1er et 7 de la Convention des Nations unies, aucune référence n’est faite à une interdiction de discrimination indépendante, mais bien uniquement à une interdiction de discrimination accessoire en ce qui concerne les droits repris dans ces conventions. Votre argumentation n’est pas du tout convaincante. |
De heer Jurgen Ceder (Onafhankelijke). – Ik heb de indruk dat u niet hebt geluisterd naar wat ik heb gezegd, mijnheer Vanlouwe. Nergens in de artikelen die u vermeldt, artikel 14 van het EVRM, artikel 1 en 7 van het VN‑verdrag, wordt verwezen naar een zelfstandig discriminatieverbod, wel enkel naar een accessoir discriminatieverbod wat betreft de rechten opgesomd in die verdragen. Uw argumentatie is hier totaal niet afdoende. |
|||
M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Si vous aviez un peu attendu, vous auriez pu remarquer que je reviens sur cette question, monsieur Ceder. Le Protocole no 12 a pour but de renforcer les dispositions de non‑discrimination. Ainsi, une disposition de non‑discrimination devient une disposition indépendante. L’article 14 de la CEDH ne pouvait être invoqué qu’avec l’une des autres dispositions de cette convention. Cela implique que la Cour européenne des droits de l’homme peut maintenant invoquer directement la non‑discrimination. Les principes de non‑discrimination et d’égalité sont toujours étroitement liés. Le principe d’égalité qui figure déjà dans ces différentes conventions est cependant plus large. Les critères d’évaluation de l’interdiction de discrimination restent cependant identiques et sont actuellement déjà appliqués par les cours et tribunaux dans notre ordre juridique. Une différence de traitement, à laquelle M. Ceder a fait référence, est possible si elle est objectivement et raisonnablement justifiée. Dorénavant, la Cour européenne pourra appliquer directement le principe de non‑discrimination plutôt que par une forme dérivée. Par le passé, la Cour européenne a d’ailleurs déjà rendu des jugements dans des matières communautaires sensibles. L’affaire linguistique belge, qui date déjà de 1968, a déjà reconnu la territorialité et la spécificité du régime linguistique dans ce pays. Je tire cela de cette jurisprudence : On this matter the Court first notes that the legislature in adopting the system in issue has pursued an objective concerned with the public interest : to favour linguistic unity within unilingual regions and in particular to promote among pupils a knowledge in depth of the usual language of the region. This objective concerned with the public interest does not in itself involve any element of discrimination. C’est surtout cette dernière phrase qui est très importante. Nous partons du principe que, sur le plan du régime linguistique et de la territorialité, aucun changement n’intervient. Ne perdons pas non plus de vue que le douzième protocole n’octroie pas de droits spécifiques et qu’avec la CEDH les droits ont déjà pu être évalués sur la base de la non‑discrimination, et que cela n’a posé aucun problème jusqu’à présent. Le douzième protocole n’octroie aucun droit ; il prévoit que, dans les droits existants, aucune distinction qui ne soit pas objectivement et raisonnablement justifiée ne peut être opérée. C’est la raison pour laquelle nous approuverons l’ajout du douzième protocole à la CEDH. Je me demande seulement quelles sont les véritables raisons de tant d’opposition. |
De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Als u even had gewacht, dan had u kunnen merken dat ik daar nog op terugkom, mijnheer Ceder. Het Protocol nr. 12 heeft tot doel de non‑discriminatiebepalingen te versterken. Zo wordt een non‑discriminatiebepaling een zelfstandige bepaling. Artikel 14 van het EVRM kon enkel worden ingeroepen met een van de andere bepalingen van het EVRM. Dat houdt in dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens nu rechtstreeks de non‑discriminatie kan inroepen. Het non‑discriminatiebeginsel en het gelijkheidsbeginsel zijn steeds nauw met elkaar verbonden. Het gelijkheidsbeginsel dat reeds in die verschillende verdragen is opgenomen, wordt echter ruimer opgevat. De toetsingscriteria van het discriminatieverbod blijven echter gelijk en worden momenteel ook al door de hoven en rechtbanken toegepast in onze rechtsorde. Een onderscheid in behandeling, waarnaar de heer Ceder verwees, is mogelijk als het objectief en redelijk verantwoord is. Voortaan zal het Europees Hof het non‑discriminatiebeginsel rechtstreeks kunnen toepassen in plaats van via een afgeleide vorm. Het Europees Hof heeft trouwens vroeger al uitspraken gedaan in communautair gevoelige materies. De Belgische taalzaak die al dateert van 1968, erkende reeds de territorialiteit en de specificiteit van het taalregime in dit land. Ik citeer uit deze rechtspraak: On this matter the Court first notes that the legislature in adopting the system in issue has pursued an objective concerned with the public interest: to favour linguistic unity within unilingual regions and in particular to promote among pupils a knowledge in depth of the usual language of the region. This objective concerned with the public interest does not in itself involve any element of discrimination. Vooral die laatste zin is zeer belangrijk. We gaan er vanuit dat er op het vlak van het taalregime en de territorialiteit geen veranderingen komen. Laten we ook niet uit het oog verliezen dat het twaalfde protocol geen specifieke rechten toekent en dat met het EVRM de rechten al getoetst konden worden op basis van de non‑discriminatie en dat zulks tot op heden geen problemen heeft opgeleverd. Het twaalfde protocol kent geen rechten toe, het bepaalt dat in de bestaande rechten geen onderscheid mag gemaakt worden, dat niet objectief en redelijk verantwoord is. Dat is de reden waarom wij wel zullen instemmen met de toevoeging van het twaalfde protocol aan het EVRM. Ik vraag mij alleen af wat de werkelijke reden is van zoveel verzet. |
|||
M. Bart Laeremans (VB). – Monsieur Vanlouwe, vous entendre citer un arrêt de 1968 est hilarant. Le propre d’une cour est qu’elle peut toujours modifier sa jurisprudence, par exemple sur la base d’un protocole comme celui‑ci. Ce protocole renferme des dispositions formulées en termes généraux tels que « sans discrimination aucune, fondée notamment sur le sexe, la race, la couleur, la langue, … ». Cela va plus loin que notre législation contre la discrimination. Il y est également question de « l’appartenance à une minorité nationale ». Ma préoccupation n’est pas tant la législation antidiscrimination, qui n’est pas dénuée de risque, mais surtout le risque que les francophones en abusent. Je n’ai pas entendu de réponse sur ce point aujourd’hui. Le FDF est le seul à avoir systématiquement pris des initiatives en vue d’une ratification de ce protocole. J’ai déjà rappelé ce que prévoit l’accord institutionnel à ce sujet. Qu’entendez‑vous par « minorité nationale » ? Pensez‑vous trouver un consensus sur ce concept au sein de cette hémicycle ? Pourquoi avoir refusé notre proposition de renvoi en commission et d’audition de Matthias Storme, qui fait autorité dans ce domaine et aurait pu nous expliquer les raisons de l’attitude critique de la Flandre face à ce projet. Vous n’avez rien dit de la périphérie flamande ni de la convention sur les minorités. |
De heer Bart Laeremans (VB). – Mijnheer Vanlouwe, het is hilarisch u een arrest uit 1968 als gezaghebbend naar voren te horen schuiven. De essentie van een hof is dat het zijn rechtspraak kan wijzigen, bijvoorbeeld op basis van een protocol als dit. In het protocol staan algemene bewoordingen als ‘zonder enig onderscheid op welke grond dan ook zoals geslacht, ras, kleur, taal, …’. Dat is veel algemener dan onze discriminatiewetgeving. Bovendien wordt er ook verwezen naar ‘het behoren tot een nationale minderheid’. Mijn grote bekommernis is niet zozeer de antidiscriminatiewetgeving, die ook een groot gevaar inhoudt, maar vooral het risico op misbruik door de Franstaligen. Daarop heb ik vandaag geen antwoord gehoord. Het FDF heeft als enige systematisch initiatieven genomen om het protocol te ratificeren. Bovendien past dit hele verhaal in het minderhedenverdrag. Ik heb al geciteerd wat daarover in het vlinderakkoord staat. Wat verstaat u onder ‘nationale minderheid’? Denkt u dat er in dit halfrond een consensus bestaat over dat concept? Of vindt u dat onbelangrijk? Waarom ging u niet akkoord met ons voorstel om het ontwerp terug naar de commissie te zenden en Matthias Storme te horen, die doorgaat voor een autoriteit in deze materie en die ons zou kunnen vertellen waarom Vlaanderen zeer kritisch tegenover dit ontwerp staat. Over de Vlaamse rand en het minderhedenverdrag heeft u met geen woord gerept. |
|||
M. Richard Miller (MR). – Je voudrais réagir aux propos des membres du Vlaams Belang. Membre de la commission, j’ai tenu à participer aux travaux parce que, à l’instar de différents collègues, je juge ce sujet extrêmement important, mais pour des raisons diamétralement opposées à celles qui viennent d’être formulées. En effet, notre pays, très heureusement, s’est déjà doté de nombreuses armes légistiques et constitutionnelles pour lutter contre les discriminations et assurer la sauvegarde des droits de l’homme et des libertés fondamentales. L’examen fut certes bref, non parce que nous étions endormis, que nous ayons eu peur ou que nous soyons des ignorants, comme d’aucuns l’ont affirmé, mais parce que rien dans ce texte ne devrait nous étonner. Nous pouvons au contraire, en tant que démocrates, nous en féliciter : il n’y a, dans ce protocole, aucun concept sur lequel nous n’ayons, comme démocrates et en particulier comme démocrates européens, le moindre doute. L’avis du Conseil d’État conclut d’ailleurs en ces termes : « L’avant‑projet n’appelle aucune observation ». C’est un élément dont nous devons tenir compte en tant que légalistes. En ce qui concerne les propositions de décret déposées dans les entités fédérées, M. le ministre a eu raison d’intervenir puisque les éléments d’information prétendument révélés à la tribune figurent à la page 12 du document imprimé par le Sénat. Le débat a été bref, le quorum était atteint, le rapport a été établi dans les délais et conformément à notre Règlement. Au nom de la famille libérale, je me réjouis de ce texte qui vise à renforcer les libertés fondamentales. |
De heer Richard Miller (MR). – Ik wil reageren op de uitspraken van het Vlaams Belang. Als lid van de commissie wilde ik deelnemen aan de werkzaamheden omdat ik, net zoals mijn collega’s, dit onderwerp zeer belangrijk vind, maar om redenen die diametraal tegenover de zojuist vermelde redenen staan. Ons land beschikt gelukkig al over talrijke legistieke en constitutionele wapens om discriminaties te bestrijden en om de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden te verzekeren. De behandeling was inderdaad kort, niet omdat we waren ingeslapen, of omdat we schrik hadden of onwetend waren, maar omdat niets in de tekst ons verraste. We mogen ons als democraten integendeel gelukkig prijzen: in dit protocol staat geen enkel concept waarover we, als democraten en in het bijzonder als Europese democraten, enige bedenkingen kunnen hebben. Het advies van de Raad van State besluit overigens in die bewoordingen: over het voorontwerp behoeft geen enkele opmerking te worden gemaakt. Als legalisten moeten we daar rekening mee houden. In verband met de voorstellen van decreet die in de deelgebieden zijn ingediend, heeft de minister terecht gereageerd: de informatie waarvan wordt beweerd dat ze op de tribune is onthuld, staat immers op bladzijde 12 van het gedrukte document van de Senaat. Het debat was kort, het quorum was aanwezig, het verslag werd opgesteld binnen de termijn die in ons reglement is bepaald. Namens de Franstalige liberale fractie verheug ik me over deze tekst, die een versterking van de fundamentele vrijheden beoogt. |
|||
M. Philippe Mahoux (PS). – Indépendamment du rapport, je voudrais insister sur l’importance que la Belgique accorde à la sanction des discriminations. Les premières législations ont été votées en 2003, à notre initiative et avec une large participation de nos collègues, puis revues quelques années plus tard par le ministre Dupont. Précisons que nous ne sommes pas en train de rediscuter de la législation belge qui incrimine la discrimination, dont la définition est parfaitement claire dans le droit belge. Ce protocole additionnel rendra la Cour européenne des droits de l’homme à Strasbourg compétente en matière de discrimination, et on ne peut que s’en réjouir. |
De heer Philippe Mahoux (PS). – Los van het verslag wil ik benadrukken dat België zeer veel belang hecht aan de bestraffing van discriminatie. De eerste wetgeving daarover werd in 2003 goedgekeurd. Dat gebeurde op ons initiatief. Een groot aantal collega’s nam eraan deel. Enkele jaren later werd die wet herzien door minister Dupont. Voor alle duidelijkheid voeg ik eraan toe dat de we niet opnieuw het debat voeren over de Belgische wetgeving die discriminatie bestraft, en waarin dat begrip zeer duidelijk is gedefinieerd. Dit aanvullende protocol verleent het Europees Hof voor de rechten van de mens te Straatsburg bevoegdheid op het vlak van discriminatie. Dat kan alleen maar tot tevredenheid stemmen. |
|||
M. Jurgen Ceder (Indépendant). – Vous n’avez pas répondu à ma remarque principale. Toutes les discriminations ne constituent pas forcément une violation des droits de l’homme. Par exemple, la Cour européenne a estimé que les dispositions qui régissent le licenciement des ouvriers et des employés sont discriminatoires sans que personne ne considère qu’il s’agisse d’une violation des droits de l’homme. Ce serait bien le cas avec ce protocole. De même, la discrimination des actionnaires de Dexia par rapport à ceux d’Arco qui bénéficient d’une protection, serait considérée par ce protocole comme une violation des droits de l’homme. |
De heer Jurgen Ceder (Onafhankelijke). – Op mijn voornaamste opmerking heb ik geen antwoord gekregen. Niet elke discriminatie is een schending van de mensenrechten. Ik gaf als voorbeeld dat het Europees Hof in juli de verschillende ontslagregelingen voor arbeiders en bedienden als discriminerend beschouwde. Is er ook maar iemand die beweert dat deze discriminatie een schending van de mensenrechten is? Maar op basis van het protocol zou dat wel zo zijn. Hetzelfde geldt wanneer zou geoordeeld worden dat de aandeelhouders bij Dexia gediscrimineerd werden in vergelijking met de beschermde Arco‑aandeelhouders. Volgens dit protocol zou ook deze discriminatie de mensenrechten schenden. |
|||
M. Steven Vanackere, vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles. – Je répondrai d’abord aux remarques concernant la procédure. Le débat en commission a été bref mais cette séance plénière a donné l’occasion d’étudier le contenu plus en profondeur. Les diverses opinions ont pu s’exprimer et le Sénat peut donc décider en connaissance de cause. Certains avancent qu’il a été convenu avec le gouvernement en affaires courantes de ne plus adopter de conventions internationales. C’était vrai au début des affaires courantes mais sur les conseils des deux assemblées, le gouvernement a changé d’avis. Ce n’est pas un hasard si nous soumettons aujourd’hui à votre approbation non pas une convention mais quatre et le parlement en a d’ailleurs adopté d’autres dernièrement. Notre pays pourrait hélas écrire un manuel sur la manière d’arriver au terme de plus 500 jours d’affaires courantes et chacun reconnaîtra que les choses ont évolué et qu’il n’est à ce stade plus impossible d’adopter des traités. J’en viens maintenant au contenu. Je rappelle à M. Ceder que des mots tels que « sont considérés comme une violation des droits de l’homme : … » ne figurent pas dans le protocole. Le protocole parle de non‑discrimination. Comme M. Vanlouwe l’a indiqué à juste titre, ce principe est étroitement lié au principe d’égalité mais ne va pas aussi loin. Le principe d’égalité suppose en effet que les autorités publiques agissent positivement pour réaliser cette égalité, alors que le principe de non‑discrimination n’impose aucune obligation d’actions positives. Autrement dit, celui qui assimile les deux principes va juridiquement trop loin. L’objectif du douzième protocole a été précisé clairement en commission : il veut insérer dans la CEDH une interdiction générale de la discrimination car l’article 14 de la CEDH actuelle n’interdit la discrimination que pour ce qui concerne les droits et libertés mentionnés dans la convention. En d’autres termes, la Cour européenne obtient en matière de discrimination une compétence de contrôle étendue aux matières déjà régies par les législations nationales. La Cour pourra vérifier que celles‑ci sont appliquées de manière non discriminatoire. Voilà la portée de ce protocole. Enfin, je m’étonne encore que certains sénateurs hésitent à combattre les discriminations. Je ne dis pas que nous ne pouvons pas traiter de manière différente des personnes se trouvant dans des situations différentes. Il n’est question de discrimination que si nous traitons différemment des personnes sans avoir de raison objective et équitable de le faire. Et dire que c’est dans l’intérêt de son pays ou de sa communauté qu’on n’approuve pas le protocole dépasse l’entendement. |
