Présidence
de M. Danny Pieters
(La
séance est ouverte à 15 h.)
|
Voorzitter:
de heer Danny Pieters
(De
vergadering wordt geopend om 15 uur.)
|
Questions
orales
|
Mondelinge
vragen
|
Question
orale de M. Dimitri Fourny à la ministre des PME, des
Indépendants, de l’Agriculture et de la Politique scientifique
sur «l’intervention du Fonds des calamités pour les
agriculteurs suite à la sécheresse» (nº 5-182)
|
Mondelinge
vraag van de heer Dimitri Fourny aan de minister van
KMO’s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over «de
tegemoetkoming van het Rampenfonds aan landbouwers die getroffen
zijn door de droogte» (nr. 5-182)
|
M. Dimitri
Fourny (cdH). – Madame la ministre, après avoir vécu un
hiver extrêmement rigoureux, le monde agricole souffre d’un
printemps très sec, un des plus secs et des plus ensoleillés
depuis une centaine d’années. La pousse des céréales, des
maïs et de l’herbe est donc compromise. Face à cette
situation, les agriculteurs sont contraints de nourrir le bétail
avec les réserves habituellement utilisées pendant l’hiver et
d’acheter des compléments alimentaires, ce qui grève leur
budget.
En Wallonie,
le ministre Lutgen a autorisé la récolte anticipée des
fourrages pour que les agriculteurs puissent sauver ce qui peut
encore l’être dans des conditions difficiles, les rendements
étant de loin inférieurs à la moyenne. En début de semaine,
les ministres Lutgen et Peeters vous ont adressé une demande
conjointe visant à activer le fonds des calamités. Étant donné
le caractère exceptionnel de la situation, cette mesure me
semble indispensable.
Madame la
ministre, je vous saurai gré de bien vouloir m’informer de
votre volonté réelle d’activer ce fonds. Je souhaite obtenir
une autre réponse que celle de savoir si nous aurons les moyens
de l’alimenter. Je voudrais dès à présent savoir s’il sera
sollicité.
Pour
information, j’ai lu dans le journal Le Figaro que
le président français Sarkozy allait annoncer une mesure
immédiate en ce sens. Il serait même question de débloquer
sept cent millions d’euros en faveur du monde agricole
français. Je pense qu’il s’agit d’un geste fort que nous
pourrions suivre et appuyer.
En début de
semaine, je vous ai entendu déclarer que les commissions locales
devaient se réunir afin d’établir les constats. À ce stade,
je voudrais attirer votre attention sur les problèmes que nous
avons connus en 2006. Cette année-là, nous avons eu un mois de
juillet particulièrement chaud, suivi de pluies abondantes qui
ont entraîné la reconnaissance de ce phénomène météorologique
comme étant une calamité agricole, un arrêté royal ayant été
pris en ce sens en 2007. Cependant, en 2006, d’importants
problèmes de procédure se sont posés lors de la mise en place
des commissions locales. La gestion de la crise a été aussi
calamiteuse que les calamités dont les agriculteurs avaient été
victimes. J’aimerais donc savoir si vous avez déjà pris
toutes les mesures pour informer correctement le monde agricole à
propos du type de constat à effectuer. En 2006, le vocable
culture devait être considéré comme général.
Dans le
monde agricole, ce vocable recouvrait autre chose que les
prairies.
La Cour
d’appel de Liège a rappelé dans nombre d’arrêts les
problèmes qui se sont posés lors de la mise en place du fonds
des calamités et des commissions locales.
Madame la
ministre, avez-vous pris à ce stade des dispositions afin
d’attirer l’attention des gouverneurs sur ces problèmes et
d’éviter les écueils rencontrés par certains agriculteurs à
la suite des calamités de 2006 ?
|
De heer Dimitri
Fourny (cdH). – Na een extreem strenge winter heeft de
landbouwsector nu te kampen met een zeer droge lente, één van
de droogste en de zonnigste lentes in ongeveer honderd jaar. De
groei van graan, maïs, en andere gewassen komt dan ook in het
gedrang. De landbouwers moeten hun vee voeren met de voorraden
die ze gewoonlijk in de winter gebruiken en ze moeten aanvullende
voeding kopen, wat een zware financiële last betekent.
In
Wallonië heeft minister Lutgen toegestaan dat de voedergewassen
vroeger worden geoogst, zodat de landbouwers kunnen redden wat
nog te redden valt in deze moeilijke omstandigheden. De opbrengst
ligt immers veel lager dan gemiddeld. Begin deze week hebben de
ministers Lutgen en Peeters u een gezamenlijk verzoek ingediend
om het Rampenfonds te activeren. Gelet op het uitzonderlijke
karakter van de situatie lijkt deze maatregel mij onontbeerlijk.
Is
de minister echt bereid dat fonds te activeren? Ik zou graag een
ander antwoord krijgen dan de bedenking of we wel de middelen
zullen hebben om het fonds te stijven. Ik zou graag nu willen
weten of de tussenkomst van dat fonds zal worden gevraagd.
Ik
heb in Le Figaro gelezen dat de Franse president Sarkozy
onmiddellijk een maatregel in die zin zou aankondigen. Er zou
zelfs zevenhonderd miljoen euro worden vrijgemaakt ten voordele
van de Franse landbouwsector. Dat is een sterk gebaar, dat we
zouden kunnen steunen en volgen.
Begin
deze week heb ik u horen verklaren dat de plaatselijke commissies
moesten samenkomen om de vaststellingen te doen. Ik wens uw
aandacht te vestigen op de problemen die we gekend hebben in
2006. Dat jaar hadden we een bijzonder warme julimaand, gevolgd
door overvloedige regens. Dit weersverschijnsel werd toen erkend
als landbouwramp, via een koninklijk besluit dat in 2007 werd
genomen. In 2006 hebben zich echter belangrijke
procedureproblemen voorgedaan bij de oprichting van de
plaatselijke commissies. De aanpak van de crisis was even
rampzalig als de ramp waarvan de landbouwers het slachtoffer
waren. Ik zou dan ook willen weten of u alle maatregelen reeds
hebt genomen om de landbouwsector correct te informeren over het
soort vaststelling dat moet worden gedaan. In 2006 moest het
woord teelt algemeen worden beschouwd.
In
de landbouwsector sloeg dat woord op iets anders dan op de
weiden.
Het
hof van beroep te Luik heeft in tal van arresten gewezen op de
problemen die gerezen zijn bij de aanvragen bij het rampenfonds
en de samenstelling van de plaatselijke commissies.
Mevrouw de
minister, hebt u al maatregelen getroffen om de aandacht van de
gouverneurs op deze problemen te vestigen en de moeilijkheden te
vermijden die sommige landbouwers ondervonden hebben na de ramp
van 2006?
|
M. le
président. – Je signale aux membres de cette assemblée
que je veillerai scrupuleusement, aujourd’hui, au respect du
délai de trois minutes imparti pour les questions orales car
elles sont particulièrement nombreuses. J’appliquerai la même
sévérité à cet égard que mon collègue de la Chambre.
|
De
voorzitter. – Ik wijs de leden van deze assemblee erop dat
ik vandaag streng zal toezien op de naleving van de termijn van
drie minuten voor de mondelinge vragen, omdat er bijzonder veel
op de agenda staan. Ik zal in dat opzicht even streng zijn als
mijn collega van de Kamer.
|
Mme Sabine
Laruelle, ministre des PME, des Indépendants, de
l’Agriculture et de la Politique scientifique. – Vous avez
évoqué les mesures prises par la France, monsieur Fourny. Il
s’agit de quelque 700 millions d’euros sous forme de prêts
de trésorerie à taux préférentiel. Il serait effectivement
urgent d’appliquer ce type de mesures à la Région wallonne.
Comme vous
le savez certainement, du moins je l’espère, le volet
économique de l’Agriculture est régionalisé depuis quelques
années déjà.
Seul le
Fonds des calamités relève encore du pouvoir fédéral. Les
gouverneurs connaissent bien – malheureusement, serais-je
tentée de dire – cette législation puisque nous avons, ces
dernières années, été confrontés à plusieurs calamités
agricoles.
Je tiens
cependant à vous rassurer : tous les contacts nécessaires
sont pris pour informer correctement les gouverneurs afin,
notamment, qu’ils puissent expliquer aux communes comment les
commissions communales de constat des dégâts doivent être
constituées et comment les constats doivent être rédigés.
Sachez,
enfin, que je me suis entretenue, lundi dernier, avec l’Agrofront
et que nous restons évidemment en contact.
Comme vous
êtes également parlementaire dans d’autres enceintes, je vous
invite à vous montrer proactif et à demander au ministre
régional wallon de prendre, comme le ministre français, des
mesures favorisant les prêts anticipés – sans intérêts –
aux agriculteurs.
|
Mevrouw Sabine
Laruelle, minister van KMO’s, Zelfstandigen, Landbouw en
Wetenschapsbeleid. – Mijnheer Fourny, u had het over de
maatregelen die Frankrijk genomen heeft, namelijk ongeveer 700
miljoen euro in de vorm van kaskredieten tegen een
voorkeurtarief. Dat soort maatregelen zou inderdaad dringend
moeten worden toegepast op het Waals Gewest.
Ik
hoop dat u weet dat het economische aspect van het landbouwbeleid
al enkele jaren geregionaliseerd is.
Alleen
het Rampenfonds valt nog onder de federale overheid. De
gouverneurs kennen deze wetgeving goed – jammer genoeg, zou ik
bijna zeggen – aangezien we de jongste jaren verschillende
landbouwrampen hebben gekend.
Ik
kan u geruststellen: alle nodige contacten zijn genomen om de
gouverneurs correct te informeren, zodat ze de gemeenten kunnen
uitleggen hoe de gemeentelijke commissies tot vaststelling van
schade moeten worden samengesteld en hoe de schadeformulieren
moeten worden opgesteld.
Afgelopen
maandag heb ik een onderhoud gehad met het Agrofront en we
blijven uiteraard in contact.
Aangezien
u ook in een ander parlement zitting hebt, verzoek ik u proactief
te werk te gaan en de Waalse gewestminister te vragen om net als
de Franse minister maatregelen te nemen om de landbouwers
renteloze leningen te verstrekken.
|
M. Dimitri
Fourny (cdH). – Je ne puis évidemment me satisfaire de la
réponse fournie par Mme la ministre, qui élude
complètement le contenu de la question et évite d’indiquer si
elle compte solliciter le Fonds des calamités et si des mesures
seront annoncées à ce propos. Je ne peux évidemment que le
déplorer. Le monde agricole, quant à lui, attend des réponses
immédiates et des certitudes.
|
De heer Dimitri
Fourny (cdH). – Ik ben niet tevreden met dit antwoord van
de minister. Ze gaat niet in op de inhoud van de vraag. Ze zegt
ook niet of ze van plan is de tussenkomst van het Rampenfonds te
vragen en of er in dat verband maatregelen zullen worden
aangekondigd. Ik kan dat alleen maar betreuren. De landbouwsector
verwacht zeer spoedig antwoorden en zekerheden.
|
Mme Sabine
Laruelle, ministre des PME, des Indépendants, de
l’Agriculture et de la Politique scientifique. – C’est
précisément la raison pour laquelle je vous renvoie vers le
ministre régional.
Je suis
vraiment désolée, monsieur Fourny, de devoir vous rappeler la
procédure inhérente au Fonds des calamités. Si vous le voulez,
je vous enverrai une copie de celle-ci, comme je l’ai fait pour
les gouverneurs.
Il est
mensonger de faire croire que l’on lance cette procédure a
priori, mais je sais que vous n’êtes pas à cela près…
|
Mevrouw Sabine
Laruelle, minister van KMO’s, Zelfstandigen, Landbouw en
Wetenschapsbeleid. – Juist daarom verwijs ik u naar de bevoegde
gewestminister.
Het
spijt me dat ik u moet herinneren aan de procedure die moet
worden gevolgd voor het Rampenfonds. Als u wil, zal ik u een
kopie van die procedure toesturen, zoals ik dat ook voor de
gouverneurs heb gedaan.
Het
is bedrieglijk te doen geloven dat deze procedure a priori wordt
gestart, maar ik weet dat dit u om het even is …
|
M. Dimitri
Fourny (cdH). – Vous devez admettre que la Cour d’appel
vous a sanctionnée à de nombreuses reprises. Rectifiez les
erreurs du passé.
|
De heer Dimitri
Fourny (cdH). – U moet toegeven dat het hof van beroep u al
meermaals heeft terechtgewezen. Corrigeer de vergissingen uit het
verleden.
|
M. Richard
Miller (MR). – Que M. Lutgen s’occupe des
agriculteurs ! Qu’il fasse son travail !
|
De heer Richard
Miller (MR). – Dat de heer Lutgen zich met de
landbouwers bezighoudt! Dat hij zijn werk doet!
|
M. Dimitri
Fourny (cdH). – Comme je le disais, Mme la ministre a
été sanctionnée par la Cour d’appel de Liège concernant sa
gestion des calamités survenues en 2006. Je voulais donc attirer
son attention sur l’importance d’éviter, d’une part, de
répéter de telles erreurs de procédure et, d’autre part, de
plonger le monde agricole dans l’embarras. Je voulais surtout
l’inviter à prendre ses dispositions pour alimenter ce fonds.
|
De heer Dimitri
Fourny (cdH). – Zoals ik al zei, is de minister door het
hof van beroep te Luik terechtgewezen voor de manier waarop ze de
rampen van 2006 heeft aangepakt. Daarom wou ik haar wijzen op het
belang om, enerzijds, niet dezelfde procedurefouten te maken en,
anderzijds, de landbouwers niet in een lastig parket te brengen.
Ik wil haar vooral vragen maatregelen te treffen om dat fonds te
stijven.
|
M. Richard
Miller (MR). – Vous faites preuve de mauvaise foi. On ne
peut vous laisser dire n’importe quoi !
|
De heer Richard
Miller (MR). – U bent te kwader trouw. We mogen u niet om
het even wat laten zeggen!
|
M. le
président. – Je vous invite à garder votre calme, chers
collègues. Il n’est pas d’usage d’intervenir dans les
questions orales.
|
De
voorzitter. – Collega’s, gelieve kalm te blijven. Het is
niet gebruikelijk het woord te nemen in de mondelinge vragen.
|
Question
orale de Mme Mieke Vogels au premier ministre, chargé de la
Coordination de la Politique de migration et d’asile et à la
vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de
la Santé publique sur «l’absence d’un nouvel accord
interprofessionnel avec le secteur non marchand» (nº 5-186)
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Mieke Vogels aan de eerste minister,
belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid en
aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en
Volksgezondheid over «het uitblijven van een nieuw
interprofessioneel akkoord met de social-profitsector»
(nr. 5-186)
|
Mme Mieke
Vogels (Groen!). – Aujourd’hui, les travailleurs du
secteur non marchand ont manifesté, à Bruxelles, pour protester
contre l’absence d’accord interprofessionnel.
L’accord
pluriannuel précédent est déjà expiré depuis fin 2009.
L’année dernière, le gouvernement s’est efforcé de
conclure un « mini-accord » avec les employeurs et
les travailleurs du secteur des soins de santé, qui ont ainsi pu
obtenir, entre autres, l’introduction d’un supplément pour
le travail du soir et l’élargissement de l’équipe mobile.
Un
an plus tard, nous n’avons toujours pas de gouvernement et les
négociations relatives au nouvel accord pluriannuel n’ont pas
encore commencé. Les partenaires sociaux craignent des problèmes
considérables à court terme. La menace d’une importante
pénurie d’infirmières se profilerait déjà pour les
prochaines vacances d’été, que ce soit dans les centres
d’hébergement et de soins ou dans les hôpitaux. On envisage
même de fermer certains départements hospitaliers.
Il
est urgent de conclure un nouvel accord à long terme et un
nouveau Maribel social pour créer de l’emploi. Des mesures
doivent aussi être prises pour rendre les emplois dans le
domaine des soins de santé plus attractifs. Du fait du
vieillissement de la population, il faudra de plus en plus de
personnel, de surcroît bien payé. La nouvelle classification de
fonctions est quasiment terminée et pourrait être mise en œuvre
dans le cadre d’un plan pluriannuel.
L’impasse
politique actuelle risque d’avoir de lourdes conséquences sur
la qualité de notre secteur des soins de santé.
Je
comprends que le gouvernement en affaires courantes ne puisse
conclure d’accords engageant les budgets des cinq années à
venir, mais il peut quand même entamer les négociations et
dessiner les contours d’un nouvel accord. Et il peut
communiquer ces travaux préparatoires aux négociateurs du
prochain gouvernement. Les thèmes socio-économiques sont
effectivement à l’ordre du jour. Chaque parti a préparé sa
petite liste. Il serait regrettable que le secteur du bien-être
soit négligé.
Le
premier ministre est-il disposé à entamer des contacts
exploratoires avec ce secteur en vue de conclure un nouvel accord
interprofessionnel pour les années à venir ?
|
Mevrouw Mieke
Vogels (Groen!). – In België blijft de landbouw de
gemoederen beroeren. Vandaag betoogde in Brussel echter ook de
witte woede tegen het uitblijven van een interprofessioneel
akkoord voor de social-profitsector.
Het vorige
meerjarenakkoord liep reeds eind 2009 af. Vorig jaar heeft de
regering een inspanning gedaan door met de werkgevers en de
werknemers uit de gezondheidssector een miniakkoord te sluiten.
Dat bracht een beetje soelaas, onder meer met de invoering van
een avondtoeslag en de uitbreiding van de mobiele equipe.
Een jaar
later is er echter nog steeds geen regering en wordt nog steeds
niet onderhandeld over een nieuw meerjarenakkoord. De sociale
partners vrezen voor grote problemen op korte termijn. Ik heb
gehoord dat in de komende vakantieperiode reeds een groot tekort
aan verpleegkundigen dreigt, en dat zowel in de woonzorgcentra
als in de ziekenhuizen. Er wordt zelfs overwogen bepaalde
ziekenhuisafdelingen te sluiten.
Er is
dringend nood aan een nieuw langetermijnakkoord en aan een nieuwe
sociale Maribel die extra jobs kan creëren. Ook moeten extra
maatregelen worden uitgewerkt om werken in de gezondheidszorg
aantrekkelijker te maken. Zeker met het oog op de vergrijzing zal
steeds meer personeel nodig zijn, dat bovendien recht heeft op
een eerlijk loon. De nieuwe functieclassificatie is zo goed als
rond en ze zou moeten worden opgestart in het kader van een
meerjarenplan.
De huidige
politieke impasse dreigt grote gevolgen te hebben voor de
kwaliteit van onze gezondheidssector.
Ik begrijp
dat de regering van lopende zaken geen akkoorden kan sluiten die
de begrotingen van de volgende vijf jaar engageren. Ze kan echter
wel de onderhandelingen starten en de contouren van een nieuw
akkoord aftasten. Dat kan ze overhandigen aan de onderhandelaars
voor een nieuwe regering. Momenteel wordt immers gesproken over
de sociaal-economische thema’s. Elke partij heeft zijn lijstje
klaar. Het zou jammer zijn dat geen aandacht zou gaan naar de
welzijnssector.
Is de eerste
minister bereid om met de welzijnssector verkennende gesprekken
op te starten met het oog op een nieuw interprofessioneel akkoord
voor de komende jaren?
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires
sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration
sociale. – Le dernier accord social, conclu pour la période
2005-2010, prévoyait un budget annuel de 471 millions
d’euros.
La
dernière mesure, à savoir le financement de 948 équivalents
temps plein dans les hôpitaux sur un total de 3 287
équivalents temps plein pour l’ensemble des secteurs, est
entrée en vigueur le 1er janvier.
Le
gouvernement en affaires courantes n’a pu conclure qu’un
accord social restreint pour 2011. Un budget de 50 millions
d’euros a été dégagé, notamment pour créer 615 emplois
supplémentaires.
Les
différentes mesures de cet accord sont toutes en cours
d’exécution, ce qui exige de nombreuses adaptations légales
et, partant, administratives.
Il
faut établir une distinction entre l’accord social du secteur
non marchand et les mesures Maribel. Celles-ci dépendent
d’autres types de décisions, qui exigent une adaptation des
cotisations sociales pour pouvoir être consacrées à la
création de nouveaux emplois.
Mme Milquet
et moi avons rencontré, ce matin, les représentants syndicaux
du secteur privé qui ont organisé la manifestation de ce jour.
Nous avons discuté de leurs principales préoccupations et pris
note de leurs priorités. La question de la mise en œuvre de la
nouvelle classification de fonctions a été évoquée.
J’ai
exprimé ma volonté de défendre un accord social pluriannuel en
tenant compte de la situation budgétaire générale et des
incertitudes politiques actuelles. Les travaux préparatoires
tels que l’estimation des coûts débuteront prochainement.
|
Mevrouw Laurette
Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken
en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. –
Het laatste sociaal akkoord werd gesloten voor de periode 2005
tot 2010 en voorzag in een jaarlijks budget van 471 miljoen euro.
De laatste
maatregel werd van kracht op 1 januari, namelijk de
financiering van 948 voltijdse equivalenten in de ziekenhuizen,
op een totaal van 3287 voltijdse equivalenten voor alle sectoren
voor de hele periode.
De regering
in lopende zaken kon alleen een beperkt sociaal akkoord voor 2011
sluiten. Er werd een budget van 50 miljoen euro vrijgemaakt,
onder andere voor de creatie van 615 extra jobs.
De
verschillende maatregelen van dit akkoord worden allemaal ten
uitvoer gelegd. Dat vereist veel wettelijke en daaruit
voortvloeiende administratieve aanpassingen.
Men moet een
onderscheid maken tussen het sociaal akkoord van de
non-profitsector en de zogenoemde Maribelmaatregelen. Die hangen
van andere soorten beslissingen af, die een aanpassing van de
sociale bijdragen vergen om ze aan het scheppen van nieuwe jobs
te besteden.
Samen met
collega Milquet heb ik deze morgen een ontmoeting gehad met de
vakbondsvertegenwoordigers van de privésector die de betoging
van vandaag organiseerden. We hebben hun belangrijkste zorgen
besproken en nota genomen van hun prioriteiten. Men heeft de
uitvoering van de nieuwe functieclassificatie ter sprake
gebracht.
Ik heb laten
weten dat ik een meerjarig sociaal akkoord wil verdedigen,
rekening houdend met de algemene begrotingstoestand en de huidige
politieke onzekerheden. De voorbereidende werkzaamheden, zoals de
kostenraming, zullen binnenkort van start gaan.
|
Mme Mieke
Vogels (Groen!). – Je remercie la ministre pour sa réponse
positive. Je me réjouis d’apprendre que des négociations vont
débuter et que des contacts exploratoires seront pris pour
dessiner les contours d’un accord. Cela permettra de mieux
cerner les moyens financiers nécessaires, qui pourront ainsi
être intégrés dans les débats du nouveau gouvernement
relatifs au budget pluriannuel.
|
Mevrouw Mieke
Vogels (Groen!). – Ik dank de minister voor haar positief
antwoord. Samen met de betogers kan ik alleen maar tevreden zijn
dat onderhandelingen zullen worden opgestart en dat een
verkennend gesprek zal worden gehouden over de eerste contouren.
Daardoor zal duidelijk worden welke financiële ruimte vereist
is, zodat die eventueel kan worden opgenomen in de bespreking van
de meerjarenbegroting van de nieuwe regering.
|
Question
orale de Mme Fabienne Winckel à la vice-première ministre
et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur
«le statut du personnel infirmier» (nº 5-193)
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Fabienne Winckel aan de
vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en
Volksgezondheid over «het statuut van de verpleegkundigen»
(nr. 5-193)
|
Mme Fabienne
Winckel (PS). – Récemment, une organisation syndicale qui
défend particulièrement les droits du personnel infirmier à
domicile a mis l’accent sur certaines revendications ciblées
du secteur. Elle réclamait notamment des emplois convenables
afin de prodiguer des soins de qualité accessibles à tous. En
un mot comme en cent : pouvoir d’achat, qualité des
emplois, conciliation entre vie privée et vie professionnelle,
formation de qualité et accompagnement figuraient clairement
dans le cahier de revendications.
En fait, les
demandes en question dateraient de 2009. Selon mes informations,
seul un accord social minimum aurait été conclu en 2011. Cela
s’explique sans doute par les limites qui s’imposent à un
gouvernement en affaires courantes.
Madame la
ministre, au-delà des intérêts du personnel infirmier à
domicile, votre département est-il attentif aux mesures à
prendre pour rencontrer les attentes du secteur infirmier au sens
large et rendre attractive cette profession essentielle pour la
santé publique ?
|
Mevrouw Fabienne
Winckel (PS). – Recent heeft een vakbond die vooral de
rechten van thuisverpleegkundigen verdedigt, de aandacht
gevestigd op enkele specifieke eisen van de sector. Zo vraagt hij
behoorlijke jobs voor een kwaliteitsvolle zorg voor iedereen.
Koopkracht, kwaliteitsvolle jobs, combinatie van werk en gezin,
kwaliteitsvolle opleiding en begeleiding staan duidelijk op de
lijst met eisen.
Die
eisen dateren uit 2009. Alleen in 2011 zou een sociaal
minimumakkoord zijn ondertekend. Dat is waarschijnlijk te wijten
aan de beperkingen die aan een regering in lopende zaken worden
opgelegd.
Heeft
het departement van de minister oog voor de maatregelen die nodig
zijn om tegemoet te komen aan de verwachtingen van heel de sector
van de verpleegkundigen, dus niet alleen van die van de
thuisverpleegkundigen, en om het beroep, dat van essentieel
belang is voor de volksgezondheid, aantrekkelijk te maken?
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires
sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration
sociale. – La profession infirmière est en effet sous
pression ; les infirmiers disponibles sur le marché de
l’emploi ne suffisent pas à rencontrer les besoins, tant dans
les institutions qu’à domicile.
C’est
pourquoi, outre les accords sociaux qui visent tout le personnel
des services fédéraux de la santé, j’ai conçu en 2008 et
mis en œuvre dès 2009 un plan pour l’attractivité de la
profession infirmière dont je citerai quelques mesures.
Les accords
sociaux récents ont ainsi prévu, d’une part, des mesures de
fin de carrière spécifiques : depuis 2000, une réduction
progressive du nombre d’heures à prester est appliquée à
partir de 45 ans, avec maintien du salaire ou prime équivalente
en cas de prestations à temps plein et, d’autre part, des
emplois supplémentaires sont prévus afin d’alléger la charge
de travail, soit 6 740 équivalents temps plein, depuis
2005, dans le secteur des soins, dont 153 pour les services
infirmiers à domicile.
Les
recrutements prévus dans l’accord social de 2011 –
610 équivalents temps plein – que je viens d’évoquer
dans ma réponse à Mme Vogels, ne sont pas encore effectués
mais sont imminents. Il s’agira d’emplois infirmiers. Le
problème réside dans le fait que les profils de soins des
patients et résidents sont de plus en plus lourds et complexes,
charge accrue que compensent à peine les nouveaux emplois.
Il faut donc
mieux prendre en compte ces profils de soins infirmiers dans leur
financement : une étude, basée sur des données sur la
profession enregistrées par les infirmiers à l’hôpital, est
en cours, afin d’atteindre cet objectif de financement direct
plus adapté. Par ailleurs la Commission de convention Soins
infirmiers de l’INAMI est chargée de présenter des
propositions similaires sur la base d’une étude menée par le
KCE. Il en va de même pour les instruments évaluant les profils
infirmiers des personnes résidant dans les MRS et les maisons de
repos.
Les accords
sociaux ont par ailleurs prévu des mesures relatives aux
horaires de travail : transmission à l’avance et
stabilité. Cette disposition peut encore être améliorée mais
il faut toujours se rappeler que les patients sont malades 24
heures sur 24 et tous les jours.
La
contrainte sociale inévitable que représentent ces prestations
inconfortables et irrégulières doit donc être mieux
valorisée ; nous avons donc prévu une amélioration des
sur-salaires pour les prestations de soirée. Dans cet esprit, la
quatrième visite quotidienne à domicile à un même patient a
été valorisée de 10%, ce qui bénéficie aux infirmiers
indépendants à domicile.
La formation
permanente a également été renforcée.
Nous avons
également travaillé sur les titres et qualifications. Il est
exact que la gestion des affaires courantes entrave la poursuite
de ce processus, mais la décision de valoriser financièrement
cet effort de formation est un élément important du plan
d’attractivité.
Une prime
annuelle brute de 3 341,5 euros et de 1 113,8 euros
est octroyée aux détenteurs respectivement d’un titre ou
d’une qualification. Nous avons également travaillé à
l’informatisation. Il s’agit de toute une série de mesures
positives pour les infirmières de terrain.
Nous avons
par ailleurs amélioré leur représentativité, y compris au
niveau du Centre fédéral d’expertise des soins de santé. En
effet, deux infirmiers sont présents au conseil d’administration
du KCE, de même que dans la structure multipartite en matière
de politique hospitalière. C’est une reconnaissance de leur
importance cruciale : les infirmiers sont désormais
représentés au sein de toutes les structures où se prennent
des décisions en matière de santé.
Il faudra
poursuivre les actions en faveur du secteur non marchand :
création d’emplois pour diminuer la pression, probablement de
nouvelles mesures en fin de carrière, généralisation du
deuxième pilier de pension. Ce dernier point est en cours mais
les négociations commencent à peine.
|
Mevrouw Laurette
Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken
en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. –
De sector van de verpleegkundigen staat onder druk; op de
arbeidsmarkt zijn niet voldoende verpleegkundigen beschikbaar om
de noden van de instellingen en van de thuiszorg op te vullen.
Om
die reden heb ik, naast de akkoorden die betrekking hebben op
heel het personeel van de federale diensten voor gezondheidszorg,
in 2008 en 2009 een plan uitgewerkt om het beroep van
verpleegkundige aantrekkelijker te maken.
Dat
plan bevatte onder meer loopbaaneindemaatregelen. Sinds 2000 is
er een geleidelijke arbeidsduurvermindering vanaf de leeftijd van
45, met behoud van loon of een gelijkaardige premie in geval van
voltijdse prestaties. Tevens werden extra banen in het
vooruitzicht gesteld om de werklast te verminderen; sinds 2005
werden 6740 voltijdse equivalenten, VTE, gecreëerd, waarvan 153
in de sector van de thuisverpleging.
In
mijn antwoord op de vraag van mevrouw Vogels heb ik al
verwezen naar de het sociaal akkoord van 2011, en de 610 VTE die
eraan zitten te komen. Het gaat om jobs voor verpleegkundigen.
Het probleem is dat de zorgprofielen van de patiënten en de
bewoners van zorgcentra steeds zwaarder en complexer worden. De
nieuw gecreëerde jobs volstaan amper om aan die hogere eisen
tegemoet te komen.
Er
moet bij de financiering dus meer rekening worden gehouden met
die profielen voor verpleegkundige zorg. Momenteel wordt de
laatste hand gelegd aan een studie op basis van gegevens over het
beroep die door verpleegkundigen in ziekenhuizen werden
verzameld. Het doel is tot een meer aangepaste financiering te
komen. De overeenkomstencommissie
verpleegkundigen-verzekeringsinstellingen van het RIZIV is gelast
gelijkaardige voorstellen uit te werken op basis van een studie
van het KCE. Hetzelfde geldt voor de instrumenten om de
verpleegkundige profielen te evalueren van de mensen die in RVT’s
verblijven.
De
sociale akkoorden voorzien ook in stabiele werkroosters die
vooraf worden bekendgemaakt. Die bepaling moet nog worden
verbeterd, maar er mag niet worden vergeten dat patiënten 24 uur
per dag en alle dagen ziek zijn.
De
onvermijdelijke sociale druk waartoe die ongemakkelijke en
onregelmatige prestaties leiden, moet dan ook beter worden
gewaardeerd. De toelagen voor avondprestaties zullen worden
opgetrokken. Ook wordt het vierde dagelijkse huisbezoek aan
eenzelfde patiënt met 10% opgewaardeerd, wat de zelfstandige
thuisverpleegkundigen ten goede zal komen.
Ook
de permanente vorming werd versterkt.
We
hebben tevens aandacht gehad voor de beroepstitels en
kwalificaties. Het klopt dat de periode van lopende zaken dit
proces afremt, maar de beslissing om de vormingsinspanningen
financieel op te waarderen is een belangrijk element van het plan
om het beroep aantrekkelijker te maken.
De
houders van een beroepstitel of een kwalificatie krijgen een
jaarlijkse bruto premie van respectievelijk 3341,5 euro en 1113,8
euro. Ook werd werk gemaakt van de informatisering. Het gaat om
een reeks positieve maatregelen voor de verpleegkundigen op het
terrein.
Verder
hebben we hun representativiteit verbeterd, ook in het Federaal
Kenniscentrum Gezondheidszorg. In de raad van bestuur zetelen nu
twee verpleegkundigen, evenals in de multipartiete structuur
betreffende het ziekenhuisbeleid. Dat is een erkenning van hun
belangrijke rol: de verpleegkundigen zijn nu vertegenwoordigd in
alle structuren waar beslissingen inzake gezondheidszorg worden
genomen.
De
acties ten voordele van de welzijnssector moeten worden
voortgezet: de creatie van jobs om de druk te verminderen,
waarschijnlijk ook nieuwe loopbaaneindemaatregelen, veralgemening
van de tweede pensioenpijler. Van dat laatste punt wordt werk
gemaakt, maar de onderhandelingen zijn pas onlangs opgestart.
|
Mme Fabienne
Winckel (PS). – Je remercie la ministre pour sa réponse et
les actions mises en place, qui semblent répondre aux attentes
du secteur.
Certes,
comme le disait Mme Vogels, le secteur attend un accord
pluriannuel, lequel est difficilement réalisable dans le
contexte actuel des affaires courantes.
Je resterai
attentive à la concrétisation des actions et à leurs effets
sur le terrain. Il me paraît indispensable, pour améliorer le
statut du personnel de ce secteur essentiel à la santé
publique, de poursuivre sur la voie que la ministre vient de
présenter.
|
Mevrouw Fabienne
Winckel (PS). – Ik dank de minister voor haar antwoord en
de acties die ze onderneemt en die lijken tegemoet te komen aan
de verwachtingen van de sector.
Zoals
mevrouw Vogels aangaf, wacht de sector op een
meerjarenakkoord. Dat kan echter moeilijk worden gesloten in de
periode van lopende zaken.
Ik
blijf nauwgezet toezien op de tenuitvoerlegging van de acties en
hun effecten op het terrein. Om het statuut van het personeel in
de cruciale gezondheidssector te verbeteren moeten we de weg
blijven volgen die de minister is ingeslagen.
|
Question
orale de Mme Cécile Thibaut au ministre de la Coopération
au développement, chargé des Affaires européennes sur «la
suspension par la Belgique de sa contribution au Fonds mondial de
lutte contre le sida, la tuberculose et le paludisme» (nº 5-185)
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Cécile Thibaut aan de minister van
Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken over «de
opschorting van de Belgische bijdrage aan het Wereldfonds voor
aids-, tuberculose- en malariabestrijding» (nr. 5-185)
|
Question
orale de Mme Elke Sleurs au ministre de la Coopération au
développement, chargé des Affaires européennes sur «la
suspension par la Belgique de sa contribution au Fonds mondial de
lutte contre le sida, la tuberculose et le paludisme» (nº 5-191)
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Elke Sleurs aan de minister van
Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken over «de
opschorting van de Belgische bijdrage aan het Wereldfonds voor
aids-, tuberculose- en malariabestrijding» (nr. 5-191)
|
Question
orale de Mme Marie Arena au ministre de la Coopération au
développement, chargé des Affaires européennes sur «la
suspension par la Belgique de sa contribution au Fonds mondial de
lutte contre le sida, la tuberculose et le paludisme» (nº 5-192)
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Marie Arena aan de minister van
Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken over «de
opschorting van de Belgische bijdrage aan het Wereldfonds voor
aids-, tuberculose- en malariabestrijding» (nr. 5-192)
|
M. le
président. – Je vous propose de joindre ces questions
orales. (Assentiment)
|
De
voorzitter. – Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te
voegen. (Instemming)
|
Mme Cécile
Thibaut (Ecolo). – Créé en janvier 2002, le Fonds
mondial de lutte contre le sida, la tuberculose et le paludisme
est devenu la principale source de financement des programmes de
lutte contre ces maladies. Le Fonds mondial apporte un
financement de subventions pour un montant total supérieur à
20 milliards de dollars alloué à 600 programmes dans
150 pays.
À la suite
de soupçons de malversations dans certains pays, le Fonds
mondial a décidé de confier à un panel d’experts
internationaux un audit de la situation. De son côté, la
Commission européenne, qui a suspendu son versement au Fonds, a
lancé des enquêtes dans plusieurs pays et présentera ses
résultats au panel mis en place par le Fonds.
Vous avez
annoncé ce mardi vouloir conditionner le soutien financier de la
Belgique au Fonds mondial à un résultat favorable de l’enquête
menée actuellement par la Commission européenne. L’éradication
de la corruption et du manque de transparence de la gestion des
fonds est essentielle et nécessaire. Je note cependant que le
nombre de pays faisant l’objet d’une enquête est limité
(par rapport au nombre de pays soutenus par le Fonds mondial) et
que ces présomptions touchent des pays considérés comme les
plus corrompus au monde.
Parallèlement
à ces réactions internationales, le Fonds mondial prend des
mesures importantes pour lutter contre d’éventuels
détournements. À ce titre, il va renforcer les contrôles
envers cinq pays bénéficiaires de subventions : leurs
activités vont être examinées en détail et certaines
restrictions sont imposées à leurs mouvements de trésorerie.
Au mois
d’avril, le Fonds mondial a publié un rapport intitulé
Results With Integrity, The Global Fund’s Response to Fraud.
Ce rapport souligne qu’un montant de 44 millions de
dollars, ayant fait l’objet de détournements, est actuellement
réclamé à différents pays. Il apparaît que 63 pour cent
de la somme reposent uniquement sur quatre pays (Djibouti, Mali,
Mauritanie et Zambie). On peut lire dans la conclusion de ce
rapport : « Il est essentiel de veiller à ce que les
actes criminels de quelques-uns ne nuisent pas à un soutien
essentiel du Fonds mondial aux centaines d’organisations et aux
dizaines de milliers de personnes dévouées qui utilisent nos
fonds avec efficience et efficacité pour obtenir des
résultats ».
Pas plus
tard que la semaine dernière, à la suite d’une série
d’enquêtes menées au Mali par des inspecteurs du Fonds
mondial, la justice malienne a annoncé avoir inculpé l’ancien
ministre de la Santé de crime d’atteinte aux biens publics, de
détournement de deniers publics, de faux et usage de faux, de
favoritisme et de complicité de favoritisme.
Tous ces
éléments montrent que le Fonds mondial de lutte contre le sida,
la tuberculose et le paludisme lutte activement contre les
tentatives de détournement d’argent.
Monsieur le
ministre, dans ce contexte, je souhaite des explications sur
votre souhait de suspendre le soutien budgété de la Belgique au
Fonds mondial.
Est-il
raisonnable de suspendre la totalité de notre soutien financier
quand les faits semblent se limiter à un nombre réduit de pays
et que le Fonds mondial lutte activement contre ces agissements ?
Dans le cas
où cette suspension viendrait à être levée à la suite des
résultats de l’enquête de la Commission européenne,
avez-vous évalué le retard occasionné pour le versement de
l’aide budgétée et son impact sur la réalisation des
programmes du Fonds mondial ?
|
Mevrouw Cécile
Thibaut (Ecolo). – Het Wereldfonds voor aids-, tuberculose-
en malariabestrijding, opgericht in januari 2002 is nu de
belangrijkste financieringsbron van de programma’s ter
bestrijding van die ziektes. Het Wereldfonds verschaft bijdragen
voor een totaal bedrag van meer dan 20 miljard dollar aan 600
programma’s in 150 landen.
Ten
gevolge van verdenkingen van verduistering in sommige landen,
heeft het Fonds een panel van internationale experts belast met
een audit van de situatie. De Europese Commissie, die haar
storting aan het Fonds heeft opgeschort, heeft onderzoeken
opgestart in verschillende landen en zal de resultaten daarvan
aan het door het Fonds aangestelde panel voorleggen.
Vorige
dinsdag heeft u aangekondigd dat u de financiële steun van
België aan het Wereldfonds wil laten afhangen van een gunstig
resultaat van het onderzoek dat de Europese Commissie momenteel
voert. De corruptie en het gebrek aan transparantie in het beheer
van de gelden moet absoluut worden aangepakt. Het aantal landen
dat bij een onderzoek is betrokken is, in verhouding tot het
aantal landen dat door het Wereldfonds wordt gesteund evenwel
beperkt. Bovendien worden de landen waarop de verdenkingen
rusten, beschouwd als de meest corrupte van de wereld.
