5-32

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2010-2011

Séances plénières

Mercredi 14 septembre 2011

Séance du matin

5-32

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2010-2011

Plenaire vergaderingen

Woensdag 14 september 2011

Ochtendvergadering

Annales

Handelingen

 

Sommaire

Inhoudsopgave

Projet de loi transposant la directive 2009/44/CE du Parlement européen et du Conseil du 6 mai 2009 modifiant la directive 98/26/CE concernant le caractère définitif du règlement dans les systèmes de paiement et de règlement des opérations sur titres et la directive 2002/47/CE concernant les contrats de garantie financière, en ce qui concerne les systèmes liés et les créances privées (Doc. 5-1218) (Procédure d’évocation)

Projet de loi modifiant la loi du 2 novembre 2010 relative à la participation de l’État belge dans la société anonyme « European Financial Stability Facility » et à l’octroi de la garantie de l’État aux instruments financiers émis par cette société (Doc. 5-1219) (Procédure d’évocation)

Votes

Excusés

Annexe

Votes nominatifs

Dépôt d’une proposition

Composition de commissions

Évocations

Messages de la Chambre

Dépôt de projets de loi

Assemblée parlementaire du Conseil de l’Europe

Assemblée parlementaire de l’Organisation pour la sécurité et la coopération en Europe (OSCE)

Wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn 2009/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/26/EG betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen en Richtlijn 2002/47/EG betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten wat gekoppelde systemen en kredietvorderingen betreft (Stuk 5-1218) (Evocatieprocedure)

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 2 november 2010 betreffende de deelneming van de Belgische Staat in de ‘European Financial Stability Facility’ en het verlenen van de Staatswaarborg aan de door deze vennootschap uitgegeven financiële instrumenten (Stuk 5-1219) (Evocatieprocedure)

Stemmingen

Berichten van verhindering

Bijlage

Naamstemmingen

Indiening van een voorstel

Samenstelling van commissies

Evocaties

Boodschappen van de Kamer

Indiening van wetsontwerpen

Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa

Parlementaire Assemblee van de Organisatie voor de veiligheid en de samenwerking in Europa (OVSE)

 

Présidence de M. Danny Pieters

(La séance est ouverte à 10 h.)

Voorzitter: de heer Danny Pieters

(De vergadering wordt geopend om 10 uur.)

Projet de loi transposant la directive 2009/44/CE du Parlement européen et du Conseil du 6 mai 2009 modifiant la directive 98/26/CE concernant le caractère définitif du règlement dans les systèmes de paiement et de règlement des opérations sur titres et la directive 2002/47/CE concernant les contrats de garantie financière, en ce qui concerne les systèmes liés et les créances privées (Doc. 5-1218) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn 2009/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/26/EG betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen en Richtlijn 2002/47/EG betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten wat gekoppelde systemen en kredietvorderingen betreft (Stuk 5-1218) (Evocatieprocedure)

Projet de loi modifiant la loi du 2 novembre 2010 relative à la participation de l’État belge dans la société anonyme « European Financial Stability Facility » et à l’octroi de la garantie de l’État aux instruments financiers émis par cette société (Doc. 5-1219) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 2 november 2010 betreffende de deelneming van de Belgische Staat in de ‘European Financial Stability Facility’ en het verlenen van de Staatswaarborg aan de door deze vennootschap uitgegeven financiële instrumenten (Stuk 5-1219) (Evocatieprocedure)

M. le président. – Je vous propose de joindre la discussion de ces projets de loi. (Assentiment)

De voorzitter. – Ik stel voor deze wetsontwerpen samen te bespreken. (Instemming)

Discussion générale

Algemene bespreking

M. le président. – Vu le caractère urgent de ces projets, je vous propose, après consultation des membres du Bureau, de les examiner immédiatement en séance plénière, conformément à l’article 55, alinéa 2, du règlement. (Assentiment)

De voorzitter. – Gelet op het dringende karakter van deze ontwerpen stel ik, na raadpleging van de leden van het Bureau, voor ze onmiddellijk in plenaire vergadering te behandelen, overeenkomstig artikel 55, tweede lid, van het reglement. (Instemming)

La discussion générale est ouverte.

Je donne la parole au vice-premier ministre et ministre des Finances pour un exposé introductif.

De algemene bespreking is geopend.

Ik geef het woord aan de vice-eersteminister en minister van Financiën voor een inleidende uiteenzetting.

M. Didier Reynders, vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles. – Je vous présenterai en quelques mots les deux textes qui, comme vous l’aurez remarqué, concernent des matières totalement différentes. Depuis quelques jours, on parle de l’adoption d’un plan d’aide à la Grèce, alors qu’il s’agit de transposer des directives qui n’ont rien à voir avec cette question, et de renforcer la capacité de réaction de l’Europe en matière de stabilité financière qui est bien plus large que le seul cas grec. Ce sont les deux textes qui vous sont soumis.

Pour ce qui concerne la transposition des directives, je vous rappellerai les principaux éléments qu’elles contiennent.

De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen. – Ik zal u in enkele woorden de twee teksten toelichten die, zoals u zult hebben gemerkt, betrekking hebben op twee totaal verschillende materies. Er wordt al enkele dagen gesproken over de goedkeuring van een hulpplan voor Griekenland – terwijl het eigenlijk gaat over de omzetting van richtlijnen die daar niets mee te maken hebben – en over het creëren van nieuwe actiemiddelen voor Europa met het oog op financiële stabiliteit, wat verder reikt dan Griekenland. Die twee teksten worden u ter stemming voorgelegd.

Ik zal even blijven stilstaan bij de belangrijkste elementen van de richtlijnen die moeten worden omgezet.

Le projet a pour objet de transposer en droit belge la directive 2009/44/CE du Parlement européen et du Conseil du 6 mai 2009 modifiant la directive 98/26/CE concernant le caractère définitif du règlement dans les systèmes de paiement et de règlement des opérations sur titres et la directive 2002/47/CE concernant les contrats de garantie financière, en ce qui concerne les systèmes liés et les créances privées.

Het wetsontwerp heeft tot doel richtlijn 2009/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot wijziging van richtlijn 98/26/EG betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen en richtlijn 2002/47/EG betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten wat gekoppelde systemen en kredietvorderingen betreft om te zetten in Belgisch recht.

La directive vise à améliorer la directive concernant le caractère définitif du règlement ainsi que la directive concernant les contrats de garantie financière de manière à intégrer les changements survenus sur les marchés depuis l’époque de leur mise en œuvre.

La directive « finalité » et la directive « garantie financière », si je peux résumer leur titre, ont été transposées en droit belge, respectivement par la loi du 28 avril 1999 visant à transposer la Directive 98/26/CE du 19 mai 1998 concernant le caractère définitif du règlement dans les systèmes de paiement et de règlement des opérations sur titres et par la loi du 15 décembre 2004 relative aux sûretés financières.

De richtlijn strekt ertoe de richtlijn betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen, alsook de Richtlijn betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten te verbeteren, zodat rekening wordt gehouden met de veranderingen die zich op de markt hebben voorgedaan sinds de tenuitvoerlegging van die richtlijnen.

De Finaliteitsrichtlijn en de Richtlijn financiële zekerheid werden in het Belgisch recht omgezet door de wet van 28 april 1999 houdende omzetting van Richtlijn 98/26/EG van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen en door de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden.

La directive a pour objectif de renforcer le contrôle sur l’instabilité et les turbulences des marchés financiers.

Au fond, les modifications apportées à la directive sur le caractère définitif se réduisent à l’extension de sa protection aux services de règlements nocturnes et aux systèmes liés, alors que les modifications apportées à la directive sur la sécurité financière visent à reprendre les créances privées dans le groupe des actifs pour lesquels des contrats de garantie financière peuvent être conclus.

De richtlijn heeft tot doel de instrumenten ter beheersing van de instabiliteit en de turbulenties op de financiële markten te versterken.

In wezen komen de in de finaliteitsrichtlijn aangebrachte wijzigingen erop neer dat de bescherming die deze laatste biedt wordt uitgebreid tot nachtelijke afwikkeling en tot gekoppelde systemen, terwijl de wijzigingen in de richtlijn financiële zekerheid beogen kredietvorderingen op te nemen in de groep van activa waarvoor financiëlezekerheidsovereenkomsten kunnen worden gesloten.

Le projet de loi reproduit fidèlement les dispositions de la Directive 2009/44/CE et insère pour la première fois dans la loi du 28 avril 1999 une série de définitions des notions auxquelles elle a trait.

Les modifications apportées par la Directive 2009/44/CE à la Directive Collateral visent quant à elles à intégrer les créances privées au rang des actifs pouvant former l’assiette des contrats de garantie financière.

En effet, jusqu’à présent, la Directive Collateral, ainsi que la loi belge de transposition, ne concernait que les contrats de garantie financière – appelés « sûretés financières » en droit belge (c’est-à-dire les contrats de gage, de transfert de propriété à titre de garantie ou encore les conventions de cession-rétrocession ou « repos ») – portant sur des instruments financiers ou sur des espèces (monnaie inscrite en compte, dite « monnaie scripturale »).

Désormais, les bénéficiaires de sûretés financières pourront également invoquer les dispositions protectrices de la Directive Collateral lorsque l’assiette de la sûreté est constituée de « créances privées », désignées sous l’expression de « créances bancaires » dans le projet de loi et ce, pour des motifs de clarté.

Le projet de loi de transposition définit les « créances bancaires » comme « des créances pécuniaires découlant d’un accord au titre duquel un établissement de crédit, une entreprise de crédit hypothécaire ou une entreprise de crédit à la consommation consent un prêt ou un crédit ».

L’application des règles protectrices de la Directive Collateral aux créances bancaires est justifiée par le souci de faciliter leur mobilisation à titre de garantie. La constitution de garantie sur créances bancaires était d’ailleurs déjà admise au sein de l’Eurosystème, moyennant le respect de certaines conditions, dans le cadre de ses opérations de crédit.

Le législateur européen estime en outre que l’extension du champ d’application de la Directive Collateral aux créances bancaires sera profitable aux consommateurs et aux débiteurs, leur mobilisation étant susceptible d’induire un renforcement de la concurrence et une amélioration de l’offre de crédit.

Les délais de transposition étaient d’abord venus à échéance le 30 décembre 2010, avec un délai ultime jusqu’à la fin du mois de juin dernier. C’est la raison pour laquelle nous demandons avec insistance que ces projets soient traités en urgence et nous remercions la Chambre et le Sénat d’avoir accédé à cette demande. Les textes ont été légèrement amendés à la Chambre et des compléments de transposition ont été adoptés sur proposition des groupes de la majorité.

Het wetsontwerp neemt de bepalingen van Richtlijn 2009/44/EG getrouw over. Het wetsontwerp wijzigt ook de wet van 28 april 1999 door voor het eerst een aantal begrippen waarop ze betrekking heeft te definiëren.

De wijzigingen die de Richtlijn 2009/44/EG aanbrengt aan de Richtlijn financiële zekerheid, beogen dan weer kredietvorderingen op te nemen in de groep van activa waarvoor financiëlezekerheidsovereenkomsten kunnen worden gesloten.

Tot dusver immers had de Richtlijn financiële zekerheid – alsook de Belgische wet tot omzetting ervan – louter betrekking op de financiëlezekerheidsovereenkomsten – in het Belgische recht de zogeheten ‘financiële zekerheden’ (met andere woorden de pandovereenkomsten, de overeenkomsten van eigendomsoverdracht tot zekerheid, inclusief cessie-retrocessieovereenkomsten of repo’s) – met betrekking tot financiële instrumenten of contant geld, namelijk op een rekening uitstaand geld of ‘giraal geld’.

Voortaan gelden de beschermende bepalingen van de Richtlijn financiële zekerheid ook voor de begunstigden van financiële zekerheden ingeval de grondslag van de zekerheid bestaat uit ‘kredietvorderingen’. Omwille van de duidelijkheid heeft men het in het wetsontwerp over ‘bankvorderingen’.

In het wetsontwerp tot omzetting van de Richtlijn worden de ‘bankvorderingen’ gedefinieerd als de geldelijke vorderingen voortvloeiend uit een overeenkomst krachtens welke een kredietinstelling, een hypotheekonderneming of een onderneming die consumentenkredieten verstrekt, een lening of een krediet toestaat.

Dat de beschermende bepalingen van de Richtlijn financiële zekerheid ook zouden gelden voor de bankvorderingen, valt te rechtvaardigen doordat de wetgever het makkelijker wil maken om voor bankvorderingen zekerheden te stellen. Op bankvorderingen konden overigens, onder bepaalde voorwaarden, al zekerheden worden gesteld in het eurosysteem, in het raam van de krediettransacties binnen dat systeem.

De Europese wetgever meent bovendien dat ook de consumenten en de schuldenaars baat zullen hebben bij de uitbreiding van het toepassingsgebied van de Richtlijn financiële zekerheid tot de bankvorderingen. Door ter zake ook zekerheden te laten stellen, hoopt men de mededinging aan te scherpen en het kredietaanbod te verbeteren.

De Richtlijn had vóór 30 december 2010 in het Belgisch recht omgezet moeten zijn, maar België beschikte nog over een ultieme termijn, namelijk tot 30 juni 2011. Daarom hebben wij erop aangedrongen de bespreking van de ontwerpen een dringend karakter te geven en wij danken de Kamer en de Senaat voor hun medewerking. De teksten zijn in de Kamer lichtjes geamendeerd en op voorstel van de meerderheidsfracties zijn omzettingsaanvullingen goedgekeurd.

Avec ce deuxième projet, nous voulons exécuter de manière correcte la décision du Conseil européen de mars 2011 et du Sommet européen du 21 juin 2011. Nous mettons en application en même temps l’accord que nous avons conclu le 16 août 2011 avec le secteur privé. Les banques et les compagnies d’assurances belges s’y sont engagées à participer pour 4,5 milliards d’euros au plan de sauvetage de la Grèce.

Le projet contient deux parties. La première reprend ce qui se trouvait déjà dans le projet originel et consiste en l’exécution des décisions de mars 2011. La deuxième contient l’exécution de la décision du 21 juin 2011 telle que la Chambre l’a amendée. Cette deuxième partie était nécessaire parce que le projet a été adopté au Conseil des ministres du 20 juin et qu’il était impossible en un seul jour avant le Sommet européen de reprendre ces nouvelles décisions dans la première partie. C’est pourquoi nous avons un texte en deux parties.

Met het tweede ontwerp willen we op een correcte manier uitvoering geven aan de beslissing van de Europese Raad van maart 2011 en van de Eurotop van de eurozone van 21 juni 2011. Tegelijk brengen we het akkoord in uitvoering dat we op 16 augustus 2011 met de privésector hebben afgesloten. De Belgische banken en verzekeringsmaatschappijen gaan daarin akkoord om voor 4,5 miljard euro deel te nemen aan het hulpplan voor Griekenland.

Het ontwerp bevat twee elementen. Het eerste stond al in het oorspronkelijke ontwerp en behelst de uitvoering van de beslissingen van maart 2011. Het tweede deel handelt over de uitvoering van de beslissing van 21 juni 2011 zoals ze in de Kamer werd geamendeerd. Dat tweede deel was nodig omdat het ontwerp op 20 juni door de Ministerraad was goedgekeurd en het onmogelijk was om één dag voor de Eurotop al de nieuwe beslissingen nog in het eerste deel op te nemen. Daarom hebben we nu één tekst met de twee elementen.

La première partie du projet a été reprise dans un texte adopté par le Conseil des ministres du 20 juillet dernier. Elle concerne une révision de la loi du 2 novembre 2010 relative à la participation de l’État belge dans la SA « European Financial Stability Facility » et à l’octroi de la garantie de l’État aux instruments financiers émis par cette société. Les modifications porteront sur quelques points.

Premièrement, l’EFSF aura la possibilité d’intervenir, à titre exceptionnel, sur le marché primaire de l’État membre en difficulté, via un achat de titres. Or le texte actuel de la loi ne prévoit de soutien financier que sous la forme de prêts ou de lignes de crédit.

Het eerste deel van het ontwerp is hernomen in een tekst die de Ministerraad op 20 juli jongstleden heeft goedgekeurd. Het betreft een bijsturing van de wet van 2 november 2010 betreffende de deelneming van de Belgische Staat in de ‘European Financial Stability Facility’ en het verlenen van de staatswaarborg aan de door deze vennootschap uitgegeven financiële instrumenten.

Er is ten eerste de mogelijkheid dat de EFSF bij wijze van uitzondering optreedt op de primaire markt van de lidstaat in moeilijkheid, door de aankoop van effecten. De vigerende wettekst voorziet in een financiële steun, echter alleen in de vorm van leningen of kredietlijnen.

Deuxièmement, la contribution maximale des États dans les garanties est augmentée. Du fait de la sortie de deux nouveaux garants, l’Irlande et le Portugal, outre la Grèce, la clé de contribution pour la Belgique passe de 3,4754% à 3,7234%. Il y a donc une augmentation avec une nouvelle répartition sur un plus petit groupe d’États européens. Le pourcentage de sur-garantie passe de 120 à 165% afin d’assurer une capacité de prêt effective de l’ « European Financial Stability Facility » de 440 milliards d’euros. Des nouveaux plafonds de garantie ont été fixés.

Le plafond de garantie passe de 15 292 180 000 en principal et intérêts à 27 031 990 000 d’euros en principal, tenant compte de la sur-garantie de 165% et de la sortie de l’Irlande et du Portugal, outre la Grèce, en tant que garants. Ainsi, la garantie portera sur un montant notionnel en principal, les intérêts étant toutefois couverts mais non chiffrés au niveau des plafonds. Cependant, si l’on tient également compte des intérêts, selon des projections basées sur des taux forward à 1 an, on arrive à un plafond de 34,5 milliards d’euros. C’est ce plafond maximal qui est renseigné dans le projet de loi.

Un troisième point est le transfert des droits et obligations de l’ « European Financial Stability Facility » à l’ « European Stability Mechanism » à partir du 1er juillet 2013.

Ten tweede is er een verhoging van de maximumbijdrage van de Staten in de waarborgen. Naast Griekenland zijn Ierland en Portugal uitgetreden als waarborgverstrekkers. De bijdragesleutel voor België werd verhoogd van 3,4754% tot 3,7234%. Er is dus een verhoging met een nieuwe verdeling over een kleinere groep van Europese landen. Het overwaarborgpercentage werd van 120% tot 165% verhoogd om een effectieve kredietcapaciteit van de ‘European Financial Stability Facility’ ten bedrage van 440 miljard euro te waarborgen. Er werden nieuwe waarborgmaxima vastgelegd. Het te waarborgen maximum stijgt van 15 292 180 000 euro als hoofdsom en intrest tot 27 031 990 000 euro als hoofdsom, rekening houdend met de overwaarborg van 165% en de uittreding van Ierland en Portugal, naast Griekenland, als waarborgverstrekkers. De waarborg zal aldus betrekking hebben op een notioneel bedrag als hoofdsom waarbij de intrest wel gedekt zal zijn zonder bij het waarborgmaximum te zijn opgenomen. Wordt evenwel ook rekening gehouden met de intrest, dan resulteert dat in een waarborgmaximum van 34, 5 miljard euro, volgens extrapolaties op basis van de forward-rentevoet op één jaar. In het wetsontwerp gaat het om dat laatste waarborgmaximum.

Een derde punt is een overdracht van de rechten en plichten van de ‘European Financial Stability Facility’ naar het ‘European Stability Mechanism’ vanaf 1 juli 2013.

Sont en outre venus s’ajouter à la Chambre des amendements visant à exécuter les décisions du 20 juillet. Elles permettront de transposer les derniers aménagements décidés au niveau européen.

L’EFSF disposera de nouveaux moyens d’action. Il pourra dorénavant intervenir sur la base d’un programme établi à titre préventif avec un État membre de la zone euro. Il pourra également accorder des prêts aux États membres de la zone euro, y compris à ceux ne bénéficiant pas d’un programme direct visant à financer la recapitalisation de leurs établissements financiers. L’EFSF pourra aussi intervenir sur les marchés secondaires sur la base d’une analyse de la Banque centrale européenne constatant l’existence d’une situation exceptionnelle sur les marchés financiers et d’une décision commune des États membres qui participent au mécanisme européen de stabilité. Enfin, il pourra intervenir en fournissant des garanties pour compte de l’État membre de la zone euro en difficulté. Toutes ces dispositions permettent d’augmenter la capacité réelle d’action de l’EFSF et d’assouplir ses modalités d’intervention.

Nous serons, à la suite du vote du Sénat, le deuxième État à exécuter complètement ce dispositif. J’espère que l’ensemble des États participants termineront ce processus au cours de septembre. Une réunion Ecofin se tiendra en Pologne dans les prochains jours. Le vote de ce jour permettra à la Belgique de confirmer qu’elle est en ordre à la fois en ce qui concerne l’exécution des décisions prises et la participation du secteur privé.

Je reste toutefois convaincu que ces décisions ne suffiront pas à terme et que nous devrons adopter des mesures d’intégration plus fortes au niveau européen, grâce à un renforcement de l’intégration budgétaire et à une vraie capacité d’action de l’Union ou de la zone euro lorsqu’un État ne respecte pas les engagements qu’il a pris dans son programme de stabilité. De nouveaux moyens d’action sont néanmoins nécessaires. On peut par exemple penser à la création de véritables euro-obligations. Il s’agit probablement d’une des solutions à la condition que l’on progresse sur les deux aspects. On peut se demander s’il faut commencer par l’œuf ou la poule. En bout de course, une intégration budgétaire renforcée et de nouveaux moyens d’action, comme les euro-obligations, seront toutefois nécessaires.

Je terminerai en remerciant les membres de cette assemblée d’avoir accepté de reprendre les travaux avec quelques semaines d’avance pour nous permettre d’exécuter correctement les décisions prises au niveau européen.

In de Kamer zijn er nog amendementen bijgekomen tot uitvoering van de beslissingen van 20 juli. Ze maken de omzetting mogelijk van de laatste aanpassingen die op Europees niveau zijn beslist.

De EFSF zal nieuwe actiemiddelen krijgen. Ze zal voortaan optreden op basis van een preventief programma dat met een lidstaat van de eurozone is opgesteld. Ze kan ook geld lenen aan eurolanden, met inbegrip van de landen die geen gebruik kunnen maken van het rechtstreekse programma tot financiering van de herkapitalisering van hun financiële instellingen. De EFSF zal ook kunnen optreden op de secundaire markten, op basis van een analyse van de Europese Centrale Bank waarin wordt vastgesteld dat er uitzonderlijke situaties op de financiële markten bestaan en op basis van het gemeenschappelijke besluit van de lidstaten die deelnemen aan het Europees stabiliteitsmechanisme. Tot slot zal ze waarborgen kunnen verstrekken voor rekening van de lidstaat van de eurozone in moeilijkheden. Met die maatregelen verhogen de actiemogelijkheden van de EFSF en wordt de wijze van optreden versoepeld.

Na de goedkeuring in de Senaat zal België het tweede land zijn dat dit mechanisme volledig uitvoert. Ik hoop dat alle deelnemende lidstaten deze procedure in de loop van september zullen hebben beëindigd. De Raad Economische en Financiële Zaken zal eerstdaags in Polen bijeenkomen. Na de stemming van vandaag kan België bevestigen dat alles in orde is, zowel voor de uitvoering van de genomen besluiten als voor de deelneming van de privésector.

Ik blijf er echter van overtuigd dat die beslissingen op termijn ontoereikend zullen zijn en dat we op Europees niveau nog sterkere integratiemaatregelen zullen moeten uitvaardigen, onder meer een versterking van de budgettaire integratie en de toekenning van een reële actiemogelijkheid aan de Unie of de eurozone wanneer een lidstaat de in zijn stabiliteitsprogramma aangegane verbintenissen niet nakomt. Er moeten echter nog bijkomende actiemogelijkheden komen, bijvoorbeeld de oprichting van echte euro-obligaties. Dat is misschien één van de oplossingen, op voorwaarde dat voor de twee aspecten vooruitgang wordt geboekt. Op het einde van de rit zullen een sterkere budgettaire integratie en nieuwe actiemogelijkheden, bijvoorbeeld euro-obligaties, noodzakelijk zijn.

Tot slot dank ik de leden van deze assemblee omdat ze aanvaard hebben enkele weken vroeger dan gebruikelijk het werk te hervatten om ons de mogelijkheid te bieden de Europese besluiten correct uit te voeren.

M. le président. – Je donne d’abord la parole aux sénateurs qui se sont inscrits pour la discussion du premier projet (Doc. 5-1218).

De voorzitter. – Ik geef eerst het woord aan de senatoren die zich hebben ingeschreven voor de bespreking van het eerste ontwerp (Stuk 5-1218).

Mme Lieve Maes (N-VA). – Je limiterai mon exposé à notre point de vue relatif au volet de la sûreté financière.

Le texte actuel exclut les personnes physiques qui ne sont pas des commerçants mais de simples consommateurs, de la compensation conventionnelle par le biais de conventions de netting et des techniques qui y sont liées après concours. Ces personnes retombent donc dans le droit commun et on laisse entendre que ceci est dans l’intérêt de monsieur Tout-le-monde.

Au lieu de prévoir une exception, il aurait été préférable, selon nous, de renforcer la compensation légale de manière générale, comme c’est d’ailleurs le cas dans le droit néerlandais.

Nous avançons sept arguments en ce sens.

En premier lieu, le simple citoyen a lui aussi intérêt à une compensation après concours. Durant la crise financière de 2009, les clients ayant déposé leur épargne dans une banque craignaient de perdre leur argent et de devoir continuer à rembourser l’emprunt contracté auprès de cette même banque. Ces personnes s’attendaient à juste titre à pouvoir s’acquitter du solde de leur emprunt au moyen des avoirs qu’elles possédaient encore dans ces banques. Chacune de ces deux créances sert à garantir l’autre.

En deuxième lieu, un taux plus élevé fait pression sur la croissance économique. Le projet de loi prive les organismes financiers de la possibilité de coupler contractuellement les prêts et l’épargne sans qu’il existe ainsi un lien avec la réalité économique du rapport entre les parties. Est-ce dans l’intérêt du simple citoyen ? La réponse est, selon nous, négative. Moins une banque reçoit de garanties, plus le risque qu’elle ne puisse récupérer le montant dû en cas de défaut de paiement est grand. Plus grand est le risque, plus élevé est le taux d’intérêt, pour autant que le prêt n’ait pas déjà été refusé. Des taux plus élevés constituent un frein pour l’activité économique. L’un des objectifs de la loi sur les sûretés financières était précisément de stimuler la croissance économique. Exclure les personnes physiques de la compensation par le biais de conventions de netting après concours va à l’encontre de cet objectif.