De heer Steven Vanackere, vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen. – Ik wil eerst ingaan op de opmerkingen over de procedure. Het debat in de commissie was kort, maar deze plenaire vergadering heeft de kans gegeven om dieper op de inhoud in te gaan. De verschillende meningen zijn zeer duidelijk aan elkaar getoetst, zodat de Senaat nu met volle kennis van zaken zich kan uitspreken. Wanneer sommige leden argumenteren dat met de regering in lopende zaken zou zijn afgesproken om geen internationale verdragen meer goed te keuren, dan citeren ze verklaringen van regeringsleden uit de beginperiode van de lopende zaken. Dat weten ze zeer goed. De regering heeft inderdaad lange tijd volgehouden dat het geen pas geeft tijdens een dergelijke periode verdragen goed te keuren. Maar onder druk, of beter gezegd op stellig advies van leden van de twee assemblees, heeft de regering haar houding veranderd. Het is geen toeval dat we vandaag niet één, maar vier verdragen ter goedkeuring voorleggen en dat het parlement onlangs nog verschillende andere verdragen heeft goedgekeurd. Helaas zijn wij het land dat als geen ander een handboek kan schrijven over hoe meer dan vijfhonderd dagen lopende zaken doorworstelen. Iedereen zal erkennen dat we intussen in een fase zijn gekomen waarin er wel degelijk verdragen worden goedgekeurd. Dan kom ik nu tot de inhoud. De heer Ceder wijs ik erop dat er in het protocol niet iets staat als ‘wordt beschouwd als een schending van het mensenrecht, het volgende’. Het Protocol spreekt over non‑discriminatie. Zoals de heer Vanlouwe terecht aangeeft is dit beginsel nauw verweven met het gelijkheidsbeginsel, maar het gelijkheidsbeginsel gaat verder dan het non‑discriminatiebeginsel. Het gelijkheidsbeginsel gaat er immers van uit dat de overheid ook positieve daden stelt om die gelijkheid te realiseren, terwijl het non‑discriminatiebeginsel geen enkele verplichting inhoudt tot het nemen van positieve actiemaatregelen. Met andere woorden, wie die twee beginselen aan elkaar gelijkstelt, gaat juridisch te ver, laat staan dat hij gelijk zou hebben wanneer hij beweert dat de goedkeuring van het ontwerp een schending van de mensenrechten inhoudt. In de commissie is in alle duidelijkheid al gesteld wat het twaalfde Protocol wel beoogt: het wil een algemeen verbod tot discriminatie toevoegen aan het EVRM, omdat artikel 14 van het huidige EVRM alleen maar een verbod tot discriminatie bevat voor de rechten en vrijheden die in het verdrag zelf zijn vermeld. Met andere woorden, het Europees Hof krijgt een ruimere controlebevoegdheid inzake discriminatie, met name voor aangelegenheden die in de nationale wetgevingen al geregeld zijn. Daarvan zal het Hof nu kunnen nagaan of die op een niet‑discriminerende manier worden toegepast. Dat is de draagwijdte. Ik heb die in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging al heel ruim toegelicht. Tot slot blijft het mij verwonderen dat sommige senatoren aarzelen om discriminatie te bestrijden. Ik zeg niet dat we in ongelijke situaties personen niet ongelijk kunnen behandelen. Er is alleen sprake van discriminatie wanneer we personen ongelijk behandelen zonder dat we daarvoor een objectieve en rechtvaardige reden hebben. En helemaal vreemd is het wanneer iemand beweert dat het in het belang van zijn land of gemeenschap is om dat niet goed te keuren. |
|||
M. Bart Laeremans (VB). – Le ministre est passé très rapidement sur l’une des principales réserves que nous avions émises, à savoir l’urgence. Il a déclaré que nous étions passés d’une première phase d’affaires courantes à une autre. Cela ne modifie en rien le fait qu’il n’y a aucune urgence à approuver ce projet. Le gouvernement flamand n’a même plus déposé ce dossier au Vlaams Parlement, pour les raisons que j’ai évoquées tout à l’heure. Le ministre n’a pas répondu non plus à ma critique concernant la définition d’une minorité. Or c’est bien là toute la question qui est actuellement examinée par un groupe de travail dont fait partie Matthias Storme. Une fois cette définition connue, nous pourrons alors reconnaître à la Cour européenne la compétence de juger si des minorités font l’objet de discriminations. Marquer dès à présent notre accord sur le protocole sans connaître la définition d’une minorité reviendrait à donner à la Cour européenne un chèque en blanc pour accorder aux francophones des droits supplémentaires, non seulement dans la périphérie flamande mais dans toute la Flandre. Les francophones feraient l’objet de soi‑disant discriminations. Ils abusent gravement de la notion de discrimination, spécialement le FDF qui a exigé ce protocole, pour extorquer des droits supplémentaires. Dans sa réponse, le ministre ne s’est pas exprimé sur ce point qui, manifestement, ne l’intéresse pas. Qu’il poursuive donc de cette manière en Flandre occidentale, où il ne sera pas confronté à ce problème alors que nous, à Bruxelles et Hal‑Vilvorde, nous y sommes bien confrontés. Manifestement, nous devrons encore nous battre énergiquement. |
De heer Bart Laeremans (VB). – De minister fietst handig heen over een van de belangrijkste bezwaren die wij naar voren hebben gebracht, namelijk dat van de hoogdringendheid. Hij zegt dat wij van de eerste fase van lopende zaken naar een andere fase zijn overgestapt. Dat doet niets af van het feit dat dit ontwerp absoluut niet dringend moet worden goedgekeurd. De Vlaamse regering heeft, om de redenen die ik daarnet heb geschetst, dit punt zelfs niet meer in het Vlaams Parlement ingediend. De minister heeft ook geen antwoord gegeven op mijn kritiek in verband met de definitie van ‘een minderheid’. Dat is precies de grote vraag, die momenteel wordt onderzocht in een werkgroep met, onder meer, Matthias Storme. Pas wanneer we dat weten, kunnen we het Europees Hof de bevoegdheid toekennen om te oordelen of minderheden worden gediscrimineerd. Als wij nu al instemmen met het protocol en pas achteraf weten wat een minderheid is, geven we een blanco cheque aan het Europees Hof om de Franstaligen extra rechten te geven, niet alleen in de Vlaamse Rand, maar in heel Vlaanderen. De Franstaligen worden zogezegd gediscrimineerd. Het discriminatiebegrip wordt zwaar misbruikt door de Franstaligen – zeker door het FDF, die dit protocol eiste – om extra rechten af te dwingen. De minister heeft daar niets over gezegd in zijn antwoord. Blijkbaar interesseert hem dat niet. Dat hij verder doet in West‑Vlaanderen, waar hij niet met dat probleem zal worden geconfronteerd. Wij in Brussel en Halle‑Vilvoorde worden er echter wel mee geconfronteerd. We gaan blijkbaar nog hard moeten vechten. |
|||
M. Jurgen Ceder (Indépendant). – Le ministre ne range pas les protocoles dans la catégorie des droits de l’homme. On se rendra bien vite compte qu’une condamnation fondée sur le protocole no12 revient au même qu’une condamnation fondée sur la CEDH. |
De heer Jurgen Ceder (Onafhankelijke). – De minister catalogiseert de protocollen bij het Europees Hof voor de rechten van de mens niet in de categorie mensenrechten. Bij de eerste veroordeling op basis van protocol nr. 12 zal blijken dat dit net hetzelfde is als een veroordeling op basis van het EVRM. |
|||
– La discussion générale est close. |
– De algemene bespreking is gesloten. |
|||
Artikelsgewijze bespreking |
||||
(Le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense est identique au texte du projet de loi. Voir document 5‑1205/1.) |
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 5‑1205/1.) |
|||
– Les articles 1er et 2 sont adoptés sans observation. – Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi. |
– De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen. – De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats. |
|||
Wetsontwerp houdende instemming met de Kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar Lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, gedaan te Brussel op 10 mei 2010 (Stuk 5‑1259) |
||||
Wetsontwerp houdende instemming met de Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar Lidstaten, enerzijds, en de Republiek Indonesië, anderzijds, en met de Slotakte, gedaan te Jakarta op 9 november 2009 (Stuk 5‑1260) |
||||
Algemene bespreking |
||||
Mme la présidente. – Je vous propose de joindre la discussion de ces projets de loi. (Assentiment) |
De voorzitster. – Ik stel voor deze wetsontwerpen samen te bespreken. (Instemming) |
|||
Mme Olga Zrihen (PS), corapporteuse. – Je ferai un seul rapport pour ces deux projets de loi qui ont été examinés en même temps. La commission a examiné les projets de loi qui font l’objet du présent rapport au cours de sa réunion du 23 novembre 2011. Ces accords‑cadres prévoient un dialogue politique et visent un renforcement de la coopération dans des domaines comme la non‑prolifération des armes de destruction massive, le climat, le transport, l’immigration, la justice, la sécurité, la lutte contre le terrorisme international, la politique scientifique et technologique, l’éducation, la concurrence, la coopération au développement et la sécurité énergétique. Ils vont de pair avec un accord de libre‑échange qui viendra sans doute prochainement dans notre assemblée. Ces accords offrent un cadre adapté pour les relations bilatérales entre l’Union européenne et ces deux États. Pour ce qui est de l’Indonésie, ce nouvel accord vise à renforcer l’influence de l’Union dans ce pays qui possède la plus grande population musulmane du monde ; c’est aussi le troisième pays asiatique en termes de nombre d’habitants. J’en viens aux interventions des uns et des autres. Je commencerai par la remarque générale de M. Bert Anciaux sur l’impossibilité pour les parlementaires, tant fédéraux que régionaux ou communautaires puisqu’il s’agit d’un accord mixte, de pouvoir discuter au préalable et sur le fond de ce genre d’accord. Il serait pourtant parfois opportun de pouvoir le faire, principalement lorsqu’il s’agit d’accords de coopération où il est possible de présenter un certain nombre de conditionnalités en termes notamment de droits de l’homme, de normes sociales, de travail décent ou de normes environnementales. Les deux projets qui nous sont soumis sont de bons exemples de ces difficultés. J’ai eu l’occasion de faire remarquer, comme ma collègue Mme Talhaoui, que la Corée du Sud a fait des avancées dans certains domaines mais que le droit coréen prévoyait toujours la peine de mort bien qu’il y ait un moratoire sur son application depuis un certain temps. De la même manière, en ce qui concerne l’accord‑cadre avec l’Indonésie, certains rapports rentrés notamment par l’OIT, l’Unicef et d’autres organisations, dénoncent qu’en Indonésie, les enfants font fréquemment l’objet de tourisme sexuel et sont souvent exploités dans des secteurs comme le trafic de stupéfiants et le travail domestique. En effet, la Commission d’experts pour l’application des conventions et recommandations sur l’Indonésie note que 35% des travailleurs domestiques en Indonésie ont moins de dix‑huit ans. On ne peut que déplorer que l’accord n’en fasse pas mention. Il devrait être possible de signaler dans des accords de partenariat comme celui‑ci les difficultés, voire la désapprobation totale que l’on pourrait avoir vis‑à‑vis de certaines pratiques mises en place dans les pays avec qui nous signons ces accords. Il est évident qu’un accord de partenariat de coopération ou de libre‑échange ne peut pas nier le non‑respect des droits de l’homme, et en particulier de ceux de l’enfant. L’accord a néanmoins permis à notre pays de mettre un accent particulier sur la coopération avec la Cour pénale internationale, la lutte contre le terrorisme, la coopération dans le domaine des droits de l’homme et de la non‑prolifération des armes de destruction massive. L’accord avec l’Indonésie est à caractère mixte et est valable pour une période de cinq ans après laquelle il est reconduit automatiquement d’année en année. Nous espérons que cette périodicité permettra à notre pays de renforcer, chaque année et progressivement, la pression sur ces pays en matière de droits de l’homme et de démocratie, et que ces reconductions ne seront pas un blanc‑seing sans évaluation. L’accord avec la Corée est également mixte mais pour une durée indéterminée. Le ministre a expliqué que ces différences entre les deux accords découlaient des relations plus solides et durables qui existent entre l’Union européenne et la Corée du Sud, information intéressante s’il en est. Ma collègue Marie Arena a demandé pour sa part s’il était possible de suspendre un accord de libre‑échange si l’accord de partenariat et de coopération n’était pas respecté. En effet, il est mentionné dans l’APC qui nous est soumis que celui‑ci pourrait être suspendu en cas de non‑respect de l’accord de libre‑échange conclu par ailleurs. Il est encore plus important de pouvoir réciproquement faire pression sur les accords de libre‑échange en cas de non‑respect des APC qui eux comprennent des clauses en matière de respect des droits de l’homme notamment. Le ministre des Affaires étrangères a confirmé que cela est juridiquement possible. Nous y prêterons donc une attention toute particulière. Aux réflexions faites par les membres de la commission, le ministre a répondu que les responsables qui ont négocié les accords ont également défini les critères qui serviraient de pierre de touche pour la négociation d’accords futurs. L’Indonésie s’est, par exemple, engagée à ratifier le Statut de Rome qui régit la Cour pénale internationale. C’est un pas important vers un ordre mondial dans lequel le droit international gagne en importance. |
