Présidence
de M. Danny Pieters
(La
séance est ouverte à 15 h.)
|
Voorzitter:
de heer Danny Pieters
(De
vergadering wordt geopend om 15 uur.)
|
Questions
orales
|
Mondelinge
vragen
|
Question
orale de M. Rik Daems au premier ministre, chargé de la
Coordination de la Politique de migration et d’asile sur «le
risque encouru par la Belgique de devenir la cible de
spéculateurs» (nº 5-253)
|
Mondelinge
vraag van de heer Rik Daems aan de eerste minister,
belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid over
«het risico dat België in het vizier van de speculanten komt»
(nr. 5-253)
|
M. Rik
Daems (Open Vld). – Même si je suis convaincu que la
situation générale de notre pays et ses indicateurs économiques
sont bons, on peut se demander à quels risques nous expose la
spéculation.
Si
l’Italie, dont la dette publique représente 25% du total de la
zone euro, devait vraiment se retrouver dans le collimateur des
spéculateurs, toute la dette en euro se retrouverait sous
pression. Notre pays pourrait aussi être dans la ligne de mire,
bien qu’intrinsèquement notre dette publique de 350 milliards
d’euros ne soit pas suffisamment importante pour éveiller
l’intérêt des spéculateurs.
Quel
est le risque réel encouru par la Belgique ? Quel message
le premier ministre peut-il donner pour l’éviter ? La
spéculation aurait en effet des conséquences sérieuses pour
nos finances publiques.
Quelles
mesures le gouvernement en affaires courantes peut-il prendre
pour lutter contre la spéculation ? Je pense à la
limitation légale de l’effet de levier et à l’encadrement
des ventes à découvert et des autres formes de spéculation
négative. Notre groupe parlementaire soutiendra le gouvernement
si celui-ci prend des initiatives à ce propos.
Au
niveau belge ou européen, pouvons-nous agir contre les agences
de notation ? Voici quelques années, elles avaient attribué
une note « AAA » à des produits toxiques qui ont été
à l’origine de la crise bancaire. Ces mêmes agences exagèrent
maintenant dans l’autre sens en surestimant les risques liés à
certains pays, ce qui provoque la nervosité des marchés. Le
fait que Warren Buffett, un des plus grands boursicoteurs de la
planète, soit un actionnaire important d’une de ces agences,
soulève encore davantage de questions.
|
De heer Rik
Daems (Open Vld). – Ook al ben ik ervan overtuigd dat de
algemene situatie van ons land en de economische basis goed zijn,
toch rijst de vraag welke risico’s we lopen door speculatie.
Mocht
Italië, waarvan de overheidsschuld ongeveer 25% van het totaal
van de eurozone uitmaakt, echt onder het vuur van speculanten
komen, dan komt de volledige euroschuld onder druk. Ook ons land
kan op die manier in het vizier komen, zelfs al is onze
overheidsschuld van 350 miljard euro op zich niet groot genoeg om
de interesse van speculanten op te wekken.
Wat is het
reële risico dat België loopt? Welke boodschap kan de eerste
minister geven om dat risico te ontlopen? Speculatie zou immers
verstrekkende gevolgen hebben voor onze overheidsfinanciën.
Welke
maatregelen kan de regering van lopende zaken nemen om speculatie
tegen te gaan? Ik denk aan het wettelijk beperken van leverage
en het aan banden leggen van shorten en andere negatieve
speculatievormen. Vanuit het parlement wil onze fractie de
regering steunen als ze ter zake initiatieven neemt.
Kunnen we op
Europees of op Belgisch niveau de ratingbureaus aanpakken? Een
aantal jaar geleden gaven die bureaus triple A-ratings
aan besmette producten die de aanleiding vormden van de
bankencrisis. Diezelfde ratingbureaus overdrijven nu in de andere
richting door landenrisico’s te overschatten, wat voor
nervositeit op de markten zorgt. Het feit dat Warren Buffett, een
van de grootste spelers op de beurs wereldwijd, een belangrijke
aandeelhouder is van een van de ratingbureaus, roept nog
bijkomende vragen op.
|
M. Yves
Leterme, premier ministre, chargé de la Coordination de la
Politique de migration et d’asile. – Il va de soi que la
question de la spéculation reçoit toute l’attention du
gouvernement sortant, en particulier du ministre des Finances et
de moi-même. Nous suivons la situation, la crédibilité de la
zone euro et la position de la Belgique en tant qu’un des
dix-sept pays utilisant la monnaie commune.
En
ce qui concerne notre situation de risque, M. Daems dit
lui-même que notre base économique est solide. Nos performances
suffisent en principe à lever toutes les pressions. Je ne vais
pas à nouveau évoquer la diminution de notre déficit
budgétaire et de notre taux d’endettement. En quatre ans, la
Belgique a réduit de 17 à 7 points de PIB l’écart avec la
moyenne européenne d’endettement. Nous nous rapprochons donc
de la moyenne européenne.
Notre
taux de chômage est inférieur à la moyenne européenne et
notre balance des paiements ainsi que notre balance commerciale
sont en excédent. Nos sommes créanciers nets. Au total, le
capital de la SA Belgique se situe entre le triple et le
quadruple de notre dette cumulée, et notre taux d’épargne est
élevé. Nos performances économiques tranchent donc sur celles
des pays en difficulté et dont il faut bien dire qu’ils
posaient et posent problème, comme la Grèce.
Le
risque réel pour notre pays est donc limité, mais il règne à
l’égard de la zone euro dans son ensemble et de la dette
publique en particulier un climat général de méfiance. Nous
devons continuer à suivre la situation de près, dans une
perspective plus large que la seule dette publique.
Dans
des circonstances difficiles et avec l’appui de parlementaires
comme M. Daems, le gouvernement en affaires courantes fait
tout ce qu’il peut pour maintenir le cap et faire en sorte que,
contrairement à autrefois, l’instabilité institutionnelle
n’entraîne pas de dérapage budgétaire et financier. Mais si
aucun accord de gouvernement – qui serve de base au budget
2012, affine l’accord de coopération et le programme de
stabilité et réponde aux exigences du Semestre européen et aux
recommandations de la Commission européenne – ne devait voir
le jour ces prochaines semaines, nous devrons nous demander, en
liaison avec le parlement, comment garder la bonne voie. La
confection d’un budget pour 2012 qui consolide l’accord de
coopération et le programme de stabilité, autrement dit dont le
solde à financer n’excède pas 2,8%, est évidemment cruciale.
Je suis persuadé que nous en sommes capables, mais l’exercice,
surtout en affaires courantes, s’annonce très difficile. Nous
avons maintenu le cap et clôturerons 2011 avec un déficit
inférieur à ce qui était convenu, grâce à la reprise de
l’économie, la demande intérieure et la confiance des
consommateurs et des investisseurs. Arriver à 2,8% en 2012
exigera cependant des mesures drastiques : ce ne sera pas
une promenade de santé.
À
l’égard des agences de notation, nous faisons notre possible.
Nous sommes allés à Londres parler avec certains de leurs
responsables et leur avons détaillé nos chiffres. Je pense que
l’effet a été favorable, mais les agences de notation
agissent selon des éléments qui nous échappent. Nous devons
donc attendre et voir.
Reste
la question de l’encadrement éventuel des activités des
agences de notation. On a déjà plaidé pour la création d’une
agence européenne de notation. On a aussi suggéré d’interdire
la publication de notes pour des pays en situation de
« surveillance ». Je pense que toutes ces pistes
méritent d’être explorées ; toutefois, la Commission
européenne ne devrait pas se contenter d’idées, mais proposer
des textes, qui nous permettraient d’adopter une
réglementation.
|
De heer Yves
Leterme, eerste minister, belast met de Coördinatie van het
Migratie- en asielbeleid. – Het vraagstuk van de speculatie
krijgt uiteraard de volledige aandacht van de uittredende
regering, in het bijzonder van de minister van Financiën en
mezelf. We volgen de toestand en de geloofwaardigheid van de
eurozone en de positie van België als een van de zeventien
landen die de euro als gemeenschappelijke munt gebruiken.
In verband
met onze risicopositie haalde de heer Daems zelf al aan
dat onze economische basis zeer geloofwaardig is. In principe
volstaan onze prestaties om iedere druk weg te nemen. Ik zal niet
opnieuw verwijzen naar ons steeds kleiner wordende
begrotingstekort of onze dalende schuldgraad. Op vier jaar tijd
heeft België het verschil met de gemiddelde Europese schuldgraad
beperkt van ongeveer 17 naar 7 bbp-punt. We komen dus steeds
dichter bij het Europese gemiddelde.
Onze
werkloosheidsgraad ligt onder het Europees gemiddelde en we
hebben een overschot op onze betalingsbalans en handelsbalans.
Netto zijn wij crediteuren. Alles samen heeft de nv België een
vermogen van drie tot vier keer onze gecumuleerde schuld en we
hebben hoge spaarquota. Globaal steken onze economische
prestaties dus schril af tegen die van landen die wel in de
problemen zijn geraakt en waarvan iedereen objectief moet
erkennen dat er een probleem was en is, zoals met Griekenland.
Het reële
risico voor ons land is dus beperkt, maar er heerst natuurlijk
wel een algemene sfeer van wantrouwen tegenover de eurozone in
haar geheel en de overheidsschuld in het bijzonder. We moeten de
toestand nauwgezet blijven opvolgen en vanuit een ruimer
perspectief dan alleen de overheidsschuld.
In moeilijke
omstandigheden en gesteund door parlementsleden als de heer Daems
en leden van de meerderheid doet de regering in lopende zaken wat
ze kan om het land goed op koers te houden en ervoor te zorgen
dat, in tegenstelling tot vroeger, de institutionele
instabiliteit niet gepaard gaat met een ontsporing van onze
begroting en financiële toestand. Als er echter de komende weken
en maanden geen regeerakkoord tot stand zou komen dat een basis
vormt om de begroting 2012 op te stellen, het
samenwerkingsakkoord/stabiliteitsprogramma zoals gevraagd te
verfijnen, en een antwoord te bieden op de eisen van het Europees
Semester en de aanbevelingen van de Europese Commissie, dan zal
in dialoog met het parlement de vraag moet worden gesteld hoe we
de zaken het best verder op het goede spoor houden. Cruciaal zal
uiteraard de opmaak zijn van een begroting 2012 die
geconsolideerd de doelstellingen van het
samenwerkingsakkoord/stabiliteitsprogramma volgt, dat wil zeggen
met een vorderingensaldo van maximaal 2.8. Ik ben ervan overtuigd
dat we daartoe in staat zijn, maar het zal, zeker in een context
van lopende zaken, een bijzonder zware oefening worden. We hebben
de zaken op het goede spoor gehouden en we zullen 2011 afronden
met een tekort dat lager ligt dan afgesproken, dankzij de
aantrekkende economie en gebaseerd ook op de binnenlandse vraag
en het vertrouwen van consumenten en investeerders. Maar om in
2012 2.8 te halen, dat zal heel wat serieuze ingrepen vergen. Dat
wordt geen gezondheidswandelingetje.
Tegenover de
ratingagentschappen doen we wat we kunnen. We zijn in Londen op
bezoek geweest bij enkele verantwoordelijken van
ratingagentschappen om onze cijfers in een face-to-facegesprek
toe te lichten. Ik denk dat het een gunstig effect heeft gehad,
maar uiteraard gebeurt de besluitvorming in de
ratingagentschappen onder impuls van zaken waar we niet echt
greep op hebben. We moeten dus afwachten.
Dan was er
nog de vraag of de activiteiten van die agentschappen omkaderd
kunnen worden. Er zijn al diverse pleidooien gehouden, onder meer
voor de oprichting van een Europees ratingagentschap. Er werd ook
al voorgesteld in de toekomst te vermijden dat er nog ratings
worden uitgevaardigd over landen die zich in een specifieke
situatie van ‘toezicht’ bevinden. Ik denk dat al die pistes
het verkennen waard zijn, alleen moet de Europese Commissie niet
alleen met ideeën, maar ook met concrete teksten komen, zodat we
regelgevend kunnen optreden.
|
M. Rik
Daems (Open Vld). – Je remercie le premier ministre pour sa
réponse. Nous sommes d’accord que les fondements de notre
économie ne justifient pas une attaque spéculative contre notre
pays, mais la réalité pourrait être autre, car le marché
n’obéit pas à la raison mais à l’émotion. Les efforts du
gouvernement et de différents ministres ont certes eu un impact
positif jusqu’à présent et nous espérons qu’il persistera.
Le gouvernement peut ainsi compter sur notre soutien
parlementaire pour éviter un recul de la situation économique.
Si cela signifie que des mesures devront être prises pour
maintenir le cap budgétaire, nous sommes disponibles.
Que
des agences de notation – au demeurant des sociétés privées
– puissent impunément donner des notes erronées et parfois
gagner beaucoup d’argent en notant des pays qui le demandent
m’exaspère.
Je
ne pense pas que des agences publiques de notation constituent
une solution. Plusieurs agences qui donnent des notes fiables
procureraient un équilibre, préférable à l’oligopole que
nous connaissons à présent, avec ses arrangements comme ceux
entre Sotheby’s et Christie’s dans le marché de l’art. Il
faut briser ce cercle vicieux de l’oligopole.
|
De heer Rik
Daems (Open Vld). – Ik dank de premier voor zijn antwoord.
We zijn het erover eens dat de fundamentele elementen van onze
economie niet rechtvaardigen dat er tegen ons land zou worden
gespeculeerd, maar de realiteit zou wel eens anders kunnen zijn,
omdat de markt nu eenmaal niet rationeel, maar emotioneel
reageert. De inspanningen die de regering en verschillende
ministers hebben geleverd, hebben tot nu toe zeker een positief
effect gehad en laten we hopen dat het zo blijft. In die zin mag
de regering van ons in het parlement zeker de nodige steun
verwachten om te beletten dat de economische situatie
achteruitgaat. Als dat betekent dat er maatregelen moeten worden
genomen om de begroting op het goede spoor te brengen of te
houden, dan zijn wij zeker een partner.
Het blijft
me een doorn in het oog dat ratingbureaus, die overigens
privémaatschappijen zijn, ongestraft verkeerde ratings kunnen
geven en soms ook nog veel geld verdienen door ratings te geven
aan landen die er zelf om vragen.
Ik denk niet
dat publieke ratingagentschappen de oplossing zijn. Als meerdere
ratingagentschappen geloofwaardige ratings geven dan is er
evenwicht en dat is beter dan het oligopolie dat we nu kennen
waarbij er afspraken worden gemaakt zoals in de kunstmarkt door
Sotheby’s en Christie’s. De vicieuze cirkel van het
oligopolie moet worden doorbroken.
|
Question
orale de M. Piet De Bruyn au vice-premier ministre et
ministre des Affaires étrangères et des Réformes
institutionnelles sur «l’opération Bienvenue en Palestine»
(nº 5-257)
|
Mondelinge
vraag van de heer Piet De Bruyn aan de
vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en
Institutionele Hervormingen over «het initiatief Welkom in
Palestina» (nr. 5-257)
|
Question
orale de Mme Marie Arena au vice-premier ministre et
ministre des Affaires étrangères et des Réformes
institutionnelles sur «la mission internationale de
l’association Bienvenue en Palestine» (nº 5-265)
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Marie Arena aan de vice-eersteminister en
minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen
over «de internationale missie van de organisatie Bienvenue en
Palestine» (nr. 5-265)
|
Question
orale de M. Richard Miller au vice-premier ministre et
ministre des Affaires étrangères et des Réformes
institutionnelles sur «les ressortissants belges qui ont été
détenus par Israël» (nº 5-260)
|
Mondelinge
vraag van de heer Richard Miller aan de
vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en
Institutionele Hervormingen over «de Belgische onderdanen die
door Israël werden vastgehouden» (nr. 5-260)
|
M. le
président. – Je vous propose de joindre ces questions
orales. (Assentiment)
|
De
voorzitter. – Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te
voegen. (Instemming)
|
M. Piet
De Bruyn (N-VA). – Des ressortissants de nombreux pays sont
partis le 8 juillet 2011 pour participer à la
rencontre « Bienvenue en Palestine ». Pour se rendre
en Palestine, il faut d’abord passer par Israël pour y obtenir
l’autorisation de poursuivre son voyage.
L’opération
« Bienvenue en Palestine » avait un double objectif :
attirer l’attention sur le problème de l’occupation et en
dénoncer les conséquences préjudiciables en partageant pendant
une semaine la vie de ceux qui vivent dans les territoires
palestiniens.
Nous
avons appris par la presse qu’une quinzaine de compatriotes ont
participé à cette opération. Les autorités israéliennes
auraient exercé des pressions sur différents pays afin
d’empêcher le succès de l’action.
À
aucun égard, cette action n’était violente ni ne constituait
une menace pour l’État d’Israël ou ses citoyens. Au
contraire, c’était une forme pacifique de protestation, qui
mériterait d’être soutenue dans tout État de droit
démocratique.
Les
services du ministre ont-ils été approchés par les autorités
israéliennes au sujet de l’initiative « Bienvenue en
Palestine » ? A-t-il été demandé à la Belgique de
faire obstacle d’une quelconque manière au succès de cette
initiative ?
En
quoi a consisté l’assistance diplomatique aux compatriotes
concernés lors de leur confrontation avec les autorités
israéliennes particulièrement hostiles alors qu’ils se
présentaient à Tel Aviv afin de pouvoir poursuivre leur voyage
vers les territoires occupés ?
|
De heer Piet
De Bruyn (N-VA). – Op vrijdag 8 juli 2011
vertrokken er vanuit heel wat landen deelnemers voor de
bijeenkomst ‘Welkom in Palestina’. Naar Palestina reizen
gebeurt nog altijd via Israël. Daar moet men de toelating
krijgen om door te reizen naar Palestina.
De actie
‘Welkom in Palestina’ had een dubbel doel, enerzijds aandacht
vragen voor het probleem van de bezetting, en anderzijds de
nadelige gevolgen van die bezetting aan de kaak stellen door een
week het leven te delen met mensen in de Palestijnse gebieden.
Uit de pers
vernamen we dat een vijftigtal landgenoten deelnamen aan die
operatie.
De
Israëlische overheid zou op een aantal landen druk hebben
uitgeoefend om het welslagen van de actie te verhinderen.
Deze actie
was in geen enkel opzicht gewelddadig, of vormde geen bedreiging
voor de staat Israël of haar burgers. Integendeel, het was een
vreedzame vorm van protesteren, wat in elke democratische
rechtsstaat verdedigd zou moeten worden.
Werden de
diensten van de minister op enig ogenblik benaderd door de
Israëlische overheid met betrekking tot het initiatief ‘Welkom
in Palestina’ en werd daarbij aan België de vraag gesteld om
op enige wijze het welslagen van dit initiatief te verhinderen of
onmogelijk te maken?
Waaruit
bestond de diplomatieke bijstand aan de betrokken landgenoten op
het moment dat ze geconfronteerd werden met een bijzonder
onwillige Israëlische overheid toen ze zich in Tel Aviv
aanmelden om te kunnen doorreizen naar de bezette gebieden?
|
Mme Marie
Arena (PS). – Monsieur le ministre, vendredi dernier,
des militants de l’association « Bienvenue en Palestine »
devaient se rendre à Tel-Aviv à l’appel de quinze
organisations palestiniennes afin de dénoncer le blocus imposé
par Israël sur les territoires palestiniens. Ces personnes ont
été bloquées à l’enregistrement de leur vol de la Swiss.
Les militants ayant protesté, des agents de comptoir ont fini
par leur remettre un document indiquant qu’ils étaient
interdits d’embarquement en raison d’une requête du
ministère israélien de l’Intérieur. En France, une
cinquantaine de militants qui souhaitaient voyager sur des vols
de la Lufthansa et d’Alitalia ont fait l’objet d’un
traitement similaire.
D’après
la presse israélienne et internationale, les autorités
israéliennes ont voulu empêcher que ces militants, estimés à
plusieurs centaines, manifestent à leur arrivée contre la
politique israélienne. L’actualité montre à quel point les
autorités israéliennes sont sensibles à toute forme
d’opposition à leur politique. Le jour précédent, les
autorités israéliennes auraient communiqué aux compagnies
aériennes desservant le principal aéroport du pays une liste de
342 personnes jugées indésirables sur le territoire israélien.
Monsieur le
ministre, les autorités belges ont-elles été informées de
cette situation problématique ? Si l’on peut entendre que
l’État israélien est souverain concernant l’entrée sur son
territoire, tout citoyen a par contre le droit de quitter son
pays, ce qui a été interdit au départ de Zaventem. Que
pensez-vous du fait que ce droit a été bafoué ?
|
Mevrouw Marie
Arena (PS). – Vorige vrijdag reisden deelnemers aan de
actie ‘Welkom in Palestina’ af naar Tel Aviv op uitnodiging
van 15 Palestijnse organisaties om de Israëlische blokkade van
de Palestijnse gebieden aan te klagen. Ze werden tegengehouden
bij het inchecken voor hun vlucht met Swiss. Toen de deelnemers
daartegen protesteerden heeft het baliepersoneel hun een document
overhandigd waaruit bleek dat ze ingevolge een verzoekschrift van
het Israëlische ministerie van Binnenlandse zaken niet aan boord
van het vliegtuig mochten. In Frankrijk werden een vijftigtal
actievoerders, die met Lufthansa en Alitalia naar Israël wilden
vliegen, op gelijkaardige wijze behandeld.
Volgens
de Israëlische en de internationale pers hebben de Israëlische
autoriteiten willen beletten dat de zowat honderd actievoerders
bij aankomst tegen het Israëlische beleid zouden betogen. Uit de
actualiteit blijkt dat de Israëlische autoriteiten elke vorm van
kritiek op hun beleid met argusogen bekijken. De dag voordien
zouden de Israëlische autoriteiten aan de
luchtvaartmaatschappijen die landen op de voornaamste luchthaven
van het land een lijst bezorgd hebben van 342 personae non gratae
op Israëlisch grondgebied.
Werden
de Belgische autoriteiten ingelicht over deze problemen? De
Israëlische staat kan wel soeverein beslissen wie hij op zijn
grondgebied toelaat, maar iedere burger heeft ook het recht om
zijn land te verlaten, wat deze mensen in Zaventem werd verboden.
Wat is uw mening over de schending van dit recht?
|
M. Richard
Miller (MR). – Monsieur le ministre, je voudrais me
focaliser sur la situation d’une quarantaine de citoyens belges
bloqués en Israël. Il s’agit de militants de la cause
palestinienne qui voulaient se rendre dans les territoires
palestiniens. D’après les informations diffusées par la
presse, vingt-deux de ces Belges sont rentrés en Belgique mais
seize restent bloqués en Israël.
La presse a
évoqué le fait que ces militants étaient déjà interdits
d’entrée en Israël mais cette information n’est pas
vérifiable. J’ai aussi lu qu’il pourrait y avoir des mineurs
d’âge parmi les personnes retenues.
Les
représentants de l’ambassade belge en Israël ont rapporté
que les détenus sont bien traités et se portent bien. Au même
moment, cependant, des députés et des conseillers provinciaux
qui participaient à une mission de coopération organisée par
la province de Hainaut ont assisté à certaines arrestations et
ont rapporté des actes de violence commis à l’égard de
ressortissants belges.
Monsieur le
ministre, je présume que vous pourrez nous communiquer le nombre
exact de ressortissants belges concernés par ces faits et le
nombre de personnes qui ont pu regagner la Belgique.
Quelles sont
les raisons officielles invoquées par Israël pour justifier ces
arrestations ? Avez-vous la certitude que ces personnes sont
bien traitées ? Dans quelles conditions sont-elles
retenues, plus particulièrement les mineurs d’âge s’il
s’avère qu’il y en a ?
|
De heer Richard
Miller (MR). – Ik wil me toespitsen op de toestand van een
veertigtal Belgen die in Israël vastzitten. Het gaat om
actievoerders die de Palestijnse zaak verdedigen en die naar de
Palestijnse gebieden wilden reizen. Volgens persberichten zijn 22
van die Belgen inmiddels terug in België, maar zitten er nog 16
vast in Israël.
Naar
verluidt zouden die mensen eerder al een verbod gekregen hebben
om het Israëlisch grondgebied te betreden, maar die informatie
kan niet geverifieerd worden. Ik heb ook gelezen dat er zich
minderjarigen bevinden onder de personen die vastgehouden worden.
Vertegenwoordigers
van de Belgische ambassade in Israël meldden dat de arrestanten
goed behandeld worden en in goede gezondheid verkeren. Tegelijk
vernamen we evenwel dat volksvertegenwoordigers en
provincieraadsleden die deelnamen aan een samenwerkingmissie van
de provincie Henegouwen getuige waren van gewelddadige
arrestaties van Belgen.
Ik
veronderstel dat de minister ons kan zeggen hoeveel Belgen
hierbij betrokken zijn en hoeveel er al terug in België zijn.
Welke
zijn de officiële redenen die Israël aanvoert om deze
arrestaties te verantwoorden? Is de minister er zeker van dat die
mensen goed behandeld worden? In welke omstandigheden worden ze
vastgehouden, meer bepaald de minderjarigen, indien die er zijn?
|
M. Steven
Vanackere, vice-premier ministre et ministre des Affaires
étrangères et des Réformes institutionnelles. – Je voudrais
tout d’abord confirmer à M. Miller que les quarante
personnes arrêtées le vendredi 8 juillet dernier sont,
entre-temps, rentrées en Belgique.
|
De heer Steven
Vanackere, vice-eersteminister en minister van Buitenlandse
Zaken en Institutionele Hervormingen. – Vooreerst wil in aan
de heer Miller zeggen dat de 40 personen, die op
vrijdag 8 juli zijn gearresteerd, inmiddels naar België
zijn teruggekeerd.
|
Les
quarante personnes qui ont été arrêtées vendredi dernier sont
toutes rentrées en Belgique. Les deux derniers membres de ce
groupe sont arrivés hier midi. Le mardi 12 juillet, notre
ambassade sur place a été informée de l’arrestation d’un
autre compatriote qui ne faisait pas partie de ce groupe. Une
visite consulaire a lieu ce midi. Je m’informerai certainement
des raisons de cette arrestation et des conditions précises de
la détention.
Les
collaborateurs de notre ambassade à Tel Aviv ont suivi de près
la situation des quarante Belges arrêtés et leur ont rendu
visite chaque jour dans les centres de détention afin de
s’assurer que nos compatriotes étaient traités correctement.
Notre ambassade a veillé à ce que la direction des centres de
détention remédie aux éventuels manquements.
Lors
de la visite du centre de détention de Be’er Sheva où les
cinq mineurs belges étaient détenus, notre ambassade a d’abord
vérifié si ces derniers étaient traités correctement et mes
collaborateurs ont attiré l’attention de la direction du
centre sur leur présence. Je souligne une fois encore que je
trouve déplacé que les organisateurs aient laissé des mineurs
participer à une action qui n’était pas sans danger et pour
laquelle on avait explicitement mis en garde vis-à-vis de
certains risques. Je déplore également que les organisateurs
n’aient pas préalablement pris contact avec mes services afin
de fournir une liste des noms des participants, comme
explicitement mentionné dans l’avis de voyage. Au lieu de
pouvoir agir préventivement, la diplomatie belge a dès lors
fatalement toujours dû « courir après les faits »
lorsqu’elle a apporté son aide.
|
De groep van
veertig mensen die vorige vrijdag is aangehouden, is volledig
naar België teruggekeerd, de laatste twee leden ervan
gisterenmiddag. Ik wil de Senaat wel nog meedelen dat op dinsdag
12 juli onze ambassade ter plaatse op de hoogte is gebracht
van de aanhouding van een andere landgenoot, die niet bij de
groep van veertig was. Deze middag vindt er een consulair bezoek
plaats. Ik zal me zeker laten informeren over de reden van die
aanhouding en over de precieze omstandigheden van de detentie.
De
medewerkers van onze ambassade in Tel Aviv hebben de situatie van
de veertig gearresteerde Belgen op de voet gevolgd en hen elke
dag een bezoek gebracht in de detentiecentra, dit ten einde zich
ervan te vergewissen dat onze landgenoten correct behandeld
werden. Waar er tekortkomingen waren, zorgde onze ambassade
ervoor dat ze door de directie van de detentiecentra verholpen
werden.
Bij het
bezoek aan het detentiecentrum in Be’er Sheva, waar de vijf
Belgische minderjarigen vastgehouden werden, ging onze ambassade
in eerste instantie na of deze minderjarigen correct behandeld
werden en hebben mijn medewerkers de aandacht van de directie van
het centrum gevestigd op hun aanwezigheid. Ik benadruk nogmaals
dat ik het ongepast vind dat de organisatoren minderjarigen
hebben laten deelnemen aan een actie die niet zonder gevaar was
en waarbij in bijzonder expliciete termen gewaarschuwd was voor
een aantal risico’s. Ik betreur ook dat de organisatoren niet
vooraf met mijn diensten contact hebben opgenomen om een
namenlijst van deelnemers te bezorgen, zoals expliciet in het
reisadvies vermeld staat. Daardoor heeft de Belgische diplomatie
in haar assistentie noodzakelijkerwijs altijd de feiten moeten
achternalopen in plaats van preventief te kunnen optreden.
|
Notre
ambassade a assisté de la façon la plus proactive possible nos
compatriotes désireux de rentrer en Belgique, en les aidant à
trouver une place d’avion.
Selon notre
ambassade, les ressortissants belges ont été traités
correctement dans les centres de détention. Toutefois, des
incidents ont eu lieu lors du transport vers ces centres. Les
activistes ont été invités à nous faire part des éventuelles
brutalités subies, de façon à ce que je puisse entreprendre
les démarches nécessaires auprès des autorités israéliennes.
Je souhaite
aussi indiquer que les organisateurs ont explicitement remercié
notre ambassade pour l’assistance apportée aux personnes
détenues.
Notre
ambassade a effectué plusieurs démarches auprès des autorités
israéliennes afin de connaître le motif de l’arrestation et
du refoulement de nos compatriotes. Jusqu’à ce jour, ces
démarches sont restées sans réponse. Les autorités
israéliennes n’ont pas formulé de demande auprès de la
Belgique pour empêcher la mission en question.
|
Onze
ambassade heeft onze landgenoten die naar België wensten terug
te keren zo proactief mogelijk bijgestaan door ze te helpen bij
het vinden van een plaats op een vliegtuig.
Volgend
onze ambassade werden de Belgen correct behandeld in de
detentiecentra. Er zijn evenwel incidenten geweest tijdens het
transport naar die centra. De actievoerders werd gevraagd ons op
de hoogte te brengen van eventueel gebruik van geweld zodat ik de
nodige stappen kan ondernemen bij de Israëlische autoriteiten.
De
organisatoren hebben onze ambassade uitdrukkelijk bedankt voor de
hulp die ze geboden heeft aan de arrestanten.
Onze
ambassade heeft meermaals geprobeerd om de redenen te vernemen
waarom onze landgenoten werden aangehouden en teruggedreven. Tot
op heden werd die vraag niet beantwoord. De Israëlische
autoriteiten hebben België niet gevraagd om deze actie te
verhinderen.
|
Notre
ambassade a bel et bien été informée par le ministère
israélien des Affaires étrangères des mesures spécifiques
qu’Israël prendrait à l’occasion de cette action à
l’encontre des personnes qui seraient éventuellement
interdites d’accès au territoire. Je n’ai pas reçu de
« liste noire » des autorités israéliennes et je ne
peux dès lors pas en confirmer l’existence.
|
Wel is onze
ambassade door het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken
geïnformeerd over de specifieke maatregelen die Israël naar
aanleiding van deze actie zou treffen tegenover personen aan wie
eventueel de toegang tot het grondgebied zou worden ontzegd. Ik
heb van de Israëlische overheid geen zogenaamde zwarte lijst
ontvangen en kan het bestaan ervan dan ook niet bevestigen.
|
La décision
de laisser ou non des passagers à bord d’un avion appartient
aux compagnies aériennes.
|
De
beslissing om reizigers al dan niet aan boord van een vliegtuig
toe te laten, komt toe aan de luchtvaartmaatschappij.
|
La
Convention de Chicago prévoit qu’un transporteur a le droit de
refuser des passagers qui ne respectent pas les conditions
d’entrée dans le pays de destination. La compagnie aérienne
risque en effet une amende pour chaque passager qu’elle
transporte et auquel l’accès au pays est refusé. La plupart
du temps, cette compagnie est également tenue de ramener à ses
propres frais ce passager dans le pays d’origine.
|
De Conventie
van Chicago bepaalt wel dat een vervoerder het recht heeft om
passagiers te weigeren die niet aan de binnenkomstvoorwaarden van
het land van bestemming voldoen. De reden daarvan is natuurlijk
dat zo’n luchtvaartmaatschappij een boete riskeert voor elke
passagier die hij vervoert en die de toegang tot het land wordt
geweigerd. Meestal is die maatschappij ook verplicht die
passagier op eigen kosten terug te vervoeren naar het land van
herkomst.
|
Les
personnes n’ont pas été empêchées de quitter le pays.
Cependant, sachant qu’elles ne seraient pas admises dans le
pays de destination, leur embarquement n’a pas été autorisé,
non du fait des autorités belges, mais des compagnies aériennes.
|
Men
heeft die mensen niet belet het land te verlaten. Omdat men wist
dat ze niet zouden worden toegelaten tot het land van bestemming,
mochten ze niet inschepen. Dat verbod ging niet uit van de
Belgische autoriteiten, maar van de luchtvaartmaatschappijen.
|
Je
confirme qu’Israël conserve le droit souverain de contrôler
l’accès à son territoire et d’en refuser l’accès à
certaines personnes.
Bien
que personne n’ait posé de question à ce sujet, je souligne
clairement au nom des autorités belges que, comme presque tous
les pays européens, nous trouvons le blocus contre-productif.
|
Ik bevestig
dat Israël het soevereine recht behoudt om de toegang tot zijn
grondgebied te controleren en bepaalde mensen de toegang te
ontzeggen.
Hoewel
niemand daar een vraag over heeft gesteld, benadruk ik namens de
Belgische overheid in alle duidelijkheid dat wij, zoals bijna
alle Europese landen, de blokkade contraproductief vinden.
|
M. Piet
De Bruyn (N-VA). – Je partage l’étonnement, et
l’indignation qu’il m’a semblé percevoir de la part du
ministre sur le fait que des mineurs ont pu prendre part à
l’action. Cela ne me semble pas indiqué, même si je pense que
ces actions sont justifiées, comme je l’ai clairement indiqué
dans ma question. De plus, je regrette que les organisateurs
n’aient pas informé le cabinet des Affaires étrangères de la
participation de ces mineurs.
|
De heer Piet
De Bruyn (N-VA). – Ik deel de verbazing, en naar ik meen te
horen ook de verontwaardiging, van de minister over het feit dat
minderjarigen aan de actie hebben mogen deelnemen. Dat lijkt me
niet raadzaam, ook al ben ik van mening dat dergelijke acties
gerechtvaardigd zijn, zoals uit mijn vraag duidelijk blijkt.