En troisième lieu, la loi sur les sûretés financières vise à promouvoir la stabilité financière. En excluant les personnes physiques de la compensation par le biais de conventions de netting après concours, on prive les banques d’une garantie. Ceci améliore-t-il la stabilité financière ? Ce n’est, selon nous, pas le cas car la stabilité financière n’existe que lorsque chacun rembourse convenablement ses dettes. Il est de la responsabilité du créancier et du débiteur de limiter le risque de défaut de paiement. Constituer des garanties est un moyen de le faire. En ce sens, le choix d’empêcher, pour les personnes physiques, la conclusion de conventions de netting après concours, ne correspond pas au deuxième objectif de la loi sur les sûretés financières.

En quatrième lieu, la législation prévoit actuellement exception sur exception. Nous ne pensons pas qu’il s’agisse d’une bonne manière de travailler. En excluant la compensation par le biais de conventions de netting après concours pour les personnes physiques, nous obtenons une législation boiteuse. Les conventions de netting constituent une exception à la règle générale selon laquelle aucune compensation ne peut avoir lieu après concours. On y instaure aujourd’hui une nouvelle exception pour les personnes physiques.

En cinquième lieu, les banques négocient des compensations conventionnelles à leur avantage, jamais dans celui du client. Nous plaidons davantage pour une généralisation de la compensation après concours parce que la possibilité de compensation est toujours unilatéralement négociée par toutes les grandes banques à leur profit. La possibilité de compensation ne vaut pas lorsqu’une banque ne remplit pas ses obligations. Les gens craignent donc à juste titre de devoir continuer à rembourser leur emprunt et de perdre leur épargne.

En sixième lieu, il y a la protection de dépôts jusqu’à 100 000 euros par personne, appliquée après compensation légale ou conventionnelle. Pour déterminer le montant de la compensation entrant en ligne de compte pour un remboursement dans le cadre d’une protection de dépôts, toutes les créances d’un même client auprès d’un même organisme de crédit sont additionnées, après compensation légale ou conventionnelle des dettes du client.

Il n’est donc pas du tout logique que les conventions de netting après concours dans le chef de personnes physiques ne puissent avoir aucune incidence lorsque le Fonds spécial de protection n’intervient qu’après compensation conventionnelle. Comme les clients et les banques, l’État belge a lui aussi intérêt à ce que la compensation puisse avoir lieu en cas de concours. La fonction de sûreté de la compensation est ainsi renforcée. Nous nous inspirons à ce sujet du droit néerlandais où la règle générale est que la compensation légale a lieu si les dettes et les créances réciproques sont apparues avant la déclaration de faillite, la saisie ou, plus généralement, une situation de concours.

En septième lieu, il y a la discrimination dont sont victimes les créanciers belges. Nous faisons ici référence au règlement européen sur l’insolvabilité. Il existe, non seulement aux Pays-Bas, mais aussi dans les droits allemand et britannique, une extension légale de la possibilité de compensation après concours.

Tout comme en France, le droit belge prévoit une interdiction de principe. Le règlement européen sur l’insolvabilité prévoit que, lors d’une procédure d’insolvabilité en Belgique, y compris lors d’un règlement collectif de dette, la compensation peut également être réclamée après concours par des créanciers néerlandais, allemands et britanniques. Les créanciers belges ne le peuvent pas. Le présent projet de loi instaure une nouvelle discrimination des créanciers belges.

Un coup d’œil général sur la fonction de sûreté économique de la compensation, calquée sur l’exemple néerlandais, nous permet de penser qu’il eût été préférable de poser en règle la compensation après concours. Le consommateur pourrait ainsi emprunter à un taux moins élevé, ce qui stimulerait la croissance économique et favoriserait la stabilité financière. De plus, le consommateur serait mieux protégé contre les négociations standardisées lors desquelles les banques ne négocient la compensation qu’à leur avantage. Le risque que l’État prend en protégeant les dépôts des simples épargnants serait réduit et les créanciers belges seraient mis sur un pied d’égalité avec leurs homologues néerlandais, allemands et britanniques.

Pour ces raisons, le groupe N-VA s’abstiendra lors du vote.

Mevrouw Lieve Maes (N-VA). – Ik zal mijn uiteenzetting beperken tot onze visie op het onderdeel financiële zekerheid.

In de huidige tekst worden natuurlijke personen die geen handelaar, maar gewoon consument zijn, uitgesloten van de conventionele schuldvergelijking via nettingovereenkomsten en de technieken die ermee samengaan na samenloop. Ze vallen dus terug op het gemeenrecht en men doet uitschijnen dat dit in het belang is van de gewone man.

In plaats van te voorzien in een uitzondering zou men er onzes inziens beter aan doen de wettelijke schuldvergelijking op algemene wijze te versterken, zoals overigens het geval is in het Nederlandse recht.

We hebben hiervoor zeven argumenten.

Ten eerste hebben ook gewone mensen belang bij schuldvergelijking na samenloop. Tijdens de financiële crisis van 2009 vreesden klanten met spaargeld bij een bank dat ze hun geld zouden kwijtspelen, maar dat ze wel hun lening bij dezelfde bank zouden moeten blijven aflossen. Die mensen verwachten terecht dat ze het restbedrag van hun lening zouden mogen afbetalen met het spaartegoed dat ze bij die banken nog hebben uitstaan. Beide schuldvorderingen strekken als het ware tot elkaars zekerheid.

Ten tweede drukt een hogere rente op de economische groei. Het wetsontwerp ontneemt de financiële instellingen de mogelijkheid om leningen en spaartegoeden contractueel aan elkaar te koppelen zonder dat daarbij een verband bestaat met de economische realiteit van de verhouding tussen de partijen. Is dat in het belang van de kleine man? Onzes inziens niet. Hoe minder zekerheden een bank krijgt, hoe groter het risico dat ze bij wanbetaling het ontleende bedrag niet kan recupereren. Hoe hoger het risico, hoe hoger de rentevoet, voor zover de lening al niet wordt geweigerd. Hogere rentevoeten zijn een rem op de economische activiteit. Het was precies een van de doelstellingen van de wet financiële zekerheden om de economische groei te stimuleren. Natuurlijke personen uitsluiten van de schuldvergelijking via nettingovereenkomsten na samenloop gaat daartegenin.

Ten derde beoogt de wet financiële zekerheden de bevordering van de financiële stabiliteit. Door natuurlijke personen uit te sluiten van de schuldvergelijking via nettingovereenkomsten na samenloop ontneemt men een zekerheid bij de banken. Verbetert de financiële stabiliteit hierdoor? Onzes inziens niet, want financiële stabiliteit is er alleen wanneer iedereen zijn schulden netjes terugbetaalt. Het is de verantwoordelijkheid van de schuldeiser en de schuldenaar om het risico op wanbetaling te beperken. Het stellen van zekerheden is er daar één van. In die zin beantwoordt de keuze om de uitwerking van nettingovereenkomsten na samenloop voor natuurlijke personen te verhinderen niet aan het tweede doel van de wet financiële zekerheden.

Ten vierde bevat de wetgeving nu uitzondering na uitzondering. Dat vinden we geen goede werkwijze. Door schuldvergelijking via nettingovereenkomsten na samenloop voor natuurlijke personen krijgen we een gammele wetgeving. Nettingovereenkomsten vormen een uitzondering op de algemene regel dat na samenloop geen schuldvergelijking kan plaatsvinden. Hierop wordt nu een nieuwe uitzondering gemaakt voor natuurlijke personen.

Ten vijfde bedingen banken conventionele schuldvergelijking in hun voordeel, nooit in het voordeel van de klant. Wij pleiten eerder voor een veralgemening van de schuldvergelijking na samenloop omdat de mogelijkheid tot compensatie door alle grootbanken altijd eenzijdig in het voordeel van de bank wordt bedongen. De mogelijkheid tot compensatie geldt niet wanneer een bank in gebreke zou blijven. De mensen vrezen dus terecht dat ze hun lening mogen blijven aflossen en hun spaargelden kunnen kwijtspelen.

Ten zesde is er de depositobescherming, toegepast na wettelijke of conventionele schuldvergelijking. De depositobescherming tot 100 000 euro per persoon wordt toegepast na wettelijke of conventionele vergelijking! Voor de vaststelling van het bedrag van de schuldvorderingen die in aanmerking komen voor een terugbetaling in het kader van de depositobescherming worden alle schuldvorderingen van eenzelfde klant op dezelfde kredietinstelling opgeteld, na wettelijke of conventionele vergelijking van de schulden van die klant.

Het is dus helemaal niet logisch dat nettingovereenkomsten na samenloop in hoofde van natuurlijke personen geen uitwerking mogen hebben wanneer het bijzondere beschermingsfonds pas tussenkomt na conventionele schuldvergelijking. Niet alleen de klanten en de banken, maar ook de Belgische Staat heeft er belang bij dat bij samenloop schuldvergelijking kan plaatsvinden. Op die manier wordt de zekerheidsfunctie van de schuldvergelijking versterkt. Wij inspireren ons hierbij op het Nederlandse recht waarbij als algemene regel geldt dat de wettelijke schuldvergelijking plaatsvindt indien wederzijdse schulden en schuldvorderingen zijn ontstaan vóór de faillietverklaring, het beslag, of meer algemeen een toestand van samenloop.

Er is ten zevende de discriminatie van binnenlandse schuldeisers ten aanzien van buitenlandse schuldeisers. Wij verwijzen hierbij naar de Europese Insolventieverordening. Niet alleen in Nederland, maar ook in het Duitse en het Britse recht bestaat in de regel een wettelijke verruiming van de mogelijkheid tot schuldvergelijking na samenloop.

In het Belgische recht bestaat, evenals in Frankrijk, een principieel verbod. De Europese Insolventieverordening bepaalt dat bij een insolventieprocedure in België, met inbegrip van een collectieve schuldenregeling, de schuldvergelijking ook na samenloop kan worden ingeroepen door Nederlandse, Duitse en Britse schuldeisers. De Belgische schuldeisers kunnen dit niet. Dit wetsvoorstel zorgt voor een nieuwe discriminatie van binnenlandse schuldeisers.

Vanuit een meer algemene kijk op de economische zekerheidsfunctie van de schuldvergelijking naar Nederlands voorbeeld zou het dus beter geweest zijn de schuldvergelijking na samenloop als regel te stellen waardoor:

de consument wellicht goedkoper zou kunnen lenen, wat de economische groei zou stimuleren en de financiële stabiliteit zou bevorderen;

de consument beter zou worden beschermd tegen de standaardbedingen waarbij de banken conventioneel de schuldvergelijking alleen in hun voordeel bedingen;

het risico dat de Staat op zich neemt door de deposito’s van de gewone spaarder te beschermen, zou worden verminderd;

binnenlandse schuldeisers op gelijke voet zouden worden geplaatst met Nederlandse, Duitse en Britse schuldeisers.

Om deze redenen zal de N-VA-fractie zich bij de stemming onthouden.

M. Ahmed Laaouej (PS). – Sans tomber dans la grandiloquence, l’heure est grave. Chacun voit bien que l’urgence commande que nous agissions rapidement en envoyant un signal clair, un message de solidarité et de responsabilité pour la Grèce mais aussi un message clair aux marchés qui nous dictent chaque jour leur loi.

Je me réjouis d’entendre le ministre des Finances déclarer qu’il faudra aller au-delà. Nous le rejoignons pour rappeler nos priorités :

Une taxe sur les transactions financières ; nous l’avons dit à cette tribune. Le Sénat s’est du reste prononcé favorablement. Une telle taxe est un frein à la spéculation frénétique qui trop souvent caractérise les marchés financiers.

Le recours aux euro-obligations qui est une façon de faire face aux marchés en solidarisant en amont les États souhaitant se financer.

La lutte contre la concurrence fiscale et les paradis fiscaux. Nous payons aujourd’hui un surcroît d’endettement public en raison des politiques de dévaluation fiscale d’un certain nombre d’États qui agissent sans concertation.

Une politique économique qui mise sur la créativité, l’emploi, le développement durable plutôt que sur l’austérité et la précarisation des travailleurs.

Un gendarme européen des marchés financiers, au-delà des premières initiatives, qui s’inscrive davantage dans une coordination plutôt que de se cantonner dans une autonomie de fonctionnement.

Je souhaite profiter de cette occasion pour aborder un sujet tout à fait à l’ordre du jour. On entend trop souvent des analystes obsédés par les ratios de fonds propres. Rappelons qu’en 2008, le problème fut d’abord un problème de liquidités des établissements bancaires. Nous ne devrions pas l’oublier. Ce problème de ratios de liquidité provenait de ce que les banques opéraient de la spéculation pour compte propre plutôt que d’exercer leur métier de base. Nous avons aujourd’hui l’occasion de rappeler qu’il nous faut avancer au niveau européen sur la nécessité de bien séparer les métiers bancaires ; d’un côté la banque d’affaires, de l’autre la banque de dépôt.

Enfin, on ne peut passer sous silence l’attitude irresponsable de certains États dans la gestion du dossier grec, attitude empreinte d’une forme de moralisme au mieux, de cynisme au pire et consistant à dire que si un pays est en difficulté, c’est, au fond, sa faute et qu’il ne faut pas l’aider. On se rend compte aujourd’hui que cette façon de faire est une politique à courte de vue dont nous payons tous les conséquences.

De heer Ahmed Laaouej (PS). – Ik wil niet hoogdravend zijn, maar we kunnen stellen dat dit een belangrijk moment is. Iedereen beseft dat de hoogdringendheid een snelle reactie vereist door een duidelijk signaal te sturen, een boodschap van solidariteit en verantwoordelijkheid voor Griekenland, maar ook een duidelijke boodschap aan de markten die ons elke dag hun wet opleggen.

Het verheugt me dat de minister van Financiën zegt dat we nog verder moeten gaan. Wij treden hem bij. Ik herhaal onze prioriteiten:

Een belasting op de financiële transacties. We hebben dat al gezegd op dit spreekgestoelte. De Senaat heeft zich daarover overigens positief uitgesproken. Zo een belasting is een rem op dolle speculaties die de financiële markten al te vaak kenmerken.

De invoering van euro-obligaties is een middel om de markten het hoofd te bieden door samen te werken met de staten die financiering zoeken.

De strijd tegen de fiscale concurrentie en de fiscale paradijzen. Vandaag betalen we extra overheidsschulden wegens het fiscale devaluatiebeleid van sommige staten die handelen zonder overleg te plegen.

Een economisch beleid dat veeleer kiest voor creativiteit, werkgelegenheid en duurzame ontwikkeling dan voor bezuinigingen en het kwetsbaar maken van werknemers.

Een Europese politie van de financiële markten, bovenop de eerste initiatieven, die eerder gericht is op coördinatie dan zich te verschansen in haar autonome werking.

Ik maak van de gelegenheid gebruik om een actueel onderwerp aan te raken. We horen al te vaak analisten die geobsedeerd zijn door de solvabiliteitsratio’s. In 2008 was er vooral een probleem van liquiditeiten van de bankinstellingen. Het probleem van de solvabiliteitsratio’s kwam voort uit het feit dat de banken speculeerden voor eigen rekening in plaats van hun eigenlijke beroep uit te oefenen. Op Europees vlak moeten we opschieten boek met de noodzakelijke duidelijke scheiding in de bankactiviteiten: langs de ene kant de zakenbank, langs de andere kant de depositobank.

Tot slot kunnen we de onverantwoorde houding van sommige staten inzake de aanpak van het Griekse probleem niet stilzwijgend laten voorbijgaan. In het beste geval was die houding moraliserend, in het slechtste geval was ze doortrokken van een soort cynisme. Ze kwam neer op de stelling dat als een land zich in moeilijkheden bevindt, het eigenlijk zijn eigen schuld is en het niet moet worden geholpen. Vandaag beseffen we dat dit een kortzichtig optreden is waarvan we later alle gevolgen dragen.

M. le président. – Je donne maintenant la parole aux sénateurs qui se sont inscrits pour la discussion du deuxième projet (Doc. 5-1219).

De voorzitter. – Ik geef nu het woord aan de senatoren die zich hebben ingeschreven voor de bespreking van het tweede ontwerp (Stuk 5-1219).

M. Piet De Bruyn (N-VA). – Soyons clairs : le groupe N-VA votera en faveur du présent projet de loi, non par facilité ni en raison d’une confiance aveugle dans les règles du jeu européennes. Mais il serait injustifiable de ne pas élargir la European Financial Stability Facility, EFSF, ni, plus tard, le European Stability Mechanism, ESM. La crise européenne n’est pas une invention de pessimistes, mais une dure réalité.

L’élargissement de la responsabilité et de la capacité d’action de la EFSF est donc une étape nécessaire, mais cette seule décision ne suffira pas à contenir la crise. La décision du 21 juillet et sa mise en application sont tout au plus une bouée de sauvetage, nécessaire pour garder la tête hors de l’eau mais insuffisante pour survivre longtemps sur une mer très agitée, surtout si plusieurs naufragés tentent de s’y accrocher.

Chaque État membre a le devoir et la responsabilité de mener une politique budgétaire stricte et contraignante, ce qui n’est évidemment pas simple. Un suivi rigoureux des recommandations européennes doit constituer la norme pour tous les États membres. Nous estimons qu’un système de sanction peut se révéler utile à cet effet. Nous considérons donc comme une opportunité manquée le fait que l’élargissement de la EFSF ne prévoie pas d’emblée un mécanisme de responsabilisation des pays de la zone euro.

Tous les États membres sont tenus au respect scrupuleux des recommandations européennes. La Belgique ne fait pas exception. Nous sommes donc très inquiets de constater que les partis impliqués dans la négociation n’en aient pas encore tous pris conscience. Il est indispensable d’atteindre l’équilibre budgétaire pour 2015. Tenter d’y parvenir en levant de nouveaux impôts ne correspond pas aux recommandations européennes. Même notre collègue Bogaert, du CD&V, ne veut pas en entendre parler, en tout cas pour le budget 2012. Je me demande ce que les autres négociateurs pensent de cette déclaration.

Je voudrais évoquer une autre faiblesse européenne. Tout gestionnaire de crise sait qu’une communication uniforme, claire et convaincante est essentielle pour éviter l’escalade vers une catastrophe incontrôlable. Hélas, l’Europe n’a que peu ou pas respecté ces règles de base. La communication consécutive à la décision du 21 juillet n’a été ni claire ni convaincante ni uniforme. La remise en cause implicite de l’existence de l’euro, le caractère improvisé des idées et propositions lancées ça et là, l’exercice de musculation de l’Allemagne sont autant d’exemples de ce qu’il ne faut pas faire.

Il ne faut pas seulement contrôler minutieusement les prestations budgétaires individuelles des États membres, mais des accords clairs doivent aussi être conclus en matière de communication.

Je voudrais, enfin, évoquer, le volontarisme remarquable de la Belgique quant à l’élargissement de la capacité d’action de la EFSF. Si nous adoptons tout à l’heure ce projet de loi, nous nous engagerons à raison de plus de 34 milliards d’euros vis-à-vis de ce fonds d’aide européen. Ce montant représente environ 10% de notre PIB. D’autres pays ont demandé des garanties de la part des pays bénéficiaires. Nous ne l’avons pas fait. Ces 34 milliards restent actuellement dans le Trésor, mais quid en cas d’exigibilité de ces garanties, par exemple à la suite d’une « faillite accompagnée » ?

Tout navire a besoin d’un capitaine pour le diriger et d’un homme à la barre. La zone euro risque de devenir un navire fou. Notre devoir est de l’éviter. Nous voulons prendre nos responsabilités à cet effet et voter en faveur des mesures proposées, mais nous y associons un triple appel.

Tout d’abord, la Belgique doit, notamment à l’instar du premier ministre néerlandais Rutte, réclamer un mécanisme de sanction concernant la mise en œuvre des recommandations européennes et la réalisation des conditions nécessaires à la stabilité européenne.

Ensuite, un stress test des finances belges est indispensable, y compris quant aux garanties engagées.

Enfin, les problèmes financiers de l’Europe ne seront pas résolus dans l’immédiat. La structure financière des compétences n’a pas encore sa forme définitive. Si le parlement veut jouer un rôle dans ce débat, une cellule de réflexion doit être mise en place. Nous devons à nouveau jouer un rôle moteur à cet égard.

Mon groupe votera donc en faveur de ce projet, dans l’état d’esprit que je viens d’exposer.

De heer Piet De Bruyn (N-VA). – Laten we duidelijk zijn: de N-VA-fractie zal het voorliggende wetsontwerp goedkeuren. We zullen dat niet doen uit gemakzucht of omdat we een blind vertrouwen hebben in de Europese spelregels. Het zou echter onverantwoord zijn de European Financial Stability Facility, EFSF, en later ook het European Stability Mechanism, ESM, niet uit te breiden. De crisis in Europa is geen hersenspinsel van doemdenkers, maar een harde realiteit.

De uitbreiding van de verantwoordelijkheid en de slagkracht van de EFSF is dan ook een noodzakelijke stap, maar mag ons niet uit het oog doen verliezen dat de beslissing op zich niet voldoende zal zijn om de crisis te bedwingen. De beslissing van 21 juli en de tenuitvoerlegging is hooguit een reddingsboei. Ze is noodzakelijk om met de kop boven water te blijven, maar onvoldoende om lange tijd in extreem woelig water te overleven, zeker als meerdere drenkelingen zich eraan willen vastklampen. Dat mag dus niet de bedoeling zijn.

Het is de plicht en verantwoordelijkheid van alle lidstaten om in eerste instantie een strikt en stringent begrotingsbeleid te voeren. Het is een understatement dat dit geen eenvoudige klus is. De nauwgezette opvolging van de Europese aanbevelingen moet voor alle lidstaten zonder uitzondering de norm worden. Wat ons betreft kan een doeltreffend sanctioneringssysteem daar als stok achter de deur mee voor zorgen. We zien het dan ook als een gemiste kans dat de uitbreiding van de EFSF niet meteen voorziet in een responsabiliseringsmechanisme voor de eurozonelanden.

Alle lidstaten staan voor de dwingende opgave om de Europese aanbevelingen strikt na te leven. Dat geldt zeker voor België. Het verontrust ons dan ook in grote mate dat dit besef van hoogdringendheid alvast nog niet tot alle onderhandelende partijen is doorgedrongen. Het is noodzakelijk om tegen 2015 een begrotingsevenwicht te bereiken. Daarvoor zoeken naar nieuwe belastingen strookt niet met de Europese aanbevelingen. Zelfs CD&V-collega Bogaert wil er niet van horen, alvast niet voor de begroting van 2012. Ik ben zeer benieuwd wat de andere onderhandelaars van die stoere verklaring vinden.

Ik wil nog even wijzen op een andere zwakte van Europa. Elke crisismanager weet dat eenduidig, duidelijk en overtuigend communiceren essentieel is om te voorkomen dat een crisis escaleert tot een onbedwingbare en oncontroleerbare catastrofe. Helaas hebben we moeten vaststellen dat Europa zich weinig of niets van die basisregels heeft aangetrokken. De communicatie na de beslissing van 21 juli was niet duidelijk, was niet overtuigend en was niet eenduidig. De impliciete erkenning dat het voortbestaan van de euro besproken werd, de half afgewerkte voorstellen en ideeën die her en der werden gelanceerd, het spierballengerol van Duitsland, allemaal voorbeelden van hoe het niet moet.

Niet enkel de individuele budgettaire prestaties van de lidstaten moeten nauwgezet worden gecontroleerd, er moeten duidelijk ook afdwingbare afspraken over de communicatie worden gemaakt.

Tot slot wil ik nog even stilstaan bij het kenmerkende voluntarisme waarmee België met de uitbreiding van de slagkracht van de EFSF heeft ingestemd. Als wij straks het voorliggende wetsontwerp goedkeuren, zullen wij ons via waarborgen en interventies voor meer dan 34 miljard euro engageren ten opzichte van dit Europese steunfonds. We moeten ons goed realiseren dat dit zowat 10% van ons bbp is. Dat is een meer dan aanzienlijk bedrag. Andere landen vroegen waarborgen van de ontvangende landen, wij hebben dat niet gedaan. Uiteraard verdwijnt die 34 miljard euro vandaag niet effectief uit de schatkist. Maar wat als we morgen of overmorgen in een scenario komen waarbij – bijvoorbeeld na een ‘begeleid’ faillissement – een deel van deze waarborgen wel opeisbaar wordt?

Elk schip heeft nood aan een kapitein die de koers uitzet en aan een stuurman die het roer stevig in handen houdt. De eurozone loopt het risico een zwalpend schip te worden. Het is ook onze taak te zorgen voor een kapitein en een stuurman die weten waarheen ze moeten varen. We willen daarin onze verantwoordelijkheid nemen en de voorgestelde maatregelen goedkeuren. We koppelen daar echter een driedubbele oproep aan.

Ten eerste moet België, samen met onder meer de Nederlandse premier Rutte, mee de kar trekken van een sanctioneringsmechanisme voor de implementatie van de Europese aanbevelingen en het behalen van de Europese stabiliteitsvoorwaarden.

Ten tweede is er nood aan een stresstest van de Belgische financiën, met inbegrip van de waarborgen die we zullen aangaan.

Ten derde zullen de financiële problemen van Europa morgen niet zijn opgelost. De financiële bevoegdhedenstructuur heeft haar definitieve vorm nog niet bereikt. Als het parlement een rol wil spelen in het debat daarover, dan hebben we een parlementaire denktank nodig om hierover te discussiëren en inzichten uit te wisselen. Als een van de grondleggers van de EGKS en bij uitbreiding van de Europese Unie moeten we daarin een voortrekkersrol durven te spelen.

Met deze oproep in het achterhoofd zal mijn fractie straks het ontwerp goedkeuren.

M. Ahmed Laaouej (PS). – Monsieur le président, comme l’a fait le ministre, j’ai abordé les deux points de l’ordre du jour dans mon intervention.

De heer Ahmed Laaouej (PS). – Mijnheer de voorzitter, ik heb, net zoals de minister, over beide agendapunten gesproken.