Mevrouw Olga Zrihen (PS), corapporteur. – Ik zal één verslag uitbrengen over deze twee wetsontwerpen, die tegelijkertijd werden besproken. De commissie heeft deze wetsontwerpen onderzocht tijdens haar vergadering van 23 november 2011. Deze kaderakkoorden voorzien in een politieke dialoog en beogen een versterking van de samenwerking inzake non‑proliferatie van massavernietigingswapens, het klimaat, het vervoer, de immigratie, justitie, veiligheid, de bestrijding van het internationaal terrorisme, het wetenschaps- en technologisch beleid, onderwijs, concurrentie, ontwikkelingssamenwerking en energiezekerheid. Ze gaan gepaard met een vrijhandelsakkoord dat ongetwijfeld binnenkort in onze vergadering ter sprake zal komen. Deze akkoorden bieden een aangepast kader voor de bilaterale betrekkingen tussen de EU en die twee Staten. Voor Indonesië wil dit nieuwe akkoord de invloed van de Unie in dat land met de grootste moslimbevolking ter wereld versterken. Het is ook het Aziatische land met het derde meeste aantal inwoners. Ik kom nu tot de bemerkingen. Ik begin met de algemene opmerking van de heer Bert Anciaux over de onmogelijkheid voor zowel de federale als de gewestelijke of gemeenschapsparlementariërs – het betreft immers een gemengd akkoord – om vooraf en ten gronde over dit soort akkoorden te kunnen discussiëren. Het zou nochtans nuttig zijn om dat te kunnen, vooral wanneer het gaat om samenwerkingsakkoorden waarvoor het mogelijk is een aantal voorwaarden te stellen, met name op het vlak van mensenrechten, sociale normen en normen inzake volwaardige arbeid of leefmilieu. De twee voorliggende ontwerpen zijn goede voorbeelden van die moeilijkheden. Ik had de kans om, zoals mijn collega mevrouw Talhaoui, op te merken dat Zuid‑Korea op bepaalde domeinen vooruitgang boekte, maar dat het Koreaanse recht nog altijd de doodstraf bevat, hoewel er sinds een zekere tijd een moratorium voor de toepassing ervan geldt. Op dezelfde manier klagen, wat het kaderakkoord met Indonesië aangaat, bepaalde rapporten van de IAO, Unicef en andere organisaties aan dat in Indonesië kinderen dikwijls het slachtoffer zijn van sekstoerisme en dikwijls worden uitgebuit in drugstrafiek en huisarbeid. De commissie van experts voor de toepassing van de conventies en aanbevelingen over Indonesië stelt vast dat 35% van de huisarbeiders in Indonesië jonger zijn dan achttien. Men kan slechts betreuren dat het akkoord daar geen melding van maakt. Het zou mogelijk moeten zijn in partnerschapsakkoorden melding te maken van problemen zoals deze en zelfs van de volledige afkeuring van bepaalde praktijken in landen waarmee wij akkoorden afsluiten. Het is evident dat een partnerschapsakkoord voor samenwerking of vrijhandel het niet‑respecteren van de mensenrechten, en in het bijzonder van kinderrechten, niet kan negeren. Het akkoord heeft ons land wel de kans gegeven een bijzondere nadruk te leggen op de samenwerking met het Internationaal Strafhof, de bestrijding van het terrorisme, de samenwerking inzake mensenrechten en de non‑proliferatie van massavernietigingswapens. Het akkoord met Indonesië heeft een gemengd karakter en geldt voor vijf jaar. Nadien wordt het automatisch van jaar tot jaar verlengd. We hopen dat deze periodiciteit ons land de mogelijkheid geeft om elk jaar en geleidelijk de druk op die landen te versterken wat de mensenrechten en de democratie betreft, en dat die verlengingen geen blanco cheque zonder evaluatie zijn. Het akkoord met Korea is ook gemengd, maar geldt voor een onbeperkte duur. De minister legde uit dat de verschillen tussen die twee akkoorden voortvloeien uit het feit dat er meer solide en duurzame relaties bestaan tussen de EU en Zuid‑Korea, nuttige informatie voor zover nodig. Collega Marie Arena vroeg of het mogelijk is een vrijhandelsakkoord te schorsen indien het partnerschaps- en samenwerkingsakkoord niet wordt nageleefd. In het voorliggende KPS wordt inderdaad vermeld dat dit kan worden geschorst wanneer het apart afgesloten vrijhandelsakkoord niet wordt nageleefd. Het is nog belangrijker om omgekeerd druk te kunnen uitoefenen op het vrijhandelsakkoord wanneer de KPS niet worden nageleefd; zij bevatten immers clausules inzake het naleven van de mensenrechten. De minister van Buitenlandse Zaken bevestigde dat dit juridisch mogelijk is. Wij zullen daar bijzondere aandacht aan geven. Op de bedenkingen van de commissieleden heeft de minister geantwoord dat de verantwoordelijken die over de akkoorden hebben onderhandeld, ook de criteria hebben vastgelegd die als toetssteen zouden dienen voor volgende te onderhandelen akkoorden. Indonesië bijvoorbeeld heeft zich ertoe verbonden om het Statuut van Rome over het Internationaal Strafhof te ratificeren. Dat is een belangrijke stap naar een mondiale orde waarin het internationaal recht aan belang wint. |
|||
(M. Danny Pieters, premier vice‑président, prend place au fauteuil présidentiel.) |
(Voorzitter: de heer Danny Pieters, eerste ondervoorzitter.) |
|||
Quant à la peine de mort, elle existe toujours dans plusieurs grandes démocraties, notamment l’Inde et les États‑Unis. La Corée du Sud applique un moratoire non officiel, à l’instar de ce qu’a fait la Belgique pendant un certain temps. Tant l’accord‑cadre conclu avec l’Indonésie que celui conclu avec la Corée du Sud ont permis d’engranger des avancées dans nombre de domaines. Il faut donc s’inscrire dans une perspective de progression, d’évaluation et d’évolution, la seule façon peut‑être de faire progresser sur le terrain et de confronter à chaque moment, chaque fois que c’est possible, les autorités publiques avec leurs propres engagements sur la base des accords conclus entre les deux pays sur pied d’égalité. Nous approuverons ces deux traités, avec les remarques qui ont été faites. |
Wat de doodstraf betreft, die bestaat nog altijd in verschillende grote democratieën, met name in Indië en de Verenigde Staten. Zuid‑Korea past een niet‑officieel moratorium toe naar het voorbeeld van wat België gedurende enige tijd heeft gedaan. Zowel het akkoord met Indonesië als dat met Zuid‑Korea maakte het mogelijk op talrijke domeinen vooruitgang te boeken. We moeten mikken op vooruitgang, evaluatie en evolutie. Dat is wellicht de enige manier om de autoriteiten op het terrein vooruitgang te laten boeken en hen op elk ogenblik, telkens wanneer dit mogelijk is, te confronteren met hun eigen verplichtingen op basis van akkoorden die de beide landen als gelijkwaardige partners hebben gesloten. Wij zullen de twee verdragen goedkeuren met de opmerkingen die werden gemaakt. |
|||
Mme Anke Van dermeersch (VB). – Je n’ai aucune objection à l’assentiment à l’accord‑cadre relatif à la Corée mais notre groupe s’abstiendra lors du vote sur l’accord‑cadre relatif à l’Indonésie. Il s’agit d’un pays particulier, tout différent de la Corée. Jusqu’à présent, l’Indonésie a très bien collaboré avec l’Occident dans la lutte contre le groupe terroriste Al‑Qaida. Cependant, sur le plan interne, l’Indonésie fait très peu pour protéger ses minorités chrétiennes, surtout aux Moluques, contre la violence des musulmans radicaux. De véritables campagnes de terreur sont fréquemment menées contre les chrétiens. Des églises ont été détruites, des massacres ont été perpétrés dans des villages chrétiens et un très grand nombre de personnes ont été obligées de se convertir à l’islam. En outre, tant les hommes que les femmes ont été obligés de subir des mutilations génitales. Dans certains cas, cela s’est fait avec la complicité de l’armée indonésienne. Dans beaucoup d’autres cas, l’armée indonésienne essentiellement musulmane est restée neutre. Ce ne sont pas les seules raisons de notre abstention lors du vote sur l’accord‑cadre avec l’Indonésie. Je déplore que ce traité n’utilise pas la possibilité d’exiger des sanctions à l’encontre des militaires indonésiens qui, au Timor‑Oriental, ont commis des massacres contre la population chrétienne locale et ont procédé à des pillages organisés. Il est regrettable que l’on n’en ait pas parlé à l’occasion de cet accord‑cadre et que l’on n’ait évoqué aucune action. De cette manière, on maintient une impunité que la communauté internationale ne peut absolument pas accepter. Enfin, il est aussi regrettable que l’on n’ait nullement mentionné l’oppression, les atrocités et le génocide culturel dont les Papous sont victimes dans la partie occidentale de la Nouvelle‑Guinée annexée par l’Indonésie, appelée Vogelkop. Il est étrange que les familles politiques qui d’autres fois affirment attacher une si grande importance au sort des populations autochtones, ne disent rien en l’occurrence de l’occupation et de l’oppression. |
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Ik heb geen bezwaar tegen de instemming met de kaderovereenkomst betreffende Korea, maar bij de stemming over de kaderovereenkomst betreffende Indonesië zal onze fractie zich onthouden. Indonesië is een apart land, heel anders dan Korea. Inzake de strijd tegen de terreurgroep Al Qaida heeft Indonesië tot nu toe zeer goed samengewerkt met het Westen. Op binnenlands vlak echter doet Indonesië zeer weinig om zijn christelijke minderheden, vooral op de Molukken, te beschermen tegen geweld van radicale moslims. Er zijn herhaaldelijk ware terreurcampagnes tegen christenen gevoerd. Kerken werden opgeblazen, bloedbaden werden aangericht in christelijke dorpen en massaal veel mensen werden gedwongen zich tot de islam te bekeren. Daarbij werden zowel mannen als vrouwen gedwongen zich te laten besnijden. In enkele gevallen gebeurde dat met medeplichtigheid van het Indonesische leger. In veel andere gevallen hield het overwegend islamitische leger van Indonesië zich afzijdig. Dat is niet de enige reden waarom wij ons zullen onthouden bij de stemming over de kaderovereenkomst met Indonesië. Ik betreur dat dit verdrag geen gebruik maakt van de mogelijkheid bestraffingen te eisen van Indonesische militairen die in Oost‑Timor massamoorden hebben gepleegd tegen de plaatselijke christelijke bevolking en georganiseerde plunderingen op touw hebben gezet. Het is jammer dat daar naar aanleiding van deze kaderovereenkomst niet wordt over gesproken, en er zelfs geen eisen op tafel worden gelegd. Op die manier blijft er straffeloosheid bestaan die absoluut niet aanvaard mag worden door de internationale gemeenschap. Tot slot is het ook betreurenswaardig dat er niet de minste melding wordt gemaakt van de onderdrukking, de wreedheden en de culturele genocide waarvan de Papoea’s het slachtoffer zijn in het door Indonesië geannexeerde westelijk deel van Nieuw‑Guinea, de zogenaamde Vogelkop. Het is vreemd dat de politieke families die anders beweren dat zo een groot belang te hechten aan het lot van inheemse volkeren, in dit geval geen kik geven over de bezetting en onderdrukking. |
|||
– La discussion générale est close. |
– De algemene bespreking is gesloten. |
|||
Discussion des articles du projet de loi portant assentiment à l’Accord‑cadre entre l’Union européenne et ses États membres, d’une part, et la République de Corée, d’autre part, fait à Bruxelles le 10 mai 2010 (Doc. 5‑1259) |
Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp houdende instemming met de Kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar Lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, gedaan te Brussel op 10 mei 2010 (Stuk 5‑1259) |
|||
(Le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense est identique au texte du projet de loi. Voir document 5‑1259/1.) |
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 5‑1259/1.) |
|||
– Les articles 1er et 2 sont adoptés sans observation. – Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi. |
– De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen. – De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats. |
|||
Discussion des articles du projet de loi portant assentiment à l’Accord‑cadre global de partenariat et de coopération entre la Communauté européenne et ses États membres, d’une part, et la République d’Indonésie, d’autre part, et à l’Acte final, faits à Djakarta le novembre 2009 (Doc. 5‑1260) |
Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp houdende instemming met de Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar Lidstaten, enerzijds, en de Republiek Indonesië, anderzijds, en met de Slotakte, gedaan te Jakarta op 9 november 2009 (Stuk 5‑1260) |
|||
(Le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense est identique au texte du projet de loi. Voir document 5‑1260/1.) |
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 5‑1260/1.) |
|||
– Les articles 1er et 2 sont adoptés sans observation. – Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi. |
– De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen. – De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats. |
|||
Voorstel van resolutie betreffende de evaluatie van het Belgisch nationaal actieplan in het kader van Resolutie 1325 van de VN‑Veiligheidsraad (van mevrouw Sabine de Bethune c.s.; Stuk 5‑665) |
||||
Voorstel van resolutie om aan de federale regering te vragen de deelname van vrouwen aan formele processen van conflictbemiddeling en vredeshandhaving te steunen op grond van resolutie 1325 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (van mevrouw Dominique Tilmans; Stuk 5‑699) |
||||
Bespreking |
||||
(Pour le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense, voir document 5‑665/5.) |
(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5‑665/5.) |
|||
M. le président. – Mme Arena et M. Daems se réfèrent à leur rapport écrit. |
De voorzitter. – Mevrouw Arena en de heer Daems verwijzen naar hun schriftelijke verslag. |
|||
Mme Dominique Tilmans (MR). – Monsieur le président, le Sénat va adopter une résolution qui m’est très chère. Elle porte sur la mise en œuvre de la résolution 1325 du Conseil de sécurité des Nations unies. Si les femmes et les jeunes filles sont particulièrement vulnérables à la violence dans les situations de conflit, l’ONU reconnaît qu’elles ont un rôle essentiel à jouer dans la prévention, le règlement des conflits et la consolidation de la paix. Nous devons dénoncer avec la plus extrême rigueur les violences faites aux femmes. Je reviens de la République démocratique du Congo, où j’ai participé à l’observation des élections. Vous le savez, dans ce pays, les femmes ont payé et payent encore un lourd tribut aux violences sexuelles, comme au Darfour et à Haïti. Les questions liées aux femmes, à la paix et à la sécurité doivent être systématiquement intégrées dans les activités relatives à la diplomatie préventive, à l’alerte rapide, aux droits de l’homme et à la surveillance de la sécurité. Cela a évidemment un effet direct sur l’intégration des droits, sur les objectifs défendus par les femmes dans les phases ultérieures du processus de paix. Enfin – c’est pour moi un cheval de bataille –, il important que les femmes participent sur un pied d’égalité à tous les efforts visant à maintenir et à promouvoir la paix et la sécurité. Il faut qu’elles y soient pleinement associées. L’absence des femmes dans les négociations officielles de paix est souvent suivie de leur absence au sein des organes qui mettent en place les fondements d’une nouvelle société au lendemain des conflits, ce qui est particulièrement regrettable. En octobre 2000, le Conseil de sécurité a adopté à l’unanimité une résolution sans précédent pour les femmes, pour la paix et pour la sécurité. La résolution 1325 a exhorté les États membres à accroître la représentation des femmes à tous les niveaux de prise de décision pour la prévention, la gestion et la résolution des conflits. Elle a aussi exhorté le secrétaire général à nommer plus de femmes en qualité de représentantes et d’envoyés spéciaux et à soutenir le rôle des femmes sur le terrain des opérations des Nations unies. Aujourd’hui, seulement trente‑trois missions de maintien de la paix, politique ou de consolidation de la paix sont dirigées par des femmes, ce qui représente à peine six pour cent ; c’est bien peu ! Voilà bien le thème de ma proposition de résolution, dont les éléments ont ensuite été intégrés dans les textes de Mme de Bethune qui, quant à elle, a voulu souligner l’évaluation du plan d’action belge, et je la remercie d’ailleurs pour sa collaboration. Chers collègues, sur tous les théâtres de conflit, dans tous les processus de consolidation de la paix, nous devons agir à travers notre diplomatie mais aussi au travers d’actions individuelles comme celle que je mène depuis deux ans déjà dans le Caucase du Sud pour augmenter la présence et le rôle des femmes dans la prévention et la résolution des conflits afin de favoriser la paix, la stabilité et la démocratie. L’implication des femmes dans la prévention et la médiation des conflits est essentielle pour la consolidation de la paix et le renforcement des fondations de la démocratie est le meilleur symbole de cette évidence. La remise du prix Nobel de la paix aux trois pacificatrices que sont Ellen Johnson Sirleaf, présidente du Libéria, sa compatriote Leymah Gbowee et la Yéménite Tawakkul Karman doit nous inspirer afin d’intensifier nos efforts pour la participation entière des femmes dans la prévention et la résolution des conflits. Le printemps arabe est aussi venu nous le rappeler avec force : en Tunisie, en Égypte, en Libye, les femmes ont été des actrices majeures des transitions qui se sont opérées. En Syrie, au Yémen, les femmes ont lutté et luttent encore aujourd’hui avec un courage exceptionnel pour défendre leurs libertés, pour faire respecter les droits de l’homme les plus fondamentaux et pour faire entendre leur appel à la démocratie. Ce soir, je suis très heureuse que nous adoptions ensemble cette résolution. Nous rappelons à l’État belge non seulement ses engagements pris dans le cadre du plan national d’action, mais aussi les indispensables avancements encore nécessaires à cet égard. Nous rappelons à notre diplomatie le rôle important qu’elle peut jouer en apportant son soutien aux initiatives de construction de la paix menées par les femmes et en assurant de la sorte la promotion du rôle de celles‑ci autour des tables de négociation. |