Bovendien betreur ik dat de organisatoren het kabinet van
Buitenlandse Zaken niet hebben geïnformeerd over de deelname van
deze minderjarigen.
|
Mme Marie
Arena (PS). – J’entends bien que les autorités belges
n’ont pas été informées des « listes noires »
diffusées par le gouvernement israélien. Ces listes ont
pourtant été communiquées aux compagnies aériennes. Je note
que vous n’êtes pas compétent à l’égard des compagnies
aériennes mais il est certainement intéressant de voir quelle
est la capacité d’action de ces compagnies. Je vérifierai
donc quelle est leur marge de manœuvre, sous un angle plus
économique, en vertu des conventions internationales.
|
Mevrouw Marie
Arena (PS). – Ik begrijp uit uw antwoord dat de Belgische
autoriteiten niet werden ingelicht over de door de Israëlische
regering verspreide ‘zwarte lijsten’. Die lijsten werden
nochtans aan de luchtvaartmaatschappijen bezorgd. Ik neem akte
van het feit dat u geen bevoegdheid hebt over de
luchtvaartmaatschappijen, maar het is zeker interessant na te
gaan welke keuzemogelijkheden die maatschappijen hebben. Ik zal
uitzoeken welke opties er vanuit economisch oogpunt voor hen
openstaan, rekening houdend met de internationale conventies.
|
M. Richard
Miller (MR). – Il faut saluer l’excellence du travail
accompli par notre ambassade face à une situation difficile.
Pour ma
part, s’il s’avère que des brutalités ont été commises
sur nos ressortissants, je les déplore et je compte bien que
vous veillerez alors à faire part de votre désapprobation à
l’État d’Israël.
En revanche,
cet incident montre bien encore une fois combien le blocus est
contre-productif.
|
De heer Richard
Miller (MR). – Ik wil hulde brengen aan de uitstekende
tussenkomst van de Belgische ambassade in een moeilijke situatie.
Persoonlijk
denk ik dat duidelijk vaststaat dat onze landgenoten ruw werden
behandeld; ik betreur dat en ik hoop dat u blijk zult geven van
uw afkeuring ten aanzien van de Israëlische staat.
Deze
gebeurtenissen tonen nogmaals aan hoe contraproductief de
blokkade wel is.
|
Question
orale de M. Ahmed Laaouej au vice-premier ministre et
ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur
«l’interdiction ou la suspension de la notation des pays
bénéficiant d’une assistance financière dans le cadre de
programmes européens de sauvetage» (nº 5-264)
|
Mondelinge
vraag van de heer Ahmed Laaouej aan de
vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele
Hervormingen over «het verbod op of de opschorting van de rating
van landen die financiële steun krijgen in het kader van de
Europese reddingsprogramma’s» (nr. 5-264)
|
M. Ahmed
Laaouej (PS). – Depuis plusieurs jours, la situation de la
zone euro s’est à nouveau aggravée. Les bourses en Europe ont
connu de fortes baisses et on a assisté à une envolée des taux
obligataires.
Après la
Grèce et le Portugal, c’est désormais l’Italie qui, malgré
l’adoption ce 30 juin d’un plan d’assainissement de
plusieurs dizaines de milliards d’euros, semble être malmenée
par les agences de notation. Demain peut-être d’autres pays
seront-ils dans la tourmente.
Récemment,
de nombreux observateurs, parmi lesquels la Banque centrale
européenne, ont signalé le rôle préjudiciable de ces agences
de notation dont les évaluations rendent difficile voire
impossible la gestion par les États des crises financières,
leur intervention aggravant des tendances négatives déjà à
l’œuvre.
À cet
égard, la Commission européenne et le Parlement européen,
depuis un certain temps, s’activent sur le sujet des agences de
notation. Il existe un règlement, adopté en 2009 et modifié en
2010 mais il semble que ces actions sont toujours en retard sur
les événements. Nous avons peut-être là une possibilité
d’agir préventivement.
En ce sens,
le commissaire Barnier aurait indiqué qu’il envisageait de
mettre à l’ordre du jour de la prochaine réunion des
ministres européens des Finances l’interdiction ou la
suspension des notations des pays bénéficiant d’une
assistance financière dans le cadre de programmes européens de
sauvetage.
Avez-vous
déjà discuté avec vos homologues européens de l’opportunité
ou plutôt de la possibilité d’interdire ou de suspendre ce
type de notation et, plus généralement, quelle est votre
position concernant la proposition du commissaire Barnier ?
|
De heer Ahmed
Laaouej (PS). – De jongste dagen is de toestand in de
eurozone opnieuw verslechterd. De Europese beurzen zijn sterk
gedaald en de obligatierente is omhoog geschoten.
Eerst
waren Griekenland en Portugal aan de beurt en nu krijgt Italië,
ondanks de goedkeuring op 30 juni van een besparingsplan van
tienduizenden miljarden euro, een slechte beoordeling van de
ratingbureaus. Morgen krijgen ze misschien andere landen in het
vizier.
Verschillende
waarnemers, waaronder de Europese Centrale Bank, hebben onlangs
gewezen op de schadelijke rol van de ratingbureaus. Door hun
beoordeling verergeren zij nog de negatieve trend waardoor het
voor landen moeilijk of zelfs onmogelijk wordt de financiële
crisis het hoofd te bieden.
De
Europese Commissie en het Europees Parlement houden zich al enige
tijd bezig met de problematiek van de ratingbureaus. Met de
regels die in 2009 werden goedgekeurd en in 2010 gewijzigd, holt
de Unie meestal achter de feiten aan. Er moet nu gezocht worden
naar een mogelijkheid om preventief op te treden.
Commissaris
Barnier zou op de eerstvolgende vergadering van de Europese
ministers van Financiën willen voorstellen kredietbeoordelaars
te verbieden ratings af te geven voor landen die onder Europese
hulpprogramma’s vallen.
Hebt
u met uw Europese ambtgenoten al gesproken over de mogelijkheid
om het afgeven van ratings te verbieden en meer in het algemeen,
wat vindt u van het voorstel van commissaris Barnier?
|
M. Didier
Reynders, vice-premier ministre et ministre des Finances et
des Réformes institutionnelles. – Le commissaire Barnier a
formulé sa proposition lors d’un exposé devant ESMA,
l’autorité européenne des marchés financiers. Je suppose
qu’il présentera au Conseil ECOFIN des propositions de même
nature. De toute façon, nous attendons des propositions de
réforme de la réglementation relative aux agences de notation.
Ladite
proposition, qui mérite de retenir notre attention, vise à
suspendre à certains moments les cotations sur les marchés
financiers. On peut très bien suspendre des notations si on
estime qu’à un moment donné elles présentent un manque
d’intérêt ou un effet négatif potentiel. Lorsqu’on met en
place un plan d’aide pour subvenir aux besoins financiers d’un
État, c’est qu’on estime que celui-ci est en difficulté.
Ajouter à cela des notations sans cesse négatives ne présente
alors plus beaucoup de signification.
Plus
largement, la difficulté concernant les agences de notation est
toujours la même, à savoir la recherche d’un équilibre. Il
existe énormément de problèmes à régler concernant ces
agences. Nous avons commencé à le faire sous la présidence
belge de l’Union européenne, pendant le deuxième semestre
2010, en modifiant certains textes de manière à donner déjà
des compétences à l’autorité européenne des marchés pour
intervenir dans le domaine des agences. Je citerai aussi les
problèmes de conflits d’intérêt et de transparence dans la
manière de concevoir les notations. La possibilité de renforcer
la capacité d’enquête et de sanction a aussi été souvent
évoquée. La possibilité existe en effet que des agences
donnent des notations qui s’avèrent totalement erronées.
Existe-t-il une responsabilité dans ces cas-là et quelles en
sont les conséquences ?
Reste alors
le débat, qui a d’ailleurs eu lieu aussi au Parlement
européen, sur une agence européenne de notation, voire une
agence publique. Je suis en tout cas favorable à une très
grande concurrence dans le secteur des agences. Je ne suis pas du
tout hostile à l’idée d’une agence européenne voire d’une
agence publique. Toutefois, outre la question de sa mise en
place, le problème d’une telle agence est d’assurer une
certaine crédibilité à l’égard des opérateurs de marché.
L’agence ne fait que noter. Elle donne des indications sur les
risques mais ce sont les investisseurs qui suivent ou non ses
recommandations. Cela prendra du temps de faire comprendre à des
investisseurs, partout dans le monde, qu’une agence publique
européenne notant les dettes souveraines européennes est
totalement crédible et indépendante et que dès lors elle ne
couvre pas certains problèmes au sein des États européens
eux-mêmes. Il reste donc du chemin à parcourir. Il faut éviter
de jeter le bébé avec l’eau du bain. Les agences se devraient
d’être un bon thermomètre ou baromètre dont les informations
peuvent être corrigées mais elles ne sont pas à l’origine de
l’ensemble des problèmes que nous rencontrons. Si les
statistiques en Grèce ont été fausses pendant quelques années,
ce ne sont pas les agences qui les ont rédigées. Si le déficit
est aussi profond dans plusieurs pays européens, c’est d’abord
en raison des politiques qui y sont menées.
Il faut donc
trouver un équilibre. Nous attendons maintenant des propositions
plus larges du commissaire européen, Michel Barnier, qui s’est
engagé en ce sens. Dès que le dossier arrivera sur la table du
Conseil ECOFIN, nous soutiendrons cette proposition, en ce
compris cette idée, que Michel Barnier vient d’aborder, de
suspendre éventuellement certaines notations de dettes
souveraines pendant des périodes de mise sous plan d’aide à
l’échelon international.
|
De heer Didier
Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën en
Institutionele Hervormingen. – Commissaris Barnier heeft zijn
voorstel gedaan tijdens een uiteenzetting voor de ESMA, de
Europese autoriteit voor de financiële markten. Ik neem aan dat
hij dat voorstel ook aan de Ecofinraad zal voorleggen. Wij
wachten in elk geval op voorstellen voor de hervorming van de
regelgeving voor ratingbureaus.
Het
genoemde voorstel wil het afgeven van ratings op financiële
markten verbieden als geoordeeld wordt dat ze op een bepaald
ogenblik op een gebrek aan interesse of een mogelijk negatief
effect wijzen. Als voor een land een financieel hulpplan wordt
uitgewerkt, wil dat zeggen dat men oordeelt dat dit land in
moeilijkheden verkeert. Negatieve ratings zijn dan nog van weinig
betekenis.
Meer
in het algemeen moet wat de kredietbeoordelaars betreft, naar een
evenwicht worden gezocht. Nog heel wat problemen moeten worden
geregeld. Wij zijn daarmee begonnen tijdens het Belgische
voorzitterschap van de Unie in de tweede helft van 2010, door de
Europese marktautoriteit meer bevoegdheden te geven inzake
ratingbureaus. De wijze waarop de ratings worden opgesteld zorgt
voor belangenconflicten en is onvoldoende transparant. Een
onderzoek en ook sancties moeten mogelijk zijn. Het is niet
uitgesloten dat kredietbeoordelaars ratings afgeven die later
totaal verkeerd blijken. Kunnen zij in dergelijke gevallen
aansprakelijk worden gesteld en wat zijn de gevolgen?
Dan
is er ook nog het debat over een Europees ratingbureau of zelfs
een overheidsagentschap dat overigens ook in het Europees
Parlement werd gevoerd. Ik ben alleszins voorstander van een
grote concurrentie in de sector van de agentschappen. Ik ben
helemaal niet gekant tegen de idee van Europees bureau of zelfs
van een overheidsagentschap. Het probleem is echter niet alleen
dat een dergelijk agentschap nog moet worden opgericht, maar
vooral dat het ook voldoende geloofwaardigheid moet verwerven bij
de marktspelers. Een kredietbeoordelaar geeft alleen maar
ratings. Hij geeft aanwijzingen over de risico’s, maar het zijn
de investeerders die zijn aanbevelingen al dan niet volgen. Het
zal tijd vergen om de investeerders in de hele wereld ervan te
overtuigen dat een Europees ratingbureau volledig betrouwbaar en
onafhankelijk is en de problemen in sommige Europese landen niet
toedekt. Er moet dus nog een hele weg worden afgelegd. We mogen
het kind niet met het badwater weggooien. De kredietbeoordelaars
horen een goede barometer te zijn. Hun informatie is vatbaar voor
verbetering, maar zij zijn niet de oorzaak van de problemen die
zich voordoen. Het zijn niet de ratingbureaus die de Griekse
statistieken jarenlang hebben vervalst. Als het overheidstekort
in verschillende Europese landen zo groot is, dan is dat vooral
vanwege het gevoerde beleid.
We
moeten dus een evenwicht zoeken. We wachten nu op de voorstellen
van Europees commissaris Barnier. Zodra het dossier op de tafel
van de Ecofin-raad komt, zullen wij het voorstel steunen, met
inbegrip van de mogelijkheid om het afgeven van ratings voor
overheidsschulden te verbieden wanneer er een internationaal
hulpplan in de maak is.
|
M. Ahmed
Laaouej (PS). – Je me réjouis de la position encourageante
du ministre qui nous laisse entrevoir sur le terrain des agences
de notation des décisions permettant de prévenir ces processus
infernaux procycliques, pour reprendre l’expression utilisée
par certains observateurs.
|
De heer Ahmed
Laaouej (PS). – De aankondiging van de minister dat er
beslissingen zullen worden genomen om dergelijke afschuwelijke
procyclische processen te voorkomen, verheugt me.
|
Question
orale de Mme Vanessa Matz au vice-premier ministre et
ministre des Finances et des Réformes institutionnelles et à la
ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur
«la rémunération excessive du président du Conseil
d’administration de Brussels Airport» (nº 5-266)
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Vanessa Matz aan de vice-eersteminister en
minister van Financiën en Institutionele Hervormingen en aan de
minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de
buitensporige bezoldiging van de voorzitter van de Raad van
bestuur van Brussels Airport» (nr. 5-266)
|
Question
orale de M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et
ministre des Finances et des Réformes institutionnelles, à la
ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques et
au secrétaire d’État à la Mobilité sur «le salaire annuel
réclamé par Luc Van den Bossche» (nº 5-267)
|
Mondelinge
vraag van de heer Bart Laeremans aan de
vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele
Hervormingen, aan de minister van Ambtenarenzaken en
Overheidsbedrijven en aan de staatssecretaris voor Mobiliteit
over «het door Luc Van den Bossche gevraagde jaarloon»
(nr. 5-267)
|
M. le
président. – Je vous propose de joindre ces questions
orales. (Assentiment)
|
De
voorzitter. – Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te
voegen. (Instemming)
|
Mme Vanessa
Matz (cdH). – La presse de ce mercredi met encore en
évidence les montants excessifs qui pourraient être versés au
président du conseil d’administration de l’Aéroport de
Bruxelles. En effet, il aurait introduit une demande de
rémunération annuelle s’élevant à 689 000 euros. La
presse annonce, par ailleurs, qu’il quittera ses fonctions à
la fin de cette année.
J’ai déjà
questionné votre collègue de la Fonction publique, le 7 avril
dernier, sur les rémunérations excessives et les parachutes
dorés énormes versés aux administrateurs des différentes
entreprises publiques. Elle m’avait précisé dans sa réponse
que les accords relatifs à la rémunération sont repris dans le
contrat conclu au moment du renouvellement des mandats et que,
pour cette raison, il était difficile de « revenir
anticipativement sur ces droits contractuels ». Il est donc
important de revoir les rémunérations au sein des entreprises
publiques au moment du renouvellement des mandats.
Mais qu’en
est-il pour les entreprises dont l’État est actionnaire – ce
qui est le cas en l’occurrence –, mais qui ne sont pas
des entreprises publiques autonomes ? Le débat sur les
bonus et les parachutes dorés a déjà abouti à des
modifications par le biais de la loi du 6 avril 2010
visant à renforcer le gouvernement d’entreprise dans les
entreprises publiques. Ne devrait-on pas aller plus loin,
notamment pour les entreprises dont l’État est actionnaire ?
De plus,
certains de ces mandats sont exercés en tant que personne
morale, et ce afin d’éluder une partie de l’impôt.
Mes
questions sont donc les suivantes :
Comment les
révisions de rémunération sont-elles organisées dans les
entreprises dont l’État est actionnaire ? La situation
est-elle similaire à celle des mandats exercés dans les
entreprises publiques autonomes ?
Quelle est
la capacité pour les administrateurs de l’État de s’opposer
à de telles conventions ?
Pour quelles
raisons cette demande de rémunération a-t-elle été
introduite ? Est-ce sur la base d’un contrat ? L’État
étant actionnaire de Brussels Airport, doit-il marquer son
accord sur cette rémunération autrement que par l’intermédiaire
de ses administrateurs ? Quelle position adopterez-vous à
ce propos ?
Prendrez-vous
des mesures plus strictes pour les administrateurs au sein non
seulement des entreprises publiques, mais aussi des sociétés où
l’État dispose de représentants ?
Quel est le
pourcentage d’administrateurs ou de mandataires publics qui
perçoivent des rémunérations en tant que personne morale ?
Ne faudrait-il pas prendre des dispositions pour limiter
l’exercice de mandats publics en tant que personne morale ?
Je lis dans
la presse que les administrateurs de l’État ont eu
connaissance de cette convention. Est-ce exact et a-t-il été
possible de s’opposer, avec trois administrateurs sur onze, à
cette rémunération indécente et excessive ?
|
Mevrouw Vanessa
Matz (cdH). – Deze woensdag vestigt de pers nog eens de
aandacht op de buitensporige bedragen die zouden worden betaald
aan de voorzitter van de raad van bestuur van Brussels Airport.
Hij zou een jaarlijkse bezoldiging van 689 000 euro hebben
gevraagd. De pers voegt er overigens aan toe dat hij zijn functie
op het einde van dit jaar zou neerleggen.
Ik
heb uw collega van Ambtenarenzaken al op 7 april jongstleden
ondervraagd over de buitensporige bezoldigingen en de enorme
gouden handdrukken die worden betaald aan de bestuurders van
verschillende overheidsbedrijven. Ze heeft me geantwoord dat de
akkoorden over de bezoldiging in het contract worden opgenomen op
het ogenblik van de vernieuwing van het mandaat en dat het daarom
moeilijk is om anticiperend terug te komen op die contractuele
rechten. Het is dus belangrijk om de bezoldigingen in de
overheidsbedrijven te herzien op het ogenblik dat de mandaten
worden hernieuwd.
Hoe
is de regeling voor de ondernemingen waarvan de staat
aandeelhouder is – wat hier het geval is – maar die geen
autonome overheidsbedrijven zijn? Het debat over de bonussen en
de gouden handdrukken heeft al geleid tot wijzigingen via de wet
van 6 april 2010 tot versterking van het deugdelijk
bestuur bij de overheidsbedrijven. Zou men niet verder moeten
gaan, met name voor de ondernemingen waarvan de staat
aandeelhouder is?
Bovendien
worden sommige van die mandaten uitgeoefend als rechtspersoon om
een gedeelte van de belastingen te ontwijken.
Hoe
worden de herzieningen van de bezoldigingen georganiseerd in de
bedrijven waarvan de staat aandeelhouder is? Is de toestand
gelijkaardig aan die van de in de autonome overheidsbedrijven
uitgeoefende mandaten?
Hoe
kunnen de bestuurders van de staat zich verzetten tegen
dergelijke overeenkomsten?
Om
welke redenen werd die bezoldigingsaanvraag ingediend? Gebeurde
dat op basis van een contract? Moet de staat als aandeelhouder
van Brussels Airport met die vergoeding akkoord gaan op een
andere manier dan via zijn bestuurders? Welk standpunt zult u
daarover innemen?
Zult
u strengere maatregelen nemen voor de bestuurders, niet alleen
die van de overheidsbedrijven, maar ook die van de bedrijven
waarin de staat vertegenwoordigd is?
Wat
is het percentage bestuurders of overheidsmandatarissen die
bezoldigingen ontvangen als rechtspersoon? Moeten geen
maatregelen worden genomen om de uitoefening van
overheidsmandaten als rechtspersoon te beperken?
Ik
lees in de pers dat de bestuurders van de staat deze overeenkomst
kenden. Is dat juist en was het mogelijk om zich met drie op elf
bestuurders te verzetten tegen die onfatsoenlijke en
buitensporige bezoldiging?
|
M. Bart
Laeremans (VB). – La Libre Belgique a indiqué hier
que l’ancien ministre socialiste Luc Van den Bossche a
introduit, en tant que président du conseil d’administration
de The Brussels Airport Company (TBAC), une demande d’un
salaire annuel brut de 689 000 euros composé d’une partie
fixe de 549 000 euros et d’une partie variable de 140 000
euros. Selon ce journal, l’État doit, en tant qu’actionnaire,
donner son aval. Ce montant est bien entendu excessif,
certainement en ces temps de crise. Selon De Tijd, il
s’agit de la fonction présidentielle la mieux payée de toutes
les sociétés belges. C’est plus que ce que gagnent Jan
Huyghebaert de la KBC et Paul Buysse. C’est trois fois le
salaire de premier ministre et donc plus de trois fois plus que
celui de vice-premier ministre. Et un ministre doit encore payer
des impôts. Dans le cas qui nous occupe, il est toutefois
question du montage d’une SPRL grâce à laquelle une partie
des impôts peut être éludée.
Entre-temps,
M. Van den Bossche aurait apporté une autre explication :
il n’aurait jamais demandé lui-même cette augmentation
salariale. Elle lui a été proposée. Il ne connaissait
d’ailleurs pas les chiffres. Il a dit qu’il n’était pas au
courant. Hier, comme par hasard, il a laissé entendre qu’il
décline l’offre et qu’il quitte TBAC. Il passe maintenant
chez Optima pour y intégrer la banque de Steve Stevaert.
Peut-être a-t-il dû renoncer à son mandat à TBAC pour mettre
les socialistes à couvert mais il reçoit aujourd’hui de leur
part un autre cadeau en échange.
Les
informations de La Libre Belgique au sujet du salaire
demandé ou offert et à propos du montage fiscal sont-elles
exactes ?
Quel
est le point de vue du secrétaire d’État et du gouvernement
sur le salaire annuel exorbitant et sur ce type de montage au
moyen d’une SPRL qui gruge le fisc et la population ?
|
De heer Bart
Laeremans (VB). – La Libre Belgique meldde gisteren
dat de voormalige socialistische minister Luc Van den Bossche als
voorzitter van de raad van bestuur van The Brussels Airport
Company een aanvraag had ingediend voor een bruto jaarsalaris van
689 000 euro, bestaande uit een vast gedeelte van 549 000
euro en een variabel gedeelte van 140 000 euro. Volgens La
Libre Belgique moet de staat hieraan als aandeelhouder zijn
goedkeuring verlenen. Op zich is dat bedrag natuurlijk
buitensporig, zeker in de huidige crisistijd. Volgens De Tijd
gaat het om de best betaalde voorzittersfunctie van de hele
Belgische bedrijfswereld. Het is meer dan wat kleppers als Jan
Huyghebaert van KBC en Paul Buysse verdienen. Het gaat om drie
keer het loon van de eerste minister en dus om meer dan drie keer
het loon van de vice-eerste minister. En een minister moet daarop
dan nog personenbelasting betalen. Hier is er echter sprake van
een bvba-constructie, waardoor een deel van de belastingen kan
worden ontweken.
Inmiddels
heeft de heer Van den Bossche een andere verklaring:
hij zou die salarisverhoging zelf nooit hebben gevraagd; ze is
hem enkel aangeboden. Hij kende de cijfers trouwens niet. ‘Mijn
naam is haas’, hoorden we hem zeggen. Toevallig liet hij
gisteren ook nog eens weten dat hij het aanbod toch afslaat en
weggaat bij The Brussels Airport Company. Hij gaat nu naar Optima
om er de bank van Steve Stevaert te integreren. Wellicht heeft
hij om de socialisten uit de wind te zetten zijn mandaat bij TBAC
moeten verzaken, maar krijgt hij van de socialisten nu een ander
cadeautje in de plaats.
Is de
informatie van La Libre Belgique over het gevraagde of
aangeboden loon en de vernoemde belastingconstructie correct?
Wat is het
standpunt van de staatssecretaris en de regering ten aanzien van
het exorbitante jaarloon en dit soort regeling met een bvba
waardoor de fiscus en de bevolking de pineut zijn?
|
M. Didier
Reynders, vice-premier ministre et ministre des Finances et
des Réformes institutionnelles. – M. Laeremans a demandé
si les chiffres de La Libre Belgique étaient exacts. J’ai
reçu les mêmes de la SFPI, qui détient 25% des actions de The
Brussels Airport Company. Ce n’est pas seulement le point de
vue du secrétaire d’État, mais celui de l’ensemble du
gouvernement et donc le mien que j’exprime quant à cette
proposition salariale.
|
De heer Didier
Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën en
Institutionele Hervormingen. – De heer Laeremans
heeft gevraagd of de cijfers van La Libre Belgique juist
zijn. Ik heb dezelfde cijfers gekregen van de FPIM, de
maatschappij die vijfentwintig procent van de aandelen van The
Brussels Airport Company heeft. Ik geef niet alleen het standpunt
van de staatssecretaris, maar dat van de hele regering en dus ook
het mijne, in verband met een dergelijk verloningsvoorstel.
|
Je suis
intervenu comme ministre de tutelle de la SFPI – qui détient
25% du capital de l’aéroport – parce que le contrat du
président du conseil d’administration arrivait à échéance.
Le 1er juillet, j’ai donc écrit à
l’administrateur délégué de la SFPI pour connaître la
situation. Il m’a répondu que le contrat était arrivé à
échéance en mai et il m’a fait parvenir le projet de nouveau
contrat pour la rémunération du président du conseil
d’administration. Ce projet reprend exactement les mêmes
montants que ceux qui étaient versés depuis 2003, moment où
l’actuel président du conseil est entré en fonction comme
chief executive officer (CEO) de l’aéroport. Les
conditions sont restées les mêmes quand il est devenu président
du conseil d’administration.
Se pose dès
lors la question de savoir si les conditions qui, selon la SFPI,
ont été négociées par l’actionnaire majoritaire – qui
détient 75% du capital de l’aéroport – avec le président
du conseil sont acceptables. Je n’ai pas hésité à qualifier
ces montants de choquants. Je suis convié à une séance de la
commission chargée des problèmes de droit commercial et
économique de la Chambre des représentants, séance consacrée
aux rémunérations. J’ai ainsi pu effectuer une comparaison
avec d’autres fonctions du secteur public.
|
Ik
ben opgetreden als minister bevoegd voor het administratief
toezicht op de FPIM, die 25% van het kapitaal van de luchthaven
in handen heeft, omdat het contract van de voorzitter van de raad
van bestuur ten einde liep. Ik heb dus op 1 juli de
gedelegeerd bestuurder van de FPIM aangeschreven om de toestand
te kennen. Hij heeft me geantwoord dat het contract in mei was
afgelopen en hij stuurde me het ontwerp van een nieuw contract
voor de bezoldiging van de voorzitter van de raad van bestuur.
Dat ontwerp bevat exact dezelfde bedragen als degene die werden
betaald sinds 2003, toen de huidige voorzitter van de raad in
functie trad als chief executive officer (CEO) van de
luchthaven. De voorwaarden zijn dezelfde gebleven toen hij
voorzitter van de raad van bestuur werd.
Dan
rijst de vraag of de voorwaarden die volgens de FPIM door de
meerderheidsaandeelhouder – die 75% van het kapitaal van de
luchthaven in zijn bezit heeft – met de voorzitter van de raad
werden onderhandeld, aanvaardbaar zijn. Ik heb niet geaarzeld om
die bedragen als stuitend te omschrijven. Ik ben uitgenodigd op
een zitting van de commissie van de Kamer van
volksvertegenwoordigers, belast met de problemen inzake handels-
en economisch recht, die is gewijd aan de bezoldigingen. Ik heb
aldus een vergelijking kunnen maken met andere overheidsfuncties.
|
À
titre de référence, je me suis penché sur les salaires dans le
secteur public. Le premier ministre reçoit 212 000 euros
annuels, un chief executive officer (CEO) de la SNCB près
d’un demi-million, le patron de bpost un million – soit plus
que le CEO de la KBC – et le CEO de Belgacom 2,5 millions
d’euros par an. Les trois administrateurs délégués du groupe
SNCB touchent donc 2,5 fois le salaire du premier ministre.
|
Ik heb voor
de benchmarking de salarissen in de overheidssector nagegaan. De
eerste minister krijgt 212 000 euro per jaar, een CEO van de
NMBS bijna 500 000 euro per jaar, de baas van bpost een
miljoen euro – meer dan de CEO van KBC – en de CEO van
Belgacom 2,5 miljoen euro. De drie CEO’s bij de NMBS krijgen
dus 2,5 keer het salaris van de eerste minister.
|
La
rémunération du CEO de la SNCB est deux fois et demi plus
importante que celle du premier ministre. Ce multiplicateur est
de cinq pour le CEO de la Poste et de douze pour celui de
Belgacom. Je ne trouve pas ça normal. La tutelle sur la SFPI ne
me permet toutefois pas de modifier le mécanisme légal.
Je peux par
contre me prononcer sur le cas qui m’est soumis puisque la SFPI
devra s’exprimer. Je rejoins l’avis de l’administrateur
délégué de cette dernière : il s’agit de propositions
pour l’avenir et, avant de donner un accord sur une quelconque
rémunération, il conviendra d’effectuer une comparaison. Le
projet dont je dispose propose une rémunération équivalant à
près de trois fois et demi celle du premier ministre pour une
fonction non exécutive. J’aimerais dès lors disposer d’une
comparaison avec des fonctions de même type dans d’autres
aéroports européens de même nature.
L’attitude
de l’actionnaire majoritaire sera déterminante au conseil
d’administration. Toutefois, le président du conseil est aussi
un représentant de l’État. Nous aurons donc notre mot à dire
dans la négociation.
Il n’est
donc pas question d’envisager un nouveau contrat. De plus, j’ai
entendu que le président de l’aéroport souhaite remettre sa
démission. Pour son remplaçant, j’exigerai, par le biais de
la SFPI, une comparaison des profils de fonction afin de
déterminer la rémunération.
Le projet
que m’a transmis la SFPI prévoit également une société de
management. J’ignore si c’était le cas auparavant. Afin de
savoir ce qui s’est passé depuis 2003, je vais demander aux
responsables de l’aéroport de me faire parvenir des copies des
contrats conclus à l’époque, ce qui me permettrait de
déterminer quelles autorités ont donné leur accord. Je
voudrais en effet savoir si je dois agir par l’intermédiaire
de la tutelle ou par celui du gouvernement.
Un travail
général doit être fait. Dans le secteur public, il serait
assez logique qu’aucune fonction exercée par un représentant
de l’État ou d’autres pouvoirs publics ne le soit autrement
qu’en personne physique.
Je dis cela
en tant que ministre des Finances, mais aussi parce que je pense
que c’est la logique même d’éviter que l’on ne crée des
sociétés pour représenter les pouvoirs publics dans certaines
fonctions.
Le débat va
se poursuivre au-delà de la question de la rémunération. Je
l’ai dit à la Chambre, je le répète au Sénat : avant
de fixer des règles, parfois très strictes, sur la façon dont
les actionnaires privés doivent se comporter dans des
entreprises privées, cotées ou non cotées, il serait
préférable de mettre de l’ordre dans les rémunérations là
où le secteur public a un rôle direct à jouer. Il n’est
jamais très efficace de donner des leçons quand on n’a pas
réfléchi à la manière dont on va soi-même se les appliquer.
(Applaudissements sur les bancs libéraux)
|
De
bezoldiging van de CEO van de NMBS is tweeënhalve maal zo groot
als die van de eerste minister, die van de CEO van bpost vijf
maal zo groot en die van Belgacom twaalf maal zo groot. Dat vind
ik niet normaal. Het administratief toezicht op de FPIM geeft me
echter niet de mogelijkheid om dat wettelijk systeem te
veranderen.
Ik
kan me daarentegen wel uitspreken over het geval dat me werd
voorgelegd, aangezien de FPIM zich moet uitspreken. Ik sluit me
aan bij het standpunt van haar gedelegeerd bestuurder: het gaat
over voorstellen voor de toekomst en alvorens een akkoord te
geven over welke bezoldiging dan ook, past het een vergelijking
te maken. Het ontwerp waarover ik beschik, stelt een bezoldiging
voor die ongeveer drieënhalve maal zo groot is als die van de
eerste minister voor een niet-uitvoerende functie. Ik had dus
graag een vergelijking met soortgelijke functies in andere
gelijkaardige Europese luchthavens.
De
houding van de meerderheidsaandeelhouder zal in de raad van
bestuur doorslaggevend zijn. Toch is de voorzitter van de raad
ook een vertegenwoordiger van de staat. Wij hebben dus iets te
zeggen in de onderhandeling.
Er
is dus geen sprake van een nieuw contract. Bovendien heb ik
vernomen dat de voorzitter van de luchthaven zijn ontslag wil
indienen. Voor zijn vervanger zal ik, via de FPIM, een
vergelijking eisen van de functieprofielen om de bezoldiging vast
te leggen.
Het
ontwerp dat de FPIM me heeft overgemaakt voorziet ook in een
beheersmaatschappij. Ik weet niet of dat voorheen ook zo was. Om
te weten wat er sinds 2003 is gebeurd, zal ik de
verantwoordelijken van de luchthaven vragen me kopieën van de
destijds gesloten contracten te bezorgen, zodat ik kan nagaan
welke overheden hun akkoord hebben gegeven. Ik wil weten of ik
moet optreden via het administratief toezicht of via de regering.
Er
is een algemene aanpak nodig. In de overheidssector zou het
logisch zijn dat een door een vertegenwoordiger van de staat of
van andere overheden uitgeoefende functie slechts als fysiek
persoon mogelijk is.
Ik
zeg dat als minister van Financiën, maar ook omdat ik denk dat
het de logica zelve is te voorkomen dat men bedrijven opricht om
de overheid te vertegenwoordigen in bepaalde functies.
Het
debat zal worden voortgezet los van de vraag over de bezoldiging.
Ik heb in de Kamer gezegd en herhaal in de Senaat: alvorens
regels vast te leggen, die soms zeer dwingend zijn, over de wijze
waarop de privéaandeelhouders zich moeten gedragen in al dan
niet beursgenoteerde privéondernemingen, moet er orde op zaken
worden gesteld inzake de bezoldigingen waarbij de overheid een
rechtstreekse rol te spelen heeft. Het is nooit efficiënt lessen
te geven als men niet heeft nagedacht over de manier waarop men
ze zelf gaat toepassen. (Applaus van de liberalen)
|
Mme Vanessa
Matz (cdH). – Sur les rémunérations, nous avons déposé
une proposition de loi qui portait sur les entreprises privées
et sur les entreprises publiques. Nous y fixions des limitations,
entre autres au niveau des bonus. S’il est vrai que l’État
doit donner l’exemple, il y a aussi des dérives dans le
secteur privé avec des rémunérations excessives, spéculatives.
Par
ailleurs, nous allons déposer une proposition de loi pour
interdire aux représentants de l’État de se constituer en
personne morale pour exercer un mandat au nom de l’État dans
une entreprise.
En région
wallonne, une telle disposition a déjà été adoptée.
Dans
l’affaire du jour, je ne comprends pas pourquoi personne n’a
réagi lors de la conclusion du contrat en 2003.
|
Mevrouw Vanessa
Matz (cdH). – Over de bezoldigingen hebben wij een
wetsvoorstel ingediend dat handelt over de privéondernemingen en
over de overheidsbedrijven. Wij leggen daarin beperkingen vast,
onder meer voor de bonussen. Het is juist dat de staat het goede
voorbeeld moet geven, maar er zijn ook ontsporingen in de
privésector met buitensporige en speculatieve bezoldigingen.