M. François Bellot (MR). – Compte tenu de l’évolution des marchés financiers et de l’instabilité dans laquelle les États sont placés, les capacités du Fonds européen de stabilité financière doivent être élargies.

Il est en effet nécessaire d’adapter la garantie de l’État au nouveau champ d’intervention du Fonds européen de stabilité financière tel que décidé par le sommet extraordinaire des dirigeants des 17 pays de la zone euro du 21 juillet dernier.

Jusqu’à présent, cette garantie était réservée aux seuls prêts accordés directement aux États membres de la zone euro.

Les dirigeants ont décidé de porter la capacité effective de prêt du Fonds européen de stabilité financière à 440 milliards d’euros. Un plafond a été défini pour chacun des pays ; pour la Belgique, le plafond de la garantie apportée passe de 15 à 34,5 milliards d’euros.

Le Fonds pourra aussi aider un État pour recapitaliser son secteur bancaire en cas de nécessité. C’est le cas en ce moment pour la Grèce.

Enfin, et c’est une innovation majeure, le Fonds européen de stabilité pourra intervenir sur le marché secondaire lorsque la Banque centrale européenne indiquera que ce marché est défaillant.

L’accord du 21 juillet renforce également l’information du parlement sur les opérations menées par le Fonds.

Les opérations du Fonds européen de stabilité financière, notamment les prêts aux États en difficulté, sont sans effet sur le niveau de déficit public. La dette publique sera augmentée en fonction des emprunts contractés par le Fonds européen de stabilité financière, proportionnellement à la participation de la Belgique au Fonds. Cette opération est strictement comptable et n’a aucune incidence sur la charge de la dette.

Après la France, la Belgique est le deuxième État à approuver les mesures décidées par le sommet extraordinaire de la zone euro du 21 juillet.

Voici quelques jours, l’Allemagne a aussi entamé la procédure d’adoption des décisions du sommet du 21 juillet. Des interrogations et des incertitudes, voire une épée de Damoclès, subsistaient encore récemment sur les marchés et parmi les investisseurs quant à l’issue de la décision de la Cour constitutionnelle allemande qui a validé le plan de soutien à la Grèce.

De ce point de vue, la Cour a apporté une réponse forte et puissante qui, en quelque sorte, a donné le top de départ du processus de ratification de l’accord du 21 juillet dans ce puissant et important pays qu’est l’Allemagne.

Dans une période difficile, l’engagement résolu des pays de la zone euro doit être un signal fort pour l’ensemble des partenaires et des investisseurs.

La poursuite de la stratégie d’assainissement des finances publiques dans tous les pays de la zone est fondamentale, de même que leur détermination à atteindre des objectifs de réduction des déficits.

La récession que nous connaissons frappe moins lourdement la Belgique que d’autres pays. La conjoncture économique est plus favorable dans notre pays que dans la moyenne des pays européens. Elle a toutefois été moins bonne au deuxième trimestre. La Belgique n’étant pas une île, nous ressentons les effets de ce qui se passe dans le monde. Nous observons que les investissements industriels restent robustes et toujours en croissance bien qu’ils soient plus lents qu’il y a quelques mois.

Dans des circonstances économiques aussi particulières, dans une période de crise sans équivalent depuis 1929, de tels résultats attestent de la force économique de notre pays. Veillons à préserver les bases de notre économie.

Nous devons faire preuve de courage et de constance. À nos yeux, si un certain nombre de mesures peuvent faire l’objet de débats, l’important est l’évolution de la soutenabilité de nos finances publiques.

L’idée d’un « gouvernement économique de la zone euro » a été avancée tout récemment pour la première fois, sous une forme précise et praticable, sans exiger une laborieuse et assurément impossible révision des traités.

Chacun des États est concerné et doit prendre ses responsabilités. Ou bien la Belgique bascule dans le camp des pays qui ne parviennent pas être suffisamment compétitifs et à assainir leurs finances, et la zone euro se brisera selon un axe Nord-Sud et deviendra ingérable ; ou bien la Belgique continue à faire les efforts nécessaires pour rétablir sa compétitivité, assainir ses finances et rester accrochée au pays leader européen en matière de croissance qu’est l’Allemagne.

Nous serons donc contraints tout prochainement de prendre des décisions sans doute difficiles, et ceux qui veulent l’ignorer n’agissent pas en responsables.

Au-delà de l’accord donné au programme d’aide à la Grèce et de défense de l’euro, car les deux éléments sont liés, de nombreuses forces internationales sont opposées au maintien de la monnaie unique et souhaiteraient voir la Grèce sortir de la zone euro.

L’importance d’une intervention des États de la zone euro n’est plus à démontrer.

La question n’est pas tant de savoir si l’on croit ou non en la capacité de la Grèce à rembourser ses dettes, mais plutôt d’éviter un effet boule de neige qui toucherait tous les États, y compris ceux dotés d’une économie forte.

Avant-hier, le Président Obama a déclaré que l’impact de la situation de la zone euro sur l’économie mondiale était important et que la reprise passait par la restauration de la confiance dans l’euro.

Cela démontre combien l’interdépendance est grande et combien les problèmes vécus par la Grèce percolent dans l’économie européenne et mondiale.

Des avancées significatives dans le domaine de la régulation et de la supervision financière ont été enregistrées lors de la Présidence belge de l’Union européenne durant le second semestre 2010.

La mise en place de trois autorités européennes et du Comité européen du risque systémique est aujourd’hui une réalité.

Certes, la crise financière a imposé d’accélérer la mise en place de ces outils mais au début de la Présidence belge, peu d’observateurs avertis imaginaient que le ministre enregistrerait ces avancées.

Au sein de la zone euro, les autorités européennes contrôlent plus étroitement les évolutions budgétaires nationales en vue d’assurer une cohérence en termes de gouvernance économique.

Une forme de tutelle est assurée en vue d’harmoniser les compétitivités des économies nationales. Au sein de la zone euro, les disparités doivent s’amenuiser afin d’uniformiser les taux de croissance et les déficits publics.

C’est pourquoi des États tels que la Grèce doivent être mis sous un contrôle plus permanent afin d’imposer la correction indispensable des paramètres des gestions budgétaires.

Le ministre a plaidé pour une harmonisation fiscale entre les États membres. Il s’agit d’un corollaire à la volonté de développer un espace économique cohérent, vaste et s’étendant sur tous les pays de la zone euro.

Se pose aussi la question du respect des équilibres budgétaires, voire de l’inscription dans la Constitution de la règle d’or relative à la limitation des déficits comme l’a fait récemment l’Espagne. D’autres assemblées parlementaires en discutent également pour l’instant.

La crise que nous connaissons en Europe m’interpelle aussi sous d’autres aspects. Ainsi, soyons très attentifs à l’utilisation par les fonds asiatiques de la restructuration de dettes d’État ou des garanties sollicitées.

Comment ne pas être interpellé, par exemple, par le rachat par des fonds souverains chinois du port du Pyrée qui est une véritable vitrine de l’économie grecque ?

La réflexion ne peut être purement académique mais doit être le fondement même de la construction européenne.

Toute crise amène ses tensions et il est inutile de rappeler celles que traverse l’Union européenne des 27.

Il y a les pays appartenant à la zone euro et les autres ; il y a ceux qui souhaitent plus d’Europe et ceux qui en verrouillent constamment l’évolution et l’approfondissement ; il y a les partisans de l’intégration et ceux de la coopération renforcée. Soyons attentifs à la vision que tout un chacun peut avoir de ces États-Unis d’Europe et qui conditionne leurs décisions.

La crise que nous connaissons aujourd’hui démontre combien la gouvernance économique et financière de l’Europe est imparfaite du fait de la faiblesse des outils supranationaux.

Le phénomène des crises et dettes souveraines que nous connaissons aujourd’hui ne semblait voici quelque temps concerner que quelques États émergents que nous observions avec une certaine condescendance.

À la veille encore du déclenchement de la plus grave crise économique que le monde ait traversée depuis les années 30, personne n’imaginait que des États développés comme ceux de la zone euro pouvaient être touchés.

Personne n’imaginait qu’un État membre de l’Union européenne, a fortiori de la zone euro, pourrait être frappé. Notre continent traverse une crise d’une portée telle qu’elle déstabilise tous nos États et qu’elle remet en cause jusqu’au fondement de la construction européenne.

La crise grecque fait office de révélateur des failles que nous avons laissé se creuser depuis l’engagement de l’euro. Nous pouvons encore les réduire en faisant preuve de responsabilité concernant notre propre situation budgétaire.

Le renforcement des prérogatives de la BCE dans le cadre de l’action du Fonds européen de stabilité financière doit conduire nos gouvernements à militer pour le développement d’un contrôle mutuel renforcé des évolutions macroéconomiques des États membres. Le récent pacte pour l’euro va dans ce sens, tout comme la mise en œuvre du semestre européen. Nous devons progresser sur la voie d’un vrai dialogue structuré entre parlements nationaux dans un premier temps puis, dans un second temps, entre les parlements nationaux et le Parlement européen.

Les plans mis sur pied jusqu’à présent n’ont pas suffi à stabiliser les marchés et ce, pour plusieurs raisons.

Tout d’abord, la faiblesse de la reprise aux États-Unis a fini par peser sur la croissance au sein de l’Europe alors que nous avions connu un début d’année prometteur.

Ensuite, il y a la lenteur des processus de décision, qui vaut tout autant pour les États-Unis que pour l’Europe. Si la dette américaine a été déclassée par Standard & Poor’s, c’est notamment à cause de l’interminable controverse entre le Président et le Congrès, aboutissant à un compromis a minima sur la réduction de l’endettement.

L’Europe a tout autant manqué de réactivité. En effet, alors que nous attendions un feu vert du Parlement européen au mois de juin, nous sommes encore dans l’incertitude à cause de désaccords institutionnels qui ne semblent pas à la hauteur des enjeux. Si nous voulons que les politiques ne soient pas à la remorque des marchés, nous devons être capables de décider vite et d’avoir une réelle crédibilité dans la mise en œuvre, car ce que jugent les agences de notation et le marché, c’est aussi et surtout la rapidité et la continuité dans le temps de l’action politique.

Enfin, admettons que la Grèce éprouve des difficultés pour mettre en œuvre des réformes indispensables. Aujourd’hui, nous pouvons légitimement nous s’interroger sur sa capacité de sortir la tête de l’eau. Est-ce une fatalité ? Sans doute que non ; il suffit de comparer les cas de la Grèce et de l’Irlande. L’Irlande a été, à certains égards, dans une situation plus grave que la Grèce. Pourtant, dès cette année, elle sortira de la récession. La troïka, composée de la Commission européenne, du Fonds monétaire international et de la Banque centrale européenne, a aidé la Grèce définir les mesures à prendre. Il appartient aux autorités grecques de prendre désormais leurs responsabilités. Il s’agit non pas de mettre un pays sous tutelle, mais de tirer les conséquences de l’interdépendance qui existe aujourd’hui au sein de la zone euro.

La Grèce ne peut en effet espérer résoudre le problème de sa dette sans l’appui de ses partenaires européens, mais la zone euro a besoin des réformes en Grèce pour éviter que la crise grecque ne dégénère en une crise systémique analogue à celle que nous avons vécue fin 2008.

En réalité, c’est seulement ensemble que nous avons une chance de résoudre le problème de la dette souveraine en zone euro. Aucune stratégie individuelle ne peut être gagnante.

C’est la raison pour laquelle le groupe MR votera ces projets de loi importants pour notre pays, pour la zone Euro et pour l’Europe.

De heer François Bellot (MR). – De mogelijkheden van het Europees Fonds worden uitgebreid, gelet op de evolutie van de financiële markten en de instabiele situatie van de staten.

Het is immers nodig de staatswaarborg aan te passen aan het nieuwe interventiedomein van het Europees Financieel Stabiliteitsfonds waarover op de buitengewone top van de leiders van de 17 landen van de eurozone van 21 juli laatstleden werd beslist.

Tot op heden was deze waarborg voorbehouden aan de rechtstreekse leningen aan de lidstaten van de eurozone.

De leiders hebben beslist de effectieve leencapaciteit van het Europees Financieel Stabiliteitsfonds op te trekken tot 440 miljard euro. Er werd een maximumbedrag voor de waarborg bepaald voor elk land. Voor België werd dat opgetrokken van 15 tot 34,5 miljard euro.

Het Fonds zal ook een staat kunnen helpen om indien nodig zijn banksector te herkapitaliseren. Dat is nu het geval voor Griekenland.

Tot slot, en dat is een belangrijke vernieuwing, zal het Europees Financieel Stabiliteitsfonds kunnen tussenkomen op de secundaire markt als de Europese Centrale Bank erop wijst dat die markt verzwakt.

Het akkoord van 21 juli versterkt eveneens de informatie aan het parlement over de operaties die het Fonds voert.

De operaties van het Europees Financieel Stabiliteitsfonds,

in het bijzonder de leningen aan de staten in moeilijkheden, hebben geen gevolgen op de hoogte van de overheidsschuld. De overheidsschuld zal worden verhoogd naargelang de leningen die het Europees Financieel Stabiliteitsfonds toestaat, evenredig met de deelname van België aan het Fonds. Die operatie is zuiver boekhoudkundig en heeft geen enkele invloed op de schuldenlast.

Na Frankrijk is België de tweede staat die de maatregelen goedkeurt waarover op de buitengewone top van 21 juli is beslist.

Enkele dagen geleden heeft ook Duitsland de procedure voor de goedkeuring van de beslissingen van de top van 21 juli opgestart. Kort geleden heerste nog onzekerheid op de markten en bij de investeerders over de afloop van de uitspraak van het Duitse Grondwettelijk Hof, dat het steunplan voor Griekenland heeft goedgekeurd.

Op dat punt heeft het Hof een krachtig antwoord gegeven dat in zekere zin het startsein is geweest voor het ratificatieproces van het akkoord van 21 juli in het machtige en belangrijke Duitsland.

In een moeilijke periode moet het vastberaden engagement van de landen van de eurozone een krachtig signaal zijn voor alle partners en investeerders.

Het is van fundamenteel belang dat de strategie voor de gezondmaking van de openbare financiën in alle landen van de zone wordt voortgezet en dat die landen vastberaden zijn in het bereiken van de doelstellingen inzake de vermindering van de tekorten.

De huidige recessie treft België minder sterk dan de andere landen. De economische conjunctuur in ons land is gunstiger dan het gemiddelde van de Europese landen. Ze was evenwel minder goed in het tweede trimester. Aangezien België geen eiland is, ondervindt het de gevolgen van de gebeurtenissen in de wereld. De industriële investeringen blijven stevig groeien, maar de groei is trager dan enkele maanden geleden.

In dergelijke uitzonderlijke economische omstandigheden, in een crisisperiode zoals we die niet hebben gekend sinds 1929, bewijzen dergelijke resultaten de economische kracht van ons land. We moeten ervoor zorgen dat we de fundamenten van onze economie behouden.

We moeten blijk geven van moed en volharding. Over sommige maatregelen kan worden gedebatteerd, maar volgens ons is het voornaamste de evolutie van de houdbaarheid van onze openbare financiën.

Het idee van een ‘economische regering van de eurozone’ werd onlangs voor de eerste keer voorgesteld, onder een precieze en uitvoerbare vorm, zonder een moeizame en ongetwijfeld onmogelijke herziening van de verdragen te eisen.

Elke staat is betrokken en moet zijn verantwoordelijkheid nemen. Ofwel belandt België bij de landen die niet competitief genoeg zijn en hun financiën niet kunnen saneren, en zal de eurozone worden opgesplitst in een noordelijk en een zuidelijk deel en zal ze niet meer beheersbaar zijn, ofwel blijft België de nodige inspanningen leveren om zijn competitiviteit te herstellen, zijn financiën gezond te maken en aan te sluiten bij de Europese leider op het vlak van groei, namelijk Duitsland.

We zullen dus zeer binnenkort wellicht moeilijke beslissingen moeten nemen, en wie dat ontkent, gedraagt zich niet verantwoord.

Afgezien van het akkoord over het hulpprogramma voor Griekenland en de verdediging van de euro – beide elementen zijn met elkaar verbonden – zijn talrijke internationale krachten tegen het behoud van de eenheidsmunt gekant en willen ze dat Griekenland uit de eurozone treedt.

Het belang van een interventie van de staten van de eurozone moet niet meer worden aangetoond.

De kwestie is niet zozeer of men al dan niet gelooft of Griekenland in staat is zijn schulden terug te betalen. Het komt erop aan een sneeuwbaleffect, dat alle staten zou treffen, ook die met een sterke economie, te vermijden.

Eergisteren verklaarde president Obama dat de impact van de situatie van de eurozone op de wereldeconomie belangrijk is en dat het herstel begint bij het herstel van het vertrouwen in de euro.

Dat toont aan hoe groot de onderlinge afhankelijkheid is en hoe sterk de problemen in Griekenland doorsijpelen in de Europese en de wereldeconomie.

Er is een belangrijke vooruitgang geboekt op het vlak van de regulering en het financiële toezicht onder het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie tijdens het tweede semester van 2010.

Vandaag is de installering van drie Europese autoriteiten en het Europees Comité voor systeemrisico’s een feit.

De financiële crisis was wel een reden om die instrumenten versneld in te voeren, maar bij de aanvang van het Belgische voorzitterschap waren er niet veel ervaren waarnemers die voorspelden dat de minister die vooruitgang zou boeken.

In de eurozone controleren de Europese autoriteiten de nationale budgettaire evoluties strikter om een coherent economisch beleid te verzekeren.

Een vorm van voogdij wordt verzekerd om de competitiviteit van de nationale economieën op elkaar af te stemmen. In de eurozone moeten de ongelijkheden kleiner worden om de groeivoeten en de overheidsschulden op gelijke hoogte te brengen.

Daarom moeten staten als Griekenland onder een meer permanente controle worden geplaatst zodat hun een noodzakelijke correctie van de parameters van het budgettaire beleid kan worden opgelegd.

De minister pleitte voor een fiscale harmonisering tussen de lidstaten. Dat vloeit voort uit de wens om een ruime, coherente economische ruimte tot stand te brengen, die zich uitstrekt over alle landen van de eurozone.

Een andere kwestie is het respect voor de begrotingsevenwichten, en zelfs de inschrijving in de Grondwet van de gouden regel voor het schuldenplafond, zoals Spanje onlangs heeft gedaan. Ook in andere parlementaire assemblees wordt daarover op dit ogenblik gepraat.

De crisis in Europa baart me ook zorgen op andere punten. Zo moeten we zeer waakzaam zijn voor het gebruik dat de Aziatische fondsen maken van de herstructurering van de staatsschulden of voor de gevraagde garanties.

Hoe kan bijvoorbeeld de aankoop van de haven van Piraeus, die een echt uithangbord is voor de Griekse economie, door Chinese staatsfondsen ons onberoerd laten?

Reflectie mag niet louter academisch zijn, maar moet de basis vormen voor de Europese constructie.

Elke crisis leidt tot spanningen. Het heeft geen zin de spanningen binnen de Europese Unie van de 27 op te sommen.

Er zijn landen die tot de eurozone behoren en de andere landen; er zijn er die meer Europa willen terwijl er andere zijn, die de evolutie en de verdieping voortdurend blokkeren; er zijn voorstanders van integratie en voorstanders van een versterkte samenwerking. Laten we aandacht hebben voor de mogelijke visie van eenieder over die verenigde staten van Europa en de invloed daarvan op hun beslissingen.

De huidige crisis toont duidelijk de onvolkomenheid van het economische en financiële beleid van Europa aan door de zwakte van de supranationale instrumenten.

Het verschijnsel van de huidige crisissen en overheidsschulden leek een tijdje geleden slechts enkele opkomende staten te treffen, die we enigszins vanuit de hoogte bekeken.

Zelfs aan de vooravond van het losbarsten van de ergste economische crisis sinds de jaren dertig, kon niemand zich inbeelden dat ontwikkelde staten zoals die uit de eurozone konden worden getroffen. Niemand kon zich inbeelden dat een lidstaat van de Europese Unie, a fortiori van de eurozone, kon worden geraakt. Ons continent ondergaat een crisis van zulke omvang dat ze al onze staten destabiliseert en dat ze de Europese constructie tot op haar grondbeginselen op losse schroeven stelt.

De Griekse crisis legt de problemen bloot die we sinds de ingang van de euro hebben laten toenemen. We kunnen die problemen nog verkleinen door blijk te geven van verantwoordelijkheid aangaande onze eigen budgettaire situatie.

De versterking van de voorrechten van de ECB in het kader van de werking van het Europees Financieel Stabiliteitsfonds moet onze regeringen ertoe aanzetten te ijveren voor de ontwikkeling van een sterkere wederzijdse controle van de macro-economische evoluties van de lidstaten. Het recente pact voor de euro gaat in die richting, net zoals de inwerkingtreding van het Europese semester. We moeten eerst een echte gestructureerde dialoog tussen de nationale parlementen bevorderen en daarna tussen de nationale parlementen en het Europese parlement.

De plannen die tot op vandaag zijn opgezet volstonden niet om de markten te stabiliseren. Dat heeft verschillende redenen.

Eerst en vooral heeft het zwakke herstel van de Verenigde Staten een invloed gehad op de Europese groei, hoewel het begin van het jaar veelbelovend was.

Een andere reden is de traagheid van de beslissingsprocessen, zowel in de Verenigde Staten als in Europa. De Amerikaanse schuld werd door Standard & Poor’s in een lagere categorie geplaatst wegens de eeuwige controverse tussen de president en het Congres, die tot een compromis a minima over de vermindering van de schulden heeft geleid.

Europa reageerde ook te traag. Terwijl we in juni al groen licht verwachtten van het Europees Parlement, is er nu nog altijd onzekerheid door de institutionele meningsverschillen die niet in verhouding lijken te staan tot wat op het spel staat. Als we willen dat het beleid de markten niet achternaholt, moeten we in staat zijn snel te beslissen en die beslissingen op een geloofwaardige manier uitvoeren, want de noteringsagentschappen en de markt beoordelen ook en vooral de snelheid en de continuïteit van de politieke beslissingen.

Tot slot moeten we toegeven dat Griekenland moeilijkheden ondervindt om de noodzakelijke hervormingen uit te voeren. Vandaag kunnen we de rechtmatige vraag stellen of Griekenland in staat is om het hoofd boven water te houden. We kunnen Griekenland met Ierland vergelijken. Ierland bevond zich in sommige opzichten in een nog ergere situatie dan Griekenland, maar is sinds dit jaar de recessie te boven gekomen. De trojka, bestaande uit de Europese Commissie, het Internationaal Monetair Fonds en de Europese Centrale Bank, heeft Griekenland geholpen om de noodzakelijke maatregelen te bepalen. Het is nu aan de Griekse autoriteiten om hun verantwoordelijkheid op te nemen. Het is niet de bedoeling een land onder voogdij te plaatsen, maar de gevolgen te trekken uit de huidige onderlinge afhankelijkheid binnen de eurozone.

Griekenland kan immers niet hopen dat het zijn schuldprobleem zal kunnen oplossen zonder de steun van zijn Europese partners, maar de eurozone heeft nood aan hervormingen in Griekenland om te vermijden dat de Griekse crisis ontaardt in een systeemcrisis zoals die van eind 2008.

Enkel samen maken we kans om het probleem van de soevereine schuld in de eurozone op te lossen. Geen enkele individuele strategie kan slagen.

Daarom zal de MR-fractie deze wetsontwerpen, die belangrijk zijn voor ons land, voor de eurozone en voor Europa, goedkeuren.

M. Peter Van Rompuy (CD&V). – Le projet de loi qui est soumis à notre vote devrait sauver la zone euro. Celle-ci est indubitablement l’une des pierres angulaires de notre prospérité. Le premier problème auquel il faut s’attaquer est bien entendu celui de la dette grecque. Nous devons rechercher les causes du drame que vit aujourd’hui la Grèce. Durant des années, ce pays a vécu au-dessus de ses moyens et a fourni de faux chiffres aux institutions européennes. Il existe toutefois encore un troisième facteur qui est souvent perdu de vue : les marchés financiers et certains dirigeants politiques européens font aujourd’hui preuve de moins de patience à l’égard d’un État membre qu’auparavant. Nous, les Belges, nous ne pouvons certainement pas oublier qu’en 1991, nous avions encore une dette de 130% et qu’il nous a fallu quinze ans pour la réduire de 45%. Les Grecs n’ont pas bénéficié de tout ce temps. En 1981, notre déficit budgétaire était de 16% et nous y avons survécu.

On demande aujourd’hui aux Grecs un effort de 5% par an. Les chiffres désastreux actuels ne doivent donc pas nous étonner. De cette manière, on enclenche une spirale négative qui, nous l’espérons, pourra encore être stoppée. En tant que responsables politiques, nous devons nous demander pourquoi nous n’avons aucune patience avec les autres États membres et pourquoi les marchés financiers n’en ont pas davantage. Je pense aux formes de short et de high frequency trading qu’on doit peu à peu juguler. Nous devons aussi nous départir de l’idée selon laquelle on ne peut avancer en politique qu’en tranchant le nœud gordien à des moments capitaux alors que l’approche step by step suivie par l’Union européenne pourrait être la meilleure manière.

N’oublions pas davantage que l’Italie a aujourd’hui un équilibre primaire. Sans la pression sur les intérêts, ce pays n’aurait aujourd’hui aucun problème grave.

Les États membres de l’Union européenne possèdent une dette moyenne consolidée de 88%. Ce pourcentage est plus élevé pour les États-Unis, le Royaume-Uni et surtout le Japon mais ils ne subissent pourtant pas la même pression. Le Pr De Grauwe a déjà mis cette réalité en évidence, ce qui lui vaut une reconnaissance internationale de plus en plus grande : cela s’explique par le fait que la monnaie de ces pays est soutenue par leur banque centrale. Au sein de l’Union européenne, du fait de la complexité, ce n’est pas ou c’est beaucoup moins le cas. La BCE tente d’y faire quelque chose. C’est pourquoi je suis convaincu que nous nous dirigeons irrémédiablement vers une consolidation à long terme de la dette publique à l’échelle européenne, grâce aux systèmes du FESF ou du MES ou, peut-être à long terme, des euro-obligations. Selon moi, ces dernières ne peuvent toutefois voir le jour qu’au terme d’une longue phase d’harmonisation budgétaire et fiscale et qu’avec un contrôle plus strict des États membres par les institutions européennes.