Mevrouw Dominique Tilmans (MR). – Mijnheer de voorzitter, de Senaat gaat een resolutie goedkeuren die me na aan het hart ligt. Ze betreft de uitvoering van resolutie 1325 van de VN‑Veiligheidsraad. Vrouwen en meisjes zijn bijzonder kwetsbaar voor geweld in conflictsituaties, maar de VN erkennen dat ze een essentiële rol te vervullen hebben op het vlak van preventie, de regeling van conflicten en het behoud van de vrede. We moeten met de grootste gestrengheid het geweld tegen vrouwen aan de kaak stellen. Ik kom terug uit de DRC waar ik heb deelgenomen aan het toezicht op de verkiezingen. Zoals u weet, hebben de vrouwen in dat land een hoge prijs betaald en betalen ze die nog op het vlak van seksueel geweld, net zoals in Darfur en Haïti. De problemen betreffende vrouwen, de vrede en de veiligheid moeten systematisch worden geïntegreerd in de activiteiten van preventieve diplomatie, het snelle waarschuwingssysteem, de mensenrechten en de bewaking van de veiligheid. Dat heeft uiteraard een onmiddellijk effect op de integratie van de rechten, op de door de vrouwen verdedigde doelstellingen in de volgende fases van het vredesproces. Tot slot – en dat is mijn stokpaardje – is het belangrijk dat vrouwen op voet van gelijkheid deelnemen aan alle inspanningen om de vrede en de veiligheid te behouden en te bevorderen. Ze moeten daarbij ten volle worden betrokken. De afwezigheid van vrouwen bij de officiële vredesonderhandelingen wordt dikwijls gevolgd door hun afwezigheid in de organen die de fundamenten leggen van een nieuwe samenleving na het conflict, wat bijzonder te betreuren valt. In oktober 2000 keurde de Veiligheidsraad unaniem een resolutie goed die zonder voorgaande is voor de vrouwen, de vrede en de veiligheid. Resolutie 1325 spoorde de lidstaten aan om de vertegenwoordiging van vrouwen op alle besluitvormingsniveaus voor de preventie, het beheer en de oplossing van conflicten te verhogen. Ze spoorde ook de secretaris‑generaal aan om meer vrouwen te benoemen als vertegenwoordigers en speciale gezanten en om de rol van vrouwen op het terrein bij VN‑operaties te ondersteunen. Vandaag worden slechts 33 missies voor behoud van de vrede, beleid of vredeshandhaving door vrouwen geleid, dat is nauwelijks 6 percent. Dat is erg weinig. Dat is het onderwerp van mijn voorstel van resolutie, waarvan de elementen nadien werden geïntegreerd in de teksten van mevrouw de Bethune die de evaluatie van het Belgisch actieplan wilde onderstrepen. Ik dank haar trouwens voor haar medewerking. Beste collega’s, bij alle conflicthaarden, bij alle processen inzake vredeshandhaving moeten wij optreden via onze diplomatie, maar ook via individuele acties zoals die welke ik sinds twee jaar leid in de zuidelijke Kaukasus om de aanwezigheid en de rol van vrouwen in de preventie en de oplossing van conflicten te verhogen teneinde de vrede, de stabiliteit en de democratie te bevorderen. Het betrekken van vrouwen bij de preventie en de bemiddeling van conflicten is essentieel voor de handhaving van de vrede en de versterking van de grondslagen van de democratie is het beste symbool van die vanzelfsprekendheid. De toekenning van de Nobelprijs voor de vrede aan drie strijdsters voor de vrede, Ellen Johnson Sirleaf, president van Liberia, haar landgenote Leymah Gbowee en de Jemenitische Tawakkul Karman moet ons ertoe inspireren onze inspanningen voor de volwaardige deelname van vrouwen bij de preventie en oplossing van conflicten te versterken. De Arabische lente heeft ons er eveneens met kracht aan herinnerd dat in Tunesië, Egypte en Libië de vrouwen een vooraanstaande rol hebben gespeeld bij de transities. In Syrië en Jemen hebben de vrouwen gestreden en strijden ze vandaag nog met een uitzonderlijke moed om hun vrijheid te verdedigen, om de meest fundamentele mensenrechten te doen respecteren en om hun roep naar democratie te laten horen. Vanavond ben ik erg gelukkig dat we samen deze resolutie goedkeuren. Wij herinneren de Belgische Staat niet alleen aan zijn verbintenissen in het raam van het nationaal actieplan, maar ook aan de daarvoor nog onontbeerlijke vooruitgang. We herinneren onze diplomatie aan de belangrijke rol die ze kan spelen door haar steun te geven aan initiatieven tot vredesopbouw onder leiding van vrouwen en door op die wijze de bevordering van hun rol rond de onderhandelingstafel te garanderen. |
|||
Mme Anke Van dermeersch (VB). – Mon groupe ne peut hélas voter en faveur de cette proposition de résolution concernant l’évaluation du plan d’action national belge dans le cadre de la résolution 1325 du Conseil de sécurité des Nations unies. Il s’abstiendra. Cette proposition part de bonnes intentions. Le viol est un crime horrible qui est trop souvent utilisé comme arme en temps de guerre. En Afrique et dans les pays islamiques, cette pratique est monnaie courante. Il est noble de vouloir dénoncer cette situation mais on peut douter que les remèdes proposés permettent réellement d’éviter les viols pendant des conflits. Les Nations unies sont à cet égard un bien mauvais partenaire. Les casques bleus que l’ONU recrute dans les pays occidentaux respectent généralement le droit de la guerre, même si des exactions individuelles arrivent parfois. En revanche, je ne jurerais de rien pour ce qui concerne les casques bleus recrutés dans les pays en voie de développement. Plus généralement, les règles d’engagement des Nations unies sont tellement restrictives et laxistes que les soldats ou membres de milices peuvent commettre des viols en présence des casques bleus sans que ceux‑ci ne puissent intervenir. Les casques bleus ne peuvent pas tirer sur les pillards, les génocidaires et les violeurs qui sèment la terreur dans l’est du Congo, par exemple. Il en allait de même en Bosnie face aux troupes serbes, au Rwanda et au Liban. Celui qui a la volonté d’empêcher des viols en temps de guerre – ce qui est absolument indispensable – et qui se tourne vers les Nations unies ne frappe pas à la bonne porte. Notre pays est lui aussi mal placé pour jouer un rôle de locomotive dans ce domaine. Alors que, depuis 1960, les troupes gouvernementales congolaises se sont rendues coupables de très nombreux viols horribles, les conseillers belges continuent à former et à entraîner cette armée. Il est évident que voir des militaires ou miliciens commettre des viols impunément est horrible. Mais à Bruxelles aussi, des viols sont commis en groupe et, en raison du fonctionnement laxiste de la justice, les auteurs – qui sont presque toujours des immigrés non occidentaux – restent généralement impunis. Selon de récentes statistiques, 1% à peine des violeurs seraient effectivement sanctionnés à Bruxelles. En Belgique, les violeurs mineurs ne sont même jamais punis. Nous tolérons, même en temps de paix, une terrible impunité des viols dans notre pays. Quelle crédibilité avons‑nous alors lorsque nous prenons des initiatives telles que cette proposition de résolution pour combattre de tels problèmes bien loin de notre pays et en temps de guerre ? Tous ces plans d’action, programmes de sensibilisation et résolutions sont des coquilles vides. La seule action qui pourrait être efficace serait d’envoyer une force d’intervention solide, composée de troupes occidentales et chargée de mener des actions ciblées contre les milices qui se livrent à des assassinats et à des viols. Faute de volonté, de capacité ou d’audace, on en reste à de belles paroles qui ne protégeront pas la moindre femme contre le viol. |
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Mijn fractie kan dit voorstel van resolutie betreffende de evaluatie van het Belgisch nationaal actieplan in het kader van Resolutie 1325 van de VN‑Veiligheidsraad helaas niet goedkeuren. Ze gaat zich onthouden. Dit voorstel getuigt van zeer veel goede bedoelingen. Verkrachting is een verschrikkelijke misdaad en in oorlogstijd wordt het al te vaak als wapen gebruikt om tegenstanders te vernederen en moreel te breken. In Afrika en in islamitische landen is die praktijk schering en inslag. Enerzijds is het nobel dat men dat wil aanklagen, maar anderzijds is het zeer twijfelachtig of de voorgestelde remedies ook maar iets zullen helpen om verkrachtingen in conflictsituaties te voorkomen. De Verenigde Naties zijn in dat opzicht een zeer slechte partner. De blauwhelmen die de Verenigde Naties in westerse landen rekruteren, eerbiedigen meestal het oorlogsrecht. Uiteraard zijn er soms individuele uitspattingen, maar geen grootschalige gevallen van plunderingen of verkrachtingen. Voor de blauwhelmen echter die in niet‑westerse, derdewereldlanden worden gerekruteerd, steek ik mijn handen in geen geval in het vuur. In een ruimer kader zijn de rules of engagement van de Verenigde Naties zo restrictief en laks, dat soldaten of militieleden zelfs in aanwezigheid van blauwhelmen verkrachtingen kunnen plegen zonder dat deze laatste tussenbeide mogen komen. Zoals onze oorlogsschepen in de Rode Zee en in de Indische Oceaan niet op de Somalische piraten mogen schieten, mogen blauwhelmen niet gericht schieten op plunderaars, massamoordenaars en verkrachters die bijvoorbeeld in Oost‑Congo terreur zaaien. Of denk aan Bosnië waar de geregelde en ongeregelde troepen van de socialistische republiek Servië ondanks de aanwezigheid van duizenden blauwhelmen ongestraft konden moorden en verkrachten. Of denk aan de aan medeplichtigheid grenzende afzijdigheid van de vredestroepen in Rwanda of in Libanon, waar zij niets deden om bijvoorbeeld Tutsi’s tegen Hutu’s te beschermen, of christenen tegen moslims. Wie verkrachtingen in oorlogstijd wil tegengaan – dat is zeer hard nodig – is blijkbaar bij de Verenigde Naties aan het verkeerde adres. Ook ons land is zeer slecht geplaatst om hierin een voortrekkersrol te spelen of hoog van de toren te blazen. Ondanks het feit dat de Congolese regeringstroepen al sinds 1960 een verschrikkelijk strafregister hebben van massale verkrachtingen, blijven Belgische adviseurs dat regeringsleger opleiden en trainen. Natuurlijk is het verschrikkelijk dat militairen of militieleden straffeloos verkrachtingen kunnen plegen. Maar hier in Brussel worden ook geregeld groepsverkrachtingen gepleegd. Door de lakse werking van Justitie blijven de daders – bijna altijd niet‑westerse immigranten – meestal ook ongestraft. Recente statistieken wijzen uit dat nauwelijks 1 procent van de daders van verkrachtingen in Brussel effectief wordt gestraft. In België worden minderjarige daders van verkrachtingen zelfs nooit gestraft. In eigen land gedogen we, zelfs in vredestijd, een verschrikkelijke straffeloosheid inzake verkrachting. Hoe geloofwaardig zijn we dan met al die hoogdravende initiatieven, zoals hier vandaag het voorstel van resolutie, om die problemen in het verre buitenland en in oorlogstijd te willen aanpakken? Al die actieplannen, bewustmakingsprogramma’s en resoluties zijn helaas lege dozen. Het enige wat echt kan helpen is een robuuste interventiemacht van westerse troepen die de moordende en verkrachtende milities met doelgericht beleid liquideren. Aangezien men daar niet aan wil, kan of durft beginnen, blijft het bij veel goedbedoeld gepraat dat in de praktijk niet één vrouw meer tegen verkrachting zal beschermen. |
|||
– La discussion est close. |
– De bespreking is gesloten. |
|||
– Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble de la proposition de résolution. |
– De stemming over het voorstel van resolutie in zijn geheel heeft later plaats. |
|||
Voorstel van resolutie betreffende de politieke en de veiligheidssituatie ten gevolge van de blokkering van het verkiezingsproces in Burundi (van mevrouw Olga Zrihen c.s.; Stuk 5‑1062) |
||||
Bespreking |
||||
(Pour le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense, voir document 4‑1062/5.) |
(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5‑1062/5.) |
|||
M. le président. – M. De Bruyn se réfère à son rapport écrit. |
De voorzitter. – De heer De Bruyn verwijst naar zijn schriftelijke verslag. |
|||
Mme Olga Zrihen (PS). – Tout processus électoral élaboré et poursuivi dans un climat et une perspective démocratiques constitue bien sûr le fondement même de l’expression des libertés essentielles qui sont celles d’opinion et de choix. Un processus électoral mené dans des circonstances favorables et en totale transparence est donc un élément central de la vie démocratique. Cet esprit de démocratie demeure plus encore aujourd’hui, comme peuvent en témoigner les scrutins dans différents pays ayant vécu une révolution, un idéal que poursuivent la plupart des sociétés. Malheureusement, force est de constater que dans nombre d’États, de multiples difficultés viennent enrayer ce processus décisionnel populaire et consacrent parfois des réalités politiques de fait bien éloignées des aspirations citoyennes. L’Afrique centrale a toujours occupé une place importante dans notre politique internationale. Par notre histoire commune avec cette région du monde, des liens étroits ont été conservés par la Belgique qui en a fait une zone géographique au centre de sa politique de coopération au développement. Quant au Burundi, il est dépendant de l’aide internationale à raison de plus de 50% et il importe donc de continuer à soutenir ce pays et à suivre de près son fragile processus de démocratisation. Et parmi nos priorités en matière de coopération au développement figure notamment la question de la bonne gouvernance à laquelle se rattache bien souvent la notion même d’élections libres et transparentes. Si la RDC connaît actuellement un double scrutin qui a focalisé l’attention principale de tous les médias et d’experts par le monde, il convient de rappeler qu’il y a peu, en 2010, le Burundi avait mis en œuvre une série de dispositifs électoraux permettant d’entrevoir une consolidation de la démocratie. Malheureusement, une situation de boycott de ces mêmes scrutins électoraux a affaibli de nouvelles possibilités de dialogue politique au sein de ce pays. La présente proposition de résolution a donc consacré la situation politique et sécuritaire et a marqué le blocage du processus électoral au Burundi. Si des difficultés semblent subsister et laissent présager un éventuel recul démocratique, l’un des objectifs du présent texte, soumis à votre approbation, est de tendre vers le rétablissement d’un dialogue politique entre le gouvernement et l’opposition, ainsi que vers le renforcement des institutions démocratiques perçues comme étant de réelles garanties pour une nouvelle évolution positive en matière de gouvernance. On ne peut actuellement que constater l’impasse politique électorale et l’absence de dialogue entre les acteurs politiques burundais. De plus, les actes de violence perpétrés récemment laissent la population dans une grande inquiétude. La liberté de pensée semble être également soumise à un certain diktat alors que la restitution de la liberté d’expression et de presse s’inscrit dans le cadre de la bonne gouvernance, condition sine qua non à l’évolution démocratique. Nous ne pouvons rester indifférents à l’actualité politique ainsi qu’à la situation des droits de l’homme au Burundi. Bien sûr, certains argueront qu’une résolution n’est pas en soi l’outil le plus efficace pour faire changer les choses. Devons‑nous alors faire preuve d’indifférence face à la difficulté de dialogue entre les différents acteurs et composantes de la société civile ? Notre éventuelle absence de réaction ne risque‑t‑elle pas d’être perçue comme un blanc‑seing offert aux possibles tensions susceptibles de plonger plus encore un pays déjà fortement affaibli dans les affres d’un conflit interne ? Certes, une proposition de résolution ne reste qu’une proposition de résolution mais elle incite au moins notre gouvernement à défendre sans relâche l’application des principes démocratiques universels partout dans le monde. Permettez‑moi donc, chers collègues, de vous inviter à soutenir pleinement toutes les demandes émises dans cette proposition de résolution afin de relancer un appel au dialogue politique interburundais, de stimuler la création d’une plateforme politique susceptible de rétablir le dialogue entre les différents acteurs politiques nationaux, de réfléchir sur la réforme constitutionnelle actuellement pensée au Burundi, de garantir des avancées significatives en matière de sécurité et de droits de l’homme, de mettre au plus vite en œuvre les mécanismes de justice transitionnels et le jugement des crimes ou exécutions sommaires, actes de torture, dégradants, inhumains, essentiellement à dimension politique. |
