5‑191COM

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2012‑2013

Commission de la Justice

Mercredi 19 décembre 2012

Séance du matin

5‑191COM

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2012‑2013

Commissie voor de Justitie

Woensdag 19 december 2012

Ochtendvergadering

Annales

Handelingen

Sommaire

Inhoudsopgave

Demande d’explications de Mme Lieve Maes à la ministre de la Justice sur «l’hébergement du siège de Zaventem de la justice de paix du canton d’Overijse‑Zaventem» (no 5‑2607) 3

Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur «le non‑paiement des prestataires de soins des prisons» (no 5‑2671) 3

Demande d’explications de Mme Helga Stevens à la ministre de la Justice sur «le nombre de détenus handicapés» (no 5‑2806) 5

Demande d’explications de M. Gérard Deprez à la ministre de la Justice sur «l’ASBL “10 de conduite” et une alternative à la perception immédiate» (no 5‑2674) 6

Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur «les prestataires de soins issus du secteur privé dans les prisons» (no 5‑2762) 8

Demande d’explications de M. Karl Vanlouwe à la ministre de la Justice sur «le personnel du Service de la Sûreté de l’État» (no 5‑2673) 10

Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur «le traitement des affaires de viol» (no 5‑2780) 12

Demande d’explications de M. Karl Vanlouwe à la ministre de la Justice sur «le salafisme en Belgique» (no 5‑2672) 14

Demande d’explications de M. Karl Vanlouwe à la ministre de la Justice sur «le Palais de justice de Bruxelles» (no 5‑2710) 15

Demande d’explications de M. Bart Laeremans à la ministre de la Justice sur «la capacité prévue des prisons à Bruxelles et ailleurs» (no 5‑2714) 17

Demande d’explications de M. Karl Vanlouwe à la ministre de la Justice sur «la présence d’un logiciel d’espionnage sur un ordinateur du service de renseignement militaire» (no 5‑2741) 21

Demande d’explications de M. Hassan Bousetta à la ministre de la Justice sur «l’article 432 du Code pénal relatif au rapt d’enfants et son évaluation» (no 5‑2749) 21

Demande d’explications de Mme Fauzaya Talhaoui à la ministre de la Justice sur «les indemnités des magistrats détachés vers l’Union européenne dans le cadre de la politique européenne de défense et de sécurité» (no 5‑2770) 24

Demande d’explications de M. Bart Laeremans à la ministre de la Justice sur «le nouveau parquet de Hal‑Vilvorde» (no 5‑2775) 26

Demande d’explications de M. Bart Laeremans à la ministre de la Justice sur «la rémunération insuffisante et le grand retard pris dans le paiement des experts judiciaires» (no 5‑2826) 28

Requalification en question écrite avec remise de la réponse. 31

 

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Maes aan de minister van Justitie over «de huisvesting van de zetel Zaventem van het vredegerecht van het kanton Overijse‑Zaventem» (nr. 5‑2607) 3

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «het niet betalen van de zorgverleners in de gevangenissen» (nr. 5‑2671) 3

Vraag om uitleg van mevrouw Helga Stevens aan de minister van Justitie over «het aantal gedetineerden met een handicap» (nr. 5‑2806) 5

Vraag om uitleg van de heer Gérard Deprez aan de minister van Justitie over «de vzw “10 de conduite” en een alternatief voor de onmiddellijke inning» (nr. 5‑2674) 6

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «de zorgverstrekkers uit de private sector in de gevangenissen» (nr. 5‑2762) 8

Vraag om uitleg van de heer Karl Vanlouwe aan de minister van Justitie over «het personeel van de dienst voor de Veiligheid van de Staat» (nr. 5‑2673) 10

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «de behandeling van verkrachtingszaken» (nr. 5‑2780) 12

Vraag om uitleg van de heer Karl Vanlouwe aan de minister van Justitie over «het salafisme in België» (nr. 5‑2672) 14

Vraag om uitleg van de heer Karl Vanlouwe aan de minister van Justitie over «het Justitiepaleis te Brussel» (nr. 5‑2710) 15

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over «de geplande gevangeniscapaciteit in Brussel en elders» (nr. 5‑2714) 17

Vraag om uitleg van de heer Karl Vanlouwe aan de minister van Justitie over «de aanwezigheid van een spionageprogramma op een computer van de militaire inlichtingendienst» (nr. 5‑2741) 21