Malheureusement, le court terme est entre-temps devenu plus important que le long terme. La BCE et le FESF dont nous allons approuver le renforcement, devront éteindre le feu.

Il s’agit finalement de ce que les États membres font eux-mêmes. L’Italie fait aujourd’hui face aux problèmes parce que Berlusconi a retiré un élément important du plan d’économies. Il n’aurait pas dû le faire. Il a ainsi fait chanceler la crédibilité de l’Italie. Celle-ci ne peut d’ailleurs être sauvée que par elle-même.

Cela vaut aussi pour notre pays. Le spread belgo-allemand a atteint des records. Nous nous trouvons davantage dans le camp des pays PIIGS que dans l’eurokern. Malheureusement. Nous devons nous occuper d’urgence de trois choses. Primo, nous avons absolument besoin d’un nouveau gouvernement fédéral. Nous devons dissiper tout doute quant à une scission possible de la dette publique. Je pense à ce sujet aux déclarations relatives à l’article 35 de la Constitution. Secundo, nous avons besoin d’un budget crédible pour 2012. Ceci requiert un énorme effort. Nous avons également fait cet effort au début des années 1990 mais ce fut surtout grâce à des taux d’intérêt favorables, ce qui n’est plus le cas aujourd’hui. Tertio, et c’est peut-être le point le plus oublié, nous devons œuvrer à des mesures en faveur d’une croissance économique future. Je pense en premier lieu à l’application des recommandations européennes. Pour celui que cela passionne mais qui se mure dans le silence lorsqu’il s’agit du contenu concret, je répéterai une fois encore les mesures à prendre : modération salariale, liaison des pensions légales à l’espérance de vie et participation des entités fédérées à l’assainissement du budget. Aujourd’hui, les marchés ne regardent que les mesures concrètes, pas les promesses. Il est donc temps de passer aux actes politiques.

De heer Peter Van Rompuy (CD&V). – Het wetsontwerp dat ter stemming ligt, zou de eurozone moeten redden. De eurozone is ongetwijfeld één van de hoekstenen van onze welvaart. Het eerste probleem dat moet worden aangepakt, is uiteraard het Griekse schuldenprobleem. We moeten zoeken naar de oorzaken van het drama dat Griekenland vandaag beleeft. Griekenland heeft jarenlang boven zijn stand geleefd en valse cijfers gerapporteerd aan de Europese instellingen. Er is echter nog een derde factor die vaak uit het oog wordt verloren, namelijk dat de financiële markten en een aantal Europese politieke leiders nu minder geduld hebben met een lidstaat dan vroeger. Wij, Belgen, mogen zeker niet vergeten dat we in 1991 zelf nog een schuld van 130% hadden en dat we er 15 jaar over gedaan hebben om daar 45% af te krijgen. De Grieken krijgen die tijd echter niet. In 1981 bedroeg ons begrotingstekort maar liefst 16% en toch hebben wij dat overleefd.

Er wordt de Grieken nu een inspanning gevraagd van 5% per jaar. De huidige rampzalige cijfers mogen ons dus niet verbazen. Op die manier zet men een negatieve spiraal in gang, die hopelijk nog te stoppen is. Als politici moeten we de vraag stellen waarom wij geen geduld hebben met andere lidstaten en waarom ook de financiële markten dat geduld niet hebben. Ik denk aan vormen van short en high frequency trading, waar stilaan paal en perk aan moet worden gesteld. We moeten ook afstappen van het idee dat men in de politiek alleen maar vooruit kan door op monumentale momenten grote knopen door te hakken, terwijl de step by step approach die de EU groot heeft gemaakt wel eens de beste manier zou kunnen zijn.

Laten we evenmin vergeten dat Italië vandaag een primair evenwicht heeft. Zonder de druk op de intresten had Italië vandaag geen acuut probleem.

De EU-lidstaten hebben een gemiddelde geconsolideerde schuld van 88%. De Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en zeker Japan zitten daar boven, maar toch ondervinden ze niet dezelfde druk. Professor De Grauwe heeft het al in de verf gezet en krijgt hiervoor meer en meer internationale erkenning: de reden is dat de munt van die landen wordt gesteund door hun centrale bank. In de Europese Unie is dat door de complexiteit niet of in veel mindere mate het geval. De ECB probeert daar iets aan te doen. Daarom ben ik ervan overtuigd dat we op lange termijn onvermijdelijk op weg zijn naar een consolidatie van overheidsschuld op Europees vlak, via systemen van de EFSF of het ESM of op lange termijn misschien door eurobonds. Die kunnen er volgens mij echter pas komen na een lange fase van budgettaire en fiscale harmonisatie en met een strengere controle van de Europese instellingen op de lidstaten.

Jammer genoeg is intussen de korte termijn belangrijker geworden dan de lange termijn. De ECB en de versterkte EFSF waarvoor we vandaag onze goedkeuring zullen geven, zullen de brand moeten blussen.

Eigenlijk gaat het om wat de lidstaten zelf doen. Italië zit vandaag in de problemen omdat Berlusconi een belangrijk element uit het besparingsplan heeft gehaald. Dat had hij niet mogen doen. Hij heeft daarmee de geloofwaardigheid van Italië aan het wankelen gebracht. Italië kan trouwens alleen maar door Italië zelf worden gered.

Dat geldt ook voor ons land. De Belgisch-Duitse spread heeft recordhoogtes bereikt. We zitten eerder in het kamp van de PIIGS-landen dan in de eurokern. Jammer genoeg. Van drie belangrijke zaken moeten we dan ook dringend werk maken. Ten eerste is er absoluut nood aan een nieuwe federale regering. We moeten elke twijfel wegnemen over een mogelijke splitsing van de overheidsschuld en daarbij denk ik dan aan de uitspraken over artikel 35 van de Grondwet. Ten tweede hebben we nood aan een geloofwaardige begroting voor 2012. Dat vergt een enorme inspanning. Die inspanning hebben we begin jaren 90 ook gedaan, maar toen kon dat voor een groot deel dankzij de meevallende rente. Die hebben we vandaag niet meer. Ten derde – misschien wel het meest vergeten punt – moeten we werken aan maatregelen voor een toekomstige economische groei. Ik denk dan in de eerste plaats aan het uitvoeren van de Europese aanbevelingen. Voor wie ermee dweept, maar zich in stilzwijgen hult wanneer het over de concrete inhoud gaat, zal ik ze nog eens herhalen: loonmatiging, koppeling van de wettelijke pensioenen aan de levensverwachting en een deelname van de deelstaten aan de sanering van de begroting. Vandaag kijken de markten alleen naar concrete maatregelen, niet naar beloftes. Het is dus tijd voor politieke daden.

M. Bart Laeremans (VB). – Que veut dire exactement M. Van Rompuy lorsqu’il affirme, en faisant référence à l’article 35 de la Constitution, que nous devons lever le moindre doute au sujet de la scission de la dette publique ?

De heer Bart Laeremans (VB). – Ik wil van de heer Van Rompuy graag een kleine verduidelijking. Hij zegt dat we elke twijfel over het splitsen van de staatsschuld moeten wegnemen en daarvoor verwijst hij naar artikel 35 van de Grondwet. Wat bedoelt hij precies?

M. Peter Van Rompuy (CD&V). – J’ai dit que nous devions lever le moindre doute au sujet de la scission de la dette publique. En faisant constamment référence à l’article 35 de la Constitution, on fait planer un doute.

De heer Peter Van Rompuy (CD&V). – Ik heb gezegd dat we elke twijfel over de splitsing van de staatschuld moeten wegnemen. Door steeds te verwijzen naar artikel 35 van de Grondwet creëert men twijfel.

M. Bart Laeremans (VB). – La dette publique doit donc, en tout état de cause, rester fédérale et indivisible. C’est bien cela ?

De heer Bart Laeremans (VB). – Dus moet de staatsschuld in elk geval één en ondeelbaar federaal blijven. Begrijp ik dat goed?

M. Peter Van Rompuy (CD&V). – En effet.

De heer Peter Van Rompuy (CD&V). – Inderdaad.

M. Bart Laeremans (VB). – Je voulais en être sûr. J’ai pensé un instant entendre un plaidoyer en faveur de la scission de la dette publique et cela m’étonnait. La référence à l’article 35 de la Constitution est en tout cas intéressante. Peut-être devrons-nous quand même finalement nous pencher sur cet article, bien que je craigne que cela s’accompagne d’un bétonnage de la dette publique, et c’est regrettable.

De heer Bart Laeremans (VB). – Dat wou ik maar zeker weten. Ik dacht even een pleidooi te horen voor de splitsing van de staatsschuld en dat verwonderde me. De verwijzing naar artikel 35 van de Grondwet is in elk geval interessant. Misschien moet men toch eindelijk eens werk maken van dat artikel, al vrees ik dat het gepaard zal gaan met een betonnering van de staatsschuld en dat is jammer.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Je ne suis pas un spécialiste de la matière. J’écoute les experts ; je me range en grande partie aux considérations de M. Van Rompuy. Personnellement j’ai des doutes sur l’approche européenne. Mon groupe et moi-même sommes évidemment partisans d’une défense forte de l’euro. Je me demande, peut-être par ignorance, si ce que fait l’Europe est bien suffisant. Quelle est la responsabilité individuelle de chacun des États membres ? Il va de soi que chaque État doit mener sur son territoire une politique financière et budgétaire correcte mais les normes de politique budgétaire ont été profondément modifiées ces dernières années.

Une autre question se pose sur la responsabilité des banques. La crise bancaire nous a placés, voici quelques années, dans une situation nouvelle à cet égard. La responsabilité des grandes institutions financières reste une sujet prioritaire qui nous préoccupe encore, mon groupe et moi-même. Nous nous posons aussi des questions sur la Banque centrale européenne. On a déjà fait référence au rôle important de la Banque centrale européenne. Joue-t-elle pleinement son rôle ? Hier encore j’ai lu des critiques sur la Banque centrale européenne sous la plume d’un prix Nobel d’économie, selon qui la Banque centrale n’agit pas suffisamment pour défendre l’euro.

Si nous faisons une comparaison entre des pays de la zone euro et d’autres, nous voyons par exemple que l’Espagne est continuellement attaquée alors que sa situation financière et budgétaire est meilleure que celle de la Grande-Bretagne, contre laquelle personne ne spécule. Cela vaut pour l’ensemble de la zone euro : l’endettement des États-Unis et de la Grande-Bretagne est bien plus prononcé que celui de celui de la zone euro, mais ces deux pays disposent de bien plus d’instruments pour défendre leur monnaie. La zone euro a, à juste titre, choisi d’avoir une monnaie commune mais de ce fait on a aussi cédé aux chefs de gouvernements de l’Union européenne et aux dirigeants de la Banque centrale européenne un certain nombre d’instruments permettant de défendre cet euro communautaire. L’Europe fait-elle un plein usage de ces instruments ? Je pense à la consolidation de la dette publique de la zone euro et à l’émission d’euro-obligations.

C’était quelques considérations. Nous allons évidemment approuver cette proposition. Je persiste toutefois à me demander si les efforts sont suffisants. Hier j’ai entendu de très nombreuses critiques sur l’indécision des chefs d’État et de gouvernement européens qui se réunissent bientôt à nouveau pour discuter de la situation financière. Les décisions du dernier Sommet européen ne seraient pas encore totalement exécutées. Est-ce vrai ? Si oui, cela signifie que nous courons après les faits et que nous ne sommes pas assez combattifs dans la défense de l’euro et de tout ce qui y est lié. La force de l’euro est liée au pouvoir d’achat des gens et à la stabilité d’un pays.

C’est pourquoi, notre pays doit oser exiger une intervention plus énergique de l’Union européenne pour défendre l’euro et l’Union doit au moins exécuter ses propres décisions.

Pour conclure, je suis d’accord : il faut que nous aussi dans notre pays nous assumions nos responsabilités sur la situation financière. C’est enfoncer une porte ouverte mais je rappelle que le budget 2012 et les budgets ultérieurs seront à cet égard d’une importance cruciale. Je ne suis toutefois pas totalement convaincu que tous les plaidoyers en faveur d’une politique budgétaire très rigide soient très rationnels mais j’ai aussi compris que les politiques financière et budgétaire ne sont pas précisément des sciences exactes et qu’à leur sujet on a déjà souvent énoncé bien trop de pensées profondes.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik ben geen expert in deze aangelegenheid. Ik luister wel naar deskundigen en ik treed de bedenkingen van de heer Van Rompuy grotendeels bij. Persoonlijk heb ik twijfels bij de Europese aanpak. Ikzelf en mijn fractie zijn vanzelfsprekend voorstander van een grotere Europese solidariteit in de aanpak van deze financiële crisis. Vanzelfsprekend zijn wij voorstander van een sterke verdediging van de euro. Ik stel me wel de vraag, misschien uit onwetendheid, of Europa wel voldoende doet. Wat is de verantwoordelijkheid van de individuele lidstaten? Vanzelfsprekend moet elke staat binnen zijn eigen grenzen een financieel budgettair correct beleid voeren, maar de normen aangaande het budgettaire beleid zijn de voorbije jaren wel sterk veranderd in vergelijking met vroeger.

Een andere vraag is de verantwoordelijkheid van de banken. Ook op dat vlak hebben we enkele jaren geleden een nieuw feit meegemaakt met de bankencrisis. De verantwoordelijkheid van de grote financiële instellingen blijft een aandachtspunt waar ikzelf en mijn fractie vragen over hebben. Ook over de Europese Centrale Bank hebben we vragen. Er werd al verwezen naar de belangrijke rol van de Europese Centrale Bank. Speelt ze haar rol ten volle? Gisteren nog las ik de kritiek van een Nobelprijswinnaar op de Europese Centrale Bank, waarin hij stelt dat de Europese Centrale Bank niet voldoende doet om de euro te verdedigen.

Als we de vergelijking maken tussen sommige landen binnen de eurozone met andere landen, zien we bijvoorbeeld dat Spanje voortdurend wordt aangepakt, terwijl de financiële en budgettaire situatie van Spanje beter is dan die van bijvoorbeeld Groot-Brittannië, waartegen helemaal niet wordt gespeculeerd. Hetzelfde geldt voor de hele eurozone: de schuldsituatie van de Verenigde Staten en Groot-Brittannië is veel negatiever dan die van de eurozone, maar zij beschikken over veel meer instrumenten om hun eigen munt te verdedigen. De eurozone heeft terecht gekozen voor een gemeenschappelijke munt, maar heeft daardoor ook een aantal instrumenten voor de verdediging van die gemeenschappelijke euro in handen gegeven van de regeringsleiders van de Europese Unie en van de Europese Centrale Bank. Benut Europa die instrumenten ten volle? Ik denk aan de consolidering van de overheidsschuld van de eurozone en de uitgifte van euro-obligaties.

Tot zover enkele bedenkingen. Vanzelfsprekend zullen wij dit voorstel goedkeuren. Ik blijf me wel afvragen of de geleverde inspanningen voldoende zijn. Gisteren hoorde ik bijzonder veel kritiek op de besluiteloosheid van de Europese staats- en regeringsleiders die binnenkort opnieuw bijeenkomen over de financiële situatie. De besluitvorming van de recentste Eurotop zou echter nog helemaal niet zijn uitgevoerd. Is dat juist? Zo ja, dan hollen we de feiten achterna en zijn we niet slagkrachtig genoeg om de euro en alles wat daarmee samenhangt te verdedigen. De sterkte van de euro hangt uiteraard samen met de koopkracht van de mensen en de stabiliteit van een land.

Daarom moet ons land van de Europese Unie een krachtdadiger optreden durven eisen ter verdediging van die euro en moet de Unie minstens uitvoeren wat beslist is.

Tot slot, ik ben het ermee eens dat we ook in ons land onze verantwoordelijkheid moeten nemen voor onze financiële situatie. Dat is een open deur intrappen, maar ik herhaal dat de begroting 2012 en de volgende begrotingen daarom van essentieel belang zijn. Ik ben er niet echt van overtuigd dat al die pleidooien voor een erg rigide begrotingsbeleid zeer rationeel zijn, maar ik heb intussen ook begrepen dat economie en financieel beleid niet bepaald een exacte wetenschap zijn en dat daar vaak al te veel wijsheden over worden verkondigd.

M. Rik Daems (Open Vld). – Ma première réflexion concerne la procédure. Celle qui est suivie est évidemment permise, mais ne serait-il pas préférable de discuter d’abord de ce genre de projet en commission, au besoin dans une commission mixte de la Chambre et du Sénat. Nous pourrions alors faire des remarques à un moment utile. Il n’est pas très judicieux que le Sénat ne serve qu’à étaler des opinions.

Je définirai l’EFSF comme un instrument spécial qui émet des CDO, en dehors du bilan de la Banque centrale européenne, afin de s’attaquer au deficit spending des États membres non performants. J’utilise sciemment le terme CDO car, en fait, l’EFSF émet des obligations « collatéralisées » avec de l’argent « collatéralisé » par les États membres et les budgets du parlement européen, ce qui peut mettre plus de poids dans la balance.

Cela dit quelque chose sur l’ensemble du système, à savoir qu’il est provisoirement nécessaire mais qu’objectivement, on s’attaque simplement aux symptômes. Il s’agit d’une construction financière, en fait d’une technique de spéculation, visant à obtenir un intérêt aussi bas que possible en vue de pouvoir influencer le marché à l’avantage des pays peu performants. L’Europe va à présent émettre des CDO, et nous savons à quoi ces dernières ont mené par le passé. Finalement, les instances européennes étaient à la recherche d’un triple-A rating des Moody’s et Standard & Poor’s de ce monde. Elles ont d’abord calculé si elles pouvaient obtenir ce triple-A rating, car, sans ce dernier, il aurait été difficile de finaliser le financement. C’est un point faible du système car il est possible que, pour une raison ou l’autre, Moody’s estimera qu’il faut déqualifier ces CDO de l’EFSF. C’est alors que nous serons confrontés à un problème financier. Je ne dis pas cela parce que je suis contre ce système. C’est d’ailleurs environ le seul que nous pouvons mettre en place à court terme. Mais je veux attirer l’attention sur le point faible de l’approche développée par l’Europe aujourd’hui : le retard sur les faits.

On prend trop peu de mesures orientées sur les causes ; je pense entre autres à la spéculation.

Celle-ci peut atteindre un niveau qui détruit l’économie, et l’autorité publique doit pouvoir y mettre un terme. Cette réflexion surprendra peut-être certains mais elle peut aussi rapprocher les socialistes et les libéraux. Ces dernières années, j’ai souligné à maintes reprises, tant au Sénat qu’à la Chambre, les dangers de certaines formes de spéculation contre lesquelles, selon moi, on n’agit pas assez.

Des transactions sont parfois considérées à tort comme de la spéculation. Jeter les obligations de certains pays sur les marchés financiers n’est pas nécessairement de la spéculation ; on place son argent de manière plus sûre simplement par crainte de ne pas être remboursé. Ces mouvements ne sont pas nécessairement spéculatifs. Mais ils peuvent le devenir. Le shorting peut être une forme de spéculation, bien que …

Grâce à l’ingénierie financière, l’EFSF peut sans doute empêcher à court terme la disparition de l’eurosystème mais, objectivement, on ne fait guère plus que s’attaquer aux symptômes. Il faut oser le dire.

Pourquoi ne suis-je pas d’accord, tout comme notre collègue Van Rompuy, avec ceux qui, scandalisés, crient aujourd’hui que la Grèce doit sortir du système, ne fût-ce temporairement ?

Je vais décrire ce qui se passerait si un État quittait la zone euro, sachant qu’un tel scénario n’a jamais été prévu lorsque la zone a été créée et donc qu’il manque un cadre strict pour les États membres qui ne satisfont plus aux conditions d’adhésion à la zone euro. On était assez optimiste au début !

Que se passerait-il si la Grèce devait quitter la zone euro ? Comme certains économistes l’ont déjà expliqué, le pays devrait adopter une nouvelle monnaie, le drachme nouveau ou quelque chose de semblable. Il y aurait alors une ruée sur les banques grecques, personnes n’obtiendrait du cash, et le système bancaire grec imploserait de facto. Plus personne ne voudrait prêter de l’argent à un Grec, et les cartes de banque et de crédit grecques seraient inutilisables dans le monde entier. À moyen terme, il ne serait plus question en Grèce de croissance économique ou de compétitivité. Une sortie temporaire est donc une illusion.

Une telle sortie créerait évidemment un précédent. D’autres pays faibles de la zone euro, ceux que l’on appelle les PIIGS, suivront. Les investisseurs retireront leur argent des pays faibles, ces derniers quitteront la zone euro, et tout cet argent sera investi dans des pays forts. Dans ces derniers, l’euro sera tellement fort qu’ils ne seront plus compétitifs au niveau international et seront victimes d’une crise économique. Ceux qui, comme les Allemands, plaident aujourd’hui pour que la Grèce sorte de la zone euro manquent de perspicacité car ils seront confrontés à bref délai à l’impact d’une telle sortie.

C’est pourquoi je pense que nous ne pouvons pas faire autre chose que nous attaquer aux symptômes et que l’instrument doit aussi être accompagné d’autres mesures devant permettre au monde politique de déclarer la guerre à la spéculation économique destructive.

Il y a en effet un différence énorme entre le volume de l’économie réelle et celui de l’économie virtuelle, donc entre la production économique et la donnée spéculative. Un marché libre signifie pour moi qu’il ne peut se créer des positions dominantes. Nous voyons aujourd’hui que de gros volumes apparaissent sur les marchés financiers grâce à certaines techniques, et le marché doit suivre. On n’entreprend rien contre cet état de choses. Ainsi, on pourrait peut-être faire quelque chose contre l’impact des agences de notation. L’investisseur Warren Buffett, qui est aussi actionnaire d’une agence de notation, est un exemple mondial d’un conflit d’intérêts. Des petites mesures peuvent parfois faire des miracles. Le shorting en soi ne doit pas poser problème. Mais ce qui me pose problème c’est lorsqu’un fonds de pension prête des actions de son actif à un shorter, et obtient une prime en contrepartie, alors que ce shorter spécule en vue de faire baisser le cours de cette action. J’estime que c’est un délit qu’un fonds de pension, qui doit payer les pensions avec l’argent de ses épargnants, participe à un jeu qui mène à une baisse de son actif. Cela ne demande guère de courage de mettre un terme à cette pratique : il faut simplement prévoir l’interdiction légale pour les fonds de pension de prêter des actions de leur actif. Ainsi un grand volume de masse spéculative disparaîtrait. Un État membre individuel peut prendre cette mesure.

En répartissant le risque, il est aussi possible de réduire la dépendance aux vagues spéculatives. Des propositions ont été déposées à la Chambre dans ce sens. L’une d’elles consiste à octroyer aussi l’avantage fiscal des carnets d’épargne aux épargnants qui achètent des obligations d’État. Des épargnants individuels achèteraient alors massivement ces obligations et ils ne tenteraient pas individuellement d’influencer les cours de la bourse. Ces propositions n’ont toutefois pas encore été approuvées. Pourquoi un accord politique ne serait-il pas conclu au Sénat, en concertation avec le ministre des Finances et celui du Budget, en vue d’élaborer une proposition de loi-programme reprenant un certain nombre de ces mesures ?

Cela ne va pas aussi loin qu’une taxe sur les transactions financières. Bien que nous ne soyons pas tous d’accord à ce sujet, il existe un consensus au sujet de la nécessité d’encadrer les transactions financières jusqu’à un certain niveau. Reste à savoir si cela doit aller de pair avec une taxe.

J’ai donné deux exemples simples : l’interdiction de ventes à découvert d’actions de fonds de pension et une exonération fiscale des obligations belges afin que davantage de celles-ci soient détenues par des Belges et que notre pays soit moins tributaire des spéculateurs étrangers. De telles interventions auraient selon moi un impact important immédiat, notamment sur le spread. Cet écart entre les taux de base belge et allemand ne s’explique pas seulement par des raisons économiques, notre économie n’étant pas tellement plus faible que celle de l’Allemagne. Les paramètres économiques ne sont pas tellement divergents. Notre taux d’endettement est en effet plus élevé. Notre pays est une cible un peu plus facile.

Supposons que la Belgique doive refinancer 50 des 350 milliards de dette publique. Je crois que ce montant était d’ailleurs un peu plus élevé cette année. L’écart entre les taux allemand et belge est d’un peu plus de 2%. Or, 2% de 50 milliards égale toujours un milliard d’euros. En d’autres termes, la Belgique doit rembourser annuellement un milliard d’euros de plus que ce qu’elle devrait faire si le taux belge était égal au taux allemand. La proposition de loi visant à augmenter le nombre d’obligations belges détenues par des Belges ferait baisser le taux. Les obligations pourront en effet être placées à des taux inférieurs. Le citoyen y trouvera aussi un avantage direct : au lieu d’obtenir un taux de 1,5% sur un carnet de dépôt, il obtiendra environ 4%. L’État devra moins débourser, ce qui diminuera la dette publique, réduisant ainsi le risque d’augmentation de la fiscalité, ce qui profitera à nouveau au citoyen.

Cela paraît simpliste mais ce n’est pas beaucoup plus compliqué que cela. La mise en œuvre technique de telles mesures n’est cependant pas évidente.

J’ai entendu ce matin à la radio que d’aucuns ont l’idée géniale d’inscrire dans la loi une limite au déficit public. J’ai retrouvé dans mes archives ma première intervention en commission des Finances de la Chambre en 1988, qui portait sur la loi Gramm-Rudman, du nom des deux sénateurs américains qui l’ont déposée et qui impose un plafond pour le déficit public. En cas de non-respect de cette règle, un mécanisme s’enclenche automatiquement et on procède automatiquement à des coupes dans certains budgets. Nous pourrions aussi instaurer une telle règle et suivre la voie tracée par l’Europe, qui procède automatiquement à des coupes dans certains budgets, hormis celui du personnel, si le déficit public dérape de la sorte. Ce débat n’a rien de neuf. Du reste, la Cour constitutionnelle américaine n’a pas annulé la loi Gramm-Rudman. Il est d’ailleurs préférable d’inscrire cette règle dans la Constitution. Quoi qu’il en soit, c’est une possibilité.

Cela aurait aussi un impact sur nos banques. L’EFSF est donc finalement un système dans lequel des CDO sont émis pour s’attaquer au deficit spending.