Mevrouw Olga Zrihen (PS). – Elk verkiezingsproces in een democratisch klimaat en perspectief vormt de basis voor de uitoefening van fundamentele vrijheid van meningsuiting en de vrijheid om te kiezen. Een verkiezingsproces dat in gunstige voorwaarden en complete transparantie wordt georganiseerd, staat dan ook centraal in het democratische leven. Die democratische gedachte blijft meer dan ooit een ideaal; dat tonen de recente verkiezingen in verschillende landen die een revolutie hebben doorgemaakt aan. Jammer genoeg wordt dat proces waarbij de bevolking beslist, in veel landen door talrijke moeilijkheden afgeremd. Soms bekrachtigt het een politieke realiteit die in de feiten zeer ver verwijderd is van de aspiraties van de burgers. Centraal‑Afrika heeft altijd een belangrijke plaats ingenomen in ons internationaal beleid. België heeft een gemeenschappelijke geschiedenis met dat gebied en het heeft er nauwe banden mee behouden. Het gebied staat centraal in ons beleid inzake ontwikkelingssamenwerking. Burundi is voor meer dan 50% afhankelijk van internationale hulp. We moeten het land dan ook blijven steunen en het fragiele democratiseringsproces op de voet volgen. Goed bestuur is een van de prioriteiten in ons beleid inzake ontwikkelingssamenwerking. Dat gaat vaak samen met vrije en transparante verkiezingen. Momenteel gaat de meeste aandacht van de media en de experts naar de dubbele verkiezingen in de DRC. We mogen echter niet vergeten dat in 2010 in Burundi een geheel van kiesregels van kracht is geworden die een consolidatie van de democratie mogelijk maken. Jammer genoeg heeft een boycot van die verkiezingen de nieuwe mogelijkheden op een politieke dialoog in dat land verzwakt. Het voorliggende voorstel van resolutie is dus gewijd aan de politieke en de veiligheidssituatie en verwijst naar de blokkering van het verkiezingsproces in Burundi. Er blijven moeilijkheden bestaan die een eventuele achteruitgang van de democratie doen vermoeden. Een van de doelstellingen van de tekst is dan ook om de politieke dialoog tussen de regering en de oppositie te herstellen en de democratische instellingen te versterken die echte waarborgen lijken te zijn voor nieuwe positieve ontwikkelingen inzake bestuur. Er is een politieke impasse inzake verkiezingen en er is geen dialoog tussen de Burundese politieke actoren. Bovendien maakt de bevolking zich grote zorgen over het recente geweld. Ook de vrijheid van gedachte lijkt onder druk te staan, terwijl het herstel van de vrijheid van meningsuiting en van de persvrijheid een onderdeel is van goed bestuur, dat een conditio sine qua non is voor elke democratische evolutie. We kunnen niet onverschillig blijven tegenover de politieke actualiteit en de situatie van de mensenrechten in Burundi. Sommigen zullen uiteraard stellen dat een resolutie niet het meest efficiënte instrument is om verandering tot stand te brengen. Moeten we dan onverschillig blijven tegenover de moeilijke dialoog tussen de verschillende actoren en bestanddelen van het maatschappelijk middenveld? Zou ons stilzwijgen niet kunnen worden opgevat als een vrijgeleide om het interne conflict in het reeds fel verzwakte land alleen nog maar op te drijven? Een voorstel van resolutie is en blijft slechts een voorstel van resolutie. Het spoort onze regering in elk geval aan om de toepassing van de universele democratische beginselen overal ter wereld onverdroten te verdedigen. Ik nodig de senatoren uit alle aanbevelingen in het voorstel van resolutie volop te steunen: de politieke dialoog tussen de Burundezen hervatten; de oprichting stimuleren van een politiek platform dat de dialoog tussen de verschillende nationale politieke actoren kan herstellen; nadenken over de grondwetsherziening die momenteel in Burundi wordt besproken; verzekeren dat vooruitgang wordt geboekt inzake veiligheid en mensenrechten; zo snel mogelijk een tijdschema opstellen voor de invoering van mechanismen voor een overgangsjustitie en de berechting van misdaden of standrechtelijke executies, van martelingen en van vernederende en onmenselijke behandelingen met een hoofdzakelijk politieke dimensie. |
|||
(Mme Sabine de Bethune, présidente, reprend place au fauteuil présidentiel.) |
(Voorzitster: mevrouw Sabine de Bethune.) |
|||
Il convient également de donner tant à notre gouvernement qu’aux Nations unies ainsi qu’à l’Union européenne la place qu’ils méritent en tant qu’incitateurs à la reprise de ce dialogue politique afin d’éviter, à tout prix, que cette région ne retombe à nouveau dans la spirale de la violence. Le présent texte a été enrichi par de nombreux amendements témoignant de l’intérêt qu’ont porté les différents groupes politiques au sujet abordé. Je tiens, en l’occurrence, à remercier tous mes collègues. Ces amendements ont permis un réel équilibre entre les différentes parties concernées par ce texte. Ils ont donc bien évidemment renforcé la proposition de résolution qui vous est soumise. Cette dernière a été adoptée par onze voix, un membre s’est abstenu. Permettez‑moi dès lors, chers collègues, de vous inviter à réitérer, ici, ce vote en faveur de la présente proposition de résolution. D’avance, je vous en remercie. |
Ook moeten onze regering, de Verenigde Naties en de Europese Unie de plaats krijgen die ze verdienen om de hervatting van die politieke dialoog aan te moedigen. Zo kan te allen prijze worden vermeden dat die regio opnieuw in een geweldspiraal verzeilt. De voorliggende tekst is als resultaat van vele amendementen aangevuld. Dat geeft aan dat de verschillende fracties het onderwerp ter harte nemen. Ik wil mijn collega’s dan ook bedanken. Met die amendementen hebben we een echt evenwicht tussen de verschillende partijen gevonden. Ze hebben het voorliggende voorstel van resolutie dan ook versterkt. Het werd met elf stemmen aangenomen, bij één onthouding. Ik nodig mijn collega’s uit om hun ja‑stem voor het voorstel van resolutie te herhalen. Dank bij voorbaat. |
|||
M. Richard Miller (MR). – Alors que toute notre attention s’est focalisée, ces derniers temps, sur le bon déroulement des élections en République démocratique du Congo, le Burundi connaît aussi des évolutions politiques auxquelles notre pays doit absolument être attentif. La résolution de notre collègue Mme Zrihen arrive donc fort opportunément à notre ordre du jour, et le groupe MR la soutient. En effet, le pays vient de connaître, début novembre, un remaniement ministériel, sur lequel nous n’avons pas à nous prononcer. Officiellement, ces mises à l’écart et ces permutations, qui concernent six ministres sur vingt et un, sont la conséquence de l’évaluation de leur action. En février, chaque membre du gouvernement avait d’ailleurs signé un contrat d’objectifs qui devait être réexaminé tous les six mois. Les départs les plus remarqués concernent des postes ministériels clés : sécurité publique, relations extérieures et justice. Cela dit, les raisons avancées doivent retenir notre attention et appeler à la vigilance démocratique. C’est notamment le cas de l’incapacité à endiguer l’insécurité qui sévit depuis le boycott de l’élection présidentielle par l’opposition il y a plus d’un an. Les tueries se sont multipliées sans que leurs auteurs soient arrêtés ou identifiés. Alors que le pays s’apprête à mettre en place la Commission de vérité et de réconciliation ou à élaborer le financement du cadre stratégique de lutte contre la pauvreté, il fait partie, avec la République démocratique du Congo et le Niger, des mauvais élèves du classement annuel du Programme des Nations unies pour le développement. Le Burundi a besoin de stabilité interne et la Belgique a le devoir d’envoyer un message politique clair à ce pays qui lui est proche. Selon des informations corroborées en partie par Human Rights Watch, plus de trois cents militants et anciens combattants démobilisés de l’ex‑rébellion des Forces nationales de libération auraient été assassinés au cours des cinq derniers mois par des membres de la Ligue des jeunes du parti au pouvoir, des éléments de la police ou des services de sécurité. Afin de faire toute la lumière sur ce genre de pratique révélée par le bureau de l’ONU au Burundi, le gouvernement burundais avait créé une commission d’enquête dont les conclusions tardent – c’est un euphémisme – à être rendues publiques. Nous savons que le gouvernement burundais ne bénéficie pas d’une forte légitimité démocratique puisqu’il est issu d’un processus électoral tronqué à la suite de la non‑participation de l’opposition. Depuis le début de l’année 2011, ce pays est secoué par des vagues d’attentats attribués à des bandes armées qui constitueraient une nouvelle rébellion. Le cycle de violences et d’exécutions sommaires succède donc à des attaques meurtrières. Le gouvernement voit dans cette situation une justification toute trouvée pour recourir de façon récurrente à la répression. Répression violente, limitation des libertés civiles, manifestations et émeutes menées par l’opposition, voilà le contexte dans lequel tente de survivre la population burundaise. Ce mardi 22 novembre, le gouvernement burundais a d’ailleurs rendu public un communiqué de presse au ton ambigu et menaçant, qui souligne les carences du pouvoir burundais actuel : « Des indicateurs non trompeurs sur le terrain montrent que le Burundi a déjà tourné la page de la guerre civile et s’oriente vers une paix ainsi qu’un développement socio‑économique pérenne dans un environnement démocratique. Les partenaires tant des médias que de la société civile sont donc invités à tenir compte de cet engagement et il leur est demandé d’y apporter leur contribution ». Je terminerai en me focalisant sur les difficultés auxquelles est confrontée la presse burundaise. Nous savons qu’au cours des dernières semaines, des journalistes ont été convoqués de plus en plus fréquemment pour interrogatoire par les autorités du parquet en réaction à des émissions de radio impliquant des agents de l’État dans des atteintes présumées aux droits humains. De hauts responsables gouvernementaux, dont des ministres, ont intensifié les avertissements publics contre les médias ces derniers jours en les menaçant de poursuites judiciaires et laissant entendre qu’ils pourraient être accusés d’infractions pénales telle l’incitation à la désobéissance civile et à la haine. Les menaces se sont multipliées à la suite des restrictions imposées aux médias après les violences à Gatumba, le 18 septembre 2011, qui ont coûté la vie à une quarantaine de personnes. Cette attaque contre la liberté de la presse rend pratiquement impossible le travail des journalistes souhaitant réaliser des enquêtes et des reportages de manière indépendante. Le gouvernement du Burundi harcèle et intimide les journalistes, les accusant, ainsi que les militants de la société civile, de travailler de concert avec les partis d’opposition. En conclusion, nous devons rester vigilants au sujet de la situation politique au Burundi, pays qui sera, j’en suis malheureusement convaincu, un point important à l’agenda du ministre des Affaires étrangères du prochain gouvernement. |
De heer Richard Miller (MR). – De jongste tijd gaat al onze aandacht naar het goede verloop van de verkiezingen in de Democratische Republiek Congo. We moeten echter ook aandacht hebben voor de politieke ontwikkelingen in Burundi. Het voorstel van resolutie van collega Zrihen komt dan ook op een ideaal moment en het krijgt de volle steun van de MR‑fractie. Begin november werd de regering in het land herschikt. We hebben ons daarover niet uit te spreken. Zes van de eenentwintig ministers werden overgeplaatst of verwijderd, officieel als gevolg van de evaluatie van hun optreden. In februari hadden alle regeringsleden een contract getekend met doelstellingen die om de zes maanden zouden worden geëvalueerd. Het meest opvallend waren de bewegingen op sleutelposities zoals openbare veiligheid, buitenlandse zaken en justitie. De aangevoerde redenen roepen op tot democratische waakzaamheid. Zo werd onder meer verwezen naar het onvermogen om de onveiligheid onder controle te brengen die het land teistert sinds de oppositie meer dan een jaar geleden de presidentsverkiezingen heeft geboycot. Het aantal moordpartijen is toegenomen zonder dat de daders ooit werden gearresteerd of geïdentificeerd. Het land maakt zich op om een waarheids- en verzoeningscommissie op te richten en de financiering uitwerken van het strategische kader voor de armoedebestrijding. Samen met de Democratische Republiek Congo en Niger behoort het echter tot de slechte leerlingen in de jaarlijkse rangschikking van het UNDP. Burundi heeft nood aan interne stabiliteit en België moet een duidelijk politiek signaal sturen naar dat land dat ons na aan het hart ligt. Volgens informatie van het bureau van de Verenigde Naties in Burundi, die door Human Rights Watch deels is bevestigd, zouden de afgelopen vijf maanden meer dan driehonderd militanten en gedemobiliseerde strijders van de voormalige rebellen van de Forces nationales de libération zijn vermoord door leden van de jongerenliga van de regeringspartij, door leden van de politie of van de veiligheidsdiensten. De Burundese regering heeft daarop een onderzoekscommissie opgericht waarvan de conclusies op zich laten wachten. We weten dat de Burundese regering geen sterke democratische legitimiteit geniet omdat ze is aangetreden na verkiezingen waaraan de oppositie niet heeft deelgenomen. Het land wordt sinds begin 2011 geplaagd door een golf van aanslagen die worden toegeschreven aan gewapende bendes die een nieuwe opstand zouden voorbereiden. De cyclus van geweld en standrechtelijke executies volgt dus op moorddadige aanslagen. De regering ziet hierin een ideale rechtvaardiging om steeds terug te grijpen naar repressie. De Burundese bevolking moet overleven in een context van gewelddadige repressie, beperking van de burgerlijke vrijheden, betogingen en opstanden door de oppositie. Op dinsdag 22 november heeft de Burundese regering overigens een dubbelzinnig en dreigend perscommuniqué verspreid waarin de gebreken van het regime aan het licht komen. Het stelt dat betrouwbare bronnen aantonen dat Burundi de bladzijde van de burgeroorlog heeft omgeslagen en op weg is naar vrede en naar duurzame sociaaleconomische ontwikkeling in een democratische omgeving. De partners, zowel van de media als van het maatschappelijke middenveld, worden uitgenodigd rekening te houden met dat engagement en hen wordt gevraagd hun bijdrage te leveren. Ten slotte nog iets over de moeilijkheden waarmee de Burundese pers kampt. We weten dat de parketten de jongste weken steeds vaker journalisten voor een verhoor oproepen naar aanleiding van radio‑uitzendingen waarin wordt gesteld dat staatagenten betrokken zijn bij vermeende schendingen van de mensenrechten. Hoge regeringsfunctionarissen, waaronder ministers, hebben de jongste dagen de publieke waarschuwingen aan het adres van de media opgedreven. Ze laten verstaan dat de media zouden kunnen worden beschuldigd van strafrechtelijke inbreuken zoals het aansporen tot burgerlijke ongehoorzaamheid en haat. Die bedreigingen zijn nog toegenomen nadat de media beperkingen werden opgelegd na het geweld in Gatumba op 18 september 2011, waarbij een veertigtal personen het leven lieten. Die aanval op de persvrijheid maakt het voor journalisten zo goed als onmogelijk om op een onafhankelijke manier onderzoek te doen en te berichten. De Burundese regering valt journalisten en leden van het maatschappelijke middenveld lastig en intimideert hen door hen ervan te beschuldigen onder één hoedje te spelen met de oppositiepartijen. We moeten de politieke situatie in Burundi op de voet volgen. Ik ben er jammer genoeg van overtuigd dat het land hoog op de agenda van de minister van Buitenlandse Zaken van de volgende regering zal blijven staan. |
|||