Wij
zullen trouwens ook een wetsvoorstel indienen teneinde
vertegenwoordigers van de staat te verbieden zich als
rechtspersoon op te werpen om in naam van de staat een functie
uit te oefenen in een onderneming.
In
het Waalse gewest werd al een dergelijke bepaling goedgekeurd.
Wat
de huidige zaak betreft, begrijp ik niet waarom niemand heeft
gereageerd toen het contract in 2003 werd gesloten.
|
M. Bart
Laeremans (VB). – Je remercie le ministre pour sa réponse
et sa condamnation claire de rémunérations aussi élevées, qui
sont de fait excessives. Je le remercie également de condamner
un tel montage fiscal et d’annoncer qu’il va mettre bon ordre
à la situation pour toutes les entreprises dont l’État est
actionnaire. Cela aurait dû être fait depuis longtemps.
J’espère dès lors qu’il le fera réellement. Il effectuera
aussi des comparaisons avec les fonctions semblables à
l’étranger. J’espère qu’il nous tiendra rapidement
informés du dossier, nous et l’assemblée.
J’attendais
vraiment que la réponse nous explique ce qui s’est
concrètement passé. On se renvoie la balle les uns aux les
autres. Le ministre ne dit pas s’il s’agissait simplement
d’une offre de TBAC ou d’une offre répondant à une demande
de M. Van den Bossche. J’aurais aimé une réponse plus
claire.
|
De heer Bart
Laeremans (VB). – Ik dank de minister voor zijn antwoord en
zijn duidelijke veroordeling van dergelijke hoge verloningen, die
inderdaad excessief zijn. Ik dank hem ook voor zijn veroordeling
van een dergelijke fiscale constructie en zijn aankondiging dat
orde op zaken zal worden gesteld voor alle bedrijven waarvan de
overheid aandeelhouder is. Dat had al veel langer moeten
gebeuren. Ik hoop dan ook dat hij het effectief doet. Hij zal ook
vergelijken met andere gelijkaardige functies in het buitenland.
Ik hoop dat hij ons daarvan snel op de hoogte brengt en onze
assemblee op de hoogte houdt van dit concrete dossier.
Eigenlijk
had ik in het antwoord ook verwacht wat concreet gebeurd is. Men
speelt de bal naar elkaar door. De minister laat in het midden of
het louter een aanbod van TBAC was of een aanbod op een vraag van
de heer Van den Bossche. Op dat punt had ik graag een
duidelijker antwoord gekregen.
|
M. Didier
Reynders, vice-premier ministre et ministre des Finances et
des Réformes institutionnelles. – Vous me demandez, madame
Matz, s’il y a eu une réaction en 2003. Je vais évidemment
demander communication des contrats qui ont été passés en 2003
pour voir exactement à quel niveau la décision a été prise.
J’ai déjà
vécu, madame, votre situation lorsque je siégeais à la
Chambre. Parfois même au sein du gouvernement, il n’est pas
toujours évident d’obtenir rapidement communication de ce
genre de document. Mais le nécessaire sera fait pour que le
document soit communiqué, je vous le garantis.
|
De heer Didier
Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën en
Institutionele Hervormingen. – U vraagt me, mevrouw Matz,
of er in 2003 een reactie is geweest. Ik zal uiteraard vragen
welke contracten in 2003 werden gesloten, zodat ik kan nagaan op
welk niveau de beslissing werd genomen.
Ik
heb uw situatie al meegemaakt, mevrouw, toen ik in de Kamer
zitting had. Zelfs in de regering is het niet altijd
vanzelfsprekend om snel kennis van dat soort documenten te
krijgen, maar ik garandeer u dat het nodige zal worden gedaan
opdat het document wordt bezorgd.
|
M. Laeremans
m’a également interrogé sur la situation actuelle. J’ai dit
que le président du Conseil d’administration avait donné sa
démission et que son mandat ne serait donc pas prolongé. Nous
avons donc un peu de temps pour trouver une solution.
Afin
de pouvoir répondre concrètement, je vais vous lire le passage
en question. Il est en français mais, étant donné que
M. Laeremans lit La Libre Belgique, cela ne devrait
pas poser de problème.
|
De heer Laeremans
had nog een vraag over de huidige toestand. Ik heb gezegd dat de
voorzitter van de raad van bestuur ontslag genomen heeft en dat
zijn mandaat dus niet wordt verlengd. We hebben dus enige tijd om
een oplossing te vinden.
Om concreet
te kunnen antwoorden zal ik de betrokken passage daarover lezen,
weliswaar in het Frans, maar de heer Laeremans leest La
Libre Belgique. Dat kan dus geen probleem zijn.
|
L’administrateur
délégué de la SFPI m’écrit que : « Les
conditions salariales fixées en 2003 étaient toujours
d’application jusque fin mai 2011, date à laquelle son
contrat comme président est venu à échéance. Des négociations
ont alors été lancées avec [le président] par les deux
actionnaires majoritaires, les actionnaires privés de TBAC
détenant 75 pour cent du capital de la société. L’idée
était de continuer avec M. Van den Bossche comme président
en visant un statu quo de sa situation financière et ce, pour
une courte période et certainement pas au-delà du terme de son
mandat comme membre du conseil d’administration, mai 2013,
ce qui s’est traduit dans le projet de convention qui est joint
en annexe à la lettre et qui contient tous les détails de la
rémunération proposée. »
Les chiffres
cités sont quasiment les mêmes. Je vérifierai dans les
contrats précédents, si on peut me les fournir, qu’il s’agit
bien de la même rémunération qui avait été fixée en 2003.
|
De
gedelegeerd bestuurder van de FPIM schrijft me dat de in 2003
vastgestelde salarisvoorwaarden tot eind mei 2011 nog altijd
van toepassing waren. Op die datum liep het contract als
voorzitter ten einde. Er werden dan onderhandelingen opgestart
met de voorzitter door de twee meerderheidsaandeelhouders. De
privéaandeelhouders van TBAC hebben 75% van het kapitaal van het
bedrijf in handen. Het was de bedoeling om verder te werken met
de heer Van den Bossche als voorzitter, waarbij zijn
financiële situatie zou behouden blijven, en dat voor een korte
periode en zeker niet na mei 2013, dus na afloop van de
termijn van zijn functie als lid van de raad van bestuur. Die
elementen staan in het ontwerp van overeenkomst dat als bijlage
bij de brief is gevoegd en die alle details over de voorgestelde
bezoldiging bevat.
De
cijfers zijn vrijwel dezelfde. Ik zal nakijken of het in de
vorige contracten, als men me die kan bezorgen, wel degelijk over
dezelfde bezoldiging gaat die in 2003 werd vastgelegd.
|
M. Bart
Laeremans (VB). – Je suis quand même ébahi. Si le montant
cité était effectivement celui de son salaire depuis le début,
il a été rémunéré de manière excessive pendant des années
sans contrôle ni critique de l’autorité. Nous espérons
recevoir rapidement les documents que le ministre demandera afin
de faire la clarté à ce sujet.
|
De heer Bart
Laeremans (VB). – Ik sta toch versteld. Als het hier
genoemde bedrag inderdaad zijn verloning was vanaf het begin, dan
werd hij toch jarenlang buitensporig verloond, zonder enige
controle of kritiek van de overheid. We hopen dat we snel de
documenten ontvangen die de minister zal opvragen, zodat we
daaromtrent duidelijkheid krijgen.
|
Question
orale de M. Philippe Mahoux à la vice-première ministre et
ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée
de la Politique de migration et d’asile sur «la qualité du
travail en Belgique et dans l’Union européenne» (nº 5-262)
|
Mondelinge
vraag van de heer Philippe Mahoux aan de
vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen,
belast met het Migratie- en asielbeleid over «de kwaliteit van
werk in België en in de Europese Unie» (nr. 5-262)
|
M. Philippe
Mahoux (PS). – En Belgique, selon certaines sources, près
de 300 000 travailleurs et travailleuses sont aujourd’hui
malades à cause de leur travail, dont 220 000 dans le
secteur privé et 60 000 dans le secteur public. Il
s’agirait d’une augmentation de 30% des cas en l’espace de
dix ans.
Les
conditions de travail, les exigences de la productivité, le
stress ont manifestement un impact sur la santé des
travailleurs.
Voici dix
ans, la Belgique jouait un rôle pionnier en la matière sur la
scène européenne en obtenant que le Conseil « Emploi et
Politique sociale » du 3 décembre 2001 et le
sommet de Laeken des 14 et 15 décembre 2001 entérinent
l’introduction de la dimension de la qualité de l’emploi
dans la stratégie européenne pour l’emploi.
Aujourd’hui,
l’architecture d’un nouveau modèle de gouvernance économique
a pris forme à travers différents instruments, notamment le
Semestre européen et le Pacte euro plus. On y trouverait
volontiers l’aspect santé des travailleurs !
Dans ce
concept de gouvernance économique, quelle est la part prise par
la santé des travailleurs et dans quelle instance européenne
cet aspect de la vie socio-économique est-il pris en compte ?
|
De heer Philippe
Mahoux (PS). – Volgens bepaalde bronnen zouden in België
bijna 300 000 werknemers ziek zijn als gevolg van hun werk;
220 000 in de privé-sector en 60 000 in de
overheidssector. Het zou gaan om een stijging van 30% op tien
jaar tijd.
De
arbeidsomstandigheden, de productiviteitsvereisten en stress
hebben duidelijk een invloed op de gezondheid van de werknemers.
Tien
jaar geleden speelde België terzake een voortrekkersrol in
Europa. Ons land verkreeg dat de Raad Werkgelegenheid en Sociaal
Beleid van 3 december 2001 en de top van Laken van 14
en 15 december 2001 de invoering van de dimensie
kwaliteit van werk in de Europese werkgelegenheidsstrategie
hebben opgenomen.
Vandaag
heeft een nieuw model van economisch bestuur vorm gekregen via
verschillende instrumenten, inzonderheid het Europees Semester en
het Euro-Plus Pact. Daarin zouden we graag het aspect gezondheid
van de werknemers terugvinden!
Welk
deel van het concept economisch bestuur is gewijd aan de
gezondheid van de werknemers en welke Europese instantie buigt
zich over dit aspect van het sociaal-economisch leven?
|
Mme Joëlle
Milquet, vice-première ministre et ministre de l’Emploi et
de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de
migration et d’asile. – Les questions de santé et de qualité
du travail sont aussi importantes que les créations d’emploi :
nous devons avoir plus d’emplois de meilleure qualité, sous
l’angle de la santé tant physique que psychique des
travailleurs.
À l’échelon
européen, au-delà des premiers objectifs de santé et de
sécurité développés dans la stratégie de Lisbonne entre 2002
et 2006, un second plan stratégique a été établi pour la
période 2007-2012 ; son thème – l’amélioration de la
qualité et de la productivité au travail – s’inscrit dans
la poursuite de la stratégie de Lisbonne.
Dans le
cadre de la présidence belge, nous avons mis la priorité sur la
qualité du travail et la santé au travail, avec un accent
particulier sur la prévention des risques psychosociaux, qui
sont une des nouvelles maladies professionnelles, à l’instar
des troubles musculosquelettiques et d’autres.
Nous avons
passé plus d’une semaine avec les experts des Vingt-Sept afin
de formuler des recommandations au Conseil européen « Emploi
et Politique sociale », qui ont été adoptées en
décembre 2010. Dans le cadre de la stratégie EU-2020, la
notion de santé et celle de qualité du travail se retrouvent en
partie dans les lignes directrices pour l’emploi approuvées
sous présidence belge et dans le flagship relatif à la
création d’emplois.
Il vrai que
cette dimension n’est pas la priorité première de la
Commission européenne. Il revient plutôt au Conseil EPSCO de
suivre les recommandations et les stratégies qui ont été mises
en œuvre en collaboration avec la Commission et d’intégrer
des éléments liés à la qualité du travail – notamment en
ce qui concerne la transition des emplois verts, domaine pour
lequel des mesures de sécurité et de prévention doivent être
prises – dans les plans nationaux de réforme et les
différentes recommandations que ce conseil émet dans le cadre
de la gouvernance économique. Ces recommandations seront d’ordre
général avant le Conseil européen de mars, et seront élaborées
pays par pays, avant le Conseil de juin. Il définira aussi des
objectifs et des sous-objectifs.
Nous avons
tous les outils pour y arriver. Il manque encore la volonté
politique d’intégrer cet élément : davantage d’emplois,
mais de meilleure qualité.
|
Mevrouw Joëlle
Milquet, vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke
Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid. – Gezondheid
en kwaliteit van werk zijn even belangrijk als jobcreatie. We
moeten dus meer jobs van betere kwaliteit kunnen aanbieden, zowel
uit het oogpunt van de fysieke als van de psychische gezondheid
van de werknemers.
Op
Europees niveau werd, naast de eerste doelstellingen inzake
gezondheid en veiligheid die tussen 2002 en 2006 werden
uitgewerkt in de Lissabon-strategie, een tweede strategisch plan
uitgewerkt voor de periode 2007-2012. Het thema daarvan – de
verbetering van de kwaliteit en de productiviteit op het werk –
is een voortzetting van de Lissabon-strategie.
In
het kader van het Belgisch voorzitterschap hebben wij prioriteit
gegeven aan de kwaliteit van werk en de gezondheid op het werk,
met een bijzondere klemtoon op de preventie van psychosociale
risico’s, die een nieuwe vorm van beroepsziekten zijn, naar het
voorbeeld van RSI en andere aandoeningen.
We
hebben meer dan een week doorgebracht met de experts van de
Zevenentwintig om de aanbevelingen te formuleren voor de Europese
Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, die in december 2010
werden aangenomen. In het kader van de EU-strategie staan de
noties gezondheid en kwaliteit van werk in de
werkgelegenheidsrichtsnoeren die tijdens het Belgisch
voorzitterschap werden goedgekeurd en in het flagship met
betrekking tot jobcreatie.
Deze
dimensie is inderdaad niet de eerste prioriteit van de Europese
Commissie. Het is eerder de EPSCO-Raad die de aanbevelingen en de
strategieën moet volgen die in samenwerking met de Commissie
werden uitgewerkt en de elementen te integreren die verband
houden met de kwaliteit van werk – inzonderheid met betrekking
tot de overgang naar groene banen, een domein waarin veiligheids-
en preventiemaatregelen moeten worden genomen – in de nationale
hervormingsplannen en de verschillende aanbevelingen die deze
raad uitvaardigt in het kader van het economisch bestuur. Die
aanbevelingen zullen algemeen zijn vóór de Europese Raad van
maart en zullen land per land worden uitgewerkt vóór de Raad
van juni. Daarin zullen ook doelstellingen en subdoelstellingen
worden gedefinieerd.
We
hebben alle instrumenten in handen om dit doel te bereiken. De
politieke wil ontbreekt nog om meer jobs, maar van betere
kwaliteit, te creëren.
|
M. Philippe
Mahoux (PS). – La réponse de la ministre me réjouit
partiellement. Je ne doute pas de sa volonté d’inscrire cette
problématique à l’agenda européen. Toutefois, je m’interroge
– le terme est faible – sur les initiatives de la Commission
européenne. Le sujet ne semble préoccuper ni la Commission ni
les instances européennes en général.
La suspicion
qui pèse dans le monde du travail à l’égard de l’Europe et
de ce que celle-ci peut faire n’est pas étrangère à
l’absence de prise en compte de cette dimension par les
instances européennes.
Très
modestement, mais avec beaucoup de volonté, j’insiste pour que
l’on inscrive ces problèmes à l’agenda comme une priorité
et non comme un élément accessoire par rapport aux objectifs
poursuivis par la Commission européenne et les instances
européennes en général.
|
De heer Philippe
Mahoux (PS). – Ik ben gedeeltelijk tevreden met het
antwoord van de minister en ik twijfel niet aan haar wil om deze
problematiek op de Europese agenda te plaatsen. Toch heb ik
vragen bij de initiatieven van de Europese Commissie, en dat is
nog zacht uitgedrukt. Noch de Commissie, noch de Europese
instanties in het algemeen, lijken zich over onderwerp te
bekommeren.
Het
wantrouwen van de werkgevers ten opzichte van Europa en wat dit
niveau kan doen, is niet vreemd aan het feit dat de Europese
instanties geen rekening houden met deze dimensie.
In
alle bescheidenheid, maar met grote vastberadenheid, dring ik
erop aan dat deze problematiek op de agenda zou worden geplaatst
als een prioriteit en niet als een element dat bijkomstig is in
de doelstellingen die de Europese Commissie en de Europese
instanties in het algemeen nastreven.
|
Question
orale de Mme Cécile Thibaut à la ministre de la Fonction
publique et des Entreprises publiques sur «le projet de
suppression de 600 trains par jour par la SNCB» (nº 5-256)
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Cécile Thibaut aan de minister van
Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «het plan van de NMBS
om 600 treinen per dag af te schaffen» (nr. 5-256)
|
Question
orale de M. Guido De Padt à la ministre de la Fonction
publique et des Entreprises publiques sur «la fermeture
planifiée de gares» (nº 5-263)
|
Mondelinge
vraag van de heer Guido De Padt aan de minister
van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de geplande
sluiting van stations» (nr. 5-263)
|
M. le
président. – Je vous propose de joindre ces questions
orales. (Assentiment)
|
De
voorzitter. – Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te
voegen. (Instemming)
|
Mme Cécile
Thibaut (Ecolo). – Les conseils d’administration des
trois entités de la SNCB sont invités à se prononcer ce
vendredi sur des mesures d’économie douloureuses, avec
l’objectif déclaré d’un assainissement complet des comptes
en 2015.
Étrangement,
compte tenu de l’augmentation de la demande et des enjeux
énergétiques, les dirigeants ont mis sur la table des mesures
visant la suppression de plusieurs trains sur le réseau belge.
La direction de la SNCB proposerait donc, selon les informations
relayées par la presse, de tailler dans l’offre en supprimant,
par jour, 600 trains ayant un taux de couverture inférieur à
10%.
La mesure
devrait toucher toutes les régions du pays, mais on imagine
aisément qu’elle concernera particulièrement les moins
peuplées comme le sud du Luxembourg, certaines zones du Hainaut
et des connexions entre plusieurs villes wallonnes.
Le groupe
déclare vouloir afficher un résultat opérationnel à
l’équilibre en 2015. Cet objectif est compréhensible mais il
pourrait être atteint par d’autres voies comme l’augmentation
de la dotation de l’État, la diminution des frais d’expertise,
des économies sur des missions qui ne touchent pas celles de
service au public, et cela uniquement s’il s’accompagne
d’alternatives concrètes pour les voyageurs qui seront touchés
et une meilleure qualité de service.
Ne
pensez-vous pas, madame la ministre, que cette décision de
couper dans l’offre est prématurée ? Ne conviendrait-il
pas d’envisager toutes les options qui ne touchent pas les
voyageurs préalablement à toute suppression de train, laquelle
est souvent irréversible et touche particulièrement les régions
rurales, trop souvent désertées par les services publics ?
En matière
budgétaire, estimez-vous acceptable que la SNCB fasse le choix
de toucher à ses missions de service au public pour tenter de
retrouver l’équilibre ?
Dans le
contexte énergétique et de mobilité que nous vivons, la
dotation de l’État fédéral ne devrait-elle pas plutôt être
adaptée pour aider la SNCB à maintenir et à développer son
offre ?
|
Mevrouw Cécile
Thibaut (Ecolo). – De raden van bestuur van de drie
entiteiten van de NMBS moeten zich vrijdag uitspreken over
pijnlijke besparingsmaatregelen met het oog op de sanering van de
rekeningen tegen 2015.
De
leidinggevenden hebben maatregelen op tafel gelegd die ertoe
strekken verschillende treinen op het Belgisch netwerk af te
schaffen. Dat is vreemd, gelet op de toegenomen vraag en de
energieproblemen die op ons afkomen. Volgens de berichten in de
pers zou de directie van de NMBS dus voorstellen in het aanbod te
snoeien, en per dag 600 treinen met een bezetting van minder dan
10% af te schaffen.
De
maatregel zou alle regio’s van het land treffen, maar het
spreekt voor zich dat vooral de minst bevolkte regio’s, zoals
het zuiden van Luxemburg, bepaalde zones van Henegouwen en
verbindingen tussen verschillende Waalse steden in aanmerking
komen.
De
groep wil tegen 2015 een begroting in evenwicht kunnen
voorleggen. Dat is een begrijpelijke doelstelling, maar die zou
ook op een andere wijze kunnen worden bereikt, onder meer via een
hogere dotatie van de Staat, een verlaging van de
expertisekosten, besparingen op opdrachten die geen gevolg hebben
voor de openbare dienstverlening, dit alles gepaard gaande met
concrete alternatieven voor getroffen reizigers en een betere
dienstverlening.
Vindt
u niet dat de beslissing om te snoeien in het aanbod voorbarig
is? Zou het niet beter zijn alle oplossingen te overwegen die de
reizigers niet treffen, in plaats van te snoeien in het aanbod,
een beslissing die vaak onomkeerbaar is en vooral nadelig is voor
de landelijke gebieden, die al te vaak over het hoofd worden
gezien door de openbare diensten?
Vindt
u het, uit begrotingsoogpunt, aanvaardbaar dat de NMBS haar
openbare dienstverlening inperkt om een begroting in evenwicht te
kunnen indienen?
Moet
de dotatie van de federale overheid, in het licht van de huidige
problematiek inzake mobiliteit en energie, niet eerder worden
aangepast om de NMBS in staat te stellen haar aanbod in stand te
houden en zelfs uit te breiden?
|
M. Guido
De Padt (Open Vld). – Tout le monde sait que la SNCB a
l’intention de fermer un peu plus de quarante gares ou guichets
de gare à cause de leur sous-exploitation, le coût du maintien
desdits guichets étant disproportionné par rapport au nombre de
voyageurs qui en font usage. Ce projet a déjà suscité
plusieurs réactions d’opposition, en autres à Gammerages,
Haaltert et Merchtem.
J’estime
que la ministre doit clarifier la situation et communiquer de
manière transparente à son sujet même si à l’heure actuelle
aucune décision définitive n’a encore été prise. Les
navetteurs doivent savoir ce qu’il en est et les autorités
locales doivent pouvoir réfléchir, dans la perspective de
l’élaboration de leur budget 2012, à la future affectation
d’une gare fermée. Une réponse de la ministre affirmant
qu’aucune décision n’a encore été prise mériterait d’être
qualifiée de manque de courage politique, une expression souvent
utilisées ces derniers temps.
En
outre, j’estime qu’il est nécessaire de faire la clarté au
sujet des paramètres pris en considération pour fermer certains
guichets. De mauvais esprits prétendent que tout le monde n’est
pas traité de la même manière et qu’en Wallonie, des
guichets resteraient en service alors qu’ils devraient être
fermés si l’on appliquait partout les mêmes critères.
Enfin,
je tiens à souligner une fois encore l’importance de la
communication à l’égard des voyageurs et des autorités
locales. La possibilité pour les navetteurs d’être informés
du pourquoi et du comment contribuerait à renforcer l’adhésion
aux décisions. Si de plus les autorités locales pouvaient être
associées aux décisions et bien soutenues, cela générerait un
bénéfice mutuel.
Sur
quels paramètres sont fondées les décisions de fermer
certaines gares ? Ces paramètres font-ils deux poids, deux
mesures ? Quelles gares belges sont-elles concernées ?
Quand la fermeture sera-t-elle effective et comment se fera la
communication à ce sujet ?
|
De heer Guido
De Padt (Open Vld). – Het is algemeen bekend dat de NMBS
iets meer dan 40 loketten van stations of de stations zelf gaat
sluiten.
Een en ander
heeft te maken met de zogenaamde onderbenutting van die stations,
waar de kost van het open houden van de loketten niet zou opwegen
tegen het aantal reizigers dat er gebruik zou van maken. Dit
voornemen lokte al enkele reacties uit, onder meer in Galmaarden,
Haaltert en Merchtem, waar men zich afzet tegen deze maatregel.
Ik ben van
oordeel dat de minister volledige klaarheid moet scheppen in de
situatie en daarover transparant moet communiceren, ook al is er
momenteel nog geen definitieve besluitvorming. De pendelaars
mogen weten waar ze aan toe zijn en ook de lokale overheden
kunnen dan al eens nadenken, ook met het oog op hun budgetopmaak
voor 2012, welke nieuwe functie aan een gesloten station zou
kunnen worden gegeven. Een antwoord van de minister dat er
momenteel nog geen enkele beslissing is genomen, zou ik dus als
een gebrek aan politieke moed durven bestempelen, een uitdrukking
die de voorbije weken en maanden overigens al eens meer wordt
gebruikt.
Anderzijds
vind ik ook dat er duidelijkheid moet worden gecreëerd omtrent
de parameters die worden gebruikt om een bepaalde lokettendienst
af te schaffen. Sommige slechte geesten beweren dat de lat niet
overal gelijk wordt gelegd binnen de gewesten en dat er in
Wallonië nog loketten zouden worden bediend, terwijl die in
feite ook zouden moeten worden gesloten als men voor iedereen de
lat gelijk legt.
Ten slotte
wil ik nog eens benadrukken hoe belangrijk de communicatie is
naar de reiziger en de lokale overheden. Als men de pendelaars de
kans geeft om op het terrein zelf ingelicht te worden over het
hoe en het waarom, kan het draagvlak voor de beslissing groter
worden. Als men er dan ook de lokale overheden bij betrekt en
goed begeleidt, kan er al evenzeer een win-winsituatie ontstaan.
Wil de
minister aangeven op grond van welke parameters men bepaalde
stations wil sluiten en of daarbij met twee maten wordt gemeten?
Welke Belgische stations in aanmerking komen? Wanneer de sluiting
zal plaatsvinden en hoe de communicatie dienaangaande wordt
aangepakt?
|
Mme Inge
Vervotte, ministre de la Fonction publique et des Entreprises
publiques. – Vos questions sont pertinentes. Vous n’ignorez
pas que nous sommes face à une tâche importante qui consiste à
assurer la stabilisation de la dette d’ici 2012 et l’équilibre
de la SNCB d’ici 2015. Je ne cherche aucunement à me
distancier de cette décision. Les moyens nécessaires devront
forcément être trouvés mais l’intention n’est pas que les
efforts à fournir le soient principalement au détriment de
l’offre. De plus, si des décisions devaient être prises au
sujet de l’offre, elles seraient fondées sur d’autres
critères.
Certaines
décisions ont déjà été arrêtées et d’autres doivent
intervenir prochainement. Vu la durée jusqu’en 2015 du plan
actuellement en vigueur, des études sont encore en cours. Le
plan 2012 est toutefois déjà défini : fermeture de quatre
arrêts, adaptation de l’offre de trains pendant la période de
Noël et des vacances d’été, tarifs à bord, réorganisation
des gares d’exploitation commerciales en cinq districts au lieu
de quatorze régions, rationalisation de la vente dans 38 gares
et politique de remplacement sélective. Aucune décision n’a
encore été prise au sujet de l’offre.
La
question posée par la SNCB et qui a manifestement suscité des
spéculations dans la presse visait à obtenir le relevé des
trains générant des recettes inférieures aux dépenses
d’énergie et la liste des trains dont le taux de couverture
des frais est situé entre 5 et 10%.
C’est
alors que la liste des trains a commencé à circuler.
Nous
rappellerons aux conseils d’administration de la SNCB que
l’offre ne peut être modifiée aussi facilement et qu’il y a
lieu de tenir compte de différents critères. La diminution de
l’offre doit se baser sur une vision claire de la clientèle et
s’inscrire dans une vision de la mobilité à long terme. Elle
ne peut se fonder uniquement sur des données économiques et
doit être en concordance avec les principes du nouveau plan de
transport. Étant donné que ce dernier n’entrera en vigueur
qu’en 2013, des décisions ne peuvent être prises dans
l’immédiat. De plus, il faut également tenir compte des
dispositions prévues par les contrats de gestion.
Une
diminution de l’offre n’est donc pas une évidence. Il faudra
tenir compte de plusieurs équilibres.
J’estime
toutefois qu’il faut au moins réfléchir à la question des
trains en circulation dont les recettes sont inférieures aux
dépenses d’énergie. Cependant, il faut disposer de solutions
de rechange, ce qui nécessite une concertation. Actuellement,
des trains circulent alors qu’il existe d’autres solutions de
transport public sans doute bien mieux adaptées et plus
efficaces, tant du point de vue écologique et financier que
social.
En
ce qui concerne la fermeture de guichets, un critère précis est
pris en considération. Il s’agit de 38 gares dont le nombre de
transactions par jour est inférieur à 100. Je vous fournirai la
liste de ces gares. Différentes conditions doivent être
remplies. Tout d’abord, la salle d’attente doit rester
accessible. L’intention n’est pas de fermer la gare mais
simplement le guichet. Des accords à ce sujet doivent être
conclus avec Infrabel et/ou la Holding. Ensuite, un automate de
paiement doit être installé. Enfin, la fermeture doit être
approuvée par la concertation sociale. Vu ces trois conditions,
il est possible que ces 38 guichets ne soient pas tous fermés.
Nous
sommes disposés à entamer à ce sujet une concertation sociale
avec les communes concernées.
|
Mevrouw Inge
Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven.
– Uw vragen zijn inderdaad relevant. Zoals u weet, staan we
voor een belangrijke opdracht, met name de schuldstabilisatie
tegen 2012 en voor de NMBS een evenwicht tegen 2015. Ik wens op
geen enkele wijze afstand te nemen van deze beslissing. We weten
dat we de middelen daarvoor ergens zullen moeten gaan zoeken,
maar het is niet de bedoeling dat we deze inspanningen
hoofdzakelijk zouden doen ten koste van het aanbod. Meer zelfs,
indien er beslissingen genomen worden die op het aanbod
betrekking hebben, zullen die gebaseerd zijn op andere criteria.
Over een
aantal zaken is al een beslissing genomen, over een aantal andere
moet de komende periode nog worden beslist. Het plan dat loopt
tot 2015 en momenteel is daarover nog studiewerk aan de gang. Het
plan 2012 ligt al wel vast: sluiting van vier stopplaatsen;
aanpassing van het treinaanbod tussen de kerst- en de
zomerperiode; de tarieven aan boord; de reorganisatie van
commerciële exploitatiestations in vijf districten in de plaats
van in veertien regio’s; de rationalisatie van de verkoop in 38
stations en een selectief vervangingsbeleid. Met betrekking tot
de aanbodzijde is nog geen enkele beslissing genomen.
De vraag die
de NMBS stelde, en die blijkbaar aanleiding gaf tot speculaties
in de pers, was een overzicht te krijgen van die treinen waarvan
de inkomsten lager liggen dan de energiekosten en een lijst met
de treinen waarvan de kostendekkingsgraad tussen 5 en 10% is.
Die lijst
van de treinen is dan beginnen te circuleren.
Wij zullen
aan de raden van bestuur van de NMBS zeggen dat aan het aanbod
niet zomaar kan worden geraakt. Er zal rekening moeten worden
gehouden met een aantal criteria. De vermindering van het aanbod
moet vertrekken vanuit een duidelijke klantenvisie en moet passen
in een mobiliteitsvisie op lange termijn. De vermindering mag
niet alleen op economische gegevens gebaseerd zijn en ze moet
overeenstemmen met de principes van het nieuwe vervoersplan.
Aangezien het nieuwe vervoersplan pas ingaat vanaf 2013, kunnen
niet onmiddellijk beslissingen worden genomen. Vervolgens moet
ook rekening worden gehouden met de bepalingen die opgenomen zijn
in de beheerscontracten.
Een
vermindering van het aanbod is dus niet evident en er zal
rekening moeten worden gehouden met een aantal evenwichten.
Ik vind wel
dat als er treinen rondrijden waarvan de inkomsten lager liggen
dan de energiekosten, we daarover minstens mogen nadenken. Er
moeten echter alternatieven beschikbaar zijn. Daarover is overleg
nodig. Vandaag rijden er treinen waarvoor alternatieven met
openbaar vervoer wellicht veel geschikter en efficiënter zijn,
zowel vanuit ecologisch, financieel als sociaal oogpunt.
Wat de
sluiting van loketten betreft, wordt een duidelijk criterium
gehanteerd. Het gaat om 38 stations waar er minder dan 100
transacties per dag zijn. Ik zal u de lijst van die stations ter
beschikking stellen. Er zijn verschillende voorwaarden waaraan
moet worden voldaan. Ten eerste moet de wachtzaal toegankelijk
blijven. Het is immers niet de bedoeling het station te sluiten,
alleen het loket. Hierover moeten afspraken worden gemaakt met
Infrabel en/of de Holding. Ten tweede moet een betaalautomaat
worden geïnstalleerd. Ten slotte moet de sluiting door het
sociaal overleg worden goedgekeurd. Gezien aan drie voorwaarden
moet worden voldaan, zullen dus misschien geen 38
stationsloketten worden gesloten.
Wij zijn
bereid met de betrokken gemeenten daarover in overleg te treden.
|
Mme Cécile
Thibaut (Ecolo). – Je rejoins la ministre en ce qui
concerne l’objectif de stabilisation de la dette en insistant
néanmoins pour que cela se fasse en termes de bonne gouvernance.
Si des décisions doivent être prises, que ce ne soit pas au
détriment de l’offre.
Vous dites
que la SNCB a demandé un inventaire des lignes où les recettes
seraient inférieures au coût énergétique et au coût de
couverture. Peut-être certaines lignes coûtent-elles cher mais,
si elles sont peu utilisées, c’est parce que les
correspondances les rendent inconfortables. Je pense notamment à
la ligne 165 reliant Libramont à Virton où les correspondances
sont impraticables.
Je voudrais
que vous soyez attentive à ces éléments et vigilante pour la
suite.
|
Mevrouw Cécile
Thibaut (Ecolo). – Ik ben het met de minister eens wat de
stabilisatie van de schuld betreft, maar ik dring er toch op aan
dat de regels van goed bestuur in acht worden genomen. De
beslissingen die moeten worden genomen, mogen niet ten koste
komen van het aanbod.
U
zegt dat de NMBS een inventaris heeft opgevraagd van de lijnen
waar de ontvangsten lager zouden liggen dan de energie- en de
dekkingskosten. Sommige lijnen kosten misschien wel veel, worden
weinig gebruikt omdat ze niet aantrekkelijk wegens een gebrek aan
verbindingen. Ik denk meer bepaald aan lijn 165 tussen Libramont
en Virton, waar de verbindingen zeer slecht zijn.
Ik
zou graag hebben dat u aandacht hebt voor deze elementen en dat u
waakzaam blijft.
|
M. Guido
De Padt (Open Vld). – La ministre a parlé de 38 gares. Je
présume que ce chiffre est définitif et que les partenaires à
la concertation sociale ne se prononceront que sur l’ensemble
du paquet. Il me semble improbable que certaines gares soient
extraites de l’ensemble au cours de la concertation sociale.
Quel effet cette concertation peut-elle encore avoir sur la
décision de fermeture de guichets ?
|
De heer Guido
De Padt (Open Vld). – De minister had het over 38 stations.