Aansluitend
bij die internationale reacties neemt ook het Wereldfonds
maatregelen om eventuele verduistering te bestrijden. Het
Wereldfonds voert de controles op in vijf landen die bijdragen
ontvangen. Hun activiteiten worden van nabij gevolgd en mutaties
in de liquiditeiten worden beperkt.
In
april heeft het Wereldfonds een rapport gepubliceerd met als
titel Results With Integrity, The Global Fund’s Response to
Fraud. In dat rapport wordt onderstreept dat een bedrag van
44 miljoen dollar dat werd verduisterd, nu van verschillende
landen wordt teruggeëist. Het blijkt dat 63% van het bedrag
slechts naar vier landen is gegaan, namelijk Djibouti, Mali,
Mauritanië en Zambia. In de conclusie van dat rapport lezen we:
‘Het is belangrijk ervoor te waken dat de misdaden van enkelen,
de essentiële steun van het Wereldfonds aan honderden toegewijde
organisaties en tienduizenden toegewijde mensen die onze fondsen
efficiënt gebruiken, niet in het gedrang brengen.’
Vorige
week nog, na een reeks onderzoeken van inspecteurs van het
Wereldfonds in Mali, heeft het Malinese gerecht bekendgemaakt dat
ze de gewezen minister van Volksgezondheid heeft beschuldigd van
het in beslag nemen van openbare goederen, verduistering van
staatsgelden, bedrog, favoritisme, en medeplichtigheid aan
favoritisme.
Een
en ander toont aan dat het Wereldfonds voor aids-, tuberculose-
en malariabestrijding de pogingen tot geldverduistering actief
bestrijdt.
Kan
de minister zijn voornemen verduidelijken om de Belgische steun
aan het Wereldfonds, die in de begroting is opgenomen, op te
schorten?
Is
het redelijk onze financiële steun volledig op te schorten
terwijl de feiten zich wellicht beperken tot enkele landen en het
Wereldfonds dat gekonkel actief bestrijdt?
Als
de opschorting zou worden opgeheven ten gevolge van de resultaten
van het onderzoek van de Europese Commissie, zal de storting van
de hulp vertraging hebben opgelopen. Heeft u de gevolgen daarvan
voor de uitvoering van de programma’s van het Wereldfonds
geëvalueerd?
|
Mme Elke
Sleurs (N-VA). – Le ministre à la Coopération au
Développement ne versera pas la contribution belge au Fonds
mondial de lutte contre le sida, la tuberculose et le paludisme.
La décision a été prise après que le fonds lui-même avait
annoncé que l’argent avait été détourné dans certains
pays. La découverte de cette corruption n’était, en d’autres
termes, pas le résultat d’un audit externe mais la conséquence
du sens des responsabilités dont l’organisation avait
elle-même fait preuve. Concrètement, 44 millions de
dollars sur un budget total de 13 milliards de dollars ont
été détournés, soit 0,3% des dépenses totales du fonds,
montant manifestement suffisant pour décider la Belgique à
geler sa contribution annuelle à la lutte mondiale contre le
sida, la tuberculose et le paludisme.
C’est
cependant grâce au programme du fonds que des millions de
personnes peuvent utiliser des moustiquaires, bénéficier d’un
traitement contre la tuberculose ou vivre plus longtemps grâce
aux progrès enregistrés en matière d’inhibiteurs du sida.
Voici
quelques mois, le ministre a encore promis au Sénat qu’il y
aurait une réaction proportionnée à la corruption constatée
par le fonds lui-même. Aujourd’hui, nous devons cependant
constater que tant que l’enquête est en cours, les fonds
restent totalement gelés et ce, précisément au moment où se
déroule, à New York, la Conférence des Nations unis sur le
sida, trente ans après la découverte du virus, et au moment où
tous les experts, comme Bertrand Audoin, directeur exécutif de
l’International AIDS Society, appellent à consacrer
davantage de temps et d’argent à la recherche d’un véritable
traitement contre le sida. Le hasard veut également que le
docteur Kazatchkine, directeur exécutif du Fonds, soit entendu
la semaine prochaine au Sénat. J’espère vraiment que nous
pourrons lui annoncer que la Belgique reviendra sur sa décision.
Je
souhaiterais que le ministre nous dise pourquoi il a pris la
décision disproportionnée de cesser de verser la contribution
de notre pays au fonds mondial, bien que l’organisation ait
elle-même signalé les problèmes et que la lutte contre le sida
ait clairement démontré son utilité.
|
Mevrouw Elke
Sleurs (N-VA). – Zoals gezegd zal de minister voor
Ontwikkelingssamenwerking de Belgische bijdrage aan het
Wereldfonds voor aids-, tuberculose- en malariabestrijding niet
storten. De beslissing werd genomen nadat het fonds zelf had
bekendgemaakt dat de gelden in bepaalde landen verkeerd waren
besteed. Het ontdekken van die corruptie was met andere woorden
niet het resultaat van een externe audit, maar het gevolg van de
verantwoordelijkheidszin van de organisatie zelf. Concreet is 44
miljoen dollar, op een totaal budget van 13 miljard dollar, in
verkeerde handen terechtgekomen, of 0,3% van de totale uitgaven
van het fonds. Maar 0,3% is voor België blijkbaar voldoende om
zijn jaarlijkse bijdrage aan de wereldwijde strijd tegen aids,
tbc en malaria te blokkeren.
Het is
echter dankzij het programma van het fonds dat miljoenen mensen
muskietennetten kunnen gebruiken, een tuberculosebehandeling
krijgen of verder kunnen leven dankzij de vooruitgang die geboekt
werd op het vlak van aidsremmers.
Enkele
maanden geleden verzekerde de minister de Senaat nog dat de
reactie op de corruptie vastgesteld door het fonds zelf,
proportioneel zou zijn. Vandaag moeten we echter vaststellen dat,
zolang het onderzoek loopt, de fondsen geheel bevroren blijven,
en dát precies op het ogenblik dat in New York de
VN-aidsconferentie plaatsvindt, 30 jaar na de ontdekking van het
virus, en precies op het ogenblik dat alle experts, zoals
Bertrand Audoin, hoofd van de International AIDS Society, oproept
om meer tijd en geld te stoppen in het zoeken naar een echt
aidsmedicijn. Toeval wil ook dat dokter Kazatchkine, executive
director van het fonds, volgende week in de Senaat wordt gehoord.
Ik hoop echt dat we hem kunnen melden dat België zijn beslissing
zal terugdraaien.
Graag vernam
ik van de minister waarom hij besliste tot de buitenproportionele
reactie om de volledige bijdrage aan het Wereldfonds stop te
zetten, hoewel de organisatie zelf de problemen aankaartte en de
aidsbestrijding duidelijk haar nut heeft bewezen en nodig blijft.
|
Mme Marie
Arena (PS). – Comme mes collègues, j’apprends que la
Belgique a suspendu sa contribution de 21 millions d’euros pour
2011 au Fonds mondial de lutte contre le sida, en raison de
soupçons de malversations dans certains pays bénéficiaires.
Vous le
savez, monsieur le ministre, la lutte contre le sida, le
paludisme et d’autres maladies est un des Objectifs du
millénaire. Il est difficile à atteindre et, dans cette
situation problématique, connue depuis des mois, plusieurs
investigations sont en cours pour identifier les fraudes.
Le Fonds
mondial a notamment mis en place un panel d’experts
internationaux délégués. Par ailleurs, il s’est engagé à
garantir la transparence la plus totale. En décembre 2010,
il a suspendu plusieurs subventions pour cause de détournements
de fonds et de dépenses injustifiées. En même temps, les
subventions suspendues ont été transférées à de nouvelles
entités qui ont fait leurs preuves en matière de gestion et de
capacité opérationnelle.
Malgré la
nécessité évidente de sanctionner les fraudes, on peut
s’interroger sur l’impact auprès des bailleurs d’une telle
annonce, faite à la veille de l’ouverture de l’Assemblée
générale des Nations unies qui se tient à New York du 8 au
10 juin, d’autant que Médecins sans frontières vient de
rappeler la nécessité absolue d’un soutien au Fonds mondial
afin de consolider les bons résultats obtenus depuis dix ans et
d’atteindre les objectifs à réaliser d’ici à 2015.
Compte tenu
de ce constat, monsieur le ministre, pouvez-vous expliciter les
éléments nouveaux versés au dossier depuis le mois de mars –
moment où vous répondiez à une question posée par
Mme Temmerman –, éléments qui ont motivé la
décision de suspendre l’appui au Fonds mondial ?
Quelles
mesures avez-vous prises afin que cette suspension ne pénalise
pas les patients ni les nombreux bénéficiaires qui ne sont
certainement pas soupçonnés de corruption ?
|
Mevrouw Marie
Arena (PS). – Ik heb net zoals mijn collega’s vernomen
dat België zijn bijdrage van 21 miljoen euro aan het Wereldfonds
voor aids-, tuberculose- en malariabestrijding voor 2011 heeft
opgeschort wegens verdenkingen van verduistering in sommige
ontvangende landen.
De
strijd tegen aids, malaria en andere ziektes is één van de
Millenniumdoelstellingen. Die doelstelling is moeilijk te
bereiken. In deze problematische situatie, die al maanden
aansleept, lopen verschillende onderzoeken om het bedrog vast te
stellen.
Het
Wereldfonds heeft een panel van internationale experts aangesteld
en streeft volledige transparantie na. In december 2010
heeft het ook verschillende bijdragen opgeschort wegens
verduistering van gelden en ongerechtvaardigde uitgaven. Die
opgeschorte bijdragen werden overgemaakt aan nieuwe entiteiten
die hun sporen hebben verdiend op het vlak van beheer en
efficiënte werking.
Fraude
moet hoe dan ook worden bestraft, maar we kunnen vragen stellen
bij de weerslag van een dergelijk bericht voor de geldschieters
op de vooravond van de opening van de Algemene Vergadering van de
Verenigde Naties die plaatsvindt in New York van 8 tot 10 juni.
Artsen Zonder Grenzen had net de absolute noodzaak van steun aan
het Wereldfonds benadrukt om de goede resultaten van de voorbije
tien jaar te behouden en om de doelstellingen voor de periode van
nu tot 2015 te bereiken.
Kan
de minister toelichten welke de nieuwe elementen zijn in het
dossier sinds maart – toen hij antwoordde op een vraag van
mevrouw Temmerman – die aan de grondslag liggen van de
beslissing de steun aan het Wereldfonds op te schorten?
Welke
maatregelen heeft u genomen opdat die opschorting, noch de
patiënten, noch de vele begunstigden die niet van corruptie
kunnen worden verdacht, benadelen?
|
M. Olivier
Chastel, ministre de la Coopération au développement,
chargé des Affaires européennes. – Ces questions rejoignent
celles auxquelles j’ai répondu au mois de mars. De nouveaux
éléments sont-ils intervenus dans ce dossier, madame Arena ?
|
De heer Olivier
Chastel, minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met
Europese Zaken. – Deze vragen sluiten aan op de vragen die ik
in maart heb beantwoord. Zijn er in dit dossier nieuwe elementen,
mevrouw Arena?
|
Madame
Arena, je n’ai rien annoncé ce mardi ; c’est le journal
De Morgen qui, sur instigation d’un certain nombre de
parlementaires, semble avoir découvert ce que j’avais dit en
mars dernier. Je ne puis que répéter que notre attitude n’a
absolument pas varié depuis lors.
|
Mevrouw Arena,
ik heb vorige dinsdag niets meegedeeld; de krant De Morgen
heeft op aansturen van een aantal parlementsleden blijkbaar
ontdekt wat ik in maart jongstleden heb gezegd. Ik kan alleen
herhalen dat onze houding sindsdien absoluut niet veranderd is.
|
Comme
je vous l’ai déjà dit à cette occasion, mon intention n’est
pas d’imposer aveuglément une sanction ou « de prendre
une mesure disproportionnée » contre des organisations qui
constatent une fraude. Je souhaite encore moins mettre en cause
le sérieux et la qualité du fonds mondial. Le fonds a mis à
jour des malversations. Il ne s’agit pas de soupçons, comme
j’ai pu le lire dans certains commentaires, mais de fraude
avérée pour un montant estimé à 34 millions. Je me
réjouis de la décision prise par la direction du fonds de créer
un groupe à haut niveau chargé d’examiner en profondeur les
mesures de protection financières du fonds. Le rapport de ce
groupe est attendu pour le 15 septembre et non pas pour le
mois de mai comme annoncé en premier lieu.
|
Zoals ik u
bij die gelegenheid al heb gezegd, is het niet mijn bedoeling
blindelings een sanctie op te leggen of ‘een reactie buiten
proportie te ondernemen’ tegen organisaties die fraude
vaststellen. Ik wil evenmin de ernst en de kwaliteit van het
Wereldfonds ter discussie stellen. Het fonds bracht malversaties
aan het licht. Het gaat niet over vermoedens zoals ik in bepaalde
commentaren kon lezen, maar over bewezen fraude voor een bedrag
van naar schatting 34 miljoen euro. Ik heb alle lof voor de
beslissing van de leiding van het fonds om op hoog niveau een
groep op te richten die de financiële beschermingsmaatregelen
van het fonds moet doorlichten. Het verslag van die groep wordt
verwacht vóór 15 september, en niet zoals eerst
aangekondigd vóór mei.
|
Alors que
l’Allemagne a décidé de suspendre sa contribution pour 2011,
de son côté et avant de verser sa contribution de 134 millions
d’euros, la Commission européenne a également lancé une
enquête visant à évaluer la manière dont les recommandations
de l’audit qu’elle a mené en 2009-2010 ont été mises en
œuvre par le Fonds mondial. Ces recommandations avaient
principalement trait aux procédures d’octroi de marchés et
aux méthodes de détection des cas de fraude.
L’enquête
porte également sur les quatre pays concernés par les
malversations – le Mali, Djibouti, la Mauritanie et la Zambie –
et, comme toute une série d’autres pays d’ailleurs, nous en
attendons les résultats dans les prochaines semaines. Une
analyse favorable permettra à la Commission de libérer sa
contribution, comme prévu, à l’automne prochain.
La Belgique
a décidé d’aligner sa position sur celle de la Commission qui
nous représente au sein du conseil d’administration du fonds.
Cela étant, et comme je le disais déjà en mars, il me semble
tout de même normal et opportun de tenir compte des conclusions
de ces enquêtes avant de verser notre contribution.
Si le risque
zéro n’existe pas, nous devons veiller à ce que la fraude
soit combattue ; c’est en tout cas ainsi que je conçois
mon rôle de ministre responsable devant les citoyens que
représente cette assemblée de la bonne utilisation des deniers
publics. C’est aussi la garantie que les objectifs, que nous
défendons tous, d’une meilleure lutte contre ces maladies
soient le plus certainement possible atteints.
La Belgique
reste résolument engagée dans la lutte contre le sida, la
tuberculose et la malaria, entre autres. En témoignent, pour le
sujet qui nous occupe aujourd’hui, d’une part, l’augmentation
des montants alloués au Fonds mondial – 12,4 millions
d’euros en 2008, 16,6 millions en 2009 et 21 millions
en 2010 – dont le budget annuel tourne autour des deux
milliards d’euros et, d’autre part, le fait que notre pays
est représenté par le premier ministre en personne à la
Conférence des Nations Unies sur la lutte contre le sida lors de
laquelle il a pu rencontrer et rassurer hier le directeur général
du Fonds, le Professeur Kazatchkine.
Pour
terminer, je voudrais replacer la suite des événements sur la
ligne du temps. Primo, en octobre 2010, les donateurs
avaient été invités à communiquer au Fonds mondial le montant
de leur contribution pour la période 2011-2013. Pour des raisons
que je n’ai pas besoin de rappeler, la Belgique n’avait pu
faire d’annonce mais avait déjà confirmé sa volonté de
continuer à travailler étroitement avec le Fonds mondial.
Secundo, le budget 2011 a été adopté par la Chambre des
représentants au mois de mai et, vous le savez, il reprend une
contribution de 21 millions d’euros au Fonds mondial au
titre de l’année en cours, soit l’équivalent de l’année
précédente. Tertio, selon le planning prévu et dont le Fonds
mondial a été informé, cette contribution devrait être
déboursée lors du dernier trimestre de cette année si, comme
je l’espère, les différentes enquêtes permettent de
confirmer les engagements pris par le Fonds pour lutter contre la
corruption. Cela contribuera sans nul doute à rassurer la
communauté des bailleurs et l’opinion publique sur la bonne
gestion des fonds et à renforcer le partenariat entre le Fonds
mondial et la Belgique.
Comme vous
l’aurez constaté, il n’est à ce stade pas question d’une
suspension et encore moins d’une suppression, comme c’est le
cas dans d’autres pays. La lutte contre ces maladies reste un
élément important de la politique belge de coopération, par le
biais de ce genre de contributions ou de programmes de
coopération bilatérale dans lesquels la santé est un secteur
prioritaire. Pour rappel encore, rien qu’en 2010, nous avons
spécifiquement consacré à la lutte contre le sida pas moins de
46 millions d’euros.
J’espère
que cette réponse vous aura rassuré sur ma volonté de
continuer à soutenir la lutte contre ces maladies et
spécifiquement le sida.
|
Terwijl
Duitsland heeft beslist om de betaling van zijn bijdrage voor
2011 op te schorten, heeft de Europese Commissie van haar kant,
alvorens haar bijdrage van 134 miljoen euro te storten, een
onderzoek opgestart naar de wijze waarop het Wereldfonds gevolg
heeft gegeven aan de aanbevelingen van haar audit van 2009-2010.
Die aanbevelingen hadden hoofdzakelijk betrekking op procedures
voor de gunning van opdrachten en op methoden om fraudezaken op
te sporen.
Het
onderzoek heeft tevens betrekking op de vier landen die bij de
malversaties zijn betrokken – Mali, Djibouti, Mauritanië en
Zambia – en net als een hele reeks andere landen verwachten we
de resultaten ervan in de loop van volgende weken. Een gunstige
analyse zal voor de Commissie het licht op groen zetten om haar
bijdrage te betalen zoals gepland.
België
heeft besloten zich aan te sluiten bij het standpunt van de
Commissie die het vertegenwoordigt in de raad van bestuur van het
fonds. Zoals ik in maart al heb gezegd, lijkt het me voorts
normaal en juist om rekening te houden met de besluiten van het
onderzoek alvorens onze bijdrage te storten.
Het
nulrisico mag dan niet bestaan, we moeten ervoor zorgen dat
fraude wordt bestreden; zo zie ik in elk geval mijn rol als
minister verantwoordelijk voor het goed beheer van de staatskas
ten overstaan van de burgers die deze assemblee vertegenwoordigt.
Dat is ook de waarborg dat we de door ons allen nagestreefde
doelstellingen om die kwalen beter te bestrijden, met een aan
zekerheid grenzende waarschijnlijkheid halen.
België
blijft zich resoluut inzetten voor de strijd tegen onder andere
aids, tuberculose en malaria. Daarvan getuigt enerzijds de
verhoging van de bedragen de we toekennen aan het Wereldfonds –
12,4 miljoen euro in 2008, 16,6 miljoen in 2009 en
21 miljoen in 2010 – waarvan de jaarlijkse begroting
schommelt rond de 2 miljard euro, en anderzijds de
vertegenwoordiging van ons land door de eerste minister zelf op
de VN-conferentie over aidsbestrijding; hij heeft er de
directeur-generaal van het Fonds, professor Kazatchkine, kunnen
ontmoeten en geruststellen.
Tot
slot wil ik de opeenvolgende gebeurtenissen op een tijdlijn
uitzetten. Ten eerste, de geldschieters werden in oktober 2010
uitgenodigd het bedrag van hun bijdrage voor de periode 2011-2013
mee te delen. Om bovenvermelde redenen heeft België niets kunnen
meedelen maar wel zijn bereidheid bevestigd om nauw met het
Wereldfonds te blijven samenwerken. Ten tweede, de Kamer van
Volksvertegenwoordigers heeft de begroting 2011 in mei
goedgekeurd en als bijdrage voor het Wereldfonds het bedrag van
vorig jaar van 21 miljoen euro voor het lopende jaar
aangehouden. Ten derde, volgens de opgestelde planning die aan
het Wereldfonds is meegedeeld, zou die bijdrage gedurende het
laatste kwartaal van dit jaar worden betaald voorzover de
verschillende onderzoeken bevestigen dat het Fonds zich ertoe
verbindt de corruptie te bestrijden. Zo kunnen de gemeenschap van
geldschieters en de openbare opinie er ongetwijfeld van op aan
dat de fondsen goed beheerd worden en wordt het partnerschap
tussen het Wereldfonds en België sterker.
Zoals
u hebt kunnen vaststellen, is er in deze fase nog geen sprake van
een opschorting of een schrapping, zoals in andere landen.
Aidsbestrijding blijft een belangrijk element van het Belgische
ontwikkelingsbeleid, via dit soort bijdragen en via bilaterale
ontwikkelingsprogramma’s waarin gezondheid een prioritaire
plaats inneemt. Ik herinner eraan dat we alleen al in 2010 niet
minder dan 46 miljoen euro aan aidsbestrijding hebben
besteed.
Hopelijk
heb ik u er met dit antwoord van kunnen overtuigen dat ik de
bestrijding van die ziekten en meer bepaald van aids wil blijven
steunen.
|
Mme Cécile
Thibaut (Ecolo). – La réponse du ministre va un peu dans
tous les sens. Il tente de nous rassurer mais, depuis que notre
gouvernement est en affaires courantes, les fonds n’ont
toujours pas été versés, bien qu’un budget ait été adopté.
Ils ne le seront que si les résultats des enquêtes sont
favorables. Je suis dès lors inquiète. On se conduit à ce
sujet comme un professeur qui, face à deux élèves turbulents,
sanctionne toute la classe. Il convient donc d’aller plus vite
et d’adopter une vision beaucoup plus globale de l’aide à la
lutte contre ces maladies.
|
Mevrouw Cécile
Thibaut (Ecolo). – Het antwoord van de minister gaat zowat
alle richtingen uit. Hij tracht ons gerust te stellen, maar sinds
we een regering van lopende zaken hebben, zijn de bijdragen nog
altijd niet gestort, hoewel de begroting is goedgekeurd. De
stortingen zullen pas gebeuren als de resultaten van de
onderzoeken gunstig uitvallen. We doen net als een leraar die de
hele klas straft voor twee onrustige leerlingen. We moeten
vlugger optreden en een veel globalere visie op de bestrijding
van die kwalen ontwikkelen.
|
Mme Elke
Sleurs (N-VA). – Je suis d’accord avec Mme Thibaut.
Il importe que les efforts soient poursuivis, que la Belgique
respecte sa promesse et que tout le monde ne soit pas pénalisé.
Les pays fraudeurs doivent recevoir un avertissement et
éventuellement, faire l’objet de sanctions mais pas le fonds
lui-même.
|
Mevrouw Elke
Sleurs (N-VA). – Ik volg mevrouw Thibaut. Het is
belangrijk dat de strijd wordt voortgezet, dat België zijn
belofte nakomt en dat niet iedereen wordt gestraft. De landen die
frauderen moeten een waarschuwing en eventueel sancties krijgen,
maar niet het fonds zelf.
|
Mme Marie
Arena (PS). – Je rejoins le point de vue de mes collègues.
En 2010, une première tranche a été versée en juin et une
seconde en septembre. Pourquoi n’avez-vous pas agi de la sorte,
monsieur le ministre ? Pourquoi ne pas avoir versé la
première tranche et ensuite attendu le rapport avant de verser
la seconde ? On aurait ainsi adressé un signal clair au
Fonds mondial. Celui-ci a fourni des garanties quant à la lutte
contre la corruption et la fraude. Il convient donc d’aller de
l’avant le plus vite possible.
|
Mevrouw Marie
Arena (PS). – Ik sluit me aan bij mijn collega’s. Er werd
een eerste schijf gestort in juni 2010 en een tweede in
september 2010. Waarom hebt u niet hetzelfde gedaan,
mijnheer de minister? Waarom hebt u niet de eerste schijf gestort
en vervolgens het rapport afgewacht alvorens de tweede te
storten? Zo zouden we een klaar signaal aan het Wereldfonds
hebben gegeven, dat waarborgen heeft gegeven dat het de corruptie
en de fraude bestrijdt. We moeten dus zo snel mogelijk voortgang
maken.
|
Question
orale de M. Rik Daems au vice-premier ministre et ministre
des Finances et des Réformes institutionnelles sur «le chaos
fiscal qui caractérise les transactions sur actions» (nº 5-179)
|
Mondelinge
vraag van de heer Rik Daems aan de vice-eersteminister
en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over
«de fiscale chaos bij aandelentransacties» (nr. 5-179)
|
M. le
président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État
à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la
Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude
fiscale, répondra.
|
De
voorzitter. – De heer Bernard Clerfayt,
staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale
Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.
|
M. Rik
Daems (Open Vld). – La presse a récemment publié
plusieurs articles relatifs à l’éventuelle taxation des
plus-values sur les actions. Selon l’article 90, 1º, du
Code des impôts sur les revenus, les profits spéculatifs sont
imposables comme « revenus divers » au taux de 33%.
Par ailleurs, l’administration admet qu’il n’y a pas lieu
de taxer les plus-values résultant d’une gestion normale du
patrimoine. Ce système mène à un certain arbitraire.
Si
je vends l’entreprise que j’ai fondée voici vingt ans et
dont je suis l’unique propriétaire et actionnaire, s’agit-il
de gestion normale ? Oui, à mes yeux. Mais qu’en est-il
si je n’en possède que 50 ou 25% ? Qu’en est-il si je
suis l’oncle du propriétaire ou du gérant ? Bref, il y a
quantité de circonstances qui peuvent amener le fisc à taxer ou
à ne pas taxer.
Taxer
les plus-values ne me semble légitime dans aucun de ces cas, car
les situations de gestion anormale du patrimoine sont très
claires.
Ma
question sera donc simple. Le ministre peut-il confirmer que la
plus-value sur les actions revendues par une personne privée
n’est pas taxée ?
|
De heer Rik
Daems (Open Vld). – Er verschenen in de pers recent
verschillende artikelen over het al dan niet belasten van
meerwaarden op aandelen. Volgens artikel 90,1º, van het
Wetboek van de inkomstenbelastingen zijn speculatieve winsten
belastbaar als ‘diverse inkomsten’ tegen 33%. Anderzijds
aanvaardt de administratie dat er geen aanleiding is tot een
belasting op meerwaarde bij een normaal beheer van het
patrimonium. Die regeling leidt nogal tot willekeur.
Als ik een
bedrijf verkoop dat ik twintig jaar geleden heb opgestart en
waarvan ik de enige eigenaar en aandeelhouder ben, is dat dan een
normaal beheer? Ik meen van wel. Quid als ik maar voor 50 of 25
procent eigenaar ben? Quid als ik de oom van de eigenaar of
bedrijfsleider ben? Kortom er kunnen tal van situaties zijn die
voor de fiscus aanleiding zijn om al dan niet te belasten.
Ik vind in
geen van die gevallen belasting op meerwaarde verantwoord omdat
de situaties waarin er geen normaal beheer van patrimonium is,
heel duidelijk zijn.
Mijn vraag
is dan ook eenvoudig. Kan de minister bevestigen dat de
meerwaarde op aandelen bij verkoop door een privépersoon niet
belast wordt?
|
M. Bernard
Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du
Service public fédéral Finances, à la Fiscalité
environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. – Je
vous lis la réponse du vice-premier ministre Reynders.
Je
ne peux pas confirmer qu’en Belgique la fiscalité des
personnes ne prévoit aucune taxation des plus-values provenant
de transactions sur les actions.
L’article 90,
9º, du Code des impôts sur les revenus stipule que sont
imposables comme revenus divers les plus-values réalisées à
l’occasion de la cession d’actions à titre onéreux, en
dehors de l’exercice d’une activité professionnelle, sauf
les opérations normales de gestion d’un patrimoine privé.
La
réponse à la question de savoir si une cession d’actions
relève ou non de la gestion normale d’un patrimoine privé
dépend de l’ensemble des circonstances de droit et de fait
propres au cas particulier.
|
De heer Bernard
Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de
Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude. – Ik lees het antwoord van
vice-eersteminister Reynders.
Ik kan niet
bevestigen dat er in de personenbelasting in België geen enkele
belastingheffing bestaat op meerwaarden voortkomend uit
aandelentransacties.
Artikel 90,
9º, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, stipuleert
uitdrukkelijk dat als diverse inkomsten belastbaar zijn de
meerwaarden op aandelen die verwezenlijkt zijn naar aanleiding
van de overdracht onder bezwarende titel van die aandelen, buiten
het uitoefenen van een beroepsactiviteit, daaronder niet begrepen
normale verrichtingen van beheer van een privévermogen.
Het antwoord
op de vraag of een aandelentransactie al dan niet voortkomt uit
het normale beheer van een privévermogen, hangt af van het
geheel van de juridische en feitelijke omstandigheden eigen aan
elk geval.
|
M. Rik
Daems (Open Vld). – Je m’attendais à une réponse aussi
ambiguë. Je prendrai donc une initiative législative pour lever
une fois pour toutes l’arbitraire qui règne à ce sujet et
supprimer explicitement la taxation des plus-values.
|
De heer Rik
Daems (Open Vld). – Ik had een dergelijk dubbelzinnig
antwoord verwacht. Ik zal daarom een wetgevend initiatief nemen
om de willekeur die er in deze kwestie vandaag bestaat voor eens
en voor altijd weg te werken en de belasting op meerwaarde
duidelijk op nul te brengen.
|
Question
orale de M. Guy Swennen au vice-premier ministre et ministre
des Finances et des Réformes institutionnelles et au secrétaire
d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à
la Politique des familles et aux Institutions culturelles
fédérales sur «l’inégalité de traitement des coparents»
(nº 5-181)
|
Mondelinge
vraag van de heer Guy Swennen aan de
vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele
Hervormingen en aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie-
en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen
over «de ongelijke behandeling van co-ouders» (nr. 5-181)
|
M. le
président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État
à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la
Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude
fiscale, répondra.
|
De
voorzitter. – De heer Bernard Clerfayt,
staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale
Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.
|
M. Guy
Swennen (sp.a). – Dans son arrêt du 5 mai dernier, la
Cour constitutionnelle a, en réponse à une question
préjudicielle, estimé que le fait qu’en cas d’hébergement
égalitaire, le coparent chez lequel les enfants ne sont pas
domiciliés n’obtienne pas de diminution du précompte
immobilier pour enfants à charge était contraire au principe
d’égalité.
Il
s’agit, certes, d’un dossier fiscal régional, mais en
rendant ce jugement, la Cour renvoie vers différents domaines
sujets à discrimination. Un traitement effectif de ces
inégalités est dès lors justifié. Il s’agit d’une réalité
sociale qui continue à se répandre.
Quelles
mesures le ministre compte-t-il prendre pour mettre un terme à
ces inégalités ?
|
De heer Guy
Swennen (sp.a). – Het Grondwettelijk Hof heeft in zijn
arrest van 5 mei jongstleden in antwoord op een prejudiciële
vraag geoordeeld dat het feit dat een co-ouder waar de kinderen
niet bij gedomicilieerd zijn, bij een gelijkmatig verdeeld
verblijf van de kinderen, geen vermindering van de onroerende
voorheffing voor kinderlast bekomt, strijdig is met het
gelijkheidsbeginsel.
Ik besef dat
het hier gaat om een gewestelijk fiscaal dossier, maar met deze
uitspraak verwijst het Hof indirect duidelijk naar diverse
domeinen waar er van discriminatie sprake is. Een daadwerkelijke
aanpak van deze ongelijkheden is dan ook gerechtvaardigd. Het
gaat om een maatschappelijke realiteit die nog altijd uitbreidt.
Welke
maatregelen en initiatieven denkt de minister te nemen om aan
deze ongelijkheden een einde te stellen?
|
M. Bernard
Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du
Service public fédéral Finances, à la Fiscalité
environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. – Je
vous lis la réponse du ministre Reynders.
Il
ressort de l’arrêt du 5 mai dernier de la Cour
constitutionnelle que la différence de traitement évoquée
trouve son origine non à l’article 136 du Code des impôts
sur les revenus 1992, mais bien aux articles 257 et 258 de
ce même code, qui concernent la réduction du précompte
immobilier pour enfants à charge. La différence de traitement
ne découle de ces dispositions que si celles-ci sont liées aux
termes « enfants à charge » tels que définis à
l’article 136 du Code des impôts sur les revenus 1992,
lorsque cette définition s’applique au calcul du précompte
immobilier.
Selon
les articles 3, alinéa 1er, 5º, et 4, §2, de
la loi spéciale du 16 janvier 1989 relative au
financement des Communautés et des Régions, telle que modifiée
par la loi spéciale du 13 juillet 2001 portant
refinancement des communautés et extension des compétences
fiscales des régions, les régions sont, depuis le
1er janvier 2002, compétentes pour modifier
le taux d’imposition, la base d’imposition et les
exonérations du précompte immobilier.
La
Région wallonne est, par conséquent, la seule instance
habilitée à modifier les dispositions concernées, au moyen
d’une initiative décrétale.
Cette
problématique concernant aussi les autres régions, elle sera
soumise à un groupe de travail État fédéral-Régions, qui
sera créé à cet effet au sein de l’Observatoire de la
fiscalité régionale.
En
matière d’impôts sur les revenus, il existe par ailleurs une
disposition légale concernant la coparentalité, à savoir
l’article 132bis du code précité, qui vise à
répartir entre les deux parents les suppléments accordés pour
les enfants à charge.
Le
cas échéant, je suis bien entendu disposée à étudier une
amélioration de cette disposition.
|
De heer Bernard
Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de
Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude. – Ik lees het antwoord van
minister Reynders.
Uit het
arrest van het Grondwettelijk Hof van 5 mei jongstleden
blijkt dat het aangevoerde verschil in behandeling niet zijn
oorsprong vindt in artikel 136 van het Wetboek van de
Inkomstenbelastingen 1992, maar in de artikelen 257 en 258
van hetzelfde Wetboek, die betrekking hebben op de vermindering
van de onroerende voorheffing voor kinderen ten laste. Het
verschil in behandeling vloeit alleen uit die bepalingen voort
indien zij in samenhang worden gelezen met de in artikel 136
van het WIB 92 vervatte definitie van ‘kinderen ten laste’,
wanneer die definitie van toepassing is op de berekening van de
onroerende voorheffing.
Volgens de
artikelen 3, eerste lid, 5º, en 4, §2, van de bijzondere
wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van
de Gemeenschappen en de Gewesten, zoals gewijzigd door de
bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van
de Gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van
de gewesten, zijn de gewesten vanaf 1 januari 2002
bevoegd om de aanslagvoet, de heffingsgrondslag en de
vrijstellingen van de onroerende voorheffing te wijzigen.
Bijgevolg is
uitsluitend het Waalse Gewest bevoegd om de betrokken bepalingen
door middel van een decreetgevend initiatief te wijzigen.
Aangezien
deze problematiek eveneens de overige gewesten aanbelangt, zal ze
worden voorgelegd aan een werkgroep Staat-Gewesten die daartoe
zal worden opgericht in de Waarnemingspost voor de Gewestelijke
Fiscaliteit.
Inzake
inkomstenbelastingen bestaat er anderzijds een wettelijke
bepaling betreffende het co-ouderschap, namelijk artikel 132bis
van het genoemde Wetboek, die tot doel heeft de toeslagen die
voor kinderen ten laste worden toegekend, over de beide ouders te
verdelen.
Mocht dat
nodig blijken, ben ik uiteraard altijd bereid te laten
onderzoeken of deze bepaling kan worden verbeterd.
|
M. Guy
Swennen (sp.a). – Je voudrais poser une question
complémentaire. Ce groupe de travail a-t-il pour mission
spécifique d’étudier la problématique évoquée dans ma
question ou a-t-il une vocation beaucoup plus générale ?
|
De heer Guy
Swennen (sp.a). – Ik heb nog een bijkomende vraag. Heeft
die werkgroep specifiek de problematiek uit mijn vraag als
opdracht of betreft het een algemene werkgroep die zich met alles
en nog wat bezighoudt?
|
M. Bernard
Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du
Service public fédéral Finances, à la Fiscalité
environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. – Un
groupe de travail se réunira au sein de l’Observatoire de la
fiscalité régionale pour étudier cette question. Cela concerne
un service spécifique du SPF Finances, qui travaillera en
concertation avec les trois régions et l’autorité fédérale.
|
De heer Bernard
Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de
Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude. – Er zal een werkgroep
bijeenkomen in het kader van de Waarnemingspost voor de
Gewestelijke Fiscaliteit om dat probleem te onderzoeken. Het
betreft een afzonderlijke dienst in de FOD Financiën, in overleg
met de drie Gewesten en de federale overheid.
|
Bienvenue
à une délégation étrangère
|
Verwelkoming
van een buitenlandse delegatie
|
M. le
président. – Je voudrais saluer la présence parmi nous
d’une délégation du Parlement du Burundi composée de Mme et
MM. les Questeurs du Sénat et des secrétaires généraux
de l’Assemblée nationale et du Sénat. Je leur souhaite un
séjour fructueux parmi nous. (Applaudissements sur tous les
bancs)
|
De
voorzitter. – Ik begroet een delegatie van het Parlement
van Burundi, bestaande uit mevrouw en de heren Quaestoren
van de Senaat en de secretarissen-generaal van de Nationale
Assemblee en van de Senaat. Ik wens haar een vruchtbaar verblijf
in ons midden toe. (Algemeen applaus)
|
Questions
orales
|
Mondelinge
vragen
|
Question
orale de M. Karl Vanlouwe au vice-premier ministre et
ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «le
palais de justice de Bruxelles» (nº 5-189)
|
Mondelinge
vraag van de heer Karl Vanlouwe aan de
vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele
Hervormingen over «het justitiepaleis van Brussel» (nr. 5-189)
|
M. le
président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État
à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la
Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude
fiscale, répondra.
|
De
voorzitter. – De heer Bernard Clerfayt,
staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale
Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.
|
M. Karl
Vanlouwe (N-VA). – Monsieur le président, je regrette que
le ministre ne soit pas présent en personne, d’autant plus que
ce n’est pas la première fois que je pose une question sur le
palais de justice de Bruxelles et que j’aurais peut-être pu
obtenir davantage de précisions de sa part. Certes, le
secrétaire d’État fait son travail et j’écouterai dès
lors attentivement la réponse.
Ce
week-end, le palais de justice a de nouveau fait parler de lui :
des voleurs ont pénétré dans le bâtiment en passant par
l’échafaudage disposé autour et, selon le communiqué du
parquet bruxellois, ils auraient volé des dossiers judiciaires
ainsi que l’ordinateur portable d’un avocat général. Chacun
se rappelle peut-être les évasions spectaculaires qui ont eu
lieu voici quelques années.
La
coupole du bâtiment a été entourée d’échafaudages durant
deux décennies ; c’est à présent le tour du socle de la
coupole et de la façade. En réponse à ma question orale du
27 janvier, le ministre Reynders indiquait que ces
échafaudages n’étaient pas encore utilisés pour des travaux
de rénovation mais bien pour l’étude préparatoire et pour
les travaux de sécurisation. Tous les jours, des milliers de
personnes visitent le bâtiment – magistrats, membres du
greffe, avocats – et elles doivent pouvoir le faire en toute
sécurité. Personnellement, je n’ai jamais vu le palais de
justice sans échafaudages. Certains d’entre vous, peut-être,
mais c’était il y a au moins vingt-cinq ans.
En
réponse à la même question orale, le ministre Reynders
indiquait que l’autorisation de restaurer la façade serait
accordée fin 2012 et que les travaux seraient adjugés dans
le courant de l’année 2013. Les dossiers introduits ont été
examinés par un jury indépendant où siégeaient, entre autres,
divers représentants du service Monuments et Sites et du service
Urbanisme de la Région de Bruxelles-Capitale ainsi que des
représentants de la Ville de Bruxelles. Une décision du jury
est attendue pour la mi-février.
Entre-temps,
le ministre-président Picqué a annoncé qu’il allait intenter
un procès contre la Régie des Bâtiments au nom de la Région.
Deux autorités s’opposent : pour la première, les
échafaudages sont nécessaires, pour la seconde, ils sont posés
sans autorisation. Cela donne ainsi lieu à un vaudeville autour
d’un bâtiment public qui présente un risque de chutes de
pierres et autour duquel on a instauré un périmètre où aucune
voiture ne peut stationner.