Mme Anke Van dermeersch (VB). – Tous les éléments figurant dans cette proposition de résolutions sont positifs, y compris pour mon groupe. Comment ne pas être d’accord avec le renforcement des structures démocratiques, le déblocage du processus électoral, l’amélioration du système juridique, davantage de respect des droits humains et une enquête judiciaire sur le meurtre d’un défenseur des droits de l’homme au Burundi ? Toutes ces propositions ont démontré leur utilité en Europe et même en Amérique latine. Sans aucun doute, l’exemple le plus spectaculaire en a été la libération de l’Europe de l’Est après la chute de l’empire soviétique. Quelques années plus tard, tous les pays de l’ancien bloc de l’Est étaient devenus des démocraties et des États de droit selon le modèle occidental. La situation était moins positive pour les États islamiques issus de l’éclatement de l’Union soviétique. Cependant, dans la partie européenne de l’ex‑Union soviétique, à l’exception de la Biélorussie, tous les nouveaux pays, dont la plupart étaient très anciens du point de vue historique, ont retrouvé l’indépendance et sont devenus des démocraties et des États de droit, même les pays qui, antérieurement, n’avaient que peu ou aucune expérience à cet égard. Les solutions avancées dans cette résolution ont démontré leur efficacité non seulement en Europe mais également en Amérique latine où, en dépit des prévisions pessimistes, elles ont relativement bien fonctionné. Alors que dans les années ’70, la plupart des pays d’Amérique latine étaient dirigés par des juntes militaires ou des dictateurs et, dans le meilleur de cas, par de vieilles oligarchies ne représentant qu’une petite partie de la population, quasiment tous ces pays sont devenus des démocraties et des États de droit dès l’instant où ils ont disposé d’un système parlementaire. Cuba est l’exception la plus notoire à la règle. Les indications démocratiques et juridiques proposées par la résolution peuvent être concrétisées au Burundi, en théorie comme dans la pratique, comme cela a été démontré, du moins dans des pays ayant une base culturelle occidentale. C’est le cas en Europe et en Amérique latine mais aussi en Inde qui, du point de vue politique, a repris le meilleur de la démocratie et de la conception du droit britanniques. C’est d’ailleurs comme cela que l’Inde est devenue la plus grande démocratie au monde. La question est de savoir si ces indications seront efficaces en Afrique, plus particulièrement au Rwanda et au Burundi. Malheureusement, tous les précédents historiques indiquent le contraire. Comme le disait amèrement l’ancien secrétaire général de l’OTAN, Joseph Luns : jusqu’à présent, la démocratie en Afrique s’est toujours déroulée selon un canevas immuable : un homme, une voix, une fois. Dans des pays comme le Rwanda et le Burundi, les conditions initiales d’une démocratie sont en fait encore moins bonnes que dans le reste de l’Afrique. Ces deux pays sont déchirés depuis des siècles par la haine, l’angoisse et les massacres réciproques entre Hutu et Tutsi. Comparées à ce conflit, toutes les oppositions politiques, religieuses, sociales et économiques y sont insignifiantes. Comparés à la haine, la suspicion et la rancune réciproques, tous les autres problèmes paraissent dérisoires. Les propositions de cette résolution sont louables mais s’apparentent à une coquille vide car l’essentiel y fait défaut. Les termes Hutu et Tutsi ne figurent même pas dans le texte. C’est typique de l’aveuglement délibéré de la caste politique actuelle qui ne peut, ne veut ou n’ose pas admettre la réalité des conflits ethniques. Le texte est totalement déphasé par rapport à la pénible réalité en Afrique et au Burundi en particulier. On n’a même pas le courage de se référer au génocide au Rwanda, alors que d’après les estimations, 800 000 Tutsi et Hutu modérés ont été massacrés. Plus grave, ce texte plaide en faveurs d’accords Arusha‑II sans même faire la moindre allusion à l’échec des accords initiaux au Rwanda, pays voisin du Burundi. En collaboration avec la diplomatie belge, l’Occident y avait fait pression et s’était posé en médiateur afin d’aboutir aux accords d’Arusha sur la démocratisation et le partage du pouvoir entre les deux ethnies. Sur papier c’était une réussite mais dans la pratique, rien n’a été fait. Après la signature de ces accords, qui n’étaient qu’un bout de papier, le génocide a éclaté, avec les conséquences dévastatrices que nous connaissons et qui sont actuellement encore toujours perceptibles au Congo. Pour la classe politique dominante des Tutsi au Burundi, les Accords d’Arusha et le génocide au Rwanda sont évidemment un souvenir traumatisant. Dans les années 90, les Tutsi burundais étaient d’ailleurs coresponsables de l’aggravation du conflit au Rwanda. En 1992, le régime à parti unique fut d’ailleurs supprimé et un régime multipartite fut instauré. L’évolution semblait favorable. En 1993, le candidat hutu Melchior Ndadaye du Front pour la démocratie avait même remporté les élections au Burundi, ce qui était assez logique sachant que les Hutu y forment une majorité d’environ 85%. Ce qui semblait être une première étape vers la démocratie et la fin de la domination par la minorité Tutsi n’est pas devenu réalité car Melchior Ndadaye fut assassiné lors d’un coup d’état manqué, le 21 octobre 1993. C’est ainsi que se déroule un processus démocratique en Afrique. Cet assassinat a renforcé la suspicion tenace des Hutu à l’égard des Tutsi au Rwanda. C’est l’un des nombreux éléments qui ont ébranlé la confiance en un éventuel accord de paix, avec le génocide comme conséquence fatale. Le problème au Burundi et au Rwanda est à la fois simple et sans solution. La minorité Tutsi a occupé le pouvoir pendant des siècles alors que les Hutu étaient sept fois plus nombreux. Les Tutsi ont traité les sujets Hutu de manière effroyable, allant jusqu’à les massacrer. En cas de véritable démocratisation, le pouvoir se retrouvera inévitablement aux mains de la majorité Hutu. Je crains que celle‑ci ne se venge de manière sanglante, comme nous l’avons vu lors du génocide rwandais. Les Tutsi veilleront à ce que cela ne se produire pas. Dans de nombreux pays africains, on pourrait théoriquement résoudre le problème en modifiant les frontières et en laissant les populations former des États indépendants. Au Rwanda et au Burundi, il n’y a pas de séparation territoriale, il n’y a pas de territoires hutu ou tutsi. Ces deux groupes vivent géographiquement l’un à côté de l’autre mais aussi l’un avec l’autre, dans les mêmes villes et villages. La situation n’en est que plus explosive. La proposition de résolution dont nous discutons regorge d’intentions louables mais ses auteurs n’ont pas osé désigner le problème par son nom. Les conclusions ne semblent pas avoir été tirées de l’échec des précédents accords d’Arusha qui étaient censés régler la question du partage du pouvoir au Rwanda. On n’a toujours pas compris que notre modèle occidental, tout à fait valable dans un contexte approprié, ne peut tout simplement pas fonctionner au Rwanda ni au Burundi. Aucun enseignement n’a été tiré de l’échec de la pression exercée par la diplomatie occidentale sur le Rwanda dans les années 90. Il est à nouveau fait usage du même procédé désastreux. Dans le contexte africain et burundais, la proposition de résolution est un exercice illusoire et utopique auquel mon groupe ne peut participer. Nous nous abstiendrons donc. |
Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Alle elementen die in dit voorstel van resolutie vermeld worden, zijn positief, ook voor onze fractie. Een versterking van de democratische structuren, deblokkering van het verkiezingsproces, verbetering in het juridisch systeem, meer respect voor de mensenrechten, een gerechtelijk onderzoek naar de moord op een mensenrechtenactivist in Burundi, wie kan daar nu tegen zijn? Het zijn allemaal voorstellen die in Europa en zelfs in Latijns‑Amerika hun degelijkheid bewezen hebben. Het meest spectaculaire voorbeeld was ongetwijfeld de bevrijding van Oost‑Europa na de ineenstorting van het Sovjetimperium. Enkele jaren later waren alle vroegere Oostbloklanden democratieën en rechtsstaten naar Westers model. Met de islamitische staten die ontstonden na het uiteenvallen van de Sovjet‑Unie zelf ging het niet zo goed. Maar in het Europese gedeelte van de vroegere Sovjet‑Unie werden op één na alle nieuwe landen, historisch gezien eigenlijk zeer oude landen die opnieuw onafhankelijk werden. Het werden weer democratieën en rechtsstaten, zelfs de landen die tevoren niet of nauwelijks een historische ervaring hadden met democratische rechtsorde. De enige uitzondering was, en is nog steeds, Wit‑Rusland. De oplossingen die in dit voorstel van resolutie worden aangedragen, hebben in Europa dus wel hun degelijkheid bewezen. Zelfs in Latijns‑Amerika hebben ze tegen alle pessimistische verwachtingen in relatief goed gefunctioneerd. Terwijl de meeste staten in Latijns‑Amerika in de jaren zeventig geregeerd werden door militaire junta’s of dictators, of op zijn best door oude oligarchieën die slechts een klein deel van de bevolking vertegenwoordigden, zijn bijna al die landen sinds ze een parlementair systeem hebben, democratieën en rechtsstaten geworden. Cuba is de meest notoire uitzondering op de regel. De democratische en juridische recepten die in de resolutie worden voorgesteld voor Burundi kunnen niet alleen in theorie, maar ook in de praktijk worden verwezenlijkt, want het werd al bewezen, tenminste toch in landen met een Westerse culturele onderbouw. In Europa bijvoorbeeld, in Latijns‑Amerika en zelfs in India, dat politiek gezien zeer veel van het beste van de Britse democratie en het Britse rechtsdenken heeft overgenomen. Daardoor is India trouwens de grootste democratie ter wereld geworden. De vraag is wel of die recepten wel werken in Afrika, en nog specifieker, werken ze in landen als Rwanda en Burundi, waarover we het vandaag hebben? Alle historische precedenten wijzen helaas op het tegendeel. Zoals voormalig NAVO‑secretaris‑generaal Joseph Luns het ooit heel bitter formuleerde: de democratie in Afrika verliep tot nu toe altijd volgens een vast stramien; één man, één stem, één keer. In landen als Rwanda en Burundi zijn de beginvoorwaarden voor een geslaagde democratie en een democratisering eigenlijk nog slechter dan in de rest van Afrika. Beide landen worden al eeuwen verscheurd door bittere haat, wederzijdse angst en wederzijdse moordpartijen tussen Hutu’s en Tutsi’s. Alle politieke, religieuze, maatschappelijke en economische tegenstellingen in Rwanda en Burundi zijn onbetekenend en irrelevant vergeleken met dat conflict. Vergeleken met de haat, de achterdocht en de diep gewortelde historische rancune tussen Hutu’s en Tutsi’s verzinken alle andere problemen in het niet. Alles wat in dit voorstel staat, is lovenswaardig, maar het is helaas ook een lege doos, omdat het essentiële er niet in staat. De woorden Hutu of Tutsi komen zelfs in de tekst niet voor. Dat is typisch voor de opzettelijke blindheid van de huidige politieke kaste, die etnische conflicten niet kan, wil of durft onder ogen te zien, die ze zelfs niet bij naam durft te noemen. Zo wereldvreemd is de tekst en zo ver staat hij van de harde realiteit in Afrika in het algemeen, en in Burundi in het bijzonder. Men heeft zelfs niet de moed te verwijzen naar de genocide in Rwanda, waarbij naar schatting 800 000 Tutsi’s en gematigde Hutu’s werden afgeslacht. Een ramp die natuurlijk haar schaduw tot in Burundi heeft afgeworpen. Erger nog, men pleit voor Arusha II‑akkoorden, zonder zelfs nog maar eventjes, al was het maar zijdelings, een allusie te maken op de gruwelijke mislukking van de oorspronkelijke Arusha‑akkoorden in het buurland Rwanda, dat eigenlijk een tweelingbroertje is van Burundi. Daar had het Westen, met ijverige medewerking van de Belgische diplomatie, ook druk uitgeoefend en bemiddeld om mooie, goedbedoelde en goed klinkende Arusha‑akkoorden over machtsdeling en democratisering tussen Hutu’s en Tutsi’s tot stand te brengen. Op papier was dat inderdaad gelukt. In de praktijk is er echter niets van terechtgekomen. De tekst van de akkoorden bleek slechts een vodje papier te zijn. Na de ondertekening van die mooie, on‑Afrikaanse en on‑Rwandese akkoorden barstte de genocide evengoed los, met de bekende verwoestende en destabiliserende gevolgen. Tot op de dag van vandaag zijn die in Congo zichtbaar. Voor de politiek dominante klasse van de Tutsiheersers in Burundi zijn de Arusha‑akkoorden en de daaropvolgende genocide in Rwanda uiteraard een zeer traumatische herinnering. De Burundische Tutsi’s waren in de jaren negentig trouwens mee verantwoordelijk voor de verscherping van het conflict in Rwanda. In 1992 werd het eenpartijstelsel immers afgeschaft. Er ontstond een meerpartijenstelsel. Dat leek een zeer gunstige evolutie. Bij de verkiezingen van 1993 won de Hutukandidaat Melchior Ndadaye van het Front voor democratie in Burundi zelfs. Dat was nogal logisch want de Hutu’s vormen in Burundi een meerderheid van ongeveer 85%. Het leek een eerste stap naar de democratie en naar het einde van de overheersing door de Tutsiminderheid, maar het werd geen realiteit. Bij een overigens mislukte staatsgreep op 21 oktober 1993 werd Melchior Ndadaye vermoord. Zo verloopt een democratisch proces nu eenmaal in Afrika. Die moord sterkte de Hutu’s in Rwanda dan weer in de diepgewortelde achterdocht tegen Tutsi’s. Het was een van de veel elementen die het geloof in een mogelijk vredesakkoord ondermijnden, met de genocide als fataal gevolg. Het probleem in Burundi en Rwanda is eenvoudig en tegelijkertijd onoplosbaar. De Tutsiminderheid is er eeuwenlang aan de macht geweest, hoewel de Hutu’s gemiddeld zeven maal talrijker waren. De Tutsi’s hebben de Hutuonderdanen ongelooflijk wreedaardig behandeld en bij tijd en wijlen ook afgeslacht. Bij een echte democratisering zal die macht onvermijdelijk overgaan in de handen van de Hutumeerderheid. Ik vrees dat die helaas op een zeer bloedige wijze wraak zal nemen, zoals tijdens de Rwandese genocide is gebleken. De Tutsi’s zullen dat overigens nooit laten gebeuren. Het gaat niet om Polen, Litouwen of zelfs niet Chili, het gaat om Afrika, een heel ander continent. In veel Afrikaanse landen zou het probleem in theorie kunnen worden opgelost door nieuwe grenzen te tekenen en door volkeren afzonderlijke staten te laten vormen zodat ze elk hun eigen weg kunnen gaan. In Rwanda en Burundi is er geen territoriale scheiding. Er zijn geen Hutugebieden en Tutsigebieden. Beide groepen leven geografisch naast en door elkaar in dezelfde steden en dorpen. Dat maakt de situatie nog veel explosiever. Het voorliggende voorstel van resolutie bulkt van de goede voornemens en nobele bedoelingen. De indieners hebben het echter niet aangedurfd het echte probleem met naam te noemen. Blijkbaar is geen les getrokken uit de mislukking van de vorige akkoorden van Arusha, waarin de machtsverdeling in Rwanda moest worden geregeld. Men heeft nog steeds niet begrepen dat ons Westerse model, dat in de juiste context zeer deugdelijk is, in Rwanda en Burundi gewoon niet kan werken. Men heeft geen enkele les getrokken uit de mislukking van de Westerse diplomatieke druk op Rwanda in de jaren negentig, die door de genocide is weggeblazen. Hetzelfde rampzalige procedé wordt nogmaals geprobeerd. In de Afrikaanse en de Burundese context is het voorstel van resolutie een heel vrome en utopische oefening. Daaraan kan mijn fractie niet meedoen. Wij zullen ons dan ook onthouden. |
|||
– La discussion est close. |
– De bespreking is gesloten. |
|||
– Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble de la proposition de résolution. |
– De stemming over het voorstel van resolutie in zijn geheel heeft later plaats. |
|||
Inoverwegingneming van voorstellen |
||||
Mme la présidente. – La liste des propositions à prendre en considération a été distribuée. Est‑ce qu’il y a des observations ? Puisqu’il n’y a pas d’observations, ces propositions sont considérées comme prises en considération et renvoyées à la commission indiquée par le Bureau. |
De voorzitster. – De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld. Zijn er opmerkingen? Aangezien er geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in overweging genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. |
|||
(La liste des propositions prises en considération figure en annexe.) |
(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.) |
|||
Stemmingen |
||||
(Les listes nominatives figurent en annexe.) |
(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.) |
|||
Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik, gedaan te Lanzarote op 25 oktober 2007 (Stuk 5‑1204) |
||||
Vote no 1 |
Stemming 1 |
|||
Présents :
60 |
Aanwezig: 60 |
|||
– Le projet de loi est adopté à l’unanimité. – Il sera transmis à la Chambre des représentants. |
– Het wetsontwerp is eenparig aangenomen. – Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden. |
|||
Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol nr. 12 bij het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, gedaan te Rome op 4 november 2000 (Stuk 5‑1205) |
||||
Vote no 2 |
Stemming 2 |
|||
Présents : 62 |
Aanwezig: 62 |
|||
– Le projet de loi est adopté. – Il sera transmis à la Chambre des représentants. |
– Het wetsontwerp is aangenomen. – Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden. |
|||
Wetsontwerp houdende instemming met de Kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar Lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, gedaan te Brussel op 10 mei 2010 (Stuk 5‑1259) |
||||
Vote no 3 |
Stemming 3 |
|||
Présents : 62 |
Aanwezig: 62 |
|||
– Le projet de loi est adopté. – Il sera transmis à la Chambre des représentants. |
– Het wetsontwerp is aangenomen. – Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden. |
|||
Wetsontwerp houdende instemming met de Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar Lidstaten, enerzijds, en de Republiek Indonesië, anderzijds, en met de Slotakte, gedaan te Jakarta op 9 november 2009 (Stuk 5‑1260) |