Vraag om uitleg van de heer Hassan Bousetta aan de minister van Justitie over «het artikel 432 van het Strafwetboek inzake kinderontvoering en de evaluatie ervan» (nr. 5‑2749) 21

Vraag om uitleg van mevrouw Fauzaya Talhaoui aan de minister van Justitie over «de vergoeding van magistraten die in het kader van het Europees veiligheids- en defensiebeleid worden gedetacheerd naar de Europese Unie» (nr. 5‑2770) 24

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over «het nieuwe parket van Halle‑Vilvoorde» (nr. 5‑2775) 26

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over «de ondermaatse verloning en de grote achterstand in de betaling van de deskundigen in strafzaken» (nr. 5‑2826) 28

Herkwalificatie als schriftelijke vraag met overhandiging van het antwoord. 31

 

Présidence de M. Alain Courtois

(La séance est ouverte à 11 h.)

Voorzitter: de heer Alain Courtois

(De vergadering wordt geopend om 11 uur.)

Demande d’explications de Mme Lieve Maes à la ministre de la Justice sur «l’hébergement du siège de Zaventem de la justice de paix du canton d’Overijse‑Zaventem» (no 5‑2607)

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Maes aan de minister van Justitie over «de huisvesting van de zetel Zaventem van het vredegerecht van het kanton Overijse‑Zaventem» (nr. 5‑2607)

Mme Lieve Maes (N‑VA). – Le siège de Zaventem de la justice de paix du canton d’Overijse‑Zaventem est hébergé dans une maison mitoyenne sise Vilvoordelaan à Zaventem. Le bâtiment, propriété du CPAS de Zaventem, est cependant en piteux état. Lors d’une inspection, il est apparu que certaines parties étaient en ruine. À l’heure actuelle, il est même devenu impossible d’utiliser la salle d’audience et les audiences publiques doivent se tenir dans le bureau du juge de paix où il n’y a pas de place pour le public.

À l’issue de cette inspection, le CPAS a mis fin au contrat de bail le 23 mars 2012, à compter du 31 août de cette année, une date qui a été ensuite reportée au 31 décembre.

Dans l’étude citée par la ministre dans sa réponse à des questions antérieures de ma collègue Kristien Van Vaerenbergh, Zaventem est cité comme un emplacement « à conserver », ce qui n’est plus possible aujourd’hui.

La ministre était‑elle déjà au courant de la situation ? Dans l’affirmative, depuis quand ?

Une solution a‑t‑elle déjà été trouvée ? Dans l’affirmative, quelle est‑elle et quand sera‑t‑elle mise en œuvre ? Dans la négative, quand la solution définitive interviendra‑t‑elle ?

Mevrouw Lieve Maes (N‑VA). – De zetel Zaventem van het vredegerecht kanton Overijse‑Zaventem is gehuisvest in een rijhuis op de Vilvoordelaan in Zaventem. Het gebouw, dat eigendom is van het OCMW van Zaventem, verkeert echter in een slechte staat. Bij een inspectie bleek dat bepaalde delen bouwvallig zijn. Op dit moment kan zelfs de zittingszaal niet meer worden gebruikt. Daardoor moeten de openbare rechtszittingen doorgaan in het bureau van de vrederechter, waar geen plaats is voor publiek.

Na die inspectie heeft het OCMW op 23 maart 2012 de huurovereenkomst opgezegd, met ingang van 31 augustus van dit jaar. Later werd dit herzien tot 31 december.

In de studie die de minister aanhaalde in haar antwoord op eerdere vragen ter zake van mijn collega Kristien Van Vaerenbergh, staat Zaventem aangestipt als een ‘te behouden’ locatie. Dat is ondertussen dus onmogelijk.

Was de minister al op de hoogte van deze situatie? Zo ja, sinds wanneer?

Is al een oplossing uitgewerkt? Zo ja, wat houdt die oplossing in en wanneer wordt ze uitgevoerd? Zo neen, wanneer wordt de definitieve oplossing verwacht?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Je vous renvoie à la réponse donnée par mon collègue Verherstraeten le 21 novembre dernier.

Je vous confirme en outre que la Régie des bâtiments a trouvé un hébergement alternatif et qu’elle évaluera prochainement la proposition en concertation avec mes services.