J’aimerais
que le secrétaire d’État m’informe en détail de l’état
d’avancement tant de la préparation des travaux de rénovation
que de l’action intentée.
Que
compte faire le ministre afin d’assurer la sécurité des
visiteurs et d’écarter les personnes non autorisées ?
|
De heer Karl
Vanlouwe (N-VA). – Mijnheer de voorzitter, ik betreur het
dat de minister niet persoonlijk aanwezig is, temeer daar ik niet
voor de eerste keer een vraag stel over de problematiek van het
Brusselse justitiepaleis en ik van hem wellicht meer details had
kunnen vernemen. De staatssecretaris doet uiteraard zijn werk en
ik zal dus aandachtig naar het antwoord luisteren.
Dit weekend
kwam het justitiepaleis weer in de actualiteit: dieven braken via
de steigers om het gebouw en zouden gerechtelijke dossiers en de
laptop van een advocaat-generaal gestolen hebben, aldus de
mededeling van het Brusselse parket. Iedereen herinnert zich
wellicht ook nog de spectaculaire ontsnappingen van enkele jaren
geleden.
De koepel
van het gebouw heeft twee decennia lang in de steigers gestaan;
nu is het de beurt aan de sokkel onder de koepel en aan de
voorgevel. Op mijn mondelinge vraag van 27 januari heeft
minister Reynders geantwoord dat die steigers nog niet worden
gebruikt voor het renovatiewerk, maar wel voor de voorbereidende
studie en voor beveiligingswerkzaamheden. Dagelijks bezoeken
duizenden mensen het gebouw, waaronder uiteraard magistraten,
griffiepersoneel en advocaten, en zij moeten dat op een veilige
manier kunnen doen. Persoonlijk heb ik het justitiepaleis nooit
uit de steigers gezien. Sommigen hier misschien wel, maar dat was
dan minstens vijfentwintig jaar geleden.
Op dezelfde
mondelinge vraag heeft minister Reynders geantwoord dat de
vergunning voor de restauratie van de gevel eind 2012 zou worden
verleend en dat de werkzaamheden in de loop van 2013 zouden
worden aanbesteed. De ingediende dossiers werden onderzocht door
een onafhankelijke jury waarin onder andere verschillende
vertegenwoordigers van de dienst Monumenten en Landschappen en
van de dienst Stedebouw van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en
vertegenwoordigers van de Stad Brussel zitting hadden. Medio
februari werd een beslissing van de jury verwacht.
Intussen
heeft Brussels minister-president Picqué aangekondigd dat hij
namens het gewest een rechtsgeding tegen de Regie der gebouwen
zou aanspannen. Twee overheden staan tegenover elkaar: voor de
ene zijn de steigers noodzakelijk, voor de andere zijn ze
opgetrokken zonder vergunning. Zo ontspint zich een vaudeville
rond een openbaar gebouw dat onveilig is door vallende stenen en
waarrond reeds een perimeter is aangelegd waarbinnen geen wagens
mogen parkeren.
Van de
staatssecretaris kreeg ik graag een gedetailleerde stand van
zaken, zowel van de voorbereiding van de renovatiewerken als van
het rechtsgeding.
Wat denkt de
minister te ondernemen met het oog op de veiligheid van de
bezoekers en op het weren van onbevoegde personen?
|
M. Bernard
Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du
Service public fédéral Finances, à la Fiscalité
environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –
L’enquête judiciaire sur le cambriolage perpétré le week-end
dernier est en cours. J’ai reçu le numéro du procès-verbal
rédigé par la police. Tant que l’enquête est en cours, la
police ne fera aucun communiqué. Différents faits ont été
publiés dans la presse mais je ne peux actuellement pas les
commenter.
Les
études sur la rénovation de la coupole et les travaux
indispensables à l’exécution de ces études sont également
en cours.
Les
échafaudages sont déjà protégés contre le cambriolage. Des
panneaux métalliques de deux mètres de haut au niveau du
parking empêchent d’accéder aux échafaudages entourant la
coupole. C’est également le cas pour les échafaudages de la
place Poelaert. Il est toujours difficile de sécuriser des
échafaudages.
Pour
l’avenir, on prévoit de placer un grillage le long du tracé
de la barrière initiale. Cela permettra de mieux contrôler les
alentours du palais de justice.
Le
litige entre la Région de Bruxelles-Capitale et l’autorité
fédérale est actuellement pendant au tribunal et nous attendons
la décision. Je ne ferai aucun commentaire tant que nous ne
l’aurons pas.
|
De heer Bernard
Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de
Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude. – Het gerechtelijk onderzoek
naar de inbraak van vorig weekend loopt. Ik beschik over het
nummer van het proces-verbaal dat de politie heeft opgesteld.
Zolang dat onderzoek loopt, doet de politie hierover geen enkele
mededeling. Verschillende feiten raakten bekend in de pers, maar
ik kan die momenteel niet becommentariëren.
Ook de
studies voor de renovatie van de koepel en de werkzaamheden die
nodig zijn voor de uitvoering van die studies zijn aan de gang.
De steigers
zijn al beveiligd tegen inbraak. Metalen panelen van twee meter
hoog die op het niveau van de parkeerplaatsen geplaatst zijn,
maken de toegang tot de steigers naar de koepel onmogelijk.
Hetzelfde geldt voor de steigers van het Poelaertplein. Steigers
beveiligen blijft altijd een moeilijke zaak. Die rond het
justitiepaleis wijken niet af van de regel.
In de
toekomst is de plaatsing gepland van een hek langs het tracé van
het oorspronkelijke hek. Die voorziening zal een betere controle
van de omgeving van het justitiepaleis mogelijk maken.
Het geschil
tussen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de federale overheid
is nu aanhangig bij de rechtbank en we wachten op een beslissing.
Zolang die er niet is, geef ik geen commentaar.
|
M. Karl
Vanlouwe (N-VA). – D’ordinaire, je remercie toujours le
ministre de sa réponse et je le ferai également aujourd’hui
mais pas pour le contenu de celle-ci. Le ministre n’a vraiment
pas dit grand-chose.
Je
n’ai pas posé de question sur l’enquête judiciaire. Je sais
que les informations sont confidentielles. Je souhaitais être
informé de l’état d’avancement des travaux de rénovation.
Voici quelques mois, le ministre a communiqué un calendrier des
travaux. J’avais espéré qu’après tous les incidents et
compte tenu de l’action opposant la Région de
Bruxelles-Capitale et la Régie des Bâtiments, on aurait enfin
progressé. On ne peut quand même pas rester avec un palais de
justice entouré d’échafaudages pendant les dix prochaines
années.
J’interrogerai
encore le ministre Reynders sur cette question.
|
De heer Karl
Vanlouwe (N-VA). – Normaal dank ik de minister altijd voor
zijn antwoord en dus doe ik dat ook nu, maar niet voor de inhoud
ervan. Hij heeft bijzonder weinig gezegd.
Ik heb niet
naar de stand van het strafrechtelijk onderzoek gevraagd. Ik weet
dat dit geheim is. Ik vroeg naar de stand van zaken van de
renovatie. Enkele maanden geleden heeft de minister een
tijdschema voor de werkzaamheden gegeven. Ik had gehoopt dat er
nu, na al de incidenten en met de procedure tussen het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest en de Regie der gebouwen, toch wel enige
vooruitgang zou zijn. Het kan toch niet zo zijn dat we de komende
tien jaar opgescheept blijven met een justitiepaleis in de
steigers.
Ik zal
minister Reynders hierover in de toekomst nog ondervragen.
|
Question
orale de M. Frank Boogaerts au vice-premier ministre et
ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «un
délai de paiement suite aux pertes subies par le secteur
maraîcher à cause de la bactérie EHEC» (nº 5-190)
|
Mondelinge
vraag van de heer Frank Boogaerts aan de
vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele
Hervormingen over «een betalingsuitstel naar aanleiding van de
verliezen voor de Belgische groentesector ten gevolge van de
EHEC-bacterie» (nr. 5-190)
|
M. le
président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État
à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la
Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude
fiscale, répondra.
|
De
voorzitter. – De heer Bernard Clerfayt,
staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale
Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.
|
M. Frank
Boogaerts (N-VA). – La contamination par le colibacille
entérohémorragique, EHEC, ne trouverait son origine ni dans la
consommation de concombres espagnols ni dans celle de pousses de
soja allemandes mais proviendrait d’une autre source encore
inconnue. Quoi qu’il en soit le dommage pour le secteur
maraîcher belge est énorme, surtout à cause des suppositions
allemandes.
Selon
le ministre-président flamand Kris Peeters, les producteurs et
les criées en Flandre ont déjà subi six millions de pertes par
semaine. Pour De Standaard, cette estimation est
actuellement deux fois plus élevée que les estimations faites
la semaine dernière. En outre il faut y ajouter les pertes des
exportateurs dues à l’interdiction russe d’importation de
légumes européens ; ces pertes sont estimées entre 4 et
10 millions d’euros.
Le
ministre-président cherche des compensations pour les
agriculteurs. Il appelle les États de l’Union européenne à
créer un fonds d’aide, cherche des solutions au niveau flamand
et demande également au gouvernement fédéral de tenir compte
fiscalement des pertes.
Le
ministre est-il disposé à accorder des délais de paiement
d’impôts avec dispense de paiements des intérêts de retard
et lors de l’établissement des forfaits à tenir compte des
pertes exceptionnelles encourues par les agriculteurs à cause de
la crise du colibacille entérohémorragique.
|
De heer Frank
Boogaerts (N-VA). – De EHEC-bacterie zou, volgens de
laatste onderzoeken, niet afkomstig zijn van Spaanse komkommers
of van Duitse sojascheuten, maar van een andere nog onbekende
bron. Wat er ook van zij, de schade voor onze Belgische
groentesector is enorm, vooral door de gissingen in Duitsland.
Volgens
Vlaams minister-president Kris Peeters lijden de telers en
veilingen in Vlaanderen alleen al 6 miljoen euro verlies per
week. Volgens De Standaard is deze raming al twee keer hoger dan
de ramingen van vorige week. Bovendien zullen exporteurs daarbij
nog eens tussen 4 en 10 miljoen euro extra verlies lijden door
het Russische verbod op import vanuit Europa.
De
minister-president zoekt nu naar steunmaatregelen om de getroffen
landbouwers en telers te compenseren. Hij roept alle Europese
lidstaten op om een noodfonds op te richten, zoekt oplossingen op
Vlaams niveau en vraagt ook aan de federale regering om fiscaal
rekening te houden met de verliezen.
Is de
minister bereid om uitstel van betaling te verlenen voor de
belastingen met kwijtschelding van nalatigheidsinteresten en bij
de vaststelling van de forfaits rekening te houden met de
uitzonderlijke verliezen die landbouwers en telers lijden
ingevolge de EHEC-crisis?
|
M. Bernard
Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du
Service public fédéral Finances, à la Fiscalité
environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. – Je
vous lis la réponse du ministre des Finances.
Les
bases forfaitaires de taxation des agriculteurs-horticulteurs
sont fixées à la demande du groupement professionnel concerné
en application de l’article 372, §1er, alinéa
2, du CIR 1992. Préalablement aux discussions sur la fixation
des bases forfaitaires, le groupement professionnel introduit des
propositions chiffrées détaillées pour une année et une
profession déterminées. Pour l’année en question,
l’administration générale de la fiscalité réunira toutes
les données en vue d’établir les bénéfices taxables. Sur la
base de ces propositions et des données rassemblées par
l’administration, les bases forfaitaires de taxation sont
fixées en accord avec les groupes professionnels. Les bases
forfaitaires de taxation tiennent donc compte tant des variations
des revenus et dépenses que de la diversité des productions. En
outre, lors de la fixation des ces bases forfaitaires, il sera
aussi tenu compte des conséquences de la crise du colibacille
entérohémorragique.
Lorsque
les receveurs accordent des facilités de paiement à leurs
contribuables, ils le font en toute indépendance et sous leur
propre responsabilité. Les délais dans lesquels les impôts
doivent être payés sont cependant définis légalement. Aucun
texte légal n’accorde au receveur la capacité d’y déroger.
Lorsqu’un receveur accorde délais et report de paiement à un
contribuable en difficulté il déroge à l’application stricte
d’une législation d’ordre public. Il le fait dès lors en
qualité de comptable du Trésor public à titre personnel, sous
sa propre responsabilité civile et financière.
Ce
principe trouve sa source dans l’article 66 de l’arrêté
royal portant coordination des lois sur la comptabilité de
l’État où il est précisé que tout comptable est
responsable du recouvrement des capitaux, revenus, droits et
impôts dont la perception lui est confiée.
Cette
responsabilité personnelle exclut en conséquence toute
information et intervention d’une autorité hiérarchique sur
le sujet. Je n’ai dès lors pas la capacité d’intervenir
auprès des receveurs à l’occasion d’une demande de
facilités de paiement, il n’est pas non plus possible dans
l’état actuel de la législation que l’administration
fiscale prenne l’initiative de proposer un plan d’apurement.
Le
comptable examine toutefois toute demande de facilités de
paiement et tient compte de tous les éléments de fait du
dossier, de l’ancienneté et de l’ampleur de la dette, de la
surface financière et de la solvabilité du débiteur, des
garanties offertes, etc. Il veille aux intérêts du Trésor,
mais il essaie aussi de trouver une manière raisonnable de
résoudre la situation où se trouve le contribuable. Il est
évident que le receveur doit respecter un principe d’équité.
Je
suis toutefois disposé à inviter les receveurs à traiter avec
bienveillance les demandes de facilités de paiement des
entreprises du secteur maraîcher qui ont souffert de difficultés
financières à la suite de la crise de l’EHEC.
Quant
à l’exemption des intérêts de retard, qui pourrait être
sollicitée par les contribuables, je suis également disposé à
inviter les directeurs régionaux de la perception, qui sont
compétents en cette matière, à traiter ces requêtes de la
même manière.
|
De heer Bernard
Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de
Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude. – Ik lees het antwoord van
de minister van Financiën.
De
forfaitaire grondslagen van aanslag voor de
landbouwers-groentetelers worden op vraag van de betrokken
beroepsgroepering vastgesteld met toepassing van artikel 372,
§1, tweede lid, van het WIB 1992. Voorafgaand aan de
besprekingen voor het afsluiten van de forfaitaire grondslagen
van aanslag worden door de beroepsgroepering, voor een bepaald
jaar en deze beroepsactiviteit, becijferde en gedetailleerde
voorstellen ingediend. Voor het desbetreffende jaar zal de
Algemene Administratie van de fiscaliteit alle gegevens inzamelen
met het oog op de vaststelling van de belastbare winst. Op basis
van deze voorstellen en de door de administratie ingezamelde
gegevens worden de forfaitaire grondslagen van aanslag
vastgesteld in akkoord met de beroepsgroeperingen. De forfaitaire
grondslagen van aanslag houden dus zowel rekening met de
schommelingen van de inkomsten en de uitgaven, als met de
verscheidenheid van de teelten. Bijgevolg zal bij het afsluiten
deze forfaitaire grondslagen van aanslag wel degelijk rekening
worden gehouden met de gevolgen van de EHEC-crisis.
Wanneer
ontvangers betalingsfaciliteiten verlenen aan hun
belastingschuldigen is dat in volle onafhankelijkheid en op hun
eigen verantwoordelijkheid. De termijnen waarbinnen de
belastingen moeten worden betaald, zijn immers wettelijk
vastgelegd. Geen enkele wettekst verleent de ontvanger de
bevoegdheid daarvan af te wijken. Wanneer een ontvanger termijnen
en uitstel van betaling toestaat aan de belastingschuldige die in
moeilijkheden verkeert, wijkt hij dus af van de strikte
toepassing van een wetgeving van openbare orde. Dat doet hij dan
ook in zijn hoedanigheid van rekenplichtige van de Schatkist ten
persoonlijke titel en onder zijn persoonlijke
verantwoordelijkheid en geldelijke aansprakelijkheid.
Dat principe
vindt zijn oorsprong in artikel 66 van het koninklijk
besluit houdende de coördinatie van de wetten op de
rijkscomptabiliteit, waarin wordt bepaald dat elke rekenplichtige
aansprakelijk is voor de invordering van kapitaal, inkomsten,
rechten en belastingen waarvan de inning hem is toevertrouwd.
Die
persoonlijke aansprakelijkheid sluit bijgevolg elke onderrichting
en elke tussenkomst van een hiërarchische overheid ter zake uit.
Ik heb derhalve niet de bevoegdheid bij de ontvangers te
interveniëren naar aanleiding van een verzoek tot toekenning van
betalingsfaciliteiten, noch is het in de huidige stand van de
wetgeving mogelijk dat de fiscus zelf een afbetalingsplan
voorstelt.
De
rekenplichtige onderzoekt evenwel elke vraag om
betalingsfaciliteiten en houdt daarbij rekening met alle
feitelijke omstandigheden in het dossier, ouderdom en omvang van
de schuld, financiële draagkracht en solvabiliteit van de
schuldenaar, aangeboden waarborg, enzovoort. Hij waakt daarbij
over het belang van de Schatkist, maar probeert ook op een
redelijke wijze tegemoet te komen aan de situatie waarin de
belastingschuldige zich bevindt. Het is evident dat de ontvanger
hierbij het beginsel van de redelijkheid moet hanteren.
Toch ben ik
bereid de ontvangers uit de nodigen de verzoeken om
betalingsfaciliteiten van ondernemingen uit de sector van de
groenteteelt, die financiële moeilijkheden ondervinden als
gevolg van de verliezen in de Belgische groentesector naar
aanleiding van de EHEC-bacterie, met de meeste welwillendheid te
behandelen.
Wat de
aanvragen tot vrijstelling van de nalatigheidsinteresten betreft,
die door de belastingschuldigen zouden kunnen worden ingediend,
ben ik eveneens bereid de gewestelijke directeurs invordering die
bevoegd zijn voor deze materie, uit te nodigen om dergelijke
verzoeken op dezelfde wijze te behandelen.
|
M. Frank
Boogaerts (N-VA). – Je remercie le secrétaire d’État.
Je conclus de la réponse positive que des efforts sont
effectivement réalisés pour aider ce secteur dans ces
circonstances exceptionnelles.
|
De heer Frank
Boogaerts (N-VA). – Ik dank de staatssecretaris. Ik leid
uit het positief antwoord af dat inderdaad inspanningen zullen
worden geleverd om deze sector te helpen in deze uitzonderlijke
situatie.
|
Question
orale de M. Peter Van Rompuy à la vice-première
ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des
chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur
«les recommandations de la Commission européenne concernant
l’emploi» (nº 5-183)
|
Mondelinge
vraag van de heer Peter Van Rompuy aan de
vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen,
belast met het Migratie- en asielbeleid over «de aanbevelingen
van de Europese Commissie inzake werkgelegenheid» (nr. 5-183)
|
M. Peter
Van Rompuy (CD&V). – Mes questions à la ministre
porte toujours sur la manière dont on peut transposer dans notre
législation ce que l’Europe nous demande. Je tape sur le même
clou depuis des mois. Je pose donc une fois de plus la question :
que pouvons-nous faire et comment pouvons-nous réagir
concrètement à la demande qui nous est adressée, en
particulier pour augmenter le taux d’activité des personnes
âgées et pour améliorer les chiffres de préretraite.
Madame
la ministre, quelles mesures concrètes envisagez-vous de prendre
en réaction aux recommandations de la Commission européenne ?
Ces recommandations ne sont en effet pas complètement
définitives, mais nous savons déjà qu’elles le sont presque.
Que pouvons nous faire à court terme ?
Récemment,
dans un article de presse, j’ai fait la proposition, en
réaction aux recommandations européennes, d’appliquer de
manière accélérée un certains nombre d’éléments qui
découlent de l’évaluation du Pacte des générations. Puisque
nous devrons le faire en novembre pourquoi ne pas s’y mettre
dès maintenant ? Nous pourrions ainsi renforcer notre
crédit auprès de l’Union européenne dans l’intérêt de
chacun. L’Union est la meilleure agence de notation qui soit.
Vous
me renverrez peut-être au fait que vous êtes en période
d’affaires courantes. Je proposerais de saisir l’occasion de
cette demande européenne pour venir au parlement avec certains
dossiers, le parlement dispose en effet de tous ses pouvoirs. Je
suis toujours disposé à y travailler et je suis convaincu que
nous pouvons faire bien plus que ce que nous pensons.
Mon
appel ne s’adresse pas uniquement à vous mais à tous les
ministres pour que nous utilisions cette possibilité qui s’offre
à nous durant deux semaines et prenions une série de mesures
concrètes.
|
De heer Peter
Van Rompuy (CD&V). – Mijn vragen aan de minister gaan
steeds over hetzelfde, namelijk over hoe we wat Europa van ons
vraagt in nationale wetgeving kunnen omzetten. Ik klop al
maandenlang op dezelfde nagel. Ik stel dus eens te meer de vraag
wat we kunnen doen en hoe we concreet kunnen reageren op wat ons
gevraagd wordt, in het bijzonder inzake het optrekken van de
werkgelegenheidsgraad bij ouderen en de verbetering van de
cijfers rond de vervroegde pensionering.
Welke
concrete maatregelen overweegt u te nemen als reactie op de
aanbevelingen van de Europese Commissie voor België? Die
aanbevelingen zijn inderdaad nog niet helemaal definitief, maar
we weten wel dat ze al ver gevorderd zijn. Wat kunnen wij doen op
korte termijn?
Ik heb
onlangs in de krant het voorstel gedaan om, als reactie op de
Europese aanbevelingen, een aantal elementen uit de evaluatie van
het Generatiepact versneld uit te voeren. Aangezien we dat in
november toch moeten doen, waarom zouden we het dan nu al niet
doen? Zo kunnen we onze geloofwaardigheid ten aanzien van de
Europese Unie in het belang van iedereen verstevigen. De EU is
volgens mij immers het beste ratingbureau dat er bestaat.
U zal
wellicht verwijzen naar de situatie van lopende zaken. Ik zou
voorstellen, nu we het Europese momentum kunnen aangrijpen, om
met een aantal zaken naar het parlement te komen, dat wel
volledig bevoegd is. Ik ben altijd bereid daaraan mee te werken
en ik ben ervan overtuigd dat we aldus veel meer kunnen doen dan
we vermoeden.
Mijn oproep
is niet alleen tot u, maar ook tot de andere ministers gericht om
deze kans, die we maar gedurende een tweetal weken hebben, zouden
benutten om alvast een aantal concrete maatregelen te nemen.
|
Mme Joëlle
Milquet, vice-première ministre et ministre de l’Emploi et
de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de
migration et d’asile. – Sur la procédure tout d’abord. Les
recommandations de la Commission européenne doivent encore être
adoptées par les comités de l’Emploi et de la Politique
économique, et par les conseils « Emploi, Politique
sociale, Santé et Consommateurs » et « Affaires
financières et économiques » la semaine prochaine. Après
quoi, elles seront adoptées par le Conseil européen à la fin
du mois de juin. Elles peuvent donc encore être modifiées.
Les
États membres doivent prendre en considération ces
recommandations dans les mesures à prendre dans les 12 à 18
prochains mois et dans l’élaboration de leur budget pour 2012.
Nous avons donc encore quelques mois, mais nous devons d’une
manière ou d’une autre y donner une réponse concrète et
structurelle.
Pour
appliquer réellement ces recommandations, nous devons d’abord
former un gouvernement et entamer des réformes structurelles et
ambitieuses. Un gouvernement en affaires courantes ne le peut
pas. Je rappelle une fois de plus que nous souhaitons qu’il y
ait aussi vite que possible un gouvernement disposant de la
totalité de ses compétences.
Nous
sommes d’accord avec la première recommandation : il faut
augmenter la participation au travail des travailleurs âgés et
lutter contre les retraites anticipées. Nous devons pour cela
rendre notre politique d’activation plus efficace en ce qui
concerne la mise au travail des travailleurs âgés et des
groupes vulnérables.
Le
Pacte des générations est évalué en collaboration avec les
partenaires sociaux. J’ai écrit à cet effet tant au Conseil
supérieur de l’emploi qu’au Conseil national du travail ;
leurs avis doivent être prêts pour octobre 2011. J’ai
donc accompli tout ce que prescrit la loi.
En
tant que ministre de l’Emploi, je ne puis faire davantage de
propositions sur les préretraites tant que je n’ai pas reçu
l’évaluation. J’ai toutefois déjà pris des mesures pour
limiter les prépensions conventionnelles. Ainsi la cotisation
capitative que l’employeur doit verser en cas d’octroi d’une
prépension ou d’une pseudo-prépension à un âge précoce est
sensiblement augmentée pour freiner le recours à ce système.
Ces
mesures ont un effet assuré car le nombre de préretraités dans
les catégories des 50 à 54 ans et 55 à 59 ans a baissé et
cela malgré la crise et les nombreuses restructurations. Le
nombre de préretraités est le plus bas observé ces dix
dernières années.
L’augmentation
des préretraités dans la catégorie des 60 à 65 ans est
principalement à attribuer à l’élévation à 65 ans de l’âge
de la retraite pour les femmes, décidée en 2009, qui les
maintient un an de plus dans le système de la préretraite.
Des
réformes structurelles du marché du travail, des pensions et de
la participation au travail des travailleurs âgés sont donc
nécessaires, mais, pour les réaliser, il faut d’abord un
gouvernement de plein exercice.
|
Mevrouw Joëlle
Milquet, vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke
Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid. – Allereerst
over de procedure: de aanbevelingen van de Europese Commissie
moeten morgen nog goedgekeurd worden door de EMCO- en
EPC-comités, door de EPSCO- en ECOFIN-raden volgende week, en
ten slotte door de Europese Raad eind juni. Ze kunnen dus nog
aangepast worden.
De lidstaten
moeten op basis van die aanbevelingen maatregelen nemen binnen de
12 tot 18 maanden en er rekening mee houden bij de opstelling van
hun begroting voor 2012. We hebben dus nog enkele maanden, maar
we moeten hoe dan ook een concreet en structureel antwoord geven.
Om die
aanbevelingen ten gronde uit te voeren moet er nu snel een
regering gevormd worden en moeten we structurele en ambitieuze
hervormingen doorvoeren. Een regering in lopende zaken kan dat
niet. Ik herhaal nogmaals dat wij wensen dat er zo snel mogelijk
een regering met volheid van bevoegdheid komt.
We gaan
akkoord met de eerste aanbeveling dat de arbeidsparticipatie van
oudere werknemers omhoog moet en vervroegde uittreding moet
worden bestreden. Daartoe moet ons activeringsbeleid nog
effectiever worden gemaakt wat de tewerkstelling van oudere
werknemers en van kwetsbare groepen betreft.
Het
Generatiepact wordt geëvalueerd in samenspraak met de sociale
partners. Ik heb daartoe zowel de Hoge Raad voor de
Werkgelegenheid als de Nationale Arbeidsraad aangeschreven; hun
adviezen moeten klaar zijn tegen oktober 2011. Ik heb dus
alles gedaan wat de wet hieromtrent voorschrijft.
Als minister
van Werk kan ik geen bijkomende voorstellen doen inzake het
brugpensioen vóór de evaluatie klaar is. Ik had wel al
maatregelen genomen ter beperking van het conventioneel
brugpensioen. Zo werd de hoofdelijke bijdrage die de werkgever
moet betalen ingeval van toepassing van brugpensioen of
pseudo-brugpensioen op lagere leeftijd, aanzienlijk verhoogd en
dit om het gebruik van het stelsel af te remmen.
Deze
maatregelen hebben zeker effect, want het aantal
bruggepensioneerden in de leeftijdscategorieën 50-54 jaar en
55-59 jaar is afgenomen, en dit ondanks de crisis en de vele
herstructureringen. Het aantal bruggepensioneerden is nu het
laagste van de afgelopen 10 jaar.
De toename
in de leeftijdscategorie 60-65 jaar is hoofdzakelijk te wijten
aan de verhoging van de pensioenleeftijd voor vrouwen in 2009 tot
65 jaar, waardoor zij een jaar langer in het stelsel van het
brugpensioen blijven.
Structurele
hervormingen van de arbeidsmarkt, de pensioenen en de
arbeidsparticipatie van oudere werknemers zijn dus nodig, maar
daarvoor moet er eerst een regering met volheid van bevoegdheden
komen.
|
Question
orale de Mme Dominique Tilmans à la vice-première ministre
et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances,
chargée de la Politique de migration et d’asile sur «le
rapport d’évaluation suite à la nouvelle législation
limitant le temps de travail de médecins» (nº 5-188)
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Dominique Tilmans aan de
vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen,
belast met het Migratie- en asielbeleid over «het
evaluatieverslag inzake de nieuwe wetgeving op de beperking van
de werktijd voor artsen» (nr. 5-188)
|
Mme Dominique
Tilmans (MR). – La Belgique a transposé dans sa
législation la directive européenne qui vise à réglementer le
temps de travail des médecins, dentistes, vétérinaires,
candidats médecins/dentistes en formation et étudiants
stagiaires.
La loi,
entrée en vigueur ce 1er février, permet
notamment de limiter le temps de travail à 48 heures en moyenne
par semaine, travail de nuit et de week-end inclus, prestations
lissées sur 13 semaines ; il s’agit d’une belle avancée
si l’on sait que certains travaillaient jusqu’à 90 heures
hebdomadaires. La durée de chaque prestation ne peut dépasser
24 heures, avec un repos compensatoire obligatoire de 12 heures.
Le médecin peut choisir librement de prester jusqu’à 12
heures supplémentaires par semaine.
Cependant,
depuis mardi, environ 200 médecins des hôpitaux bruxellois du
réseau Iris sont en grève pour trois jours, ce qui pourrait
faire tache d’huile ; ils sont encore dans la rue
aujourd’hui. Les médecins stagiaires en spécialisation
estiment qu’ils travaillent dans des conditions déplorables,
tant au niveau des horaires que du salaire qui serait de 8 à 12
euros de l’heure. Sachant qu’ils ont fait au moins sept ans
d’études et que leurs responsabilités sont énormes, ce
salaire semble très modique.
Plus de
trois mois se sont écoulés depuis la mise en œuvre de cette
nouvelle législation et, malgré les mesures prises, les
médecins stagiaires sont dans la rue. Cela signifie que des
problèmes subsistent.
En ce qui
concerne les médecins stagiaires, les problèmes portent sur la
pression qu’ils subissent pour signer ce fameux « opting
out », les 12 heures supplémentaires pour faire
tourner les services, et sur la rémunération de ces heures
supplémentaires qui n’est toujours pas fixée. Leur barème
correspond à l’échelle A1.1 d’un conseiller adjoint, soit
le minimum pour un universitaire dans la fonction publique.
Quant aux
hôpitaux, ils sont confrontés à la quadrature du cercle, à
savoir assurer la même charge de travail avec le même personnel
mais avec des horaires réduits.
Madame la
ministre, pensez-vous que la mission de service public puisse
être remplie avec cette nouvelle loi sans que des aménagements
supplémentaires ne soient apportés ?
|
Mevrouw Dominique
Tilmans (MR). – België heeft de Europese richtlijn omgezet
betreffende de reglementering van de arbeidsduur van de
geneesheren, tandartsen, dierenartsen, kandidaten in opleiding en
studenten-stagiairs die zich voorbereiden op de uitoefening van
deze beroepen.
De
wet, die op 1 februari jongstleden in werking is getreden,
maakt het mogelijk de werktijd te beperken tot gemiddeld 48 uur
per week, nacht- en weekendwerk inbegrepen, over een
referentieperiode van 13 weken. Dat is een mooie vooruitgang in
vergelijking met werkweken van soms 90 uur. De duur van elke
prestatie mag niet meer dan 24 uur bedragen, met een verplichte
compenserende rust van 12 uur. De arts mag vrij kiezen om
wekelijks tot 12 bijkomende uren te werken.
Sinds
dinsdag zijn evenwel 200 artsen van Brusselse ziekenhuizen van
het Irisnet voor drie dagen in staking. Mogelijk breidt de
staking als een olievlek uit. De specialisten in opleiding vinden
dat ze in erbarmelijke omstandigheden werken, zowel op het vlak
van werkuren als op het vlak van salaris, dat acht tot twaalf
euro per uur zou bedragen. Dat is zeer bescheiden voor iemand die
minstens zeven jaar heeft gestudeerd en een zware
verantwoordelijkheid draagt.
De
nieuwe wetgeving is al meer dan drie maanden van kracht en
ondanks de genomen maatregelen betogen de stagiair-artsen. Dat
betekent dat er nog steeds problemen zijn.
De
stagiair-artsen worden onder druk gezet om het beruchte
opting-out te ondertekenen en daarmee de twaalf bijkomende
uren te aanvaarden om de diensten te doen draaien. Verder is er
een probleem op het vlak van de vergoeding voor die bijkomende
uren. Die vergoeding is niet altijd bepaald. Ze worden vergoed
volgens de weddenschaal A1.1 van een adjunct-adviseur, wat
overeenkomt met het minimum voor een universitair in een openbare
dienst.
De
ziekenhuizen van hun kant staan voor onoplosbare problemen. Ze
moeten immers dezelfde werklast met evenveel personeel, maar met
minder uren verzekeren.
Kan
de opdracht van openbare dienst worden vervuld met die nieuwe wet
zonder bijkomende aanpassingen?
|
Mme Joëlle
Milquet, vice-première ministre et ministre de l’Emploi et
de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de
migration et d’asile. – Je trouve étonnant qu’une grève
remette en cause après quelques mois une loi votée à
l’unanimité à la Chambre et qui a été élaborée sur la
base d’un accord unanime des partenaires du monde hospitalier,
du monde étudiant et des stagiaires !
Nuançons
les choses et rappelons d’où nous venons : une directive
européenne, un grand consensus et de longues négociations pour
arriver à un équilibre. Lorsque la loi a été adoptée, tout
le monde savait qu’édicter des règles réduisant les
possibilités de surcharge horaire entraînerait logiquement des
conséquences.
Cette loi
vient d’entrer en vigueur.
Une période
de treize semaines, soit de plus de trois mois, a été fixée
comme référence afin de voir si la moyenne de 48 heures est
respectée. Étant donné que la loi n’est entrée en
application de depuis quatre mois, ce n’est donc que depuis
trois semaines que nous pouvons analyser ce qui s’est passé
durant la période de référence. Par ailleurs, à partir du
moment où la loi a été appliquée, il a fallu négocier,
réorganiser, rédiger de nouveaux contrats, ce qui a pris un
certain temps.
Nous sommes
donc dans une période de transition et d’adaptation, avec des
lourdeurs d’organisation, et il est prématuré de tirer des
conclusions hâtives. Par ailleurs, un hôpital n’est pas un
autre, un service n’est pas un autre. Des tensions peuvent
apparaître dans certains hôpitaux ; certains services
peuvent, par exemple, être confrontés à des problèmes
d’organisation. Je veux donc simplement relativiser les choses.
Cette loi
est une bonne chose pour les rémunérations des prestations.
Elle prévoit en effet une rémunération pour les douze heures
complémentaires qui doivent être prestées indépendamment du
contrat de travail. C’était une de nos exigences – qui ne
figurait pas dans le texte de base – et nous avons obtenu gain
de cause. Je me suis personnellement battue pour obtenir cette
avancée majeure, inspirée notamment du modèle français.
Pour le
moment, les négociations sont en cours au niveau national. Cette
commission nationale, composée à parts égales de médecins et
de gestionnaires, peaufine actuellement une convention collective
qui fixe les différents barèmes.
Toutefois,
je reste sensible aux signaux donnés, même s’ils se limitent
à un certain type d’hôpitaux, situés à un certain endroit.
Dans les
deux ou trois mois qui viennent, nous comptons lancer, avec les
services d’inspection du SPF Emploi, une campagne d’inspection,
de prévention et d’information pour s’assurer que la loi est
appliquée correctement, et pour faire des recommandations s’il
apparaît qu’elle ne l’est pas. À ce stade, aucune sanction
ne sera cependant infligée parce qu’une période de transition
est nécessaire et que des négociations sont encore en cours
avec les hôpitaux.
Sur la base
des résultats, nous ferons les recommandations nécessaires et,
surtout, nous envisagerons des adaptations éventuelles.
Cette
question n’est pas non plus sans lien avec le débat que nous
devrons mener, lorsque nous aurons un gouvernement de plein
exercice, sur la pertinence du maintien d’un numerus clausus.
Il y a et il y aura évidemment une pression supplémentaire dans
la mesure où les prestations horaires seront limitées, étant
donné la pénurie de médecins généralistes et dans certaines
spécialisations.
Selon moi,
ces deux thématiques devront être liées, et nous devrons
repenser nos règles trop restrictives en la matière.
|
Mevrouw Joëlle
Milquet, vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke
Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid. – Het is
verbazend dat een wet, drie maanden nadat ze unaniem is
goedgekeurd in de Kamer en die werd uitgewerkt op basis van een
unaniem akkoord tussen de partners uit de ziekenhuiswereld, de
studenten en de stagiairs, nu door een staking opnieuw ter
discussie staat!
We
moeten de zaken nuanceren en de achtergrond bekijken: een
Europese richtlijn, een brede consensus en lange onderhandelingen
om tot een evenwicht te komen. Op het moment dat de wet werd
goedgekeurd, wist iedereen dat regels uitvaardigen die de
mogelijkheden van overbelasting op het vlak van uren beperken,
gevolgen zou hebben.
De
wet is nog maar pas in werking getreden.
Er
werd een referentieperiode van dertien weken, hetzij meer dan
drie maanden, bepaald om na te gaan of de 48 uur wordt nageleefd.
Aangezien de wet pas vier maanden van kracht is, kunnen we pas
sinds drie weken analyseren wat er heeft plaatsgevonden tijdens
die referentieperiode. Bovendien moest er, zodra de wet in
werking trad, worden onderhandeld en gereorganiseerd en moesten
er nieuwe contracten worden opgesteld, wat enige tijd in beslag
heeft genomen.
We
bevinden ons dus in een overgangs- en aanpassingsfase, met een
logge organisatie. Het is te vroeg om conclusies te trekken. Het
ene ziekenhuis is trouwens het andere niet, de ene dienst de
andere niet. In sommige ziekenhuizen kunnen er spanningen naar
boven komen. Sommige diensten hebben bijvoorbeeld te kampen met
organisatieproblemen. Ik wil de zaken dus relativeren.
De
wet is een goede zaak voor de bezoldiging van de prestaties. Ze
voorziet immers in een bezoldiging voor de twaalf bijkomende uren
die moeten worden gewerkt los van het arbeidscontract. Dat was
een van onze eisen. Hij stond niet in de basistekst, maar we
hebben hem kunnen realiseren. Ik heb persoonlijk gestreden om die
belangrijke vooruitgang, vooral gebaseerd op het Franse model, te
bereiken.
Op
dit moment zijn de onderhandelingen op nationaal niveau aan de
gang. Die nationale commissie, samengesteld uit evenveel artsen
als bestuursleden, verfijnt op dit ogenblijk een collectieve
overeenkomst over de verschillende loonschalen.
Toch
blijf ik gevoelig voor de signalen die worden gegeven, zelfs al
zijn ze beperkt tot een bepaald type ziekenhuizen, op sommige
plaatsen.
We
zijn van plan om in de komende twee of drie maanden samen met de
inspectiediensten van de FOD Werkgelegenheid een inspectie-,
preventie- en informatiecampagne op te zetten om na te gaan of de
wet correct wordt toegepast, en om aanbevelingen te doen als dat
niet het geval is.
In
die fase zullen er nog geen sancties worden opgelegd omdat een
overgangsperiode nodig is en omdat de onderhandelingen met de
ziekenhuizen nog aan de gang zijn.
Op
basis van de resultaten zullen we de nodige aanbevelingen doen en
vooral eventuele aanpassingen overwegen.
Dit
probleem staat niet los van het debat dat we zullen moeten
voeren, als we een volwaardige regering zullen hebben, over de
zin van het behoud van een numerus clausus. Er is en er zal
uiteraard bijkomende druk zijn als de arbeidsduur beperkt is,
gezien de schaarste aan huisartsen en aan sommige specialisten.
Volgens
mij moeten beide thema’s samen worden behandeld, en zullen we
onze te restrictieve regels moeten herzien.
|
Mme Dominique
Tilmans (MR). – Je remercie la ministre de sa réponse.
Cette
situation ne peut être que conflictuelle puisque, à situation
inchangée, les hôpitaux sont confrontés à une disponibilité
moindre des médecins stagiaires. Un problème se pose donc
d’office.