||||
Vote no 4 |
Stemming 4 |
|||
Présents :
62 |
Aanwezig: 62 |
|||
– Le projet de loi est adopté. – Il sera transmis à la Chambre des représentants. |
– Het wetsontwerp is aangenomen. – Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden. |
|||
Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 23 april 1998 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen met een communautaire dimensie of in concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (Stuk 5‑1324) |
||||
Vote no 5 |
Stemming 5 |
|||
Présents :
62 |
Aanwezig: 62 |
|||
– Le projet de loi est adopté à l’unanimité. – Il sera soumis à la sanction royale. |
– Het wetsontwerp is eenparig aangenomen. – Het zal aan de Koning ter bekrachtiging worden voorgelegd. |
|||
Wetsontwerp tot wijziging van artikel 6, §6, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen (Stuk 5‑94) (Art. 81, derde lid, en art. 79, eerste lid, van de Grondwet) |
||||
Vote no 6 |
Stemming 6 |
|||
Présents : 61 |
Aanwezig: 61 |
|||
– Le Sénat a adopté le projet de loi sans modification et s’est rallié dès lors au texte tel qu’il a été amendé par la Chambre des représentants. Le projet sera transmis à la Chambre des représentants en vue de la sanction royale. |
– De Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen en derhalve ingestemd met de tekst zoals die door de Kamer van volksvertegenwoordigers werd geamendeerd. Het ontwerp zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning. |
|||
Voorstel van resolutie betreffende de evaluatie van het Belgisch nationaal actieplan in het kader van Resolutie 1325 van de VN‑Veiligheidsraad (van mevrouw Sabine de Bethune c.s.; Stuk 5‑665) |
||||
Vote no 7 |
Stemming 7 |
|||
Présents : 62 |
Aanwezig: 62 |
|||
– La résolution est adoptée. Elle sera communiquée au premier ministre, au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, à la vice‑première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, au ministre de la Défense et au ministre de la Coopération au développement. |
– De resolutie is aangenomen. Zij zal worden meegedeeld aan de eerste minister, aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, aan de vice‑eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, aan de minister van Landsverdediging en aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking. |
|||
– À la suite de ce vote, la proposition de résolution demandant au gouvernement fédéral de soutenir la participation des femmes aux processus formels de résolution de conflit et de maintien de la paix en se basant sur la résolution 1325 du Conseil de sécurité des Nations unies (de Mme Dominique Tilmans ; Doc. 5‑699) devient sans objet. |
– Ten gevolge van deze stemming vervalt het voorstel van resolutie om aan de federale regering te vragen de deelname van vrouwen aan formele processen van conflictbemiddeling en vredeshandhaving te steunen op grond van resolutie 1325 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (van mevrouw Dominique Tilmans; Stuk 5‑699). |
|||
Voorstel van resolutie betreffende de politieke en de veiligheidssituatie ten gevolge van de blokkering van het verkiezingsproces in Burundi (van mevrouw Olga Zrihen c.s.; Stuk 5‑1062) |
||||
Vote no 8 |
Stemming 8 |
|||
Présents : 62 |
Aanwezig: 62 |
|||
– La résolution est adoptée. Elle sera communiquée au premier ministre, au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, au ministre de la Défense et au ministre de la Coopération au développement. |
– De resolutie is aangenomen. Zij zal worden meegedeeld aan de eerste minister, aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, aan de minister van Landsverdediging en aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking. |
|||
Mme la présidente. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé. Chacun sera invité à la prochaine réunion par courrier électronique. |
De voorzitster. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt. Iedereen zal per e‑mail voor de volgende vergadering worden uitgenodigd. |
|||
(La séance est levée à 18 h 30.) |
(De vergadering wordt gesloten om 18.30 uur.) |
|||
Berichten van verhindering |
||||
Mme Vogels, pour raison de santé, MM. Daems et Buysse, à l’étranger, demandent d’excuser leur absence à la présente séance. |
Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Vogels, om gezondheidsredenen, de heren Daems en Buysse, in het buitenland. |
|||
– Pris pour information. |
– Voor kennisgeving aangenomen. |
|||
Bijlage |
|
|||
|
Naamstemmingen |
|||
|
Vote no 1 |
Stemming 1 |
||
|
Présents : 60 |
Aanwezig: 60 |
||
|
Pour |
Voor |
||
|
Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Jacques Brotchi, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Bart De Wever, Filip Dewinter, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Cindy Franssen, Liesbeth Homans, Louis Ide, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Danny Pieters, Freya Piryns, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Luc Sevenhans, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Marleen Temmerman, Cécile Thibaut, Bart Tommelein, Rik Torfs, Johan Vande Lanotte, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
|||
|
Vote no 2 |
Stemming 2 |
||
|
Présents : 62 |
Aanwezig: 62 |
||
|
Pour |
Voor |
||
|
Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Jacques Brotchi, Marcel Cheron, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Bart De Wever, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Cindy Franssen, Liesbeth Homans, Louis Ide, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Danny Pieters, Freya Piryns, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Luc Sevenhans, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Marleen Temmerman, Cécile Thibaut, Bart Tommelein, Rik Torfs, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
|||
|
Contre |
Tegen |
||
|
Jurgen Ceder, Filip Dewinter, Bart Laeremans, Anke Van dermeersch. |
|||
|
Vote no 3 |
Stemming 3 |
||
|
Présents : 62 |
Aanwezig: 62 |
||
|
Pour |
Voor |
||
|
Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Jacques Brotchi, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Bart De Wever, Filip Dewinter, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Cindy Franssen, Liesbeth Homans, Louis Ide, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Luc Sevenhans, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Marleen Temmerman, Bart Tommelein, Rik Torfs, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
|||
|
Abstentions |
Onthoudingen |
||
|
Marcel Cheron, Zakia Khattabi, Jacky Morael, Freya Piryns, Cécile Thibaut. |
|||
|
Vote no 4 |
Stemming 4 |
||
|
Présents : 62 |
Aanwezig: 62 |
||
|
Pour |
Voor |
||
|
Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Jacques Brotchi, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Bart De Wever, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Cindy Franssen, Liesbeth Homans, Louis Ide, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Danny Pieters, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Luc Sevenhans, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Marleen Temmerman, Bart Tommelein, Rik Torfs, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
|||
|
Abstentions |
Onthoudingen |
||
|
Marcel Cheron, Filip Dewinter, Zakia Khattabi, Bart Laeremans, Jacky Morael, Freya Piryns, Cécile Thibaut, Anke Van dermeersch. |
|||
|
Vote no 5 |
Stemming 5 |
||
|
Présents : 62 |
Aanwezig: 62 |
||
|
Pour |
Voor |
||
|
Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Jacques Brotchi, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Bart De Wever, Filip Dewinter, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Cindy Franssen, Liesbeth Homans, Louis Ide, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Danny Pieters, Freya Piryns, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Luc Sevenhans, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Marleen Temmerman, Cécile Thibaut, Bart Tommelein, Rik Torfs, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
|||
|
Vote no 6 |
Stemming 6 |
||
|
Présents : 61 |
Aanwezig: 61 |
||
|
Pour |
Voor |
||
|
Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Hassan Bousetta, Jacques Brotchi, Marcel Cheron, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Alexander De Croo, Christine Defraigne, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Filip Dewinter, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Dimitri Fourny, Cindy Franssen, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Freya Piryns, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Louis Siquet, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Marleen Temmerman, Cécile Thibaut, Bart Tommelein, Rik Torfs, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Anke Van dermeersch, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
|||
|
Contre |
Tegen |
||
|
Frank Boogaerts, Huub Broers, Jurgen Ceder, Patrick De Groote, Bart De Wever, Inge Faes, Liesbeth Homans, Louis Ide, Lieve Maes, Danny Pieters, Luc Sevenhans, Elke Sleurs, Helga Stevens, Karl Vanlouwe. |
|||
|
Vote no 7 |
Stemming 7 |
||
|
Présents : 62 |
Aanwezig: 62 |
||
|
Pour |
Voor |
||
|
Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Jacques Brotchi, Marcel Cheron, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Bart De Wever, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Cindy Franssen, Liesbeth Homans, Louis Ide, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Danny Pieters, Freya Piryns, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Luc Sevenhans, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Marleen Temmerman, Cécile Thibaut, Bart Tommelein, Rik Torfs, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
|||
|
Abstentions |
Onthoudingen |
||
|
Jurgen Ceder, Filip Dewinter, Bart Laeremans, Anke Van dermeersch. |
|||
|
Vote no 8 |
Stemming 8 |
||
|
Présents : 62 |
Aanwezig: 62 |
||
|
Pour |
Voor |
||
|
Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Jacques Brotchi, Marcel Cheron, Dirk Claes, Alain Courtois, Sabine de Bethune, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Bart De Wever, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Cindy Franssen, Liesbeth Homans, Louis Ide, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Danny Pieters, Freya Piryns, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Luc Sevenhans, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Fauzaya Talhaoui, Muriel Targnion, Marleen Temmerman, Cécile Thibaut, Bart Tommelein, Rik Torfs, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen. |
|||
|
Abstentions |
Onthoudingen |
||
|
Jurgen Ceder, Filip Dewinter, Bart Laeremans, Anke Van dermeersch. |
|||
In overweging genomen voorstellen |
||||
Propositions de loi |
Wetsvoorstellen |
|||
Article 81 de la Constitution |
Artikel 81 van de Grondwet |
|||
Proposition de loi modifiant la législation en ce qui concerne le compte de qualité des avocats, des notaires et des huissiers de justice et la séparation de patrimoines (de Mme Sabine de Bethune et consorts ; Doc. 5‑1354/1). |
Wetsvoorstel tot wijziging van de wetgeving wat de kwaliteitsrekening van advocaten, notarissen en gerechtsdeurwaarders en de afscheiding van vermogens betreft (van mevrouw Sabine de Bethune c.s.; Stuk 5‑1354/1). |
|||
– Envoi à la commission de la Justice. |
– Verzonden naar de commissie voor de Justitie. |
|||
Proposition de loi visant à éliminer, dans le régime de la tutelle, la discrimination à l’égard des mineurs européens non accompagnés (de Mme Güler Turan ; Doc. 5‑1355/1). |
Wetsvoorstel tot opheffing van de discriminatie in de voogdijregeling voor Europese niet‑begeleide minderjarigen (van mevrouw Güler Turan; Stuk 5‑1355/1). |
|||
– Envoi à la commission de l’Intérieur et des Affaires administratives. |
– Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden. |
|||
Proposition de loi modifiant le Code civil en ce qui concerne l’instauration du loyer d’habitation juste (de MM. Bert Anciaux et Guy Swennen ; Doc. 5‑1357/1). |
Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de invoering van de eerlijke woningprijs betreft (van de heren Bert Anciaux en Guy Swennen; Stuk 5‑1357/1). |
|||
– Envoi à la commission de la Justice. |
– Verzonden naar de commissie voor de Justitie. |
|||
Proposition de loi améliorant le statut des travailleurs intérimaires (de M. Bert Anciaux ; Doc. 5‑1358/1). |
Wetsvoorstel ter verbetering van het statuut van de uitzendkrachten (van de heer Bert Anciaux; Stuk 5‑1358/1). |
|||
– Envoi à la commission des Affaires sociales. |
– Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden. |
|||
Proposition de loi modifiant la loi du 21 février 2003 créant un Service des créances alimentaires au sein du SPF Finances (de M. Bert Anciaux ; Doc. 5‑1359/1). |
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën (van de heer Bert Anciaux; Stuk 5‑1359/1). |
|||
– Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques. |
– Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden. |
|||
Proposition de loi visant à adapter la législation relative aux allocations aux personnes handicapées et aux allocations familiales à la suite de la fixation de la majorité civile à dix‑huit ans (de M. Bert Anciaux ; Doc. 5‑1360/1). |
Wetsvoorstel tot aanpassing van de wetgeving betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap en betreffende de kinderbijslag aan de burgerlijke meerderjarigheid van achttien jaar (van de heer Bert Anciaux; Stuk 5‑1360/1). |
|||
– Envoi à la commission des Affaires sociales. |
– Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden. |
|||
Proposition de loi modifiant la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques en ce qui concerne le statut du personnel du Groupe SNCB (de M. Guido De Padt ; Doc. 5‑1366/1). |
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 maart 1991 houdende hervorming van sommige economische overheidsbedrijven wat betreft het personeelsstatuut bij de NMBS‑Groep (van de heer Guido De Padt; Stuk 5‑1366/1). |
|||
– Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques. |
– Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden. |
|||
Propositions de résolution |
Voorstellen van resolutie |
|||
Proposition de résolution relative à la maltraitance des ours en Chine à des fins d’exploitation de leur bile (de Mme Anke Van dermeersch ; Doc. 5‑1356/1). |
Voorstel van resolutie betreffende de mishandeling van beren voor hun galzuur in China (van mevrouw Anke Van dermeersch; Stuk 5‑1356/1). |
|||
– Envoi à la commission des Relations extérieures et de la Défense. |
– Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging. |
|||
Proposition de résolution concernant un traité international fort sur le commerce des armes (de M. Bert Anciaux et Mme Marleen Temmerman ; Doc. 5‑1361/1). |
Voorstel van resolutie met betrekking tot een sterk internationaal wapenverdrag (van de heer Bert Anciaux en mevrouw Marleen Temmerman; Stuk 5‑1361/1). |
|||
– Envoi à la commission des Relations extérieures et de la Défense. |
– Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging. |
|||
Proposition de résolution visant à réformer la structure du Groupe SNCB (de M. Guido De Padt ; Doc. 5‑1365/1). |
Voorstel van resolutie betreffende de hervorming van de structuur van de NMBS Groep (van de heer Guido De Padt; Stuk 5‑1365/1). |
|||
– Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques. |
– Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden. |
|||
Proposition de résolution relative à l’instauration d’une liaison systématique entre, d’une part, les données concernant la possession d’un véhicule de la classe de prix supérieure et, d’autre part, les revenus déclarés (de M. Filip Dewinter et Mme Anke Van dermeersch ; Doc. 5‑1367/1). |
Voorstel van resolutie met betrekking tot de systematische koppeling tussen de gegevens aangaande het in bezit hebben van voertuigen uit de duurdere prijsklasse en de aangegeven inkomsten (van de heer Filip Dewinter en mevrouw Anke Van dermeersch; Stuk 5‑1367/1). |
|||
– Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques. |
– Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden. |
|||
Proposition de résolution relative à la situation au camp d’Ashraf (de M. Karl Vanlouwe ; Doc. 5‑1368/1). |
Voorstel van resolutie betreffende de situatie in Kamp Ashraf (van de heer Karl Vanlouwe; Stuk 5‑1368/1). |
|||
– Envoi à la commission des Relations extérieures et de la Défense. |
– Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging. |
|||
Proposition de résolution visant à reconnaître la responsabilité des autorités belges dans la persécution des Juifs en Belgique (de M. Philippe Mahoux ; Doc. 5‑1370/1). |