Après la crise du crédit, suivie d’une crise économique, nous voilà aujourd’hui confrontés à une crise budgétaire qui est plutôt la conséquence de la crise du crédit. Même si les mesures ne suffisent pas encore, les considérations à propos des marchés financiers restent judicieuses. Cela peut paraître curieux mais limiter la possibilité d’agir sur les marchés financiers, c’est totalement inapproprié. Il existe déjà une limitation dans le temps. Aucune transaction n’est possible avant l’ouverture et après la fermeture de la bourse et le week-end. L’État est garant de 10% de notre dette active et de notre revenu national. Pourquoi alors ne pas être plus sévères vis-à-vis de nos banques, des garanties que nous accordons mais aussi des résultats qui doivent y être liés. Certains font référence aux bonus des dirigeants des banques. Cela me pose aussi problème et en tant qu’actionnaire ou garant qui consent d’importants efforts, j’estime avoir mon mot à dire. Mais d’autres instances doivent aussi être pointées du doigt, notamment le Holding Communal.

Si nous pouvons dépenser 35 milliards pour participer à l’EFSF par le biais du secteur bancaire et accorder directement plus de 20 milliards sous la forme de garanties et de capitaux pour les banques, pourquoi devons-nous alors courir le risque que le Holding Communal détenant les actifs des villes et communes plonge, uniquement parce que l’action de Dexia est faible et que les garanties sont insuffisantes ? Pourquoi ne pouvons-nous pas faire directement davantage ? Sinon, nous verrons poindre à l’horizon les vautours financiers, les gouvernements régionaux qui voient l’opportunité de s’accaparer à bon compte une grande partie de Dexia, en supposant que la situation s’améliorera dans deux ou trois ans. Je profite de cette occasion pour dénoncer cette situation et m’y opposer. Les conditions que les régions, qui devraient en fait défendre les villes et les communes, mettent pour accorder ces garanties, sont à la limite de la décence.

En reprenant le réseau Astrid, qui n’aurait d’ailleurs jamais dû être dans les mains du Holding Communal, le ministre des Finances prend ses responsabilités. La participation du Holding Communal à l’opération Dexia n’était pas non plus très rationnelle, financièrement parlant. Mais à ceux qui à l’époque se sont interrogés parce que l’on devrait emprunter 500 millions supplémentaires pour une banque dont on savait qu’elle ne distribuerait pas de dividendes parce qu’elle devait rattraper quelques années, on a répondu qu’il fallait quand même veiller à ce que la banque des communes ne s’écroule pas. Á la lumière de ces 35 milliards, pouvons-nous aujourd’hui accepter que ces 500 millions soient ramenés à zéro, sachant que les actifs des villes et communes, lorsque les cours de la bourse sont normaux, atteignent 4 milliards d’euros ? Je veux bien en reparler lors d’une prochaine réunion de la commission des Finances parce que nous sommes peut-être en présence d’une « reprise hostile », par les régions, d’actifs appartenant aux villes et communes, ce qui est injustifiable politiquement parlant. Il s’agit d’ailleurs d’une responsabilité de deux ministres N-VA du gouvernement flamand, MM. Muyters et Bourgeois.

J’en termine. Nous devons donner notre assentiment à l’EFSF mais en même temps nous mettre au travail en élaborant des mesures complémentaires concrètes en commission des Finances ou ailleurs.

Certaines mesures qui sont évidentes ne sont pas prises. Pourquoi ne pas séparer les banques de dépôt des banques d’affaires ? Pour la petite histoire, c’est l’homme politique américain de gauche, Bill Clinton qui, en 1999, voulait mettre un terme à cette séparation qui existait aux États-Unis ; c’est dire que de bons dirigeants peuvent aussi se tromper.

Je plaide en outre pour une tutelle européenne sur les marchés, les liquidités et la solvabilités, pour la modification d’un certain nombre de règles comptables.

Si par exemple une entreprise a des composantes cotées en bourse ou négociables à l’actif de son bilan et que la cotation baisse, elle se retrouve soudain avec des garanties insuffisantes pour un prêt qui a été contracté trois mois auparavant. Le cours de ces actions peut cependant parfaitement remonter le lendemain et quid si le mouvement va dans l’autre sens.

Les euro-obligations ont leurs partisans et leurs détracteurs. Je peux comprendre qu’un homme politique allemand se demande pourquoi il entrerait dans un système d’euro-obligations et paierait deux, trois ou quatre pour cent de plus que ce n’est strictement nécessaire pour le financement de son pays. Le système EFSF n’agit cependant guère différemment. Si l’on achète des obligations d’État par le biais de ce système, on mutualise en fait, ne fût-ce que partiellement, le paysage obligataire européen.

D’aucuns défendent le système EFSF parce que nous devons être solidaires avec les moins bons élèves. Cela signifierait donc que nous devons être solidaires avec un mauvais management. L’EFSF n’a rien à voir avec la solidarité, il ne fait que veiller à ce que nous soyons finalement correctement remboursés.

Pour toutes ces raisons, le groupe Open Vld votera le projet à l’examen et j’espère que nous pourrons encore, en accord avec d’autres partis, prendre des mesures pratiques complémentaires. Avec certaines mesures concernant les ventes à découvert, l’avantage fiscal en faveur des obligations d’État et la scission entre les banques de dépôt et les banques d’affaires, nous pourrons en effet nous attaquer à la racine de la spéculation économique destructive.

De heer Rik Daems (Open Vld). – Mijn eerste bedenking betreft de procedure. Een collega zei daarnet: ‘Zouden we niet beter meteen stemmen en daarna beginnen te zagen?’ De procedure waarvoor nu is gekozen, is natuurlijk geoorloofd, maar de vraag is of het toch niet beter is dit soort ontwerpen eerst in de commissie te bespreken, desnoods in een gezamenlijke commissie van Kamer en Senaat. Dan kunnen we nog opmerkingen maken op een nuttig moment. Het is niet erg zinvol dat de Senaat alleen dient om opinies te etaleren.

Waar staat EFSF precies voor? Ik zou dat als volgt definiëren: de EFSF is een speciaal vehikel dat buiten de balans van de Europese Centrale Bank CDO’s uitgeeft om de deficit spending van niet-performante lidstaten aan te pakken. Ik gebruik bewust het woord CDO’s, want in feite geeft de EFSF ‘gecollateraliseerde’ schuldbewijzen uit met geld dat ‘gecollateraliseerd’ is door de lidstaten en door de budgetten van het Europees Parlement, waardoor het meer gewicht in de schaal kan leggen.

Dat zegt iets over het hele systeem, namelijk dat het weliswaar tijdelijk nodig is, maar objectief beschouwd is het slechts een Kurieren am Symptom. Dat mogen we toch eens heel duidelijk tegen elkaar zeggen. Het gaat om een financiële constructie, in feite een speculantentechniek, om een zo laag mogelijke intrest te krijgen om de markt te kunnen beïnvloeden, ten voordele van landen die in het verleden slecht hebben gepresteerd. Europa gaat nu CDO’s uitgeven en we weten wat CDO’s in het verleden hebben aangericht. Eigenlijk waren de Europese instanties op zoek naar een triple-A rating van de Moody’s en de Standard & Poor’s van deze wereld. Ze hebben eerst berekend of ze die triple-A rating konden krijgen, want zonder die rating zou het moeilijk zijn geweest om de financiering rond te krijgen. Dat is een zwak punt in het systeem, want het zal maar gebeuren dat Moody’s om een of andere reden vindt dat het die CDO’s van de EFSF moet downgraden. Dan krijgen we pas een financieel probleem. Ik zeg dat niet omdat ik tegen dit systeem ben. Dat is trouwens ongeveer het enige dat we op korte termijn kunnen installeren. Ik wil wel wijzen op de zwakte van de aanpak die Europa vandaag aan de dag legt: achter de feiten aan hollen.

Er worden wel te weinig maatregelen genomen die gericht zijn op de oorzaken waarbij ik onder meer denk aan speculatie.

Speculatie kan een niveau bereiken die de economie vernietigt en de publieke autoriteit moet die een halt kunnen toeroepen. Die bedenking zal sommigen hier misschien verrassen, maar ze kan socialisten en liberalen ook dichter bij elkaar brengen. Ik heb in de voorbije jaren zowel in Kamer als Senaat herhaaldelijk gewezen op de gevaren van sommige vormen van speculatie waar volgens mij te weinig tegen gedaan wordt.

Soms worden transacties ook verkeerdelijk als speculatie aangezien. Dat de obligaties van bepaalde landen op de financiële markten worden gegooid, is niet noodzakelijk speculatie; men herbelegt zijn geld elders veiliger gewoon uit vrees niet te worden terugbetaald. Die bewegingen zijn niet noodzakelijk speculatief. Ze kunnen dat wel worden. Shorting kan een vorm van speculatie zijn, hoewel …

Het punt dat ik wil maken, is dat de EFSF met financiële spitstechnologie op korte termijn misschien kan voorkomen dat de bodem uit het eurosysteem wegvalt, maar objectief niet veel meer is dan Kurieren am Symptom. We moeten dat durven te zeggen.

Waarom huil ik evenmin als collega Van Rompuy mee met wie vandaag verontwaardigd roept dat Griekenland maar uit het systeem moet stappen, zij het tijdelijk?

Ik zal eens beschrijven wat zou gebeuren mocht een land de eurozone verlaten, wetende dat in een dergelijk scenario bij de oprichting nooit werd voorzien en dat het dus ontbreekt aan een stringent kader voor lidstaten die niet aan de gestelde toetredingsvoorwaarden van de eurozone blijven voldoen. Men was toch wel vrij optimistisch in de beginperiode!

Wat zou er gebeuren indien Griekenland de eurozone moet verlaten? Zoals bepaalde economen al hebben toegelicht, moet het land dan een nieuwe munt aannemen, de drachme nouveau of zo. Er ontstaat dan een run op de Griekse banken, niemand raakt er nog aan cash en het Griekse bankensysteem implodeert de facto. Niemand wil nog geld lenen aan een Griek en de Griekse bank- en kredietkaarten zijn nergens ter wereld nog bruikbaar. Van economische groei of concurrentievermogen is in Griekenland op middellange termijn geen sprake meer. Een tijdelijke uitstap is dus een illusie.

Met een dergelijke uitstap wordt natuurlijk een precedent gecreëerd. Andere zwakke eurolanden, de zogenaamde PIIGS, zullen volgen. Investeerders halen hun geld uit de zwakke landen weg, die landen verlaten de eurozone en al dat geld wordt geïnvesteerd in de sterke landen. De euro in de sterke landen wordt daardoor zo geweldig sterk, dat ze internationaal niet langer competitief zijn en het slachtoffer worden van een economische crisis. Wie vandaag, zoals de Duitsers, verdedigt dat Griekenland uit de eurozone moet stappen, is dus zeer kortzichtig, want de impact van zo een uitstap krijgen ze op korte termijn zelf te verwerken.

Daarom denk ik dat we niet veel anders kunnen dan kurieren am Symptom en dat instrument ook moet gebruiken in combinatie met andere maatregelen waarbij volgens mij de politiek effectief de oorlog moet verklaren aan economisch destructieve speculatie.

Er is immers een enorm verschil tussen het volume van de reële economie en dat van de virtuele economie, dus tussen de economische productie en het speculatief gegeven. Een vrije markt betekent voor mij dat er geen dominante posities mogen ontstaan. Vandaag zien we dat op de financiële markten door bepaalde technieken hoge volumes ontstaan waardoor de markt moet volgen. Daartegen wordt niets ondernomen. Zo zou er misschien iets kunnen worden gedaan tegen de impact van ratingbureaus. Zo is het feit dat investeerder Warren Buffett ook aandeelhouder is van een ratingbureau een mondiaal voorbeeld van een belangenconflict. Soms kunnen kleine maatregelen al wonderen doen. Shorten op zich hoeft geen probleem te zijn. Ik vind het wel een probleem dat een pensioenfonds aandelen van zijn activa uitleent aan een shorter, en daarvoor een premie krijgt, terwijl die shorter speculeert om de koers van dat aandeel te doen dalen. Ik vind het misdadig dat een pensioenfonds, dat met het geld van zijn spaarders de pensioenen moet betalen, meespeelt in een spel dat leidt tot een daling van zijn activa. Het vraagt niet veel moeite om die praktijk aan banden te leggen: er moet alleen wettelijk worden bepaald dat een pensioenfonds geen aandelen uit zijn activa mag uitlenen. Daardoor zou een groot volume aan speculatieve massa wegvallen. Een individuele lidstaat kan die maatregel nemen.

Door het risico te spreiden, is het ook mogelijk om minder afhankelijk te worden van speculatieve golven. In de Kamer werden daartoe voorstellen ingediend. Eén van de voorstellen bestaat erin het fiscale voordeel van spaarboekjes ook toe te kennen aan spaarders die staatsobligaties kopen. Dan zouden individuele spaarders massaal die obligaties kopen, terwijl ze niet individueel op de beurs zouden proberen de koers te beïnvloeden. Die voorstellen zijn evenwel nog niet goedgekeurd. Waarom zou in de Senaat, in overleg met de minister van Financiën en die van Begroting, geen politieke afspraak worden gemaakt om een voorstel van programmawet uit te werken waarin een aantal van die maatregelen worden getroffen?

Dat gaat niet zover als een taks op de financiële transacties. Hoewel we het daarover niet allen eens zijn, bestaat een consensus dat de financiële transacties tot op een zekere hoogte aan banden moeten worden gelegd. Of dat met een taks moet gepaard gaan, is een andere kwestie.

Ik heb twee eenvoudige voorbeelden gegeven: het verbod op shorten met aandelen van pensioenfondsen en fiscale vrijstelling op Belgische obligaties zodat die meer in Belgische handen komen en ons land minder afhankelijk is van buitenlandse speculanten. Dergelijke ingrepen zouden volgens mij onmiddellijk een groot effect hebben, bijvoorbeeld op de spread. Dat verschil tussen de Belgische en de Duitse basisrente is niet alleen economisch verklaarbaar. Ons land is niet zo veel zwakker dan Duitsland. De economische parameters liggen niet zo veel uit mekaar. Onze schuldgraad is inderdaad hoger. Ons land is een iets gemakkelijker doelwit.

Stel dat België 50 miljard van de 350 miljard overheidsschuld moet herfinancieren. Ik geloof dat het bedrag dit jaar trouwens iets hoger lag. Het verschil tussen de Duitse en de Belgische rente bedraagt iets meer dan 2%. Welnu, 2% op 50 miljard is nog altijd 1 miljard euro. België moet met andere woorden jaarlijks 1 miljard euro meer aflossen dan het zou moeten doen mocht de Belgische rente gelijk zijn aan de Duitse. Het wetsvoorstel dat ertoe strekt de Belgische obligaties meer in Belgische handen te krijgen, zou leiden tot een daling van de rente. De obligaties zullen immers goedkoper kunnen worden geplaatst. Ook de burger krijgt een rechtstreeks voordeel: in plaats van de rente van 1,5% op een spaarrekening, zal hij ongeveer 4% krijgen. De Staat zal minder moeten betalen. Hierdoor zal de staatsschuld dalen, waardoor ook het risico van belastingverhogingen afneemt, wat weer ten goede komt van de burger.

Dat lijkt simplistisch, maar het is niet veel ingewikkelder dan dat. Het is echter niet evident om dergelijke maatregelen technisch uit te werken.

Vanochtend hoorde ik op de radio dat sommigen het fantastische idee hebben om overheidstekort bij wet te beperken. Ik heb mijn archieven geraadpleegd en mijn eerste interventie in de commissie voor Financiën van de Kamer in 1988 ging over de Gramm-Rudman-wet. Die wet is genoemd naar de twee Amerikaanse senatoren die ze hebben ingediend. Ze bepaalt dat het overheidstekort niet boven een bepaalde limiet mag gaan. Als die limiet toch wordt overschreden, treedt automatisch een mechanisme in werking waarbij automatisch in bepaalde budgetten wordt gesneden. Een dergelijke regel kunnen wij ook implementeren. We kunnen het door Europa uitgestippelde pad bij wet opleggen, waarbij in geval van een overschrijding automatisch bepaalde budgetten – niet die voor personeel – met een bepaald percentage worden verminderd zodat het overheidstekort onder de limiet wordt teruggebracht. Het debat is helemaal niet nieuw. Overigens heeft het Amerikaanse grondwettelijke hof de Gramm-Rudman-wet vernietigd. Het is dan ook beter een dergelijke regel in de Grondwet in te schrijven. Het is hoe dan ook een mogelijke maatregel.

Er is ook een impact op onze banken. De EFSF is zoals gezegd uiteindelijk een systeem waarin CDO’s worden uitgegeven om deficit spending aan te pakken.

Na de kredietcrisis, gevolgd door een economische crisis, zitten we vandaag met een budgettaire crisis, maar die is wel het gevolg van de oorspronkelijke kredietcrisis. Als de maatregelen dan nog niet volstaan, dan zijn een paar bedenkingen bij de financiële markten toch wel op hun plaats. Het klinkt misschien eigenaardig, maar het beperken van de mogelijkheid tot handelen op de financiële markten, dat is vloeken in de kerk. Er bestaat al een beperking in de tijd. Vóór het openen en na het sluiten van de beurs en in het weekend kan er niet worden verhandeld. Als staat stellen we ons borg voor 10% van onze uitstaande schuld en meteen ook van ons nationaal inkomen. Waarom stellen we ons dan niet wat forser op tegenover onze banken? Forser in het geven van waarborgen, maar natuurlijk ook forser op het vlak van de resultaten die daaraan verbonden moeten zijn. Sommigen verwijzen dan emotioneel naar de bonussen van de bankbazen. Ik heb daar ook moeite mee en als aandeelhouder of borgsteller die belangrijke inspanningen doet, lijkt inspraak me evident. Maar er zijn nog instanties die eens bekeken mogen worden en ik maak meteen een kleine zijsprong naar de Gemeentelijke Holding.

Als we 35 miljard kunnen geven om via de banksector mee in de EFSF te stappen en rechtstreeks meer dan 20 miljard op tafel kunnen leggen in de vorm van waarborgen en kapitaal voor de banken, waarom moeten we dan het risico lopen dat de Gemeentelijke Holding met de activa van de steden en gemeenten over de kop gaat, enkel en alleen omdat het aandeel van Dexia laag staat en er te weinig waarborg is? Waarom kunnen we rechtstreeks niet meer doen? Anders verschijnen er financiële gieren aan de horizon, met name de gewestregeringen die hun kans schoon zien om goedkoop een groot stuk van Dexia in handen te krijgen, in de veronderstelling dat het over twee of drie jaar beter gaat. Ik maak gebruik van dit platform om dat aan te kaarten en me daartegen te verzetten. De voorwaarden die de gewesten, die eigenlijk de steden en gemeenten zouden moeten verdedigen, bij deze waarborg stellen, zijn over de rand van het fatsoen. Ik geef het hier maar mee aan de minister van Financiën, die dan weer wel zijn verantwoordelijkheid neemt, al was het maar recentelijk met het overnemen van het ASTRID-netwerk, dat eigenlijk nooit in de Gemeentelijke Holding had mogen zitten. Ook de deelname van de Gemeentelijke Holding aan de operatie-Dexia was financieel gesproken niet meteen de meest rationele. Maar wie destijds vragen stelde bij het feit dat men 500 miljoen extra moest lenen voor een bank waarvan men wist dat ze geen dividenden zou uitkeren omdat ze een paar jaar zou moeten recupereren, kreeg als antwoord ‘dat je toch moest zorgen dat de bank van de gemeenten niet ten onder ging’. Kunnen we dan – in het licht van die 35 miljard – vandaag aanvaarden dat die 500 miljoen tot nul worden herleid wetende dat de activa van de steden en gemeenten bij normale beurskoersen rond de 4 miljard euro waard zijn? Ik wil daarop wel eens doorgaan in een van de volgende vergaderingen van de commissie voor de Financiën, omdat we hier mogelijk te maken hebben met een ‘vijandige overname’ door de gewesten van activa die aan de steden en gemeenten toebehoren en dat is politiek niet te verantwoorden. Het is trouwens een verantwoordelijkheid van twee N-VA-ministers in de Vlaamse regering, de heren Muyters en Bourgeois.

Ik rond af. We moeten met het EFSF-systeem instemmen, maar we moeten meteen ook de handen aan de ploeg slaan om in de commissie voor de Financiën of elders bijkomende concrete maatregelen uit te werken.

Sommige maatregelen zijn evident, maar ze komen er niet. Waarom weer geen onderscheid maken tussen deposito- en zakenbanken. Pour la petite histoire, het was met name de linkse Amerikaanse politicus Bill Clinton die in 1999 een einde maakte aan de opsplitsingsregel die in de VS bestond, om maar te zeggen dat ook goede bestuurders zich kunnen vergissen.

Ik pleit verder voor Europees toezicht op de markten, op de liquiditeit en de solvabiliteit, voor de wijziging van een aantal boekhoudregels.

Als bijvoorbeeld een bedrijf aan de activazijde van de balans beursgenoteerde of verhandelbare bestanddelen heeft en de notering zakt, dan is er plots te weinig waarborg voor een lening die bijvoorbeeld drie maanden geleden werd aangegaan. Die aandelen kunnen evenwel morgen perfect weer hoger noteren en quid als de beweging de andere richting uitgaat.

De euro-obligaties hebben hun voor- en tegenstanders. Ik kan een Duitse politicus begrijpen die zich afvraagt waarom hij in een systeem van euro- obligaties zou stappen en twee, drie of vier procent meer zou betalen dan strikt nodig voor de financiering van zijn land. Toch doet het EFSF-systeem vandaag niet veel anders. Als men via dit systeem overheidsobligaties van landen opkoopt, dan syndiceert men in feite het euro-obligatielandschap in Europa, zij het fractioneel.

Sommigen verdedigen het EFSF-systeem omdat we solidair moeten zijn met landen die het minder goed hebben gedaan. Dat zou dus betekenen dat we solidair moet zijn met mismanagement. De EFSF heeft niets met solidariteit te maken, maar voorkomt wel dat de bodem uit het systeem valt en zorgt ervoor dat uiteindelijk correct wordt terugbetaald.

Om al die redenen zal de Open Vld- fractie het voorliggend ontwerp steunen en voorts hoop ik dat we in samenspraak met andere partijen nog bijkomende praktische maatregelen kunnen nemen zoals ik zonet heb uiteengezet. Met bepaalde shortmaatregelen, het fiscaal voordeel voor staatsobligaties en de splitsing tussen deposito- en zakenbanken kan inderdaad economische destructieve speculatie bij de wortel worden aangepakt.

M. Jacky Morael (Ecolo). – Les Verts, fédéralistes européens de longue date, soutiendront évidemment ces deux projets de loi car l’heure est en effet à une certaine gravité, au plan européen comme au plan belge.

L’Europe traverse une crise systémique : ceux qui croient encore au caractère structurel de cette crise se trompent lourdement. Cette crise a débuté en 2008, avec la faillite de Lehman Brothers qui a été un élément déclencheur et a entraîné des conséquences en cascade.

Après cette faillite retentissante et ses conséquences, nous avions entendu des propos positifs, volontaristes, allant dans le sens d’une plus grande régulation des marchés et de la finance. Trois ans plus tard, nous ne sommes quasiment nulle part.

Où sont les augmentations des fonds propres des banques ? Où en est la séparation des métiers entre, d’une part, les banques de dépôt et, d’autre part, les banques d’affaires ? Où en est la taxe sur les transactions financières ? Où en est la création nécessaire d’une agence de notation publique et indépendante à l’échelle européenne ?

Où en est la lutte contre les paradis fiscaux ? Où en est l’harmonisation nécessaire de l’assiette et des taux de l’impôt des sociétés où la Belgique se distingue par ses intérêts notionnels ? Où en est la limitation des bonus indécents que s’octroient les dirigeants des grandes institutions financières ? Où en sont les euro-obligations qui permettraient de mutualiser l’appel aux capitaux sur les marchés à des taux beaucoup plus bas que ceux qui sont imposés à certains pays ?

Où en est la lutte contre les CDS, les Credit Default Swaps ? Je rappelle qu’il s’agit de polices d’assurances que les investisseurs peuvent contracter pour se mettre à l’abri d’un défaut de paiement. En toute logique, ces polices d’assurances ne devraient être achetées que par ceux qui détiennent des titres sur une dette pouvant susciter quelque inquiétude, par exemple la dette grecque. Or, on constate depuis quelques années que ces CDS sont devenus des produits de spéculations. En effet, des gens qui ne détiennent aucun titre de la dette grecque spéculent en bourse, vendant et achetant des CDS, avec pour conséquence que les prix grimpent.

La logique voudrait qu’on interdise la vente et l’achat de CDS à des institutions ou à des personnes qui ne détiennent aucun titre en lien avec ces CDS ou qu’on limite le volume de ces achats et de ces ventes à la proportion de titres détenus par ces mêmes institutions ou personnes.

À l’heure actuelle, seules l’Allemagne et l’Autriche sont prêtes à s’engager dans cette voie. Nous ne connaissons pas encore la position de la Belgique. J’espère, monsieur Reynders, que j’aurai l’occasion de vous interroger bientôt sur la position de notre pays en ce qui concerne la limitation des spéculations sur les CDS. Il serait temps que la Belgique se joigne au club des pays qui veulent mettre de l’ordre dans cette forme de spéculation.

En 2008, des pays, comme la Belgique, avaient fait un sérieux effort d’assainissement. En vingt ans, par des méthodes contestables et contestées, l’endettement était passé de plus de 130% du PIB à moins de 100% et la tendance était toujours à la baisse. En 2008, l’État belge a dû s’engager pour sauver nos banques d’une faillite inéluctable et sauver ainsi l’épargne des citoyens. Par conséquent, les déficits se sont à nouveau accrus et l’endettement s’est remis à gonfler.

Ces mêmes banques, que nous avons sauvées grâce à l’argent des contribuables, recommencent à adopter ces mêmes comportements qui ont mené à la crise mais de plus, elles nous font la leçon et mettent les finances publiques en péril, notamment en jouant sur le spread – différence entre les prix de vente et d’achat proposés par le broker – et sur les taux d’intérêt imposés à l’Allemagne. Elles compromettent aussi la cohésion sociale, car les projets d’austérité suscitent l’inquiétude des citoyens. C’est évidemment intolérable.