Les hôpitaux
mettent la pression sur les stagiaires pour les obliger à
accepter les douze heures, mais il ne revient pas à ces derniers
d’assumer la situation.
|
Mevrouw Dominique
Tilmans (MR). – Als er niets verandert, is een
conflictsituatie onvermijdelijk, aangezien de ziekenhuizen te
kampen hebben met een kleinere beschikbaarheid van
stagiair-artsen. Er is dus onvermijdelijk een probleem.
De
ziekenhuizen zetten de stagiairs onder druk om de twaalf uren te
aanvaarden, maar het is niet aan de stagiairs om de problemen op
zich te nemen.
|
Mme Joëlle
Milquet, vice-première ministre et ministre de l’Emploi et
de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de
migration et d’asile. – Même avec les douze heures
supplémentaires, ils presteront beaucoup moins d’heures
qu’auparavant.
|
Mevrouw Joëlle
Milquet, vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke
Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid. – Zelfs met de
twaalf bijkomende uren zullen ze veel minder uren werken dan
voorheen.
|
Mme Dominique
Tilmans (MR). – Ce n’est pas parce qu’ils sont dans la
fonction publique et qu’ils ont une responsabilité en matière
de Santé publique que les médecins sont taillables et
corvéables à merci.
Les
mentalités évoluent beaucoup et on demande de plus en plus un
équilibre entre vie professionnelle et vie privée.
La pression
exercée est inacceptable. La loi existe ; elle doit être
respectée.
Autre
point : les rémunérations sont faibles. Les rémunérations
actuelles incluent les heures de nuit et de week-end, qui ne sont
donc plus prestées en tant que gardes. Les médecins m’affirment
qu’ils gagnent moins bien leur vie aujourd’hui qu’auparavant.
Ce point est bien entendu à vérifier.
Enfin, fixer
une période transitoire permettrait peut-être d’apaiser les
esprits.
|
Mevrouw Dominique
Tilmans (MR). – Het is niet omdat de artsen in een openbare
dienst werken en ze verantwoordelijkheid dragen op het vlak van
de volksgezondheid, dat ze uitgebuit moeten worden.
De
mentaliteit is sterk geëvolueerd. Steeds vaker weerklinkt de
wens naar een evenwicht tussen het beroeps- en privéleven.
De
druk die wordt uitgeoefend is onaanvaardbaar. De wet bestaat en
moet worden nageleefd.
Een
ander punt zijn de lage vergoedingen. De huidige vergoedingen
omvatten de nacht- en weekenduren, die dus niet meer als
wachtdiensten worden vergoed. De artsen bevestigen dat ze minder
goed verdienen dan vroeger. Dat moet uiteraard worden nagegaan.
Een
overgangsperiode bepalen kan de gemoederen misschien bedaren.
|
Mme Joëlle
Milquet, vice-première ministre et ministre de l’Emploi et
de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de
migration et d’asile. – La loi a été votée à l’unanimité
et je n’ai entendu personne de votre groupe demander une
période transitoire.
|
Mevrouw Joëlle
Milquet, vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke
Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid. – De wet is
eenparig goedgekeurd en niemand van uw fractie heeft toen een
overgangsperiode gevraagd.
|
Question
orale de M. Ludo Sannen au ministre du Climat et de
l’Énergie sur «l’arrêt de la Cour constitutionnelle
annulant l’article 41 de la loi du 15 décembre 2009
qui portait confirmation d’un système de tarifs pluriannuels
pour le réseau de distribution» (nº 5-180)
|
Mondelinge
vraag van de heer Ludo Sannen aan de minister van
Klimaat en Energie over «het arrest van het Grondwettelijk Hof
tot vernietiging van artikel 41 van de wet van
15 december 2009 die een meerjarentariefsysteem voor
distributienettarieven bekrachtigde» (nr. 5-180)
|
Question
orale de M. François Bellot au ministre du Climat et de
l’Énergie sur «l’arrêt de la Cour constitutionnelle
annulant l’article 41 de la loi du 15 décembre 2009
qui portait confirmation d’un système de tarifs pluriannuels
pour le réseau de distribution» (nº 5-187)
|
Mondelinge
vraag van de heer François Bellot aan de minister van
Klimaat en Energie over «het arrest van het Grondwettelijk Hof
tot vernietiging van artikel 41 van de wet van
15 december 2009 die een meerjarentariefsysteem voor
distributienettarieven bekrachtigde» (nr. 5-187)
|
M. le
président. – Je vous propose de joindre ces questions
orales. (Assentiment)
|
De
voorzitter. – Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te
voegen. (Instemming)
|
M. Ludo
Sannen (sp.a). – Le ministre, les gestionnaires des réseaux
de distribution, les régions et les consommateurs sont
confrontés à un problème que le ministre a lui-même créé.
Dans
un arrêt du 31 mai 2011, la Cour constitutionnelle a
estimé que le ministre n’avait pas le droit d’intervenir
dans la méthode de fixation des futurs tarifs des gestionnaires
de réseaux. Selon la Cour, c’est à la CREG seule que revient
ce droit en vertu de l’article 37 de la troisième
directive européenne sur l’électricité. Le ministre a pris
une initiative législative malgré les avertissements de la CREG
et du Conseil d’État.
Il
a ainsi créé l’insécurité juridique. Quelle est encore la
base légale des tarifs actuellement appliqués par les
gestionnaires de réseaux ? Quelle était-elle
précédemment ? L’ASBL Dolor envisage d’aller en
justice et incite les consommateurs à réclamer les sommes
versées aux gestionnaires de réseaux.
Il
plane donc une grande incertitude sur les factures reçues par
les citoyens : doivent/devaient-ils les payer ou non ?
Récupéreront-ils l’argent indûment versé ? Comment le
ministre compte-t-il élaborer une base légale avec effet
rétroactif ?
La
politique belge en matière d’électricité consiste largement
en interventions dans les tarifs de distribution. La production
d’énergie renouvelable a ainsi été encouragée par les
certificats verts. Les gestionnaires de réseaux se voient en
outre imposer des obligations de service social, comme de
l’électricité gratuite et des initiatives en faveur de
l’isolation. La politique est largement entre les mains des
régions. Sur quelle base juridique les régions peuvent-elles
mener une politique si seule la CREG est habilitée à fixer les
tarifs de distribution ?
Le
ministre a-t-il déjà pris contact avec la CREG ? Comment
remédier à l’insécurité juridique ?
Comment
les régions peuvent-elles déterminer et orienter leur propre
politique énergétique tout en respectant l’autonomie de la
CREG ? Pour définir une politique, les régions ont besoin
des tarifs de distribution.
|
De heer Ludo
Sannen (sp.a). – De minister, de distributienetbeheerders,
de gewesten en de consumenten hebben een probleem en de minister
heeft dat probleem gecreëerd.
Het
Grondwettelijk Hof heeft in een arrest van 31 mei 2011
gesteld dat de minister niet het recht had om in te grijpen in de
methode om de toekomstige tarieven van de netbeheerders te
bepalen. Volgens het hof komt dat recht krachtens artikel 37
van de derde elektriciteitsrichtlijn van de EU enkel en alleen
aan de CREG toe. De minister heeft via een wettelijk initiatief
proberen in te grijpen, hoewel de CREG en de Raad van State de
minister hadden gewaarschuwd dat dit tot problemen zou kunnen
leiden.
Nu heerst er
juridische onzekerheid. Wat is nog de wettelijke basis voor de
tarieven die momenteel door de netbeheerders worden geïnd? Wat
was de wettelijke basis voor de tarieven die door de
netbeheerders werden geïnd? De vzw Dolor denkt eraan naar de
rechter te stappen en spoort de consumenten aan om de betaalde
bijdragen voor de netbeheerders terug te vorderen.
Er is dus
zeer grote onduidelijkheid over de facturen die de burgers
krijgen en kregen: moe(s)ten ze betalen of niet? Krijgen ze hun
onterecht geïnde gelden terug? Mij lijkt dat niet realistisch.
Hoe denkt de minister een wettelijke basis met terugwerkende
kracht uit te werken?
Het
Belgische elektriciteitsbeleid bestaat grotendeels uit ingrepen
in de distributienettarieven. Zo werd de duurzame energie met de
groenestroomcertificaten bevorderd. Ook krijgen de netbeheerders
sociale dienstverplichtingen opgelegd, zoals de gratis
elektriciteit en initiatieven voor isolatie. Het beleid wordt
grotendeels door de gewesten gevoerd. Op welke juridische basis
kunnen de gewesten een beleid voeren, als enkel en alleen de CREG
bevoegd is om de distributienettarieven te bepalen?
Heeft de
minister al contact opgenomen met de CREG? Hoe zal de juridische
onzekerheid worden weggewerkt?
Hoe kunnen
de gewesten een eigen energiebeleid bepalen en sturen, met
respect voor de autonomie van de CREG? Voor de uitwerking van een
beleid hebben de gewesten de distributienettarieven nodig.
|
M. François
Bellot (MR). – Actuellement, la partie des factures payée
pour la distribution de l’énergie perçue sur la base de la
loi et de l’arrêté royal contestés pourrait être réclamée
aux distributeurs par les consommateurs via les fournisseurs.
Monsieur le
ministre, après avoir précisé le montant de la partie des
factures indûment perçue, pourrez-vous nous faire savoir
quelles pistes de réparation seront proposées pour remédier à
cette situation ? Avez-vous effectivement déclaré, comme
mentionné dans la presse de ce mercredi 8 juin, que les
consommateurs n’auraient aucune possibilité de récupérer les
sommes indûment payées ?
Étant donné
qu’il ne suffit pas de dire que l’on n’est pas d’accord
avec la décision de la Cour constitutionnelle, envisagez-vous
une modification de la loi de 2009 pour l’avenir ? Le
cadre juridique pour les gestionnaires des réseaux de
distribution est en effet redevenu plutôt instable et imprécis.
Chargerez-vous la CREG seule d’agir pour corriger les éléments
du passé ? Pour l’avenir, accepterez-vous que la CREG
seule fixe les tarifs de distribution à appliquer par les
gestionnaires des réseaux de distribution ? C’est en
effet ce que la directive européenne prévoit : la CREG,
régulateur, exerce pleinement ses fonctions et fixe les prix. En
cas de désaccord, on le communique à la CREG mais on ne peut se
substituer à celle-ci pour fixer soi-même les montants des
tarifs de distribution.
|
De heer François
Bellot (MR). – Momenteel zouden de consumenten het gedeelte
van de energiefactuur voor de distributie dat geïnd wordt op
grond van de gewraakte wet en het gewraakte koninklijk besluit,
via de leveranciers van de distributiebedrijven kunnen
terugvorderen.
Mijnheer
de minister, kunt u eerst preciseren welk bedrag ten onrechte
werd geïnd en vervolgens aangeven welke voorstellen u zult doen
om die situatie recht te trekken? Hebt u effectief verklaard,
zoals vermeld in de pers van 8 juni, dat de consumenten de
ten onrechte betaalde bedragen op geen enkele manier kunnen
terugvorderen?
Aangezien
het niet volstaat dat u niet akkoord gaat met het besluit van het
Grondwettelijk Hof, bent u voornemens de wet van 2009 weldra te
wijzigen? Het juridische kader voor de netbeheerders is immers
opnieuw nogal onstabiel en onprecies geworden. Gelast u de CREG
als enige om de elementen van het verleden te corrigeren?
Aanvaardt u voor de toekomst dat de CREG als enige de
distributietarieven vastlegt die de netbeheerders mogen
toepassen? Zo bepaalt het immers de Europese richtlijn: de CREG,
regulator, oefent zijn functies ten volle uit en legt de prijzen
vast. Als een akkoord uitblijft, deelt men dat mee aan de CREG,
maar men mag niet zelf de distributietarieven in zijn plaats
vastleggen.
|
M. Paul
Magnette, ministre du Climat et de l’Énergie. – La Cour
constitutionnelle a effectivement annulé, le 30 mai 2011,
l’article 41 de la loi du 15 décembre 2009 qui
confirmait l’arrêté royal relatif aux tarifs de distribution.
Selon
les analyses juridiques dont je dispose à ce stade, je peux vous
faire état des éléments suivants. C’est la loi de
confirmation qui a été annulée (rétroactivement depuis son
adoption) et non l’arrêté relatif aux tarifs de distribution.
On se retrouve dès lors dans la situation qui prévalait avant
la loi de confirmation. Pour rappel, la Cour d’appel avait
évoqué l’ « exception d’illégalité » à
l’égard de l’arrêté tarifaire dans le cadre de recours à
l’encontre de décisions tarifaires de la CREG. C’est-à-dire
qu’elle avait refusé de prendre l’arrêté relatif aux
tarifs de distribution en compte, considérant qu’il souffrait
d’un défaut de concertation avec les régions et d’un défaut
de justification de l’urgence.
Les
arrêtés sont donc entachés d’illégalité mais uniquement
pour les parties qui ont argué de cette illégalité auprès de
la Cour d’appel. Les tarifs approuvés in fine par la
CREG ont quant à eux été publiés et n’ont pas été
annulés.
Entre-temps,
le projet de loi modifiant la loi électricité du 29 avril 1999
et la loi gaz du 12 avril 1965 à la lumière du
« troisième paquet Énergie » a été adopté par le
Conseil des ministres du 15 avril 2011.
|
De heer Paul
Magnette, minister van Klimaat en Energie. – Het
Grondwettelijk Hof heeft op 30 mei 2011 artikel 41
van de wet van 15 december tot bevestiging van het
koninklijk besluit over de distributietarieven vernietigd.
Op basis van
de juridische analyses waarover ik thans beschik, kan ik meedelen
dat de bevestigingswet werd vernietigd, met terugwerkende kracht
sedert de goedkeuring, en dus niet het besluit betreffende de
distributietarieven. We bevinden ons derhalve in de toestand die
gold vóór goedkeuring van de bevestigingswet. Ter herinnering:
het hof van beroep had in het kader van een beroep tegen de
tariefbeslissingen van de CREG de ‘exceptie van onwettigheid’
inzake het tariefbesluit ingeroepen. Het hof weigerde het besluit
betreffende de distributietarieven in aanmerking te nemen omdat
er geen overleg geweest was met de gewesten en omdat de
hoogdringendheid niet voldoende aangetoond was.
De besluiten
zijn onwettig, maar alleen voor de partijen die voor het hof van
beroep de onwettigheid hebben aangehaald. De in fine door de CREG
goedgekeurde tarieven zijn gepubliceerd en werden niet
vernietigd.
Inmiddels
heeft de Ministerraad van 15 april 2011 het ‘derde
pakket Energie’ omgezet en het wetsontwerp tot wijziging van de
elektriciteitswet van 29 april 1999 en de gaswet van
12 april 1965 goedgekeurd.
|
Ce projet
est conforme à l’arrêt de la Cour constitutionnelle et il
l’anticipe en ce qu’il confie à la CREG une compétence
pleine et entière en matière de tarifs. Le régulateur est
désormais seul habilité à fixer la méthodologie tarifaire et
à approuver les tarifs, ce qui n’était pas le cas sous
l’empire de la loi précédente qui transposait les premier et
deuxième paquets de libéralisation.
Le
gouvernement fédéral ne pouvant plus exercer de compétence en
la matière, il appartient à la CREG de prendre une initiative
pour asseoir juridiquement les nouveaux tarifs. J’ai pris, avec
la CREG, tous les contacts nécessaires à cet effet.
En ce qui
concerne la question plus large de l’autonomie de la CREG,
au-delà de ses compétences renforcées en matière de tarifs,
le projet de loi supprime le droit de suspension des tarifs qui
existait dans le chef du gouvernement. Il déplace une série de
procédures vers la responsabilité exclusive du Parlement –
même si la CREG est autonome, elle doit rester responsable de
ses actes directement devant le parlement. Dès l’adoption du
projet de loi, il incombera au Parlement d’approuver le budget
de fonctionnement du régulateur, de réceptionner son rapport
annuel et d’approuver les indemnités des membres du Conseil
d’administration.
|
Dit
ontwerp is conform het arrest van het Grondwettelijk Hof en
anticipeert door de volle bevoegdheid voor de tarieven aan de
CREG toe te vertrouwen. De regulator is voortaan als enige
gemachtigd om de tariferingsmethode vast te leggen en de tarieven
goed te keuren, wat niet het geval was met toepassing van de
vorige wet tot omzetting van het eerste en tweede pakket van
vrijmakingsrichtlijnen.
Aangezien
de federale regering die bevoegdheid niet langer mocht
uitoefenen, komt het de CREG toe om een juridische grondslag te
bepalen waarop het de nieuwe tarieven vestigt. Ik heb daartoe
alle nodige stappen gedaan ten aanzien van de CREG.
Wat
betreft de autonomie van de CREG in de ruime zin, dus ruimer dan
de uitgebreide tariferingsbevoegdheid, heft het wetsontwerp het
recht van de regering op om de tarieven te schorsen. Het wijst
een reeks procedures aan de exclusieve bevoegdheid van het
Parlement toe – zelfs al is de CREG autonoom, ze blijft directe
verantwoording verschuldigd aan het Parlement. Zodra het
wetsontwerp is goedgekeurd, is het aan het Parlement om de
begroting voor de werking van de regulator goed te keuren, het
jaarrapport in ontvangst te nemen en na te zien, en de
vergoedingen voor de leden van de raad van bestuur goed te
keuren.
|
M. Ludo
Sannen (sp.a). – Le ministre veut-il dire que rien n’a
changé ? La loi, dont un article a été annulé, visait
justement à confirmer l’arrêté en question. Autrement dit,
l’absence de base juridique de cet arrêté, qui est à
l’origine de la loi, n’a pas disparu et une discussion
juridique est toujours possible. Ma seconde question n’a donc
pas reçu de réponse. Comment les régions peuvent-elles
intervenir dans les tarifs de distribution dans le cadre de leur
politique énergétique sans violer l’autonomie de la CREG ?
|
De heer Ludo
Sannen (sp.a). – Bedoelt de minister dat er eigenlijk niets
is veranderd? Een artikel van de wet werd verworpen, maar die wet
had precies tot doel het bewuste besluit te bekrachtigen. Met
andere woorden, de gebrekkige juridische basis voor dat besluit,
die aanleiding heeft gegeven tot die wet, is niet verdwenen en
dus blijft een juridische discussie mogelijk. Mijn tweede vraag
is dus zeker niet beantwoord. Hoe kunnen de gewesten met respect
voor de autonomie van de CREG in het kader van een energiebeleid
ingrijpen in de distributienettarieven?
|
M. François
Bellot (MR). – Monsieur le ministre, vous n’avez pas
indiqué si le consommateur pourrait introduire un recours devant
les tribunaux en ce qui concerne l’application des tarifs jugés
aujourd’hui illégaux entre 2008 et 2012.
Vous avez
mentionné qu’un projet de loi avait été discuté en
gouvernement le 15 avril. Quand sera-t-il transmis à la
commission ad hoc de la Chambre et du Sénat ?
Je pense
qu’à l’avenir, il ne faudra plus qu’un même ministre soit
en charge de la défense des consommateurs et de l’énergie car
ces fonctions conduisent à défendre des intérêts
contradictoires, à savoir ceux des consommateurs et ceux des
intercommunales de distribution. L’arrêté et la loi contestés
devant la Cour constitutionnelle avaient manifestement pris la
défense des gestionnaires des réseaux de distribution.
Pourriez-vous
m’apporter un complément d’information par rapport à ces
trois éléments ?
|
De heer François
Bellot (MR). – Mijnheer de Minister, u hebt niet aangegeven
of de consument beroep kan aantekenen bij de rechtbanken tegen de
toepassing van de onwettig geachte tarieven tussen 2008 en 2012.
U
hebt vermeld dat de regering op 15 april een wetsontwerp
heeft besproken. Wanneer wordt het overgezonden aan de bevoegde
commissie van Kamer en Senaat?
Mijns
inziens zou in de toekomst niet een en dezelfde minister bevoegd
mogen zijn voor de behartiging van de consumentenbelangen en voor
energie, want de belangen van de consumenten en die van de
intercommunale netbeheerders zijn tegenstrijdig. Het besluit en
de wet die voor het Grondwettelijk Hof gewraakt zijn, namen het
ontegensprekelijk op voor de netbeheerders.
Kunt
u me over die drie elementen extra informatie bezorgen?
|
M. Paul
Magnette, ministre du Climat et de l’Énergie. – Je vous
laisse libre de développer toutes les réflexions que vous
souhaitez au sujet de la distribution des compétences
ministérielles.
Je ne suis
pas sûr que l’intérêt des consommateurs se limite aux prix.
L’intérêt du consommateur, c’est aussi un service de
qualité. Pour avoir un service de qualité, il faut investir.
Cheap is not always good.
La loi est
annulée mais pas les arrêtés royaux qui la précédaient. Ils
continuent de valoir sauf pour les intercommunales qui les
avaient contestés. Dans la situation actuelle, les consommateurs
ne peuvent donc pas réclamer le remboursement de ce non-dû sur
le plan juridique. Du point de vue économique, c’est un autre
débat.
Le vide
juridique subsiste, mais plus pour très longtemps. Le projet de
loi a été adopté par le conseil des ministres en première
lecture. Il est à présent soumis au Conseil d’État. Il nous
reviendra le 15 juin. Il sera adapté à la lumière de
l’avis du Conseil d’État puis adopté en deuxième lecture
par le conseil des ministres. Par conséquent, il devrait aboutir
au Parlement dans quelques semaines. La CREG peut déjà y
travailler et elle aura, dans un délai très raisonnable,
l’opportunité de présenter une proposition de méthodologie
tarifaire.
|
De heer Paul
Magnette, minister van Klimaat en Energie. – Laat wat mij
betreft uw bedenkingen over de verdeling van de ministeriële
bevoegdheden gerust de vrije loop.
Ik
ben er niet zeker van dat de consumentenbelangen beperkt blijven
tot de prijs. Ook een kwaliteitsservice is in het belang van de
consument. Daarvoor zijn investeringen nodig. Cheap is not
always good.
De
wet is wel vernietigd, maar niet de koninklijke besluiten die
eraan voorafgingen. Ze blijven van kracht, behalve voor de
intercommunales die ze hebben aangevochten. In de huidige
situatie kunnen de consumenten de onterecht geïnde bedragen dus
niet gerechtelijk terugvorderen. Op economisch vlak ligt de
discussie anders.
Het
juridisch vacuüm blijft bestaan, maar niet voor lang meer. Het
wetsontwerp is in eerste lezing door de ministerraad goedgekeurd
en is voorgelegd aan de Raad van State. Op 15 juni krijgen
we het terug. Het zal aan het advies van de Raad van State worden
aangepast en vervolgens keurt de ministerraad het in tweede
lezing goed. Bijgevolg belandt het over enkele weken bij het
Parlement. De CREG kan al aan de slag en kan binnen een redelijke
termijn een voorstel van tariferingsmethode doen.
|
Cela
se fera-t-il à l’avantage des régions ? Le problème
subsistera tant que les tarifs resteront une compétence fédérale
mais les régions peuvent agir sur les tarifs par diverses
décisions. D’où la proposition de transférer aux régions la
discussion sur les tarifs. Ce serait plus cohérent.
|
Zal dat in
het voordeel zijn van de gewesten? Het zal altijd een beetje een
probleem blijven zolang de bevoegdheid voor de tarieven federaal
blijft, maar de gewesten met allerlei beslissingen kunnen
ingrijpen in de tarieven. Vandaar het voorstel om de discussie
over de tarieven naar de gewesten over te hevelen. Dat zou meer
coherent zijn.
|
Question
orale de M. Peter Van Rompuy au ministre du Climat et
de l’Énergie sur «la recommandation de la Commission
européenne concernant le marché de l’énergie» (nº 5-184)
|
Mondelinge
vraag van de heer Peter Van Rompuy aan de minister
van Klimaat en Energie over «de aanbeveling van de Europese
Commissie inzake de concurrentie op de energiemarkt» (nr. 5-184)
|
M. Peter
Van Rompuy (CD&V). – Comme le ministre le sait
certainement, la Commission européenne a émis cette semaine ses
recommandations. Pour la Belgique, elles ne sont pas encore
définitives puisqu’elles doivent encore passer par les
conseils spécialisés et le Conseil mais nous savons que, comme
d’habitude, cela ne changera plus grand-chose. En fait, nous
savons donc à quoi nous attendre et depuis longtemps déjà.
Dans
le domaine de l’énergie, il s’agit, pour faire court, d’une
amélioration de la concurrence sur le marché de l’électricité
et du gaz et de l’efficacité du régulateur et de l’autorité
de la concurrence. Comme je viens de le dire, il serait utile que
le gouvernement en affaires courantes, soutenu par le parlement
qui dispose de ses pleins pouvoirs, réponde aux questions posées
à la Belgique par la Commission européenne afin de sauvegarder
la crédibilité de notre pays sur la scène internationale et
plus particulièrement vis-à-vis de l’Europe qui est pour
l’instant l’agence de notation la plus crédible.
Inutile
de dire que les mesures nécessaires dans le domaine de
l’énergie, sont très urgentes. Elles ont en effet également
un impact sur l’indice des prix et l’évolution du handicap
salarial dans notre pays qui, depuis l’adoption de l’accord
interprofessionnel, s’est aggravé de près d’un pour cent,
en comparaison avec nos pays voisins. Le ministre le sait mieux
que moi.
Le
ministre a-t-il l’intention de donner suite à court terme aux
recommandations européennes relatives à l’énergie ? Je
comprends que, sur d’autres points, il voie dans l’Europe le
grand épouvantail et un ennemi mais, pour ce qui concerne
l’énergie, quelque chose est peut-être possible. Le ministre
a-t-il l’intention d’agir ? Que va-t-il faire ? Le
fera-t-il en collaboration avec le parlement ? En d’autres
termes, pouvons-nous saisir les recommandations européennes
comme une occasion de prendre certaines mesures urgentes ?
|
De heer Peter
Van Rompuy (CD&V). – Zoals de minister ongetwijfeld
weet, is de Europese Commissie deze week met haar aanbevelingen
naar buiten gekomen. Voor België zijn die nog niet definitief,
aangezien ze nog langs de vakraden en de Europese Raad moeten
passeren, maar we weten dat dit naar goede gewoonte niet meer
zoveel zal veranderen. Eigenlijk weten we dus waarvoor we staan,
en dat weten we al veel langer.
Op het vlak
van energie gaat het, kort samengevat, over een verbetering van
de concurrentie op de elektriciteits- en gasmarkt en over de
effectiviteit van de regulator en de mededingingsautoriteit.
Zoals ik net nog heb gezegd, zou het nuttig zijn mocht de
regering van lopende zaken, gesteund door het parlement, dat wel
zijn volle bevoegdheden heeft, toch een antwoord geven op de
vragen die de Europese Commissie aan België stelt, om de
geloofwaardigheid van ons land op de internationale fora en meer
bepaald tegenover Europa, op het ogenblik het meest
geloofwaardige ratingbureau, overeind te houden.
Ik hoef u
niet te zeggen dat de maatregelen die op het vlak van energie
nodig zijn, zeer dringend zijn. Ze werken namelijk ook door in de
index en de ontwikkeling van de loonhandicap in ons land, die
intussen, dat weet de minister beter dan ik, sinds de goedkeuring
van het interprofessioneel akkoord met bijna 1% verder is
ontspoord ten opzichte van de buurlanden.
Mijn vraag
is dan ook of de minister op korte termijn van plan is gevolg te
geven aan de Europese aanbevelingen op het vlak van energie. Ik
begrijp dat de minister op andere punten in Europa de grote
boeman en vijand ziet, maar op energievlak is er misschien wel
iets mogelijk. Is de minister iets van plan? Wat is hij van plan?
Zal hij dat doen in samenwerking met het parlement? Met andere
woorden, kunnen we de Europese aanbevelingen niet als een window
of opportunity gebruiken om bepaalde dringende maatregelen te
nemen?
|
M. Paul
Magnette, ministre du Climat et de l’Énergie. – La
troisième loi réorganisant le marché belge du gaz et de
l’électricité a été adoptée le 15 avril par le
Conseil des ministres. Après celles de 1999 et de 2003, cette
nouvelle loi corrigera les défauts du marché libéralisé et
garantira une totale transparence du marché pour le
consommateur. Cette loi doit être considérée dans le cadre de
la transposition du Troisième Paquet Énergie et offre un cadre
légal pour les mesures qui devront faciliter un bon
fonctionnement du marché.
Les
compétences du régulateur national de l’énergie, la CREG,
sont renforcées. Le régulateur disposera désormais des
compétences nécessaires pour déterminer en toute indépendance
les tarifs du transport et de la distribution. Il devra rendre
des comptes à la Chambre et y présenter ses méthodes
tarifaires et ses rapports annuels.
On
renforce la protection du consommateur en obligeant les
fournisseurs à procurer certaines informations et certains
services à leurs clients. Ils doivent par exemple leur faire
clairement savoir qu’ils peuvent changer de fournisseur dans
les trois semaines. Ceci stimulera la concurrence.
Il
a également été récemment décidé qu’un système de
contrôle des prix de l’énergie sera appliqué en Belgique. Il
peut empêcher les hausses interdites de prix et apportera de la
transparence dans les prix fixés par les fournisseurs. Chaque
augmentation de prix devra être approuvée préalablement par le
régulateur.
Nous
attendons l’avis du Conseil d’État pour la semaine
prochaine. Je mettrai en tous cas tout en œuvre pour faire
approuver rapidement la loi.
Le
rôle de l’autorité de la concurrence dans le renforcement de
la concurrence sur le marché de l’énergie est assez limité.
Il s’agit d’un problème structurel lié à la nature du
marché qui est en effet assez statique et permet peu de stimuler
la concurrence. Ceci n’empêche cependant pas l’autorité
nationale de la concurrence d’intervenir énergiquement dans le
cas d’éventuelles infractions commises par les opérateurs du
marché de l’électricité et du gaz.
|
De heer Paul
Magnette, minister van Klimaat en Energie. – Op 15 april
werd de derde wet die de Belgische gas- en elektriciteitsmarkt
zal reorganiseren door de Ministerraad goedgekeurd. Na de twee
eerdere wetten van 1999 en 2003 zal deze nieuwe wet de
tekortkomingen van de geliberaliseerde markt bijsturen en een
volledige transparantie van de markt voor de consument
garanderen. Deze wet moet worden gezien in het kader van de
omzetting van het Derde Pakket Energie en biedt een wettelijk
kader voor de maatregelen die een goede marktwerking in de hand
moeten werken.
De
bevoegdheden van de nationale energieregulator, CREG, worden
versterkt. De regulator zal nu over de nodige bevoegdheden
beschikken om in volledige onafhankelijkheid de transport- en
distributietarieven te bepalen. De regulator zal verantwoording
moeten afleggen aan de Kamer en er zijn tariefmethodes en
jaarverslagen moeten voorleggen.
De
bescherming van de consument wordt verstevigd door de
leveranciers een bepaalde informatieverstrekking en
dienstverlening aan hun klanten op te leggen. Zo moeten ze
bijvoorbeeld duidelijk maken dat de klant binnen drie weken van
energieleverancier kan veranderen. Dat zal de concurrentie
aanmoedigen.
Ook werd
recentelijk beslist dat in België een controlesysteem op de
energieprijzen zal worden toegepast, dat ongeoorloofde
prijsstijgingen kan tegenhouden en transparantie zal bieden in de
gehanteerde leveranciersprijzen. Elke prijsstijging zal voortaan
door de regulator moeten worden goedgekeurd.
Momenteel
wachten we nog op het advies van de Raad van State. Dat wordt
volgende week verwacht. Ik zal in elk geval alles in het werk
stellen om de wet snel te laten goedkeuren.
De rol van
de mededingingsautoriteit in het versterken van de concurrentie
op de energiemarkt is eerder gelimiteerd. Het is een structureel
probleem gerelateerd aan de aard van de markt, die namelijk
eerder statisch van aard is en op het vlak van
concurrentieversterking weinig stimulering mogelijk maakt. Dat
belet de nationale mededingautoriteit echter niet om kordaat op
te treden in geval van eventuele inbreuken van de spelers op de
elektriciteits- en gasmarkt.
|
M. Peter
Van Rompuy (CD&V). – Quand la transposition d’un
troisième paquet pourra-t-elle être soumise au vote ?
|
De heer Peter
Van Rompuy (CD&V). – Wanneer zal over de omzetting van
een derde pakket kunnen worden gestemd?
|
M. Paul
Magnette, ministre du Climat et de l’Énergie. – Je
recevrai la semaine prochaine l’avis du Conseil d’État. Il
faudra deux ou trois semaines pour vérifier si des adaptations
sont nécessaires. La loi pourra être adoptée en seconde
lecture au début du mois de juillet par le gouvernement et
ensuite par le parlement.
|
De heer Paul
Magnette, minister van Klimaat en Energie. – Ik krijg
volgende week het advies van de Raad van State. Er zijn wellicht
twee of drie weken nodig om na te gaan of er aanpassingen nodig
zijn. Het zou begin juli door de regering in tweede lezing en
vervolgens door het parlement kunnen worden goedgekeurd.
|
Question
orale de Mme Anke Van dermeersch à la ministre de
l’Intérieur sur «les bagarres qui ont éclaté à Gand et à
Anvers à l’issue des matches de football internationaux de la
semaine dernière» (nº 5-195)
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Anke Van dermeersch aan de minister
van Binnenlandse Zaken over «de rellen die in Gent en Antwerpen
zijn uitgebroken na de interlandvoetbalwedstrijden van vorige
week» (nr. 5-195)
|
M. le
président. – M. Vincent Van Quickenborne, ministre
pour l’Entreprise et la Simplification, répondra.
|
De
voorzitter. – De heer Vincent Van Quickenborne,
minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, antwoordt.
|
Mme Anke
Van dermeersch (VB). – Le week-end dernier, des bagarres
sérieuses ont éclaté au terme de deux matches de football
internationaux. Les premières ont eu lieu à Gand après le
match Belgique-Turquie. Les secondes se sont produites samedi à
Anvers après la rencontre Maroc-Algérie et la ville a été
mise à sac.
Les
médias ont surtout parlé de hooliganisme allochtone dans le
domaine du football mais ceci me semble être une mauvaise
perception du phénomène. Selon moi, il s’agit d’une
violence ethnique prévisible, d’une expression d’opposition
permanente à notre société occidentale et à l’autorité
publique.
On
doit dès lors s’interroger sur les mesures préventives
éventuelles qui ont été prises et sur l’évaluation par la
police de ces malaises ethniques. Selon certaines informations, à
peine vingt agents étaient employés à Gand. Une autre source
parle de 40 hommes chargés de maintenir l’ordre dans un groupe
de plus de 7 000 personnes. À Anvers, l’approche
préventive et l’intervention de la police n’étaient
absolument pas davantage proportionnelles aux risques.
La
ministre est-elle d’accord pour dire que la police n’a pas
réussi à maintenir l’ordre public à cause d’une évaluation
fautive des bagarres et des vraies motivations sous-jacentes ?
Il ne s’agit en effet pas de hooliganisme dans le domaine du
football mais de comportements violents à l’occasion d’un
match international, de l’expression d’une opposition
permanente latente contre l’autorité. Une évaluation
préventive des incidents possibles est dès lors importante.
À
l’avenir, la police interviendra-t-elle à nouveau pour
« éteindre l’incendie » lors de bagarres ethniques
consécutives à des matches de football internationaux ou
aura-t-on entre-temps tiré les leçons des deux incidents de
manière à ce qu’on puisse compter à l’avenir tant sur des
mesures préventives que sur une attitude ferme à l’égard de
ceux qui menacent sérieusement l’ordre public ?
|
Mevrouw Anke
Van dermeersch (VB). – Het voorbije weekend waren er
ernstige rellen na twee interlandvoetbalwedstrijden. Vrijdag werd
in Gent serieus gevochten na de wedstrijd België-Turkije. In
Antwerpen waren er zaterdag dan weer rellen na de wedstrijd
Marokko-Algerije en werd een spoor van vernieling door de stad
getrokken.
In de media
had men het in dat verband vooral over allochtoon
voetbalhooliganisme, maar dat lijkt me een verkeerde inschatting
van het fenomeen. Volgens mij gaat het om voorspelbaar etnisch
geweld, een uiting van zich permanent afzetten tegen onze
westerse samenleving en het openbaar gezag.
Er moeten
dan ook vragen worden gesteld bij de eventuele preventieve
maatregelen die werden genomen en bij de inschatting die de
politie van die etnische onlusten heeft gemaakt. In Gent werden
naar verluidt nauwelijks 20 agenten ingezet, een andere bron
spreekt van 40 manschappen, om de orde te handhaven en dat voor
een massa van meer dan 7000 mensen. Ook in Antwerpen was de
preventieve aanpak en het optreden van de politie absoluut niet
in verhouding tot de risico’s.
Is de
minister het ermee eens dat de politie faalde in het handhaven
van de openbare orde door een foutieve inschatting van de rellen
en de echte motieven er achter? Het ging immers niet om
voetbalhooliganisme, maar om een gewelddadig optreden naar
aanleiding van een interlandwedstrijd, als uiting van een latent
aanwezige opstand tegen het gezag. Een preventieve inschatting
van mogelijke incidenten is dan ook belangrijk.
Zal de
politie in de toekomst naar aanleiding van etnische rellen die
volgen op internationale voetbalwedstrijden, weer optreden als
‘brandweerpolitie’ of zijn er ondertussen lessen getrokken
uit de twee incidenten, zodat we in de toekomst mogen rekenen,
zowel op preventieve maatregelen, als op een grondige aanpak van
degenen die de openbare orde ernstig bedreigen?
|
M. Vincent
Van Quickenborne, ministre pour l’Entreprise et la
Simplification. – Je vous lis la réponse de la ministre.
Je
pense tout d’abord que nous ne pouvons pas mettre dans le même
sac les incidents survenus le week-end dernier à Gand et à
Anvers. Bien que tous soient condamnables, leurs causes
sous-jacentes sont très différentes.
À
Gand, il s’agissait clairement de violences liées au football.
Ces faits seront donc poursuivis comme tels. La police est pour
l’instant très occupée à retrouver les identités d’un
maximum d’auteurs d’actes de violence. Ils peuvent encourir
une amende allant jusqu’à 5 000 euros.
À
Anvers où des bagarres ont éclaté au terme du match
Algérie-Maroc, il s’agissait de violences tout court, dirigées
contre l’autorité publique et des propriétés publiques et
privées.
Bien
qu’il existe donc de nombreuses différences entre ces deux
événements, il s’agissait dans les deux cas de hooliganisme
de rue, une nouvelle forme de hooliganisme qui fait son
apparition ces derniers mois.
Depuis
l’entrée en vigueur de la loi sur le football, nous avons pu
limiter au maximum le hooliganisme dans les stades de football et
autour de ceux-ci.
À
l’extérieur des stades, nous constatons toutefois qu’une
nouvelle tendance se développe. Elle utilise le football comme
motif pour déclencher des bagarres.
Nous
devons agir rapidement et efficacement contre cette tendance de
manière à ce que ce nouveau phénomène soit tué dans l’œuf.
Je
plaide pour une approche globale précisément comme celle que
nous avons appliquée avec succès ces dernières années dans
les stades de football et autour de ceux-ci.
En
premier lieu, je veux établir la liste des quelques émeutiers
et effectuer une analyse permanente et dynamique du risque afin
de déterminer les événements lors desquels ces hooligans
pourraient se manifester.
En
deuxième lieu, j’élaborerai des mesures adaptées à chaque
événement en fonction des risques. Il est par exemple peu sensé
de faire appel de manière ostentatoire à de nombreux policiers
lorsqu’on sait que cela peut justement donner l’occasion à
certains jeunes de se retourner massivement contre la police.
En
troisième lieu, je veux charger plusieurs policiers spécialisés
qui connaissent le groupe cible et qui sont connus de lui, de
suivre les hooligans lors des événements, de les observer et
d’entamer avec eux un dialogue préventif afin de briser la
dynamique de groupe et de prévenir les incidents. Ceci est
comparable au travail que les spotters de football ont réalisé
avec succès ces dernières années.
En
quatrième lieu, je veux élaborer une stratégie policière
adaptée pour éviter l’escalade.
Ensuite,
j’entends instaurer une politique de verbalisation et de
sanction, notamment par le biais de la loi relative aux sanctions
administratives dans les communes ou de la loi pénale.
Enfin,
je veux impliquer les jeunes et leur parents, via leur réseau
social, dans notre approche globale et faire appel à des
médiateurs et à des préventionnistes. Ceci suppose que tous
les partenaires concernés se concertent régulièrement afin
d’actualiser le travail nécessaire.