Voorstel van resolutie strekkende om de verantwoordelijkheid van de Belgische overheid te erkennen voor de Jodenvervolging in België (van de heer Philippe Mahoux; Stuk 5‑1370/1). |
|||
– Envoi à la commission des Affaires institutionnelles. |
– Verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden. |
|||
Propositions de déclaration de révision de la Constitution |
Voorstellen van verklaring tot herziening van de Grondwet |
|||
Proposition de déclaration de révision de l’article 167, §1er, de la Constitution visant à accorder certaines compétences aux Chambres en cas de mission des forces armées à l’étranger (de M. Francis Delpérée ; Doc. 5‑1347/1). |
Voorstel van verklaring tot herziening van artikel 167, §1, van de Grondwet teneinde de Kamers bepaalde bevoegdheden toe te kennen in geval van buitenlandse missie van de strijdkrachten (van de heer Francis Delpérée; Stuk 5‑1347/1). |
|||
– Envoi à la Commission des Affaires institutionnelles. |
– Verzonden naar de Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden. |
|||
Vragen om uitleg |
||||
Le Bureau a été saisi des demandes d’explications suivantes : |
Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen: |
|||
– de Mme Fabienne Winckel à la vice‑première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur « l’adaptation de l’article 36 de l’arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage en fonction du nouveau régime d’occupation des étudiants » (no 5‑1524) |
– van mevrouw Fabienne Winckel aan de vice‑eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over “de aanpassing van artikel 36 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering in functie van het nieuwe arbeidsregime van studenten” (nr. 5‑1524) |
|||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
|||
– de M. Bert Anciaux à la vice‑première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur « la discrimination négative due à l’origine ethnique lors des recrutements » (no 5‑1525) |
– van de heer Bert Anciaux aan de vice‑eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over “negatieve discriminatie vanwege etnische afkomst bij werving” (nr. 5‑1525) |
|||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
|||
– de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le traitement des plaies par pression négative » (no 5‑1526) |
– van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de vacuümtherapie in het kader van de wondzorg” (nr. 5‑1526) |
|||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
|||
– de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les connaissances linguistiques exigées des médecins étrangers » (no 5‑1527) - |
– van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de taalvereisten voor buitenlandse artsen” (nr. 5‑1527) |
|||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
|||
– de M. Huub Broers à la ministre de l’Intérieur sur « les problèmes de communication lors de l’appel de la centrale de secours depuis des lieux situés sur la frontière linguistique » (no 5‑1528) |
– van de heer Huub Broers aan de minister van Binnenlandse Zaken over “de communicatieproblemen bij het bellen van de noodcentrale in gebieden op de taalgrens” (nr. 5‑1528) |
|||
Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives |
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden |
|||
– de M. Huub Broers à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques et à la ministre de l’Intérieur sur « la rédaction ou l’expédition erronée de procès‑verbaux par la zone de police Bilzen‑Hoeselt‑Riemst » (no 5‑1529) |
– van de heer Huub Broers aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven en aan de minister van Binnenlandse Zaken over “het foutief uitschrijven of versturen van processen‑verbaal door de politiezone Bilzen‑Hoeselt‑Riemst” (nr. 5‑1529) |
|||
Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives |
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden |
|||
– de M. Piet De Bruyn au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « l’attitude et le rôle de la Belgique face aux agissements homophobes au Cameroun » (no 5‑1530) |
– van de heer Piet De Bruyn aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over “de houding en rol van België naar aanleiding van het homofoob optreden in Kameroen” (nr. 5‑1530) |
|||
Commission des Relations extérieures et de la Défense |
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
|||
– de M. Louis Ide au vice‑premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur « le remboursement de suppléments lors d’une hospitalisation » (no 5‑1531) |
– van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over “de terugbetaling van supplementen bij hospitalisatie” (nr. 5‑1531) |
|||
Commission des Finances et des Affaires économiques |
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden |
|||
– de M. Louis Ide à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le remboursement de suppléments lors d’une hospitalisation » (no 5‑1532) |
– van de heer Louis Ide aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de terugbetaling van supplementen bij hospitalisatie” (nr. 5‑1532) |
|||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
|||
– de Mme Fabienne Winckel au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur « le paiement de droits d’auteur réclamé par la SABAM aux fournisseurs d’accès Internet » (no 5‑1533) |
– van mevrouw Fabienne Winckel aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over “de vergoeding van auteursrechten die SABAM van internetaanbieders verlangt” (nr. 5‑1533) |
|||
Commission des Finances et des Affaires économiques |
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden |
|||
– de Mme Fabienne Winckel à la vice‑première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur « la définition de la période réelle d’interruption entre deux contrats étudiant chez un même employeur » (no 5‑1534) |
– van mevrouw Fabienne Winckel aan de vice‑eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over “de definitie van de reële onderbrekingsperiode tussen twee studentenovereenkomsten bij dezelfde werkgever” (nr. 5‑1534) |
|||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
|||
– de Mme Fabienne Winckel au vice‑premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur « les recommandations du Service des créances alimentaires » (no 5‑1535) |
– van mevrouw Fabienne Winckel aan de vice‑eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over “de aanbevelingen van de Dienst voor alimentatievorderingen” (nr. 5‑1535) |
|||
Commission des Finances et des Affaires économiques |
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden |
|||
– de Mme Lieve Maes à la ministre de l’Intérieur sur « l’utilisation durable de l’eau par les services d’incendie et de police » (no 5‑1536) |
– van mevrouw Lieve Maes aan de minister van Binnenlandse Zaken over “het duurzaam gebruik van water door brandweer en politiediensten” (nr. 5‑1536) |
|||
Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives |
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden |
|||
– de M. Bert Anciaux à la ministre de l’Intérieur sur « la mise en garde des touristes américains à propos de la forte insécurité des stations de métro et des gares bruxelloises » (no 5‑1537) |
– van de heer Bert Anciaux aan de minister van Binnenlandse Zaken over “de waarschuwing voor Amerikaanse toeristen over de hoge onveiligheid van Brusselse metro- en spoorwegstations” (nr. 5‑1537) |
|||
Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives |
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden |
|||
– de M. Bert Anciaux à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le nombre de patients hospitalisés d’origine étrangère » (no 5‑1538) |
– van de heer Bert Anciaux aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “het aantal buitenlandse ziekenhuispatiënten” (nr. 5‑1538) |
|||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
|||
– de M. Bert Anciaux à la ministre de l’Intérieur sur « le décès d’un pompier lors d’une intervention sur l’autoroute » (no 5‑1539) |
– van de heer Bert Anciaux aan de minister van Binnenlandse Zaken over “het overlijden van een brandweerman bij een interventie op de autosnelweg” (nr. 5‑1539) |
|||
Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives |
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden |
|||
– de M. Luc Sevenhans à la ministre de l’Intérieur sur « la recherche scientifique relative à la motivation des auteurs d’attaques à main armée » (no 5‑1540) |
– van de heer Luc Sevenhans aan de minister van Binnenlandse Zaken over “het wetenschappelijk onderzoek naar de motivatie van daders van gewapende overvallen” (nr. 5‑1540) |
|||
Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives |
Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden |
|||
– de Mme Elke Sleurs à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le groupe de travail ad hoc soins palliatifs » (no 5‑1541) |
– van mevrouw Elke Sleurs aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de ad‑hocwerkgroep palliatieve zorg” (nr. 5‑1541) |
|||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
|||
– de M. Luc Sevenhans au ministre de la Défense sur « les véhicules blindés équipés de canons de 90 millimètres » (no 5‑1542) |
– van de heer Luc Sevenhans aan de minister van Landsverdediging over “de pantservoertuigen uitgerust met de 90 millimeter‑kanonnen” (nr. 5‑1542) |
|||
Commission des Relations extérieures et de la Défense |
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
|||
– de M. André du Bus de Warnaffe à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le volontariat au niveau européen » (no 5‑1543) |
– van de heer André du Bus de Warnaffe aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “vrijwilligerswerk op Europees niveau” (nr. 5‑1543) |
|||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
|||
– de M. Bert Anciaux au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « l’attitude de la Belgique face à un nouveau protocole relatif aux armes à sous‑munitions » (no 5‑1544) |
– van de heer Bert Anciaux aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over “de houding van België omtrent een nieuw protocol over clustermunitie” (nr. 5‑1544) |
|||
Commission des Relations extérieures et de la Défense |
Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging |
|||
– de Mme Elke Sleurs à la vice‑première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les points de contacts nationaux en matière de soins de santé transfrontaliers » (no 5‑1545) |
– van mevrouw Elke Sleurs aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de nationale contactpunten inzake grensoverschrijdende gezondheidszorg” (nr. 5‑1545) |
|||
Commission des Affaires sociales |
Commissie voor de Sociale Aangelegenheden |
|||
– de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur « la détention préventive et les alternatives possibles » (no 5‑1546) |
– van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “de voorlopige hechtenis en mogelijke alternatieven” (nr. 5‑1546) |
|||
Commission de la Justice |
Commissie voor de Justitie |
|||
– de M. Bert Anciaux au ministre du Climat et de l’Énergie sur « la part de l’état dans le coût élevé des énergies » (no 5‑1547) |
– van de heer Bert Anciaux aan de minister van Klimaat en Energie over “het aandeel van de overheid in de hoge energiekosten” (nr. 5‑1547) |
|||
Commission des Finances et des Affaires économiques |
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden |
|||
– de M. Bert Anciaux au vice‑premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur « le taux d’imposition très faible des sociétés les plus bénéficiaires » (no 5‑1548) |
– van de heer Bert Anciaux aan de vice‑eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over “de lage belastingen betaald door de vennootschappen met de hoogste winst” (nr. 5‑1548) |
|||
Commission des Finances et des Affaires économiques |
Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden |
|||
Niet‑evocatie |
||||
Par message du 1er décembre 2011, le Sénat a retourné à la Chambre des représentants, en vue de la sanction royale, le projet de loi non évoqué qui suit : |
Bij boodschap van 1 december 2011 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, het volgende niet geëvoceerde wetsontwerp: |
|||
Projet de loi modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers (Doc. 5‑1363/1). |
Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (Stuk 5‑1363/1). |
|||
– Pris pour notification. |
– Voor kennisgeving aangenomen. |
|||
Boodschappen van de Kamer |
||||
Par messages du 24 novembre 2011, la Chambre des représentants a transmis au Sénat, tels qu’ils ont été adoptés en sa séance du même jour : |
Bij boodschappen van 24 november 2011 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen: |
|||
Article 77 de la Constitution |
Artikel 77 van de Grondwet |
|||
Projet de loi modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers et la loi du 17 mai 2006 relative au statut juridique externe des personnes condamnées à une peine privative de liberté et aux droits reconnus à la victime dans le cadre des modalités d’exécution de la peine (Doc. 5‑1364/1). |
Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (Stuk 5‑1364/1). |
|||
– Le projet de loi a été envoyé à la commission de l’Intérieur et des Affaires administratives. |
– Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden. |
|||
Article 78 de la Constitution |
Artikel 78 van de Grondwet |
|||
Projet de loi portant sur la Résolution 612 intitulée « Augmentation sélective du capital social autorisé 2010 pour renforcer le droit de vote et la participation des pays en développement et en transition » et sur la Résolution 613 intitulée « Augmentation générale du capital 2010 » du Conseil des Gouverneurs de la Banque internationale pour la Reconstruction et le Développement relatives à la souscription de la Belgique à l’augmentation sélective et générale du capital de la Banque internationale pour la Reconstruction et le Développement (Doc. 5‑1362/1). |
Wetsontwerp houdende de Resoluties 612 getiteld “2010 Selectieve verhoging van het toegelaten maatschappelijk kapitaal om het stemgewicht en deelname van ontwikkelings- en transitielanden te versterken” en 613 getiteld “Algemene kapitaalsverhoging 2010” van de Raad van Gouverneurs van de Internationale Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling met betrekking tot de inschrijving van België op de selectieve en algemene kapitaalsverhoging van de Internationale Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (Stuk 5‑1362/1). |
|||
– Le projet de loi a été reçu le 25 novembre 2011 ; la date limite d’évocation est le lundi 12 décembre 2011. |
– Het wetsontwerp werd ontvangen op 25 november 2011; de uiterste datum voor evocatie is maandag 12 december 2011. |
|||
– La Chambre a adopté le projet le 24 novembre 2011. |
– De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 24 november 2011. |
|||
Article 80 de la Constitution |
Artikel 80 van de Grondwet |
|||
Projet de loi modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers (Doc. 5‑1363/1). |
Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (Stuk 5‑1363/1). |
|||
– Le projet de loi a été reçu le 25 novembre 2011 ; la date limite d’évocation est le mercredi 30 novembre 2011. |
– Het wetsontwerp werd ontvangen op 25 november 2011; de uiterste datum voor evocatie is woensdag 30 november 2011. |
|||
– La Chambre a adopté le projet le 24 novembre 2011. |
– De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 24 november 2011. |
|||
Indiening van een wetsontwerp |
||||
Le Gouvernement a déposé le projet de loi ci‑après : |
De Regering heeft volgend wetsontwerp ingediend: |
|||
Projet de loi portant assentiment à l’Accord entre les États du Benelux (le Royaume de Belgique, le Grand‑Duché de Luxembourg, le Royaume des Pays‑Bas) et la République d’Arménie relatif à la réadmission des personnes en séjour irrégulier, et au Protocole d’application, faits à Bruxelles le 3 juin 2009 (Doc. 5‑1371/1). |
Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Benelux‑Staten (het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden) en de Republiek Armenië betreffende de overname van onregelmatig verblijvende personen, en met het Uitvoeringsprotocol, gedaan te Brussel op 3 juni 2009 (Stuk 5‑1371/1). |
|||
– Le projet de loi a été envoyé à la commission des Relations extérieures et de la Défense. |
– Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging. |
|||