La Belgique a montré qu’elle était capable de consentir des efforts budgétaires. Et ces efforts ont été payants. Les déficits et la dette étaient en voie de résorption. Il n’est pas question que nous payions deux fois l’assainissement de nos finances publiques. Ce serait un comble.

L’Europe a commis une erreur stratégique en considérant qu’une union monétaire et une monnaie commune étaient possibles sans une Europe sociale, économique, fiscale et environnementale. Il était évidemment impossible de gérer la monnaie commune sans une politique commune, mais nous en sommes là aujourd’hui.

Aujourd’hui, l’urgence est de sauver la Grèce, par esprit de solidarité, par esprit fédéraliste, mais aussi par égoïsme.

À ceux qui prônent une sortie de la zone euro pour la Grèce, il faut rappeler qu’un certain nombre de nos banques – c’est aussi le cas en France – sont engagées sur les titres de la dette souveraine grecque et qu’en cas de défaut de paiement de la Grèce, elles seraient lourdement touchées, avec les conséquences en cascade qui s’ensuivraient. Nous serions donc à nouveau confrontés à la spirale de la surréactivité des marchés. Les problèmes que nous avons connus s’amplifieraient, au risque de déboucher, à terme, sur la fin de la zone euro.

La sortie de la Grèce de la zone euro ne serait pas une solution car même en cas de retour à une drachme lourdement dévaluée, avec tous les effets sociaux et financiers que cette décision aurait sur la population grecque, il est évident que les marchés enregistreraient ce signal et feraient de l’Italie, du Portugal, de l’Irlande et de l’Espagne leurs prochaines cibles, avec les mêmes conséquences.

Nous sommes donc confrontés à une obligation égoïste de solidarité. Que nous soyons des fédéralistes convaincus ou des anti-Européens convaincus, nous n’avons pas le choix. Nous agissons par solidarité. Que d’autres agissent par égoïsme… Seul le résultat compte.

Le peuple grec va payer la facture – très lourde ! – des erreurs et des fautes commises par ses gouvernements successifs, de gauche comme de droite, d’ailleurs : fraude fiscale généralisée, quasi la moitié de l’économie qui sort des circuits officiels et des statistiques comptables, budgets publics tronqués… Mais c’est le peuple grec, et non le gouvernement, qui payera la facture et subira chômage, pauvreté et austérité.

Les Grecs ne sont d’ailleurs pas les seuls en cause. Tous les peuples d’Europe sont visés, y compris le peuple belge. On nous annonce de l’austérité, des attaques contre les pensions, contre l’index, une compression des allocations sociales et des salaires, une baisse des dépenses sociales et donc des revenus, une baisse des investissements publics, des licenciements, des faillites.

C’est la spirale catastrophique qui va induire une compression du marché intérieur, une chute des investissements privés et donc des licenciements et une récession, nous entraînant dans un cercle totalement vicieux.

Constatons, chers collègues, que les marchés se sont trompés et qu’ils n’ont aucun droit de nous faire la leçon et de nous faire subir un chantage permanent.

L’acte de solidarité que l’Union européenne va poser à travers ce mécanisme de solidarité est un signal que les démocraties envoient aux spéculateurs et aux marchés : « Nous ne nous laisserons pas faire ! ». C’est pourquoi Ecolo et Groen! voteront en faveur de ces deux projets de loi.

De heer Jacky Morael (Ecolo). – De Groenen, van oudsher Europese federalisten, zullen de twee wetsontwerpen uiteraard steunen. Zowel op Europees als op Belgisch vlak staan we immers voor een moeilijke situatie.

Europa maakt een systeemcrisis door: zij die nog geloven in het structurele karakter van deze crisis vergissen zich schromelijk. Die crisis is in 2008 ontstaan ingevolge het faillissement van Lehman Brothers.

Na dat opzienbarende faillissement en de gevolgen ervan hebben wij positieve en krachtige uitspraken gehoord die in de zin gingen van een grotere regulering van de markten en de financiën. Drie jaar later staan we zo goed als nergens.

Waar zijn de verhogingen van het eigen kapitaal van de banken? Waar is de scheiding tussen de depositobanken en de zakenbanken? Waar is de taks op de financiële transacties? Hoever staat het met de noodzakelijke oprichting van een onafhankelijk en openbaar ratingagentschap op Europees niveau?

Hoever staat het met de strijd tegen de fiscale paradijzen en de noodzakelijke harmonisering van de grondslag en de schalen van de vennootschapsbelasting. België past op dat vlak notionele intresten toe. Wat met de beperking van onfatsoenlijke bonussen die de leiders van de grote financiële instellingen zichzelf toewijzen? Waar zijn de euro-obligaties die het mogelijk zouden maken om de vraag naar kapitaal aan veel lagere tarieven onder elkaar te verdelen dan die nu aan sommige landen worden opgelegd?

Wat met de strijd tegen de CDS, de Credit Default Swaps? Het gaat hierbij om verzekeringspolissen die investeerders kunnen afsluiten om zich te beschermen tegen het niet betalen van een schuld. Logisch gezien zouden die polissen enkel moeten worden gekocht door degenen die obligaties bezitten die aanleiding kunnen geven tot ongerustheid, bijvoorbeeld wegens de toestand in Griekenland. Men stelt evenwel sinds enkele jaren vast dat die CDS speculatieproducten zijn geworden. Mensen die geen enkele Griekse overheidsobligatie hebben, speculeren op de beurs door CDS te verkopen en te kopen zodat de prijzen ervan stijgen.

De logica vereist dat de verkoop en koop van CDS aan instellingen en personen die geen enkele obligatie bezitten die verband houdt met die CDS, worden verboden of dat men het volume van die aankopen en verkopen beperkt in verhouding tot de obligaties die die instellingen of personen in bezit hebben.

Momenteel zijn enkel Duitsland en Oostenrijk bereid om die weg in te slaan. Wij kennen de houding van België nog niet. Ik hoop, mijnheer Reynders, dat ik binnenkort de gelegenheid zal krijgen om u te ondervragen over de houding van ons land over de beperking op speculatie met CDS. Het wordt tijd dat België zich aansluit bij de club van landen die die vorm van speculatie aan banden wil leggen.

In 2008 hebben sommige landen, zoals België, een ernstige saneringsinspanning gedaan. In twintig jaar is de schuld, door betwistbare en betwiste methodes, van meer dan 130% van het bbp gedaald tot minder dan 100% en de tendens ging nog altijd in dalende lijn. In 2008 was België genoodzaakt maatregelen te nemen om onze banken te redden van een onontkoombaar faillissement en om aldus ook het spaargeld van de burgers te redden. Bijgevolg zijn de tekorten opnieuw toegenomen en is de schuld opnieuw gestegen.

Diezelfde banken, die we hebben gered dankzij het geld van de belastingbetaler, beginnen opnieuw hetzelfde gedrag te vertonen dat heeft geleid tot de crisis, maar bovendien spellen ze ons de les en brengen ze de openbare financiën in gevaar, met name door op de spread te spelen – het verschil tussen de verkoop- en aankoopprijzen die door de broker worden voorgesteld – en op de rentevoeten die aan Duitsland worden opgelegd. Ze brengen aldus de sociale cohesie in gevaar omdat de besparingsprojecten bij de burgers onrust oproepen. Dat is uiteraard onaanvaardbaar.

België heeft aangetoond dat het in staat was budgettaire inspanningen te aanvaarden. Die inspanningen werden beloond. De tekorten en de schuld werden geleidelijk afgebouwd. Er kan geen sprake van zijn dat we tweemaal moeten betalen voor de sanering van de overheidsfinanciën. Dat zou het toppunt zijn.

Europa heeft een strategische vergissing gemaakt door te denken dat een monetaire unie en een gemeenschappelijke munt mogelijk waren zonder een sociaal, economisch, fiscaal en milieuvriendelijk Europa. Het was uiteraard onmogelijk de eenheidsmunt te beheren zonder een gemeenschappelijk beleid, maar zover staan we vandaag.

Vandaag moeten we Griekenland redden, niet alleen uit solidariteit, maar ook om egoïstische redenen.

Sommigen pleiten voor de uitstap van Griekenland uit de eurozone. Een aantal banken – dat is ook het geval in Frankrijk – hebben geïnvesteerd in Griekse overheidsobligaties. Als Griekenland niet betaalt, zouden die banken zwaar worden getroffen, met alle gevolgen van dien. Er zou opnieuw een overdreven reactie ontstaan op de markten. De problemen die we hebben gekend zouden nog worden versterkt en de eurozone zou in gevaar komen.

De uitstap van Griekenland uit de eurozone zou geen oplossing zijn. Zelfs bij een terugkeer naar een sterk gedevalueerde drachme, met alle sociale en financiële gevolgen die deze beslissing zou hebben voor de Griekse bevolking, is het evident dat de markten dat signaal zouden registreren en van Italië, Portugal, Ierland en Spanje de volgende doelwitten zouden maken, met dezelfde gevolgen.

We staan dus voor een egoïstische plicht van solidariteit. Of we nu overtuigde federalisten of anti-Europeanen zijn, wij hebben geen keus. Dat anderen handelen uit egoïsme … Enkel het resultaat telt.

De Griekse bevolking gaat de zeer zware factuur betalen van de vergissingen en fouten van de opeenvolgende regeringen, zowel van links als van rechts: algemene fiscale fraude, een economie waarvan ongeveer de helft buiten de officiële circuits en de boekhoudkundige statistieken valt, vervalste overheidsbegrotingen … Maar het is het Griekse volk en niet de regering die de factuur zal betalen en werkloosheid, armoede en bezuinigingen zal ondergaan.

De Grieken staan trouwens niet alleen. Alle Europese volkeren lopen gevaar, ook het Belgische. Er is sprake van besparingen, aanvallen op de pensioenen en de index, een verlaging van de sociale uitkeringen en lonen, een verlaging van de sociale uitgaven en dus de inkomsten en een verlaging van de openbare investeringen.

Die noodlottige spiraal zal leiden tot een inkrimping van de binnenlandse markt, tot een daling van de privé-investeringen en dus tot ontslagen en een recessie, waardoor we in een vicieuze cirkel zullen terechtkomen.

Wij moeten vaststellen dat de markten zich hebben vergist en dat ze geen enkel recht hebben om ons de les te spellen en ons voortdurend onder druk te zetten.

De solidariteit die de EU via dat solidariteitsmechanisme zal doorvoeren is een signaal van de democratieën aan de speculanten en de markten: ‘We zullen ons niet laten doen!’ Daarom zullen Ecolo en Groen! die twee wetsontwerpen goedkeuren.

Mme Anke Van dermeersch (VB). – Apparemment, le Vlaams Belang est le seul groupe à ne pas approuver ces mesures d’élargissement du fonds de secours. Nous voterons contre ce projet, et cela pour une série de raisons.

Tout d’abord, ce projet de loi est déjà le deuxième acte d’une tragédie grecque. On tente de donner l’impression que ce pays n’est pas le seul concerné. Le fonds de secours peut effectivement être utilisé pour d’autres pays tels que l’Italie, l’Espagne ou le Portugal, mais à l’heure actuelle, il s’agit essentiellement de la Grèce.

Les chiffres sont clairs. En 2010, la dette grecque atteignait 328,6 milliards d’euros, à savoir 142,8% de son PIB, et le déficit, 10,5%. L’économie grecque est toujours particulièrement fragile à l’heure actuelle et se trouve menacée par des arrêts de travail, voire par des grèves de longue durée. Le chômage augmente encore ; il touche à présent 40% des jeunes. La situation reste donc grave et nous nous demandons si l’aide offerte sera suffisante.

La Grèce ne s’en sort pas. Les joyaux de la république sont à vendre : des ports, des entreprises de télécommunication, les services postaux, la loterie nationale, le réseau des chemins de fer, des aéroports, des autoroutes, la compagnie du gaz… Bref, tout est actuellement à vendre, en tout ou en partie.

La Grèce a effectivement mené un assainissement tellement lourd pour chaque citoyen qu’il en devient insupportable. Des allocations sont réduites ou supprimées et d’autres avantages sociaux tels que les congés payés et les primes de fin d’année disparaissent. Les salaires vont à nouveau baisser et le secteur public devra être amputé. Je crains que toutes ces mesures – un régime drastique – ne deviennent contre-productives pour la Grèce. En les approuvant, que faisons-nous d’autre que de continuer à combler les déficits par de nouveaux prêts destinés à couvrir les prêts antérieurs ?

La Grèce a déjà reçu le dernier volet de 12 milliards des 110 milliards prévus par le fonds de relance européen. C’était manifestement insuffisant. Une autre solution doit dès lors être envisagée, car la Grèce fonce inévitablement vers la banqueroute et l’injection de montants supplémentaires est inefficace.

Le deuxième paquet de mesures d’aide paraît inévitable, mais nous le jugeons incorrect. Nos contribuables ne peuvent continuer à faire les frais des prêts consentis au puits sans fond qu’est la Grèce.

Les conséquences d’une tragédie grecque sont désastreuses pour l’euro. Malgré tous les assainissements, la Grèce vit une très grave récession budgétaire et le remède est plus nocif que la maladie. La question est donc de savoir s’il est sensé de continuer envers et contre tout à financer la Grèce. Ces derniers mois, des personnes raisonnables ont, partout en Europe, plaidé en faveur d’un retrait accompagné de la zone euro. Cela n’a servi à rien. Pour préserver l’élite européenne qui a introduit l’euro et pour secourir des banques imprudentes comme la banque Dexia, fief de la CSC, des mesures de sauvetage ont encore été concoctées en 2011, pour un montant de 109 milliards d’euros, dont 3,7 milliards seront supportés par le contribuable belge. La pression fiscale imposée aux Belges dépasse donc les 4 milliards d’euros, ce qui représente 259 euros par personne. Si l’on tient compte du fait que la Flandre, avec Bruxelles, alimente le Trésor fédéral à raison de 71%, cela signifie que chaque habitant de Flandre et de Bruxelles doit payer non moins de 271 euros, contre 232 euros pour un Wallon. Une famille flamande moyenne de quatre personnes paie, cette année, 1 084 euros pour la Grèce.

Ces mesures ne visaient que le seul sauvetage de la Grèce. La crise grecque a donc déjà coûté plus de 1 000 euros à chaque famille flamande de quatre personnes et ce sera pareil en 2011. Si la Grèce fait faillite, cet argent sera définitivement perdu.

De plus, le Conseil Ecofin du 21 juillet 2011 a octroyé de nouvelles compétences à la Facilité européenne de stabilité financière, mises en œuvre par ce projet de loi. La FESF peut ainsi consentir à titre préventif des prêts à des pays de la zone euro et acheter des obligations d’État à des particuliers tels que les banques. Si ce projet est adopté, il deviendra possible de consentir un prêt à un pays pour sauver des banques. Malgré ces mesures supplémentaires, la FESF elle-même n’obtient pas beaucoup plus de moyens additionnels qui en permettent l’application. Je me demande donc si la FESF est suffisamment armée pour résoudre la crise de la dette européenne. Le marché financier tient déjà compte du fait que la Grèce ne pourra rembourser que la moitié de l’aide de la FESF. Je crains que les banques ne soient remboursées en premier lieu, avant les autorités, de sorte que c’est le contribuable qui trinquera. Une solution de rechange serait un retrait correct – temporaire ou définitif – de la Grèce hors de la zone euro. Le pays aurait ainsi l’occasion de créer son propre ordre budgétaire. Une dévaluation de la monnaie renforcerait la position concurrentielle de la Grèce et contribuerait à un redressement durable, ce qui lui permettrait, à terme, d’éventuellement rejoindre la zone euro. L’Allemagne élabore d’ailleurs déjà un plan B pour le sauvetage des banques allemandes et la stabilisation de la zone euro après le retrait de la Grèce. À l’instar de divers autres hommes politiques – allemands, principalement – l’ancien commissaire Bolkestein a aussi plaidé pour un retrait. Apparemment, la position de mon parti est plus crédible à l’étranger. Au Sénat, malheureusement, je n’ai entendu personne prôner une solution autre qu’un nouvel apport d’argent. Selon le marché financier, la Grèce court vers la faillite. Une nouvelle crise bancaire n’est pas à exclure. Il vaudrait mieux utiliser le deuxième paquet de mesures pour soutenir les institutions financières mises en danger par une restructuration de la dette grecque. Il est même probable qu’une restructuration de la dette au sein de la zone euro soit elle aussi inévitable. Aucune solution n’est simple, mais une chose est claire : il appartient toujours aux Grecs de déterminer souverainement leur destin. Nous devons oser débattre franchement du projet euro, surtout en ce qui concerne les pays PIGS : la Grèce, mais aussi l’Espagne, le Portugal et l’Italie. Une discussion portant sur la division de l’euro – un euro « nord » et un euro « sud » – doit être envisagée. Le concept d’une Union européenne réduite doit également être mis sur la table en lieu et place du projet de loi à l’examen.

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Blijkbaar is het Vlaams Belang de enige fractie die geen voorstander is van de maatregelen die een verdere uitbreiding van het noodfonds inhouden, wat we met dit wetsontwerp wettelijk vastleggen. We zullen het ontwerp verwerpen om een hele reeks redenen.

De eerste reden is dat dit wetsontwerp al het tweede bedrijf is in een Griekse tragedie. Griekenland is hier al meermaals ter sprake gebracht, maar toch probeert men de indruk te wekken dat het niet alleen om Griekenland gaat. Het noodfonds kan inderdaad ook voor andere PIGS-landen worden gebruikt, zoals Italië, Spanje of Portugal, maar vandaag gaat het toch vooral over Griekenland.

De cijfers van Griekenland liegen er niet om. In 2010 torste Griekenland een schuld van 328,6 miljard euro, liefst 142,8% van zijn bbp, een tekort dat opliep tot 10,5%. De Griekse economie is ook vandaag nog altijd bijzonder fragiel en wordt bedreigd door werkonderbrekingen en zelfs langdurige stakingen. De werkloosheid groeit nog altijd, bij de jongeren is ze nu al 40%. Het gaat dus absoluut niet goed met Griekenland en de vraag is of de hulp die wij via Europa bieden en die in het noodfonds nog wordt opgetrokken, wel toereikend zal zijn.

Griekenland doet het niet goed. Buiten het archeologische patrimonium worden de kroonjuwelen van de Griekse republiek in de etalage gezet. Momenteel zijn havens te koop, telecom- en postbedrijven, staatsloterij, spoorwegennet, luchthavens, snelwegen, het gasbedrijf, kortom alles staat momenteel geheel of gedeeltelijk te koop. Griekenland heeft inderdaad een sanering doorgevoerd die iedere Griek zo zwaar treft dat de toestand nog heel moeilijk te dragen is. Uitkeringen worden verlaagd of stopgezet, terwijl andere sociale voordelen zoals vakantiegeld en eindejaarspremies verdwijnen. Lonen zullen opnieuw dalen en de openbare sector zal moeten inkrimpen. Ik vrees dat al deze ingrijpende maatregelen, een soort van Grieks crashdieet, wel eens contraproductief zullen blijken te zijn voor Griekenland. Waar zijn we dan mee bezig, als we die ondersteunen, als wij Griekenland dat zichzelf op dit zeer strenge dieet heeft gezet, geld blijven toestoppen met nieuwe leningen en schulden blijven delgen met nieuwe leningen en nieuwe leningen door leningen laten dekken?

Door zichzelf die onhoudbare maatregelen op te leggen, heeft Griekenland nu al de laatste schijf van 12 miljard van het vorige goedgekeurde bedrag van 110 miljard van het Europese herstelfonds gekregen. Dat was blijkbaar ontoereikend. Bijgevolg moet er volgens mij dringend een meer fundamentele oplossing komen, want Griekenland stevent onvermijdelijk af op het bankroet en het toestoppen van nog meer geld werkt niet productief.

Het tweede pakket aan noodsteun, dat iedereen hier blijkbaar zal goedkeuren, lijkt onvermijdelijk, maar is volgens ons toch niet correct. Onze belastingbetaler mag niet blijven opdraaien voor leningen die dan gestort worden in de bodemloze put die Griekenland toch wel is.

De gevolgen van een Griekse tragedie voor de euro zijn niet te overzien. Alle saneringen ten spijt kent Griekenland een zeer zware budgettaire achteruitgang en de remedie blijkt erger dan de kwaal. De vraag is dan ook of het wel zin heeft om ten koste van alles Griekenland te blijven financieren. De voorbije maanden hebben verstandige mensen in heel Europa opgeroepen tot een begeleid vertrek van Griekenland uit de eurozone. Het mocht niet baten. Om het gezicht te redden van de Europese elite die de euro heeft ingevoerd en om roekeloze banken zoals de ACV-bank Dexia te redden, werd in 2011 nog maar eens een reddingspakket uitgedokterd van liefst 109 miljard euro, waarvan 3,7 miljard euro te betalen door de Belgische belastingbetaler. Daarmee komen we op meer dan 4 miljard euro belastinggeld van onze inwoners. De kostprijs is schokkend als men weet dat dit 259 euro per Belg betekent. Als men bovendien rekening houdt met het feit dat Vlaanderen met Brussel voor 71% de federale schatkist vult, dan betekent dit dat elke inwoner van Vlaanderen en Brussel maar liefst 271 euro moet betalen, terwijl een Waal 232 euro betaalt. Een doorsnee Vlaams gezin van vier betaalt dit jaar, alleen voor Griekenland, maar liefst 1084 euro.

Dat steunpakket diende ook enkel en alleen om Griekenland te redden. De euroramp in Griekenland heeft elk Vlaams gezin van vier in 2010 dus al meer dan 1000 euro gekost en in 2011 nogmaals 1000 euro. Sinds het begin van de crisis bedraagt de kostprijs per Vlaams gezin dus 2000 euro. Als Griekenland vroeg of laat failliet gaat, is dat geld van de Vlaamse en Belgische belastingbetaler definitief verloren. Bovendien heeft de Ecofin-Raad op 21 juli 2011 aan de ‘European Financial Stability Facility’ nieuwe bevoegdheden toegekend, die met dit wetsontwerp worden ingevoerd. Zo kan de EFSF preventief leningen verstrekken aan eurolanden en staatsobligaties opkopen van private partijen zoals banken. Als dit ontwerp vandaag wordt goedgekeurd, behoren ook leningen aan landen die banken moeten redden tot de mogelijkheden. Ondanks al die bijkomende maatregelen krijgt de EFSF zelf niet zoveel bijkomende middelen om ze uit te voeren. Ik vraag me dan ook af of de EFSF wel voldoende gewapend is om de Europese schuldencrisis op te lossen. De financiële markt houdt nu al rekening met het feit dat Griekenland de EFSF-steun slechts voor de helft zal kunnen terugbetalen. Ik vrees dat eerst de banken zullen worden terugbetaald en dan pas de overheden, zodat de belastingbetaler voor alles zal moeten opdraaien. Een alternatieve oplossing kan er bijvoorbeeld in bestaan Griekenland op een ordentelijke manier tijdelijk of definitief uit de eurozone te laten stappen. Het land zou op die manier de kans krijgen een eigen budgettaire orde te scheppen. Een devaluatie van de munt zou de concurrentiepositie van Griekenland versterken en dus een duurzaam herstel ondersteunen waardoor het land op termijn misschien opnieuw tot de eurozone kan toetreden. Duitsland werkt trouwens al aan een plan B voor de redding van de Duitse banken en de stabilisering van de eurozone na de exit van Griekenland. Net als verschillende andere, vooral Duitse, politici pleitte ook voormalig EU-commissaris Bolkestein voor een exit. Blijkbaar wordt het standpunt van mijn partij geloofwaardiger in het buitenland. In de Senaat heb ik spijtig genoeg niemand gehoord die een andere oplossing voor Griekenland wil dan opnieuw geld toestoppen. Ook de financiële markt is er nagenoeg zeker van dat Griekenland zeer binnenkort failliet gaat. Deze week heeft Moody’s bij een aantal Franse grootbanken de rating verlaagd ten gevolge van blootstelling aan Griekenland. Een nieuwe bankencrisis is absoluut niet ondenkbaar. Het geplande tweede Europese hulppakket kan beter worden gebruikt om de financiële instellingen te ondersteunen die door een Griekse schuldherstructurering in moeilijkheden zullen komen. Een schuldherstructurering binnen de eurozone zal waarschijnlijk ook niet te vermijden zijn. Er is helemaal geen gemakkelijke uitweg. Een zaak is duidelijk: het zijn nog steeds de Grieken die soeverein over hun lot moeten kunnen beslissen en niet de Europese oekaze. We moeten met een open geest het europroject ter discussie durven te stellen, zeker wat de PIGS-landen betreft – Griekenland, maar ook Spanje, Portugal en Italië. Een ‘noord- en een zuid-euro’ moet bespreekbaar zijn. Ook het concept van een afgeslankte Europese Unie moet op tafel liggen in plaats van het hier voorliggende wetsontwerp dat Griekenland opnieuw geld toestopt.

Mme Vanessa Matz (cdH). – Le groupe cdH votera les projets du gouvernement. Je voudrais partager trois réflexions avec vous.

J’aborderai tout d’abord le contexte dans lequel est prise la décision de renforcer le Fonds européen de stabilité financière qui, pour certains commentateurs avisés, reviendrait à réarranger les chaises longues sur le pont du Titanic. Je ne partage toutefois pas ces prédictions.

Cela étant, la situation est critique. Nous payons aujourd’hui le prix de trois décennies de croissance de plus en plus faible, obtenue au prix d’une hausse de plus en plus forte des inégalités et de l’endettement privé et public. Cette situation a été facilitée par une politique monétaire laxiste aux États-Unis et par une dérégulation financière irresponsable déclenchée par Reagan, Bush et Clinton aux États-Unis et par Thatcher et Blair au Royaume-Uni, dérégulation à laquelle l’Union européenne et ses États membres n’ont pas résisté. Nous payons donc très cher le prix de trois décennies de néolibéralisme. Nous nous sommes laissé abuser par des idéologues et influencer par des milieux financiers aveugles à toute considération autre que leurs résultats trimestriels et les bonus et stock options qui y sont liés.