La
police et les bourgmestres de Gand et d’Anvers devront eux
aussi tirer les leçons des événements et ils sont déjà en
train de procéder à une évaluation des incidents de manière à
ce qu’à l’avenir, on puisse lutter contre le hooliganisme de
rue de la meilleure manière qui soit.
|
De heer Vincent
Van Quickenborne, minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen.
– Ik lees het antwoord van de minister. Allereerst denk ik dat
we de gebeurtenissen van afgelopen weekend in Gent en in
Antwerpen niet over dezelfde kam mogen scheren.
Hoewel beide
gebeurtenissen even verwerpelijk zijn van aard, zijn de
onderliggende oorzaken heel verschillend.
In Gent ging
het duidelijk om voetbalgerelateerd geweld. De feiten die daar
gepleegd zijn, zullen ook als dusdanig vervolgd worden. De
politie is momenteel zeer druk bezig met het achterhalen van zo
veel mogelijk identiteiten van geweldplegers. Geweldplegers
kunnen een boete oplopen tot 5000 euro.
In
Antwerpen, waar er rellen uitbraken na de afloop van de wedstrijd
Algerije-Marokko, ging het om geweldplegingen tout court,
gericht tegen het openbaar gezag en publieke en
privé-eigendommen.
Hoewel er
dus heel wat verschillen zijn tussen de twee gebeurtenissen, ging
het in beide gevallen om straathooliganisme. Een nieuw soort
hooliganisme dat de jongste maanden de kop opsteekt.
Sinds de
invoering van de voetbalwet hebben we het hooliganisme in en rond
de stadions tot een minimum kunnen terugbrengen.
Buiten de
stadions zien we echter dat een nieuwe trend zich ontwikkelt,
waarbij voetbal wordt gebruikt als aanleiding om rel te schoppen.
Hiertegen
moeten we snel en efficiënt optreden, zodat het nieuwe fenomeen
in de kiem wordt gesmoord.
Ik pleit
voor een totaalaanpak precies zoals we dat de afgelopen jaren zo
succesvol hebben toegepast in en rond de voetbalstadions.
In de eerste
plaats wil ik de beperkte groep relschoppers in kaart brengen en
een permanente en dynamische risicoanalyse uitvoeren om te zien
op welke evenementen de relschoppers zich zouden kunnen
manifesteren.
Verder zal
ik maatregelen uitwerken aangepast aan elk evenement in
overeenstemming met de risico’s. Het heeft bijvoorbeeld weinig
zin om ostentatief en heel zichtbaar veel politiemensen in
uniform in te zetten, als men weet dat precies dat voor sommige
jongeren de aanleiding kan zijn om zich massaal tegen de politie
te keren.
Ten derde
wil ik een aantal gespecialiseerde politiemensen die de doelgroep
kennen en bij hen ook bekend zijn, de opdracht geven om de
relschoppers bij evenementen te volgen, te observeren en
preventief met hen in dialoog te gaan om de groepsanonimiteit te
doorbreken en preventief incidenten te vermijden. Dat is
vergelijkbaar met het werk dat de voetbalspotters de laatste
jaren met succes hebben verricht.
Ten vierde
wil ik een aangepaste politiestrategie uitwerken om escalatie te
voorkomen.
Verder zal
ik een consequent verbaliserings- en sanctioneringsbeleid
invoeren via onder meer de zogenaamde GAS-wet of de strafwet.
Ten slotte
wil ik de jongeren en hun ouders via hun sociaal netwerk
betrekken bij onze totaalaanpak en mediatoren en preventiewerkers
inschakelen. Dat veronderstelt dat alle betrokken partners
regelmatig met elkaar in overleg treden om het noodzakelijke
maatwerk te actualiseren.
De politie
en burgemeesters van Gent en Antwerpen zullen uit de
gebeurtenissen ook zelf lessen moeten trekken en zijn al bezig
met een evaluatie van de incidenten zodat het straathooliganisme
in de toekomst zo goed mogelijk kan worden aangepakt.
|
Mme Anke
Van dermeersch (VB). – Je remercie le secrétaire d’État
Van Quickenborne pour la lecture de la réponse assez
circonstanciée de la ministre Turtelboom. Je regrette toutefois
l’absence de cette dernière puisqu’elle porte quand même la
responsabilité politique du maintien de l’ordre lors de tels
incidents. Elle doit prendre ses responsabilités, surtout
lorsque des agents de police ont été blessés, comme ce fut le
cas à Anvers et à Gand. Des fautes évidentes ont été
commises, par exemple pour les vêtements, le renforcement de
l’arrière-garde, etc. Ceci témoigne d’amateurisme dont
quelqu’un doit assurer la responsabilité politique.
Je
me réjouis que la ministre reconnaisse que le problème à
Anvers est différent de celui de Gand. À Anvers, il y a des
raisons sous-jacentes à l’importante criminalité de rue. Je
regrette à nouveau qu’une semaine après les bagarres, nous
n’ayons encore reçu aucun rapport d’évaluation. Une
évaluation a été faite, une concertation a eu lieu entre les
polices anversoise et fédérale mais nous n’avons rien appris
de plus.
Il
faut d’ailleurs davantage que les mesures énumérées par la
ministre. Les risques d’émeutes ethniques augmentent sans
cesse à Anvers. On est face à un tas de jeunes indignes issus
d’une culture machiste ; il y a un manque d’éducation.
C’est une bombe à retardement. Il faut faire davantage que
« couver » sur la base d’une loi relative au
football. On ne peut absolument plus accepter la politique de
l’autruche.
Le
secrétaire d’État Van Quickenborne ne peut bien entendu que
lire la réponse de la ministre. Une fois encore, il est dommage
qu’elle ne soit pas venue.
|
Mevrouw Anke
Van dermeersch (VB). – Ik dank staatssecretaris Van
Quickenborne voor het voorlezen van het toch wel uitvoerige
antwoord van minister Turtelboom, maar ik betreur wel dat de
minister hier niet zelf aanwezig is, aangezien zij toch de
politieke verantwoordelijkheid draagt voor de ordehandhaving bij
dergelijke incidenten. Vooral wanneer politiemensen gewond raken,
zoals in Antwerpen en in Gent is gebeurd, moet de minister
verantwoordelijkheid op zich nemen. Hier zijn duidelijk fouten
gemaakt, bijvoorbeeld op gebied van kledij, het versterken van de
achterlinie, enzovoort. Dat getuigt van amateurisme, waarvoor
iemand toch de politieke verantwoordelijkheid op zich moet nemen.
Het verheugt
me wel dat de minister erkent dat het probleem in Antwerpen iets
anders ligt dan in Gent. In Antwerpen zijn er achterliggende
redenen voor zelfs zware straatcriminaliteit. Ik betreur dan weer
dat we een week na de rellen nog geen evaluatierapport hebben
gekregen. Er is een evaluatie gemaakt, er is overleg gepleegd
tussen de Antwerpse en de federale politie, maar verder horen we
niets meer.
Er is
trouwens meer nodig dan de maatregelen die de minister opsomt. De
risico’s op etnische rellen in Antwerpen vergroten alsmaar. Er
zijn een hele hoop ontaarde jongeren die uit een machocultuur
komen, er is een gebrek aan opvoeding. Dat is een tikkende
tijdbom. Er is meer nodig dan wat te pamperen op basis van
een voetbalwet. Een struisvogelpolitiek kan absoluut niet meer.
Staatssecretaris
Van Quickenborne kan natuurlijk niet meer dan doen dan het
antwoord van de minister voorlezen. Nogmaals, het is jammer dat
de minister niet zelf is gekomen.
|
Projet
de loi portant assentiment à l’Accord, fait à Bruxelles le
15 juillet 2009, entre le Royaume de Belgique et la
Principauté de Monaco en vue de l’échange de renseignements
en matière fiscale et adaptant la législation fiscale belge à
certaines dispositions dudit Accord (Doc. 5-961)
|
Wetsontwerp
houdende instemming met het Akkoord, gedaan te Brussel op
15 juli 2009, tussen het Koninkrijk België en het
Prinsdom Monaco inzake de uitwisseling van inlichtingen met
betrekking tot belastingaangelegenheden en houdende aanpassing
van de Belgische belastingwetgeving aan sommige bepalingen van
voornoemd Akkoord (Stuk 5-961)
|
Discussion
générale
|
Algemene
bespreking
|
M. Rik
Daems (Open Vld), corapporteur. – Le gouvernement a déposé
douze projets de loi portant assentiment à des accords, des
protocoles et des avenants concernant l’échange de
renseignements en matière fiscale et adaptant la législation
fiscale belge. Les accords ont été conclus avec Monaco,
l’Australie, les Pays-Bas, la Finlande, le Royaume-Uni, la
Norvège, la France, Saint-Marin, Andorre, le Danemark, Singapour
et le grand-duché de Luxembourg.
Ces
projets ont été discutés en commission des Relations
extérieures et de la Défense le 24 mai 2011. Des
amendements aux projets de lois ont été déposés en
Commission, eu égard à l’entrée en vigueur, le
1er juillet 2011, de l’article 55 de
la loi du 14 avril 2011 portant des dispositions
diverses. En effet, plusieurs articles des différents projets de
loi, rédigés à un moment où la levée du secret bancaire en
droit interne n’avait pas encore été décidée par le
Parlement, dérogeaient aux dispositions de l’article 318
du Code des impôts sur les revenus. Comme ledit article 55
de la loi portant des dispositions diverses va entrer en vigueur,
la dérogation n’est plus nécessaire.
Eu
égard aux nouvelles dispositions du droit interne concernant la
levée du secret bancaire, les sanctions administratives et
pénales prévues par le droit fiscal interne sont
automatiquement applicables aux personnes qui refusent de fournir
des renseignements bancaires demandés en application des
protocoles aux conventions.
Après
le vote des projets de loi amendés, quelques problèmes
techniques se sont encore posés et plusieurs corrections de
texte ont dû être apportées suite aux amendements adoptés par
la commission. Je communique la liste des corrections au
greffier, en soulignant qu’il s’agit de corrections de texte,
autrement dit de modifications purement formelles.
La
commission a adopté les projets de loi, et j’invite
l’assemblée plénière à la suivre.
|
De heer Rik
Daems (Open Vld), corapporteur. – De regering heeft twaalf
wetsontwerpen ingediend houdende instemming met akkoorden,
protocollen en avenanten inzake de uitwisseling van inlichtingen
met betrekking tot belastingaangelegenheden en houdende
aanpassing van de Belgische belastingwetgeving. De akkoorden
werden gesloten met Monaco, Australië, Nederland, Finland, het
Verenigd Koninkrijk, Noorwegen, Frankrijk, San Marino, Andorra,
Denemarken, Singapore en Luxemburg.
De
wetsontwerpen werden besproken in de commissie voor de
Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging op
24 mei 2011. In die vergadering werden amendementen
ingediend ingevolge de inwerkingtreding op 1 juli 2011,
van het artikel 55 van de wet van 14 april 2011
houdende diverse bepalingen. Diverse artikelen van de
verschillende wetsontwerpen weken af van de bepalingen van
artikel 318 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen. Die
artikelen werden opgesteld toen de opheffing van het bankgeheim
nog niet door het parlement was goedgekeurd. Gelet op de
inwerkingtreding op 1 juli 2011 van artikel 55 van
de wet van 14 april 2011 houdende diverse bepalingen is
de afwijking niet meer noodzakelijk.
Gelet op de
nieuwe bepalingen van het interne recht met betrekking tot de
opheffing van het bankgeheim zijn de administratieve en
strafrechtelijke sancties waarin het interne fiscale recht
voorziet bovendien automatisch van toepassing op personen die
weigeren bankgegevens te verstrekken, die worden gevraagd op
grond van de protocollen bij de verdragen.
Na de
stemming van de geamendeerde wetsontwerpen rezen nog een aantal
technische problemen in verband met de aangenomen teksten en
dienden een aantal tekstverbeteringen te worden aangebracht
ingevolge de amendementen die door de commissie werden
aangenomen. Ik overhandig de lijst van de verbeteringen aan de
griffier en benadruk dat het om tekstverbeteringen gaat, louter
vormelijke wijzigingen dus.
De commissie
keurde de wetsontwerpen goed. Ik nodig de plenaire vergadering
uit hetzelfde te doen.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Je n’ai aucun problème avec les
projets de loi qui nous sont soumis et qui adaptent un certain
nombre de traités concernant l’imposition des revenus. Ce qui
me dérange toutefois c’est l’absence dans cette liste de
certains pays. Je demande au gouvernement pourquoi par exemple
n’y figure pas la Suisse. Grâce à ces adaptations, certains
États qui, dans le passé, ont été notoirement des paradis
fiscaux, dont Singapour et le Luxembourg, sont désormais un peu
moins hors d’atteinte du contrôle fiscal et sont donc un peu
moins paradisiaques, même s’il subsistera encore des
échappatoires. La Suisse qui se situe dans les premières places
sur la liste des paradis fiscaux est remarquablement absente dans
la liste des projets de loi. Un tel projet pour la Suisse
sera-t-il bientôt déposé ? Si non, que fait le
gouvernement à ce sujet ? Quel sera son attitude envers la
FIFA à l’occasion de l’organisation du championnat mondial
de football ?
Un
grand problème soulevé par cette convention est qu’elle n’est
pas imperméable à l’exemption d’impôt dont jouit la FIFA
partout où elle est représentée. La FIFA a recouru à la
convention entre la Belgique et la Suisse sur la double
imposition pour engranger des bénéfices libres d’impôts.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Ik heb geen probleem met de voorliggende
wetsontwerpen die een aanpassing beogen van een reeks verdragen
in verband met belastingen. Wat mij echter opvalt is dat sommige
landen ontbreken in de lijst. Ik stel de vraag aan de regering
waarom bijvoorbeeld Zwitserland ontbreekt. Sommige staten die in
het verleden bekend stonden als belastingparadijzen, onder meer
Singapore en Luxemburg, staan door de aanpassing een beetje
minder buiten schot van de belastingcontrole en zijn een beetje
minder paradijselijk op het vlak van belastingen, hoewel er nog
altijd achterpoortjes zullen overblijven. Zwitserland dat een
prominente plaats bekleedt op het lijstje van belastingparadijzen
ontbreekt wel opvallend in de lijst van ontwerpen. Komt er nog
een ontwerp in verband met Zwitserland? Zo neen, wat gaat de
regering doen in dat verband? Wat zal in de toekomst de houding
zijn tegenover de FIFA bij de organisatie van het
wereldkampioenschap voetbal.
Een groot
probleem in die overeenkomst met de FIFA was dat ze niet
waterdicht is voor de belastingvrijstellingen die de FIFA overal
voorgesteld krijgt. De FIFA beriep zich op het verdrag tussen
België en Zwitserland tot het vermijden van dubbele belasting om
hier een pak winsten belastingvrij te kunnen binnenrijven.
|
M. Bernard
Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du
Service public fédéral Finances, à la Fiscalité
environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –
Mais cela n’a pas réussi !
|
De heer Bernard
Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de
Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude. – Maar is daarin niet
geslaagd!
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Cela n’a pas réussi, c’est vrai,
mais la FIFA maintient que ses gains ont déjà été imposés en
Suisse. À y regarder de plus près, on constate qu’elle a en
effet bénéficié d’exemptions fiscales extrêmes, grâce
auxquelles non seulement la FIFA mais aussi les organisations
affiliées au sens large, n’auraient pas dû payer le moindre
euro d’impôt sur des millions de gains.
Il
s’agit d’une fraude publique ; nous l’avons rendue
possible par la convention précitée. Dans la liste des
protocoles de modification des traités qui offrent il est vrai
davantage de possibilités d’obtenir des renseignements et
d’exercer un contrôle, il manque toutefois le croque-mitaine
suisse. J’aimerais savoir pourquoi.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Het is niet gelukt, dat is waar, maar de
FIFA hield wel staande dat die winsten al in Zwitserland belast
werden. Bij nader toezien hadden ze er echter verregaande
belastingvrijstellingen verkregen, waardoor niet alleen de FIFA,
maar ook afgeleide organisaties in de brede zin, geen euro
belastingen zouden hebben moeten betalen op miljoenen euro
winsten.
Hier is
sprake van openlijke fraude; we hebben die wettelijk mogelijk
gemaakt door voornoemd verdrag. In het rijtje protocollen tot
wijziging van verdragen die weliswaar meer mogelijkheden bieden
om inlichtingen in te winnen en controle uit te oefenen,
ontbreekt wel boeman Zwitserland. Ik had graag vernomen waarom.
|
M. Bernard
Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du
Service public fédéral Finances, à la Fiscalité
environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –
Monsieur Anciaux, ces protocoles concernent des conventions
conclues entre notre État et d’autres. Il faut être deux pour
danser le tango. Tant que nous n’avons pas conclu de convention
avec la Suisse, le gouvernement belge ne peut proposer de
protocole de modification.
|
De heer Bernard
Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de
Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude. – Mijnheer Anciaux, die
protocollen betreffen verdragen gesloten tussen ons land en
andere landen. Om een tango te dansen moet je met twee zijn.
Zolang we geen overeenkomst hebben met Zwitserland, kan de
Belgische regering geen protocol tot wijziging ervan voorstellen.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Avez-vous invité la Suisse à danser ?
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Hebt u Zwitserland wel ten dans gevraagd?
|
M. Bernard
Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du
Service public fédéral Finances, à la Fiscalité
environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. – Les
conventions et les protocoles doivent être acceptés par les
deux parties. La procédure est longue. Voici déjà deux ans que
ces protocoles ont été signés par le SPF Finances, mais le SPF
Affaires étrangères a besoin de temps pour transposer les
protocoles en textes légaux. Cela s’applique à toutes les
conventions internationales. Actuellement, 27 protocoles doivent
encore être signés au SPF Finances.
Nous
avons invité tous nos partenaires, y compris la Suisse, à
adapter les conventions existantes aux nouvelles normes de
l’OCDE. Je ne me suis pas penché récemment sur la question,
mais je pense me souvenir qu’en début d’année, la Suisse
n’était pas disposée à afficher la transparence que nous
préconisons. La Suisse propose d’autres formes de coopération
avec les pays de l’OCDE et de l’Union européenne. Nous ne
sommes donc pas encore parvenus à un accord à ce sujet.
Le
conseil Ecofin a chargé la Commission européenne de traiter
directement avec la Suisse. La Commission est en effet mieux
placée que les États membres pour négocier.
|
De heer Bernard
Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de
Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude. – Verdragen en protocollen
moet het akkoord krijgen van beide partijen. De procedure is
lang. De FOD Financiën heeft voorliggende protocollen al twee
jaar geleden geparafeerd, maar de FOD Buitenlandse Zaken heeft
tijd nodig om protocollen in wetsteksten om te zetten. Dat geldt
voor alle internationale verdragen. Bij de FOD Financiën liggen
momenteel nog 27 protocollen ter parafering voor.
We hebben al
onze partnerlanden, ook Zwitserland, verzocht om de bestaande
verdragen aan de nieuwe OESO-normen aan te passen. Ik heb onlangs
niet meer gecontroleerd hoever het staat met Zwitserland, maar ik
meen me te herinneren dat begin 2011 Zwitserland niet bereid was
de transparantie aan de dag te leggen die wij voorstaan.
Zwitserland stelt andere vormen van samenwerking voor met de
landen van de OESO en van de Europese Unie. We hebben daarover
dus nog geen akkoord bereikt.
De
ECOFIN-raad heeft de Europese Commissie de opdracht gegeven
direct met Zwitserland te onderhandelen. De Commissie zit immers
in een sterkere onderhandelingspositie dan de afzonderlijke
lidstaten.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Si notre intention est vraiment
d’intégrer les légitimes préoccupations de l’OCDE dans les
divers traités relatifs aux doubles taux d’imposition, nous
devons entamer la procédure de dénonciation prévue dans les
traités si la Suisse refuse manifestement de procéder aux
adaptations demandées par l’OCDE. Nous devons avoir cette
audace, notre crédibilité en dépend.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Als het ons menens is om de terechte
OESO-bekommernissen in de diverse verdragen aangaande de dubbele
belastingstarieven op te nemen, dan moeten we de
opzeggingsprocedure waarin de verdragen voorzien, opstarten als
Zwitserland manifest weigert de aanpassingen te doen die de OESO
vraagt. We moeten dat lef hebben als we geloofwaardig willen
zijn.
|
M. Bernard
Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du
Service public fédéral Finances, à la Fiscalité
environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. – La
situation vis-à-vis de la Suisse n’est pas si mauvaise. Les
ministres des Finances ont chargé le Commissaire européen de
négocier avec la Suisse en vue d’arriver à un accord sur
l’approche européenne. Cependant, la Suisse a déjà des
traités avec l’Allemagne et le Royaume-Uni, ce qui affaiblit
la position européenne. Un petit pays comme la Belgique ne sera
jamais le premier à pouvoir imposer un tel accord à la Suisse.
Nous espérons donc que les grands pays suivront la position
européenne et la renforceront.
|
De heer Bernard
Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de
Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude. – De toestand met
Zwitserland is nog niet zo slecht. De ministers van Financiën
hebben de Europese commissaris de opdracht gegeven met
Zwitserland te onderhandelen teneinde een akkoord te bereiken
over de Europese aanpak. Zwitserland heeft echter al
afzonderlijke verdragen met Duitsland en het Verenigd Koninkrijk;
dat verzwakt natuurlijk de Europese positie. Een klein land als
België zal nooit als eerste een dergelijk akkoord kunnen sluiten
met Zwitserland. Wij hopen dus dat de grote Europese landen het
Europese standpunt volgen en versterken.
|
– La
discussion générale est close.
|
– De
algemene bespreking is gesloten.
|
Discussion
des articles
|
Artikelsgewijze
bespreking
|
(Pour le
texte amendé par la commission des Relations extérieures et de
la Défense, voir document 5-961/4.)
|
(Voor de
tekst geamendeerd door de commissie voor de Buitenlandse
Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-961/4.)
|
M. le
président. – Je vous rappelle que la commission propose un
nouvel intitulé : Projet de loi portant assentiment à
l’Accord, fait à Bruxelles le 15 juillet 2009, entre
le Royaume de Belgique et la Principauté de Monaco en vue de
l’échange de renseignements en matière fiscale.
|
De
voorzitter. – Ik herinner eraan dat de commissie een nieuw
opschrift voorstelt: Wetsontwerp houdende instemming met het
Akkoord, gedaan te Brussel op 15 juli 2009, tussen het
Koninkrijk België en het Prinsdom Monaco inzake de uitwisseling
van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden.
|
– Les
articles 1er
et 2 sont adoptés sans observation.
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet
de loi.
|
– De
artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
– De
stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
|
Projet
de loi portant assentiment au Second Protocole, fait à Paris le
24 juin 2009, modifiant la Convention entre le Royaume
de Belgique et l’Australie tendant à éviter la double
imposition et à prévenir l’évasion fiscale en matière
d’impôts sur le revenu, signée à Canberra le
13 octobre 1977, telle que modifiée par le Protocole
signé à Canberra le 20 mars 1984, et adaptant la
législation fiscale belge à certaines dispositions dudit Second
Protocole (Doc. 5-962)
|
Wetsontwerp
houdende instemming met het Tweede Protocol, gedaan te Parijs op
24 juni 2009, tot wijziging van de Overeenkomst tussen
het Koninkrijk België en Australië tot het vermijden van
dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting
met betrekking tot belastingen naar het inkomen, ondertekend te
Canberra op 13 oktober 1977, zoals gewijzigd door het
Protocol, ondertekend te Canberra op 20 maart 1984, en
tot aanpassing van de Belgische belastingwetgeving aan sommige
bepalingen van voormeld Tweede Protocol (Stuk 5-962)
|
Discussion
générale
|
Algemene
bespreking
|
M. le
président. – La discussion générale du projet de loi
nº 5-961 porte également sur ce projet.
|
De
voorzitter. – De algemene bespreking over het wetsontwerp
5-961 geldt ook voor dit wetsontwerp.
|
– La
discussion générale est close.
|
– De
algemene bespreking is gesloten.
|
Discussion
des articles
|
Artikelsgewijze
bespreking
|
(Pour le
texte amendé par la commission des Relations extérieures et de
la Défense, voir document 5-962/4.)
|
(Voor de
tekst geamendeerd door de commissie voor de Buitenlandse
Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-962/4.)
|
– Les
articles 1er
à 6 sont adoptés sans observation.
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet
de loi.
|
– De
artikelen 1 tot 6 worden zonder opmerking aangenomen.
– De
stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
|
Projet
de loi portant assentiment au Protocole, fait à Berlin le
23 juin 2009, modifiant la Convention entre le Royaume
de Belgique et le Royaume des Pays-Bas tendant à éviter la
double imposition et à prévenir l’évasion fiscale en matière
d’impôts sur le revenu et sur la fortune, et les Protocoles I
et II, signés à Luxembourg le 5 juin 2001, et
adaptant la législation fiscale belge à certaines dispositions
dudit Protocole (Doc. 5-963)
|
Wetsontwerp
houdende instemming met het Protocol, gedaan te Berlijn op
23 juni 2009, tot wijziging van het Verdrag tussen het
Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden tot het
vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het
ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar
het vermogen, met Protocol I en II, ondertekend te Luxemburg op
5 juni 2001, en houdende aanpassing van de Belgische
belastingwetgeving aan sommige bepalingen van eerstgenoemd
Protocol (Stuk 5-963)
|
Discussion
générale
|
Algemene
bespreking
|
M. le
président. – La discussion générale du projet de loi
nº 5-961 porte également sur ce projet.
|
De
voorzitter. – De algemene bespreking over het wetsontwerp
5-961 geldt ook voor dit wetsontwerp.
|
– La
discussion générale est close.
|
– De
algemene bespreking is gesloten.
|
Discussion
des articles
|
Artikelsgewijze
bespreking
|
(Pour le
texte amendé par la commission des Relations extérieures et de
la Défense, voir document 5-963/4.)
|
(Voor de
tekst geamendeerd door de commissie voor de Buitenlandse
Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-963/4.)
|
– Les
articles 1er
à 6 sont adoptés sans observation.
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet
de loi.
|
– De
artikelen 1 tot 6 worden zonder opmerking aangenomen.
– De
stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
|
Projet
de loi portant assentiment au Protocole, fait à Bruxelles le
15 septembre 2009, modifiant la Convention entre le
Royaume de Belgique et la République de Finlande tendant à
éviter la double imposition et à prévenir l’évasion fiscale
en matière d’impôts sur le revenu et sur la fortune, signée
à Bruxelles le 18 mai 1976, telle que modifiée par
l’Accord additionnel signé à Bruxelles le 13 mars 1991,
et adaptant la législation fiscale belge à certaines
dispositions dudit Protocole (Doc. 5-964)
|
Wetsontwerp
houdende instemming met het Protocol, gedaan te Brussel op
15 september 2009, tot wijziging van de Overeenkomst
tussen het Koninkrijk België en de Republiek Finland tot het
vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het
ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar
het vermogen, ondertekend te Brussel op 18 mei 1976,
zoals gewijzigd door het Aanvullend Akkoord ondertekend te
Brussel op 13 maart 1991, en houdende aanpassing van de
Belgische belastingwetgeving aan sommige bepalingen van voornoemd
Protocol (Stuk 5-964)
|
Discussion
générale
|
Algemene
bespreking
|
M. le
président. – La discussion générale du projet de loi
nº 5-961 porte également sur ce projet.
|
De
voorzitter. – De algemene bespreking over het wetsontwerp
5-961 geldt ook voor dit wetsontwerp.
|
– La
discussion générale est close.
|
– De
algemene bespreking is gesloten.
|
Discussion
des articles
|
Artikelsgewijze
bespreking
|
(Pour le
texte amendé par la commission des Relations extérieures et de
la Défense, voir document 5-964/4.)
|
(Voor de
tekst geamendeerd door de commissie voor de Buitenlandse
Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-964/4.)
|
– Les
articles 1er
à 6 sont adoptés sans observation.
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet
de loi.
|
– De
artikelen 1 tot 6 worden zonder opmerking aangenomen.
– De
stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
|
Projet
de loi portant assentiment au Protocole, fait à Paris le
24 juin 2009, modifiant la Convention entre le
Gouvernement du Royaume de Belgique et le Gouvernement du
Royaume-Uni de Grande-Bretagne et d’Irlande du Nord tendant à
éviter la double imposition et à prévenir l’évasion fiscale
en matière d’impôts sur le revenu et sur les gains en
capital, signée à Bruxelles le 1er juin 1987,
et adaptant la législation fiscale belge à certaines
dispositions dudit Protocole (Doc. 5-965)
|
Wetsontwerp
houdende instemming met het Protocol, gedaan te Parijs op
24 juni 2009, tot wijziging van de Overeenkomst tussen
de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van het
Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot
het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het
ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar
vermogenswinsten, ondertekend te Brussel op 1 juni 1987,
en houdende aanpassing van de Belgische belastingwetgeving aan
sommige bepalingen van voornoemd Protocol (Stuk 5-965)
|
Discussion
générale
|
Algemene
bespreking
|
M. le
président. – La discussion générale du projet de loi
nº 5-961 porte également sur ce projet.
|
De
voorzitter. – De algemene bespreking over het wetsontwerp
5-961 geldt ook voor dit wetsontwerp.
|
– La
discussion générale est close.
|
– De
algemene bespreking is gesloten.
|
Discussion
des articles
|
Artikelsgewijze
bespreking
|
(Pour le
texte amendé par la commission des Relations extérieures et de
la Défense, voir document 5-965/4.)
|
(Voor de
tekst geamendeerd door de commissie voor de Buitenlandse
Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-965/4.)
|
M. le
président. – Je vous rappelle que la commission propose un
nouvel intitulé : Projet de loi portant assentiment au
Protocole, fait à Paris le 24 juin 2009, modifiant la
Convention entre le Gouvernement du Royaume de Belgique et le
Gouvernement du Royaume-Uni de Grande-Bretagne et d’Irlande du
Nord tendant à éviter la double imposition et à prévenir
l’évasion fiscale en matière d’impôts sur le revenu et sur
les gains en capital, signée à Bruxelles le 1er juin 1987.
|
De
voorzitter. – Ik herinner eraan dat de commissie een nieuw
opschrift voorstelt: Wetsontwerp houdende instemming met het
Protocol, gedaan te Parijs op 24 juni 2009, tot
wijziging van de Overeenkomst tussen de Regering van het
Koninkrijk België en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van
Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele
belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting
inzake belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten,
ondertekend te Brussel op 1 juni 1987.
|
– Les
articles 1er
et 2 sont adoptés sans observation.
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet
de loi.
|
– De
artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
– De
stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
|
Projet
de loi portant assentiment au Protocole, fait à Bruxelles le
10 septembre 2009, modifiant la Convention entre le
Royaume de Belgique et le Royaume de Norvège tendant à éviter
la double imposition et à prévenir l’évasion fiscale en
matière d’impôts sur le revenu et sur la fortune, signée à
Oslo le 14 avril 1988, et adaptant la législation
fiscale belge à certaines dispositions dudit Protocole
(Doc. 5-966)
|
Wetsontwerp
houdende instemming met het Protocol, gedaan te Brussel op
10 september 2009, tot wijziging van de Overeenkomst
tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk Noorwegen tot het
vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het
ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar
het vermogen, ondertekend te Oslo op 14 april 1988, en
houdende aanpassing van de Belgische belastingwetgeving aan
sommige bepalingen van voornoemd Protocol (Stuk 5-966)
|
Discussion
générale
|
Algemene
bespreking
|
M. le
président. – La discussion générale du projet de loi
nº 5-961 porte également sur ce projet.
|
De
voorzitter. – De algemene bespreking over het wetsontwerp
5-961 geldt ook voor dit wetsontwerp.
|
– La
discussion générale est close.
|
– De
algemene bespreking is gesloten.
|
Discussion
des articles
|
Artikelsgewijze
bespreking
|
(Pour le
texte amendé par la commission des Relations extérieures et de
la Défense, voir document 5-966/4.)
|
(Voor de
tekst geamendeerd door de commissie voor de Buitenlandse
Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-966/4.)
|
M. le
président. – Je vous rappelle que la commission propose un
nouvel intitulé : Projet de loi portant assentiment au
Protocole, fait à Bruxelles le 10 septembre 2009,
modifiant la Convention entre le Royaume de Belgique et le
Royaume de Norvège tendant à éviter la double imposition et à
prévenir l’évasion fiscale en matière d’impôts sur le
revenu et sur la fortune, signée à Oslo le 14 avril 1988.
|
De
voorzitter. – Ik herinner eraan dat de commissie een nieuw
opschrift voorstelt: Wetsontwerp houdende instemming met het
Protocol, gedaan te Brussel op 10 september 2009, tot
wijziging van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en
het Koninkrijk Noorwegen tot het vermijden van dubbele belasting
en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake
belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, ondertekend te
Oslo op 14 april 1988.
|
– Les
articles 1er
et 2 sont adoptés sans observation.
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet
de loi.
|
– De
artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
– De
stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
|
Projet
de loi portant assentiment à l’Avenant, fait à Bruxelles le
7 juillet 2009, à la Convention entre la Belgique et
la France tendant à éviter les doubles impositions et à
établir des règles d’assistance administrative et juridique
réciproque en matière d’impôts sur les revenus signée à
Bruxelles le 10 mars 1964 et modifiée par les Avenants
du 15 février 1971, du 8 février 1999 et du
12 décembre 2008, et adaptant la législation fiscale
belge à certaines dispositions dudit Avenant (Doc. 5-967)
|
Wetsontwerp
houdende instemming met het Avenant, gedaan te Brussel op
7 juli 2009, bij de Overeenkomst tussen België en
Frankrijk tot voorkoming van dubbele belasting en tot regeling
van wederzijdse administratieve en juridische bijstand inzake
inkomstenbelastingen, ondertekend te Brussel op 10 maart 1964
en gewijzigd door de Avenanten van 15 februari 1971,
8 februari 1999 en 12 december 2008, en
houdende aanpassing van de Belgische belastingwetgeving aan
sommige bepalingen van eerstgenoemd Avenant (Stuk 5-967)
|
Discussion
générale
|
Algemene
bespreking
|
M. le
président. – La discussion générale du projet de loi
nº 5-961 porte également sur ce projet.
|
De
voorzitter. – De algemene bespreking over het wetsontwerp
5-961 geldt ook voor dit wetsontwerp.
|
– La
discussion générale est close.
|
– De
algemene bespreking is gesloten.
|
Discussion
des articles
|
Artikelsgewijze
bespreking
|
(Pour le
texte amendé par la commission des Relations extérieures et de
la Défense, voir document 5-967/4.)
|
(Voor de
tekst geamendeerd door de commissie voor de Buitenlandse
Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-967/4.)
|
M. le
président. – Je vous rappelle que la commission propose un
nouvel intitulé : Le projet sera transmis à la Chambre des
représentants, sous le nouvel intitulé : Projet de loi
portant assentiment à l’Avenant, fait à Bruxelles le
7 juillet 2009, à la Convention entre la Belgique et
la France tendant à éviter les doubles impositions et à
établir des règles d’assistance administrative et juridique
réciproque en matière d’impôts sur les revenus signée à
Bruxelles le 10 mars 1964 et modifiée par les Avenants
du 15 février 1971 et du 8 février 1999, et
adaptant la législation fiscale belge à certaines dispositions
dudit Avenant.
|
De
voorzitter. – Ik herinner eraan dat de commissie een nieuw
opschrift voorstelt: Wetsontwerp houdende instemming met het
Avenant, gedaan te Brussel op 7 juli 2009, bij de
Overeenkomst tussen België en Frankrijk tot voorkoming van
dubbele belasting en tot regeling van wederzijdse administratieve
en juridische bijstand inzake inkomstenbelastingen, ondertekend
te Brussel op 10 maart 1964 en gewijzigd door de
Avenanten van 15 februari 1971 en 8 februari 1999,
en houdende aanpassing van de Belgische belastingwetgeving aan
sommige bepalingen van eerstgenoemd Avenant.
|
– Les
articles 1er
à 6 sont adoptés sans observation.
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet
de loi.
|
– De
artikelen 1 tot 6 worden zonder opmerking aangenomen.
– De
stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
|
Projet
de loi portant assentiment au Protocole, fait à Bruxelles le
14 juillet 2009, modifiant la Convention entre le
Royaume de Belgique et la République de Saint-Marin tendant à
éviter la double imposition et à prévenir la fraude fiscale en
matière d’impôts sur le revenu, signée à Saint-Marin le
21 décembre 2005, et adaptant la législation fiscale
belge à certaines dispositions dudit protocole (Doc. 5-968)
|
Wetsontwerp
houdende instemming met het Protocol, gedaan te Brussel op
14 juli 2009, tot wijziging van de Overeenkomst tussen
het Koninkrijk België en de Republiek San Marino tot het
vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het
ontduiken van belasting inzake belastingen naar het inkomen,
ondertekend te San Marino op 21 december 2005, en
houdende aanpassing van de Belgische belastingwetgeving aan
sommige bepalingen van voornoemd Protocol (Stuk 5-968)
|
Discussion
générale
|
Algemene
bespreking
|
M. le
président. – La discussion générale du projet de loi
nº 5-961 porte également sur ce projet.
|
De
voorzitter. – De algemene bespreking over het wetsontwerp
5-961 geldt ook voor dit wetsontwerp.
|
– La
discussion générale est close.
|
– De
algemene bespreking is gesloten.
|
Discussion
des articles
|
Artikelsgewijze
bespreking
|
(Pour le
texte amendé par la commission des Relations extérieures et de
la Défense, voir document 5-968/4.)
|
(Voor de
tekst geamendeerd door de commissie voor de Buitenlandse
Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-968/4.)
|
M. le
président. – Je vous rappelle que la commission propose un
nouvel intitulé : Projet de loi portant assentiment au
Protocole, fait à Bruxelles le 14 juillet 2009,
modifiant la Convention entre le Royaume de Belgique et la
République de Saint-Marin tendant à éviter la double
imposition et à prévenir la fraude fiscale en matière d’impôts
sur le revenu, signée à Saint-Marin le 21 décembre 2005.
|
De
voorzitter. – Ik herinner eraan dat de commissie een nieuw
opschrift voorstelt: Wetsontwerp houdende instemming met het
Protocol, gedaan te Brussel op 14 juli 2009, tot
wijziging van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de
Republiek San Marino tot het vermijden van dubbele belasting en
tot het voorkomen van het ontduiken van belasting inzake
belastingen naar het inkomen, ondertekend te San Marino op
21 december 2005.
|
– Les
articles 1er
et 2 sont adoptés sans observation.
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet
de loi.
|
– De
artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
– De
stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
|
Projet
de loi portant assentiment à l’Accord, fait à Bruxelles le
23 octobre 2009, entre le Gouvernement du Royaume de
Belgique et le Gouvernement de la Principauté d’Andorre en vue
de l’échange de renseignements en matière fiscale et adaptant
la législation fiscale belge à certaines dispositions dudit
Accord (Doc. 5-969)
|
Wetsontwerp
houdende instemming met het Akkoord, gedaan te Brussel op
23 oktober 2009, tussen de Regering van het Koninkrijk
België en de Regering van het Prinsdom Andorra inzake de
uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot
belastingaangelegenheden en houdende aanpassing van de Belgische
belastingwetgeving aan sommige bepalingen van voornoemd Akkoord
(Stuk 5-969)
|
Discussion
générale
|
Algemene
bespreking
|
M. le
président. – La discussion générale du projet de loi
nº 5-961 porte également sur ce projet.
|
De
voorzitter. – De algemene bespreking over het wetsontwerp
5-961 geldt ook voor dit wetsontwerp.
|
– La
discussion générale est close.
|
– De
algemene bespreking is gesloten.
|
Discussion
des articles
|
Artikelsgewijze
bespreking
|
(Pour le
texte amendé par la commission des Relations extérieures et de
la Défense, voir document 5-969/4.)
|
(Voor de
tekst geamendeerd door de commissie voor de Buitenlandse
Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-969/4.)
|
M. le
président. – Je vous rappelle que la commission propose un
nouvel intitulé : Projet de loi portant assentiment à
l’Accord, fait à Bruxelles le 23 octobre 2009, entre
le Gouvernement du Royaume de Belgique et le Gouvernement de la
Principauté d’Andorre en vue de l’échange de renseignements
en matière fiscale.
|
De
voorzitter. – Ik herinner eraan dat de commissie een nieuw
opschrift voorstelt: Wetsontwerp houdende instemming met het
Akkoord, gedaan te Brussel op 23 oktober 2009, tussen
de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van het
Prinsdom Andorra inzake de uitwisseling van inlichtingen met
betrekking tot belastingaangelegenheden.
|
– Les
articles 1er
et 2 sont adoptés sans observation.