Ik neem aan dat dit aantal vastligt en dat de partners binnen het
sociaal overleg zich enkel over het totale pakket zullen kunnen
uitspreken. Ik kan me niet voorstellen dat bij het sociaal
overleg bepaalde stations uit het pakket worden gelicht. Welke
invloed kan het sociaal overleg nog hebben op de beslissing over
de sluiting van de loketten?
|
Question
orale de Mme Elke Sleurs à la ministre de l’Intérieur
sur «le manque de personnel au Centre d’Information et de
Communication (CIC) d’Anvers» (nº 5-259)
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Elke Sleurs aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «het personeelstekort bij het Antwerpse
Communicatie- en Informatiecentrum (CIC)» (nr. 5-259)
|
Mme Elke
Sleurs (N-VA). – Depuis vendredi dernier, les opérateurs
du Centre d’Information et de Communication (CIC) d’Anvers
font la grève du zèle pour protester contre la pénurie
structurelle de personnel. Seuls 22 des 28 opérateurs prévus
sont actuellement disponibles.
Pour
les opérateurs, la grève du zèle consiste à remplir les
fiches de façon très succincte. Il en résulte toutefois une
charge de travail accrue pour les dispatchers, qui doivent
demander eux-mêmes des renseignements supplémentaires à
l’appelant, et des risques pour les escadrons de police sur le
terrain qui disposent de moins d’informations.
Selon
la porte-parole de l’Intérieur, on met pour le moment en œuvre
un plan de recrutement et de formation de nouveaux opérateurs.
Les deux premiers opérateurs supplémentaires ne pourraient
cependant entrer en service à Anvers qu’après la nouvelle
année.
Les
actions actuelles ne démontrent-elles pas que le plan de
recrutement ne suffit pas ? Comment la ministre pense-t-elle
résoudre rapidement ce problème urgent ?
|
Mevrouw Elke
Sleurs (N-VA). – De call takers van het Antwerpse
Communicatie- en informatiecentrum, CIC, houden sinds vorige
vrijdag stiptheidsacties. Hiermee willen ze het structureel
personeelstekort aanklagen. Momenteel zijn slechts 22 van de 28
voorziene call takers beschikbaar.
De
stiptheidsacties houden in dat de call takers hun fiches
slechts zeer summier invullen. Dat betekent echter een extra
belasting voor de dispatchers, die zelf bijkomende informatie
moeten opvragen bij de oproeper. Het houdt ook potentiële
risico’s in voor politieploegen op het terrein omdat ze minder
informatie krijgen aangereikt.
Volgens de
woordvoerster van Binnenlandse Zaken wordt momenteel werk gemaakt
van een rekruteringsplan en van de opleiding van nieuwe call
takers. De eerste twee bijkomende call takers in
Antwerpen zouden echter pas na nieuwjaar kunnen worden ingezet.
Tonen de
huidige stiptheidsacties niet aan dat het huidige
rekruteringsplan tekortschiet? Hoe denkt de minister dit
dringende probleem op korte termijn op te lossen?
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Je voudrais
d’emblée souligner que la grève du zèle au CIC d’Anvers
n’a aucun impact sur la sécurité des citoyens ni sur celle
des agents de police.
Je
comprends le cri d’alarme du CIC d’Anvers. Les opérateurs
font un boulot stressant et leur responsabilité est énorme. Ils
constituent le premier point de contact pour les personnes en
détresse. S’il y a un dysfonctionnement à cet échelon, tout
le processus s’en ressent.
Le
cadre opérationnel du CIC d’Anvers est fixé à 28 équivalents
temps plein. On compte actuellement 29 collaborateurs à temps
plein. Mais ces 29 personnes ne sont pas toujours disponibles
simultanément en raison de congés parentaux, d’interruptions
de carrière, etc. Voilà où se situe le problème.
À
court terme, le SPF Intérieur a élaboré la solution suivante.
En mars, une campagne de recrutement a permis de recruter deux
personnes, qui entameront leur formation le 1er septembre
et pourront ensuite entrer en service. Il s’agit d’une
formation poussée, car la fonction d’opérateur est cruciale.
Une nouvelle campagne de recrutement cet automne sera suivie
d’autres engagements.
À
long terme, le cadre opérationnel de 28 équivalents temps plein
devra être étoffé. Mon administration a introduit une demande
de budget en ce sens. Nous verrons ces prochaines semaines, lors
de la confection du budget, ce qui est réalisable.
|
Mevrouw Annemie
Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Ik wil
allereerst benadrukken dat de stiptheidsacties van het CIC van
Antwerpen geen weerslag hebben op de veiligheid van de burgers of
van de politieagenten.
Ik heb
begrip voor de noodkreet van het CIC van Antwerpen. De call
takers hebben een stresserende job en dragen een enorme
verantwoordelijkheid. Ze zijn het eerste contactpunt voor mensen
in nood. Als het bij hen misloopt, heeft dat een impact op het
hele hulpverleningsproces.
Het
operationele kader van het Antwerpse CIC is vastgelegd op 28
voltijdse equivalenten. Momenteel zijn er 29 voltijdse
werknemers. Door ouderschapsverlof, loopbaanonderbreking en
dergelijke zijn de 29 personeelsleden echter niet altijd
tegelijkertijd beschikbaar. Daar knelt het schoentje.
Op korte
termijn heeft de FOD Binnenlandse Zaken de volgende oplossing
uitgewerkt. In maart werd een rekruteringscampagne georganiseerd,
waarbij twee mensen werden gerekruteerd. Zij zullen op
1 september een opleiding aanvatten, waarna ze zullen kunnen
worden ingezet. Het gaat om een doorgedreven opleiding, want call
taker is een cruciale functie. In de herfst volgt een nieuwe
rekruteringscampagne, waarna opnieuw mensen zullen worden
aangeworven.
Op lange
termijn zal het operationele kader van 28 voltijdse equivalenten
moeten worden uitgebreid. Mijn administratie heeft hiervoor een
budgetaanvraag ingediend. Tijdens de komende dagen en weken zal
bij de begrotingsopmaak blijken wat haalbaar is.
|
Mme Elke
Sleurs (N-VA). – Des congés et des motifs similaires
peuvent être sources de difficultés, mais il me semble qu’on
peut agir proactivement. De telles situations devraient être
évitées à l’avenir. Il s’agit d’une profession très
stressante ; par ailleurs, des problèmes de sécurité
pourraient surgir à terme.
|
Mevrouw Elke
Sleurs (N-VA). – Verloven en dergelijke kunnen tot
problemen leiden, maar het lijkt me dat proactief kan worden
opgetreden. Toestanden zoals nu moeten in de toekomst worden
vermeden. Het beroep is immers zeer stresserend en bovendien
kunnen op termijn veiligheidsproblemen ontstaan.
|
Question
orale de Mme Güler Turan au ministre de la Justice sur «les
violations de la convention relative aux droits de l’enfant par
les juges de la jeunesse, la police et le parquet» (nº 5-254)
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Güler Turan aan de minister van Justitie
over «schendingen van het kinderrechtenverdrag door
jeugdrechters, politie en parket» (nr. 5-254)
|
Mme Güler
Turan (sp.a). – Je suis consciente de ce que nous adressons
toujours les questions sur les mineurs non accompagnés au
ministre de la Justice alors que cette matière est complexe et
ne relève pas uniquement du département de la Justice. Les
dispositifs d’aide à la jeunesse, par exemple, qui sont ici
défaillants, sont de la responsabilité de la Communauté
flamande. Le manque de places d’accueil pour les demandeurs
d’asile mineurs relève de son coté de la compétence de
Fedasil.
À
titre d’illustration, je renvoie à la décision d’un juge de
la jeunesse qui a été rendue publique dans les médias et qui
témoigne du cri de détresse lancé par les acteurs de terrain
qui sont confrontés à cette problématique. En outre tout ceci
relève aussi des compétences de la police, tant locale que
fédérale.
Dans
notre pays, se trouvent de nombreux mineurs non accompagnés. À
Ostende, par exemple, plusieurs mineurs non accompagnés vivent
dans les bois sans accompagnement, sans logement, sans moyens.
Ces jeunes n’ont pas non plus de tuteur bien que un certain
nombre d’entre eux y aient légalement droit.
Ils
possèdent bien d’une lettre avec laquelle ils doivent se faire
inscrire à Bruxelles. Mais ils ne le comprennent pas et n’ont
du reste pas les moyens de rallier Bruxelles. Par ailleurs,
veulent-ils vraiment collaborer ?
Ma
question se focalise sur la désignation d’un tuteur. À
l’occasion de l’attention qu’ont portée les médias à
cette question, quelques personnes se sont manifestées comme
candidats tuteurs pour ces mineurs. Toutefois elles doivent à
cette fin suivre une formation qui ne sera ouverte qu’en
décembre 2011. Je rappelle que je suis consciente que le
problème est complexe et relève de plusieurs départements,
mais j’aimerais savoir quelles mesures le gouvernement prendra
pour donner un tuteur à ces mineurs. Comment offrira-t-on à ces
jeunes un accompagnement conforme à la dignité humaine et les
pourvoira-t-on de tout ce qui leur est nécessaire ?
|
Mevrouw Güler
Turan (sp.a). – Ik ben me ervan bewust dat ik me inzake de
problematiek van niet-begeleide minderjarigen telkens tot de
minister van Justitie richt, maar dat deze materie complex is en
niet alleen thuishoort onder het departement van Justitie. Het
gebrek aan voorzieningen bijvoorbeeld behoort deels tot de
verantwoordelijkheid van de Vlaamse Gemeenschap. Dat er
onvoldoende plaats is voor minderjarige asielzoekers is dan weer
een probleem dat onder de bevoegdheid van Fedasil valt.
Ter
illustratie verwijs ik naar de beslissing van een jeugdrechter
die in de media bekend werd gemaakt en die getuigt van een
noodkreet van de mensen op het terrein die met deze problematiek
worden geconfronteerd. Bovendien is ook de bevoegdheid van de
politie verdeeld tussen de lokale en federale eenheden.
In ons land
zijn er tal van niet-begeleide minderjarigen. In Oostende
bijvoorbeeld leven meerdere niet-begeleide minderjarigen in de
bossen zonder begeleiding of voorzieningen. Deze jongeren hebben
ook geen voogd, hoewel een aantal onder hen er wettelijk recht op
hebben.
Ze
beschikken wel over een brief waarmee ze zich in Brussel moeten
aanmelden. Ze begrijpen dat echter niet en ze hebben trouwens
niet de mogelijkheid om naar Brussel te reizen. Willen ze
overigens wel meewerken?
Mijn vraag
spitst zich toe op het toewijzen van een voogd. Naar aanleiding
van de media-aandacht hebben enkele mensen gemeld als voogd voor
deze minderjarigen te willen optreden. Daarvoor moeten ze echter
een opleiding volgen die pas in december 2011 wordt
aangeboden. Ik herhaal dat ik me ervan bewust ben dat het
probleem complex is en thuishoort bij verschillende
departementen, maar ik had graag vernomen welke maatregelen de
regering zal nemen met betrekking tot het aanstellen van een
voogd voor die minderjarigen. Hoe wil ze die jongeren op een
menswaardige manier begeleiden en in de nodige voorzieningen voor
hen voorzien?
|
M. Stefaan
De Clerck, ministre de la Justice. – Le ministre Wathelet
peut vous donner des informations complémentaires mais pour une
réponse générale sur le sujet je dois surtout vous renvoyer à
M. le secrétaire d’État Courard.
Je
suis en effet chargé des tutelles. Je suis d’ailleurs de plus
en plus confronté à ce problème parce que le nombre de mineurs
non accompagnés ne fait que croître. C’est pourquoi les
services qui s’occupent des tutelles ne cessent de s’étoffer.
La
problématique des mineurs non accompagnés contient en outre un
autre problème. De nombreux jeunes adultes se font passer pour
mineurs. Dès lors, il faut vérifier leur âge réel entre
autres en effectuant une analyse médicale. Outre les initiatives
déjà existantes, nous avons créé, en collaboration avec
l’Université d’Anvers, un centre supplémentaire de sorte
que la détermination de l’âge puisse se faire aussi vite que
possible et qu’un tuteur puisse être désigné le plus
rapidement possible.
Cette
semaine encore, le gouvernement a décidé d’engager quatre
collaborateurs supplémentaires pour maîtriser l’augmentation
du nombre de dossiers.
Pour
ce qui concerne la Justice, nous essayons de suivre ce dossier
aussi consciencieusement que possible. En outre nous devons
effectivement tenter de gérer la totalité de la chaîne, depuis
le moment où la personne arrive, avec la police, le cas échéant
les services de la Jeunesse, les institutions spécialisées,
etc., domaines qui relèvent de la responsabilité de mes
collègues. Je veux seulement souligner que plus que jamais nous
prendrons nos responsabilités à l’égard des mineurs non
accompagnés, non seulement dans le service de tutelle, mais
aussi dans les tribunaux de la Jeunesse, dans les institutions,
etc.
Je
ne connais pas le jugement d’un juge de la jeunesse que vous
avez cité et je dois encore vérifier si nous pouvons aller en
appel. En tout cas, je confirme que nous assumons totalement
notre engagement envers les mineurs non accompagnés. Ce n’est
pourtant pas simple parce que ces jeunes se dérobent à
l’accompagnement, donnent parfois des informations fausses et
surtout parce que, jour après jour, leur nombre s’accroît.
Nous devons d’une part être pleins de sollicitude et d’autre
part considérer le phénomène dans son ensemble et l’endiguer
de sorte qu’il ne conduise pas à des abus.
|
De heer Stefaan
De Clerck, minister van Justitie. – Minister Wathelet kan
bijkomende informatie verstrekken, maar voor een antwoord in
verband met de algemene problematiek moet ik vooral naar
staatssecretaris Courard verwijzen.
Ik ben
inderdaad bevoegd voor de voogdij. Ik word trouwens alsmaar meer
geconfronteerd met deze problematiek, omdat het aantal
niet-begeleide minderjarigen sterk blijft toenemen. Daarom worden
de diensten die instaan voor de voogdij ook voortdurend
uitgebreid.
Binnen de
problematiek van de niet-begeleide minderjarigen duikt overigens
een ander probleem op. Heel wat jonge volwassenen doen zich voor
als minderjarigen. Bijgevolg moet ook een onderzoek worden gedaan
naar hun echte leeftijd, onder meer aan de hand van een medische
analyse. Naast de reeds bestaande initiatieven hebben we, in
samenspraak met de Universiteit van Antwerpen, een bijkomend
centrum ingericht, zodat de leeftijdsanalyse zo snel mogelijk kan
worden uitgevoerd en dus ook zo spoedig mogelijk een voogd kan
worden aangeduid.
Deze week
nog heeft de regering beslist vier bijkomende medewerkers aan te
werven om de toename aan dossiers de baas te kunnen.
Tot zover
het onderdeel Justitie, dat we zo accuraat mogelijk proberen te
volgen. Daarnaast moeten we echter ook de hele keten proberen te
beheersen, vanaf het ogenblik dat de persoon binnenkomt, met
politie, eventueel jeugddiensten, gespecialiseerde instellingen
enzovoort, en dat valt onder de verantwoordelijkheid van mijn
collega’s. Ik wil alleen beklemtonen dat wij meer dan ooit onze
verantwoordelijkheid voor de niet-begeleide minderjarigen zullen
opnemen, niet alleen met het voogdijsysteem, maar ook in de
jeugdrechtbanken, instellingen, enzovoort.
Ik ken het
vermelde vonnis van de jeugdrechter niet en ik moet nog bekijken
of we er beroep tegen kunnen aantekenen. In elk geval kan ik
bevestigen dat we ten volle ons engagement opnemen voor de
niet-begeleide minderjarigen. Dat is evenwel niet eenvoudig,
omdat deze jongeren zich aan begeleiding onttrekken, soms
verkeerde informatie doorgeven en vooral omdat hun aantal bijna
dag na dag toeneemt. Het wordt een methode om het land binnen te
komen. We moeten, enerzijds, dus zeer zorgzaam zijn en,
anderzijds, ook het fenomeen in zijn geheel blijven bekijken en
indijken, zodat er geen misbruiken uit voortvloeien.
|
Mme Güler
Turan (sp.a). – Je suis contente que le ministre ait engagé
quatre collaborateurs supplémentaires pour gérer la tutelle des
mineurs non accompagnés. Cette question est en effet complexe et
nous devons limiter notre sollicitude afin de ne pas créer
d’effet d’appel. Nous ne devons toutefois plus nous
interroger sur la façon dont les mineurs qui sont sur notre
territoire y sont parvenus car si nous ne leur attribuons pas un
tuteur, ils tomberont aux mains de trafiquants. Il est très
important que nous attribuions effectivement un tuteur à ces
jeunes qui puisse durant leur séjour temporaire en Belgique leur
donner l’attention nécessaire et les accompagner correctement
sur le plan juridique. Nous n’avons pas besoin de scanner leurs
os pour constater que ces enfants de neuf ans qui ont été
interceptés à Ostende sont des mineurs. Donnons-leur
immédiatement un tuteur et une place dans un milieu d’accueil.
|
Mevrouw Güler
Turan (sp.a). – Ik ben blij dat de minister vier extra
mensen heeft aangenomen om de voogdij voor de niet-begeleide
minderjarigen te regelen. Het is inderdaad een complexe
problematiek en we moeten de zorg zo begrenzen dat we geen
aanzuigeffect creëren. We moeten ons echter niet meer afvragen
hoe de minderjarigen die zich nu op ons grondgebied bevinden,
hier precies gekomen zijn, want als we voor hen geen voogd
aanstellen, komen ze juist in handen van de smokkelaars terecht.
Het is zeer belangrijk dat we deze jongeren effectief een voogd
toewijzen die hen tijdens hun tijdelijk verblijf in België de
nodige zorg geeft en juridisch correct begeleidt. We hebben echt
geen botscan nodig om vast te stellen dat de negenjarigen die in
Oostende zijn aangetroffen minderjarig zijn. Laten we ten minste
deze jongeren onmiddellijk een voogd toewijzen en naar een
opvangplaats begeleiden.
|
Question
orale de Mme Sabine de Bethune au ministre de la
Justice sur «le rapport d’ONU Femmes intitulé Progress of the
World’s Women: In pursuit of Justice» (nº 5-258)
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van
Justitie over «het UN Women-rapport Progress of the World’s
Women: In pursuit of Justice» (nr. 5-258)
|
Question
orale de Mme Inge Faes au ministre de la Justice sur «le
nombre de viols aboutissant à une condamnation» (nº 5-268)
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Inge Faes aan de minister van Justitie
over «het aantal verkrachtingen dat tot een veroordeling leidt»
(nr. 5-268)
|
M. le
président. – Je vous propose de joindre ces questions
orales. (Assentiment)
|
De
voorzitter. – Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te
voegen. (Instemming)
|
Mme Sabine
de Bethune (CD&V). – Le premier rapport d’ONU Femmes,
l’agence des Nations unies pour l’égalité des sexes et
l’autonomisation des femmes, intitulé Progress of the
World’s Women: In Pursuit of Justice, est paru il y a
quelques jours. Dans ce rapport, ONU Femmes dresse le bilan
relatif à l’accès des femmes au système judiciaire et
examine s’il existe suffisamment de lois, au niveau mondial,
garantissant la sécurité juridique des femmes.
Le
rapport examine spécifiquement dans quels pays il existe des
lois encourageant la participation des femmes sur le plan
politique et économique. Il évoque également la garantie des
droits reproductifs des femmes et les lois visant à punir la
violence familiale, l’intimidation sexuelle et le viol. Il
vérifie également la manière dont ces lois sont mises en
application.
Les
chiffres cités dans le rapport de l’ONU concernent le viol
conjugal, la violence physique entre partenaires, la violence
sexuelle entre partenaires, la perception de la violence
domestique, la mutilation génitale féminine et les mariages
d’enfants.
J’ai
entièrement passé en revue le rapport le week-end dernier et
j’ai lu, dans les annexes, que la Belgique était en bonne
position en ce qui concerne la participation politique des
femmes. J’ai également trouvé des données relatives à la
participation des femmes à la vie économique de notre pays,
mais pas ou très peu sur la problématique de la violence. Cela
m’a étonnée car bon nombre de ces chiffres sont, selon moi,
disponibles.
Je
souhaiterais obtenir des explications à ce sujet. Le ministre
pourrait réparer cet oubli en communiquant ces chiffres
aujourd’hui au Sénat, apportant ainsi un complément officiel
au rapport de l’ONU.
|
Mevrouw Sabine
de Bethune (CD&V). – Enkele dagen geleden verscheen het
eerste rapport van UN Women, het VN-agentschap voor
gendergelijkheid en empowerment van vrouwen, over Progress of
the World’s Women: In Pursuit of Justice. In dat rapport
maakt UN Women de balans op van de toegang van vrouwen tot het
rechtssysteem en gaat UN Women na of er wereldwijd voldoende
wetten zijn die de rechtszekerheid voor vrouwen garanderen.
Zeer
specifiek onderzoekt het rapport in welke landen er wetten zijn
die de politieke en economische participatie van vrouwen
bevorderen. Verder gaat het over het waarborgen van de
reproductieve rechten van vrouwen en over wetten om huiselijk
geweld, seksuele intimidatie en verkrachting te bestraffen. Er
wordt ook gekeken op welke manier die wetten in praktijk worden
gebracht.
De
parameters in het VN-rapport over geweld op vrouwen zijn: cijfers
over verkrachting binnen het huwelijk, over fysiek partnergeweld,
over seksueel partnergeweld, over de perceptie van huiselijk
geweld, over vrouwelijke genitale verminking en over
kindhuwelijken.
Het
afgelopen weekend heb ik het rapport helemaal doorgenomen en in
de bijlage lees ik dat België goed scoort inzake politieke
deelname van vrouwen en vind ik ook gegevens over de economische
deelname van vrouwen in ons land, maar niet of nauwelijks over de
geweldproblematiek. Dat verbaast me, omdat veel van die cijfers
volgens mij wel beschikbaar zijn.
Mijn vraag
is dan ook hoe dat komt. Misschien kan de minister dat ook
goedmaken door de cijfers nu te geven, zodat het VN-rapport hier
in de Senaat een officiële aanvulling krijgt.
|
Mme Inge
Faes (N-VA). – Le récent rapport ONU Femmes, paru mardi
dernier dans les médias, montre que 25% des femmes adultes et
15% des hommes ont été victimes au moins une fois d’une
agression sexuelle dans notre pays.
Dans
les plaintes pour viol, le suspect est identifié dans 58% des
cas et la moitié sont inculpés. Toutefois, 4% seulement des
plaintes aboutissent à une condamnation. Cela contraste
fortement avec la moyenne européenne où l’auteur est condamné
dans 14% des cas de viol.
Le
viol est un délit d’une extrême gravité qui porte atteinte à
l’intégrité physique et ne peut être toléré.
Si
seulement 4% des plaintes pour viol aboutissent à une
condamnation, je me demande si le fonctionnement de la justice ne
devrait pas être amélioré, d’autant que la moyenne
européenne est de 14%.
Le
Plan national de sécurité 2008-2011 stipule pourtant que pour
les faits de violence graves non organisés et les délits
sexuels, en particulier le viol, et d’autres atteintes graves à
l’intégrité physique, il convient d’améliorer et
d’uniformiser la qualité de traitement. Il a été demandé à
cet effet à tous les acteurs concernés, notamment au Collège
des procureurs généraux et aux services de police, d’élaborer
des directives nationales et des scénarios opérationnels.
Bien
que la lutte contre le viol soit qualifiée d’importante dans
le Plan national de sécurité 2008-2011 et malgré l’existence
de scénarios opérationnels, il me semble que la lutte contre
les viols pourrait être sensiblement améliorée dans notre
pays.
Dans
quelle mesure peut-on perfectionner les scénarios
opérationnels ? La justice belge peut-elle tirer des leçons
de la manière dont les autres pays européens procèdent en la
matière ?
|
Mevrouw Inge
Faes (N-VA). – Uit het recente rapport van UN Women, dat
dinsdag in de media verscheen, blijkt dat in België 25% van de
volwassen vrouwen en 15% van de mannen minstens één keer
slachtoffer is van seksuele agressie.
Bij klachten
van verkrachting wordt in 58% van de gevallen de verdachte
geïdentificeerd en de helft van hen wordt in verdenking gesteld.
Maar slechts 4% van de klachten mondt uit in een veroordeling.
Dat staat in schril contrast met het Europese gemiddelde waar in
14% van de gevallen van verkrachting de dader wordt veroordeeld.
Verkrachting
is een zwaar misdrijf waarbij de fysieke integriteit zwaar wordt
geschonden, en kan niet getolereerd worden.
Als maar 4%
van de klachten van verkrachting uitmondt in een veroordeling,
stel ik mij toch de vraag of de werking van justitie op dat
gebied niet beter kan, zeker tegenover een Europees gemiddelde
van 14%.
Nochtans
staat in het Nationaal Veiligheidsplan 2008-2011 dat feiten als
niet-georganiseerde zware geweldmisdrijven en seksuele
misdrijven, in het bijzonder verkrachting, en andere ernstige
aantastingen van de fysieke integriteit een hoge en
geüniformeerde afhandelingskwaliteit nodig hebben. Met het oog
daarop werd aan alle betrokken actoren zoals het college van
procureurs-generaal en de politiediensten gevraagd algemene
nationale richtlijnen en operationele draaiboeken op te stellen.
Ondanks het
feit dat de strijd tegen verkrachting als belangrijk staat
vermeld in het Nationaal Veiligheidsplan 2008-2011 en er
operationele draaiboeken bestaan, lijkt het mij dat de strijd
tegen de verkrachtingen in ons land veel beter kan.
In welke
mate is het mogelijk om de bestaande draaiboeken te verbeteren en
kan de Belgische justitie lessen trekken uit de handelwijze van
de andere Europese landen aangaande deze kwestie?
|
M. Stefaan
De Clerck, ministre de la Justice. – Le rapport se réduit
malheureusement à une analyse simpliste et se trompe tout à
fait sur certains aspects, notamment quant au nombre de
magistrats féminins.
Certaines
conclusions relatives à l’efficacité du traitement judiciaire
des affaires de viol dans notre pays sont prématurées.
Si
seulement 4% des affaires de viol aboutissaient à une
condamnation, ce serait particulièrement inquiétant pour la
politique criminelle belge en la matière. Un tour de table
réalisé dans les services du SPF Justice a montré qu’aucun
chiffre n’a été demandé dans les services publics fédéraux
pour de la rédaction du rapport.
Le
rapport n’est pas davantage basé sur une évaluation
périodique réciproque des États membres, pas plus que les
chiffres ne s’appuient sur le matériel statistique disponible
des instances judiciaires.
Les
chiffres et le diagramme du rapport de l’ONU proviennent de
l’étude intitulée Different systems, similar outcomes?
Tracking attrition in reported rape cases across Europe,
réalisée par Lovett et Kelly et publiée en 2009, dont les
résultats ont déjà été discutés au Sénat le 16 juin 2009.
Cette
étude est pourtant nuancée mais elle ne permet pas de comparer
la politique judiciaire et l’approche judiciaire des États
membres. Les auteurs le signalent d’ailleurs et précisent que
l’objectif de l’étude est de réaliser une analyse de
l’ « attrition » pendant le déroulement du
traitement judiciaire des affaires de viol dans toute l’Europe,
quels que soient le système judiciaire et les différences
culturelles. Cette approche est basée sur plusieurs
méthodologies, notamment une étude de cas, basée sur un
échantillon de cent dossiers concrets fournis par deux experts
belges. Cet échantillon de dossiers belge donne justement un
résultat très négatif en ce qui concerne le taux d’élucidation
et de condamnation, en l’occurrence quatre sur cent. Ce n’est
pas très sérieux de tirer des conclusions générales de cette
étude.
Les
statistiques antérieures de la police fédérale relatives aux
déclarations, les chiffres du Collège des procureurs généraux
et les statistiques relatives aux condamnations montrent un taux
d’élucidation et de condamnation beaucoup plus élevé.
Le
nombre de condamnations est cependant passé de 20 à 13% entre
1996 et 2006. Ces chiffres correspondent à la moyenne européenne
de l’étude, à savoir 14% de condamnations effectives. Il
faudra encore analyser les causes de cette évolution.
Je
renvoie également à ma réponse à la question du
7 décembre 2009 de la sénatrice Helga Stevens. Je lui
ai transmis à l’époque les données des analystes
statistiques du Collège des procureurs généraux. Ces données
brosse un tableau complet des dossiers de viol, allant de
l’introduction au traitement par le tribunal correctionnel. Je
lis par exemple que 47,36% des affaires de viol ont été
classées sans suite et que 23,86% des dossiers ont donné lieu à
une citation devant le tribunal. Ces chiffres sont quand même
tout à fait différents des 4% annoncés. Je vous transmettrai
ces données.
De
manière plus générale, il existe un plan national 2008-2011
relatif aux abus sexuels commis à l’encontre des femmes. Ce
plan est actualisé et accorde l’attention nécessaire à la
violence conjugale, ainsi qu’aux nouvelles méthodes et
formations.
Le
rapport de l’ONU contient beaucoup d’informations utiles,
mais il ne permet pas de tirer des conclusions quant au nombre
dossiers qui donnent lieu à des poursuites ou à une
condamnation en Belgique ni sur le nombre de magistrats. Les
études antérieures montrent qu’au moins 13 à 14% des cas
aboutissent à une condamnation.
|
De heer Stefaan
De Clerck, minister van Justitie. – Het rapport komt
spijtig genoeg neer op een simplistische analyse en is compleet
verkeerd voor bepaalde aspecten zoals het aantal vrouwelijke
magistraten.
Een aantal
conclusies in verband met de efficiëntie en de effectiviteit van
de gerechtelijke afhandeling van verkrachtingszaken in ons land
zijn gewoon voorbarig.
Mocht maar
4% van de verkrachtingszaken tot een veroordeling leiden dan zou
dat een bijzonder onrustwekkend resultaat zijn voor het Belgische
strafrechtelijk beleid in verkrachtingszaken. Een rondvraag in de
diensten van de FOD Justitie leert echter dat voor de opmaak van
het rapport geen cijfers werden opgevraagd bij de federale
overheidsdiensten.
Evenmin is
de rapportering gebaseerd op een mutuele periodieke evaluatie van
lidstaten. Het cijfer is ook niet gebaseerd op het beschikbare
statistische materiaal van de gerechtelijke instanties.
Het cijfer
en het diagram uit het VN-rapport blijkt afkomstig uit de studie
Different systems, similar outcomes? Tracking attrition in
reported rape cases across Europe van Lovett en Kelly,
gepubliceerd in 2009, waarvan de resultaten al werden besproken
in de Senaat op 16 juni 2009.
Die studie
is nochtans genuanceerd. Ze biedt evenwel niet de mogelijkheid om
de efficiëntie van het strafrechtelijk beleid en de
gerechtelijke aanpak van de lidstaten onderling te vergelijken.
De auteurs waarschuwen daar ook voor. De bedoeling van de studie
is een analyse te geven van de ‘uitval en uitstroom’,
attrition, tijdens het verloop van de gerechtelijke
behandeling van verkrachtingszaken in heel Europa, ongeacht het
juridische systeem of de culturele verschillen. De gehanteerde
benadering is gebaseerd op meerdere methodieken, waaronder een
case study, case tracking, gebaseerd op een steekproef van
honderd concrete dossiers, aangereikt door twee Belgische
experts. Het is het concreet gevolgde staal van zaken in België
dat erg negatief uitvalt qua ophelderings- en veroordelingsgraad,
in casu vier op honderd. Het is niet serieus op basis van dat
gegeven een algemene conclusie te trekken.
Uit vroegere
statistieken over de aangiften van de federale politie, uit de
cijfers van het College van procureurs-generaal en uit de
veroordelingsstatistieken blijkt evenwel een veel hoger
percentage van opheldering en veroordeling.
Toch daalde
het aantal veroordelingen tussen 1996 en 2006 van 20% tot 13%.
Dat cijfer komt overeen met het Europese gemiddelde uit de
studie, namelijk 14% effectieve veroordelingen. De oorzaken
hiervan dienen nader te worden onderzocht.
Ik verwijs
ook naar mijn antwoord op de vraag van senator Helga Stevens van
7 december 2009. Ik bezorgde haar toen de gegevens van
de statistische analisten van het College van
procureurs-generaal. Die gegevens geven een volledig beeld van
verkrachtingsdossiers, van het inleiden tot het behandelen door
de correctionele rechtbank. Ik lees bijvoorbeeld dat 47,36% van
de verkrachtingszaken werden geseponeerd en dat 23,86% van de
zaken tot een dagvaarding voor de rechtbank leidden. Dat zijn
toch heel andere cijfers dan de aangehaalde 4%. Ik laat de
gegevens bezorgen.
Meer
algemeen bestaat er een nationaal plan 2008-2011 in verband met
het seksueel misbruik van vrouwen. Dat plan wordt geactualiseerd
en geeft de nodige aandacht dan het echtelijk geweld en aan
nieuwe methodes en opleidingen.
Het
VN-rapport bevat veel nuttige informatie, maar biedt niet de
mogelijkheid om conclusies te formuleren over het aantal dossiers
dat in België tot vervolging of veroordeling leidt of over het
aantal magistraten. Uit de studies van het verleden blijkt dat
minstens 13 of 14% van de gevallen tot een veroordeling leiden.
|
Mme Sabine
de Bethune (CD&V). – Je suggère au ministre de
transmettre une note officielle à ONU Femmes, par le biais de
notre ambassade à New York, afin que les chiffres puissent être
rectifiés. Je propose également de discuter du sujet et des
actes politiques concrets après les vacances parlementaires.
|
Mevrouw Sabine
de Bethune (CD&V). – Ik suggereer de minister om via
onze ambassade in New York een officiële nota te bezorgen aan UN
Women zodat de cijfers kunnen worden rechtgezet. Daarnaast stel
ik voor om na het reces het onderwerp en de concrete beleidsdaden
te bespreken in de commissie.
|
Mme Inge
Faes (N-VA). – Nous avons effectivement peut-être tiré
des conclusions erronées du rapport. Selon la réponse du
ministre, nous pouvons conclure par contre que le nombre de
condamnations a diminué entre 1996 et 2006. J’insiste pour que
le ministre actualise les chiffres et pour qu’il accorde toute
son attention à un nouveau scénario opérationnel.
|
Mevrouw Inge
Faes (N-VA). – Mogelijk hebben we inderdaad een verkeerde
conclusie getrokken uit het rapport. Uit het antwoord van de
minister mogen we daarentegen wel concluderen dat het aantal
veroordelingen is gedaald tussen 1996 en 2006. Ik reken op de
minister om de cijfers te actualiseren en aandacht te geven aan
een nieuw draaiboek.
|
Question
orale de M. Alain Courtois au secrétaire d’État à la
Mobilité sur «les vols de papiers de voiture» (nº 5-261)
|
Mondelinge
vraag van de heer Alain Courtois aan de
staatssecretaris voor Mobiliteit over «de diefstal van
voertuigdocumenten» (nr. 5-261)
|
M. le
président. – M. Stefaan De Clerck, ministre de la
Justice, répondra.
|
De
voorzitter. – De heer Stefaan De Clerck, minister
van Justitie, antwoordt.
|
M. Alain
Courtois (MR). – Ces derniers temps, la presse a fait état
de vols de papiers de voiture. Une bande organisée a notamment
été démantelée dans la région namuroise : 60 véhicules
concernés, 40 personnes placées en garde à vue et 16 mandats
d’arrêt délivrés.
Ce phénomène
n’est pas neuf, mais semble en recrudescence. Il s’agit en
effet d’un marché extrêmement lucratif, notamment en France
puisqu’il est possible d’y exploiter, sans trop de
difficultés, ces documents volés dans notre pays.