Pour paraphraser Shakespeare, comme l’ont écrit les sénateurs américains dans leur rapport magistral sur la crise, la faute ne vient pas des étoiles mais de nous-mêmes. Du coup, Amérique et Europe sont confrontées à une crise systémique et sont l’une et l’autre prises dans l’étau du désendettement et l’imminence d’une récession. L’économie de l’offre ne suffit plus à soutenir la croissance. De plus, les instruments de relance de la demande ne répondent plus : ni la politique budgétaire contrainte par la nécessaire baisse des déficits ni la politique monétaire, parce que les taux d’intérêt sont déjà si bas, en tous cas aux États-Unis et au Japon, que d’aucuns parlent de piège à liquidités. Devant l’incertitude, les entreprises et les ménages préféreraient accumuler des liquidités et thésauriser plutôt qu’investir malgré le niveau très bas des taux.

Par ailleurs, la demande hors zone atlantique, notamment en provenance d’Asie, reste très élevée mais avec un euro surévalué, ce qui est bien le paradoxe de la zone euro. Seules les économies price maker comme l’Allemagne et les sous-traitants en profitent, ce qui creuse l’écart avec les États moins avantagés par leurs spécialisations internationales.

Le risque le plus grand que nous pourrions prendre serait de verser dans le protectionnisme commercial ou monétaire pour contenir la poussée du chômage car l’effet domino ou le retour de manivelle qui s’ensuivraient seraient économiquement et politiquement dévastateurs. Ce serait à coup sûr la dépression mondiale et la désintégration de la zone euro et donc le recloisonnement du marché unique. Le propre d’une crise systémique est que les solutions ne peuvent plus être trouvées à l’intérieur du système. Il faut donc réformer ce dernier.

Par ailleurs, ce contexte jette un jour plus sombre sur la mesure que nous allons entériner par notre vote. D’abord, le décalage chronologique entre la décision de principe du Conseil européen de mars, sa finalisation en juillet par le gouvernement et sa ratification parlementaire aujourd’hui fait que le texte qui nous est proposé aujourd’hui n’est plus exactement le même que celui qui nous était présenté hier. Ce qui était une décision sur une garantie est devenue, du fait du risque entre-temps accru de défaut souverain de la Grèce, une décision sur une dépense réelle.

J’en viens dès lors à ma première question. Le statut de la créance de la FESF rend-il hypothétique le recours à la garantie offerte par les États membres garants ou le défaut d’un État conduirait-il effectivement à son utilisation ? En cas d’une sortie de la Grèce de l’euro – en principe non prévue par le traité mais pas complètement impensable selon les juristes de la BCE –, quel pourrait être l’impact sur la contribution de la Belgique ?

Il s’agit en outre d’une dépense potentiellement considérable puisqu’elle représente 10% du PIB. Par ailleurs, le plafond maximum de garantie – en principe de 34,5 milliards –, joue un effet boule de neige puisque non seulement d’autres pays défaillants peuvent s’ajouter au cas grec – les candidats ne manquent pas – mais, puisque ces pays perdraient leur propre capacité de garantie, celle-ci serait reportée sur les autres pays garants de la zone euro. Ce scénario est particulièrement préoccupant pour la Belgique hélas revenue à un taux d’endettement de près de 100%.

Enfin, jamais nous n’avons été plus proches d’un scénario à la japonaise, d’une décennie de déflation, alors même que, solidement unis, nous pourrions y échapper. D’une part, à la différence du Japon, le niveau de la dette de l’eurozone est moindre – 85,1% du PIB – comparée à celle des États-Unis (95,8%) et du Japon (183,5%). D’autre part, comme au Japon, et à la différence des États-Unis, cette dette est intérieure à la zone euro et est largement financée par l’épargne domestique de cette zone considérée dans son ensemble.

Cependant, la zone euro affaiblit sa position par le divorce entre politique monétaire et politique budgétaire qui produit deux singularités : la première tient à ce que chaque pays emprunte en réalité dans une monnaie, l’euro, qui n’est plus la sienne propre puisqu’il n’en contrôle plus le taux de change à la différence des États-Unis qui, pour leur part, usent et abusent de la politique du taux de change ; la seconde tient à ce que l’autonomie des politiques budgétaires entretient une fragmentation du marché obligataire européen qui est une invitation à la spéculation d’arbitrer une dette souveraine contre une autre. En conséquence, l’exposition de la zone euro à un risque déflationniste est aggravée.

En réalité nous sommes face à un choix : soit nous en restons au FESF dont la structure fortement intergouvernementale est une invitation pour les marchés financiers à différencier et à cibler les États membres selon leur vulnérabilité et, par là, à défaire le mécanisme de solidarité en suivant la ligne des défauts souverains possibles, soit nous allons au-delà et nous organisons une mutualisation inexpugnable des risques de défaut souverain en rendant la différenciation entre États impossible, autrement dit en poussant plus loin la solidarité et la discipline qui en est la contrepartie.

Le FESF, qu’on nous demande de renforcer, n’a dès lors de sens que s’il s’inscrit dans un dessein plus vaste et plus ambitieux à mettre en œuvre sans attendre, c’est-à-dire avant plutôt qu’après la banqueroute de la Grèce, voire son retrait de la zone euro.

Il est temps que dans la zone euro, le politique reprenne la main et gagne cette fois les marchés de vitesse, à défaut de quoi les marchés vont ruiner les États et se détruire eux-mêmes en menant les banques à la faillite sans que les États puissent cette fois les sauver.

Les mesures à prendre en priorité – je sais combien elles sont extrêmement difficiles – portent sur la relance, la mutualisation des risques souverains et sa contrepartie : la discipline, l’harmonisation fiscale, la spéculation et la recapitalisation des banques. Il s’agit donc d’abord exploiter au maximum les marges de relance encore disponibles dans l’UE.

La conversion des dettes nationales en euro-obligations créerait un marché obligataire en Europe, très liquide et très sûr, et donc moins coûteux pour les États emprunteurs. Il ne faut d’ailleurs pas nécessairement limiter les euro-obligations à 60% du PIB, puisqu’il s’agit de réduire la charge d’intérêts pour les pays surendettés et de faciliter leur retour à la croissance, mais ce n’est concevable que sous la stricte condition qu’ils se soumettront effectivement à des plans coercitifs rigoureux de résorption de la dette excédant les 60% du PIB. En contrepartie, il faudra rendre plus automatiques les avertissements et les sanctions pour les pays en infraction, notamment en passant au vote à la majorité inversée au Conseil pour rejeter une recommandation de la Commission.

En attendant de gager les eurobonds sur des ressources propres communautaires pour la zone euro, solution logique mais hors de portée dans l’immédiat, il faut s’attaquer de front à la concurrence fiscale qui mine la capacité et la souveraineté budgétaire des États. La concurrence fiscale, ce qui est un comble, s’est trouvée facilitée par la libre circulation des capitaux et par la monnaie unique. II faut la contrer par l’harmonisation en recourant éventuellement à des coopérations renforcées pour adopter une assiette commune de l’impôt des sociétés pour la zone euro. Cela implique de tordre le bras à l’Irlande et à l’Estonie et prendre des mesures de dissuasion contre la concurrence fiscale des passagers clandestins du reste de l’UE. Comment amener par exemple ces deux États à renoncer à la concurrence fiscale sur l’impôt des sociétés et à cesser de bloquer les tentatives d’harmonisation de l’assiette de l’impôt des sociétés au sein de la zone euro ?

Il faut encore précisément éradiquer les paradis fiscaux dans l’UE, une anomalie d’un autre âge, et mettre hors d’état de nuire les places offshore. Le marquage des capitaux – ce serait le véritable bénéfice de la taxe sur les transactions financières – permettrait de repérer les capitaux sous-régulés et sous-taxés. La liberté de mouvement des capitaux doit être assurée au sein de l’UE, mais elle peut être régulée entre l’Union européenne et les pays tiers. Non au protectionnisme commercial, mais, si nécessaire, oui à la surveillance des mouvements de capitaux.

À titre de mesure conservatoire, il faudrait limiter la spéculation sur la dette souveraine des pays en restructuration, en généralisant l’interdiction des ventes à découvert sur produits nus (CDS).

Cette décision ne peut plus être nationale, mais bien européenne.

Enfin, je crois, comme Mme Lagarde, qu’il faut recapitaliser les banques. Elles rapporteront moins aux actionnaires mais elles coûteront moins aux contribuables.

Vaste programme assurément. Nous sommes entrés dans des temps où il faut penser l’impensable. Nul ne sait aujourd’hui si la Grèce restera dans la zone euro.

Le pire serait que la Grèce décroche sans que la zone euro ne fasse un grand bond en avant. Il faut donc anticiper et rétablir la confiance des citoyens et celle des marchés par un leadership européen. Ce dernier commence par le passage d’un fonds intergouvernemental, comme le FESF, à des euro-obligations qui s’appuient sur un budget de la zone euro.

Mevrouw Vanessa Matz (cdH). – De cdH-fractie zal de regeringsontwerpen goedkeuren. Ik wil wel drie bedenkingen formuleren.

Ik wil het eerst hebben over de context waarin de beslissing wordt genomen om het Europees Financieel Stabiliteitsfonds te versterken, wat bij sommige verstandige commentatoren vergelijkingen met de Titanic oproept. Ik ben het daar niet mee eens.

Toch is de toestand kritiek. Wij betalen vandaag de prijs voor drie decennia van steeds zwakkere groei, die gepaard ging met een steeds sterkere ongelijkheid en een grotere privé- en openbare schuldenlast. Die toestand werd vergemakkelijkt door een laks monetair beleid in de VS en een onverantwoordelijke financiële deregulering die onder Reagan, Bush en Clinton werd ingezet in de VS en door Thatcher en Blair in het Verenigd Koninkrijk. Aan die deregulering hebben de EU en haar lidstaten niet kunnen weerstaan. We betalen een hoge prijs voor drie decennia van neoliberalisme. We hebben ons laten misleiden door ideologen en laten beïnvloeden door financiële milieus die blind waren voor elke andere benadering dan die van de driemaandelijkse resultaten en de bonussen en stock options die daaraan zijn verbonden.

De crisis is niet vanzelf ontstaan, wij hebben er schuld aan. Amerika en Europa worden geconfronteerd met een systeemcrisis en zitten beide gevangen in de greep van een schuldafbouw en een naderende recessie. De aanbodeconomie volstaat niet langer om de groei te ondersteunen. Bovendien reageren de instrumenten om de vraag weer op gang te brengen niet meer: noch het begrotingsbeleid dat onder de druk van de noodzakelijke daling van de tekorten zit, noch het monetaire beleid. De intrestvoeten zijn al zo laag, in ieder geval in de VS en in Japan, dat sommigen spreken van een liquiditeitsval. Geconfronteerd met die onzekerheid verkiezen de ondernemingen en de gezinnen liquiditeiten op te stapelen en te sparen in plaats van te investeren, ondanks de zeer lage rentevoeten.

Overigens blijft de vraag buiten de Atlantische zone, met name vanuit Azië, zeer hoog maar met een overgewaardeerde euro, wat de paradox van de eurozone is. Enkel de price maker-economieën, zoals Duitsland, en de onderaannemers profiteren daarvan. Dat doet de kloof toenemen met de landen die door hun internationale specialisatie minder bevoordeeld zijn.

Het grootste risico dat we zouden kunnen nemen is te vervallen in handels- of monetair protectionisme om de stijging van de werkloosheid in te dammen. Het domino-effect of de terugslag die daaruit zouden voortvloeien, zouden vernietigend zijn op economisch en politiek vlak. Dat zou zonder twijfel een wereldwijde depressie en de desintegratie van de eurozone tot gevolg hebben en dus de verbrokkeling van de eengemaakte markt. Een systeemcrisis heeft als kenmerk dat oplossingen niet meer binnen in het systeem kunnen worden gevonden. Dat moet dus worden hervormd.

Die context werpt een somberder licht op de maatregel die we gaan goedkeuren. Het tijdsverschil tussen de principebeslissing van de Europese Raad van maart, het ontwerp van de regering in juli en de goedkeuring van het parlement, die vandaag zal plaatsvinden, maakt dat de tekst die ons nu wordt voorgesteld niet helemaal dezelfde meer is als degene die ons gisteren werd voorgesteld. Wat een beslissing over een garantie was, is wegens het ondertussen toegenomen risico op een faillissement van Griekenland, een beslissing over een reële uitgave geworden.

Ik kom tot mijn eerste vraag. Maakt het statuut van het krediet van de EFSF het beroep op de garantie van de lidstaten die garant staan hypothetisch of leidt het in gebreke blijven van een staat inderdaad tot zijn aanwending? Wat kan de impact op de bijdrage van België zijn bij een uittreding van Griekenland uit de euro, wat in principe niet is opgenomen in het verdrag, maar niet geheel ondenkbaar is volgens de juristen van de ECB?

Het gaat trouwens over een bedrag dat aanzienlijk kan zijn omdat het 10% van het bbp bedraagt. De schuldwaarborg – in principe 34,5 miljard – heeft een sneeuwbaleffect omdat niet alleen andere in gebreke blijvende landen zich bij het Griekse geval kunnen aansluiten, maar omdat deze landen hun eigen waarborgcapaciteit verliezen, die dan op de andere landen van de eurozone die garant staan, zou worden afgewenteld. Dat scenario is in het bijzonder onrustwekkend voor België, dat helaas opnieuw een schuldgraad heeft van bijna 100%.

Wij hebben nooit dichter gestaan bij een Japans scenario, dat een decennium van deflatie betekent. Als deel van een groter geheel, kunnen we daar echter aan ontsnappen. Enerzijds is, verschillend met Japan, het schuldniveau van de eurozone kleiner – 85,1% van het bbp – dan dat van de VS (95,8%) en van Japan (183,5%). Anderzijds is die schuld, zoals in Japan en in tegenstelling tot de VS, intern aan de eurozone en wordt ze grotendeels gefinancierd door het eigen spaargeld van die zone in haar geheel.

De eurozone verzwakt haar positie echter door de scheiding tussen het monetaire en het politieke beleid, die twee eigenaardigheden voortbrengt. De eerste houdt in dat elk land in de praktijk leent in euro, die geen eigen munt meer is omdat het geen controle meer heeft op de wisselkoers, in tegenstelling tot Amerika dat het wisselkoersbeleid gebruikt en misbruikt. Een tweede eigenaardigheid is dat een autonome budgettaire beleidsvoering inhoudt dat een fragmentatie van de Europese obligatiemarkt in stand wordt gehouden, wat doet speculeren dat een soevereine schuld wordt afgewogen tegenover een andere. Dat verhoogt bijgevolg de blootstelling van de eurozone aan het deflatierisico.

We staan dus voor een keuze: ofwel blijven we bij de EFSF waarvan de sterke intergouvernementele structuur de financiële markten aanzet tot het maken van een onderscheid en tot het viseren van de lidstaten volgens hun kwetsbaarheid en om het solidariteitsmechanisme van daaruit te ondergraven door zich te focussen op mogelijke soevereine schulden, ofwel gaan we nog verder en organiseren we een onderlinge verdeling die bestand is tegen de risico’s van een soeverein tekort door dat onderscheid tussen staten onmogelijk te maken, anders gezegd, door een verdere versterking van de solidariteit en de discipline, de tegenprestatie ervan.

De EFSF, die wij zouden moeten versterken, heeft dus slechts zin als ze kadert in een groter en ambitieuzer plan, dat onverwijld in werking moet treden, dus liever voor dan na het Griekse bankroet of de uittreding van het land uit de eurozone.

Het is tijd dat de beleidsvoerders in de eurozone de teugels opnieuw in handen nemen en de markten deze keer in snelheid nemen, anders zullen die markten de lidstaten ruïneren en tegelijk zichzelf vernietigen door de banken in het bankroet te storten zonder dat de lidstaten ze deze keer kunnen redden.

De maatregelen die prioritair moeten worden genomen – ik weet hoe moeilijk ze zijn – hebben betrekking op het herstel, de onderlinge verdeling van de soevereine risico’s en de tegenprestaties: de discipline, de fiscale harmonisatie, de speculatie en nieuwe kapitaalsinjecties voor de banken. Het gaat er dus om eerst de nog beschikbare herstelmarges optimaal te benutten.

De conversie van de nationale schulden in euro-obligaties zou in Europa een obligatiemarkt creëren, met veel liquiditeit en veel zekerheid, die bijgevolg minder duur zou zijn voor de staten die lenen. Het is trouwens niet nodig de euro-obligaties te beperken tot 60% van het bbp, aangezien het de bedoeling is de intrestlasten van de landen met een te grote schuldenlast te verminderen en een nieuwe economische groei te vergemakkelijken. Dat is echter slechts denkbaar onder de strikte voorwaarde dat ze zich effectief zullen onderwerpen aan strenge dwingende plannen om de schuldratio te beperken tot 60%. Daartegenover staat dat de waarschuwingen en sancties voor de landen die in overtreding zijn, een automatisch karakter moeten krijgen, onder meer door toepassing van de reverse majority in de Raad om een aanbeveling van de Commissie te verwerpen.

In afwachting van de waarborg van de eurobonds met gemeenschapsmiddelen voor de eurozone – een logische oplossing die momenteel echter buiten bereik is – moet de fiscale concurrentie die het vermogen en de budgettaire soevereiniteit ondermijnt, openlijk worden bestreden. Die fiscale concurrentie wordt vergemakkelijkt door het vrije verkeer van kapitaal en door de eenheidsmunt. We moeten dat bestrijden door een harmonisatie en een eventuele versterkte samenwerking met het oog op de invoering van een gemeenschappelijke belastinggrondslag voor de eurozone. Dat impliceert dat we Ierland en Estland zwaar onder druk moeten zetten en dat we maatregelen moeten nemen tot ontrading van fiscale concurrentie van clandestiene passagiers uit de rest van de EU. Hoe kunnen we die twee landen bijvoorbeeld doen afzien van fiscale concurrentie voor de vennootschapsbelasting en van het saboteren van de pogingen tot harmonisatie van een gemeenschappelijke grondslag voor de vennootschapsbelasting in de eurozone?

Ook de fiscale paradijzen in de EU, een anomalie uit een ander tijdperk, moeten verdwijnen en de offshoreplaatsen moeten worden uitgeschakeld. Het markeren van de kapitalen – dat zou het echte nut zijn van een heffing op de financiële transacties – zou de opsporing van de ondergereguleerde en onderbelaste kapitalen mogelijk maken. Het vrije verkeer van kapitaal in de EU moet verzekerd blijven, maar het kan worden gereguleerd tussen de Europese Unie en de derde landen. Neen aan het handelsprotectionisme, maar, indien nodig, ja aan het toezicht op de kapitaalstromen.

Als bewarende maatregel moet de speculatie op de soevereine schuld van de staten in wederopbouw aan banden worden gelegd. Dat is mogelijk door een algemeen verbod op ‘naakte’ CDS of short selling. Die beslissing mag niet langer op nationaal, maar op Europees vlak worden genomen.

Tot slot ben ik het eens met mevrouw Lagarde dat de banken nieuwe kapitaalsinjecties moeten krijgen. Dat betekent minder winst voor de aandeelhouders, maar minder kosten voor de belastingbetalers.

Het gaat hier uiteraard om een omvangrijk programma. We bevinden ons nu in een tijdperk waarin we moeten denken aan het ondenkbare. Niemand weet vandaag of Griekenland in de eurozone zal blijven.

Het ergste zou zijn dat Griekenland zou afhaken zonder dat de eurozone een grote sprong vooruit zou hebben gemaakt. We moeten dus anticiperen en een Europees leadership moet het vertrouwen van de burgers en van de markten herstellen. Dat leadership begint met een intergouvernementeel fonds, bijvoorbeeld de EFSF, om te komen tot euro-obligaties die steunen op een begroting van de eurozone.

Mme Freya Piryns (Groen!). – Dire que la zone euro se trouve dans une situation préoccupante, c’est naturellement enfoncer une porte ouverte. La réponse des dirigeants de la zone euro dont nous débattons aujourd’hui, est la bonne réponse et les verts vont donc approuver ce texte.

En même temps, nous devons souligner que cette réponse s’avérera sûrement insuffisante. Durant ces derniers jours, nous avons à nouveau entendu de nombreuses annonces de malheur. L’Europe ne réussit pas à convaincre les marchés financiers qu’elle réagit efficacement à la crise. Les mauvaises nouvelles sur la difficulté à empêcher la faillite de la Grèce montrent que les recettes néolibérales de la Commission européenne et du FMI ne fonctionne pas. En enfonçant la Grèce dans la pauvreté avec des mesures d’économie jamais vues, nous cassons le moteur de sa croissance économique. La responsabilité n’en incombe à mes yeux pas seulement à ceux qui ont emprunté au-dessus de leurs possibilités. S’y ajoutent également la mauvaise gestion du gouvernement grec, la perception laxiste des impôts, les dépenses militaires injustifiablement élevées et les services publiques inefficaces. Il y eut aussi trop peu de contrôle par les autres États membres qui ont laissé la situation aller trop loin. On aurait dû mieux surveiller le taux d’endettement du secteur privé.

La question est de savoir ce qui est encore nécessaire. Tant les prêteurs que les emprunteurs doivent contribuer à une solution de la crise. Ne pas faire contribuer les banques serait inique. Nous sommes partisans du partage de la charge. C’est indispensable parce que la situation actuelle résulte d’une mauvais gestion collective.

En même temps, des hommes politiques de toute l’Europe portent aussi une part de responsabilité. L’Union européenne doit travailler rapidement à l’intégration plus forte de sa politique économique, au moins au sein de la zone euro. Les chefs de gouvernement dans toute l’Europe ont maintenant deux options : faire marche arrière ou faire un bond en avant. Nous choisissons évidemment la seconde.

Nous pouvons revenir sur l’intégration politique et donc économique ou nous diriger vers une intégration économique plus forte pour remédier aux défaillances, sous la conduite d’un gouvernement économique de l’Union européenne qui puisse prendre des mesures fiscales et macro-économiques fortes.

Les verts sont partisans de la solidarité au sein d’un pays mais également entre les États de l’Union. Cette solidarité doit évidemment aller de pair avec un sens des responsabilités des citoyens comme des États membres. Pour les verts cette crise financière est dès lors un moment décisif pour l’avenir du projet d’intégration européenne. Nous devons résoudre cette crise en soutenant fortement à nouveau nos finances privées et publiques, et en investissant dans un new deal vert qui fera de l’Europe un pionnier de société durable du 21e siècle.

Nous devons aujourd’hui donner à la question du climat une place centrale dans la construction d’une économie durable. Si nous n’y arrivons pas, l’Europe ne sera plus en mesure de veiller à la qualité de vie de ses citoyens ni à la justice sociale et nous deviendrons sans intérêt au niveau mondial.

Une dernière réflexion. Depuis les élections fédérales de 2007, et en fait depuis bien plus tôt, les citoyens de notre pays attendent une solution aux problèmes communautaires parce qu’elle est nécessaire pour s’attaquer enfin aux défis et problèmes sociaux et économiques. Groen! et Ecolo ont déjà pris position de manière très constructive durant les négociations. L’inquiétude sur les marchés financiers et la crise de l’euro nous rappellent chaque jour qu’il n’est plus temps de jouer. Nos familles et nos entreprises ont besoin d’un gouvernement fort et d’un budget. Qui refuse d’entendre ce signal et veut imputer tous les problèmes à un autre groupe linguistique joue avec la prospérité de ce pays.

Je souhaite beaucoup de succès aux négociateurs car aujourd’hui pourrait être le jour de la dernière chance.

Mevrouw Freya Piryns (Groen!). – Zeggen dat de eurozone in een onrustwekkende staat verkeert, is uiteraard een open deur intrappen. Het antwoord van de leidende figuren van de eurozone waarover we vandaag debatteren, is het juiste antwoord en de groenen zullen de tekst dan ook goedkeuren.

Tegelijkertijd moeten we erop wijzen dat dit antwoord zeker ontoereikend zal blijken. De voorbije dagen hebben we opnieuw heel wat onheilsberichten gehoord. Europa slaagt er maar niet in de financiële markten ervan te overtuigen dat het doeltreffend op de crisis antwoordt. De onheilstijdingen over het moeilijk te voorkomen faillissement van Griekeland tonen aan dat de neoliberale recepten van de Europese Commissie en van het IMF niet werken. Door Griekenland met ongeziene besparingsmaatregelen de armoede in te drijven, breken we de motor van zijn economische groei. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt in mijn ogen niet alleen bij degenen die boven hun mogelijkheden hebben geleend. Er is ook het wanbeheer van de Griekse overheid, de lakse belastinginning, de onverantwoord hoge militaire uitgaven en de inefficiënte openbare diensten. Er was ook te weinig toezicht door de andere lidstaten die het allemaal te ver hebben laten komen. Men had de schuldgraad van de privésector beter in de gaten moeten houden.

Vraag is wat er dan nog allemaal nodig is. Zowel de afnemers als de verstrekkers van kredieten moeten bijdragen aan een oplossing voor de crisis. De banken niet laten meebetalen, zou onrechtvaardig zijn. Wij staan voor burden sharing, het delen van de lasten. Dat is noodzakelijk omdat de huidige toestand is veroorzaakt door collectief wanbeheer. Tegelijkertijd dragen ook politici uit heel Europa een verantwoordelijkheid. De Europese Unie moet versneld werk maken van een sterkere integratie van zijn economische beleid, minstens in de eurozone. De regeringsleiders in heel Europa hebben nu twee opties: stappen achteruit doen of een sprong voorwaarts maken. Wij kiezen uiteraard voor de tweede.

We kunnen nu terugkomen op de politieke en dus ook de economische integratie of gaan voor een sterkere economische integratie om de tekortkomingen te verhelpen, onder leiding van een economische EU-regering die stevige fiscale en macro-economische maatregelen kan nemen.

De groenen staan voor solidariteit in een land, maar ook tussen de EU-lidstaten. Die solidariteit moet uiteraard hand in hand gaan met verantwoordelijkheidszin van zowel de burgers als de lidstaten. Voor de groenen is deze financiële crisis dan ook een make or break-moment voor de toekomst van het Europese integratieproject. We moeten die crisis oplossen door onze overheids- en privéfinanciën opnieuw stevig te onderbouwen en door te investeren in a green new deal die van Europa een pionier maakt van een duurzame samenleving van de 21ste eeuw.

We moeten nu ook het klimaatperspectief een centrale plaats geven bij de uitbouw van een duurzame economie. Als we daarin niet slagen, zal Europa niet langer in staat zijn te zorgen voor de levenskwaliteit van zijn burgers en voor sociale gerechtigheid en dan maken we ons irrelevant op wereldvlak.