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet
de loi.
|
– De
artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
– De
stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
|
Projet
de loi portant assentiment au Protocole, fait à Bruxelles le
7 juillet 2009, modifiant la Convention entre la
Belgique et le Danemark en vue d’éviter les doubles
impositions et de régler certaines autres questions en matière
d’impôts sur le revenu et sur la fortune, signée à Bruxelles
le 16 octobre 1969, telle que modifiée et complétée
par le Protocole signé à Copenhague le 27 septembre 1999,
et adaptant la législation fiscale belge à certaines
dispositions dudit Protocole (Doc. 5-970)
|
Wetsontwerp
houdende instemming met het Protocol, gedaan te Brussel op
7 juli 2009, tot wijziging van de Overeenkomst tussen
België en Denemarken tot het vermijden van dubbele belasting en
tot regeling van sommige andere aangelegenheden inzake
belastingen nar het inkomen en naar het vermogen, ondertekend te
Brussel op 16 oktober 1969, zoals gewijzigd en
aangevuld door het op 27 september 1999 te Kopenhagen
ondertekende Protocol, en houdende aanpassing van de Belgische
belastingwetgeving aan sommige bepalingen van eerstgenoemd
Protocol (Stuk 5-970)
|
Discussion
générale
|
Algemene
bespreking
|
M. le
président. – La discussion générale du projet de loi
nº 5-961 porte également sur ce projet.
|
De
voorzitter. – De algemene bespreking over het wetsontwerp
5-961 geldt ook voor dit wetsontwerp.
|
– La
discussion générale est close.
|
– De
algemene bespreking is gesloten.
|
Discussion
des articles
|
Artikelsgewijze
bespreking
|
(Pour le
texte amendé par la commission des Relations extérieures et de
la Défense, voir document 5-970/4.)
|
(Voor de
tekst geamendeerd door de commissie voor de Buitenlandse
Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-970/4.)
|
– Les
articles 1er
et 2 sont adoptés sans observation.
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet
de loi.
|
– De
artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
– De
stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
|
Projet
de loi portant assentiment au Protocole, fait à Bruxelles le
16 juillet 2009, modifiant la Convention entre le
Gouvernement du Royaume de Belgique et le Gouvernement de la
République de Singapour tendant à éviter la double imposition
et à prévenir l’évasion fiscale en matière d’impôts sur
le revenu, signée à Singapour le 6 novembre 2006, et
adaptant la législation fiscale belge à certaines dispositions
dudit Protocole (Doc. 5-971)
|
Wetsontwerp
houdende instemming met het Protocol, gedaan te Brussel op
16 juli 2009, tot wijziging van de Overeenkomst tussen
de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de
Republiek Singapore tot het vermijden van dubbele belasting en
tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake
belastingen naar het inkomen, ondertekend te Singapore op
6 november 2006, en houdende aanpassing van de
Belgische belastingwetgeving aan sommige bepalingen van voornoemd
Protocol (Stuk 5-971)
|
Discussion
générale
|
Algemene
bespreking
|
M. le
président. – La discussion générale du projet de loi
nº 5-961 porte également sur ce projet.
|
De
voorzitter. – De algemene bespreking over het wetsontwerp
5-961 geldt ook voor dit wetsontwerp.
|
– La
discussion générale est close.
|
– De
algemene bespreking is gesloten.
|
Discussion
des articles
|
Artikelsgewijze
bespreking
|
(Pour le
texte amendé par la commission des Relations extérieures et de
la Défense, voir document 5-971/4.)
|
(Voor de
tekst geamendeerd door de commissie voor de Buitenlandse
Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-971/4.)
|
M. le
président. – Je vous rappelle que la commission propose un
nouvel intitulé : Projet de loi portant assentiment au
Protocole, fait à Bruxelles le 16 juillet 2009,
modifiant la Convention entre le Gouvernement du Royaume de
Belgique et le Gouvernement de la République de Singapour
tendant à éviter la double imposition et à prévenir l’évasion
fiscale en matière d’impôts sur le revenu, signée à
Singapour le 6 novembre 2006.
|
De
voorzitter. – Ik herinner eraan dat de commissie een nieuw
opschrift voorstelt: Wetsontwerp houdende instemming met het
Protocol, gedaan te Brussel op 16 juli 2009, tot
wijziging van de Overeenkomst tussen de Regering van het
Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Singapore tot
het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het
ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen,
ondertekend te Singapore op 6 november 2006.
|
– Les
articles 1er
et 2 sont adoptés sans observation.
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet
de loi.
|
– De
artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
– De
stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
|
Projet
de loi portant assentiment à l’Avenant et à l’échange de
lettres, fait à Bruxelles le 16 juillet 2009, à la
Convention entre le Royaume de Belgique et le Grand-Duché de
Luxembourg en vue d’éviter les doubles impositions et de
régler certaines autres questions en matière d’impôts sur le
revenu et sur la fortune, et le Protocole final y relatif, signés
à Luxembourg le 17 septembre 1970, tels que modifiés
par l’Avenant, signé à Bruxelles le 11 décembre 2002,
et adaptant la législation fiscale belge à certaines
dispositions dudit Avenant (Doc. 5-972)
|
Wetsontwerp
houdende instemming met het Avenant en de uitwisseling van
brieven, gedaan te Brussel op 16 juli 2009, bij de
Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Groothertogdom
Luxemburg tot het vermijden van dubbele belasting en tot regeling
van sommige andere aangelegenheden inzake belastingen naar het
inkomen en naar het vermogen, en het desbetreffende Slotprotocol,
ondertekend te Luxemburg op 17 september 1970, zoals
gewijzigd door het Avenant, ondertekend te Brussel op
11 december 2002, en houdende aanpassing van de
Belgische belastingwetgeving aan sommige bepalingen van
eerstgenoemd Avenant (Stuk 5-972)
|
Discussion
générale
|
Algemene
bespreking
|
M. le
président. – La discussion générale du projet de loi
nº 5-961 porte également sur ce projet.
|
De
voorzitter. – De algemene bespreking over het wetsontwerp
5-961 geldt ook voor dit wetsontwerp.
|
– La
discussion générale est close.
|
– De
algemene bespreking is gesloten.
|
Discussion
des articles
|
Artikelsgewijze
bespreking
|
(Pour le
texte amendé par la commission des Relations extérieures et de
la Défense, voir document 5-972/4.)
|
(Voor de
tekst geamendeerd door de commissie voor de Buitenlandse
Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-972/4.)
|
M. le
président. – Je vous rappelle que la commission propose un
nouvel intitulé : Projet de loi portant assentiment à
l’Avenant et à l’échange de lettres, fait à Bruxelles le
16 juillet 2009, à la Convention entre le Royaume de
Belgique et le Grand-Duché de Luxembourg en vue d’éviter les
doubles impositions et de régler certaines autres questions en
matière d’impôts sur le revenu et sur la fortune, et le
Protocole final y relatif, signés à Luxembourg le
17 septembre 1970, tels que modifiés par l’Avenant,
signé à Bruxelles le 11 décembre 2002.
|
De
voorzitter. – Ik herinner eraan dat de commissie een nieuw
opschrift voorstelt: Wetsontwerp houdende instemming met het
Avenant en de uitwisseling van brieven, gedaan te Brussel op
16 juli 2009, bij de Overeenkomst tussen het Koninkrijk
België en het Groothertogdom Luxemburg tot het vermijden van
dubbele belasting en tot regeling van sommige andere
aangelegenheden inzake belastingen naar het inkomen en naar het
vermogen, en het desbetreffende Slotprotocol, ondertekend te
Luxemburg op 17 september 1970, zoals gewijzigd door
het Avenant, ondertekend te Brussel op 11 december 2002.
|
– Les
articles 1er
et 2 sont adoptés sans observation.
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet
de loi.
|
– De
artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.
– De
stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
|
Proposition
de résolution relative à la lutte contre la pauvreté infantile
(de Mme Olga Zrihen ; Doc. 5-238)
|
Voorstel
van resolutie betreffende de strijd tegen de kinderarmoede (van
mevrouw Olga Zrihen; Stuk 5-238)
|
Discussion
|
Bespreking
|
(Pour le
texte adopté par la commission des Affaires sociales, voir
document 5-238/4.)
|
(Voor de
tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale
Aangelegenheden, zie stuk 5-238/4.)
|
Mme Fatiha
Saïdi (PS), rapporteuse. – La proposition de résolution
relative à la lutte contre la pauvreté infantile déposée par
Mme Zrihen, le 6 octobre 2010, part du constat que
le taux de pauvreté est très élevé dans notre pays, par
rapport aux autres pays européens, particulièrement la pauvreté
infantile.
L’auteure
a rappelé que ce texte est malheureusement toujours d’actualité.
Elle estime intolérable que notre société compte autant
d’enfants touchés par la pauvreté.
En
substance, les points débattus durant les séances de commission
ont porté sur des recommandations telles que l’inscription du
thème de la lutte contre la pauvreté infantile au programme de
la prochaine conférence interministérielle, la définition de
la pauvreté infantile et le suivi de son évolution par rapport
à un revenu médian, la détermination d’indicateurs efficaces
et leur actualisation pour permettre de contrôler le bien-être
matériel des enfants, l’analyse des budgets du point de vue de
leur impact sur les enfants, afin de promouvoir davantage encore
l’utilisation efficiente des moyens en faveur des enfants, la
mise sur pied d’une stratégie nationale de lutte contre la
pauvreté infantile, assortie d’objectifs et d’un calendrier
clairs. Il convient, à cette fin, de s’inspirer des politiques
des pays nordiques qui présentent un faible taux de pauvreté
infantile.
Parmi les
recommandations figurent aussi le suivi régulier des progrès
réalisés dans la lutte contre la pauvreté infantile, la
promotion, sur le plan européen, d’une réflexion approfondie
sur la problématique de la pauvreté infantile et sur les
actions envisageables pour l’éradiquer, afin que la lutte
contre la pauvreté infantile devienne une priorité politique
claire pour l’Union européenne et chacun de ses États-membres.
Il a
également été question de l’échange des bonnes pratiques
menées au sein des différents pays de l’Union européenne et
de la mise en œuvre de mesures supplémentaires permettant
d’augmenter la participation au travail des personnes vivant
en-dessous du seuil de pauvreté et d’élaborer des mesures
permettant aux parents de combiner plus facilement la vie
professionnelle et la vie familiale.
M. Courard,
Secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte
contre la pauvreté, a précisé que le contexte d’affaires
courantes limitait la marge de manœuvre et qu’il ne pouvait
exprimer ses « intentions » par rapport à ce texte.
Néanmoins,
dans le cadre de la Présidence belge, la première initiative du
secrétaire d’État a été l’organisation de la Conférence
européenne « Feuille de route pour une recommandation pour
combattre la pauvreté infantile », les 2 et 3 septembre
derniers, à Marche-en-Famenne.
Cette
conférence a été mise sur pied, en étroite collaboration avec
Eurochild et Unicef. Les participants ne se sont pas limités à
dresser des analyses mais ont défini des pistes de solution. Une
déclaration finale reprenant les propositions concrètes a été
signée par les représentants du trio espagnol, belge et
hongrois et a été présentée aux ministres européens en
charge de la lutte contre la pauvreté et l’exclusion sociale,
lors de la rencontre informelle du 19 octobre 2010 à
Bruxelles.
Le
secrétaire d’État a rappelé qu’il œuvrait pour que la
déclaration finale de cette année européenne contre la
pauvreté fasse de ce thème une priorité dans la « Plate-Forme
contre la pauvreté ». Grâce à celle-ci, l’Europe veut
réaliser son objectif chiffré qui vise à réduire d’au moins
20 millions le nombre de personnes qui vivent dans la pauvreté
d’ici 2020.
Les membres
de la commission ont émis des remarques sur les points
suivants : la nécessité d’un état des lieux des mesures
déjà prises en la matière, la priorité à accorder aux
ménages avec enfants, la nécessité de créer un environnement
offrant un maximum de chances à l’emploi.
Des
amendements ont été déposés par les différents groupes
politiques et ont permis un débat constructif dans lequel la
démocratie parlementaire a trouvé son compte.
L’ensemble
de la proposition de résolution amendée a été adoptée par 10
voix et 3 abstentions.
|
Mevrouw Fatiha
Saïdi (PS), rapporteur. – Het voorstel van resolutie
betreffende de strijd tegen de kinderarmoede werd door
mevrouw Zrihen ingediend op 6 oktober 2010 en
vertrekt uit de vaststelling dat de armoedegraad in ons land zeer
hoog ligt in vergelijking met andere Europese landen. Dat geldt
vooral voor de kinderarmoede.
De
indienster wees erop dat de tekst jammer genoeg nog steeds
actueel is. Het is volgens haar ontoelaatbaar dat in onze
samenleving nog zoveel kinderen door armoede worden getroffen.
Samengevat
heeft de commissie over de volgende aanbevelingen gedebatteerd:
het thema van de strijd tegen de kinderarmoede opnemen in het
programma van de volgende interministeriële conferentie; de
kinderarmoede definiëren en de evolutie ervan volgen ten
opzichte van een mediaaninkomen en doeltreffende indicatoren
bepalen om de materiële welvaart van kinderen na te gaan; de
analyse van de begrotingen vanuit het oogpunt van hun impact op
kinderen, opdat de middelen ten behoeve van kinderen nog
efficiënter gebruikt worden; het uitstippelen van een nationale
strategie voor de bestrijding van de kinderarmoede, met inbegrip
van duidelijke doelstellingen en een tijdschema, naar het
voorbeeld van het beleid van de Scandinavische landen die een
lage graad van kinderarmoede kennen.
Voorts
is het de bedoeling regelmatig na te gaan welke vorderingen
geboekt zijn in de strijd tegen de kinderarmoede; op Europees
vlak een diepgaande discussie op gang te brengen over het
probleem van de kinderarmoede en de acties die kunnen leiden tot
een uitroeiing ervan, opdat de strijd tegen de kinderarmoede een
duidelijke beleidsprioriteit wordt voor de Europese Unie en elk
van haar lidstaten; over te gaan tot een uitwisseling van goede
praktijken die binnen de Europese Unie bestaan; bijkomende
maatregelen te nemen die de arbeidsparticipatie van personen, die
onder de armoedegrens leven, verhogen; alsook verdere maatregelen
uit te werken die de ouders in staat stellen om werk en gezin
beter te combineren.
De heer Courard,
staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en
Armoedebestrijding, wees erop dat de lopende zaken de
manoeuvreerruimte beperkten en dat hij zijn voornemens
betreffende de tekst niet kon uitspreken.
Tijdens
het Belgisch voorzitterschap was het eerste initiatief van de
staatssecretaris de organisatie van de Europese conferentie ‘Who
cares? Stappenplan voor een aanbeveling ter bestrijding van de
kinderarmoede’, op 2 en 3 september 2010 in
Marche-en-Famenne.
Deze
conferentie werd in nauwe samenspraak met Eurochild en Unicef
voorbereid; het ging niet alleen om analyses, maar vooral om het
voorstellen van oplossingen.
De
conferentie is uitgemond in een door de vertegenwoordigers van
het Spaans-Belgisch-Hongaars trio ondertekende eindverklaring,
die concrete oplossingen aandraagt. Deze verklaring werd tijdens
de informele ontmoeting van 19 oktober 2010 in Brussel
voorgesteld aan de Europese ministers die belast zijn met de
strijd tegen armoede en maatschappelijke uitsluiting.
De
staatssecretaris herinnerde eraan dat hij ervoor ijvert om dit
thema in de eindverklaring van dit Europees jaar tegen de armoede
als een prioriteit te laten opnemen in het ‘Platform tegen de
armoede’. Hiermee wil Europa zijn becijferde doelstelling
bereiken: ervoor zorgen dat tegen 2020 het aantal mensen dat in
armoede leeft met minstens 20 miljoen daalt.
De
commissieleden hebben opmerkingen gemaakt over de volgende
punten: de noodzaak om de stand van zaken op te maken van de
reeds ondernomen acties, de voorrang aan gezinnen met kinderen,
de noodzaak om een omgeving te creëren die zoveel mogelijk
kansen op tewerkstelling biedt.
De
verschillende fracties hebben amendementen ingediend en hebben
een constructief debat mogelijk gemaakt waarin de parlementaire
democratie ten volle kon opbloeien.
Het
geamendeerde voorstel van resolutie werd aangenomen met tien
stemmen bij drie onthoudingen.
|
Mme Olga
Zrihen (PS). – Trois propositions de résolution relatives
à la lutte contre la pauvreté sont aujourd’hui en examen au
sein de notre Assemblée.
Ces textes
sont importants au regard même de la problématique qu’ils
embrassent. Alors que la lutte contre la pauvreté dans son
ensemble mérite toute notre attention et nécessite de notre
part un engagement à chaque fois renouvelé, je me permettrai,
au regard des initiatives législatives qui sont proposées,
d’intervenir brièvement au sujet du texte que j’ai déposé
concernant la lutte contre la pauvreté infantile.
II ne faut
malheureusement pas s’expatrier sous d’autres cieux étrangers
– comme ceux des pays en développement notamment – pour être
confronté aux effets mêmes de la pauvreté. La recherche de
satisfaction de besoins élémentaires essentiels est et reste
également la préoccupation de nos concitoyens. Cette
problématique n’est donc pas nouvelle. La lutte contre la
pauvreté demeure malheureusement encore et toujours d’actualité
et encore plus en cette période de crise.
La pauvreté
a été longtemps à nos portes. Aujourd’hui, elle est dans nos
murs, elle n’est plus marginale, elle frappe de plus en plus
dans le silence et dans l’indignité des conditions de vie.
Monsieur le
Président, chers collègues, savez-vous que, dans notre pays,
15% des personnes vivent sous le seuil de pauvreté et que, chez
les enfants, ce taux s’élève à 17%. Quant au risque de
basculer dans la pauvreté, il touche 39,5% des familles
monoparentales et atteindrait même 74,4% pour les enfants dont
les parents ne travaillent pas.
Sous ce
prisme de réflexion, il est un fait que l’emploi demeure plus
que jamais l’élément d’intégration essentiel dans notre
société !
En effet, en
2009, le secrétaire d’État chargé de la lutte contre la
pauvreté, M. Delizée, était en grande partie d’accord
avec la portée de la proposition de résolution relative à la
lutte contre la pauvreté infantile et considérait même le
contenu de cette dernière comme un « fil rouge » de
la politique à mener par son département ministériel.
Au second
semestre 2010, la lutte contre la pauvreté infantile était
placée parmi les priorités de la Présidence belge du Conseil
de l’Union européenne. Nous serons par ailleurs
particulièrement attentifs à la recommandation qui devrait être
publiée par la Commission européenne en 2012 – recommandation
qui sera le fruit d’une Conférence européenne organisée sur
ce thème par le secrétaire d’État, M. Courard.
La
résolution relative à la lutte contre la pauvreté infantile
que j’ai déposée, si elle peut s’avérer d’une portée
plus modeste, tend toutefois à rappeler que nous ne pouvons
tolérer dans notre société qu’autant d’enfants vivent dans
la pauvreté et soient soumis à une telle situation de
dépendance.
Le
secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte
contre la pauvreté a précisé en commission des Affaires
sociales que, dans un contexte d’affaires courantes, la marge
de manœuvre liée à cette problématique était limitée.
Soit ! Pourtant il convient de souligner les actions
entreprises dans le cadre de la Présidence belge. En effet,
comme l’a dit le secrétaire d’État, « il est
essentiel de briser le cercle vicieux de la pauvreté
intergénérationnelle, de la fatalité qui fait de la pauvreté
un héritage que l’on se transmet de famille en famille. Il est
important de donner une chance à tous les enfants, même si
leurs parents n’ont pas beaucoup de moyens, de bénéficier
d’une série d’initiatives bénéfiques pour leur
développement et pour leur avenir ».
Monsieur le
Président, chers collègues, je voudrais simplement, pour
conclure, vous rappeler que cette proposition de résolution, qui
a été largement débattue et sujette à de nombreux
amendements, n’a toutefois pas vu son esprit initial modifié
et a été sanctionnée par un vote positif au sein de la
commission des Affaires sociales du Sénat. Permettez-moi
d’espérer qu’il en sera de même au sein de la séance
plénière.
|
Mevrouw Olga
Zrihen (PS). – De Senaat bespreekt vandaag drie voorstellen
van resolutie met betrekking tot de armoedebestrijding.
Alleen
al het thema maakt die teksten belangrijk. Armoedebestrijding
verdient onze aandacht en vereist een inzet die steeds moet
worden vernieuwd. Zelf wil ik kort de tekst toelichten die ik heb
ingediend betreffende de strijd tegen de kinderarmoede.
Jammer
genoeg moet men geen vreemde oorden, zoals de
ontwikkelingslanden, opzoeken om met armoede te worden
geconfronteerd. Tal van onze medeburgers worden geconfronteerd
met problemen om in hun basisbehoeften te kunnen voorzien. Het
probleem is dus niet nieuw. Armoedebestrijding blijft jammer
genoeg actueel en dat geldt des te meer in deze crisistijden.
De
armoede heeft lang een bedreiging gevormd en is nu reëel
aanwezig. Ze is geen randverschijnsel meer, maar slaat steeds
harder toe en leidt tot onwaardige levensomstandigheden.
In
ons land leeft 15% van de mensen onder de armoedegrens; bij de
kinderen loopt dat aandeel op tot 17%. Het risico om in armoede
terecht te komen zou bij eenoudergezinnen 39,5% bedragen, en
zelfs 74,4% voor kinderen wier ouders niet werken. Tewerkstelling
is meer dan ooit een essentieel element voor maatschappelijke
integratie.
In
2009 was de staatssecretaris belast met de strijd tegen de
armoede, de heer Delizée, het in grote mate eens met
de draagwijdte van het voorstel van resolutie en hij beschouwde
de inhoud ervan als een rode draad van zijn beleid.
In
het tweede semester van 2010 was de bestrijding van kinderarmoede
een van de prioriteiten van het Belgische Voorzitterschap van de
Raad van de Europese Unie. We kijken trouwens met veel aandacht
uit naar de aanbeveling die de Europese Commissie in 2012 zou
moeten publiceren en die de vrucht is van de Europese conferentie
die staatssecretaris Courard over dit thema heeft georganiseerd.
Het
voorstel van resolutie betreffende de strijd tegen de
kinderarmoede is meer bescheiden van opzet. Toch strekt het ertoe
eraan te herinneren dat het onaanvaardbaar is dat in onze
maatschappij een zo groot aantal kinderen in armoede leeft en
zich in een toestand van afhankelijkheid bevindt.
De
ontslagnemende staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie
en Armoedebestrijding wees er in de commissie voor de Sociale
Aangelegenheden eerst op dat de lopende zaken de
manoeuvreerruimte beperken. Dat is dan maar zo, al zijn er de
initiatieven die door het Belgische Voorzitterschap werden
genomen. Zoals de staatssecretaris stelde, is het van essentieel
belang om de vicieuze cirkel van de generatiearmoede te
doorbreken. Alle kinderen moeten kansen krijgen voor hun
ontwikkeling en toekomst, ook als hun ouders niet over weinig
middelen beschikken.
Hoewel
het voorliggende voorstel van resolutie uitvoering is besproken
en op verschillende punten is geamendeerd, is de oorspronkelijke
geest onaangetast gebleven. De commissie voor de Sociale
Aangelegenheden van de Senaat heeft de tekst aangenomen. Ik hoop
dat de plenaire vergadering dat ook doet.
|
Mme Elke
Sleurs (N-VA). – La N-VA se félicite naturellement que
l’on combatte la pauvreté et plus spécifiquement la pauvreté
infantile. Nous reconnaissons pleinement à chacun, adulte comme
enfant, le droit à un niveau de vie suffisant pour un bon
développement physique, mental, intellectuel et social. La
société a pour devoir de tendre vers ce noble but. En vue de
leur épanouissement, tous les adultes et tous les enfants
doivent avoir l’accès le plus large possible à la santé, à
l’enseignement et à la culture. C’est pourquoi nous devons
assurer aux parents des conditions de vie telles que leurs
enfants aient toutes les chances de se développer. Notre tâche
est de définir la politique en la matière, une politique qui
aide les gens à éviter de tomber dans la pauvreté et offre à
ceux qui s’y trouvent suffisamment de chances d’en sortir.
La
sénatrice Franssen a joué un rôle de pionnière en déposant
une proposition de résolution qui tient compte d’un ensemble
de thèmes, notamment l’amélioration de la stratégie générale
ainsi que des adaptations en matière d’emploi, de santé,
d’énergie et de logement. Nous ne pouvons que nous réjouir de
ce grand pas dans la bonne direction. Plus de 70 amendements ont
été déposés, ce qui démontre le grand intérêt des autres
groupes politiques. Le nôtre en a également introduit un grand
nombre.
Au-delà
des clivages partisans, nous sommes convaincus qu’une bonne
gestion du marché du travail est le principal facteur de
réduction de la pauvreté et de l’exclusion sociale. Le risque
de pauvreté d’un enfant est fortement lié à la situation de
ses parents sur le marché du travail. Une politique de lutte
contre la pauvreté, en particulier infantile, doit se focaliser
d’abord sur l’intégration dans le marché du travail.
Celui-ci doit être assez souple pour permettre la combinaison de
la vie familiale et de la vie professionnelle, par exemple par
des possibilités d’accueil des enfants.
Une
de nos priorités est le renforcement de la politique
d’activation des chômeurs. Le groupe que forment les personnes
atteintes d’un handicap professionnel mérite une attention
particulière. Ce groupe est aussi nombreux que celui des
chômeurs, lesquels courent un risque énorme d’exclusion
sociale et de pauvreté.
Aujourd’hui,
les dépenses publiques belges sont particulièrement élevées à
cause des allocations passives de chômage, de prépension et de
chômage temporaire, mais nous investissons beaucoup moins que
d’autres pays européens, scandinaves notamment, dans
l’accompagnement actif, la formation professionnelle et la
reconversion des chômeurs.
Si
notre société veut véritablement se montrer solidaire des
personnes atteintes d’un handicap professionnel, elle doit non
seulement leur allouer un revenu de remplacement convenable, mais
aussi et surtout les réintégrer, en fonction de leurs
capacités, dans le marché du travail. Voilà la distinction
entre une culture de la dépendance et la vraie solidarité. Par
conséquent, nous regrettons que nos amendements en ce sens
n’aient pas été adoptés. Un membre de notre groupe
s’abstiendra dès lors à titre symbolique.
|
Mevrouw Elke
Sleurs (N-VA). – De N-VA juicht de strijd tegen de armoede
en meer specifiek de kinderarmoede uiteraard toe. Wij erkennen
ten volle het recht van elkeen, volwassene en kind, op een
levensstandaard die toereikend is voor een goede lichamelijke,
geestelijke, intellectuele en sociale ontwikkeling. De
maatschappij heeft de plicht dit nobele doel na te streven. Met
het oog op hun ontwikkeling moeten alle volwassenen en kinderen
maximaal toegang krijgen tot gezondheidszorg, scholing en
cultuur. Daarom moeten we er onder meer voor zorgen dat de
leefomstandigheden van de ouders van die aard zijn dat de
ontwikkeling van het kind ook alle kansen krijgt. Het is onze
taak om dat beleid uit te stippelen, een beleid dat mensen helpt
om niet in de armoede te belanden en dat ervoor zorgt dat degenen
die wel in de armoede zijn terechtgekomen, ook voldoende kansen
krijgen om iets te doen aan hun precaire situatie.
Senator
Franssen heeft op dit gebied een voortrekkersrol gespeeld door
het indienen van een voorstel van resolutie die rekening houdt
met heel wat domeinen, onder andere de verbetering van het
algemeen beleid, aanpassingen in verband met
werkgelegenheidssystemen, gezondheidsbeleid, energie en
huisvesting. Het is ongetwijfeld een grote stap in de goede
richting en dat kunnen we alleen maar toejuichen. De meer dan 70
amendementen die werden ingediend, wijzen op de grote interesse
van de andere fracties. Ook onze fractie heeft tal van
amendementen ingediend.
Over de
partijgrenzen heen zijn we ervan overtuigd dat een goed
arbeidsmarktbeleid de belangrijkste factor is om armoede en
sociale uitsluiting terug te dringen. Het risico op kinderarmoede
wordt sterk bepaald door de situatie van de ouders op de
arbeidsmarkt. Een beleid dat de strijd aanbindt tegen armoede en
kinderarmoede moet dan ook in de eerste plaats gericht zijn op de
integratie in de arbeidsmarkt. Die moet voldoende soepel zijn om
de combinatie tussen gezins- en beroepsleven mogelijk te maken,
bijvoorbeeld door voorzieningen voor kinderopvang.
Een
prioriteit voor ons is de versterking van het activeringsbeleid
voor werklozen. De personen met een arbeidshandicap vormen een
doelgroep die onze bijzondere aandacht verdient. Die groep is
intussen even omvangrijk als de groep werklozen, voor wie het
gevaar op sociale uitsluiting en armoede enorm is.
Vandaag zijn
de overheidsuitgaven in België vooral erg hoog door de passieve
uitkeringen voor werkloosheid, brugpensioen en tijdelijke
werkloosheid, maar we investeren veel minder dan andere Europese
landen, bijvoorbeeld de Scandinavische landen, in de actieve
begeleiding, beroepsopleiding en omscholing van werkzoekenden.
Als we als
maatschappij echt solidair willen zijn met personen met een
arbeidshandicap moeten we ze niet alleen een gepast
vervangingsinkomen geven, maar moeten we er vooral voor zorgen
dat ieder naar zijn of haar mogelijkheden opnieuw geïntegreerd
wordt in de arbeidsmarkt. Dat is het onderscheid tussen een
afhankelijkheidscultuur en echte solidariteit. Daarom betreuren
wij dat onze amendementen in die zin niet werden aangenomen. Eén
lid van onze fractie zal zich dan ook symbolisch onthouden.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – Il s’agit ici de résolutions et
d’adaptations de qualité, soutenues par une large majorité.
Il
ne faut pas trop parler de la pauvreté, mais surtout tenter de
la combattre au quotidien. Je constate qu’on se réfère
toujours à des compétences qui ne relèvent pas de l’État
fédéral, y compris pour la pauvreté infantile. On évoque
ainsi à juste titre la formation, l’enseignement, la culture,
l’accueil, etc., mais l’État fédéral peut aussi être très
actif en matière de lutte contre la pauvreté infantile. Malgré
que de nombreuses compétences interviennent dans les conditions
de vie des enfants et des jeunes, aucune politique de la jeunesse
globale et cohérente n’est menée.
La
politique de la jeunesse relève entièrement des compétences
communautaires, mais des questions telles que l’asile, la
sécurité sociale, l’emploi, les droits des jeunes et la
justice devraient pouvoir être liées, dans le cadre général
de la lutte contre la pauvreté, des soins de santé et de
l’énergie, à une politique fédérale cohérente de la
jeunesse, de sorte que la pauvreté infantile puisse également
être combattue à ce niveau. Je lance donc un appel au Sénat
pour qu’il incite le gouvernement à traiter également cette
problématique à l’échelon fédéral.
Nous
entendons sans cesse des déclarations concernant l’activation
économique, mais cette politique d’activation ne peut se
limiter à la situation économique. Nous devons l’élargir aux
domaines culturel, social et politique ; c’est essentiel
pour ce combat contre la pauvreté. Beaucoup de personnes
démunies ne se sentent pas impliquées dans la société et ne
se mobilisent dès lors pas suffisamment. De nombreuses
initiatives d’émancipation ont déjà été prises au sein des
associations qui donnent la parole aux pauvres. À l’échelon
fédéral, on a fait appel aux experts du vécu. La lutte contre
la pauvreté ne peut engendrer de résultats que si l’ensemble
de la société s’implique encore davantage dans le processus
de décision politique.
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – De voorliggende resoluties zijn goede
resoluties en ook de aanpassingen die werden aangebracht, zijn
goed. Deze resoluties worden door een brede meerderheid gesteund.
Over armoede
moeten we niet te veel praten, we moeten vooral proberen er elke
dag iets aan te doen. Ik stel vast dat er altijd veel verwezen
wordt naar bevoegdheden die niet tot de federale overheid
behoren, ook op het vlak van kinderarmoede. Zo wordt terecht
verwezen naar scholing, onderwijs, cultuur, kinderopvang en
dergelijke meer, maar ook de federale overheid kan veel doen op
het gebied van de bestrijding van kinderarmoede. Niettegenstaande
het feit dat nog heel wat bevoegdheden rechtstreeks ingrijpen in
de leefomstandigheden van kinderen en jongeren, wordt er geen
allesomvattend, samenhangend jeugdbeleid gevoerd, ook niet op
federaal niveau.
Het
jeugdbeleid valt terecht volledig onder de bevoegdheid van de
gemeenschappen, maar zaken als asiel, sociale zekerheid,
werkgelegenheid, jeugdrecht en justitie in het algemeen,
armoedebestrijding, gezondheidszorg, energie zouden kunnen worden
gebundeld tot een samenhangend federaal jeugdbeleid, zodat de
jongeren- en kinderarmoede ook op federaal niveau zou kunnen
worden bestreden. Ik doe dus een beroep op de Senaat om de
regering ertoe aan te zetten die problematiek ook federaal aan te
pakken.
We horen
voortdurend uitspraken over economische activering, maar ik vind
dat het activeringsbeleid zich niet mag beperken tot de
economische situatie. We moeten dat nog meer opentrekken in de
richting van (inter)culturele, sociale, politieke en
maatschappelijke activering. Ook in de strijd tegen armoede is
het essentieel dat mensen op die andere terreinen worden
geactiveerd. Veel mensen in armoede voelen zich niet betrokken
bij de samenleving en geven bijgevolg te weinig rechtstreekse
impulsen. In verenigingen waar armen het woord nemen, zijn al
veel emanciperende initiatieven genomen. Op federaal niveau wordt
ook al een beroep gedaan op ervaringsdeskundigen. De
armoedebestrijding kan alleen maar tot resultaten leiden als we
nog veel meer oog hebben voor een grotere betrokkenheid van de
hele samenleving bij de politieke besluitvorming.
|
M. Jurgen
Ceder (VB). – Nous nous abstiendrons lors du vote sur la
résolution. Cela ne signifie pas que nous sommes pour la
pauvreté et encore moins pour la pauvreté infantile. Mais nous
ne sommes pas partisans de résolutions au caractère
principalement rituel où nous déclamons en chœur vouloir
sérieusement combattre la pauvreté.
Des
résolutions aussi pieuses restent souvent très vagues. Celle-ci
aussi est floue, par exemple en ce qui concerne le système de
pension. Lorsqu’on propose des mesures concrètes, l’impact
budgétaire n’est pas précisé. C’est normal, justement
parce qu’il ne s’agit « que » d’une résolution
adressée au gouvernement, lequel ne trouve pas que l’importance
du sujet justifie sa présence ici et il fera de la résolution
ce qu’il voudra. Nous savons tous que le gouvernement oubliera
la résolution si son coût est trop élevé.
De
nombreux points de la résolution relèvent de notre compétence
comme pouvoir législatif fédéral. Nous ne devons donc pas
prendre l’échappatoire des résolutions puisque nous pouvons
agir nous-mêmes. Cela se produit parfois, comme en témoigne la
proposition du sp.a sur la généralisation du régime du tiers
payant. Cette approche me paraît plus utile.
Mon
groupe s’abstiendra donc lors du vote sur les deux premières
résolutions.
|
De heer Jurgen
Ceder (VB). – We zullen ons onthouden bij de stemming over
de resolutie. Dat wil niet zeggen dat we voor armoede zijn en nog
minder voor kinderarmoede. We zijn echter evenmin voorstanders
van resoluties met een voornamelijk ritueel karakter, waarbij we
allemaal samen declameren dat we de armoede op een ernstige wijze
willen bestrijden.
Dergelijke
vrome resoluties blijven meestal zeer vaag. Ook deze resolutie is
daardoor onduidelijk, bijvoorbeeld over de pensioenregeling. Als
er al concrete maatregelen worden voorgesteld, ontbreekt de
berekening van de budgettaire weerslag. Dat is eigenlijk normaal,
precies omdat het ‘maar’ gaat om een resolutie gericht aan de
regering en omdat die regering, die dit blijkbaar niet belangrijk
genoeg vindt om naar hier te komen, daarmee kan doen wat ze wil.
We weten allemaal dat de regering de resolutie zal laten, als ze
te veel kost.
Veel van wat
in de resolutie staat, valt onder onze bevoegdheid als federale
wetgever. We hoeven dus de vluchtweg van de resoluties niet te
nemen want we kunnen zelf optreden. Dat gebeurt ook, bijvoorbeeld
met het voorstel van de sp.a over de veralgemening van de
derdebetalersregeling. Ik vind het nuttiger om die weg te
bewandelen.
Onze fractie
zal zich dus onthouden bij de stemming over de eerste twee
resoluties.
|
– La
discussion est close.
|
– De
bespreking is gesloten.
|
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble de la
proposition de résolution.
|
– De
stemming over het voorstel van resolutie in zijn geheel heeft
later plaats.
|
Proposition
de résolution relative à la lutte contre la pauvreté (de
Mme Cindy Franssen et consorts ; Doc. 5-254)
|
Voorstel
van resolutie betreffende de armoedebestrijding (van
mevrouw Cindy Franssen c.s.; Stuk 5-254)
|
Discussion
|
Bespreking
|
(Pour le
texte adopté par la commission des Affaires sociales, voir
document 5-254/5.)
|
(Voor de
tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale
Aangelegenheden, zie stuk 5-254/5.)
|
Mme Fatiha
Saïdi (PS), rapporteuse. – La proposition de résolution
relative à la lutte contre la pauvreté examinée par la
commission des Affaires sociales a été déposée par
Mme Franssen qui, par la suite, a proposé un amendement
global visant à remplacer l’intitulé et l’ensemble des
articles de sa proposition.
C’est donc
sur la base de ce texte que la commission a décidé de
poursuivre ses travaux.
Dans la
présentation de son texte, Mme Franssen a souligné que
celui-ci vise à envoyer un signal fort, tant au gouvernement en
affaires courantes qu’au futur gouvernement fédéral, pour que
la problématique de la lutte contre la pauvreté demeure une
priorité politique au niveau belge comme européen.
En effet,
malgré les mesures et initiatives menées en matière de lutte
contre la pauvreté, force est de constater que les chiffres de
la pauvreté ne baissent pas. Cette situation est donc
préoccupante à plusieurs égards et il importe de considérer
la pauvreté comme un réseau global d’exclusion sociale.
Mme Franssen
plaide par ailleurs pour que la problématique de la lutte contre
la pauvreté soit intégrée dans une approche globale basée sur
les droits fondamentaux qui se déclineraient en politiques
inclusives en matière de lutte contre la pauvreté même si, par
ailleurs, une attention particulière doit être également
accordée à des groupes cibles spécifiques.
Pour
l’auteur, ces politiques inclusives renvoient aux différents
niveaux de pouvoir de notre pays qui doivent efficacement
collaborer et coordonner leurs actions. Les instruments
existants, comme la Conférence interministérielle de
l’intégration sociale, par exemple, devraient être mieux
exploités.
Parallèlement
à la politique générale de lutte contre la pauvreté, des
propositions sont également formulées concernant quelques
politiques spécifiques, notamment celles relatives aux revenus
et à l’emploi, à la santé, au logement et à l’énergie.
En ce qui
concerne les revenus et l’emploi, Mme Franssen se réfère
à toute la discussion menée dans le cadre de la présidence
belge de l’Union européenne sur le revenu minimum et la
protection sociale.
Quelques
recommandations stratégiques sont également proposées pour les
groupes cibles spécifiques.
M. Courard,
secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte
contre la pauvreté, s’est présenté devant la commission et a
précisé que le contexte d’affaires courantes limite la marge
de manœuvre et qu’il ne peut exprimer ses intentions par
rapport à ce texte. Il a par ailleurs rappelé qu’une série
de propositions contenues dans cette résolution sont devenues
réalité grâce au plan fédéral de lutte contre la pauvreté
porteur de cinquante-neuf mesures et élaboré durant la
législature en cours ou précédente, c’est selon !
Pour
M. Courard, ce plan a instauré une dynamique nouvelle dans
la lutte contre la pauvreté au niveau politique. En effet, tous
les trois mois, il fait l’objet d’un monitoring au sein du
Conseil des ministres quant à son état d’avancement. Ce
contrôle est important car il oblige en quelque sorte chaque
membre du gouvernement à se positionner sur les mesures de lutte
contre la pauvreté qui concernent son département.