J’ai
interpellé la ministre de l’Intérieur, en janvier dernier, à
ce sujet. Elle m’a fait part des différentes décisions
adoptées lors du Conseil européen des ministres de la Justice
et des Affaires intérieures des 2 et 3 décembre 2010
et des diverses mesures prises en Belgique jusqu’à présent.
Elle a
également évoqué l’expérience de certains États membres
qui ont adopté un système de documents en double exemplaire, le
premier restant dans la voiture et le second étant conservé au
domicile.
Ce système
est appliqué pour les nouvelles plaques à sept caractères,
mais uniquement pour les sociétés de leasing et si celles-ci en
font la demande.
Je pose donc
les questions suivantes à M. le secrétaire d’État.
Quelles
raisons empêchent la généralisation d’un tel système ?
Sont-elles d’ordre pratique ou est-ce vous qui êtes opposé à
cette option des documents en double exemplaire ?
|
De heer Alain
Courtois (MR). – De pers maakt geregeld melding van
diefstal van voertuigdocumenten. In de streek van Namen werd een
georganiseerde bende opgerold: er waren 60 voertuigen bij
betrokken, 40 mensen werden in voorlopige hechtenis genomen en er
werden 16 aanhoudingsmandaten afgeleverd.
Het
verschijnsel is niet nieuw, maar gaat wel in stijgende lijn. Het
gaat om een bijzonder winstgevende bezigheid, meer bepaald in
Frankrijk waar de in ons land gestolen documenten zonder veel
problemen te gelde kunnen worden gemaakt.
Ik
heb de minister van Binnenlandse Zaken daarover in januari
ondervraagd. Zij heeft mij de verschillende beslissingen
meegedeeld die de Europese Raad Justitie en Binnenlandse zaken
van 2 en 3 december heeft genomen, evenals de maatregelen
die tot nog toe in België werden getroffen.
De
minister verwees ook naar sommige Europese lidstaten die een
systeem met documenten in tweevoud hanteren, waarvan er een in
het voertuig blijft en het andere thuis wordt bewaard.
Dat
systeem word toegepast voor de nieuwe nummerplaten met 7 tekens,
maar alleen voor de leasingmaatschappijen en als ze erom vragen.
Om
welke redenen kan een dergelijk systeem niet worden veralgemeend?
Gaat het om praktische redenen of bent u gekant tegen een systeem
met documenten in tweevoud?
|
M. Stefaan
De Clerck, ministre de la Justice. – Je vous lis la réponse
de M. Schouppe.
La création
d’un double certificat multiplie les problèmes d’ordre
administratif et juridique en cas de perte d’un des deux
documents. Vis-à-vis des autorités étrangères, l’absence
d’un document peut effectivement bloquer un véhicule volé ou
maquillé. Par contre, la revente à l’étranger d’un
véhicule dont le propriétaire a perdu un des deux documents par
accident peut poser problème.
En cas de
généralisation d’un double certificat au nom d’une personne
physique, on ne peut pas non plus négliger le risque de voir
augmenter les agressions – notamment le home jacking –
perpétrées dans l’intention d’acquérir les deux volets du
document concernant un véhicule qui intéresse le milieu.
La
généralisation de ce système se révélerait très coûteuse.
En effet, il s’agit d’un document fortement sécurisé,
relativement cher et donc susceptible de peser lourdement sur le
budget annuel de fonctionnement de mon administration.
Pour toutes
ces raisons, je préfère donner la priorité à plusieurs
actions dont, entre autres, un enregistrement systématique de
tous les certificats belges volés ou perdus dans la banque de
données NSIS – National Schengen Information System –,
sur la base de leur numéro de sécurité individuel, et la mise
à disposition systématique du numéro de sécurité de chaque
certificat aux services d’immatriculation et, indirectement,
aux services de police et de justice des autres États membres de
l’Union européenne qui aimeraient consulter lesdites données
dans le cadre de traités relatifs à l’échange
d’informations, notamment le traité EUCARIS/Prüm.
Le numéro
belge de sécurité est d’ailleurs déjà consulté aujourd’hui
par certains États membres, par exemple par l’Allemagne, le
Luxembourg, les Pays-Bas et les pays baltes.
Entre
parenthèses, je dirai que mon expérience des relations
transfrontalières avec la France et de la coopération
eurométropolitaine m’amène à signaler qu’il serait bon que
la France contrôle davantage ses banques de données. La semaine
dernière, j’ai eu l’occasion de débattre à la Chambre du
dossier de disparition d’un garçon. Celui-ci, qui faisait
l’objet d’un signalement Schengen, se trouvait en France
depuis dix jours sans que les autorités françaises nous en
avertissent. Il faut avoir la discipline de consulter les banques
de données existantes pour améliorer l’efficacité de la
lutte contre diverses formes de criminalité, y compris pour les
voitures volées.
La mise en
service de la Banque-Carrefour des véhicules est prévue pour la
fin de cette année. Des arrêtés d’exécution sont
actuellement en phase d’approbation. Ce nouveau croisement de
banques de données existantes, complété par de nouvelles
données de propriété de chaque véhicule, remplacera en grande
partie le deuxième volet du certificat d’immatriculation qui,
en principe, devrait être gardé physiquement par son
propriétaire. Dans le cas précité, c’est la Banque-Carrefour
qui conservera les données du véhicule pour le propriétaire,
de manière électronique et automatisée.
Par
ailleurs, j’ai le plaisir de vous annoncer l’extension du
système « DocStop/CheckDoc » aux certificats
d’immatriculation, ce qui permettra d’abord à chaque citoyen
ou firme belge de signaler par téléphone à un helpdesk du SPF
Intérieur chaque perte ou vol d’un certificat
d’immatriculation, 24 heures sur 24, chaque jour, et à
partir de n’importe quel pays où l’intéressé a été
dépossédé de son document. Ensuite, le volet « Check
doc » proprement dit permettra aux organisations et
citoyens intéressés (par exemple, les sociétés de location de
voitures) de vérifier dans un système informatisé sécurisé
si le certificat d’immatriculation présenté par quelqu’un,
lors d’une transaction commerciale par exemple, ne fait pas
partie des certificats d’immatriculation volés ou falsifiés.
|
De heer Stefaan
De Clerck, minister van Justitie. – Ik lees het antwoord
van de heer Schouppe.
De
invoering van een inschrijvingsbewijs in tweevoud vergroot de
administratieve en juridische problemen als een van beide
documenten verloren gaat. Als een document ontbreekt, kunnen
buitenlandse autoriteiten het gestolen of omgekatte voertuig
natuurlijk tegenhouden. Als de verkoper van een voertuig een van
beide documenten per ongeluk verliest, kan dat bij verkoop van
het voertuig in het buitenland, echter voor problemen zorgen.
Als
documenten in tweevoud op naam van een fysieke persoon zouden
worden veralgemeend, kan een toename van het aantal overvallen,
zoals home jackings, om zo in het bezit te komen van de
twee delen van het document van een voertuig dat het milieu
interesseert, niet worden uitgesloten.
De
veralgemening van het systeem zou veel geld kosten. Het gaat
immers om een sterk beveiligd document, dat vrij duur is en
bijgevolg zwaar kan wegen op het werkingsbudget van mijn
administratie.
Om
al deze redenen verkies ik prioriteit te geven aan onder meer de
registratie van alle gestolen of verloren Belgische
inschrijvingsbewijzen in de databank van het National Schengen
Information System (NSIS) op basis van hun individueel
veiligheidsnummer, en aan de systematische terbeschikkingstelling
van het veiligheidsnummer van elke inschrijvingsbewijs aan de
inschrijvingsdiensten en onrechtstreeks aan de politie- en
justitiediensten van de andere Europese lidstaten die deze
gegevens willen raadplegen in het kader van het EUCARIS-verdrag.
Het
Belgische veiligheidsnummer wordt vandaag overigens al
geraadpleegd door, onder meer, Duitsland, Luxemburg, Nederland en
de Baltische staten.
Mijn
ervaring met grensoverschrijdende betrekkingen met Frankrijk en
in het kader van de Eurometropool leren mij dat Frankrijk zijn
databanken meer zou moeten raadplegen. Vorige week heb ik in de
Kamer gedebatteerd over het verdwijningsdossier van een jongen.
De jongen die geseind was in het SIS, bevond zich al tien dagen
in Frankrijk zonder dat de Franse autoriteiten ons daarvan op de
hoogte hadden gebracht. Om doeltreffend de strijd te kunnen
aanbinden tegen verschillende vormen van criminaliteit, ook
autodiefstal, moet men de discipline opbrengen om de bestaande
gegevensbanken te controleren.
De
kruispuntbank van de voertuigen zal eind dit jaar in werking
treden. De uitvoeringsbesluiten worden nu goedgekeurd. De
kruising van bestaande gegevensbanken, aangevuld met de nieuwe
eigendomsgegevens van elk voertuig, zullen het tweede gedeelte
van het inschrijvingsbewijs, dat in principe door de eigenaar zou
moeten worden bijgehouden, grotendeels vervangen. De
kruispuntbank zal de gegevens over het voertuig voor de eigenaar
automatisch elektronisch bewaren.
Het
verheugt me ook dat het systeem DocStop/CheckDoc wordt
uitgebreid tot het inschrijvingsbewijs, waardoor elke Belgische
burger of bedrijf bij een helpdesk van de FOD Binnenlandse Zaken
elk verlies of diefstal van een inschrijvingsbewijs telefonisch
kan melden, 7 dagen op 7, 24 uur op 24, en vanuit om het even
welk land waar betrokkene zijn document heeft verloren. Met
CheckDoc zullen organisaties en burgers,
autoverhuurbedrijven bijvoorbeeld, in het beveiligde
informatiesysteem kunnen nagaan of een inschrijvingsbewijs dat
door iemand wordt voorgelegd, onder meer bij een commerciële
transactie, niet gestolen of vervalst is.
|
M. Alain
Courtois (MR). – Je prends acte des réticences du
secrétaire d’État à la Mobilité ainsi que des propositions
qu’il formule, notamment de la dernière suggestion à laquelle
vous avez fait allusion.
Par
ailleurs, monsieur le ministre, je prends également acte des
reproches que vous adressez à la France ce 14 juillet, jour
de fête nationale. C’est l’occasion de rappeler à nos
voisins que, de temps en temps, ils devraient bien analyser leurs
banques de données pour éviter des incidents semblables à
celui que vous avez rappelé.
|
De heer Alain
Courtois (MR). – Ik noteer de terughoudendheid van de
staatssecretaris van Mobiliteit, evenals zijn voorstellen en meer
bepaald het laatste.
Ik
noteer ook, mijnheer de minister, het verwijt dat u Frankrijk
maakt op zijn nationale feestdag. We moeten onze buren eraan
herinneren dat ze van tijd tot tijd hun gegevensbanken moeten
raadplegen zodat incidenten zoals datgene waarnaar u verwees,
kunnen worden vermeden.
|
Question
orale de Mme Freya Piryns au secrétaire d’État au
Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la
Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales
sur «les parents d’accueil» (nº 5-255)
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Freya Piryns aan de staatssecretaris voor
Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale
Culturele Instellingen over «pleegouders» (nr. 5-255)
|
Mme Freya
Piryns (Groen!). – La semaine dernière, j’ai reçu dans
ma boîte aux lettres électronique une communiqué de presse
faisant état de la profonde préoccupation de Pleegzorg
Vlaanderen suite à la possibilité de réduction du
crédit-temps évoquée dans la note Di Rupo. C’est pourquoi
l’association tire, pour la énième fois, et à juste titre
selon moi, la sonnette d’alarme.
En
Belgique, plus de 10 000 enfants sont placés dans des
familles d’accueil. Je pense que tout le monde s’accorde pour
dire que les parents d’accueil accomplissent une tâche
extrêmement importante dans notre société. Ils font tout leur
possible pour offrir un foyer sûr à ces enfants, ce que les
parents naturels ou légaux ne sont plus capables de faire,
temporairement mais aussi parfois définitivement. Ces parents
d’accueil méritent notre respect.
Le
respect de la part des responsables politiques n’est hélas pas
suffisant. Le secteur de l’accueil familial demande depuis des
années déjà que l’autorité fédérale concrétise ce
respect dans une législation qui donne aux parents d’accueil
les moyens et le soutien nécessaires et surtout, un statut
légal. À ce jour, le rôle des parents d’accueil n’est
décrit nulle part dans le Code civil. C’est une négation du
droit de l’enfant accueilli et des parents d’accueil à une
vraie vie de famille.
Pourtant,
le Conseil de l’Europe a demandé en 1987 déjà à tous les
États membres d’élaborer au niveau national une
réglementation concernant le placement familial. La Belgique ne
l’a pas encore fait, ni au niveau fédéral ni au niveau
communautaire. Par conséquent, les intérêts des enfants
accueillis et des parents d’accueil ne sont pas encore
suffisamment garantis.
Pleegzorg
Vlaanderen demande une base juridique, à savoir une
définition de la notion de parent d’accueil, une
réglementation sur le lieu de résidence de l’enfant, une
réglementation sur l’accord des parents légaux, la
reconnaissance des parents d’accueil dans la procédure et
enfin, un droit aux relations personnelles lorsque le placement
de l’enfant accueilli prend fin.
Une
demande est venue s’ajouter récemment. Pleegzorg Vlaanderen
s’indigne, selon moi à juste titre, du fait que les parents
d’accueil n’ont aucun droit à un congé parental. On peut
comprendre qu’ils n’aient pas droit à un repos de maternité
ni à un congé de paternité ou d’adoption mais ils ne peuvent
pas prétendre non plus à une autre forme de congé parental.
Ils ont pourtant besoin d’un tel congé, a fortiori lorsqu’ils
accueillent un enfant qui vivait une situation très difficile.
Ils doivent alors pouvoir être présents pour accorder à
l’enfant l’attention nécessaire et veiller à ce qu’il se
sente en sécurité dans la nouvelle situation.
Le
secrétaire d’État est-il convaincu de la nécessité d’un
cadre légal et d’un statut pour les parents d’accueil ?
Quelles démarches est-il disposé à entreprendre à cet effet ?
Divers collègues ont déjà déposé des propositions de loi au
Sénat, mais elles n’ont jamais survécu au carrousel
parlementaire. Je suis consciente qu’un gouvernement en
affaires courantes ne peut pas faire grand-chose mais le
secrétaire d’État peut formuler un engagement.
Le
secrétaire d’État reconnaît-il la nécessité d’un congé
parental pour les parents d’accueil ? Dans l’affirmative,
comment compte-t-il faire valoir ce droit ?
|
Mevrouw Freya
Piryns (Groen!). – Vorige week belandde er in mijn mailbox,
zoals wellicht in die van vele anderen, een persbericht van
Pleegzorg Vlaanderen, dat zich ernstig zorgen maakt omdat volgens
de nota-Di Rupo het tijdskrediet wel eens zou kunnen worden
teruggeschroefd. Daarom hebben ze, voor de zoveelste keer en
volgens mij zeer terecht, aan de alarmbel getrokken.
In België
zijn meer dan 10 000 kinderen geplaatst bij pleegouders. Ik
denk dat wij het er allen over eens zijn dat deze pleegouders een
ontzettend belangrijke taak vervullen in onze maatschappij. Ze
proberen op alle mogelijke manieren deze kinderen een veilige
thuissituatie te bieden, daar waar de natuurlijke of wettelijke
ouders dat, soms tijdelijk maar soms ook permanent, niet meer
kunnen. Deze pleegouders verdienen ons respect.
Respect van
politici is helaas niet genoeg. De sector van de pleegzorg vraagt
al jaren dat de federale overheid dat respect zou omzetten in een
wetgeving die de nodige middelen en ondersteuning, maar vooral
een wettelijk statuut aan de pleegouders geeft. Tot op heden
wordt in het Burgerlijk Wetboek de rol van de pleegouder nergens
omschreven of omkaderd. Dit houdt een ontkenning in van het recht
op een echt gezinsleven van het pleegkind en de pleegouders.
Nochtans
vroeg de Raad van Europa al in 1987 alle lidstaten op nationaal
niveau een reglementering op te stellen met betrekking tot
pleegouderschap. België heeft dat nog altijd niet gedaan, noch
op het federale niveau noch op het niveau van de gemeenschappen.
Hierdoor zijn de belangen van de pleegkinderen en de pleegouders
tot op heden onvoldoende gewaarborgd.
Pleegzorg
Vlaanderen vraagt een juridische basis. Dat houdt in: een
definitie van het begrip pleegouder, een regeling in verband met
de verblijfplaats van het kind, een regeling omtrent de
instemming van de wettelijke ouders, de erkenning van de
pleegouders binnen de rechtspleging en ten slotte een recht op
omgang wanneer de plaatsing van het pleegkind ten einde loopt.
Daar kwam
onlangs nog een nieuwe vraag bij. Pleegzorg Vlaanderen maakt
zich, mijn inziens terecht, boos over het feit dat pleegouders op
geen enkele manier recht hebben op ouderschapsverlof. Het is nog
enigszins begrijpelijk dat se geen recht hebben op
moederschapsrust, vaderschaps- of adoptieverlof. Maar ze hebben
ook geen recht op een andere vorm van ouderschapsverlof. Nochtans
hebben net zij extra nood aan een dergelijk verlof, zeker in de
periode dat een pleegkind vanuit een zeer moeilijke situatie in
hun gezin geplaatst wordt. Dan moeten ze thuis kunnen zijn om het
kind de nodige aandacht te geven en ervoor te zorgen dat het kind
zich in de nieuwe situatie veilig en geborgen voelt.
Is de
staatssecretaris overtuigd van de nood aan een wettelijk kader en
een statuut voor pleegouders? Welke stappen is hij bereid te doen
om dit te bekomen? Verschillende collega’s hebben in de Senaat
al wetsvoorstellen ingediend, maar die hebben nooit de mallemolen
van het parlement overleefd. Ik besef dat een regering in lopende
zaken ook niet veel kan doen, maar de staatsecretaris kan wel een
engagement uitspreken.
Erkent de
staatsecretaris de nood aan ouderschapsverlof voor pleegouders en
indien zo, hoe zal hij dit recht doen gelden?
|
M. Melchior
Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de
migration et d’asile, à la Politique des familles et aux
Institutions culturelles fédérales. – Début 2010, je
finalisais une proposition de loi sur un statut des parents
d’accueil. Je souhaitais entre autres prendre quelques mesures
sur l’exercice de l’autorité parentale par les parents
d’accueil lorsqu’il s’agit de prendre certaines décisions,
en partant de la présomption de consentement du ou des parent(s)
ayant l’autorité légale. Les groupes d’intérêts des
parents d’accueil sont à juste titre demandeurs de telles
adaptations. À l’époque, je les ai associés de près à
cette initiative. La chute du gouvernement a empêché la
poursuite des travaux.
Le
respect est certainement une bonne chose mais il est insuffisant
eu égard à l’investissement financier mais aussi humain que
représente l’accueil d’un enfant pour les parents d’accueil.
Je
me range à l’avis de la vice-première ministre Joëlle
Milquet selon laquelle il est inacceptable que des parents qui
s’engagent socialement soient confrontés à des difficultés
dans l’accomplissement de cette noble tâche. Cependant, ici
aussi le fait que le gouvernement est en affaires courantes et
attend le rapport 76 du Conseil national du travail joue en
défaveur d’une adaptation rapide.
Je
soutiendrai volontiers toute initiative parlementaire visant à
réduire les soucis quotidiens de ceux qui, jour après jour, se
dévouent de manière désintéressée pour l’enfant qu’ils
accueillent.
|
De heer Melchior
Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en
asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele
Instellingen. – Begin 2010 was ik de laatste hand aan het
leggen aan een wetsvoorstel over een statuut voor pleegouders. Ik
wenste onder andere enkele maatregelen nemen in verband met de
uitoefening van het ouderlijk gezag door de pleegouders bij het
nemen van bepaalde beslissingen, door uit te gaan van het
vermoeden van toestemming van de ouder of ouders die het
wettelijk gezag heeft of hebben. De belangengroepen van de
pleegouders zijn terecht vragende partij voor dergelijke
aanpassingen. Ik heb hen toen nauw betrokken bij dit initiatief.
De val van de regering heeft de verdere uitwerking onmogelijk
gemaakt.
Respect is
zeker goed, maar het is helemaal niet genoeg met het oog op wat
pleegouders investeren, niet alleen in geld, maar ook op
menselijk gebied, in de kinderen die bij hen wonen.
Ik treed de
mening van de vice-eerste minister Joëlle Milquet bij dat het
niet kan dat pleegouders, die zich sociaal engageren,
moeilijkheden ondervinden om zich van deze nobele taak te
kwijten. Maar ook hier speelt het feit dat de regering in lopende
zaken is en het wachten op het rapport 76 van de Nationale
Arbeidsraad in het nadeel van een snelle aanpassing.
Ik steun
graag elk parlementair initiatief om de dagelijkse beslommeringen
te verminderen van hen die zich dag in dag uit belangeloos
inzetten voor een pleegkind.
|
Mme Freya
Piryns (Groen!). – Je remercie le secrétaire d’État de
sa réponse.
Les
organisations de défense des intérêts des familles d’accueil
m’ont informée du travail déjà réalisé par le secrétaire
d’État, et je sais pourquoi tout est au point mort.
J’appelle
les collègues du Sénat et le secrétaire d’État à prendre
une initiative parlementaire. Je suis toute disposée à ce que
nous examinions ensemble les propositions du secrétaire d’État.
Elles ont été élaborées en concertation avec le secteur. Il
serait donc absurde de travailler chacun de notre côté.
L’engagement désintéressé pour des enfants mérite bien plus
que notre respect, l’accueil familial revêtant une importance
sociale considérable. Un grand nombre d’enfants figurent
encore sur la liste d’attente, en raison notamment de l’absence
de mesures d’accompagnement. Éliminons au moins cet obstacle
afin que moins d’enfants doivent être placés dans des
institutions et que davantage d’enfants bénéficient d’un
foyer chaleureux au sein d’une famille qui s’occupera d’eux
avec amour et de manière désintéressée.
|
Mevrouw Freya
Piryns (Groen!). – Ik dank de staatssecretaris voor het
antwoord.
De
belangenorganisaties hebben mij op de hoogte gebracht van het
werk dat de staatssecretaris al heeft verricht en ik weet waarom
het is stilgevallen.
Ik roep de
collega’s van de Senaat en de staatssecretaris op in parlement
een initiatief te nemen. Ik ben zeker bereid om samen de
voorstellen van de staatssecretaris te bekijken. Ze zijn
opgemaakt in overleg met de sector. Het is dus niet zinvol dat
elk van ons zelf een aantal zaken uitvindt. Belangeloze inzet
voor kinderen verdient niet alleen ons respect, maar veel maar
dan dat. Het maatschappelijk belang van pleegzorg is ontzettend
groot. Er zijn heel wat kinderen die nog op de wachtlijst staan
om pleegouders te vinden. Een van de redenen daarvan is het
gebrek aan een flankerend beleid. Laten we tenminste die drempel
wegwerken, zodat minder kinderen in instellingen moeten worden
geplaatst en meer kinderen een warme thuis krijgen in een gezin
dat belangeloos en liefdevol voor hen wil zorgen.
|
Composition
de commissions
|
Samenstelling
van commissies
|
M. le
président. – Le Bureau propose, conformément à
l’article 21-5 du Règlement du Sénat, d’attribuer au
groupe politique Open Vld un membre suppléant supplémentaire,
en application de la modification du Règlement que nous avons
approuvée pour les absences de longue durée, en l’occurrence
l’absence de notre collègue Mme Lijnen.
|
De
voorzitter. – Het Bureau stelt voor, overeenkomstig
artikel 21-5 van het Reglement van de Senaat, de Open
Vld-fractie één bijkomend plaatsvervangend lid toe te kennen.
Dit gebeurt in toepassing van de reglementswijziging die we
vorige week hebben goedgekeurd voor langdurige afwezigheid, in
dit geval van collega Lijnen.
|
Une
modification de la composition de la commission ci-après est
proposée :
|
Een
wijziging van de samenstelling van de volgende commissie werd
voorgesteld:
|
Commission
des Affaires sociales :
|
Commissie
voor de Sociale Aangelegenheden:
|
– M. Bart
Tommelein comme membre suppléant supplémentaire.
|
– de heer Bart
Tommelein als bijkomend plaatvervangend lid.
|
Cette
modification vaut pour la période de l’absence de madame
Lijnen.
|
De wijziging
geldt voor de periode van de afwezigheid van mevrouw Lijnen.
|
(Assentiment)
|
(Instemming)
|
Composition
d’un groupe politique
|
Samenstelling
van een politieke fractie
|
M. le
président. – Par lettre du 13 juillet 2011,
M. Jurgen Ceder m’a fait savoir qu’il ne fait plus
partie du groupe politique Vlaams Belang du Sénat et que, par
conséquent, il siégera dorénavant comme membre indépendant.
|
De
voorzitter. – Bij brief van 13 juli 2011 heeft
de heer Jurgen Ceder mij laten weten dat hij niet
langer deel uitmaakt van de Vlaams Belangfractie en dus voortaan
als onafhankelijk lid in deze vergadering zal zetelen.
|
– Pris
pour notification.
|
– Voor
kennisgeving aangenomen.
|
Projet
de loi portant approbation des modifications de la Convention
portant création de l’Agence multilatérale de garantie des
investissements par la résolution nº 86 du 30 juillet 2010
du Conseil des Gouverneurs de l’Agence multilatérale de
garantie des investissements en vue de moderniser le mandat de
l’Agence multilatérale de garantie des investissements
(Doc. 5-1060)
|
Wetsontwerp
houdende goedkeuring van de wijzigingen van de Overeenkomst tot
oprichting van het Multilaterale Agentschap voor
investeringsgaranties bij resolutie nr. 86 van 30 juli 2010
van de Raad van Gouverneurs van het Multilaterale Agentschap voor
investeringsgaranties met het oog op het moderniseren van het
mandaat van het Multilaterale Agentschap voor
investeringsgaranties (Stuk 5-1060)
|
Discussion
générale
|
Algemene
bespreking
|
M. le
président. – Mme de Bethune se réfère à son
rapport écrit.
|
De
voorzitter. – Mevrouw de Bethune verwijst naar haar
schriftelijke verslag.
|
– La
discussion générale est close.
|
– De
algemene bespreking is gesloten.
|
Discussion
des articles
|
Artikelsgewijze
bespreking
|
(Pour le
texte amendé par la commission des Finances et des Affaires
économiques, voir document 5-1060/4.)
|
(Voor de
tekst geamendeerd door de commissie voor de Buitenlandse
Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-1060/4.)
|
– Les
articles 1er
et 2 sont adoptés sans observation.
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet
de loi.
|
– De
artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
– De
stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
|
Projet
de loi portant assentiment à l’Accord de coopération du
8 octobre 2010 entre l’État fédéral et les Régions
en vue de l’exécution des Règlements des Communautés
européennes relatifs à une politique de capacité des flottes
communautaires dans la navigation intérieure en vue de
promouvoir le transport par voie navigable (Doc. 5-1102)
|
Wetsontwerp
houdende instemming met het Samenwerkingsakkoord van
8 oktober 2010 tussen de Federale Staat en de Gewesten
met betrekking tot de uitvoering van de Verordeningen van de
Europese Gemeenschappen betreffende het beleid ten aanzien van de
capaciteit van de communautaire binnenvaartvloot met het oog op
de bevordering van het vervoer over de binnenwateren
(Stuk 5-1102)
|
Discussion
générale
|
Algemene
bespreking
|
M. Frank
Boogaerts (N-VA), rapporteur. – Je me réfère à mon
rapport écrit.
|
De heer Frank
Boogaerts (N-VA), rapporteur. – Ik verwijs naar mijn
schriftelijke verslag.
|
– La
discussion générale est close.
|
– De
algemene bespreking is gesloten.
|
Discussion
des articles
|
Artikelsgewijze
bespreking
|
(Le texte
adopté par la commission des Finances et des Affaires
économiques est identique au texte du projet de loi. Voir
document 5-1102/2.)
|
(De tekst
aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de
Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het
wetsontwerp. Zie stuk 5-1102/2.)
|
– Les
articles 1er
et 2 sont adoptés sans observation.
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet
de loi.
|
– De
artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
– De
stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
|
Projet
de loi relatif à la protection des consommateurs en matière de
contrats d’utilisation de biens à temps partagé, de produits
de vacances à long terme, de revente et d’échange
(Doc. 5-1119) (Procédure d’évocation)
|
Wetsontwerp
betreffende de bescherming van de consumenten inzake
overeenkomsten betreffende het gebruik van goederen in deeltijd,
vakantieproducten van lange duur, doorverkoop en uitwisseling
(Stuk 5-1119) (Evocatieprocedure)
|
Projet
de loi modifiant la loi du 11 avril 1999 relative à
l’action en cessation des infractions à la loi relative aux
contrats portant sur l’acquisition d’un droit d’utilisation
d’immeubles à temps partagé (Doc. 5-1121)
|
Wetsontwerp
tot wijziging van de wet van 11 april 1999 aangaande de
vordering tot staking van de inbreuken op de wet betreffende de
overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds
gebruik van onroerende goederen (Stuk 5-1121)
|
M. le
président. – Je vous propose de joindre la discussion de
ces projets de loi. (Assentiment)
|
De
voorzitter. – Ik stel voor deze wetsontwerpen samen te
bespreken. (Instemming)
|
Discussion
générale
|
Algemene
bespreking
|
M. le
président. – MM. Siquet et Van Rompuy se réfèrent à
leur rapport écrit.
|
De
voorzitter. – De heren Siquet en Van Rompuy
verwijzen naar hun schriftelijke verslag.
|
– La
discussion générale est close.
|
– De
algemene bespreking is gesloten.
|
Discussion
des articles du projet de loi relatif à la protection des
consommateurs en matière de contrats d’utilisation de biens à
temps partagé, de produits de vacances à long terme, de revente
et d’échange (Doc. 5-1119) (Procédure d’évocation)
|
Artikelsgewijze
bespreking van het wetsontwerp betreffende de bescherming van de
consumenten inzake overeenkomsten betreffende het gebruik van
goederen in deeltijd, vakantieproducten van lange duur,
doorverkoop en uitwisseling (Stuk 5-1119)
(Evocatieprocedure)
|
(À
l’exception de corrections de texte, le texte adopté par la
commission des Finances et des Affaires économiques est
identique au texte du projet transmis par la Chambre des
représentants. Voir le document Chambre 53-1458/5.)
|
(Behoudens
tekstcorrecties is de tekst aangenomen door de commissie voor de
Financiën en voor de Economische Aangelegenheden dezelfde als de
tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers
overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 53-1458/5.)
|
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet
de loi.
|
– De
stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
|
Discussion
des articles du projet de loi modifiant la loi du 11 avril 1999
relative à l’action en cessation des infractions à la loi
relative aux contrats portant sur l’acquisition d’un droit
d’utilisation d’immeubles à temps partagé (Doc. 5-1121)
|
Artikelsgewijze
bespreking van het wetsontwerp tot wijziging van de wet van
11 april 1999 aangaande de vordering tot staking van de
inbreuken op de wet betreffende de overeenkomsten inzake de
verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende
goederen (Stuk 5-1121)
|
(Le texte
adopté par la commission des Finances et des Affaires
économiques est identique au texte du projet transmis par la
Chambre des représentants. Voir le document Chambre 53-1459/1.)
|
(De tekst
aangenomen door de commissie voor de Financiën en voor de
Economische Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door
de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie
stuk Kamer 53-1459/1.)
|
– Les
articles 1er
à 5 sont adoptés sans observation.
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet
de loi.
|
– De
artikelen 1 tot 5 worden zonder opmerking aangenomen.
– De
stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
|
Projet
de loi modifiant la loi du 4 décembre 2007 relative
aux élections sociales de l’année 2008 (Doc. 5-1156)
(Procédure d’évocation)
|
Wetsontwerp
tot wijziging van de wet van 4 december 2007
betreffende de sociale verkiezingen van het jaar 2008
(Stuk 5-1156) (Evocatieprocedure)
|
Projet
de loi modifiant la loi du 4 décembre 2007 réglant
les recours judiciaires introduits dans le cadre de la procédure
relative aux élections sociales de l’année 2008 (Doc. 5-1157)
|
Wetsontwerp
tot wijziging van de wet van 4 december 2007 tot
regeling van de gerechtelijke beroepen ingesteld in het kader van
de procedure aangaande de sociale verkiezingen van het jaar 2008
(Stuk 5-1157)
|
Projet
de loi déterminant le seuil applicable pour l’institution des
conseils d’entreprise ou le renouvellement de leurs membres à
l’occasion des élections sociales de l’année 2012
(Doc. 5-1158) (Procédure d’évocation)
|
Wetsontwerp
tot bepaling van de drempel van toepassing voor de instelling van
de ondernemingsraden of de vernieuwing van hun leden ter
gelegenheid van de sociale verkiezingen van het jaar 2012
(Stuk 5-1158) (Evocatieprocedure)
|
M. le
président. – Je vous propose de joindre la discussion de
ces projets de loi. (Assentiment)
|
De
voorzitter. – Ik stel voor deze wetsontwerpen samen te
bespreken. (Instemming)
|
Discussion
générale
|
Algemene
bespreking
|
M. le
président. – Mme Thibaut se réfère à son rapport.
|
De
voorzitter. – Mevrouw Thibaut verwijst naar haar
verslag.
|
– La
discussion générale est close.
|
– De
algemene bespreking is gesloten.
|
Discussion
des articles du projet de loi modifiant la loi du 4 décembre 2007
relative aux élections sociales de l’année 2008 (Doc. 5-1156)
(Procédure d’évocation)
|
Artikelsgewijze
bespreking van het wetsontwerp tot wijziging van de wet van
4 december 2007 betreffende de sociale verkiezingen van
het jaar 2008 (Stuk 5-1156) (Evocatieprocedure)
|
(Le texte
adopté par la commission des Affaires sociales est identique au
texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir
le document Chambre 53-1614/5.)
|
(De tekst
aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden is
dezelfde als de tekst van het door de Kamer van
volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer
53-1614/5.)
|
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet
de loi.
|
– De
stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
|
Discussion
des articles du projet de loi modifiant la loi du 4 décembre 2007
réglant les recours judiciaires introduits dans le cadre de la
procédure relative aux élections sociales de l’année 2008
(Doc. 5-1157)
|
Artikelsgewijze
bespreking van het wetsontwerp tot wijziging van de wet van
4 december 2007 tot regeling van de gerechtelijke
beroepen ingesteld in het kader van de procedure aangaande de
sociale verkiezingen van het jaar 2008 (Stuk 5-1157)
|
(Le texte
adopté par la commission des Affaires sociales est identique au
texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir
le document Chambre 53-1614/3.)
|
(De tekst
aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden is
dezelfde als de tekst van het door de Kamer van
volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer
53-1614/3.)
|
– Les
articles 1er
à 5 sont adoptés sans observation.
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet
de loi.
|
– De
artikelen 1 tot 5 worden zonder opmerking aangenomen.