Nog een laatste bedenking. Sinds de federale verkiezingen van 2007, en eigenlijk al veel vroeger, wachten de burgers van ons land op een oplossing voor de communautaire problemen omdat we dan eindelijk de economische en sociale problemen en uitdagingen kunnen aanpakken. Groen! en Ecolo hebben zich bij die onderhandelingen steeds zeer constructief opgesteld. De onrust op de financiële markten en de eurocrisis herinneren er ons elke dag aan dat de speeltijd nu echt voorbij is. Onze gezinnen en bedrijven hebben een sterke regering en een begroting nodig. Wie deze signalen negeert en alle problemen wil afschuiven op een andere taalgroep speelt met het welzijn van dit land.

Ik wens de onderhandelaars dan ook zeer veel succes, want vandaag zou het wel eens het moment van de laatste kans kunnen zijn.

M. Didier Reynders, vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles. – Je remercie les sénateurs du soutien apporté à cet important projet concernant la Facilité européenne. Je comprends les questions relatives à un nouvel effort éventuel à l’échelon européen. Il me semble toutefois plus utile de viser une meilleure intégration budgétaire et de développer d’autres instruments, par exemple les eurobonds. Une mise en œuvre correcte des décisions prises en mars et en juillet reste cependant l’objectif essentiel.

De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen. – Ik dank de senatoren voor hun steun voor het belangrijke ontwerp betreffende de Europese faciliteit. Ik begrijp de verschillende vragen in verband met een eventuele nieuwe inspanning op Europees niveau. Ik vind het echter nuttiger een betere begrotingsintegratie na te streven en misschien nog andere instrumenten, bijvoorbeeld de eurobonds, uit te werken. Voor ons is het belangrijkste punt nu echter de correcte uitvoering van de beslissingen van maart en juli.

Si nous sommes parmi les premiers États à mettre en œuvre les décisions de l’Union européenne, nous aurons d’autant plus de légitimité pour exiger le franchissement de nouvelles étapes. Soyons réalistes : aujourd’hui, l’essentiel est de démontrer notre capacité d’exécuter les décisions européennes.

Je remercie encore toutes celles et tous ceux qui approuveront ces projets.

Als we behoren tot de eerste staten die de beslissingen van de EU uitvoeren, zullen we met des te meer legitimiteit nieuwe stappen kunnen eisen. Laten we realistisch zijn: vandaag komt het erop aan te tonen dat wij in staat zijn de Europese beslissingen uit te voeren.

Ik dank iedereen die de ontwerpen zal goedkeuren.

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

Discussion des articles du projet de loi transposant la directive 2009/44/CE du Parlement européen et du Conseil du 6 mai 2009 modifiant la directive 98/26/CE concernant le caractère définitif du règlement dans les systèmes de paiement et de règlement des opérations sur titres et la directive 2002/47/CE concernant les contrats de garantie financière, en ce qui concerne les systèmes liés et les créances privées (Doc. 5-1218) (Procédure d’évocation)

Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn 2009/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/26/EG betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen en Richtlijn 2002/47/EG betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten wat gekoppelde systemen en kredietvorderingen betreft (Stuk 5-1218) (Evocatieprocedure)

(Voir le texte du projet transmis par la Chambre des représentants, document Chambre 53-1714/5.)

(Zie de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp, stuk Kamer 53-1714/5.)

Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Discussion des articles du projet de loi modifiant la loi du 2 novembre 2010 relative à la participation de l’État belge dans la société anonyme « European Financial Stability Facility » et à l’octroi de la garantie de l’État aux instruments financiers émis par cette société (Doc. 5-1219) (Procédure d’évocation)

Artikelsgewijze bespreking van het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 2 november 2010 betreffende de deelneming van de Belgische Staat in de ‘European Financial Stability Facility’ en het verlenen van de Staatswaarborg aan de door deze vennootschap uitgegeven financiële instrumenten (Stuk 5-1219) (Evocatieprocedure)

(Voir le texte du projet transmis par la Chambre des représentants, document Chambre 53-1715/5.)

(Zie de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp, stuk Kamer 53-1715/5.)

Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Votes

Stemmingen

(Les listes nominatives figurent en annexe.)

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

Projet de loi transposant la directive 2009/44/CE du Parlement européen et du Conseil du 6 mai 2009 modifiant la directive 98/26/CE concernant le caractère définitif du règlement dans les systèmes de paiement et de règlement des opérations sur titres et la directive 2002/47/CE concernant les contrats de garantie financière, en ce qui concerne les systèmes liés et les créances privées (Doc. 5-1218) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn 2009/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/26/EG betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen en Richtlijn 2002/47/EG betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten wat gekoppelde systemen en kredietvorderingen betreft (Stuk 5-1218) (Evocatieprocedure)

Vote nº 1

Stemming 1

Présents : 58
Pour : 44
Contre : 4
Abstentions : 10

Aanwezig: 58
Voor: 44
Tegen: 4
Onthoudingen: 10

Le Sénat a adopté le projet sans modification. Celui-ci sera transmis à la Chambre des représentants en vue de la sanction royale.

De Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.

Projet de loi modifiant la loi du 2 novembre 2010 relative à la participation de l’État belge dans la société anonyme « European Financial Stability Facility » et à l’octroi de la garantie de l’État aux instruments financiers émis par cette société (Doc. 5-1219) (Procédure d’évocation)

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 2 november 2010 betreffende de deelneming van de Belgische Staat in de ‘European Financial Stability Facility’ en het verlenen van de Staatswaarborg aan de door deze vennootschap uitgegeven financiële instrumenten (Stuk 5-1219) (Evocatieprocedure)

Vote nº 2

Stemming 2

Présents : 59
Pour : 55
Contre : 4
Abstentions : 0

Aanwezig: 59
Voor: 55
Tegen: 4
Onthoudingen: 0

Le Sénat a adopté le projet sans modification. Celui-ci sera transmis à la Chambre des représentants en vue de la sanction royale.

De Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.

M. le président. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.

De voorzitter. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

Le Sénat s’ajourne jusqu’à convocation ultérieure.

De Senaat gaat tot nadere bijeenroeping uiteen.

(La séance est levée à 12 h 10.)

(De vergadering wordt gesloten om 12.10 uur.)

Excusés

Berichten van verhindering

Mme Temmerman, à l’étranger, Mme Vogels, MM. Brotchi, Sevenhans, Vandenbroucke et Vande Lanotte, pour d’autres devoirs, demandent d’excuser leur absence à la présente séance.

Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Temmerman, in het buitenland, mevrouw Vogels, de heren Brotchi, Sevenhans, Vandenbroucke en Vande Lanotte, wegens andere plichten.

Pris pour information.

Voor kennisgeving aangenomen.

Annexe

Bijlage

Votes nominatifs

Naamstemmingen

Vote nº 1

Stemming 1

Présents : 58
Pour : 44
Contre : 4
Abstentions : 10

Aanwezig: 58
Voor: 44
Tegen: 4
Onthoudingen: 10

Pour

Voor

Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Hassan Bousetta, Marcel Cheron, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Dimitri Fourny, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Paul Magnette, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Philippe Moureaux, Claudia Niessen, Freya Piryns, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Guy Swennen, Martine Taelman, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Dominique Tilmans, Bart Tommelein, Rik Torfs, Güler Turan, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Contre

Tegen

Yves Buysse, Jurgen Ceder, Bart Laeremans, Anke Van dermeersch.

Abstentions

Onthoudingen

Frank Boogaerts, Piet De Bruyn, Patrick De Groote, Inge Faes, Liesbeth Homans, Lieve Maes, Danny Pieters, Elke Sleurs, Helga Stevens, Karl Vanlouwe.

Vote nº 2

Stemming 2

Présents : 59
Pour : 55
Contre : 4
Abstentions : 0

Aanwezig: 59
Voor: 55
Tegen: 4
Onthoudingen: 0

Pour

Voor

Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Marcel Cheron, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Cindy Franssen, Liesbeth Homans, Zakia Khattabi, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Lieve Maes, Paul Magnette, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Philippe Moureaux, Claudia Niessen, Danny Pieters, Freya Piryns, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Dominique Tilmans, Bart Tommelein, Rik Torfs, Güler Turan, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Contre

Tegen

Yves Buysse, Jurgen Ceder, Bart Laeremans, Anke Van dermeersch.

Dépôt d’une proposition

Indiening van een voorstel

La proposition ci-après a été déposée :

Het volgende voorstel werd ingediend:

Proposition de révision de la Constitution :

Voorstel tot herziening van de Grondwet:

Révision de l’article 23 de la Constitution

(Déclaration du pouvoir législatif, voir le « Moniteur belge » nº 135 – Éd. 2 du 7 mai 2010) (de M. Bert Anciaux ; Doc. 5-1197/1).

Herziening van artikel 23 van de Grondwet

(Verklaring van de wetgevende macht, zie “Belgisch Staatsblad” nr. 135 – Ed. 2 van 7 mei 2010) (van de heer Bert Anciaux; Stuk 5-1197/1).

Cette proposition sera envoyée à la commission des Affaires institutionnelles.

Dit voorstel zal worden verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

Composition de commissions

Samenstelling van commissies

Le Sénat est saisi de demandes tendant à modifier la composition de certaines commissions :

Bij de Senaat zijn voorstellen ingediend tot wijziging van de samenstelling van bepaalde commissies:

Commission des Affaires institutionnelles :

Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden:

M. Bart Laeremans remplace M. Filip Dewinter comme membre effectif.

de heer Bart Laeremans vervangt de heer Filip Dewinter als effectief lid.

M. Filip Dewinter devient membre suppléant.

de heer Filip Dewinter wordt plaatsvervangend lid.

Commission de la Justice :

Commissie voor de Justitie:

M. Yves Buysse devient membre suppléant.

de heer Yves Buysse wordt plaatsvervangend lid.

Commission des Affaires sociales :

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden:

M. Yves Buysse devient membre effectif.

de heer Yves Buysse wordt effectief lid.

Mme Anke Van dermeersch remplace M. Yves Buysse comme membre suppléant.

mevrouw Anke Van dermeersch vervangt de heer Yves Buysse als plaatsvervangend lid.

Commission de l’Intérieur et Affaires administratives :

Commissie voor de Binnenlandse Zaken en Administratieve Aangelegenheden:

M. Filip Dewinter devient membre suppléant.

de heer Filip Dewinter wordt plaatsvervangend lid.

Commission des Relations extérieures et Défense :

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en Landsverdediging:

Mme Anke Van dermeersch devient membre effectif.

mevrouw Anke Van dermeersch wordt effectief lid.

M. Yves Buysse remplace Mme Van dermeersch comme membre suppléant.

de heer Yves Buysse vervangt mevrouw Anke Van dermeersch als plaatsvervangend lid.

Comité d’avis fédéral chargé des Questions européennes :

Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden:

Mme Anke Van dermeersch devient membre effectif.

M. Piet De Bruyn remplace M. Frank Boogaerts comme membre effectif.

M. Frank Boogaerts remplace M. Huub Broers comme membre suppléant.

mevrouw Anke Van dermeersch wordt effectief lid.

de heer Piet De Bruyn vervangt de heer Frank Boogaerts als effectief lid.

de heer Frank Boogaerts vervangt de heer Huub Broers als plaatsvervangend lid.

Commission spéciale du suivi des missions à l’étranger :

Bijzondere Commissie voor de opvolging van buitenlandse missies:

Mme Anke Van dermeersch devient membre.

mevrouw Anke Van dermeersch wordt lid.

Évocations

Evocaties

Par messages du 13 septembre 2011, le Sénat a informé la Chambre des représentants de la mise en œuvre, ce même jour, de l’évocation des projets de loi qui suivent :

De Senaat heeft bij boodschappen van 13 september 2011 aan de Kamer van volksvertegenwoordigers ter kennis gebracht dat tot evocatie is overgegaan, op die datum, van de volgende wetsontwerpen:

Projet de loi transposant la directive 2009/44/CE du Parlement européen et du Conseil du 6 mai 2009 modifiant la directive 98/26/CE concernant le caractère définitif du règlement dans les systèmes de paiement et de règlement des opérations sur titres et la directive 2002/47/CE concernant les contrats de garantie financière, en ce qui concerne les systèmes liés et les créances privées (Doc. 5-1218/1).

Wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn 2009/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/26/EG betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen en Richtlijn 2002/47/EG betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten wat gekoppelde systemen en kredietvorderingen betreft (Stuk 5-1218/1).

Projet de loi modifiant la loi du 2 novembre 2010 relative à la participation de l’État belge dans la société anonyme « European Financial Stability Facility » et à l’octroi de la garantie de l’État aux instruments financiers émis par cette société (Doc. 5-1219/1).

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 2 november 2010 betreffende de deelneming van de Belgische Staat in de ‘European Financial Stability Facility’ en het verlenen van de Staatswaarborg aan de door deze vennootschap uitgegeven financiële instrumenten (Stuk 5-1219/1).

Messages de la Chambre

Boodschappen van de Kamer

Par messages des 20 juillet 2011 et 13 septembre 2011, la Chambre des représentants a transmis au Sénat, tels qu’ils ont été adoptés en sa séance du même jour :

Bij boodschappen van 20 juli 2011 en 13 september 2011 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:

Article 77 de la Constitution

Artikel 77 van de Grondwet

Projet de loi portant création d’un tribunal de la famille et de la jeunesse (Doc. 5-1189/1).

Wetsontwerp betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank (Stuk 5-1189/1).

Le projet de loi a été envoyé à la commission de la Justice.

Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Article 78 de la Constitution

Artikel 78 van de Grondwet

Projet de loi modifiant la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques (Doc. 5-1180/1).

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven (Stuk 5-1180/1).

Le projet a été reçu le 22 juillet 2011 ; la date limite d’évocation est le mardi 25 octobre 2011.

Het ontwerp werd ontvangen op 22 juli 2011; de uiterste datum voor evocatie is dinsdag 25 oktober 2011.

La Chambre a adopté le projet le 20 juillet 2011.

De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 20 juli 2011.

Projet de loi modifiant la loi du 13 juin 2005 relative aux communications électroniques en ce qui concerne l’accessibilité des services d’urgence (Doc. 5-1181/1).

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie wat de bereikbaarheid van de nooddiensten betreft (Stuk 5-1181/1).

Le projet a été reçu le 22 juillet 2011 ; la date limite d’évocation est le mardi 25 octobre 2011.

Het ontwerp werd ontvangen op 22 juli 2011; de uiterste datum voor evocatie is dinsdag 25 oktober 2011.

La Chambre a adopté le projet le 20 juillet 2011.

De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 20 juli 2011.

Projet de loi insérant un article 74/9 dans la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers, en ce qui concerne l’interdiction de détention d’enfants en centres fermés (Doc. 5-1182/1).

Wetsontwerp tot invoeging van een artikel 74/9 in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, inzake het verbod op het opsluiten van kinderen in gesloten centra (Stuk 5-1182/1).

Le projet a été reçu le 22 juillet 2011 ; la date limite d’évocation est le mardi 25 octobre 2011.

Het ontwerp werd ontvangen op 22 juli 2011; de uiterste datum voor evocatie is dinsdag 25 oktober 2011.

La Chambre a adopté le projet le 20 juillet 2011.

De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 20 juli 2011.

Projet de loi modifiant la loi du 11 janvier 1993 relative à la prévention de l’utilisation du système financier aux fins du blanchiment de capitaux et du financement du terrorisme (Doc. 5-1183/1).

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (Stuk 5-1183/1).

Le projet a été reçu le 22 juillet 2011 ; la date limite d’évocation est le mardi 25 octobre 2011.

Het ontwerp werd ontvangen op 22 juli 2011; de uiterste datum voor evocatie is dinsdag 25 oktober 2011.

La Chambre a adopté le projet le 20 juillet 2011.

De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 20 juli 2011.

Projet de loi modifiant la loi-programme du 23 décembre 2009 en ce qui concerne l’aide à l’agriculture (Doc. 5-1184/1).

Wetsontwerp tot wijziging van de programmawet van 23 december 2009, wat de steun aan de landbouw betreft (Stuk 5-1184/1).

Le projet a été reçu le 22 juillet 2011 ; la date limite d’évocation est le mardi 25 octobre 2011.

Het ontwerp werd ontvangen op 22 juli 2011; de uiterste datum voor evocatie is dinsdag 25 oktober 2011.

La Chambre a adopté le projet le 20 juillet 2011.

De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 20 juli 2011.

Projet de loi modifiant la loi du 25 ventôse an XI contenant organisation du notariat, en ce qui concerne les conditions de nomination du notaire (Doc. 5-1185/1).

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt wat de vereisten om tot notaris benoemd te worden betreft (Stuk 5-1185/1).

Le projet a été reçu le 22 juillet 2011 ; la date limite d’évocation est le mardi 25 octobre 2011.

Het ontwerp werd ontvangen op 22 juli 2011; de uiterste datum voor evocatie is dinsdag 25 oktober 2011.

La Chambre a adopté le projet le 20 juillet 2011.

De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 20 juli 2011.

Projet de loi modifiant le Code d’instruction criminelle et la loi du 22 mars 1999 relative à la procédure d’identification par analyse ADN en matière pénale (Doc. 5-1186/1).

Wetsontwerp houdende wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken (Stuk 5-1186/1).

Le projet de loi a été reçu le 22 juillet 2011 ; la date limite d’évocation est le mardi 25 octobre 2011.

Het wetsontwerp werd ontvangen op 22 juli 2011; de uiterste datum voor evocatie is dinsdag 25 oktober 2011.

La Chambre a adopté le projet le 20 juillet 2011.

De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 20 juli 2011.

Projet de loi modifiant la loi relative à l’assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994, et le Code pénal social (Doc. 5-1187/1).

Wetsontwerp tot wijziging van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, en van het Sociaal Strafwetboek (Stuk 5-1187/1).

Le projet a été reçu le 22 juillet 2011 ; la date limite d’évocation est le mardi 25 octobre 2011.

Het ontwerp werd ontvangen op 22 juli 2011; de uiterste datum voor evocatie is dinsdag 25 oktober 2011.

La Chambre a adopté le projet le 20 juillet 2011.

De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 20 juli 2011.

Projet de loi modifiant la législation en ce qui concerne l’amélioration de l’approche des abus sexuels et des faits de pédophilie dans une relation d’autorité (Doc. 5-1188/1).

Wetsontwerp tot wijziging van de wetgeving wat de verbetering van de aanpak van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie betreft (Stuk 5-1188/1).

Le projet a été reçu le 22 juillet 2011 ; la date limite d’évocation est le mardi 25 octobre 2011.

Het ontwerp werd ontvangen op 22 juli 2011; de uiterste datum voor evocatie is dinsdag 25 oktober 2011.

La Chambre a adopté le projet le 20 juillet 2011.

De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 20 juli 2011.

Projet de loi modifiant la loi relative à la police de la circulation routière, coordonnée le 16 mars 1968 en ce qui concerne les délais en matière de récidive par les infractions de roulage (Doc. 5-1190/1).

Wetsontwerp tot wijziging van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, wat de termijnen voor herhaling van verkeersmisdrijven betreft (Stuk 5-1190/1).

Le projet a été reçu le 22 juillet 2011 ; la date limite d’évocation est le mardi 25 octobre 2011.

Het ontwerp werd ontvangen op 22 juli 2011; de uiterste datum voor evocatie is dinsdag 25 oktober 2011.

La Chambre a adopté le projet le 20 juillet 2011.

De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 20 juli 2011.

Projet de loi modifiant la loi du 22 juillet 1985 sur la responsabilité civile dans le domaine de l’énergie nucléaire (Doc. 5-1191/1).

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 22 juli 1985 betreffende de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie (Stuk 5-1191/1).

Le projet a été reçu le 22 juillet 2011 ; la date limite d’évocation est le mardi 25 octobre 2011.

Het ontwerp werd ontvangen op 22 juli 2011; de uiterste datum voor evocatie is dinsdag 25 oktober 2011.

La Chambre a adopté le projet le 20 juillet 2011.

De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 20 juli 2011.

Projet de loi modifiant l’arrêté royal du 1er décembre 1975 portant règlement général sur la police de la circulation routière et de l’usage de la voie publique afin d’autoriser les cyclistes à franchir dans certains cas les feux de signalisation (Doc. 5-1192/1).

Wetsontwerp tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg teneinde de fietsers toe te staan in bepaalde gevallen de verkeerslichten voorbij te rijden (Stuk 5-1192/1).

Le projet a été reçu le 22 juillet 2011 ; la date limite d’évocation est le mardi 25 octobre 2011.

Het ontwerp werd ontvangen op 22 juli 2011; de uiterste datum voor evocatie is dinsdag 25 oktober 2011.

La Chambre a adopté le projet le 20 juillet 2011.

De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 20 juli 2011.

Projet de loi modifiant l’arrêté royal du 1er décembre 1975 portant règlement général sur la police de la circulation routière et de l’usage de la voie publique, en vue d’inscrire la rue cyclable dans le Code de la route (Doc. 5-1193/1).

Wetsontwerp tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, teneinde de fietsstraat te verankeren in het verkeersreglement (Stuk 5-1193/1).

Le projet a été reçu le 22 juillet 2011 ; la date limite d’évocation est le mardi 25 octobre 2011.

Het ontwerp werd ontvangen op 22 juli 2011; de uiterste datum voor evocatie is dinsdag 25 oktober 2011.

La Chambre a adopté le projet le 20 juillet 2011.

De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 20 juli 2011.

Projet de loi modifiant la loi du 26 avril 2010 portant des dispositions diverses en matière d’organisation de l’assurance maladie complémentaire (Doc. 5-1194/1).

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 26 april 2010 houdende diverse bepalingen inzake de organisatie van de aanvullende ziekteverzekering (Stuk 5-1194/1).

Le projet a été reçu le 22 juillet 2011 ; la date limite d’évocation est le mardi 25 octobre 2011.

Het ontwerp werd ontvangen op 22 juli 2011; de uiterste datum voor evocatie is dinsdag 25 oktober 2011.

La Chambre a adopté le projet le 20 juillet 2011.

De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 20 juli 2011.

Projet de loi modifiant la loi du 2 novembre 2010 relative à la participation de l’État belge dans la société anonyme « European Financial Stability Facility » et à l’octroi de la garantie de l’État aux instruments financiers émis par cette société (Doc. 5-1219/1).

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 2 november 2010 betreffende de deelneming van de Belgische Staat in de ‘European Financial Stability Facility’ en het verlenen van de Staatswaarborg aan de door deze vennootschap uitgegeven financiële instrumenten (Stuk 5-1219/1).

Le projet de loi a été reçu le 13 septembre 2011 ; la date limite d’évocation est le mardi 25 octobre 2011.

Het wetsontwerp werd ontvangen op 13 september 2011; de uiterste datum voor evocatie is dinsdag 25 oktober 2011.

Article 80 de la Constitution

Artikel 80 van de Grondwet

Projet de loi transposant la directive 2009/44/CE du Parlement européen et du Conseil du 6 mai 2009 modifiant la directive 98/26/CE concernant le caractère définitif du règlement dans les systèmes de paiement et de règlement des opérations sur titres et la directive 2002/47/CE concernant les contrats de garantie financière, en ce qui concerne les systèmes liés et les créances privées (Doc. 5-1218/1).

Wetsontwerp tot omzetting van Richtlijn 2009/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/26/EG betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen en Richtlijn 2002/47/EG betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten wat gekoppelde systemen en kredietvorderingen betreft (Stuk 5-1218/1).

Le projet de loi a été reçu le 13 septembre 2011 ; la date limite d’évocation est le mardi 25 octobre 2011.

Het wetsontwerp werd ontvangen op 13 september 2011; de uiterste datum voor evocatie is dinsdag 25 oktober 2011.

Dépôt de projets de loi

Indiening van wetsontwerpen

Le Gouvernement a déposé les projets de loi ci-après :

De Regering heeft volgende wetsontwerpen ingediend:

Projet de loi portant assentiment à la Convention du Conseil de l’Europe sur la protection des enfants contre l’exploitation et les abus sexuels, faite à Lanzarote le 25 octobre 2007 (Doc. 5-1204/1).

Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik, gedaan te Lanzarote op 25 oktober 2007 (Stuk 5-1204/1).

Le projet de loi a été envoyé à la commission de la Justice.

Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Projet de loi portant assentiment au Protocole nº 12 à la Convention de sauvegarde des droits de l’homme et des libertés fondamentales, fait à Rome le 4 novembre 2000 (Doc. 5-1205/1).

Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol nr. 12 bij het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, gedaan te Rome op 4 november 2000 (Stuk 5-1205/1).

Le projet de loi a été envoyé à la commission de la Justice.

Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Assemblée parlementaire du Conseil de l’Europe

Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa

La modification suivante est proposée dans la composition de la délégation du Sénat à l’Assemblée parlementaire du Conseil de l’Europe :

De volgende wijziging wordt voorgesteld in de samenstelling van de Senaatsafvaardiging bij de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa:

M. Piet De Bruyn remplacerait M. Patrick De Groote en tant que représentant.

De heer Piet De Bruyn zou de heer Patrik De Groote vervangen als vertegenwoordiger.

M. Luc Sevenhans renonce à son mandat en tant que représentant suppléant.

De heer Luc Sevenhans verzaakt aan zijn mandaat als plaatsvervangend vertegenwoordiger.

Il en sera donné connaissance au ministre des Affaires étrangères et au président de l’Assemblée européenne.

Hiervan zal kennis worden gegeven aan de minister van Buitenlandse Zaken en aan de voorzitter van de Europese vergadering.

Assemblée parlementaire de l’Organisation pour la sécurité et la coopération en Europe (OSCE)

Parlementaire Assemblee van de Organisatie voor de veiligheid en de samenwerking in Europa (OVSE)

Le Sénat est saisi d’une demande tendant à modifier la composition de la délégation auprès de l’Assemblée parlementaire de l’Organisation pour la sécurité et la coopération en Europe (OSCE).

Bij de Senaat is een voorstel ingediend tot wijziging van de samenstelling van de delegatie in de Parlementaire Assemblee van de Organisatie voor de veiligheid en de samenwerking in Europa (OVSE).

Mme Lieve Maes remplace M. Piet De Bruyn comme membre.

Mevrouw Lieve Maes vervangt de heer Piet De Bruyn als lid.