Par
ailleurs, ce plan a érigé la participation des personnes en
situation de pauvreté en principe fondamental.
Après une
discussion générale très fournie pour laquelle je vous renvoie
au rapport écrit, la commission a procédé à l’examen de
l’amendement général transmis par Mme Franssen et des
sous-amendements proposés par les différents groupes
politiques.
Précisons
ici que l’amendement global déposé par l’auteur du texte a
été actualisé sur la base des données récentes fournies par
le secrétaire d’État à la Lutte contre la pauvreté ainsi
que des remarques émises par les membres des différents groupes
politiques.
Je vous
renvoie également au rapport écrit pour les détails techniques
des amendements déposés, pour l’inventaire des politiques
menées en matière de lutte contre la pauvreté ainsi que pour
les discussions menées sur les thématiques de l’économie
sociale, la mobilité, le revenu minimum, l’accès aux soins de
santé, le logement, l’énergie, etc.
Ces
discussions ainsi que les sous-amendements déposés, longuement
débattus, ont amené les membres de la commission à voter
favorablement cette proposition par onze voix et trois
abstentions.
Le présent
rapport a été approuvé à l’unanimité des membres présents.
|
Mevrouw Fatiha
Saïdi (PS), rapporteur. – Het voorstel van resolutie
betreffende de armoedebestrijding, dat werd onderzocht door de
commissie voor de Sociale Aangelegenheden, werd ingediend door
mevrouw Franssen. Zij heeft nadien een globaal amendement
voorgesteld om het opschrift en het geheel van de artikelen van
haar voorstel te vervangen.
De
commissie besliste om op basis van die tekst voort te werken.
Bij
de voorstelling van haar tekst heeft mevrouw Franssen
onderstreept dat die een sterk signaal wil geven, zowel aan de
regering in lopende zaken als aan de toekomstige federale
regering opdat de armoedebestrijding een beleidsprioriteit zou
blijven op Belgisch en Europees niveau.
Ondanks
de maatregelen en initiatieven inzake de armoedebestrijding moet
worden vastgesteld dat de armoedecijfers niet dalen. Dat is
zorgwekkend in verschillende opzichten. De armoede moet worden
beschouwd als een netwerk van sociale uitsluiting.
Mevrouw Franssen
pleit er trouwens voor dat de armoedebestrijding wordt
geïntegreerd in een globale aanpak die gebaseerd is op de
grondrechten, die worden omgezet in een inclusief beleid op het
vlak van armoedebestrijding, zij het dat toch bijzondere aandacht
moet worden geschonken aan specifieke doelgroepen.
Voor
de indienster verwijzen die inclusieve beleidsmaatregelen naar de
verschillende beleidsniveaus van ons land. Die moeten efficiënt
samenwerken en hun acties coördineren. De bestaande
instrumenten, zoals de Interministeriële Conferentie
Maatschappelijke Integratie, moeten op een betere manier worden
gebruikt.
Naast
het algemene armoedebeleid werden ook op enkele specifieke
beleidspunten voorstellen gedaan, met name het inkomens- en
werkgelegenheidsbeleid, gezondheidsbeleid, huisvesting en
energie.
Wat
inkomen en werk betreft, verwijst mevrouw Franssen naar de
discussie over het minimuminkomen en de sociale bescherming die
werd gevoerd in het kader van het Belgisch EU-voorzitterschap.
Er
worden eveneens enkele beleidsaanbevelingen voorgesteld voor de
specifieke doelgroepen.
De heer Courard,
staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en
Armoedebestrijding, heeft voor de commissie gepreciseerd dat de
toestand van lopende zaken de manoeuvreerruimte beperkt en dat
hij zich niet over de tekst kan uitspreken. Hij heeft eraan
herinnerd dat een reeks voorstellen in deze resolutie zijn
uitgevoerd dankzij het Federaal Plan Armoedebestrijding, dat 59
maatregelen bevat en dat tijdens deze en de vorige
zittingsperiode werd opgemaakt.
Volgens
de heer Courard heeft dat plan een nieuwe dynamiek op
gang gebracht inzake armoedebestrijding. Om de drie maanden wordt
in de Ministerraad nagegaan hoever men staat met de uitvoering
van het plan. Die toetsing is belangrijk omdat zij elk
regeringslid enigszins verplicht een standpunt in te nemen over
armoedebestrijding in de aangelegenheden waarvoor het bevoegd is.
In
dat plan is de participatie van mensen in armoede als
grondbeginsel opgenomen.
Na
een ruime algemene bespreking, waarvoor ik naar het schriftelijk
verslag verwijs, heeft de commissie het globaal amendement van
mevrouw Franssen en de subamendementen van de verschillende
fracties onderzocht.
Het
globaal amendement van de indienster van de tekst werd
geactualiseerd op basis van recente gegevens die werden verstrekt
door de staatssecretaris voor Armoedebestrijding en met de
opmerkingen van de leden van de verschillende fracties.
Ik
verwijs naar het schriftelijk verslag voor de technische details
van de amendementen, voor de opsomming van de beleidsmaatregelen
inzake de armoedebestrijding en voor de discussies die worden
gevoerd over sociale economie, mobiliteit, het minimuminkomen,
toegang tot gezondheidszorg, huisvesting, energie, enz.
Die
discussies en de subamendementen, waarover lang werd
gedebatteerd, hebben de commissieleden ertoe geleid dit voorstel
goed te keuren met elf stemmen bij drie onthoudingen.
Het
verslag werd eenparig door de aanwezige leden goedgekeurd.
|
(M. Armand
De Decker, vice-président, prend place au fauteuil
présidentiel.)
|
(Voorzitter:
de heer Armand De Decker, ondervoorzitter.)
|
Mme Cindy
Franssen (CD&V). – Dans notre pays, le risque de
sombrer dans la pauvreté a augmenté au cours de ces dernières
années. La Belgique a progressivement glissé du groupe de tête
vers la moyenne des pays européens. Ce n’est pas pour rien que
la Commission européenne a fait de 2010 l’année européenne
de lutte contre la pauvreté et l’exclusion sociale. Afin
d’éviter que le 31 décembre 2010 ne soit le point
final d’une année de congrès et de forums, j’ai pris
l’initiative de déposer une résolution à ce sujet afin de
pas relâcher l’attention.
En
Belgique, 14,6% de la population, soit environ 1,6 millions de
personnes, vivent sous le seuil de pauvreté. Des femmes, des
personnes handicapées, des malades chroniques, des chômeurs,
des allochtones, des personnes sans formation, des parents
isolés, des familles monoparentales risquent fortement de
sombrer dans la pauvreté. Ils courent aussi le plus grand risque
de transmettre la pauvreté de génération en génération.
La
lutte contre la pauvreté requiert une approche
multidimensionnelle et transversale prévoyant des actions dans
tous les domaines et à tous les niveaux de pouvoir. Nous avons
dès lors veillé à ne pas trop empiéter sur le domaine des
communautés et des régions. Nous voulons aussi tendre vers une
harmonisation maximale des actions et des stratégies entre les
différents niveaux de pouvoir.
Dans
le cadre de la présidence belge pendant la seconde moitié de
2010, tant le gouvernement fédéral que les communautés et les
régions ont fait de la lutte contre la pauvreté une priorité,
sous le slogan « La lutte contre la pauvreté est l’affaire
de tous ».
Il
s’agit d’un travail de longue haleine. La politique de la
lutte contre la pauvreté doit viser à trouver des solutions
structurelles afin de rétablir et de garantir les droits sociaux
fondamentaux.
Le
gouvernement fédéral a fait de nombreux efforts au cours de la
précédente législature dans la cadre de la lutte contre la
pauvreté. Pour la première fois, on a élaboré un plan fédéral
avec des objectifs concrets et des actions. Il y eut en outre
l’ambitieux agenda de la justice sociale du premier ministre
Yves Leterme et de l’ensemble de son gouvernement qui visait à
améliorer, même dans des périodes de restrictions budgétaires,
le niveau de revenus des familles et en particulier des personnes
les plus vulnérables et des familles possédant les revenus les
plus faibles.
L’attention
et l’enthousiasme ne peuvent toutefois pas se relâcher, a
fortiori maintenant qu’on met pleinement l’accent, dans les
négociations pour la formation d’un gouvernement, sur la
réduction du déficit budgétaire. La proposition de résolution
entend montrer clairement que la problématique de la pauvreté
doit continuer à figurer parmi les priorités, tant au niveau
belge qu’au niveau européen et également après l’année
européenne de lutte contre la pauvreté.
La
résolution part de la vision de l’approche des droits
fondamentaux et non d’un modèle de culpabilité individuelle.
La résolution contient tout une série de priorités concrètes
élaborées sur différents terrains et basées sur les droits
fondamentaux.
Monsieur
Ceder, j’ai dit en commission qu’il s’agit d’une
résolution-cadre avec de nombreuses priorités pouvant être
concrétisées dans des lois, ce que nous ne manquerons pas de
faire.
Nous
demandons dès lors d’examiner les nouvelles mesures et
dépenses politiques à l’aune de leur impact sur la lutte
contre la pauvreté au sein de l’instrument d’analyse
d’incidence sociale afin de supprimer les effets Matthieu de
nombreuses mesures. Nous réclamons une collaboration renforcée
entre tous les domaines et tous les niveaux de pouvoir. Nous
demandons d’intensifier la participation des personnes vivant
dans la pauvreté par le biais d’une concertation permanente
sur la pauvreté avec les associations où les pauvres prennent
la parole et en recourant, au sein des services publics fédéraux,
à des experts de terrain formés dans la lutte contre la
pauvreté. Nous demandons des objectifs chiffrés et un
calendrier strict fixés dans un nouveau plan fédéral de lutte
contre la pauvreté.
La
résolution offre également plusieurs modèles importants pour
la politique sur différents terrains consacrés dans
l’article 23 de la Constitution : les revenus, le
travail, la santé, le logement.
La
résolution pose déjà les balises à cet effet, par exemple
grâce à la revalorisation des pensions légales et à leur lien
au bien-être, au renforcement des l’assurance maladie
obligatoire et solidaire, à l’augmentation structurelle des
allocations et des revenus de remplacement de manière à les
faire passer au moins au-dessus du seuil de pauvreté – il
s’agit d’ailleurs aussi d’une mission que nous a confiée
l’Union européenne –, à l’insertion de l’énergie
dans la Constitution, à la prise d’initiatives complémentaires
dans la lutte contre la pauvreté des enfants. La proposition de
Mme Zrihen est déjà un bel exemple en ce qui concerne ce
dernier point.
La
résolution n’est pas davantage un point final pour l’octroi
accéléré et automatique des droits sociaux.
J’espère
que la proposition de résolution pourra compter sur un large
soutien en séance plénière, comme ce fut le cas en commission.
Je remercie les membres de la majorité et de l’opposition pour
les amendements enrichissants déposés en commission. Je
remercie aussi le secrétariat de la commission des Affaires
sociales pour tout le travail et pour le traitement des
amendements.
La
présente proposition de résolution est une déclaration
politique importante. On reconnaît par-delà les frontières
politiques que la lutte contre la pauvreté est une situation
« gagnant-gagnant » : on s’occupe des gens et
on investit en même temps dans la société de demain. Le
meilleur placement que nos pouvoirs publics puissent faire est un
investissement dans la lutte contre la pauvreté. Bref, nous
devons soigner, renforcer, lier et prévoir.
|
Mevrouw Cindy
Franssen (CD&V). – Het armoederisico in ons land is de
afgelopen jaren toegenomen. Van de kopgroep is België
geleidelijk weggezakt naar de middenmoot van de Europese landen.
Niet voor niets heeft de Europese Commissie 2010 uitgeroepen tot
het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale
uitsluiting. Om te vermijden dat 31 december 2010 het
eindpunt zou zijn geweest van een jaar van congressen en forums,
heb ik het initiatief genomen om hierover een resolutie in te
dienen, om de aandacht niet te laten verslappen.
In België
leeft 14,6% van de bevolking, dit zijn ongeveer 1,6 miljoen
mensen, onder de armoederisicodrempel. Vrouwen, mensen met een
handicap, chronisch zieken, werklozen, allochtonen,
laaggeschoolden, alleenstaande ouderen, eenoudergezinnen lopen
een hoger risico op armoede. Zij lopen ook het grootste risico om
armoede van generatie op generatie door te geven.
Om armoede
te bestrijden is een multidimensionale en transversale aanpak
vereist, waarbij actie ondernomen wordt op alle beleidsdomeinen
en beleidsniveaus. We hebben er dan ook op gelet niet te veel in
het vaarwater van de bevoegdheden van gemeenschappen en gewesten
terecht te komen. We willen ook een maximale afstemming van
acties en strategieën nastreven tussen de verschillende
beleidsniveaus.
In het kader
van het Belgische voorzitterschap in de tweede helft van 2010
hebben zowel de federale regering als de gemeenschappen en
gewesten van armoedebestrijding een prioriteit gemaakt, onder het
motto ‘armoedebestrijding is een zaak van iedereen’.
De strijd
tegen de armoede is een werk van lange adem. Het
armoedebestrijdingsbeleid moet erop gericht zijn structurele
oplossingen aan te reiken om de sociale grondrechten te
herstellen en te vrijwaren.
De federale
regering heeft de voorbije regeerperiode veel inspanningen
geleverd in het kader van de armoedebestrijding. Er was voor het
eerst een uitgewerkt Federaal Plan Armoedebestrijding met
concrete doelstellingen en actiepunten. Daarnaast was er de
ambitieuze rechtvaardigheidsagenda van premier Leterme en zijn
voltallige regering die erop gericht was, zelfs in budgettair
krappe periodes, de inkomenspositie van de gezinnen en in het
bijzonder de meest kwetsbare en de gezinnen met de laagste
inkomens, te verbeteren.
De aandacht
en inzet mogen echter niet verslappen, zeker niet nu er in de
formatiegesprekken terecht volop wordt gefocust op het
terugdringen van het begrotingstekort. Het voorstel van resolutie
wil een krachtig signaal geven dat de armoedeproblematiek hoog op
de agenda moet blijven staan, zowel op Belgisch als op Europees
vlak, ook na het Europees jaar van de strijd tegen armoede.
De resolutie
vertrekt vanuit de visie van de grondrechtenbenadering en niet
van een individueel schuldmodel. De resolutie omvat een waslijst
van concreet uitgewerkte prioriteiten op uiteenlopende terreinen,
steunend op de sociale grondrechten.
Collega
Ceder, ik heb in de commissie gezegd dat dit een kaderresolutie
is met heel wat prioriteiten die ook in wetten kunnen worden
gegoten. We zullen dan ook niet nalaten om dit te doen.
Wij vragen
dan ook de nieuwe beleidsmaatregelen en -uitgaven te toetsen op
hun impact op de bestrijding van armoede binnen het instrument
Sociale impactanalyse teneinde de Matteüseffecten van heel wat
beleidsmaatregelen weg te werken. Wij vragen een versterkte
samenwerking tussen alle beleidsdomeinen en alle beleidsniveaus.
Wij vragen de participatie van mensen in armoede te intensiveren
via een permanent armoedeoverleg met de verenigingen waar armen
het woord nemen en de inschakeling van opgeleide
ervaringsdeskundigen in armoede in federale overheidsdiensten.
Wij vragen duidelijke streefcijfers en een strikte timing voorop
te stellen bij een nieuw federaal plan armoedebestrijding.
De resolutie
biedt tevens een aantal belangrijke richtsnoeren voor het beleid
op verschillende terreinen die verankerd zijn in artikel 23
van de Belgische Grondwet: inkomen, werk, gezondheid,
huisvesting.
De resolutie
zet hiervoor alvast de bakens uit, bijvoorbeeld door de verdere
herwaardering en welvaartskoppeling van de wettelijke pensioenen,
het versterken van de verplichte solidaire ziekteverzekering, het
structureel verhogen van uitkeringen en vervangingsinkomens tot
minimaal boven de armoedegrens – trouwens ook een opdracht die
de Europese Unie ons heeft gegeven – het opnemen van energie in
de Belgische Grondwet, het nemen van bijkomende initiatieven in
de strijd tegen armoede bij kinderen. Het voorstel van collega
Zrihen is van dit laatste al een goed voorbeeld.
Ook voor de
versnelde en automatische toekenning van sociale rechten geldt
dat de resolutie geen eindpunt is.
Ik hoop dat
het voorstel van resolutie in plenaire vergadering net als in de
commissie op brede steun kan rekenen. Ik dank de leden van de
meerderheid en de oppositie voor de verrijkende amendementen die
ze in de commissie hebben ingediend. Ook dank ik het secretariaat
van de commissie voor de Sociale Aangelegenheden voor het vele
werk en voor de verwerking van de amendementen.
Het
voorliggende voorstel van resolutie is een belangrijk politiek
statement. Boven de politieke grenzen heen wordt erkend dat
armoedebestrijding een win-winsituatie is: er wordt gezorgd voor
mensen en tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in de samenleving
van morgen. De beste belegging die elke overheid kan doen, is
investeren in armoedebestrijding. Kortom, we moeten verzorgen,
versterken, verbinden en vooruitzien.
|
(Applaudissements)
|
(Applaus)
|
M. Richard
Miller (MR). – La présente proposition de résolution
relative à la lutte contre la pauvreté vient à son heure. Vous
me direz, chers collègues, qu’il s’agit d’une formule
anodine. Pourtant, elle traduit à la fois un constat
épouvantable et un défi démocratique de toute première
importance.
|
De heer Richard
Miller (MR). – Het voorliggende voorstel van resolutie
betreffende de armoedebestrijding komt op het juiste moment. U
zult zeggen, collega’s, dat het deze aanpak onbeduidend is. De
tekst maakt nochtans duidelijk dat het om een verschrikkelijke
toestand gaat en om een belangrijke democratische uitdaging.
|
(M. Danny
Pieters, président, prend place au fauteuil présidentiel.)
|
(Voorzitter:
de heer Danny Pieters.)
|
Dans la
société belge d’aujourd’hui, dans notre société moderne,
au cœur de la prospérité européenne, la lutte contre la
pauvreté est non seulement encore nécessaire, mais elle est
surtout dramatiquement de plus en plus nécessaire.
Les nouveaux
modes de production économique nécessitant toujours davantage
de formation, d’expérience et de créativité professionnelle
occasionnent, à l’intérieur du tissu économique des pays
« dits riches », des poches de pauvreté, des espaces
d’appauvrissement où vit une population de plus en plus
nombreuse.
Ce n’est
pas tout. Au-delà de ces espaces de pauvreté, des processus de
paupérisation frappent de nouveaux publics cibles : des
femmes chargées d’une famille monoparentale, des travailleurs,
des ouvriers, des cadres dont l’entreprise a fermé ses portes
et qui ne parviennent pas à revaloriser leur parcours
professionnel. Ce sont aussi des jeunes, diplômés ou non.
Nous
connaissons tous ces réalités dans nos régions, nos villes,
nos communes, nos quartiers.
Le défi
démocratique est évident. On a évoqué à l’instant, à la
présente tribune, les droits fondamentaux. Il n’y a en effet
pas de plus grand danger pour la démocratie que la pauvreté. Là
où il y a pauvreté, il n’y a pas de liberté, pas de
sécurité, pas d’espoir ; il n’y a pas d’accès au
logement, à la santé, à l’éducation, à l’emploi, donc
pas d’accès à la culture, au sport, à une certaine dignité
de vie.
C’est
pourquoi les sénateurs du groupe MR voteront en faveur de ce
texte, en sachant pertinemment bien qu’il s’agit d’une
résolution, c’est-à-dire d’un acte politique qui nous
engage, de même que le gouvernement que nous contrôlons. À cet
égard, je regrette l’absence du secrétaire d’État chargé
de la lutte contre la pauvreté, puisque cette résolution le
concerne très directement.
Nous serons
attentifs au respect de cette résolution et à sa mise en œuvre,
afin qu’elle ne reste pas lettre morte. Nous serons également
attentifs à ses implications politiques et budgétaires pour les
entités fédérées : je parle de Bruxelles, de la Région
wallonne. Il faut en effet veiller à ce que les pouvoirs
régionaux et communautaires gèrent de la manière la plus
efficace possible les compétences directement concernées par la
résolution. Ces compétences passent aussi par la politique du
logement, de l’enseignement et de l’emploi. Concernant ce
dernier, on a cité le job coaching. Nous y sommes tout à
fait favorables et nous serons attentifs aux missions dévolues
au Forem en la matière.
Au MR, nous
pensons que l’outil fondamental de la lutte contre la pauvreté
est l’activité économique et la création d’emplois. La
volonté d’aider les demandeurs d’emploi à se mobiliser pour
retrouver du travail constitue une priorité à nos yeux. On peut
parler d’incitation ou utiliser d’autres termes. En tant
qu’ancien échevin de l’Emploi, je peux toutefois vous dire
que le plus important est l’accompagnement personnalisé. Ceci
vaut également pour l’aspect pluriculturel qu’a évoqué
Bert Anciaux.
Mes deux
dernières remarques portent sur la conclusion de la proposition
de résolution. Tout d’abord, lorsqu’on parle des objectifs
2020 de l’Union européenne, nous devons être attentifs à ce
que les critères d’évaluation ne soient pas uniquement
économiques. On doit également prévoir des critères de
développement environnemental et social, comme le fait l’OCDE.
Ils doivent nous permettre d’évaluer les progrès dans la
lutte contre la pauvreté.
Enfin, ma
dernière remarque m’a été inspirée par une mission
parlementaire menée par notre assemblée à Budapest. On termine
la résolution en précisant que les politiques européennes de
la lutte contre la pauvreté doivent être bien contrôlées par
le Conseil des ministres, le parlement européen, etc. Il
convient d’y ajouter le contrôle par les parlements fédéraux.
Le traité de Lisbonne a d’ailleurs donné aux entités
fédérales mais aussi fédérées des outils pour assurer ce
contrôle.
|
In
de huidige Belgische samenleving, in onze moderne maatschappij,
in het centrum van de Europese welvaart blijkt armoedebestrijding
niet enkel nodig te zijn, ze blijkt zelfs meer en meer nodig te
zijn.
De
nieuwe economische productiewijzen, die steeds meer opleiding,
ervaring en professionele creativiteit vereisen, veroorzaken
binnen het economische weefsel van de zogenaamde ‘rijke landen’
kernen van armoede, plaatsen van verarming waar de bevolking
voortdurend toeneemt.
Dat
is niet alles. Naast deze armoedegebieden worden nieuwe
bevolkingslagen getroffen door verarmingsprocessen: vrouwen die
er als ouder alleen voorstaan, werknemers, arbeiders, kaderleden
waarvan de onderneming de deuren heeft gesloten en die er niet in
slagen hun beroepsloopbaan te herwaarderen. Er zijn ook de
jongeren, al dan niet met een diploma.
Wij
kennen allemaal die realiteit in onze regio’s, steden,
gemeenten, wijken.
De
democratische uitdaging is duidelijk. Men heeft hier zopas op
deze tribune de grondrechten aangehaald. Er is inderdaad geen
groter gevaar voor de democratie dan de armoede. Waar armoede
heerst, is er geen vrijheid, geen veiligheid, geen hoop; er is
geen toegang tot huisvesting, gezondheidszorg, onderwijs, werk,
dus geen toegang tot cultuur, sport, tot een waardig leven.
Daarom
zullen de MR-senatoren deze tekst goedkeuren, zeer goed wetend
dat het om een resolutie gaat, dat wil zeggen een politieke
handeling die ons bindt, net zoals de regering die wij
controleren. Daarom betreur ik de afwezigheid van de
staatssecretaris belast met de armoedebestrijding, omdat deze
resolutie hem rechtstreeks aanbelangt.
We
zullen erop toezien dat deze resolutie wordt nageleefd en
uitgevoerd zodat ze geen dode letter blijft. We zullen ook
toezien op haar politieke en budgettaire implicaties voor de
deelgebieden: ik heb het over Brussel en het Waals Gewest. Er
moet inderdaad voor worden gezorgd dat de gewesten en
gemeenschappen zo efficiënt mogelijk hun bevoegdheden, waarop
deze resolutie betrekking heeft, uitoefenen. Die bevoegdheden
betreffen ook het beleid inzake huisvesting, onderwijs en
werkgelegenheid. Wat dit laatste betreft, werd gesproken over job
coaching. Wij zijn daar voorstander van en we zullen toezien
op de taken die ter zake aan Forem worden toegewezen.
De
MR is van mening dat het fundamentele instrument in de
armoedebestrijding de economische activiteit en de jobcreatie is.
De wil om degenen die werk vragen te helpen om zich te
mobiliseren om werk te vinden, is voor ons een prioriteit. Men
kan spreken over aansporing of andere begrippen gebruiken. Als
oud-schepen voor werkgelegenheid kan ik zeggen dat het
belangrijkste de persoonlijke begeleiding is. Dat geldt ook voor
het multiculturele aspect waarnaar Bert Anciaux verwees.
Mijn
twee laatste opmerkingen betreffen de conclusie van het voorstel
van resolutie. Wanneer wordt gesproken over de doelstellingen
2020 van de EU, moeten wij vermijden dat de evaluatiecriteria
louter economisch zijn. Er moet ook worden voorzien in
ontwikkelingscriteria inzake leefmilieu en op sociaal vlak, zoals
de OESO doet. Die criteria moeten het ons mogelijk maken de
vooruitgang inzake armoedebestrijding te evalueren.
Ten
slotte heb ik nog een opmerking die is gebaseerd op een
parlementaire missie van onze assemblee naar Boedapest. Aan het
einde van de resolutie wordt de regering gevraagd om in de
Europese Raad te pleiten voor een daadwerkelijke en krachtige
opvolging van deze doelstelling. Het zou goed zijn daar de
controle door de federale parlementen aan toe te voegen. Het
Verdrag van Lissabon heeft zowel aan de federale overheden als
aan de deelgebieden de instrumenten gegeven om die controle te
garanderen.
|
Mme Cécile
Thibaut (Ecolo). – Je voudrais, au nom de mon groupe,
féliciter Mme Franssen pour la présente résolution-cadre
sur un sujet aussi vaste et aussi sérieux qui a nécessité un
travail énorme. Nous souhaitons que ce texte ne soit pas un
programme électoral mais un acte politique qui nous engage.
Je ressens
plusieurs frustrations quant à la forme de la résolution. De
nombreux amendements riches, révélateurs de nos diversités,
ont été déposés en commission. Ils ont toutefois été
présentés de manière très sèche. Un arbitrage a eu lieu lors
d’une réunion de la majorité, alors que le gouvernement est
en affaires courantes. Aucun débat n’a dès lors eu lieu en
commission.
Le texte
utilise à plusieurs reprises le terme « les pauvres ».
que je considère comme légèrement stigmatisant. J’ai dès
lors déposé un amendement. On m’a toutefois fait savoir
qu’une correction technique visant à utiliser l’expression
« personnes en situation de pauvreté » pourrait
corriger ce défaut du texte. Je pourrais alors me rallier à
cette proposition et retirer mon amendement nº 48.
Sur le fond,
concernant l’activation des chômeurs, nous estimons qu’il
est antinomique, dans une résolution relative à la lutte contre
la pauvreté, de parler de sanction. Je ne soutiens dès lors pas
la résolution sur ce point.
J’ai
déposé un amendement nº 50 sur le financement des CPAS.
Aujourd’hui, s’il y a sanction, les personnes concernées
retournent au CPAS. Il faut donc veiller à ce que l’État
intervienne davantage dans le financement du revenu d’intégration
et qu’on puisse mieux soutenir le financement des CPAS.
L’amendement
nº 63 a pour objectif d’aligner le montant octroyé aux
cohabitants sur celui des isolés. La meilleure manière de
lutter contre la pauvreté aujourd’hui, c’est de ne pas
individualiser les minima sociaux car cela pousse de trop
nombreuses familles à se déstructurer et à organiser des
solidarités de proximité.
Nous avons
déposé deux autres amendements. Le premier, l’amendement
nº 74, vise à augmenter le revenu minimum mensuel.
Pareille augmentation permet de réduire les pièges à l’emploi
en accentuant la différence entre le revenu minimum et les
allocations de chômage. Un revenu minimum mensuel plus élevé
crée non seulement une incitation financière à rechercher un
travail mais augmente aussi l’intérêt financier de ceux qui
ont un emploi régulier à le conserver.
Le dernier
amendement a pour objet de faire en sorte que cette proposition
de résolution ne soit pas seulement une déclarations
d’intentions. Nous y proposons donc de mettre des délais au
relèvement du seuil de pauvreté mais aussi de préciser cette
notion.
Cette
résolution est une étape dans une politique de petits pas. Il y
a de très belles avancées dans ce texte. M. Miller le
disait : cette résolution est un engagement. Nous
veillerons donc à l’avenir à ce que ces propositions soient
traduites en arrêtés royaux ou en propositions de loi. Je serai
en outre vigilante au suivi de la proposition de loi à l’examen
en commission des Affaires sociales et qui vise à relever les
minimums sociaux.
Je voudrais
regretter l’absence à ce débat du secrétaire d’État à la
lutte contre la pauvreté. Je m’interroge du reste aussi sur la
fonction de ce secrétariat d’État. Nous l’avons vu, il
ressort du bilan de son action un sentiment d’impuissance. Il
ne peut en effet agir sur de nombreuses matières qui relèvent
d’autres ministres : la Santé, l’Emploi, les Pensions,
le Logement, l’Énergie.
Aujourd’hui,
pour agir sur la pauvreté, il faudrait inscrire cette lutte
comme un objectif transversal à toutes les politiques des
différents ministres. La lutte contre la pauvreté doit être au
cœur de toutes les politiques.
|
Mevrouw Cécile
Thibaut (Ecolo). – Ik wil namens mijn fractie
mevrouw Franssen feliciteren voor de voorliggende
kaderresolutie over een zo omvangrijk en ernstig onderwerp. Dat
vereiste een enorm werk. We willen dat deze tekst niet wordt
beschouwd als een verkiezingsprogramma, maar als een politiek
standpunt dat ons bindt.
Ik
ervaar verschillende frustraties over de vorm van de resolutie.
Er werden in commissie talrijke inhoudelijk rijke amendementen
ingediend, die onze uiteenlopende zienswijzen uitdrukken. Ze
werden echter op een erg ‘dorre’ manier voorgesteld. Er had
een arbitrage plaats tijdens een bijeenkomst van de meerderheid,
terwijl de regering in lopende zaken is. Er was dan ook geen
enkel debat in de commissie.
De
tekst hanteert op verschillende plaatsen het begrip ‘de armen’,
wat ik enigszins stigmatiserend vind. Ik heb dan ook een
amendement ingediend. Men heeft me echter doen weten dat een
technische correctie om in de Franse versie de uitdrukking
‘personnes en situation de pauvreté’ te gebruiken die
tekortkoming in de tekst kon verbeteren. Ik kon me aansluiten bij
dat voorstel en was bereid mijn amendement 48 in te trekken.
Wat
de grond van de zaak betreft, denken wij dat het in een resolutie
over armoedebestrijding tegenstrijdig is te spreken over een
sanctie wanneer het gaat over activering van werklozen. Ik steun
de resolutie op dat vlak dus niet.
Ik
heb amendement 50 ingediend over de financiering van de
OCMW’s. Wanneer er vandaag een sanctie is, wenden de
betrokkenen zich tot het OCMW. De staat moet meer bijdragen tot
de financiering van het leefloon en de OCMW’s moeten beter
worden ondersteund.
Amendement 63
heeft tot doel het bedrag voor samenwonenden af te stemmen op het
bedrag voor alleenstaanden. De beste manier om vandaag de armoede
te bestrijden, is de sociale minima niet te individualiseren,
omdat dit te veel gezinnen ertoe aanzet om uiteen te gaan en een
buurtsolidariteit te organiseren.
Wij
hebben nog twee andere amendementen ingediend. Amendement 74
strekt ertoe het maandelijks minimuminkomen te verhogen. Een
dergelijke verhoging maakt het mogelijk de werkloosheidsval terug
te dringen door het verschil te benadrukken tussen het
minimuminkomen en de werkloosheidstoelagen. Een hoger maandelijks
minimuminkomen schept niet enkel een financiële aansporing om
werk te zoeken, maar verhoogt ook het financiële belang van hen
die werk hebben om dit te behouden.
Het
laatste amendement heeft tot doel ervoor te zorgen dat dit
voorstel van resolutie niet louter een intentieverklaring is. We
stellen voor termijnen in te voeren voor de verhoging van de
armoededrempel, maar ook om dit begrip te verduidelijken.
Deze
resolutie is een stap in een beleid van kleine stappen. Deze
tekst vormt een belangrijke stap vooruit. De heer Miller
zei het al: deze resolutie is een engagement. Wij zullen er dus
op toezien dat deze voorstellen in de toekomst worden omgezet in
koninklijke besluiten of wetsvoorstellen. Ik zal trouwens toezien
op het gevolg dat wordt gegeven aan het wetsvoorstel om de
sociale minima te verhogen, dat nu in de commissie voor de
Sociale Aangelegenheden wordt onderzocht.
Ik
betreur de afwezigheid in dit debat van de staatssecretaris voor
Armoedebestrijding. Ik stel me overigens vragen over de rol van
die staatssecretaris. Zijn optreden geeft blijk van onmacht. Hij
kan inderdaad niets doen voor talrijke materies die tot de
bevoegdheid van andere ministers behoren: volksgezondheid, werk,
pensioenen, huisvesting, energie.
Vandaag
moet de strijd tegen de armoede als een transversale doelstelling
in het beleid van verschillende ministers worden ingebed. De
armoedebestrijding moet besloten liggen in alle beleidsdomeinen.
|
M. le
président. – À cette proposition de résolution,
Mme Thibaut propose l’amendement nº 48 (voir
document 5-254/2).
|
De
voorzitter. – Op dit voorstel van resolutie heeft
mevrouw Thibaut amendement 48 ingediend (zie stuk
5-254/2).
|
Au point 1
du dispositif, Mme Thibaut propose l’amendement nº 50
(voir document 5-254/2).
|
Op punt 1
van het dispositief heeft mevrouw Thibaut amendement 50
ingediend (zie stuk 5-254/2).
|
Au point 2
du dispositif, Mme Thibaut propose les amendements nos 74
et 75 (voir document 5-254/6).
|
Op punt 2
van het dispositief heeft mevrouw Thibaut de amendementen 74
en 75 ingediend (zie stuk 5-254/6).
|
Au point 4
du dispositif, Mme Thibaut propose l’amendement nº 63
(voir document 5-254/2).
|
Op punt 4
van het dispositief heeft mevrouw Thibaut amendement 63
ingediend (zie stuk 5-254/2).
|
– La
discussion est close.
|
– De
bespreking is gesloten.
|
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur les amendements et sur
l’ensemble de la proposition de résolution.
|
– De
stemming over de amendementen en over het voorstel van resolutie
in zijn geheel heeft later plaats.
|
Proposition
de résolution visant à promouvoir l’accessibilité aux
technologies de l’information et de la communication et le
développement d’un Internet citoyen dans le cadre de la lutte
contre la pauvreté et l’exclusion (de Mme Olga Zrihen ;
Doc. 5-328)
|
Voorstel
van resolutie betreffende de bevordering van de toegang tot de
informatie- en communicatietechnologie en de ontwikkeling van een
internet voor de burger in het kader van de bestrijding van
armoede en uitsluiting (van mevrouw Olga Zrihen; Stuk 5-328)
|
Discussion
|
Bespreking
|
(Pour le
texte adopté par la commission des Affaires sociales, voir
document 5-328/5.)
|
(Voor de
tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale
Aangelegenheden, zie stuk 5-328/5.)
|
Mme Fatiha
Saïdi (PS), rapporteuse. – La commission des Affaires
sociales a été saisie de deux propositions de résolution
visant à promouvoir l’accès aux technologies de l’information
et de la communication et le développement d’un Internet
citoyen dans le cadre de la lutte contre la pauvreté et
l’exclusion.
La première
de ces résolutions a été déposée par Mme Zrihen en
octobre 2010 et a été examinée par la commission des
Affaires sociales.
Dans son
exposé introductif, l’auteur a fait la comparaison avec
l’analphabétisme, phénomène qui malheureusement prend de
l’ampleur et empêche les personnes concernées d’occuper une
place à part entière dans la société et de bénéficier de
leurs droits en matière de logement, d’enseignement, d’emploi
et de sécurité sociale. Offrir le droit à la communication
électronique est essentiel dans la lutte contre la pauvreté.
Même si des efforts ont déjà été consentis, Mme Zrihen
a rappelé que le texte de sa proposition restait malheureusement
d’actualité.
Initialement,
dans sa proposition, elle demandait au gouvernement fédéral de
mener, en collaboration avec les entités fédérées, des
politiques cohérentes et intégrées pour faire de l’accès à
l’Internet un service d’utilité public essentiel pour les
individus comme pour les collectivités, de veiller à l’accès
de tous aux technologies de l’information et de la
communication et de reconnaître ce droit comme levier
indispensable à la lutte contre la pauvreté et l’exclusion
sociale.
Une seconde
proposition, déposée par M. du Bus de Warnaffe, relative à
la fracture numérique, recouvre trois niveaux d’inégalités,
à savoir l’inégalité dans l’accès matériel aux
technologies de l’information et de la communication, dans
l’usage de ces outils et dans l’usage des informations issues
de ces outils.
L’auteur
demande, par la voie de cette proposition de résolution, que la
politique de lutte contre la fracture numérique soit poursuivie
et que la collaboration et la coordination entre les différents
niveaux de pouvoir soient intensifiées. En outre, M. du Bus
de Warnaffe souhaite que le plan national de lutte contre la
fracture numérique 2005-2010 fasse l’objet d’une évaluation.
Les deux
textes évoqués ayant le même objet, les auteurs ont décidé
d’intégrer les amendements de M. du Bus de Warnaffe et de
présenter un texte commun. Cette initiative a été soutenue par
plusieurs membres de la commission, les considérants et
recommandations de ce texte ont donc été examinés et largement
amendés dans le cadre d’une discussion constructive sur
l’accès à l’Internet, qui ne peut être considéré comme
un service d’utilité publique essentiel au même titre que la
fourniture d’eau ou d’électricité.
On constate
que l’âge et le niveau de vie constituent deux critères
importants d’inégalité. Il convient donc de cibler
particulièrement certains groupes de la population ; les
régions rurales où l’accès à Internet n’est pas encore
assuré partout ne doivent pas être oubliées.
L’évolution
des prix des abonnements permettant de garantir l’accès de
chaque citoyen à Internet fut également un point de discussion.
Je vois
renvoie au rapport écrit qui vous permettra de prendre
connaissance de toutes les finesses et de tous les détails de
cette proposition de résolution, qui a été adoptée par huit
voix et deux abstentions.
Je tiens à
remercier les membres de la Commission qui ont enrichi les textes
ainsi que les services pour la qualité des rapports transmis qui
m’ont permis de vous présenter cette synthèse.
|
Mevrouw Fatiha
Saïdi (PS), rapporteur. – Bij de commissie voor de Sociale
Aangelegenheden zijn twee voorstellen van resolutie ingediend
betreffende de bevordering van de toegang tot de informatie- en
communicatietechnologie en de ontwikkeling van een internet voor
de burger in het kader van de bestrijding van armoede en
uitsluiting.
De
eerste van die resoluties werd in oktober 2010 ingediend
door mevrouw Zrihen en werd besproken door de commissie voor
de Sociale Aangelegenheden.
In
haar inleidende uiteenzetting heeft mevrouw Zrihen de
vergelijking gemaakt met analfabetisme, een fenomeen dat jammer
genoeg toeneemt en het de betrokkenen niet mogelijk maakt
volwaardig deel te nemen aan de samenleving en hen belet hun
rechten inzake huisvesting, onderwijs, werk en sociale zekerheid
te genieten. In de strijd tegen de armoede is het toekennen van
het recht op elektronische communicatie dan ook erg belangrijk.
Hoewel er al inspanningen gedaan werden, wijst mevrouw Zrihen
erop dat de tekst van haar voorstel jammer genoeg actueel blijft.
Oorspronkelijk
vroeg ze in haar voorstel de federale regering, in samenwerking
met de deelgebieden, een coherent en geïntegreerd beleid te
voeren om de toegang tot internet te beschouwen als een dienst
van algemeen nut die zowel voor individuen als voor de
gemeenschap noodzakelijk is, ervoor te zorgen dat iedereen
toegang krijgt tot de informatie- en communicatietechnologie en
dat recht te erkennen als een noodzakelijke hefboom in de strijd
tegen armoede en sociale uitsluiting.