– De
stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
|
Discussion
des articles du projet de loi déterminant le seuil applicable
pour l’institution des conseils d’entreprise ou le
renouvellement de leurs membres à l’occasion des élections
sociales de l’année 2012 (Doc. 5-1158) (Procédure
d’évocation)
|
Artikelsgewijze
bespreking van het wetsontwerp tot bepaling van de drempel van
toepassing voor de instelling van de ondernemingsraden of de
vernieuwing van hun leden ter gelegenheid van de sociale
verkiezingen van het jaar 2012 (Stuk 5-1158)
(Evocatieprocedure)
|
(Le texte
adopté par la commission des Affaires sociales est identique au
texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir
le document Chambre 53-1616/4.)
|
(De tekst
aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden is
dezelfde als de tekst van het door de Kamer van
volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer
53-1616/4.)
|
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet
de loi.
|
– De
stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
|
Proposition
de loi modifiant l’article 107 de la loi du 25 juin 1992
sur le contrat d’assurance terrestre pour ce qui concerne la
désignation du bénéficiaire d’un contrat d’assurance-vie
(de M. Guy Swennen) (Doc. 5-310)
|
Wetsvoorstel
tot wijziging van artikel 107 van de wet van 25 juni 1992
op de landverzekeringsovereenkomst, wat de aanwijzing betreft van
een begunstigde in een levensverzekeringsovereenkomst (van
de heer Guy Swennen; Stuk 5-310)
|
Discussion
générale
|
Algemene
bespreking
|
M. le
président. – M. Torfs, rapporteur, se réfère à son
rapport écrit.
|
De
voorzitter. – De heer Torfs, rapporteur, verwijst
naar zijn schriftelijke verslag.
|
M. Guy
Swennen (sp.a). – Je me réjouis que la première
proposition de loi du groupe de travail Droit successoral va être
adoptée ce jour, du moins si j’en crois le vote qui a eu lieu
en commission.
La
proposition peut avoir l’aspect d’un texte technique dont
l’impact est assez marginal. C’est pourtant une proposition
qui, selon la Fédération royale du notariat belge, approche une
des causes principales des querelles d’héritages trouvant leur
origine dans notre législation. J’espère que c’est le début
d’une longue série de propositions. Notre législation en
matière d’héritage datant encore en grande partie du temps de
Napoléon, elle n’est plus adaptée aux besoins modernes de
notre droit. J’espère dès lors de tout cœur que cette
première proposition de loi du groupe de travail Droit
successoral sera le début d’une lutte intensive, efficace et
cohérente du parlement, dans notre législation, contre les
querelles d’héritages qui enveniment notre société. À en
croire la volonté et l’attitude constructive en commission en
vue de retirer de notre droit successoral les éléments sources
de querelles, je ne doute pas que notre droit successoral sera à
ce point réformé dans les prochains mois que Napoléon se
retournera dans sa tombe et que de nombreux ennuis seront
épargnés aux personnes.
|
De heer Guy
Swennen (sp.a). – Het verheugt mij dat het eerste
wetsvoorstel van de werkgroep erfrecht hier vandaag zal worden
goedgekeurd, tenminste als ik mag voortgaan op de stemverhouding
in de commissie.
Het voorstel
oogt misschien als een technisch voorstel met een vrij marginale
impact. Nochtans is dit een wetsvoorstel dat volgens de
Koninklijke Belgische Federatie van het Notariaat één van de
belangrijkste oorzaken van vechterfenissen uit onze wetgeving
haalt. Ik hoop dat dit het begin is van een lange reeks
voorstellen. Onze erfrechtwetgeving dateert nog grotendeels uit
de tijd van Napoleon en is dus niet meer aangepast aan de moderne
noden van ons recht. Ik hoop dan ook van harte dat dit eerste
wetsvoorstel uit de werkgroep erfrecht het begin mag zijn van een
intensieve, doorgedreven en coherente strijd van het parlement in
onze wetgeving tegen de vechterfenissen, een zeer belangrijke
bron van verzuring in onze samenleving. Als ik mag voortgaan op
de bereidheid en de constructieve houding in de commissie
erfrecht om die elementen die doen vechten uit ons erfrecht te
halen, twijfel ik er niet aan dat in de komende maanden een zeer
grondige hervorming van ons erfrecht zal volgen, zodanig dat
Napoleon zich zal omdraaien in zijn graf, en dat de mensen veel
ellende als gevolg van ons erfrecht zal worden bespaard.
|
– La
discussion générale est close.
|
– De
algemene bespreking is gesloten.
|
Discussion
des articles
|
Artikelsgewijze
bespreking
|
(Pour le
texte adopté par la commission de la Justice, voir document
5-310/5.)
|
(Voor de
tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie, zie stuk
5-310/5.)
|
M. le
président. – Je vous rappelle que la commission propose un
nouvel intitulé : Proposition de loi insérant un
article 110/1 dans la loi du 25 juin 1992 sur le
contrat d’assurance terrestre pour ce qui concerne la
désignation du bénéficiaire d’un contrat d’assurance-vie.
|
De
voorzitter. – Ik herinner eraan dat de commissie een nieuw
opschrift voorstelt: Wetsvoorstel tot invoeging van
artikel 110/1 in de wet van 25 juni 1992 op de
landverzekeringsovereenkomst, wat de aanwijzing betreft van een
begunstigde in een levensverzekeringsovereenkomst.
|
– Les
articles 1er
et 2 sont adoptés sans observation.
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble de la
proposition de loi.
|
– De
artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
– De
stemming over het wetsvoorstel in zijn geheel heeft later plaats.
|
Proposition
de résolution visant à la libération des ‘Cinq de Miami’
(de Mme Fatiha Saïdi et Mme Marie Arena ;
Doc. 5-629)
|
Voorstel
van resolutie met het oog op de vrijlating van de ‘Vijf van
Miami’ (van mevrouw Fatiha Saïdi en mevrouw Marie
Arena; Stuk 5-629)
|
Discussion
|
Bespreking
|
(Pour le
texte adopté par la commission des Relations extérieures et de
la Défense, voir document 5-629/4.)
|
(Voor de
tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse
Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-629/4.)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a), corapporteur. – La commission a examiné
cette proposition lors de deux réunions. Dans un exposé
introductif, Mmes Fatiha Saïdi en Marie Arena ont indiqué
que l’objectif de la proposition de résolution est de mettre à
l’avant-plan de la scène internationale la situation de ces
cinq prisonniers cubains afin de demander leur libération, ou au
minimum d’obtenir qu’ils soient jugés dans une autre
juridiction, ce qui permettrait de leur garantir un procès
équitable.
Au
début des années 90, des mouvements anticastristes basés à
Miami ont commis une série d’attentats dans des hôtels de La
Havane afin d’effrayer les touristes étrangers à Cuba. Le
gouvernement cubain a alors envoyé cinq Cubains aux États-Unis
afin d’infiltrer les organisations armées issues de la
communauté cubaine exilée.
Le
groupe a transmis un dossier sur les commanditaires de ces
opérations à La Havane qui a rapidement communiqué ces
informations aux États-Unis et au FBI. Contre toute attente,
seuls les cinq Cubains ont été arrêtés et accusés d’avoir
commis vingt-six délits au regard des lois fédérales
américaines. Ils ont été placés dans des prisons de haute
sécurité. En décembre 2001, à l’issue d’un procès
de plus de sept mois, trois d’entre eux ont été condamnés à
la détention à perpétuité et les deux autres à des peines
d’emprisonnement de quinze et dix-neuf ans.
En
2005, le groupe de travail sur les détentions arbitraires des
Nations unies a qualifié d’ « arbitraire » la
détention des cinq Cubains, estimant que le gouvernement des
États-Unis n’avait pas garanti aux cinq Cubains un procès
équitable aux termes de l’article 14 du Pacte
international relatif aux droits civils et politiques.
Toutes
les voies de recours ayant été exploitées, les cinq Cubains
n’ont plus qu’une option pour retrouver la liberté, ou au
moins avoir droit à un procès équitable : être graciés
par le président des États-Unis d’Amérique.
Mmes Saïdi
et Arena veulent mettre la situation des cinq Cubains sur le
tapis parce qu’elle est particulièrement injuste.
Pendant
la discussion générale, la proposition a obtenu le soutien de
Mme de Bethune qui a indiqué que la résolution s’inscrit
dans le droit fil d’une motion adoptée il y a déjà plusieurs
années lors des congrès du PPE (chrétiens-démocrates
européens) et de l’IDC (Internationale démocrate centriste).
Je
peux moi-même souscrire au fond et aux objectifs de la
proposition de résolution qui n’a cependant aucun lien avec la
situation à Cuba. Il n’est pas question en l’occurrence de
condamner ou d’approuver le régime cubain. En outre, la
proposition n’approuve pas non plus qu’un pays envoie des
personnes dans un autre pays pour infiltrer un mouvement
terroriste.
M. Ceder
a un autre regard sur cette affaire. Selon lui, cinq personnes se
sont livrées à des pratiques d’espionnage pour le compte d’un
régime totalitaire répressif. Sur la base d’informations
fournies par ces espions, le régime totalitaire en question a pu
abattre un avion, provoquant ainsi la mort de plusieurs
personnes, y compris des civils. Les cinq personnes ont été
condamnées pour ces faits. Leurs droits n’ont pas été
violés. M. Ceder a considéré que la proposition de
résolution à l’examen dépassait les bornes en demandant à
notre gouvernement de réprimander les États-Unis, un État de
droit, à propos du fonctionnement de leur système juridique.
Pour
M. De Groote, la proposition de résolution à l’examen
traite non pas du régime en place à Cuba, mais de
l’organisation d’un procès équitable. La proposition
demande d’utiliser à cette fin tous les leviers diplomatiques.
M. Daems
s’interroge sur la signification du fait qu’à l’issue du
procès, le Groupe des Nations unies a qualifié d’arbitraire
la détention des cinq de Miami. Quelles autres détentions ce
groupe de travail a-t-il encore qualifiées d’arbitraires
ailleurs dans le monde ? L’intervenant n’ose imaginer
qu’au cours de son existence, ce groupe de travail n’ait
jamais qualifié d’arbitraire qu’une seule et unique
détention. Le Sénat va-t-il aussi se préoccuper de ces autres
détentions arbitraires ? Si le but est d’aborder les
situations qui sont dénoncées par une organisation des Nations
unies, il faut le faire d’une manière uniforme.
Mme Zrihen
a répondu que la commission des Relations extérieures et de la
Défense du Sénat traite en effet régulièrement des dossiers
relatifs au respect des droits de l’homme dans le monde. Elle
propose dès lors de demander au groupe de travail des Nations
unies sur les détentions arbitraires de fournir un aperçu des
dossiers dans lesquels une détention a été qualifiée
d’arbitraire.
Mme Matz
a déposé des amendements dont un seul a été adopté.
L’ensemble de la proposition de résolution amendée a été
adopté par 10 voix contre 1 et 1 abstention. M. Daems a
expliqué pourquoi il s’était abstenu.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a), corapporteur. – De commissie heeft dit
voorstel besproken tijdens twee vergaderingen. In een inleidende
uiteenzetting hebben collega’s Fatiha Saïdi en Marie Arena
erop gewezen dat het doel van het voorstel van resolutie erin
bestaat de toestand van deze vijf Cubaanse gevangenen in het
middelpunt van de internationale belangstelling te plaatsen, om
hun vrijlating te vragen of ten minste te verkrijgen dat ze in
een ander jurisdictie worden berecht, zodat ze een eerlijk proces
kunnen krijgen.
In het begin
van de jaren 1990 hebben een aantal anti-Castrobewegingen die in
Miami gevestigd waren, een reeks aanslagen gepleegd op hotels in
Havana om zo de buitenlandse toeristen in Cuba af te schrikken.
De Cubaanse regering heeft daarop vijf Cubanen naar de Verenigde
Staten gestuurd om te infiltreren in de gewapende organisaties
binnen de Cubaanse gemeenschap in ballingschap.
De groep
heeft een dossier over de opdrachtgevers van die operaties naar
Havana gezonden, die deze informatie prompt heeft meegedeeld aan
de Verenigde Staten en aan het FBI. Tegen alle verwachtingen in
werden alleen de vijf Cubanen aangehouden en werden ze ervan
beschuldigd zesentwintig misdrijven tegen de Amerikaanse federale
wetten te hebben gepleegd. Ze werden in strenge gevangenissen
opgesloten. In december 2001, na een proces van meer dan
zeven maanden, werden drie onder hen tot een levenslange
gevangenisstraf veroordeeld en de twee anderen tot
gevangenisstraffen van vijftien en negentien jaar.
De werkgroep
Willekeurige Arrestaties van de Verenigde Naties noemde de
aanhouding van de vijf Cubanen in 2005 willekeurig en oordeelde
dat de regering van de Verenigde Staten voor de vijf Cubanen geen
eerlijk proces had gewaarborgd, overeenkomstig artikel 14
van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke
rechten.
Nu alle
rechtsmiddelen uitgeput zijn, bestaat er voor de vijf Cubanen nog
slechts één mogelijkheid om weer vrij te komen, of toch
minstens recht te krijgen op een eerlijk proces: gratie krijgen
van de president van de Verenigde Staten van Amerika.
Mevrouw Saïdi
en mevrouw Arena willen de toestand van de vijf Cubanen
aankaarten omdat hij buitengewoon onrechtvaardig is.
Tijdens de
algemene bespreking kreeg dit voorstel de steun van mevrouw de
Bethune, die erop wees dat deze resolutie volledig in de lijn
ligt van een motie die al verschillende jaren na elkaar is
aangenomen op de congressen van de EVP (Europese
christendemocraten) en de CDI (Internationale
christendemocratie).
Ikzelf kan
instemmen met de inhoud en doelstellingen van dit voorstel van
resolutie, dat wel volledig los van de situatie in Cuba moet
worden gezien. Het gaat er dus niet om het Cubaanse regime goed-
of af te keuren. Het voorstel is keurt daarenboven ook niet goed
dat een land mensen naar een ander land stuurt om te infiltreren
in een terroristische groepering.
De heer Ceder
heeft een andere kijk op deze zaak. Volgens hem hebben vijf
personen aan spionage gedaan in naam van een totalitair en
repressief regime. Op basis van door hen geleverde informatie
heeft dat totalitaire regime een vliegtuig kunnen neerschieten,
waarbij verschillende mensen, ook burgers, om het leven kwamen.
De vijf zijn daarvoor veroordeeld. Hun rechten zijn niet
geschonden. Voor de heer Ceder kan het niet door de
beugel dat dit voorstel van resolutie vraagt dat onze regering de
Verenigde Staten, een rechtsstaat, terechtwijst over de werking
van hun juridisch systeem.
Voor
de heer De Groote gaat dit voorstel van resolutie niet
over het regime in Cuba, maar over het voeren van een eerlijk
proces. Het voorstel vraagt hiertoe alle diplomatieke hefbomen te
gebruiken.
De heer Daems
peilt naar de betekenis van het feit dat de werkgroep van de
Verenigde Naties na het proces, de aanhouding van de vijf van
Miami willekeurig heeft genoemd. Welke andere aanhoudingen in de
wereld zijn door deze werkgroep verder nog als willekeurig
bestempeld? Spreker kan zich immers niet inbeelden dat de
werkgroep in heel zijn bestaan maar één enkele arrestatie
willekeurig zou genoemd hebben. Gaat de Senaat zich ook met die
andere willekeurige arrestaties bezighouden? Als het de bedoeling
is om een situatie die door een organisatie van de Verenigde
Naties aangeklaagd wordt, aan te kaarten, dan moet dit op een
uniforme wijze gebeuren.
Mevrouw Zrihen
antwoordde dat de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en
voor de Landsverdediging van de Senaat geregeld dossiers over
problemen met betrekking tot het respecteren van de mensenrechten
in de wereld behandelt. Daarom stelt zij voor dat aan de
werkgroep Willekeurige arrestaties van de Verenigde Naties wordt
gevraagd een overzicht te geven van de dossiers die ze als
willekeurig heeft bestempeld.
Mevrouw Matz
heeft amendementen ingediend, waarvan er één is aangenomen. Het
geamendeerde voorstel van resolutie wordt in zijn geheel
aangenomen met 10 stemmen tegen 1 stem bij 1 onthouding.
De heer Daems heeft verklaard waarom hij zich heeft
onthouden.
|
Mme Fatiha
Saïdi (PS). – Je tiens tout d’abord à remercier nos
collègues qui ont rédigé un rapport circonstancié des travaux
menés en commission.
On peut se
demander, de prime abord, en quoi il est opportun pour le Sénat
de mettre la situation des « Cinq de Cuba » à
l’ordre du jour des rencontres bilatérales avec les
États-Unis. Pour mon groupe et moi-même, ce texte constitue un
geste affirmé de la Belgique pour lutter contre les détentions
arbitraires.
Contrairement
à ce que d’aucuns ont déclaré durant nos travaux de
commission, cette résolution ne vise nullement, pour notre pays,
à s’ingérer dans les affaires de l’un ou l’autre
gouvernement, à lui adresser des réprimandes ou à prendre
position au sujet de l’innocence ou la culpabilité des cinq
hommes.
Ce texte de
résolution n’a pas pour objet de traiter du régime des
États-Unis ou de Cuba. Il a été élaboré dans un esprit de
volonté d’équité de chaque accusé devant la justice, et ce,
quel que soit le contexte politique dans lequel il se trouve.
Nous avons
voulu affirmer que nous ne pouvions tolérer que des individus,
nationaux ou ressortissants de pays étrangers, même s’ils
sont considérés comme hostiles, soient jugés sans que l’on
respecte leurs droits ou des conditions de détention conformes
au droit international.
Gageons que
nous ne nous arrêterons pas là. Il ressort en tout cas de nos
travaux en commission et ressortira, je l’espère, du vote de
ce jour, une volonté de suivre avec attention les conclusions du
groupe de travail des Nations unies sur les détentions
arbitraires qui auraient, à ce moment-là, une portée bien plus
générale que celles que nous avançons aujourd’hui.
Pour
terminer, je remercie l’ensemble de mes collègues de la
commission des Relations extérieures de leur participation
constructive aux débats qui nous amènent aujourd’hui à
adopter cette proposition de résolution.
|
Mevrouw Fatiha
Saïdi (PS). – Men kan zich op het eerste gezicht afvragen
waarom de Senaat het opportuun acht de situatie van de ‘Vijf
van Cuba’ op de agenda van de bilaterale ontmoetingen met de
Verenigde Staten te plaatsen. Voor onze fractie en voor mezelf is
deze tekst een duidelijk gebaar van België om de strijd aan te
gaan tegen willekeurige aanhoudingen.
In
tegenstelling tot wat sommigen tijdens onze
commissiewerkzaamheden hebben gezegd, heeft deze resolutie
helemaal niet de bedoeling dat ons land zich zou mengen in de
zaken van een andere regering, dat we haar iets zouden verwijten
of een standpunt zouden innemen omtrent de schuld of onschuld van
de vijf bedoelde personen.
De
tekst van deze resolutie gaat niet over het regime van de
Verenigde Staten of van Cuba. Hij werd opgesteld met de bedoeling
dat elke beklaagde billijk behandeld wordt voor het gerecht,
ongeacht de politieke situatie waarin hij zich bevindt.
We
wilden aantonen dat we niet kunnen aanvaarden dat mensen, eigen
burgers of vreemdelingen, ook al worden ze als vijandig gezind
beschouwd, veroordeeld worden zonder inachtneming van hun rechten
of detentievoorwaarden overeenkomstig het internationaal recht.
We
zullen het hier zeker niet bij laten. Uit onze werkzaamheden in
de commissie blijkt alleszins onze wil om de conclusies van de
werkgroep van de Verenigde Naties omtrent willekeurige
aanhoudingen te blijven volgen. Die zouden een veel algemenere
draagwijdte hebben dan wat we nu voorstellen.
Tot
besluit dank ik alle collega’s van de commissie voor de
Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging voor hun
constructieve deelname aan de debatten die ervoor hebben gezorgd
dat we dit voorstel van resolutie vandaag kunnen aannemen.
|
– La
discussion est close.
|
– De
bespreking is gesloten.
|
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble de la
proposition de résolution.
|
– De
stemming over het voorstel van resolutie in zijn geheel heeft
later plaats.
|
Proposition
de résolution relative à la reconnaissance de l’État
palestinien en septembre 2011 (de Mme Marie Arena et
M. Bert Anciaux et consorts ; Doc. 5-1109)
|
Voorstel
van resolutie met betrekking tot de erkenning van de Palestijnse
staat in september 2011 (van mevrouw Marie Arena en
de heer Bert Anciaux c.s.; Stuk 5-1109)
|
Proposition
de résolution visant à la reconnaissance de l’État de
Palestine par la Belgique (de M. Bert Anciaux ;
Doc. 5-999)
|
Voorstel
van resolutie tot erkenning van de Palestijnse Staat door België
(van de heer Bert Anciaux; Stuk 5-999)
|
Discussion
|
Bespreking
|
(Pour le
texte adopté par la commission des Relations extérieures et de
la Défense, voir document 5-1109/4.)
|
(Voor de
tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse
Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-1109/4.)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Cette proposition a été examinée en
commission à plusieurs reprises. Je remercie les collègues qui
ont soutenu cette résolution. Je voudrais convaincre tous les
autres de faire de même.
La
résolution relative à la reconnaissance de l’État
palestinien dans les frontières de 1967 vise explicitement à
insuffler un élan nouveau au processus de paix entre Israël et
la Palestine. La résolution n’est pas unilatérale, mais
s’inscrit dans le cadre d’une campagne internationale menée
par de nombreux États membres des Nations unies afin de
reconnaître l’État palestinien en septembre prochain.
Le
conflit entre Israël et la Palestine dure depuis plus de
soixante ans. Il est la cause de tensions politiques permanentes
au Moyen-Orient et en matière de politique internationale. Cette
résolution vise à accomplir un pas en avant. Elle n’est en
aucune manière dirigée contre Israël et encore moins contre
les Juifs ou la communauté juive. Nous voulons insuffler un élan
nouveau aux négociations de paix actuellement à nouveau dans
l’impasse. Cela peut sembler naïf et nous ne pouvons
évidemment pas changer le monde à partir du Sénat belge ni
résoudre en un tournemain un conflit de plus de soixante ans,
mais il importe quand même d’insister sur les droits du peuple
palestinien.
La
commission des Relations extérieures et de la Défense du Sénat
a déjà débattu de moult conflits en cours dans le monde. Le
droit à l’autodétermination tel que fixé dans les traités
internationaux a toujours été au centre des discussions. Ce
droit n’est pas appliqué contre un peuple ou un État, mais
bien en faveur d’un peuple confronté depuis des décennies à
de sérieux problèmes et à de graves discriminations.
En
fin de compte, la proposition de résolution en discussion vise à
reconnaître deux États : Israël et la Palestine. C’est
le seul moyen de leur assurer un avenir. La Palestine ne peut
avoir de futur sans reconnaissance de l’État israélien, et
vice versa.
La
reconnaissance de la Palestine réduira aussi l’emprise des
courants extrémistes en Palestine même. Si la communauté
internationale reconnaît la Palestine, les extrémistes qui
prospèrent en raison de leur opposition à l’État israélien
perdront en pouvoir et en influence. Une reconnaissance de la
communauté palestinienne à l’échelon international aidera
les forces modérées et pacifiques présentes en son sein.
Nous
voulons, par cette initiative symbolique, relancer la machine et
donner une impulsion nouvelle aux pourparlers de paix, en cours
depuis plus de 17 ans déjà. Nous donnons aussi un coup de pouce
à quelques idées du gouvernement Obama.
La
situation internationale a changé, surtout au Moyen-Orient et en
Afrique du Nord. Un mouvement de démocratisation est en cours
qui, je l’espère, s’étendra à d’autres pays de la
région. J’espère aussi que les forces démocratiques actives
en Israël et en Palestine seront davantage soutenues. C’est
aussi une des raisons du dépôt de cette proposition de
résolution.
J’avais,
dans un premier temps, moi-même déposé une proposition. Je me
réjouis cependant d’avoir, avec Marie Arena et le groupe PS,
pu élaborer une proposition commune, par ailleurs encore plus
équilibrée que ma proposition originale. J’apprécie donc le
soutien du groupe PS et de très nombreux autres partis.
Je
me pose toutefois encore une question. D’aucuns dans cette
assemblée diront qu’ils ne peuvent accepter la proposition et
donc la reconnaissance de la Palestine qu’à la condition
expresse que les deux États se reconnaissent mutuellement. Ce
raisonnement fait perdre son utilité au texte. Nous espérons
évidemment que les deux entités se reconnaîtront mutuellement
le plus rapidement possible. Nous ne pouvons cependant agir comme
si aucun pas n’avait jamais été accompli. Yasser Arafat a, de
son temps, formellement reconnu l’État israélien au nom du
peuple palestinien. Il existe heureusement, en Israël, des
personnes et des groupes qui ont reconnu la Palestine dans les
frontières de 1976, et nous voulons les soutenir.
Si
la communauté internationale subordonne à chaque fois la
reconnaissance à des conditions supplémentaires, nous ne
pourrons jamais mettre un terme définitif au problème. Les
parties doivent sortir des tranchées et conclure la paix. Nous
ne devons pas attendre jusqu’à ce que les extrémistes les
plus durs soient convaincus ; nous devons soutenir sans
réserve les forces modérées présentes en Palestine et en
Israël. Tel est l’objectif visé par la proposition de
résolution à l’examen.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Dit voorstel is in de commissie
herhaaldelijk aan bod gekomen. Ik dank de collega’s die hun
steun voor de resolutie hebben uitgesproken. Al de anderen wil ik
ervan overtuigen hetzelfde te doen.
De resolutie
tot erkenning van de Palestijnse staat binnen de grenzen van 1967
heeft als uitdrukkelijke bedoeling het vredesproces tussen Israël
en Palestina nieuwe impulsen te geven. De resolutie is niet
unilateraal, maar maakt deel uit van een internationale campagne
van vele lidstaten van de Verenigde Naties om in september de
Palestijnse staat te erkennen.
Het conflict
tussen Israël en Palestina sleept al meer dan zestig jaar aan.
Het is de oorzaak van de blijvende politieke spanningen in het
Midden Oosten en in de internationale politiek.
Met deze
resolutie hebben wij de bedoeling om met de internationale
gemeenschap een stap vooruit te zetten. De resolutie is geenszins
gericht tegen Israël en al evenmin tegen de joden of de joodse
gemeenschap. Met de resolutie willen we de steeds opnieuw
vastlopende vredesonderhandelingen een nieuwe impuls geven. Ook
al klinkt het naïef en ook al beseffen wij dat wij vanuit deze
Senaat niet de hele wereld kunnen veranderen en een zestig jaar
durend conflict niet in een handomdraai kunnen oplossen, toch is
het belangrijk te wijzen op de rechten van het Palestijnse volk.
De commissie
voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging van
de Senaat heeft al zeer veel conflicten in de wereld besproken.
Daarbij stond het zelfbeschikkingsrecht, zoals dat in
internationale verdragen is vastgelegd, steeds centraal. Dat
recht geldt niet tegen een volk of een staat, maar wel vóór een
volk dat al veel decennia ernstige problemen ondervindt en
ernstige discriminaties moet ondergaan.
Het
voorliggende voorstel van resolutie heeft uiteindelijk tot doel
twee staten te erkennen: Israël en Palestina. Alleen op die
manier hebben beide een toekomst. Er is geen toekomst voor
Palestina zonder een erkenning van Israël. Net zo min heeft
Israël een toekomst als Palestina niet wordt erkend en
gerespecteerd. Dat is het uitgangspunt van deze resolutie.
Met de
erkenning van Palestina willen we ook de extremistische krachten
binnen Palestina de wind uit de zeilen nemen. Indien de
internationale gemeenschap Palestina erkent, zullen de
extremisten die groot worden omdat ze zich tegen de Israëlische
staat afzetten, aan macht en invloed inboeten. Als de Palestijnse
gemeenschap internationaal wordt erkend, zullen de gematigde en
vredelievende krachten binnen die gemeenschap meer kansen
krijgen.
Met dit
symbolische initiatief willen we de bal aan het rollen brengen en
willen we de vredesgesprekken, die eigenlijk al zeventien jaar
niet opschieten, een nieuwe impuls geven. Ook komen we tegemoet
aan enkele ideeën van de regering-Obama.
De
internationale toestand en vooral de situatie in het
Midden-Oosten en Noord-Afrika is gewijzigd. Er is een
democratiseringsgolf op gang gekomen, die zich hopelijk naar nog
meer landen in de regio voortzet. Hopelijk krijgen democratische
krachten binnen Israël en Palestina nu ook meer steun. Ook dat
is een van de redenen waarom het voorliggende voorstel van
resolutie is ingediend.
Ik had eerst
een eigen voorstel ingediend. Het verheugt me echter dat ik samen
met Marie Arena en de PS-fractie een gezamenlijk voorstel heb
kunnen uitwerken, dat overigens nog evenwichtiger is dan mijn
oorspronkelijke voorstel. Ik waardeer dus de steun van de
PS-fractie en van zeer veel andere partijen.
Wel heb ik
nog één vraag. Sommigen in deze assemblee zullen zeggen dat ze
het voorstel en dus een erkenning van Palestina enkel kunnen
goedkeuren indien uitdrukkelijk wordt toegevoegd dat Israël en
Palestina elkaar wederzijds moeten erkennen. Die redenering
ontneemt de tekst zijn nut. We hopen uiteraard dat beide
entiteiten elkaar zo snel mogelijk wederzijds erkennen. We mogen
echter niet doen alsof er nooit stappen zijn gedaan. Destijds
heeft Yasser Arafat tijdens vredesbesprekingen namens het
Palestijnse volk de staat Israël formeel erkend. Gelukkig zijn
er ook binnen Israël mensen en groepen die Palestina binnen de
grenzen van 1976 hebben erkend. Die krachten willen we steunen.
Als de
internationale gemeenschap steeds extra voorwaarden aan de
erkenning verbindt, dan zal nooit een beweging op gang worden
gebracht om voor eens en altijd een einde te stellen aan het
probleem. De partijen moeten uit de loopgraven komen en vrede
sluiten. We moeten niet langer wachten tot de hardste extremisten
overtuigd zijn; we moeten de gematigde krachten binnen Palestina
en Israël volop steunen en kansen geven. Dat is het doel van het
voorliggende voorstel van resolutie.
|
Mme Marie
Arena (PS). – Je remercie Bert Anciaux pour son exposé.
Nous sommes coauteurs de la présente proposition de résolution
et je partage son propos sur la reconnaissance de l’État
palestinien.
À la suite
de l’arrêt des négociations entre Israël et les
Palestiniens, l’Autorité palestinienne va entamer en septembre
des démarches auprès des Nations unies afin que soit établie
cette reconnaissance internationale de l’État palestinien dans
ses frontières de 1967. Nous avons voulu suivre cet agenda. Je
tiens à souligner le soutien offert, bien avant le dépôt de
notre résolution, au peuple palestinien grâce à des projets de
coopération au développement, des partenariats et des jumelages
avec des entités et des ONG en Palestine. Tout ce travail qui a
déjà eu lieu pendant des années doit pouvoir être poursuivi.
C’est dans ce travail que nous inscrivons notre résolution.
Je remercie
le président et les membres de la commission pour le travail qui
a été réalisé. Tous ont participé au débat de manière
constructive. Nous n’avons toutefois pas réussi à convaincre
tout le monde. Le groupe MR aura certainement des propositions à
présenter. La discussion a en tous cas été très intéressante.
Dans la
résolution, nous demandons de « procéder, effectivement,
et dès que possible, à la reconnaissance de l’État
palestinien en concertation avec les partenaires européens ».
Il est important que nous plaidions auprès des pays européens
en faveur de cette cause. Nous demandons donc une reconnaissance
mais aussi une approche concertée et une position européenne
commune défendue auprès des Nations unies.
Nous
plaidons également « auprès de l’État d’Israël afin
que ce dernier reconnaisse l’État palestinien dans les
frontières de 1967 et ce, conformément à la résolution 43/177
de l’Assemblée générale des Nations unies ».
Comme l’a
souligné M. Anciaux, nous plaidons également « auprès
de l’État d’Israël pour qu’il mette fin aux implantations
dans les territoires occupés ». Nous plaidons en outre
« auprès de l’Autorité palestinienne afin que ses
composantes reconnaissent l’État israélien, conformément aux
lettres de reconnaissance mutuelle de 1993 où Yasser Arafat a
reconnu ‘le droit de l’État d’Israël à vivre en paix et
dans la sécurité’ ». Cela permet de montrer que nous ne
sommes pas pour ou contre tel ou tel citoyen. Nous demandons tout
simplement une reconnaissance mutuelle.
Enfin, nous
plaidons « auprès des parties concernées pour que, outre
la reconnaissance de l’État palestinien, les questions en
suspens, comme le statut de Jérusalem et le retour des réfugiés,
soient résolues dans un second temps par la négociation »
et « pour la création d’un État palestinien qui doit se
faire sur la base des frontières de 1967, moyennant des
corrections fondées sur des échanges de territoires mutuels
afin d’établir des frontières sécurisées et reconnues par
les deux États ». Chaque mot est important et nécessaire.
Pourquoi
demander cette reconnaissance aujourd’hui ? Depuis
quelques mois, l’Autorité palestinienne plaide sa cause auprès
des chancelleries du monde entier afin de faire progresser ce
dossier au sein des Nations unies. Aujourd’hui déjà, plus de
119 pays ont reconnu l’État palestinien. D’autres pays comme
la France ont laissé entendre qu’ils réfléchissent à cette
éventualité. Par ailleurs, de nouveaux éléments sont apparus.
Ainsi, les Palestiniens ont obtenu de bons résultats pour le
plan de réforme et de développement palestinien financé par la
conférence des donateurs de 2007. Ce plan, établi sur trois
ans, de 2008 à 2010, a pour but de doter le futur État
d’institutions fonctionnelles et d’une économie viable.
Aujourd’hui,
tant le Fonds monétaire international que la Banque mondiale ont
reconnu les efforts réalisés par ce gouvernement pour que la
Palestine soit bien gérée.
Par
ailleurs, les décisions récentes de l’Espagne, de l’Irlande,
du Portugal, de la France et du Royaume-Uni de rehausser le
statut des représentations diplomatiques palestiniennes au rang
de missions diplomatiques est à considérer comme un signal pour
la Belgique.
Enfin, je
terminerai par le réveil du monde arabe. Il concerne aussi les
Palestiniens. Il n’est en effet pas cohérent de vouloir
reconnaître la démocratie et les droits de l’ensemble des
peuples arabes et de laisser de côté la démocratie et les
droits du peuple palestinien. Il nous semble important d’inscrire
ce débat à l’intérieur du réveil du monde arabe.
Notre
position n’est pas une position « contre ». Mon
groupe pense que la reconnaissance du peuple palestinien est un
acte essentiel que posera la Belgique pour la construction de la
paix et d’un partenariat véritable entre Israël et la
Palestine. Je laisserai donc le dernier mot à des Israéliens du
monde culturel, de l’armée, du monde des affaires :
« Nous, citoyens et citoyennes d’Israël, appelons toute
personne éprise de paix et de liberté, et toutes les nations à
saluer la déclaration d’indépendance palestinienne, à aider
et à agir pour encourager les citoyens des deux États à
maintenir entre eux la paix sur la base des frontières de 1967
et des accords passés. La fin de l’occupation est une
condition fondamentale pour la libération des deux peuples, pour
le respect de la déclaration d’indépendance d’Israël et
bien entendu l’indépendance de l’État d’Israël
lui-même. »
Cette
déclaration a été faite en mai 2011. La Belgique doit
s’aligner sur elle.
|
Mevrouw Marie
Arena (PS). – Ik dank Bert Anciaux voor zijn verslag. We
hebben dit voorstel van resolutie samen ingediend en ik deel zijn
mening over de erkenning van de Palestijnse staat.