In
een tweede voorstel, betreffende de digitale kloof, ingediend
door de heer du Bus de Warnaffe, worden drie
ongelijkheidsniveaus toegelicht, namelijk de ongelijkheid in de
materiële toegang tot de informatie- en communicatietechnologie,
in het gebruik van die instrumenten en in het gebruik van de
informatie die met die instrumenten wordt verkregen.
Met
dit voorstel van resolutie vraagt de indiener dat de strijd tegen
de digitale kloof verder wordt gevoerd en de samenwerking en
coördinatie tussen de verschillende beleidsniveaus worden
versterkt. Bovendien wenst de heer du Bus de Warnaffe
dat het nationaal plan ter bestrijding van de digitale kloof
2005-2010 wordt geëvalueerd.
Aangezien
de beide teksten dezelfde doelstelling hebben, hebben de
indieners beslist een gemeenschappelijke tekst voor te stellen en
de amendementen van de heer du Bus de Warnaffe daarin
op te nemen. Verschillende commissieleden hebben dat initiatief
gesteund, de consideransen en aanbevelingen van die tekst werden
dan ook besproken en ruimschoots geamendeerd in het kader van een
constructieve discussie over de toegang tot het internet, die
niet als een even noodzakelijke dienst van algemeen nut mag
worden beschouwd als de levering van water en elektriciteit.
Vastgesteld
wordt dat leeftijd en levenspeil twee belangrijke criteria van
ongelijkheid zijn. Acties moeten dan ook vooral gericht worden op
bepaalde bevolkingsgroepen; landelijke gebieden waar de toegang
tot internet nog niet overal verzekerd is, mogen niet worden
vergeten.
Ook
de evolutie van de kostprijs van de abonnementen, die de toegang
tot internet voor elke burger garandeert, was een punt van
discussie.
Ik
verwijs naar het schriftelijk verslag voor alle nuances en
details van dit voorstel van resolutie, dat werd aangenomen met 8
stemmen bij 2 onthoudingen.
Ik
dank de commissieleden die de teksten hebben verrijkt, alsook de
diensten voor de kwaliteit van de verslagen, die het mij mogelijk
hebben gemaakt deze synthese voor te stellen.
|
Mme Olga
Zrihen (PS). – Permettez-moi d’abord de souligner la
qualité de la collaboration que nous avons pu avoir durant le
travail en commission. Je voudrais rappeler que M. du Bus de
Warnaffe avait fait une proposition similaire et souligner que
l’excellence du travail réalisé et tous les apports et les
ajouts de mes collègues ont permis de progresser sur une
problématique aussi complexe que la fracture numérique.
Si je suis
particulièrement sensible à cette thématique, c’est que
depuis des années, dans les différents colloques et séminaires
que nous organisons au Sénat sur la semaine de la fracture
numérique, des éléments et des témoignages confirment notre
analyse de la nécessité d’être très pratique sur ces
aspects qui constituent un véritable obstacle au développement
de la citoyenneté et même de l’existence des individus.
En
commission des Affaires sociales, lors de mon exposé introductif
relatif à la proposition en débat, j’ai effectivement osé la
comparaison avec la situation de l’alphabétisation, ou plutôt
de l’analphabétisme. La fracture numérique est bel et bien un
phénomène qui prend de l’ampleur de façon continue et
empêche les personnes concernées d’occuper une place à part
entière dans la société ainsi que de bénéficier de leurs
droits en matière de logement, d’enseignement, d’emploi et
de sécurité sociale. Il ne s’agit pas d’un luxe, mais d’une
nécessité.
La
communication électronique est donc essentielle dans la lutte
contre la pauvreté. La fracture numérique s’impose comme un
phénomène multidimensionnel défini par une interaction entre
la dimension matérielle et la dimension sociale. Un véritable
dépassement de cette fracture et une inclusion à part entière
dans la société de l’information impliquent nécessairement
une reconnaissance de ces deux dimensions.
Aujourd’hui
encore, la fracture numérique peut se définir comme une
expression des inégalités sociales sur le terrain de la
diffusion et de l’usage des technologies de l’information.
Elle participe à une certaine dualisation de la société, qui
n’est pas seulement économique mais qui touche aussi
l’intergénérationnel et de nombreuses couches de la société.
Je remercie
une fois encore les collègues de la commission de nous avoir
permis d’avancer sur ce dossier et de l’avoir enrichi.
L’actuelle
proposition soumise à votre attention vient compléter le plan
de lutte contre la fracture numérique lancé en 2005.
L’évaluation de la première phase a montré des résultats
encourageants. Nous faisons donc parfois des propositions, et
celles-ci ont des effets concrets pour autant que nous les
suivions, chacun dans son domaine.
Il nous
revient que le gouvernement a reçu le feu vert pour lancer la
seconde phase 2011-2016. La priorité la plus ambitieuse demeure
la réduction du coût de la connexion à haut débit à
internet. Car si l’aspect financier n’est pas le seul élément
à prendre en compte, il demeure un obstacle pour beaucoup de nos
concitoyens.
Nous devons
bien sûr rester attentifs à la concrétisation des éléments
de notre résolution mais également aux travaux spécifiques
menés par le gouvernement en vue de renforcer la présence des
Espaces publics numériques (EPN) en Wallonie dans les quartiers,
de les développer en Flandre et de mettre sur pied un service
universel en matière de tarifs sociaux.
Nos futures
actions politiques doivent plus que jamais tendre vers la
promotion des technologies et des services intégrateurs
favorisant des projets de cohésion sociale et permettant
l’émancipation des plus fragilisés.
Démocratiser
l’appropriation de la culture numérique, promouvoir le
déploiement de technologies numériques dans une perspective
d’équité sociale et anticiper l’évolution technologique
sont autant de nouveaux défis sociétaux que sollicite
l’inclusion numérique.
Nous en
avons conscience. Notre énergie de travail doit être décuplée,
d’autant qu’un lien très étroit existe aujourd’hui entre
la fracture numérique et toutes les autres fractures sociales.
Il ne s’agit pas d’éléments virtuels mais d’actes
concrets.
Ces
propositions de résolution, qui ont été débattues et sujettes
à de multiples amendements qui n’ont toutefois pas modifié
l’esprit initial du texte, ont été sanctionnées par un vote
positif au sein de la commission des Affaires sociales du Sénat.
Permettez-moi
d’espérer qu’il en sera de même en séance plénière.
|
Mevrouw Olga
Zrihen (PS). – Tijdens de werkzaamheden in de commissie
hebben wij uitstekend samengewerkt. De heer du Bus de
Warnaffe had een gelijkaardig voorstel ingediend. Dankzij het
uitstekende werk en de inbreng en toevoegingen van onze collega’s
hebben we vooruitgang kunnen boeken in deze ingewikkelde
problematiek van de digitale kloof.
Ik
heb veel belangstelling voor dit thema omdat de elementen en
getuigenissen die tot uiting komen in de verschillende colloquia
en seminaries die we de jongste jaren in de Senaat organiseren
naar aanleiding van de week van de digitale kloof, onze analyse
bevestigen over de noodzaak om zeer praktisch in te grijpen op
deze aspecten, die een belemmering vormen voor de ontwikkeling
van het burgerschap en zelfs voor het bestaan van de individuen.
In
mijn inleidende uiteenzetting van dit voorstel in de commissie
voor de Sociale Aangelegenheden, heb ik inderdaad de vergelijking
gemaakt met alfabetisering, of liever met analfabetisme. De
digitale kloof neemt wel degelijk gestaag toe en maakt het de
betrokkenen onmogelijk volwaardig deel te nemen aan de
samenleving en hun rechten inzake huisvesting, onderwijs, werk en
sociale zekerheid te genieten. Ik heb het niet over een luxe,
maar over een noodzaak.
In
de strijd tegen de armoede is elektronische communicatie daarom
erg belangrijk. De digitale kloof is een multidimensionaal
fenomeen, dat gedefinieerd wordt als een interactie tussen de
materiële en de sociale dimensie. Het overstijgen van die kloof
en een volwaardige inclusie in de informatiemaatschappij
impliceren noodzakelijkerwijze een erkenning van deze beide
dimensies.
Vandaag
kan de digitale kloof gedefinieerd worden als een uitdrukking van
de sociale ongelijkheden op het vlak van de verspreiding en het
gebruik van de informatietechnologieën. Zij draagt bij tot een
dualisering in de maatschappij, waarbij het niet enkel de
economie betreft, maar ook het intergenerationele aspect en de
verschillende lagen van de maatschappij.
Ik
dank nogmaals de collega’s van de commissie, die het ons
mogelijk hebben gemaakt vooruitgang te boeken in dit dossier en
het hebben verrijkt.
Dit
voorstel is een aanvulling op het plan ter bestrijding van de
digitale kloof, dat in 2005 van start is gegaan. De evaluatie van
de eerste fase heeft bemoedigende resultaten opgeleverd. Sommige
van onze voorstellen hebben dus concrete gevolgen, voor zover
eenieder van ons ze volgt op zijn eigen werkterrein.
Ik
heb vernomen dat de regering groen licht gekregen heeft om de
tweede fase 2011-2016 te starten. De meest ambitieuze prioriteit
blijft de verlaging van de kostprijs van een breedbandverbinding.
Het financiële aspect is weliswaar niet het enige aspect waarmee
rekening moet worden gehouden, maar het blijft een hinderpaal
voor vele burgers.
We
moeten aandacht blijven besteden aan de concrete uitwerking van
de elementen van onze resolutie, maar ook aan de specifieke
werkzaamheden van de regering met het oog op een sterkere
aanwezigheid van de publiek toegankelijke cyberruimten in de
Waalse wijken en de oprichting ervan in Vlaanderen, en het
opzetten van een universele dienstverlening inzake sociale
tarieven.
Onze
toekomstige politieke initiatieven moeten meer dan ooit gericht
zijn op de bevordering van de integrerende technologieën en
diensten die projecten op het gebied van de sociale cohesie
bevorderen en de emancipatie van de zwaksten mogelijk maken.
Digitale
inclusie plaatst ons voor uitdagingen als de democratisering van
de toe-eigening van de digitale cultuur, de bevordering van de
ontwikkeling van digitale technologieën in het perspectief van
sociale billijkheid en het vooruitlopen op de technologische
evolutie.
Wij
zijn ons daarvan bewust. We moeten veel meer energie steken in
ons werk, temeer daar er vandaag nog een nauw verband bestaat
tussen de digitale kloof en alle andere sociale kloven. Dat zijn
geen virtuele, maar concrete elementen.
Aan
deze voorstellen van resolutie werden na de besprekingen tal van
amendementen toegevoegd, maar de oorspronkelijke geest van de
tekst werd niet gewijzigd. De voorstellen werden goedgekeurd in
de senaatscommissie voor de Sociale Aangelegenheden.
Ik
hoop dat dit ook het geval zal zijn in de plenaire vergadering.
|
Mme Elke
Sleurs (N-VA). – Nous saluons également cette lutte pour
combler la fracture numérique. Malheureusement, le Sénat se
contente de demander au gouvernement d’exécuter ce qui était
prévu et de poursuivre ce qu’il a commencé. Si le Sénat veut
garder sa raison d’être, je conseille aux collègues
d’afficher l’ambition d’orienter la politique. Il nous
incombe de jeter un regard critique et constructif sur la
politique du gouvernement.
Certes
la résolution contient des éléments positifs : les
parties qui réclament une attention pour la fracture numérique
au second degré et qui ont été insérées par des amendements
de M. du Bus de Warnaffe. Je lui en suis reconnaissante.
Un
quart de la population n’utilise pas encore l’internet.
Comment toucher ce groupe ? Qu’est-ce qui l’empêche de
surfer sur la vague de la société numérique ? Comment
réorienter la politique alors que tant de personnes ont déjà
accès à l’internet ?
Des
études nationales et étrangères déplacent le centre de
gravité de la lutte contre la fracture numérique au premier
degré, dont l’enjeu est l’accès matériel, vers la lutte
contre la fracture numérique au second degré qui se focalise
sur l’érudition électronique : stimuler l’intérêt,
acquérir les compétences et aptitudes pour utiliser les
applications TIC de manière critique.
Pour
la N-VA, la lutte contre la fracture numérique au second degré,
qui concerne surtout les communautés, est la priorité absolue.
Le rapport d’évaluation de la première phase du Plan national
de lutte contre la fracture numérique indique en effet que la
seule catégorie où le nombre d’utilisateurs d’internet n’a
pas augmenté ces dernières années est celle des personnes
ayant les revenus les plus faibles. Il est clair que les mesures
fiscales visant à faciliter l’accès matériel à l’internet
n’atteignent pas ces personnes. Sachant cela, la N-VA demande
d’accorder la priorité politique à des mesures visant à
améliorer le fonctionnement du marché plutôt qu’à des
mesures fiscales peu efficaces. Malheureusement, la commission
n’était pas de cet avis.
En
n’adoptant pas notre amendement, la commission a manqué
l’occasion de dynamiser le développement de la politique
d’e-government. L’e-government joue en effet un
rôle positif dans la réduction de la fracture numérique. Des
applications attrayantes d’e-government peuvent stimuler
davantage les groupes défavorisés à ne pas laisser passer le
train de la société numérique. Je m’étonne donc que l’Open
Vld ne nous ait pas suivis, d’autant qu’il s’agit d’un
cheval de bataille du ministre Van Quickenborne.
Pour
toutes ces raisons, un membre de notre groupe s’abstiendra
symboliquement lors du vote.
|
Mevrouw Elke
Sleurs (N-VA). – Ook deze strijd tegen de digitale kloof
juichen we toe. Jammer genoeg vraagt de Senaat niet meer aan de
regering dan de uitvoering van wat al gepland was, en verder te
doen waarmee ze bezig was. Wil de Senaat toch nog relevantie
nastreven, dan raad ik de collega’s aan om de ambitie te tonen
het beleid mee te willen sturen. Het is aan ieder van ons om het
regeringsbeleid kritisch en constructief onder de loep te nemen.
Weliswaar
zijn er lichtpunten in de resolutie waar te nemen: de delen die
aandacht vragen voor de digitale kloof van de tweede graad. Deze
passages werden via amendementen van collega du Bus de Warnaffe
aan de resolutie toegevoegd. Daar ben ik hem erkentelijk voor.
25% van de
bevolking gebruikt nog geen internet. De cruciale vraag is ook
hoe die 25% achterblijvers te bereiken. Wat houdt hen tegen om
mee te surfen op de golven van de digitale samenleving? Hoe moet
men het beleid heroriënteren nu zoveel mensen al toegang hebben
tot het internet?
Binnen- en
buitenlands onderzoek verlegt in dat kader de focus van de strijd
tegen de digitale kloof van de eerste graad, waarbij materiële
toegang centraal staat, naar de strijd tegen de digitale kloof
van de tweede graad, die de focust legt op e-geletterdheid: het
stimuleren van interesse, het aanleren van competenties en
vaardigheden om te werken met ICT-toepassingen en er kritisch mee
om te gaan.
Voor de N-VA
heeft de strijd tegen de digitale kloof van de tweede graad, die
vooral een zaak is van de gemeenschappen, de hoogste prioriteit.
Uit het evaluatieverslag van de eerste fase van het Nationaal
Plan ter bestrijding van de digitale kloof blijkt immers dat de
groep met de laagste inkomens de enige categorie is die de
voorbije jaren geen toename van het aantal internetgebruikers
heeft gekend. Blijkbaar bereiken de fiscale steunmaatregelen die
materiële toegang tot het internet mogelijk moeten maken, deze
mensen niet. Met die wetenschap in het achterhoofd vraagt de N-VA
de beleidsmatige focus te verleggen van weinig effectieve fiscale
steunmaatregelen naar maatregelen die een verbetering van de
marktwerking beogen. Jammer genoeg was de commissie dit idee niet
genegen.
De commissie
miste de kans een boost te geven aan de ontwikkeling van het
e-governmentbeleid door ons amendement ter zake niet goed te
keuren. E-government heeft immers een positieve rol in het
dichten van de digitale kloof. Aantrekkelijke
e-governmenttoepassingen kunnen een extra stimulans betekenen
voor kansengroepen om de boot van de digitale samenleving niet te
missen. Het verbaast me dan ook dat Open Vld het daar niet mee
eens was, aangezien dit toch het stokpaardje is van minister Van
Quickenborne.
Om deze
redenen zal één lid van onze fractie zich bij de stemming
symbolisch onthouden.
|
– La
discussion est close.
|
– De
bespreking is gesloten.
|
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble de la
proposition de résolution.
|
– De
stemming over het voorstel van resolutie in zijn geheel heeft
later plaats.
|
Prise
en considération de propositions
|
Inoverwegingneming
van voorstellen
|
M. le
président. – La liste des propositions à prendre en
considération a été distribuée.
Est-ce qu’il
y a des observations ?
Puisqu’il
n’y a pas d’observations, ces propositions sont considérées
comme prises en considération et renvoyées à la commission
indiquée par le Bureau.
|
De
voorzitter. – De lijst van de in overweging te nemen
voorstellen werd rondgedeeld.
Zijn er
opmerkingen?
Aangezien er
geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in
overweging genomen en verzonden naar de commissies die door het
Bureau zijn aangewezen.
|
Votes
|
Stemmingen
|
(Les
listes nominatives figurent en annexe.)
|
(De
naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)
|
Projet
de loi portant assentiment à l’Accord, fait à Bruxelles le
15 juillet 2009, entre le Royaume de Belgique et la
Principauté de Monaco en vue de l’échange de renseignements
en matière fiscale (Doc. 5-961).
|
Wetsontwerp
houdende instemming met het Akkoord, gedaan te Brussel op
15 juli 2009, tussen het Koninkrijk België en het
Prinsdom Monaco inzake de uitwisseling van inlichtingen met
betrekking tot belastingaangelegenheden (Stuk 5-961)
|
Vote nº 1
|
Stemming 1
|
Présents :
52 Pour : 52 Contre : 0 Abstentions : 0
|
Aanwezig:
52 Voor: 52 Tegen: 0 Onthoudingen: 0
|
– Le
projet de loi est adopté à l’unanimité.
– Il
sera transmis à la Chambre des représentants.
|
– Het
wetsontwerp is eenparig aangenomen.
– Het
zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
|
Projet
de loi portant assentiment au Second Protocole, fait à Paris le
24 juin 2009, modifiant la Convention entre le Royaume
de Belgique et l’Australie tendant à éviter la double
imposition et à prévenir l’évasion fiscale en matière
d’impôts sur le revenu, signée à Canberra le
13 octobre 1977, telle que modifiée par le Protocole
signé à Canberra le 20 mars 1984, et adaptant la
législation fiscale belge à certaines dispositions dudit Second
Protocole (Doc. 5-962)
|
Wetsontwerp
houdende instemming met het Tweede Protocol, gedaan te Parijs op
24 juni 2009, tot wijziging van de Overeenkomst tussen
het Koninkrijk België en Australië tot het vermijden van
dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting
met betrekking tot belastingen naar het inkomen, ondertekend te
Canberra op 13 oktober 1977, zoals gewijzigd door het
Protocol, ondertekend te Canberra op 20 maart 1984, en
tot aanpassing van de Belgische belastingwetgeving aan sommige
bepalingen van voormeld Tweede Protocol (Stuk 5-962)
|
– Pour
ce projet de loi, le résultat du vote nº 1 est accepté.
|
– Voor
dit wetsontwerp wordt de uitslag van stemming 1 aanvaard.
|
– Le
projet de loi est adopté à l’unanimité.
– Il
sera transmis à la Chambre des représentants.
|
– Het
wetsontwerp is eenparig aangenomen.
– Het
zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
|
Projet
de loi portant assentiment au Protocole, fait à Berlin le
23 juin 2009, modifiant la Convention entre le Royaume
de Belgique et le Royaume des Pays-Bas tendant à éviter la
double imposition et à prévenir l’évasion fiscale en matière
d’impôts sur le revenu et sur la fortune, et les Protocoles I
et II, signés à Luxembourg le 5 juin 2001, et
adaptant la législation fiscale belge à certaines dispositions
dudit Protocole (Doc. 5-963)
|
Wetsontwerp
houdende instemming met het Protocol, gedaan te Berlijn op
23 juni 2009, tot wijziging van het Verdrag tussen het
Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden tot het
vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het
ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar
het vermogen, met Protocol I en II, ondertekend te Luxemburg op
5 juni 2001, en houdende aanpassing van de Belgische
belastingwetgeving aan sommige bepalingen van eerstgenoemd
Protocol (Stuk 5-963)
|
– Pour
ce projet de loi, le résultat du vote nº 1 est accepté.
|
– Voor
dit wetsontwerp wordt de uitslag van stemming 1 aanvaard.
|
– Le
projet de loi est adopté à l’unanimité.
– Il
sera transmis à la Chambre des représentants.
|
– Het
wetsontwerp is eenparig aangenomen.
– Het
zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
|
Projet
de loi portant assentiment au Protocole, fait à Bruxelles le
15 septembre 2009, modifiant la Convention entre le
Royaume de Belgique et la République de Finlande tendant à
éviter la double imposition et à prévenir l’évasion fiscale
en matière d’impôts sur le revenu et sur la fortune, signée
à Bruxelles le 18 mai 1976, telle que modifiée par
l’Accord additionnel signé à Bruxelles le 13 mars 1991,
et adaptant la législation fiscale belge à certaines
dispositions dudit Protocole (Doc. 5-964)
|
Wetsontwerp
houdende instemming met het Protocol, gedaan te Brussel op
15 september 2009, tot wijziging van de Overeenkomst
tussen het Koninkrijk België en de Republiek Finland tot het
vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het
ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar
het vermogen, ondertekend te Brussel op 18 mei 1976,
zoals gewijzigd door het Aanvullend Akkoord ondertekend te
Brussel op 13 maart 1991, en houdende aanpassing van de
Belgische belastingwetgeving aan sommige bepalingen van voornoemd
Protocol (Stuk 5-964)
|
– Pour
ce projet de loi, le résultat du vote nº 1 est accepté.
|
– Voor
dit wetsontwerp wordt de uitslag van stemming 1 aanvaard.
|
– Le
projet de loi est adopté à l’unanimité.
– Il
sera transmis à la Chambre des représentants.
|
– Het
wetsontwerp is eenparig aangenomen.
– Het
zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
|
Projet
de loi portant assentiment au Protocole, fait à Paris le
24 juin 2009, modifiant la Convention entre le
Gouvernement du Royaume de Belgique et le Gouvernement du
Royaume-Uni de Grande-Bretagne et d’Irlande du Nord tendant à
éviter la double imposition et à prévenir l’évasion fiscale
en matière d’impôts sur le revenu et sur les gains en
capital, signée à Bruxelles le 1er juin 1987
(Doc. 5-965)
|
Wetsontwerp
houdende instemming met het Protocol, gedaan te Parijs op
24 juni 2009, tot wijziging van de Overeenkomst tussen
de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van het
Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot
het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het
ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar
vermogenswinsten, ondertekend te Brussel op 1 juni 1987
(Stuk 5-965)
|
– Pour
ce projet de loi, le résultat du vote nº 1 est accepté.
|
– Voor
dit wetsontwerp wordt de uitslag van stemming 1 aanvaard.
|
– Le
projet de loi est adopté à l’unanimité.
– Il
sera transmis à la Chambre des représentants.
|
– Het
wetsontwerp is eenparig aangenomen.
– Het
zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
|
Projet
de loi portant assentiment au Protocole, fait à Bruxelles le
10 septembre 2009, modifiant la Convention entre le
Royaume de Belgique et le Royaume de Norvège tendant à éviter
la double imposition et à prévenir l’évasion fiscale en
matière d’impôts sur le revenu et sur la fortune, signée à
Oslo le 14 avril 1988 (Doc. 5-966)
|
Wetsontwerp
houdende instemming met het Protocol, gedaan te Brussel op
10 september 2009, tot wijziging van de Overeenkomst
tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk Noorwegen tot het
vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het
ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar
het vermogen, ondertekend te Oslo op 14 april 1988
(Stuk 5-966)
|
– Pour
ce projet de loi, le résultat du vote nº 1 est accepté.
|
– Voor
dit wetsontwerp wordt de uitslag van stemming 1 aanvaard.
|
– Le
projet de loi est adopté à l’unanimité.
– Il
sera transmis à la Chambre des représentants.
|
– Het
wetsontwerp is eenparig aangenomen.
– Het
zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
|
Projet
de loi portant assentiment à l’Avenant, fait à Bruxelles le
7 juillet 2009, à la Convention entre la Belgique et
la France tendant à éviter les doubles impositions et à
établir des règles d’assistance administrative et juridique
réciproque en matière d’impôts sur les revenus signée à
Bruxelles le 10 mars 1964 et modifiée par les Avenants
du 15 février 1971 et du 8 février 1999, et
adaptant la législation fiscale belge à certaines dispositions
dudit Avenant (Doc. 5-967)
|
Wetsontwerp
houdende instemming met het Avenant, gedaan te Brussel op
7 juli 2009, bij de Overeenkomst tussen België en
Frankrijk tot voorkoming van dubbele belasting en tot regeling
van wederzijdse administratieve en juridische bijstand inzake
inkomstenbelastingen, ondertekend te Brussel op 10 maart 1964
en gewijzigd door de Avenanten van 15 februari 1971 en
8 februari 1999, en houdende aanpassing van de
Belgische belastingwetgeving aan sommige bepalingen van
eerstgenoemd Avenant. (Stuk 5-967)
|
– Pour
ce projet de loi, le résultat du vote nº 1 est accepté.
|
– Voor
dit wetsontwerp wordt de uitslag van stemming 1 aanvaard.
|
– Le
projet de loi est adopté à l’unanimité.
– Il
sera transmis à la Chambre des représentants.
|
– Het
wetsontwerp is eenparig aangenomen.
– Het
zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
|
Projet
de loi portant assentiment au Protocole, fait à Bruxelles le
14 juillet 2009, modifiant la Convention entre le
Royaume de Belgique et la République de Saint-Marin tendant à
éviter la double imposition et à prévenir la fraude fiscale en
matière d’impôts sur le revenu, signée à Saint-Marin le
21 décembre 2005 (Doc. 5-968)
|
Wetsontwerp
houdende instemming met het Protocol, gedaan te Brussel op
14 juli 2009, tot wijziging van de Overeenkomst tussen
het Koninkrijk België en de Republiek San Marino tot het
vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het
ontduiken van belasting inzake belastingen naar het inkomen,
ondertekend te San Marino op 21 december 2005
(Stuk 5-968)
|
– Pour
ce projet de loi, le résultat du vote nº 1 est accepté.
|
– Voor
dit wetsontwerp wordt de uitslag van stemming 1 aanvaard.
|
– Le
projet de loi est adopté à l’unanimité.
– Il
sera transmis à la Chambre des représentants.
|
– Het
wetsontwerp is eenparig aangenomen.
– Het
zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
|
Projet
de loi portant assentiment à l’Accord, fait à Bruxelles le
23 octobre 2009, entre le Gouvernement du Royaume de
Belgique et le Gouvernement de la Principauté d’Andorre en vue
de l’échange de renseignements en matière fiscale
(Doc. 5-969)
|
Wetsontwerp
houdende instemming met het Akkoord, gedaan te Brussel op
23 oktober 2009, tussen de Regering van het Koninkrijk
België en de Regering van het Prinsdom Andorra inzake de
uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot
belastingaangelegenheden (Stuk 5-969)
|
– Pour
ce projet de loi, le résultat du vote nº 1 est accepté.
|
– Voor
dit wetsontwerp wordt de uitslag van stemming 1 aanvaard.
|
– Le
projet de loi est adopté à l’unanimité.
– Il
sera transmis à la Chambre des représentants.
|
– Het
wetsontwerp is eenparig aangenomen.
– Het
zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
|
Projet
de loi portant assentiment au Protocole, fait à Bruxelles le
7 juillet 2009, modifiant la Convention entre la
Belgique et le Danemark en vue d’éviter les doubles
impositions et de régler certaines autres questions en matière
d’impôts sur le revenu et sur la fortune, signée à Bruxelles
le 16 octobre 1969, telle que modifiée et complétée
par le Protocole signé à Copenhague le 27 septembre 1999,
et adaptant la législation fiscale belge à certaines
dispositions dudit Protocole (Doc. 5-970)
|
Wetsontwerp
houdende instemming met het Protocol, gedaan te Brussel op
7 juli 2009, tot wijziging van de Overeenkomst tussen
België en Denemarken tot het vermijden van dubbele belasting en
tot regeling van sommige andere aangelegenheden inzake
belastingen nar het inkomen en naar het vermogen, ondertekend te
Brussel op 16 oktober 1969, zoals gewijzigd en
aangevuld door het op 27 september 1999 te Kopenhagen
ondertekende Protocol, en houdende aanpassing van de Belgische
belastingwetgeving aan sommige bepalingen van eerstgenoemd
Protocol (Stuk 5-970)
|
– Pour
ce projet de loi, le résultat du vote nº 1 est accepté.
|
– Voor
dit wetsontwerp wordt de uitslag van stemming 1 aanvaard.
|
– Le
projet de loi est adopté à l’unanimité.
– Il
sera transmis à la Chambre des représentants.
|
– Het
wetsontwerp is eenparig aangenomen.
– Het
zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
|
Projet
de loi portant assentiment au Protocole, fait à Bruxelles le
16 juillet 2009, modifiant la Convention entre le
Gouvernement du Royaume de Belgique et le Gouvernement de la
République de Singapour tendant à éviter la double imposition
et à prévenir l’évasion fiscale en matière d’impôts sur
le revenu, signée à Singapour le 6 novembre 2006
(Doc. 5-971)
|
Wetsontwerp
houdende instemming met het Protocol, gedaan te Brussel op
16 juli 2009, tot wijziging van de Overeenkomst tussen
de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de
Republiek Singapore tot het vermijden van dubbele belasting en
tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake
belastingen naar het inkomen, ondertekend te Singapore op
6 november 2006 (Stuk 5-971)
|
– Pour
ce projet de loi, le résultat du vote nº 1 est accepté.
|
– Voor
dit wetsontwerp wordt de uitslag van stemming 1 aanvaard.
|
– Le
projet de loi est adopté à l’unanimité.
– Il
sera transmis à la Chambre des représentants.
|
– Het
wetsontwerp is eenparig aangenomen.
– Het
zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
|
Projet
de loi portant assentiment à l’Avenant et à l’échange de
lettres, fait à Bruxelles le 16 juillet 2009, à la
Convention entre le Royaume de Belgique et le Grand-Duché de
Luxembourg en vue d’éviter les doubles impositions et de
régler certaines autres questions en matière d’impôts sur le
revenu et sur la fortune, et le Protocole final y relatif, signés
à Luxembourg le 17 septembre 1970, tels que modifiés
par l’Avenant, signé à Bruxelles le 11 décembre 2002
(Doc. 5-972)
|
Wetsontwerp
houdende instemming met het Avenant en de uitwisseling van
brieven, gedaan te Brussel op 16 juli 2009, bij de
Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het Groothertogdom
Luxemburg tot het vermijden van dubbele belasting en tot regeling
van sommige andere aangelegenheden inzake belastingen naar het
inkomen en naar het vermogen, en het desbetreffende Slotprotocol,
ondertekend te Luxemburg op 17 september 1970, zoals
gewijzigd door het Avenant, ondertekend te Brussel op
11 december 2002 (Stuk 5-972)
|
– Pour
ce projet de loi, le résultat du vote nº 1 est accepté.
|
– Voor
dit wetsontwerp wordt de uitslag van stemming 1 aanvaard.
|
– Le
projet de loi est adopté à l’unanimité.
– Il
sera transmis à la Chambre des représentants.
|
– Het
wetsontwerp is eenparig aangenomen.
– Het
zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
|
Proposition
de résolution relative à la lutte contre la pauvreté infantile
(de Mme Olga Zrihen ; Doc. 5-238)
|
Voorstel
van resolutie betreffende de strijd tegen de kinderarmoede (van
mevrouw Olga Zrihen; Stuk 5-238)
|
Vote nº 2
|
Stemming 2
|
Présents :
52 Pour : 46 Contre : 0 Abstentions : 6
|
Aanwezig:
52 Voor: 46 Tegen: 0 Onthoudingen: 6
|
– La
résolution est adoptée. Elle sera communiquée au premier
ministre et au secrétaire d’État à l’Intégration sociale
et à la Lutte contre la pauvreté.
|
– De
resolutie is aangenomen. Zij zal worden overgezonden aan de
eerste minister en aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke
Integratie en Armoedebestrijding.
|
Proposition
de résolution relative à la lutte contre la pauvreté (de
Mme Cindy Franssen et consorts ; Doc. 5-254)
|
Voorstel
van resolutie betreffende de armoedebestrijding (van
mevrouw Cindy Franssen c.s.; Stuk 5-254)
|
M. le
président. – L’amendement nº 48 de Mme Thibaut
visant à remplacer, dans la résolution, le terme « les
pauvres » par « les personnes en situation précaire »
est retiré car une correction de texte a été opérée en
remplaçant « les pauvres » par « les personnes
en situation de pauvreté ».
|
De
voorzitter. – Amendement 48 van mevrouw Thibaut,
dat ertoe strekte de woorden ‘de armen’ te vervangen door ‘de
personen in een precaire situatie’, werd ingetrokken omdat in
de Franse tekst een tekstcorrectie heeft plaatsgevonden waarbij
‘les pauvres’ werd vervangen door ‘les personnes en
situation de pauvreté’.
|
Nous votons
sur l’amendement nº 50 de Mme Thibaut.
|
We stemmen
over amendement 50 van mevrouw Thibaut.
|
Vote nº 3
|
Stemming 3
|
Présents :
49 Pour : 8 Contre : 35 Abstentions : 6
|
Aanwezig:
49 Voor: 8 Tegen: 35 Onthoudingen: 6
|
– L’amendement
n’est pas adopté.
|
– Het
amendement is niet aangenomen.
|
M. le
président. – Nous votons sur l’amendement nº 74 de
Mme Thibaut.
|
De
voorzitter. – We stemmen over amendement 74 van
mevrouw Thibaut.
|
Vote nº 4
|
Stemming 4
|
Présents :
48 Pour : 4 Contre : 33 Abstentions : 11
|
Aanwezig:
48 Voor: 4 Tegen: 33 Onthoudingen: 11
|
– L’amendement
n’est pas adopté.
|
– Het
amendement is niet aangenomen.
|
M. le
président. – Nous votons sur l’amendement nº 75 de
Mme Thibaut.
|
De
voorzitter. – We stemmen over amendement 75 van
mevrouw Thibaut.
|
Vote nº 5
|
Stemming 5
|
Présents :
48 Pour : 4 Contre : 33 Abstentions : 11
|
Aanwezig:
48 Voor: 4 Tegen: 33 Onthoudingen: 11
|
– L’amendement
n’est pas adopté.
|
– Het
amendement is niet aangenomen.
|
M. le
président. – Nous votons sur l’amendement nº 63 de
Mme Thibaut.
|
De
voorzitter. – We stemmen over amendement 63 van
mevrouw Thibaut.
|
Vote nº 6
|
Stemming 6
|
Présents :
49 Pour : 4 Contre : 36 Abstentions : 9
|
Aanwezig:
49 Voor: 4 Tegen: 36 Onthoudingen: 9
|
– L’amendement
n’est pas adopté.
|
– Het
amendement is niet aangenomen.
|
M. le
président. – Nous votons à présent sur l’ensemble de
la proposition de résolution.
|
De
voorzitter. – We stemmen nu over het voorstel van resolutie
in zijn geheel.
|
Vote nº 7
|
Stemming 7
|
Présents :
50 Pour : 44 Contre : 0 Abstentions : 6
|
Aanwezig:
50 Voor: 44 Tegen: 0 Onthoudingen: 6
|
Mme Elke
Sleurs (N-VA). – Je me réfère à mon exposé dans le
cadre de la discussion de cette proposition de résolution. Notre
groupe se réjouit bien entendu que l’on lutte contre la
pauvreté, mais nous trouvons dommage que l’on n’ait pas
saisi l’occasion de bien mettre l’accent sur l’intégration
par le travail.
|
Mevrouw Elke
Sleurs (N-VA). – Ik verwijs naar mijn uiteenzetting in het
kader van de bespreking van dit voorstel van resolutie. Onze
fractie juicht de strijd tegen de armoede uiteraard toe, maar wij
vinden het jammer dat de kans niet werd gegrepen om belangrijke
accenten te leggen inzake arbeidsintegratie.
|
– La
résolution est adoptée. Elle sera communiquée au premier
ministre et au secrétaire d’État à l’Intégration sociale
et à la Lutte contre la pauvreté.
|
– De
resolutie is aangenomen. Zij zal worden overgezonden aan de
eerste minister en aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke
Integratie en Armoedebestrijding.
|
Proposition
de résolution visant à promouvoir l’accessibilité aux
technologies de l’information et de la communication et le
développement d’un Internet citoyen dans le cadre de la lutte
contre la pauvreté et l’exclusion (de Mme Olga Zrihen ;
Doc. 5-328)
|
Voorstel
van resolutie betreffende de bevordering van de toegang tot de
informatie- en communicatietechnologie en de ontwikkeling van een
internet voor de burger in het kader van de bestrijding van
armoede en uitsluiting (van mevrouw Olga Zrihen; Stuk 5-328)
|
Vote nº 8
|
Stemming 8
|
Présents :
50 Pour : 49 Contre : 0 Abstentions : 1
|
Aanwezig:
50 Voor: 49 Tegen: 0 Onthoudingen: 1
|
Mme Elke
Sleurs (N-VA). – Nous regrettons que l’on ait manqué
l’occasion d’assortir la lutte contre la fracture numérique
au second degré d’accents importants. D’où cette abstention
symbolique.
|
Mevrouw Elke
Sleurs (N-VA). – Zoals ik al zei, vinden wij het jammer dat
de kans werd gemist om belangrijke accenten te leggen in de
strijd tegen de digitale kloof van de tweede graad. Vandaar deze
symbolische onthouding.
|
– La
résolution est adoptée. Elle sera communiquée au premier
ministre et au secrétaire d’État à l’Intégration sociale
et à la Lutte contre la pauvreté.
|
– De
resolutie is aangenomen. Zij zal worden overgezonden aan de
eerste minister en aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke
Integratie en Armoedebestrijding.
|
Ordre
des travaux
|
Regeling
van de werkzaamheden
|
M. le
président. – Le Bureau propose l’ordre du jour suivant
pour la semaine prochaine :
|
De
voorzitter. – Het Bureau stelt voor volgende week deze
agenda voor:
|
Jeudi
16 juin 2011 à 15 heures
|
Donderdag
16 juni 2011 om 15 uur
|
Débat
d’actualité et questions orales.
Proposition
de résolution visant à faire en sorte que les auteurs
d’atteintes au patrimoine mondial puissent être poursuivis et
punis au niveau international (de M. Patrick De Groote
et consorts) ; Doc. 5-955/1 et 2.
Prise en
considération de propositions.
|
Actualiteitendebat
en mondelinge vragen.
Voorstel van
resolutie met het oog op het wereldwijd strafbaar en vervolgbaar
stellen van misdrijven tegen het werelderfgoed (van
de heer Patrick De Groote c.s.); Stuk 5-955/1 en
2.
Inoverwegingneming
van voorstellen.
|
À partir
de 17 heures : Vote nominatif sur le point à l’ordre
du jour dont la discussion est terminée.
|
Vanaf 17
uur: Naamstemming over het afgehandelde agendapunt in zijn
geheel.
|
– Le
Sénat est d’accord sur cet ordre des travaux.
|
– De
Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.
|
M. le
président. – L’ordre du jour de la présente séance est
ainsi épuisé.
La prochaine
séance aura lieu le jeudi 16 juin à 15 h.
|
De
voorzitter. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.
De volgende
vergadering vindt plaats op donderdag 16 juni om 15 uur.
|
(La
séance est levée à 18 h 10.)
|
(De
vergadering wordt gesloten om 18.10 uur.)
|
Excusés
|
Berichten
van verhindering
|
Mmes Lijnen
et Stevens, M. Sevenhans, pour raison de santé,
M. Tommelein, à l’étranger, Mmes Piryns, Turan et
Taelman, MM. De Bruyn, Moureaux et Siquet, pour d’autres
devoirs, demandent d’excuser leur absence à la présente
séance.
|
Afwezig met
bericht van verhindering: de dames Lijnen en Stevens,
de heer Sevenhans, om gezondheidsredenen,
de heer Tommelein, in het buitenland, de dames Piryns,
Turan en Taelman, de heren De Bruyn, Moureaux en
Siquet, wegens andere plichten.
|
– Pris
pour information.
|
– Voor
kennisgeving aangenomen.
|