Na
de stopzetting van de onderhandelingen tussen Israël en de
Palestijnen zal de Palestijnse autoriteit in september stappen
ondernemen bij de Verenigde Naties met het oog op de
internationale erkenning van de Palestijnse staat binnen de
grenzen die in 1967 zijn vastgelegd. We hebben die logica willen
doortrekken. Lang vóór de indiening van onze resolutie werd er
hulp geboden aan het Palestijnse volk via projecten van
ontwikkelingssamenwerking, partnerschappen en vriendschapsbanden
met steden of ngo’s in Palestina. Wat gedurende al die jaren is
opgebouwd moet kunnen worden voortgezet. Onze resolutie moet
daartoe bijdragen.
Ik
dank de voorzitter en de leden van de commissie voor het
geleverde werk. Allen hebben ze een constructieve inbreng gehad
in het debat. We zijn er evenwel nog niet in geslaagd iedereen te
overtuigen. De MR-fractie zal zeker bepaalde voorstellen willen
doen. De bespreking was alvast zeer interessant.
In
de resolutie vragen we om ‘zodra mogelijk ook daadwerkelijk
over te gaan tot de erkenning van de Palestijnse Staat in overleg
met de Europese partners’. Het is belangrijk om deze zaak te
bepleiten bij andere Europese landen. We vragen dus de erkenning
maar ook een overlegde aanpak en een gemeenschappelijk Europees
standpunt ten aanzien van de Verenigde Naties.
We
wensen er ook ‘bij de Israëlische Staat op aan te dringen de
Palestijnse Staat te erkennen binnen de grenzen van 1967,
overeenkomstig resolutie 43/177 van de Algemene Vergadering van
de Verenigde Naties’.
Zoals
de heer Anciaux al zei, wensen we ‘er bij de
Israëlische Staat op aan te dringen een einde te maken aan de
nederzettingen in de bezette gebieden’. We wensen er bovendien
‘bij de Palestijnse Autoriteit op aan te dringen dat haar
onderdelen de Israëlische Staat erkennen overeenkomstig de
brieven van wederzijdse erkenning van 1993 waarin Yasser Arafat
het recht van de Israëlische Staat om in vrede en veiligheid te
leven, erkende’. Op die manier geven we duidelijk aan dat we
geen partij kiezen voor de ene of de andere burger. We vragen
enkel dat ze elkaar wederzijds erkennen.
Tenslotte
wensen we ‘er bij de betrokken partijen voor te pleiten dat
zij, naast de erkenning van de Palestijnse Staat, ook de andere
kwesties oplossen, zoals het statuut van Jeruzalem en de
terugkeer van de vluchtelingen en te pleiten voor de oprichting
van een Palestijnse Staat op basis van de grenzen van 1967, met
aanpassingen die gebaseerd zijn op de wederzijdse ruil van
grondgebied om veilige en door beide Staten erkende grenzen vast
te stellen’. Elk woord is daarbij van belang en noodzakelijk.
Waarom
vragen we vandaag deze erkenning?
Sedert
enkele maanden vraagt de Palestijnse autoriteit aandacht voor
haar zaak bij alle kanselarijen over de hele wereld zodat
vooruitgang kan worden geboekt in het dossier dat bij de
Verenigde Naties is aangekaart. Meer dan 119 landen hebben de
Palestijnse staat al erkend. Andere, zoals Frankrijk, hebben
laten verstaan dat ze dat overwegen. Er zijn intussen ook nieuw
elementen. De Palestijnen hebben goede resultaten behaald met het
hervormings- en ontwikkelingsplan dat gefinancierd wordt door de
donorconferentie van 2007. Het doel van dat plan, dat gespreid
was over drie jaar en liep van 2008 tot en met 2010, was de
toekomstige staat te voorzien van functionele instellingen en een
levensvatbare economie mogelijk te maken.
Zowel
het Internationaal Monetair Fonds als de Wereldbank hebben de
inspanningen van de regering erkend om Palestina goed te
besturen.
De
recente beslissingen van Spanje, Ierland, Portugal, Frankrijk en
het Verenigd Koninkrijk om het statuut van de Palestijnse
diplomatieke vertegenwoordigingen te verhogen tot diplomatieke
missies, moet voor België als een signaal gelden.
Ik
besluit met de Arabische lente. Die heeft ook een betekenis voor
de Palestijnen. Het is immers niet coherent de democratische
verzuchtingen van de Arabische volkeren te willen erkennen en
geen oren te hebben naar de verzuchtingen van het Palestijnse
volk. Het lijkt ons van belang deze kwestie samen te bekijken met
de protesten in de Arabische wereld.
Ons
standpunt is niet tegen iets of iemand gericht. Onze fractie
vindt dat de erkenning van het Palestijnse volk door België
noodzakelijk is voor de vredesopbouw en voor de totstandkoming
van een echt partnerschap tussen Israël en Palestina. Het
laatste woord laat ik over aan de groep Israëlische
intellectuelen die in mei 2011 een verklaring deed waarin ze
de erkenning van Palestina onderschrijven:
‘We
roepen iedereen die vrede en vrijheid wil voor alle volkeren
ertoe op de verklaring van een Palestijnse staat te ondersteunen
en te handelen op een wijze die de burgers van de twee staten
aanspoort om vreedzame betrekkingen te handhaven op basis van de
grenzen van 1967. Het totale einde van de bezetting is een
fundamentele voorwaarde voor de bevrijding van de twee volkeren,
voor de eerbiediging van de onafhankelijkheidsverklaring van
Israël en natuurlijk ook voor de onafhankelijkheid van de
Israëlische Staat.’ België moet deze verklaring als leidraad
aannemen.
|
M. Piet
De Bruyn (N-VA). – Je ne puis qu’approuver ce qui vient
d’être rappelé, à savoir que les travaux en commissions
furent mémorables. Il est vrai qu’il ne s’est pas formé de
consensus mais une unité de vue plus large qu’elle n’était
initialement.
La
discussion fut très constructive et se fit dans un profond
respect des convictions de chacun, qui parfois furent exprimées
en termes flamboyants.
Puisque
nous avons participé en commission à la mise en forme de cette
proposition de résolution et que nous l’avons approuvée, nous
l’approuverons donc également en séance plénière. Nous
remercions les membres pour l’esprit de collaboration dans
lequel les travaux se sont déroulés en commission.
Nous
sommes convaincus que la prochaine étape sera nécessairement
diplomatique.
Premièrement, le
processus de paix est malheureusement à l’arrêt mais nous
estimons que la nouvelle initiative, il est vrai inspirée par
l’Autorité palestinienne mais qui jouit d’un appui large
d’Israël, peut remettre à flot les pourparlers de paix. Nous
savons que cela n’est pas certain car nous n’avons pas de
boule de cristal, mais nous sommes convaincus que cette
initiative représente une chance optimale.
Deuxièmement,
cette décision n’est que logique. Durant des décennies on a
discuté de la solution dite des « deux États ». Il
nous semble dès lors logique d’en tirer les conclusions et de
reconnaître un État palestinien dans les frontières de 1967,
en ajoutant explicitement la possibilité que, dans un accord
mutuel entre l’État d’Israël et l’État palestinien à
créer, ceux-ci puissent effectuer des réarrangements afin que
les frontières soient sures et défendables.
Troisièmement,
cette démarche se conforme parfaitement au droit à
l’autodétermination des peuples, un principe qui nous est
cher. Nous estimons que l’Autorité palestinienne qui dispose
actuellement de la combativité, de l’énergie et du
savoir-faire pour administrer un État, a le droit de créer cet
État.
Nous
considérons aussi avec intérêt l’initiative que prendront en
septembre les Nations unies. Nous ne savons pas encore
précisément en quoi elle consistera n’est toujours pas clair
quoique ses contours aient déjà été esquissés. Nous en avons
discuté en détail en commission.
De
toute manière ce serait laisser passer une chance si la Belgique
ne fixait pas clairement à l’avance sa position. Nous pourrons
ainsi intervenir aux Nations unies avec la force de conviction
nécessaire.
|
De heer Piet
De Bruyn (N-VA). – Ik kan alleen maar beamen wat al werd
aangehaald, namelijk dat de werkzaamheden in de commissie
bijzonder memorabel waren. Gaandeweg groeide weliswaar geen
consensus, maar wel een ruimere eensgezindheid dan er
aanvankelijk was.
De discussie
was zeer constructief en ging uit van een diep respect voor
ieders overtuiging, die soms in flamboyante bewoordingen naar
voren werd gebracht.
Aangezien we
dit voorstel van resolutie in de commissie mee vorm hebben
gegeven en goedgekeurd, zullen we er ook in de plenaire
vergadering onze goedkeuring aan hechten. We danken de leden voor
de geest van samenwerking waarin de werkzaamheden in de commissie
zijn verlopen.
Wij zijn
ervan overtuigd dat de volgende stap in het diplomatiek proces
nodig en noodzakelijk is.
Ten eerste
is het vredesproces jammer genoeg vastgelopen, maar wij zijn van
oordeel dat het nieuwe initiatief, weliswaar geïnspireerd vanuit
de Palestijnse Autoriteit, maar met ruime steun vanuit Israël,
de vredesbesprekingen opnieuw vlot kan trekken. Weten doen we dat
niet zeker, want we hebben geen kristallen bol, maar we zijn
ervan overtuigd dat het daartoe een optimale kans biedt.
Ten tweede
is deze beslissing is niet meer dan logisch. Decennialang wordt
gediscussieerd over de zogeheten tweestatenoplossing. Het lijkt
ons dan ook logisch hiervan de consequenties te dragen en een
Palestijnse staat te erkennen binnen de grenzen van 1967, waarbij
expliciet de mogelijkheid wordt opgenomen om in onderling akkoord
tussen de staat Israël en de op te richten staat Palestina te
komen tot herschikkingen, zodat grenzen ontstaan die veilig en
verdedigbaar zijn.
Ten derde
sluit deze stap perfect aan bij het zelfbeschikkingsrecht van
volkeren, een principe dat ons zeer genegen is. Wij zijn van
oordeel dat de Palestijnse Autoriteit op het ogenblik dat die
over voldoende slagkracht, energie en knowhow beschikt om een
staat te besturen, het recht heeft die staat op te richten.
We kijken
dan ook met belangstelling uit naar het initiatief dat in
september in de Verenigde Naties zal worden genomen. Momenteel is
nog niet duidelijk waaruit het precies zal bestaan, hoewel de
contouren getekend zijn. Hierover hebben we het in commissie
trouwens uitvoerig gehad.
Alleszins
zou het een gemiste kans zijn, indien België niet op voorhand
duidelijk zijn positie zou hebben bepaald. Pas dan kunnen we met
de nodige overtuigingskracht bij de Verenigde Naties
interveniëren.
|
M. Philippe
Mahoux (PS). – Nous avons été parmi les premiers à
développer le concept « deux peuples, deux États »
à une époque, où – de part et d’autre – cette position
ne recueillait pas l’assentiment. Nous l’avons fait avec la
volonté que la sécurité d’un État, l’État d’Israël,
et de ses habitants, ainsi que le droit légitime des
Palestiniens, deviennent une réalité.
Mais depuis,
que de temps passé à vouloir traiter le problème du
Moyen-Orient en termes équidistants, comme s’il n’y avait
pas un peuple en situation de faiblesse, qui subit l’oppression,
qui souffre des entraves à sa liberté et à son développement,
et face à lui, non pas un peuple, mais un État, et je dirais
même un gouvernement, qui reproduit d’année en année ce type
d’oppression ! Les attitudes équidistantes défendues en
commission des Relations extérieures me paraissent nécessaires
car sur une résolution de cette nature, il faut réunir une
majorité. Mais notre devoir est de dire que cette équidistance
continue à placer un peuple en situation de faiblesse et à l’y
maintenir.
Il est
question de droit international et de reconnaissance d’un État.
Or, cette résolution ne mentionne pas le non-respect par Israël
du droit international, et il faut le répéter à l’occasion
de la discussion en cours. Il faut inlassablement répéter que
la colonisation est illégale. La récente décision israélienne
de considérer comme illégal et pénalement incriminable le fait
pour un citoyen d’Israël de prôner le boycott de ce qui est
produit dans des colonies illégales doit être dénoncée. Nos
collègues Arena et Anciaux ont expliqué l’objectif de la
résolution, à savoir la reconnaissance de l’État
palestinien.
Cette
proposition de résolution est déposée à un moment opportun, à
la veille d’un débat très large aux Nations unies. Il est
donc nécessaire et utile que la Belgique manifeste de manière
claire son soutien à la création d’un État palestinien.
Nous le
faisons avec la modestie nécessaire. Que de fois a-t-on entendu
qu’il ne servait à rien de voter des résolutions ! Ce
n’est pas notre sentiment.
Nous voulons
que les droits et la sécurité de deux peuples, de deux États
du Moyen-Orient soient reconnus.
Nous
espérons qu’en septembre, aux Nations unies, une décision
sera prise, dans le respect du droit international, en faveur de
la reconnaissance de cet État palestinien. Nous continuons à
penser que c’est la condition sine qua non d’une paix
véritable au Moyen-Orient.
|
De heer Philippe
Mahoux (PS). – We hebben als eersten het concept ‘twee
volken, twee staten’ geïntroduceerd in een periode waarin dat
standpunt aan weerskanten geen bijval kreeg. We hebben dat gedaan
in de hoop dat de veiligheid van de Staat Israël en zijn
inwoners en het recht van de Palestijnen werkelijkheid zou
worden.
Sindsdien
wil men het probleem van het Midden-Oosten echter in termen van
gelijkheid behandelen, alsof er geen volk is dat zwakker staat,
onderdrukt wordt, in zijn vrijheid en ontwikkeling gehinderd
wordt en daartegenover geen volk, maar een staat, een regering,
is die jaar na jaar dit soort onderdrukking voortzet! Een
discussie over het concept gelijke behandeling in de commissie
voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging,
leek me nodig, want voor een dergelijke resolutie moet een
meerderheid worden samengebracht. Het is onze plicht te zeggen
dat deze gelijke behandeling het volk verder in een zwakke
situatie houdt.
Er
is sprake van het internationaal recht en de erkenning van een
staat. Deze resolutie maakt geen gewag van de niet-naleving van
het internationaal recht door Israël. Dit moet in dit debat
worden herhaald. Er moet onophoudelijk worden herhaald dat de
kolonisatie onwettig is. We moeten protesteren tegen de recente
beslissing van Israël om boetes op te leggen aan Israëlische
burgers die oproepen of aanzetten tot een boycot tegen Israël en
de bezetting van de Palestijnse gebieden. De collega’s Arena en
Anciaux hebben het doel van de resolutie uitgelegd, namelijk de
erkenning van de Palestijnse staat.
Dit
voorstel van resolutie werd op het gepaste moment ingediend, vlak
voor het grote debat in de Verenigde Naties. Het is dus nuttig en
nodig dat België zijn steun voor de oprichting van een
Palestijnse staat duidelijk formuleert.
We
doen dat met de nodige bescheidenheid. Hoe vaak hebben we niet
moeten horen dat een stemming over resoluties tot niets leidt!
Dat is niet onze mening.
We
willen dat de rechten en de veiligheid van de beide volkeren van
de twee staten in het Midden-Oosten worden erkend.
We
hopen dat in september in de Verenigde Naties een beslissing zal
worden genomen met respect voor het internationaal recht en ten
gunste van de erkenning van de Palestijnse staat. Voor ons is dat
een noodzakelijke voorwaarde voor echte vrede in het
Midden-Oosten.
|
M. Armand
De Decker (MR). – Je voudrais tout d’abord me réjouir du
débat entamé à l’initiative de Mme Arena et de
M. Anciaux autour de cette question fondamentale pour la
stabilité et la sécurité du monde.
Ce débat a
été de haute qualité. Chacun a longuement pu exprimer ses
sensibilités sur le sujet, ce qui démontre une fois de plus que
le Sénat peut être un lieu exceptionnel de débat, notamment
sur les affaires étrangères. On a d’ailleurs dit à de
nombreuses reprises, monsieur Delpérée, que le Sénat était
prédestiné à ce domaine.
Depuis plus
de vingt ans, mon parti prend régulièrement et publiquement
position en faveur de la reconnaissance d’un État palestinien
vivant en paix et en sécurité à côté d’un État israélien
qui a, lui aussi, le droit de vivre en paix et en sécurité.
Pour
démontrer notre volonté de soutenir le peuple palestinien, les
ministres MR de la Coopération au développement ont mené
pendant de très nombreuses années des politiques
particulièrement importantes et actives tant en Cisjordanie qu’à
Gaza.
Je rappelle
très modestement que, lorsque j’étais ministre de la
Coopération au développement, nous avons décidé de financer
un hôpital de chirurgie cardiaque à Ramallah, nous avons
financé une importante maternité à Bethléem, nous avons
construit plusieurs écoles en Cisjordanie et à Gaza, nous avons
financé l’électrification de ces territoires et négocié,
parfois à la demande des Palestiniens et des Israéliens, des
programmes de dépollution des sols. Nous avons fait tout cela
pour améliorer le sort des populations palestiniennes.
Mme Arena
et M. Anciaux nous proposent aujourd’hui d’aller plus
vite plus loin et de reconnaître l’État palestinien avant la
négociation sur les éléments essentiels. On peut parfaitement
comprendre la lassitude internationale sur ce sujet. J’étais
de ceux, par exemple, qui ont plaidé auprès des autorités de
l’Union européenne pour que l’on entame une négociation
immédiatement après les événements du 11 septembre,
celle-ci devant aboutir tout de suite et permettre l’installation
de ces deux États, côte à côte et dans le respect mutuel.
Malheureusement,
nous savons que les États-Unis ont eu une attitude moins subtile
en s’attaquant à l’Irak après le 11 septembre, avec
toutes les conséquences que cette offensive injustifiable a eues
sur la situation au Moyen-Orient.
Aujourd’hui,
on demande une reconnaissance unilatérale de l’État
palestinien alors que la question des frontières, de Jérusalem
et du retour des réfugiés n’a pas été négociée. Nous ne
croyons pas à l’effet positif d’une reconnaissance préalable
et unilatérale. Nous pensons même que cela pourrait bloquer le
processus de paix.
L’amendement
que nous avons introduit vise à ajouter, à la première
recommandation faite au gouvernement, que la reconnaissance de
l’État palestinien n’aurait lieu qu’après la
reconnaissance mutuelle et réciproque des deux États par les
autorités israéliennes et palestiniennes. Pourquoi ? Parce
que nous savons fort bien que l’autorité palestinienne, c’est
le Fatah et le Hamas. Or, jusqu’à présent, le Hamas n’a
jamais voulu reconnaître Israël ni renoncer au terrorisme et à
l’usage de la force. C’est vrai qu’Israël ne respecte pas
toujours le droit international. Nous avons d’ailleurs
introduit un amendement visant à mettre fin aux implantations en
territoire palestinien. Mais le Hamas ne respecte pas non plus le
droit international en retenant, par exemple, depuis plus de cinq
ans, le sergent Shalit en violation de toutes les règles et
conventions de Genève.
Nous allons
donc redéposer cet amendement et vous le soumettre à nouveau.
La sagesse est dans cette précaution, qui devrait d’ailleurs
amener une négociation intrapalestinienne plus intense, que le
Fatah parvienne à convaincre que Yasser Arafat avait raison
lorsqu’il voulait reconnaître Israël. Le Hamas se refuse à
cette reconnaissance. Si nous avions suivi la résolution telle
qu’elle a été déposée initialement, nous prenions le risque
de ne pas les forcer à ce genre de négociations internes.
Heureusement,
chers collègues, nous avons tous très bien travaillé ensemble
– je pense notamment à Mme de Bethune et à Mme Matz,
au groupe socialiste et au groupe écolo avec M. Morael –
à l’amélioration de ce texte.
Nous nous
réjouissons qu’un amendement ait été introduit, à
l’initiative de Mme de Bethune, visant à ajouter, à la
première recommandation faite au gouvernement, que l’on
procède à la reconnaissance de l’État palestinien en
concertation avec les partenaires européens. Cet amendement
important change très fort la portée de cette résolution. Dire
que nous le faisons en concertation avec les partenaires
européens, cela veut également dire en concertation avec
l’Union européenne dont nous connaissons pourtant la position.
En effet, pas plus tard que le 25 juin dernier, le Conseil
européen déclarait encore : « Le Conseil européen
appelle l’ensemble des partis à s’abstenir de tout acte
unilatéral qui n’irait pas dans le sens d’une solution
globale ».
Donc, en
ayant introduit la concertation avec les partenaires européens,
nous avons fait évoluer sensiblement la proposition initiale.
Nous
souhaitons vraiment et très sincèrement que le groupe de
négociation se remette au travail le plus vite possible. Nous le
demandons d’ailleurs dans la résolution. Nous demandons que le
quatuor, qui comprend l’Union européenne, la Russie, les
États-Unis et les Nations unies, se remette au travail et amène
très vite cette solution négociée que notre résolution
réclame de ses vœux.
En ce qui
nous concerne, nous vous soumettrons à nouveau la précision de
la reconnaissance mutuelle. Il faut que le Hamas reconnaisse ce
que les Nations unies ont reconnu en 1948, avec le soutien de la
Belgique, à savoir la création de l’État israélien. Cela
faciliterait tellement la reprise des négociations. Cela
mettrait immédiatement en route le processus de négociation de
la paix. Au MR, lorsque nous nous prononçons sur le sujet, nous
pensons toujours à l’engagement solennel que la Belgique a
pris en 1948 pour permettre à Israël de vivre en sécurité
dans une partie de cette région. Il s’agit d’un élément
fondamental de notre politique étrangère. J’espère que,
comme le souhaite l’Union européenne, nous irons vers une
solution négociée. Nous sommes persuadés que cette solution
négociée devra venir avant une déclaration unilatérale qui
sera inutilement provocatrice et qui, je pense, bloquera le
processus plutôt qu’autre chose. Nous verrons. La démocratie
parlera. Les Nations unies parleront. Le Conseil de sécurité
parlera. L’Assemblée générale parlera.
Nous
souhaitons que le processus avance et qu’une solution pacifique
intervienne. Le groupe MR votera en tout état de cause en son
âme et conscience, les uns et les autres, pour cette résolution.
Certains s’abstiendront. Bien entendu, nous ne nous opposerons
pas à un texte que nous souhaitons. Je remercie même les
auteurs de l’avoir amené dans le débat au Sénat car cela
nous a permis d’avoir cet échange qui a sans doute fait
avancer notre réflexion sur la situation tellement difficile de
la question israélo-palestinienne.
|
De heer Armand
De Decker (MR). – Ik verheug me over het initiatief van
mevrouw Arena en de heer Anciaux voor het debat
over deze kwestie, die van fundamenteel belang is voor de
stabiliteit en de veiligheid in de wereld.
Het
was een hoogstaand debat, waarin iedereen zijn diepste
overtuigingen heeft kunnen uitdrukken. Eens te meer is aangetoond
dat de Senaat een uitgelezen forum kan zijn, met name voor
debatten over buitenlandse aangelegenheden. Er is trouwens
meerdere keren gezegd dat de Senaat voor dat domein is
voorbestemd.
Mijn
partij neemt al twintig jaar regelmatig en openbaar stelling voor
de erkenning van een Palestijnse staat die in vrede en veiligheid
leeft naast een Israëlische staat die eveneens het recht heeft
om in vrede en veiligheid te leven.
De
MR-ministers van Ontwikkelingssamenwerking tonen al jaren dat we
het Palestijnse volk willen steunen door een zeer actief beleid
te voeren op de Westelijke Jordaanoever en in Gaza.
Toen
ik minister van Ontwikkelingssamenwerking was, hebben we beslist
een ziekenhuis voor hartchirurgie in Ramallah en een grote
kraamkliniek in Bethlehem te financieren. We hebben veel scholen
gebouwd op de Westelijke Jordaanoever en in Gaza. We hebben de
elektrificatie van die gebieden gefinancierd en we hebben, soms
op vraag van de Palestijnen en de Israëli’s, onderhandeld over
programma’s inzake bodemverontreiniging. We hebben dat allemaal
gedaan om het lot van de Palestijnse bevolking te verbeteren.
Mevrouw Arena
en de heer Anciaux stellen voor om verder te gaan en de
Palestijnse staat te erkennen nog vóór over de essentiële
elementen is onderhandeld. De internationale moedeloosheid is
begrijpelijk. Ik was een van degenen die bij de Europese Unie
erop heeft aangedrongen om onmiddellijk na 11 september een
onderhandeling op te starten die onmiddellijk een positief
resultaat moest opleveren en leiden tot de creatie van twee
staten, naast elkaar en met wederzijds respect.
Jammer
genoeg hadden de Verenigde Staten een minder subtiele houding. Ze
zijn na 11 september Irak binnengevallen, met alle gevolgen
welke die ongerechtvaardigde aanval had voor de situatie in het
Midden-Oosten.
Vandaag
wordt een eenzijdige erkenning van de Palestijnse staat gevraagd,
hoewel er nog geen akkoord is over de grenzen, Jeruzalem en de
terugkeer van de vluchtelingen. We geloven niet dat een
voortijdige en eenzijdige erkenning een positief effect heeft. We
denken zelfs dat dit het vredesproces zou kunnen blokkeren.
Het
amendement dat we hebben ingediend, strekt ertoe aan de eerste
aanbeveling aan de regering toe te voegen dat de Palestijnse
staat slechts zal worden erkend nadat een onderlinge en
wederzijdse erkenning van beide staten zal hebben plaatsgevonden
door de Israëlische en Palestijnse autoriteiten. We weten immers
zeer goed dat de Palestijnse autoriteiten bestaan uit Fatah en
Hamas. Tot op heden heeft Hamas Israël nooit willen erkennen;
evenmin heeft Hamas het terrorisme en het gebruik van geweld
willen afzweren. Het klopt dat Israël niet altijd het
internationale recht naleeft. We hebben trouwens een amendement
ingediend dat ertoe strekt een halt toe te roepen aan de bouw van
nederzettingen in Palestijns gebied. Hamas leeft evenmin het
internationaal recht na; zo houdt het al vijf jaar sergeant
Shalit vast, tegen alle regels van de Geneefse conventies in.
We
zullen dat amendement opnieuw indienen. Die voorzorgsmaatregel is
verstandig en moet leiden tot een intensere dialoog tussen de
Palestijnen onderling, zodat Fatah Hamas ervan kan overtuigen dat
Yasser Arafat gelijk had toen hij Israël wou erkennen. Hamas
weigert dat te doen. Hadden we de oorspronkelijke tekst van de
resolutie behouden, dan liepen we het risico dat die
onderhandelingen tussen Palestijnen onderling niet zouden worden
afgedwongen.
Gelukkig
hebben we allen – ik denk hierbij aan de dames de
Bethune en Matz, de PS-fractie en de Ecolofractie en
de heer Morael – de tekst kunnen verbeteren.
Het
verheugt ons dat op initiatief van mevrouw de Bethune een
amendement werd aangenomen dat ertoe strekt aan de eerste
aanbeveling toe te voegen dat de erkenning van de Palestijnse
staat in overleg met de Europese partners moet gebeuren. Dat
amendement wijzigt de draagwijdte van de resolutie zeer
drastisch. In overleg met de Europese partners betekent ook in
overleg met de Europese Unie, waarvan het standpunt bekend is. Op
25 juni jongstleden nog verklaarde de Europese Raad dat hij
alle partijen oproept om zich te onthouden van eenzijdige
handelingen die niet gaan in de richting van een globale
oplossing.
Door
het overleg met de Europese partners toe te voegen werd het
oorspronkelijke voorstel aanzienlijk gewijzigd.
We
willen echt dat de onderhandelingen zo snel mogelijk opnieuw
worden opgestart. Dat wordt ook in de resolutie gevraagd. We
vragen dat het Kwartet – zijnde de Europese Unie, Rusland, de
Verenigde Staten en de Verenigde Naties – weer aan de slag gaat
en zeer snel tot een onderhandelde oplossing komt.
Wij
zullen de Senaat opnieuw de wederzijdse erkenning voorleggen.
Hamas moet erkennen wat de Verenigde Naties in 1948, met de steun
van België, hebben erkend, namelijk de oprichting van een
Israëlische staat. Dat zal de heropstart van de onderhandelingen
vergemakkelijken en het vredesproces onmiddellijk op het juiste
spoor zetten. De MR gaat altijd uit van het plechtige engagement
dat België in 1948 is aangegaan om Israël in staat te stellen
in veiligheid in een deel van de regio te leven. Dat is een
fundamenteel punt in ons buitenlands beleid. Net als de Europese
Unie hoop ik op een onderhandelde oplossing. We zijn ervan
overtuigd dat die onderhandelde oplossing moet voorafgaan aan een
eenzijdige verklaring die onnodig zal provoceren en die het
vredesproces vooral zal blokkeren. We zullen zien. De democratie
zal spreken. De Verenigde Naties zullen spreken. De
Veiligheidsraad en de Algemene Vergadering zullen spreken.
We
willen dat er schot komt in het vredesproces en dat er een
vreedzame oplossing komt. De MR-fractie zal naar eer en geweten
voor de resolutie stemmen. Sommigen zullen zich onthouden. We
zullen ons niet verzetten tegen een tekst die we willen. Ik dank
de indieners voor hun initiatief. Dankzij het debat in de Senaat
hebben we een gedachtewisseling kunnen houden die waarschijnlijk
heeft geleid tot een voortschrijdend inzicht in de zo complexe
Israëlisch-Palestijnse kwestie.
|
Mme Zakia
Khattabi (Ecolo). – Monsieur le président, je sera brève
car l’essentiel a été dit. Mme Arena et M. Anciaux,
notamment, ont placé le cadre. Mon groupe soutiendra le texte
puisque nous avons toujours soutenu le droit des peuples
israélien et palestinien à exercer leur autodétermination et à
vivre dans la paix et la sécurité dans des frontières sûres,
internationalement et mutuellement reconnues, conformément aux
résolutions des Nations unies.
Dans le
concert de louanges que nous venons d’entendre, je voudrais
ajouter un bémol : si nous soutenons pleinement la
résolution, nous regrettons les amendements déposés notamment
par le MR. Il nous semble que les termes « dès que
possible » ne sont pas très clairs. Pour nous, « dès
que possible », c’est au mois de septembre. Il aurait pu
apparaître clairement que nous attendons du gouvernement qu’il
apporte son soutien à la candidature de la Palestine dès le
mois de septembre.
Par
ailleurs, en ce qui concerne la question de la concertation avec
les partenaires, nous estimons qu’elle ne peut pas être un
obstacle. La Belgique doit soutenir la demande Palestinienne même
si, nous le savons, l’Allemagne et l’Italie voteront contre.
Pour nous,
ces deux amendements ne doivent pas vider le texte de sa
substance. Nous demandons donc au gouvernement qu’il s’engage
à ce que la Belgique apporte son soutien à la demande
palestinienne dès le mois de septembre et ce, quel que soit le
vote que pourraient émettre certains États membres.
|
Mevrouw Zakia
Khattabi (Ecolo). – Mijnheer de voorzitter, ik zal kort
zijn omdat het essentiële al werd gezegd. Mevrouw Arena en
de heer Anciaux hebben het kader geschetst. Mijn
fractie zal de tekst steunen, omdat we altijd het
zelfbeschikkingsrecht van de Israëlische en Palestijnse volkeren
hebben gesteund en hun recht om in vrede en veiligheid te leven
binnen zekere, internationaal en wederzijds erkende grenzen,
conform de VN-resoluties.
In
het concert van lofwoorden die we hebben gehoord, wil ik een
kritische noot plaatsen: we steunen voluit de resolutie, maar
betreuren de amendementen van de MR. De woorden ‘zodra
mogelijk’ zijn niet erg duidelijk. Voor ons betekent ‘zodra
mogelijk’ september. Het zou duidelijk mogen zijn dat we van de
regering verwachten dat ze haar steun aan de kandidatuur van
Palestina vanaf september verleent.
Wat
het overleg met de partners betreft, dit mag geen beletsel zijn.
België moet de vraag van de Palestijnen steunen, ook al zullen,
zoals we weten, Duitsland en Italië tegenstemmen.
Die
twee amendementen mogen de tekst zijn inhoud niet ontnemen. Wij
vragen de regering dus dat ze zich engageert dat België zijn
steun verleent aan de Palestijnse vraag vanaf september, wat ook
de stem mag zijn die sommige lidstaten kunnen uitbrengen.
|
Mme Sabine
de Bethune (CD&V). – Mon groupe soutient cette
résolution dont le texte est finalement très équilibré.
Nous
appelons à une reconnaissance réelle de l’État palestinien,
dès que possible, mais en concertation avec les partenaires
européens, et dans les frontières de 1967. Nous ne sommes pas
partisans d’une reconnaissance unilatérale de la Palestine
parce que nous pensons qu’un accord de paix est indispensable.
Nous appelons tous les partenaires à procéder à une
reconnaissance mutuelle. Nous appelons Israël à reconnaître la
Palestine et nous appelons tous les acteurs de l’autorité
palestinienne à reconnaître Israël. Nous craignons que sans
une telle reconnaissance, une paix durable ne sera pas possible.
Sur
la base de ces éléments, nous allons approuver cette résolution
et rejeter les amendements.
|
Mevrouw Sabine
de Bethune (CD&V). – Mijn fractie steunt deze
resolutie, omdat het een zeer evenwichtige tekst is geworden.
We roepen
ook zeer duidelijk op om, zodra het mogelijk is, de Palestijnse
staat ook werkelijk te erkennen, maar wel in overleg met de
Europese partners en binnen de grenzen van 1967. We zijn geen
voorstander van een eenzijdige erkenning van Palestina, omdat we
denken dat een vredesakkoord noodzakelijk is. We roepen alle
betrokken partijen op tot wederzijdse erkenning. We roepen Israël
op om Palestina te erkennen en we roepen alle actoren van de
Palestijnse autoriteit op om Israël te erkennen. Zonder die
erkenning is er volgens ons geen duurzame vrede mogelijk.
Dat zijn de
elementen op basis waarvan we deze resolutie zullen goedkeuren en
geen amendementen zullen aanvaarden.
|
M. André
du Bus de Warnaffe (cdH). – Cette résolution relative à
la reconnaissance de l’État palestinien représente évidemment
plus qu’un geste symbolique. Il s’agit en tout état de cause
d’un engagement aussi réel qu’important de la part de notre
assemblée. Comme les collègues qui m’ont précédé à cette
tribune l’ont indiqué, la demande d’admission de l’État
de Palestine par les Nations unies sera débattue en septembre,
lors de l’assemblée générale de l’ONU. Le temps presse
donc, et la Belgique ne peut être absente de ce débat.
Le schéma
idéal, auquel le cdH et beaucoup d’entre nous souscrivent,
serait une solution négociée entre les parties, fondée sur la
coexistence de deux États – l’État d’Israël et l’État
de Palestine, indépendant, démocratique, d’un seul tenant et
viable – coexistant dans la paix et dans la sécurité.
Seule une
solution négociée entre les deux parties pourra offrir une paix
stable et durable, condition qui, aujourd’hui, n’est pas
réunie.
En l’absence
d’une reprise des négociations et en nourrissant l’espoir
que cet acte de reconnaissance à l’échelon de l’ONU
participe à la reprise de ces négociations, le cdH se déclare
clairement favorable à la reconnaissance de l’État de
Palestine, dans les frontières de 1967, avec la possibilité
d’un échange de territoires mutuellement agréé, vivant
pacifiquement à côté de l’État d’Israël. Nous sommes
donc favorables à l’admission de la Palestine comme membre des
Nations unies.
Ne nous
leurrons pas, la reconnaissance de la Palestine et son accession
aux Nations unies ne mettront pas fin au conflit, mais il s’agit
de poser un geste fort en faveur du respect, d’une part, des
droits des Palestiniens et, d’autre part, du droit
international.
Si le risque
de nouvelles tensions est bien réel, nous devons admettre que le
statu quo n’est plus possible. D’ailleurs, la situation
actuelle ne ressemble même plus à un statu quo, puisque la
colonisation se poursuit en Cisjordanie et à Jérusalem-Est.
La
communauté internationale, dont fait partie la Belgique, ne peut
se croiser les bras. Notre souhait est de voir l’ensemble des
États membres de l’Union européenne adopter une position
commune. En tout état de cause, la communauté internationale
doit appeler chacun à prendre ses responsabilités. Elle doit
veiller à ce que le droit de tous puisse être respecté, y
compris celui des Palestiniens de disposer de leur propre État.
C’est tout le sens de cette résolution.
La condition
introduite aujourd’hui par l’amendement du MR est, selon
nous, de nature à affaiblir la portée de la résolution. C’est
la raison pour laquelle nous nous abstiendrons sur cet
amendement.
|
De heer André
du Bus de Warnaffe (cdH). – Deze resolutie voor de
erkenning van de Palestijnse Staat is meer dan een symbolisch
gebaar. Het is een echt en belangrijk engagement van deze
vergadering. Zoals voorgaande sprekers al hebben gezegd, zal de
vraag voor de aanvaarding van de Staat Palestina bij de Verenigde
Naties in september op de algemene vergadering van de VN worden
besproken. De tijd dringt dus, en België kan niet afzijdig
blijven in het debat.
Het
ideale plan, dat de cdH en vele anderen onder ons onderschrijven,
zou een onderhandelde oplossing zijn tussen de partijen,
gebaseerd op het naast elkaar bestaan van de twee staten, de
Staat Israël en de Staat Palestina, onafhankelijk, democratisch,
naast elkaar liggend en levensvatbaar, een vreedzame en veilige
coëxistentie.
Alleen
een onderhandelde oplossing tussen beide partijen kan stabiliteit
en duurzame vrede brengen. Aan die voorwaarde is vandaag nog niet
voldaan.
De
onderhandelingen zijn nog niet hervat. Omdat we hopen dat deze
erkenning op het niveau van de VN meespeelt voor de hervatting
van de onderhandelingen, verklaart de cdH zich duidelijk voor de
erkenning van de Staat Palestina met de grenzen van 1967, de
mogelijkheid tot gebiedsruil en een vreedzaam leven aan de kant
van de Staat Israël. We zijn dus voor de opnemen van Palestina
als lid van de Verenigde Naties.
We
mogen ons geen illusies maken: de erkenning van Palestina en de
toetreding tot de Verenigde Naties zal geen einde maken aan het
conflict, maar het is een sterk gebaar van respect voor enerzijds
de rechten van de Palestijnen en anderzijds het internationaal
recht.
Het
risico op nieuwe spanningen is reëel. We moeten toegeven dat een
status-quo niet meer mogelijk is. In de huidig situatie lijkt het
zelfs niet meer op een status-quo, want de kolonisatie breidt
zich uit op de Westelijke Jordaanoever en in Oost-Jeruzalem.
De
internationale gemeenschap, waar België deel van uitmaakt, kan
niet afzijdig blijven. We wensen dat alle lidstaten van de
Europese Unie een gelijkaardig standpunt innemen. In elk geval
moet de internationale gemeenschap iedereen oproepen om zijn
verantwoordelijkheid te nemen. Ze moet erop toezien dat de
rechten van iedereen worden gerespecteerd, met inbegrip van het
recht van de Palestijnen op een eigen staat. Dat is de zin van de
resolutie.
Aangezien
de voorwaarde die opgenomen is in het amendement van de MR de
draagwijdte van de resolutie verzwakt, zullen we ons bij de
stemming van het amendement onthouden.
|
Mme Freya
Piryns (Groen!). – Pour Groen! aussi, un État palestinien
viable est essentiel pour une paix durable. Nous soutenons donc
la résolution. Le peuple israélien et le peuple palestinien
doivent avoir enfin le droit à l’autodétermination afin de
pouvoir vivre en paix et en sécurité.
M. De
Decker dit que nous ne pouvons pas reconnaître la Palestine tant
que des négociations n’auront pas démarré. Je trouve que
l’on négocie depuis très longtemps, mais que ces négociations
n’ont toujours rien donné. La communauté internationale doit
profiter de l’occasion pour donner un signal très fort. Elle
ne peut plus se contenter de regarder sans rien faire des
négociations bloquées et une occupation permanente des régions
palestiniennes par Israël.
L’État
palestinien demandera sa reconnaissance aux Nations unies au mois
de septembre. Groen! invite notre pays à soutenir explicitement
cette demande de reconnaissance afin qu’une pression politique
suffisante soit exercée sur Israël pour mettre fin à
l’occupation qui dure déjà depuis plus de quarante ans. Du
fait de la reconnaissance, Israël sera, d’un point de vue
juridique, considérée comme une puissance étrangère occupant
un État souverain et reconnu sur le plan international. Seule
une reconnaissance ouvre la voie à d’importantes actions
juridiques contre Israël et permet de garantir la sécurité
juridique et l’autodétermination au peuple palestinien.
M. Anciaux
a déjà signalé que l’OLP avait reconnu l’État d’Israël
depuis longtemps. C’est d’ailleurs l’OLP qui siège aux
Nations unies. C’est donc avec elle que les négociations
doivent être menées.
Je
regrette que la résolution n’aille pas encore plus loin. Nous
ne pouvons pas donner la possibilité à notre gouvernement de se
retrancher derrière une Union européenne divisée. Le fait que
l’Allemagne, l’Italie et certains pays de l’Europe de l’Est
opposeront vraisemblablement un veto ne peut pas servir de
prétexte pour nous abstenir. À notre sens, la Belgique doit
soutenir avec force la reconnaissance de la Palestine dans tous
les forums politiques.
|
Mevrouw Freya
Piryns (Groen!). – Ook volgens Groen! is een levensvatbare
Palestijnse staat essentieel voor een duurzame vrede. Wij steunen
dus de resolutie. Zowel het Israëlische als het Palestijnse volk
moeten nu eindelijk het recht op zelfbeschikking krijgen zodat
beide volkeren in vrede en veiligheid kunnen leven.
Volgens
collega De Decker kunnen we Palestina niet erkennen voordat
onderhandelingen zijn opgestart. Naar mijn mening wordt er al
zeer lang onderhandeld, maar die onderhandelingen hebben tot
vandaag nergens toe geleid. De internationale gemeenschap moet de
kans grijpen om een zeer krachtig signaal te geven en mag niet
langer toekijken op vastgelopen onderhandelingen en op een
voortdurende bezetting van de Palestijnse gebieden door Israël.
De
Palestijnse staat zal in september aan de Verenigde Naties om
erkenning vragen. Groen! vraagt ons land die vraag tot de
erkenning expliciet te steunen zodat er voldoende politieke druk
op Israël wordt uitgeoefend om de bezetting, die nu al meer dan
veertig jaar duurt, ongedaan te maken. Door de erkenning zal
Israël vanuit juridisch standpunt als een vreemde mogendheid
worden beschouwd die een soevereine en internationaal erkende
staat bezet. Alleen een erkenning maakt dus de weg vrij voor
sterke juridische acties tegen Israël en kan het Palestijnse
volk juridische veiligheid en zelfbeschikking garanderen.
De heer Anciaux
wees er al op dat de PLO de staat Israël al lang heeft erkend.
Het is trouwens de PLO die in de VN zetelt en waarmee de
onderhandelingen dus moeten worden gevoerd.
Ik betreur
dat de resolutie niet nog verder gaat. We mogen onze regering
immers niet de kans geven zich te verschuilen achter een
verdeelde Europese Unie. Dat Duitsland, Italië en sommige
Oost-Europese landen mogelijk een veto zullen stellen, mag voor
ons land geen reden zijn om zich in te houden. Volgens ons moet
België de erkenning van Palestina op alle politieke fora
krachtig ondersteunen.
|
M. Rik
Daems (Open Vld). – Je remercie les auteurs de la
résolution, car elle arrive à temps en vue du débat que les
Nations unies tiendront en septembre, mais aussi parce qu’ils
ont écouté les arguments des autres membres de la commission
des Relations extérieures. C’est pour moi une expression de la
diplomatie parlementaire, où il y a une possibilité de débat
contradictoire. Par contre, le gouvernement doit faire preuve
d’une autre diplomatie. Il doit défendre un point de vue
gouvernemental.
L’Open
VLD est partisan de la coexistence d’Israël et de l’État
palestinien dans la reconnaissance et le respect réciproques.
Pour arriver à une solution négociée durable, la réciprocité
et le respect sont essentiels.
Nous
regrettons qu’une partie de l’autorité palestinienne ne
partage pas ce point de vue. Comme l’affirme également le MR,
tant que ce groupe restera sur ses positions, nous ne devons pas
faire de concessions. Nous ne pouvons pas donner l’impression
que nous favorisons une partie par rapport à l’autre. C’est
pourquoi il est heureux que la résolution tienne compte du
contexte européen. Nous ne souhaitons pas nous dissimuler
derrière l’Europe, mais dans ce conflit délicat, qui traîne
depuis longtemps, une position européenne unanime est beaucoup
plus forte qu’une position belge.
C’est
pourquoi nous soutenons l’amendement du MR, qui prévoit la
réciprocité et le respect pour les deux parties, et nous
espérons qu’il sera soutenu par une majorité, même si je
pense que nous n’avons pas pu souligner à suffisance en
commission l’importance de ces deux aspects. Si l’amendement
n’est pas adopté, un ou plusieurs membres de notre groupe
rejetteront la résolution, mais les autres membres l’adopteront
quand même en raison de l’importance du résultat final.
|
De heer Rik
Daems (Open Vld). – Ik bedank de indieners omdat de
resolutie op tijd komt met het oog op het debat dat de Verenigde
Naties in september zullen houden, maar ook omdat ze hebben
geluisterd naar de argumenten van de andere leden van de
commissie Buitenlandse Zaken. Dat is voor mij een uiting van
parlementaire diplomatie waarbij woord en wederwoord een kans
krijgen. De regering daarentegen moet een andere diplomatie aan
de dag leggen. Zij moet een regeringsstandpunt verdedigen.
Open Vld is
voorstander van het naast elkaar bestaan van Israël en de
Palestijnse staat in wederzijdse erkenning en respect. Om tot een
duurzame onderhandelde oplossing te komen zijn wederkerigheid en
respect essentieel.
We betreuren
dat een deel van de Palestijnse autoriteiten daarmee niet
instemt. Zolang die groep bij zijn stelling blijft, moeten ook
wij geen toegeving doen, zoals ook de MR zegt. We mogen niet de
perceptie creëren dat we één partij ten opzichte van de andere
favoriseren. Daarom vinden we het ook goed dat de resolutie
rekening houdt met de Europese context. We moeten ons niet achter
Europa willen verschuilen, maar in dit delicate al lang
aanslepende conflict heeft een eensgezind Europees standpunt veel
meer slagkracht dan een Belgisch standpunt.
We steunen
dan ook het amendement van de MR omdat het wederkerigheid en
respect voor beide partijen voorop stelt, en hopen dat het
gesteund wordt door een meerderheid, al denk ik dat we het belang
van die twee aspecten nog onvoldoende in de commissie hebben
kunnen benadrukken. Mocht het amendement niet wordt aangenomen
dan zullen een of meerdere leden van onze fractie de resolutie
verwerpen, maar de overige leden zullen ze toch aannemen vanwege
het belang van het eindresultaat.
|
M. le
président. – À cette proposition, M. De Decker et
consorts proposent l’amendement nº 33 (voir document
5-1109/5).
|
De
voorzitter. – Op dit voorstel van resolutie heeft
de heer De Decker c.s. amendement 33 ingediend
(zie stuk 5-1109/5).
|
– La
discussion est close.
|
– De
bespreking is gesloten.
|
– Le
vote sur l’amendement est réservé.
|
– De
stemming over het amendement wordt aangehouden.
|
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’amendement et sur
l’ensemble de la proposition de résolution.
|
– De
stemming over het amendement en over het voorstel van resolutie
in zijn geheel heeft later plaats.
|
Prise
en considération de propositions
|
Inoverwegingneming
van voorstellen
|
M. le
président. – La liste des propositions à prendre en
considération a été distribuée.
Est-ce qu’il
y a des observations ?
Puisqu’il
n’y a pas d’observations, ces propositions sont considérées
comme prises en considération et renvoyées à la commission
indiquée par le Bureau.
|
De
voorzitter. – De lijst van de in overweging te nemen
voorstellen werd rondgedeeld.
Zijn er
opmerkingen?
Aangezien er
geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in
overweging genomen en verzonden naar de commissies die door het
Bureau zijn aangewezen.
|
(La liste
des propositions prises en considération figure en annexe.)
|
(De lijst
van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage
opgenomen.)
|
Votes
|
Stemmingen
|
(Les
listes nominatives figurent en annexe.)
|
(De
naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)
|
Projet
de loi portant approbation des modifications de la Convention
portant création de l’Agence multilatérale de garantie des
investissements par la résolution nº 86 du 30 juillet 2010
du Conseil des Gouverneurs de l’Agence multilatérale de
garantie des investissements en vue de moderniser le mandat de
l’Agence multilatérale de garantie des investissements
(Doc. 5-1060)
|
Wetsontwerp
houdende goedkeuring van de wijzigingen van de Overeenkomst tot
oprichting van het Multilaterale Agentschap voor
investeringsgaranties bij resolutie nr. 86 van 30 juli 2010
van de Raad van Gouverneurs van het Multilaterale Agentschap voor
investeringsgaranties met het oog op het moderniseren van het
mandaat van het Multilaterale Agentschap voor
investeringsgaranties (Stuk 5-1060)
|
Vote nº 1
|
Stemming 1
|
Présents :
56 Pour : 55 Contre : 0 Abstentions : 1
|
Aanwezig:
56 Voor: 55 Tegen: 0 Onthoudingen: 1
|
Mme Freya
Piryns (Groen!). – Je me suis abstenue pour compenser
l’absence de Mme Nele Lijnen, en congé de maternité.
Il
va de soi que je ne sais pas exactement comment elle aurait voté.
|
Mevrouw Freya
Piryns (Groen!). – Ik vertel niets nieuws, maar voor het
verslag herhaal ik dat ik me heb onthouden wegens het
moederschapsverlof van mevrouw Nele Lijnen.
Uiteraard
weet ik niet echt hoe ze zou hebben gestemd.
|
– Le
projet de loi est adopté.
– Il
sera transmis à la Chambre des représentants.
|
– Het
wetsontwerp is aangenomen.
– Het
zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
|
(Le vote
nº 2 a été annulé.)
|
(Stemming 2
werd geannuleerd.)
|
Projet
de loi portant assentiment à l’Accord de coopération du
8 octobre 2010 entre l’État fédéral et les Régions
en vue de l’exécution des Règlements des Communautés
européennes relatifs à une politique de capacité des flottes
communautaires dans la navigation intérieure en vue de
promouvoir le transport par voie navigable (Doc. 5-1102)
|
Wetsontwerp
houdende instemming met het Samenwerkingsakkoord van
8 oktober 2010 tussen de Federale Staat en de Gewesten
met betrekking tot de uitvoering van de Verordeningen van de
Europese Gemeenschappen betreffende het beleid ten aanzien van de
capaciteit van de communautaire binnenvaartvloot met het oog op
de bevordering van het vervoer over de binnenwateren
(Stuk 5-1102)
|
Vote nº 3
|
Stemming 3
|
Présents :
55 Pour : 52 Contre : 0 Abstentions : 3
|
Aanwezig:
55 Voor: 52 Tegen: 0 Onthoudingen: 3
|
M. Bart
Laeremans (VB). – Nous nous sommes abstenus lors de ce vote
car nous trouvons injuste que la Flandre n’obtienne que la
moitié des mandats d’administrateur, alors qu’elle assume
80% du volume transporté dans le cadre de la navigation
intérieure.
|
De heer Bart
Laeremans (VB). – We hebben ons bij deze stemming onthouden
omdat we het onbillijk vinden dat Vlaanderen maar de helft van de
bestuursmandaten krijgt, terwijl het toch goed is voor 80% van
het volume dat via de binnenscheepvaart wordt vervoerd.
|
– Le
projet de loi est adopté.
– Il
sera transmis à la Chambre des représentants.
|
– Het
wetsontwerp is aangenomen.
– Het
zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
|
Projet
de loi relatif à la protection des consommateurs en matière de
contrats d’utilisation de biens à temps partagé, de produits
de vacances à long terme, de revente et d’échange
(Doc. 5-1119) (Procédure d’évocation)
|
Wetsontwerp
betreffende de bescherming van de consumenten inzake
overeenkomsten betreffende het gebruik van goederen in deeltijd,
vakantieproducten van lange duur, doorverkoop en uitwisseling
(Stuk 5-1119) (Evocatieprocedure)
|
Vote nº 4
|
Stemming 4
|
Présents :
56 Pour : 55 Contre : 0 Abstentions : 1
|
Aanwezig:
56 Voor: 55 Tegen: 0 Onthoudingen: 1
|
– Le
Sénat a adopté le projet sans modification. Celui-ci sera
transmis à la Chambre des représentants en vue de la sanction
royale.
|
– De
Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan
de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het
oog op de bekrachtiging door de Koning.
|
Projet
de loi modifiant la loi du 11 avril 1999 relative à
l’action en cessation des infractions à la loi relative aux
contrats portant sur l’acquisition d’un droit d’utilisation
d’immeubles à temps partagé (Doc. 5-1121)
|
Wetsontwerp
tot wijziging van de wet van 11 april 1999 aangaande de
vordering tot staking van de inbreuken op de wet betreffende de
overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds
gebruik van onroerende goederen (Stuk 5-1121)
|
Vote nº 5
|
Stemming 5
|
Présents :
55 Pour : 54 Contre : 0 Abstentions : 1
|
Aanwezig:
55 Voor: 54 Tegen: 0 Onthoudingen: 1
|
– Le
projet de loi est adopté.
– Il
sera soumis à la sanction royale.
|
– Het
wetsontwerp is aangenomen.
– Het
zal aan de Koning ter bekrachtiging worden voorgelegd.
|
Projet
de loi modifiant la loi du 4 décembre 2007 relative
aux élections sociales de l’année 2008 (Doc. 5-1156)
(Procédure d’évocation)
|
Wetsontwerp
tot wijziging van de wet van 4 december 2007
betreffende de sociale verkiezingen van het jaar 2008
(Stuk 5-1156) (Evocatieprocedure)
|
Vote nº 6
|
Stemming 6
|
Présents :
55 Pour : 51 Contre : 3 Abstentions : 1
|
Aanwezig:
55 Voor: 51 Tegen: 3 Onthoudingen: 1
|
– Le
Sénat a adopté le projet sans modification. Celui-ci sera
transmis à la Chambre des représentants en vue de la sanction
royale.
|
– De
Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan
de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het
oog op de bekrachtiging door de Koning.
|
Projet
de loi modifiant la loi du 4 décembre 2007 réglant
les recours judiciaires introduits dans le cadre de la procédure
relative aux élections sociales de l’année 2008 (Doc. 5-1157)
|
Wetsontwerp
tot wijziging van de wet van 4 december 2007 tot
regeling van de gerechtelijke beroepen ingesteld in het kader van
de procedure aangaande de sociale verkiezingen van het jaar 2008
(Stuk 5-1157)
|
Vote nº 7
|
Stemming 7
|
Présents :
54 Pour : 49 Contre : 3 Abstentions : 2
|
Aanwezig:
54 Voor: 49 Tegen: 3 Onthoudingen: 2
|
– Le
projet de loi est adopté.
– Il
sera soumis à la sanction royale.
|
– Het
wetsontwerp is aangenomen.
– Het
zal aan de Koning ter bekrachtiging worden voorgelegd.
|
Projet
de loi déterminant le seuil applicable pour l’institution des
conseils d’entreprise ou le renouvellement de leurs membres à
l’occasion des élections sociales de l’année 2012
(Doc. 5-1158) (Procédure d’évocation)
|
Wetsontwerp
tot bepaling van de drempel van toepassing voor de instelling van
de ondernemingsraden of de vernieuwing van hun leden ter
gelegenheid van de sociale verkiezingen van het jaar 2012
(Stuk 5-1158) (Evocatieprocedure)
|
Vote nº 8
|
Stemming 8
|
Présents :
53 Pour : 45 Contre : 7 Abstentions : 1
|
Aanwezig:
53 Voor: 45 Tegen: 7 Onthoudingen: 1
|
– Le
Sénat a adopté le projet sans modification. Celui-ci sera
transmis à la Chambre des représentants en vue de la sanction
royale.
|
– De
Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan
de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het
oog op de bekrachtiging door de Koning.
|
Proposition
de loi insérant un article 110/1 dans la loi du
25 juin 1992 sur le contrat d’assurance terrestre
pour ce qui concerne la désignation du bénéficiaire d’un
contrat d’assurance-vie (de M. Guy Swennen) (Doc. 5-310)
|
Wetsvoorstel
tot invoeging van artikel 110/1 in de wet van 25 juni 1992
op de landverzekeringsovereenkomst, wat de aanwijzing betreft van
een begunstigde in een levensverzekeringsovereenkomst (van
de heer Guy Swennen; Stuk 5-310)
|
Vote nº 9
|
Stemming 9
|
Présents :
54 Pour : 53 Contre : 0 Abstentions : 1
|
Aanwezig:
54 Voor: 53 Tegen: 0 Onthoudingen: 1
|
– La
proposition de loi est adoptée.
– Le
projet de loi sera transmis à la Chambre des représentants.
|
– Het
wetsvoorstel is aangenomen.
– Het
wetsontwerp zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden
overgezonden.
|
Proposition
de résolution visant à la libération des ‘Cinq de Miami’
(de Mme Fatiha Saïdi et Mme Marie Arena ;
Doc. 5-629)
|
Voorstel
van resolutie met het oog op de vrijlating van de ‘Vijf van
Miami’ (van mevrouw Fatiha Saïdi en mevrouw Marie
Arena; Stuk 5-629)
|
Vote
nº 10
|
Stemming 10
|
Présents :
53 Pour : 48 Contre : 3 Abstentions : 2
|
Aanwezig:
53 Voor: 48 Tegen: 3 Onthoudingen: 2
|
– La
résolution est adoptée. Elle sera transmise au premier ministre
et au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères.
|
– De
resolutie is aangenomen. Zij zal worden overgezonden aan de
eerste minister en aan de vice-eersteminister en minister van
Buitenlandse Zaken.
|
Proposition
de résolution relative à la reconnaissance de l’État
palestinien en septembre 2011 (de Mme Marie Arena et
M. Bert Anciaux et consorts ; Doc. 5-1109)
|
Voorstel
van resolutie met betrekking tot de erkenning van de Palestijnse
staat in september 2011 (van mevrouw Marie Arena en
de heer Bert Anciaux c.s.; Stuk 5-1109)
|
M. le
président. – Nous votons sur l’amendement nº 33 de
M. De Decker et consorts.
|
De
voorzitter. – We stemmen over amendement 33 van
de heer De Decker c.s.
|
Vote
nº 11
|
Stemming 11
|
Présents :
53 Pour : 13 Contre : 31 Abstentions : 9
|
Aanwezig:
53 Voor: 13 Tegen: 31 Onthoudingen: 9
|
– L’amendement
n’est pas adopté.
|
– Het
amendement is niet aangenomen.
|
M. Jacques
Brotchi (MR). – Compte tenu du rejet de notre amendement,
je voudrais préciser qu’autant nous sommes favorables à la
reconnaissance de l’État palestinien et souhaitons que les
deux États se respectent mutuellement, autant nous avons du mal
à comprendre la politique du Hamas. Celui-ci refuse de
reconnaître l’État d’Israël et veut même sa destruction.
Il se comporte comme un groupe terroriste. C’est pourquoi nous
avions introduit cet amendement.
Notre
amendement ne visait donc nullement à combattre la
reconnaissance de l’État palestinien. À titre personnel, je
suis tout à fait favorable à cette reconnaissance. Je n’arrête
pas, dans ma vie non politique, d’œuvrer en ce sens par
l’intermédiaire de diverses coopérations médicales. Je
signale à ce propos que beaucoup d’enfants palestiniens de
Gaza sont opérés gratuitement de malformations cardiaques à
l’hôpital Hadassah de Jérusalem, qui dépend de l’université
hébraïque. De telles actions doivent être encouragées et
développées si nous voulons arriver à la paix.
Comme le
sens de notre amendement n’a manifestement pas été compris et
même si je considère que la proposition de résolution contient
énormément de points positifs, entre autres la concertation
avec l’Europe et l’exigence de la libération du soldat
Shalit, je ne pourrai pas soutenir cette résolution et je tenais
à le dire avant le vote.
|
De heer Jacques
Brotchi (MR). – Nu ons amendement is verworpen, wil ik
benadrukken dat we voorstander zijn van een Palestijnse staat en
dat we willen dat beide staten elkaar respecteren, maar dat we
tegelijkertijd de politiek van Hamas moeilijk kunnen begrijpen.
Hamas weigert de Israëlische staat te erkennen en wil zelfs haar
vernietiging. Het gedraagt zich als een terreurgroep. Om die
reden hebben we ons amendement ingediend.
Ons
amendement strekte er dus geenszins toe ons te verzetten tegen de
erkenning van de Palestijnse staat. Persoonlijk ben ik
voorstander van een erkenning. Buiten mijn politieke leven maak
ik daarvan werk via diverse vormen van samenwerking op medisch
vlak. Veel Palestijnse kinderen uit Gaza met hartafwijkingen
worden gratis geopereerd in het Hadassahziekenhuis in Jeruzalem,
dat afhangt van de Hebreeuwse Universiteit. Als we vrede willen,
moeten we dergelijke acties steunen en ontwikkelen.
De
Senaat heeft de betekenis van ons amendement blijkbaar niet
begrepen. Hoewel het voorstel van resolutie zeer veel positieve
punten bevat, zoals het overleg met Europa en de eis voor de
vrijlating van soldaat Shalit, kan ik de tekst niet steunen. Dat
wou ik vóór de stemming zeggen.
|
Ordre
des travaux
|
Regeling
van de werkzaamheden
|
M. le
président. – Le Bureau propose l’ordre du jour suivant
pour la semaine prochaine :
|
De
voorzitter. – Het Bureau stelt voor volgende week deze
agenda voor:
|
Mercredi
20 juillet 2011
|
Woensdag
20 juli 2011
|
le matin
à 10 heures
|
’s ochtends
om 10 uur
|
Procédure
d’évocation
|
Evocatieprocedure
|
Projet de
loi modifiant la loi du 15 juin 2006 relative aux
marchés publics et à certains marchés de travaux, de
fournitures et de services ; Doc. 5-1152/1 et 2.
|
Wetsontwerp
tot wijziging van de wet overheidsopdrachten en bepaalde
opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006;
Stuk 5-1152/1 en 2.
|
Projet de
loi modifiant l’article 80 de la loi du 15 juin 2006
relative aux marchés publics et à certains marchés de travaux,
de fournitures et de services ; Doc. 5-1153/1 et 2.
|
Wetsontwerp
tot wijziging van artikel 80 van de wet overheidsopdrachten
en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van
15 juni 2006; Stuk 5-1153/1 en 2.
|
Procédure
d’évocation
|
Evocatieprocedure
|
Projet de
loi relatif aux marchés publics et à certains marchés de
travaux, de fournitures et de services dans les domaines de la
défense et de la sécurité ; Doc. 5-1154/1 et 2.
|
Wetsontwerp
inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken,
leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied;
Stuk 5-1154/1 en 2.
|
Procédure
d’évocation
|
Evocatieprocedure
|
Projet de
loi visant à transposer diverses directives relatives au
contrôle du secteur financier et portant dispositions diverses ;
Doc. 5-1159/1 et 2.
|
Wetsontwerp
tot omzetting van diverse richtlijnen betreffende het toezicht op
de financiële sector en houdende diverse bepalingen;
Stuk 5-1159/1 en 2.
|
À
transmettre par la Chambre des représentants – Art. 81,
al. 3, et art. 79, alinéa premier, de la Constitution
|
Over
te zenden door de Kamer van volksvertegenwoordigers – Art. 81,
derde lid, en art. 79, eerste lid, van de Grondwet
|
Projet de
loi réformant la procédure de liquidation-partage judiciaire ;
Doc. 5-405/8 et 9.
|
Wetsontwerp
houdende hervorming van de procedure van gerechtelijke
vereffening-verdeling; Stuk 5-405/8 en 9.
|
À
transmettre par la Chambre des représentants – Procédure
d’évocation
|
Over
te zenden door de Kamer van volksvertegenwoordigers –
Evocatieprocedure
|
Projet de
loi portant des mesures en vue de l’instauration d’une
cotisation de solidarité pour l’occupation d’étudiants non
assujettis au régime de la sécurité sociale des travailleurs
salariés ; Doc. 53-1637/1 à 4.
|
Wetsontwerp
houdende maatregelen met het oog op de invoering van een
solidariteitsbijdrage op de tewerkstelling van studenten die niet
onderworpen zijn aan het stelsel van sociale zekerheid;
Stuk 53-1637/1 tot 4.
|
Procédure
d’évocation
|
Evocatieprocedure
|
Projet de
loi modifiant et complétant le Code pénal en vue d’incriminer
l’abus de la situation de faiblesse des personnes et d’étendre
la protection pénale des personnes vulnérables contre la
maltraitance ; Doc. 5-1095/1 et 2.
|
Wetsontwerp
tot wijziging en aanvulling van het Strafwetboek teneinde het
misbruik van de zwakke toestand van personen strafbaar te
stellen, en de strafrechtelijke bescherming van kwetsbare
personen tegen mishandeling uit te breiden; Stuk 5-1095/1 en
2.
|
Proposition
de résolution concernant la protection de la communauté
chrétienne en Irak, au Proche-Orient et au Moyen-Orient (de
M. Armand De Decker et consorts) ; Doc. 5-597/1
à 6.
|
Voorstel van
resolutie betreffende de bescherming van de christelijke
gemeenschap in Irak en in het Nabije-Oosten en het Midden-Oosten
(van de heer Armand De Decker c.s.); Stuk 5-597/1
tot 6.
|
Proposition
de résolution sur la libération de Liu Xiaobo, prix Nobel de la
paix 2010 (de Mme Sabine de Bethune et consorts) ;
Doc. 5-733/1 à 5.
|
Voorstel van
resolutie over de vrijlating van Liu Xiaobo, Nobelprijswinnaar
voor de Vrede 2010 (van mevrouw Sabine de Bethune
c.s.); Stuk 5-733/1 tot 5.
|
Prise en
considération de propositions.
|
Inoverwegingneming
van voorstellen.
|
À partir
de 12 heures : Votes nominatifs sur l’ensemble des
points à l’ordre du jour dont la discussion est terminée.
|
Vanaf 12
uur: Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten
in hun geheel.
|
Vote sur
les motions déposées en conclusion des demandes
d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre des PME,
des Indépendants, de l’Agriculture et de la Politique
scientifique sur « l’avenir et le fonctionnement des
Musées Royaux d’Art et d’Histoire à Bruxelles »
(nº 5-1201), développée en commission le 12 juillet 2011,
et sur « le fonctionnement du Musée Royal des Beaux-Arts à
Bruxelles » (nº 5-1202), développée en commission
le 12 juillet 2011.
|
Stemming
over de moties ingediend tot besluit van de vragen om uitleg
van de heer Bert Anciaux aan de minister van KMO’s,
Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over “de toekomst
en werking van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te
Brussel” (nr. 5-1201), gesteld in commissievergadering op
12 juli 2011, en over “de werking van het Koninklijk
Museum voor Schone Kunsten te Brussel” (nr. 5-1202),
gesteld in commissievergadering op 12 juli 2011.
|
Éventuellement,
l’après-midi à 14 heures
|
Eventueel,
’s namiddags om 14 uur
|
Reprise de
l’ordre du jour de la séance plénière du matin.
|
Hervatting
van de agenda van de ochtendvergadering.
|
– Le
Sénat est d’accord sur cet ordre des travaux.
|
– De
Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.
|
Votes
|
Stemmingen
|
(Les
listes nominatives figurent en annexe.)
|
(De
naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)
|
Proposition
de résolution relative à la reconnaissance de l’État
palestinien en septembre 2011 (de Mme Marie Arena et
M. Bert Anciaux et consorts ; Doc. 5-1109)
|
Voorstel
van resolutie met betrekking tot de erkenning van de Palestijnse
staat in september 2011 (van mevrouw Marie Arena en
de heer Bert Anciaux c.s.; Stuk 5-1109)
|
M. le
président. – Nous votons à présent sur l’ensemble de
la proposition de résolution.
|
De
voorzitter. – We stemmen nu over het voorstel van resolutie
in zijn geheel.
|
Vote
nº 12
|
Stemming 12
|
Présents :
54 Pour : 43 Contre : 0 Abstentions : 11
|
Aanwezig:
54 Voor: 43 Tegen: 0 Onthoudingen: 11
|
– La
résolution est adoptée. Elle sera transmise au premier ministre
et au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères.
|
– De
resolutie is aangenomen. Zij zal worden overgezonden aan de
eerste minister en aan de vice-eersteminister en minister van
Buitenlandse Zaken.
|
– À la
suite de ce vote, la proposition de résolution relative à la
reconnaissance de l’État de Palestine par la Belgique de
M. Bert Anciaux (Doc. 5-999) devient sans objet.
|
– Ten
gevolge van deze stemming vervalt het voorstel van resolutie met
betrekking tot de erkenning van de Palestijnse staat in
september 2011 van de heer Bert Anciaux
(Stuk 5-999).
|
M. le
président. – L’ordre du jour de la présente séance est
ainsi épuisé.
La prochaine
séance aura lieu le mercredi 20 juillet 2011 à 10 h.
|
De
voorzitter. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.
De volgende
vergadering vindt plaats op woensdag 20 juli 2011 om 10
uur.
|
(La
séance est levée à 18 h 15.)
|
(De
vergadering wordt gesloten om 18.15 uur.)
|
Excusés
|
Berichten
van verhindering
|
Mme Lijnen
et M. Sevenhans, pour raison de santé, Mme Van dermeersch
et M. Dewinter, à l’étranger, M. Vande Lanotte,
pour d’autres devoirs, demandent d’excuser leur absence à la
présente séance.
|
Afwezig met
bericht van verhindering: mevrouw Lijnen en
de heer Sevenhans, om gezondheidsredenen,
mevrouw Van dermeersch en de heer Dewinter,
in het buitenland, de heer Vande Lanotte, wegens
andere plichten.
|
– Pris
pour information.
|
– Voor
kennisgeving aangenomen.
|