Depuis lors, la Régie des bâtiments a reçu toutes les données de la Justice. Après une dernière mise au point de la proposition, le dossier sera soumis à l’Inspection des finances et inscrit à l’ordre du jour du Conseil des ministres.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Ik verwijs naar het antwoord dat collega Verherstraeten op 21 november jongstleden heeft gegeven.

Aanvullend kan ik bevestigen dat de Regie der Gebouwen een alternatieve huisvesting op het oog heeft en dat ze het voorstel binnenkort samen met mijn diensten zal evalueren.

Inmiddels heeft de Regie der Gebouwen vanuit Justitie alle gegevens ontvangen. Er zal nog een laatste finetuning van het voorstel plaatsvinden. Aansluitend kan het dossier aan de Inspectie van Financiën worden voorgelegd en op de Ministerraad worden geagendeerd.

(Mme Zakia Khattabi prend place au fauteuil présidentiel.)

(Voorzitster: mevrouw Zakia Khattabi.)

Mme Lieve Maes (N‑VA). – Cette réponse me laisse un peu sur ma faim. La ministre n’a pas communiqué de calendrier ni expliqué la raison pour laquelle ce dossier traîne depuis si longtemps.

Mevrouw Lieve Maes (N‑VA). – Ik blijf met dit antwoord een beetje op mijn honger zitten. De minister heeft geen tijdschema meegedeeld en evenmin heeft ze een verklaring gegeven voor het feit dat dit dossier al zo lang aansleept.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur «le non‑paiement des prestataires de soins des prisons» (no 5‑2671)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «het niet betalen van de zorgverleners in de gevangenissen» (nr. 5‑2671)

M. Bert Anciaux (sp.a). – Pour soigner les détenus, on a généralement recours à des dentistes, des psychiatres ou des thérapeutes indépendants. En réponse à une question parlementaire sur ce thème, la ministre avait reconnu que les factures n’étaient plus honorées depuis juin et que les prochaines factures de ces prestataires de soins ne seraient plus liquidées cette année. La ministre attribue cette situation au gel des budgets par le gouvernement. Non seulement la situation est kafkaïenne mais elle a des répercussions tragiques et totalement inacceptables.

La ministre est un membre éminent du gouvernement et pratiquement tout le monde reconnaît l’importance cruciale de la Justice. Et pourtant, le gouvernement, la ministre y compris, adopte une mesure qui, en un tour de main, entrave fortement, voire supprime les soins aux détenus prévus par la loi. Personne en effet ne peut s’attendre à ce que ces soignants indépendants continuent à prodiguer leurs soins tout en sachant pertinemment qu’ils devront sans doute attendre des mois avant d’être payés.

Je crois profondément en un État performant qui assure correctement les services nécessaires. Si ces soins ne pouvaient pas être assurés, cela pourrait avoir de très fâcheuses répercussions pour les détenus et les internés. Je demande qu’une solution soit trouvée.

Quelles mesures la ministre compte‑t‑elle prendre dans l’immédiat pour que les soins nécessaires ne soient pas mis en péril ?

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Voor de zorgverlening aan gevangenen wordt vaak een beroep gedaan op zelfstandigen die als tandarts, psychiater of therapeut werken. In antwoord op een parlementaire vraag over dit thema erkende de minister dat de facturen sinds juni niet meer werden betaald en dat de toekomstige facturen van die zorgverstrekkers dit jaar niet meer kunnen worden vereffend. Dat is volgens de minister te wijten aan het feit dat de regering de budgetten heeft bevroren. De situatie is niet alleen kafkaiaans, ze heeft vooral diep tragische en totaal onaanvaardbare gevolgen.

De minister is een belangrijk lid van de regering en Justitie wordt door zowat iedereen als erg belangrijk beschouwd. Toch keurt de regering, met inbegrip van de minister, een maatregel goed die in één klap de wettelijk verplichte zorg aan gedetineerden sterk bemoeilijkt en zelfs onmogelijk maakt. Niemand mag immers verwachten dat de zelfstandige hulpverleners hun diensten verstrekken, goed wetende dat ze wellicht maanden op hun betaling moeten wachten.

Ik geloof sterk in een slagkrachtige overheid die op een accurate wijze de noodzakelijke diensten verleent. Ik weet dat de minister en haar partij over het algemeen koele minnaars van de overheid zijn.

Mocht de zorgverstrekking niet kunnen worden verzekerd, dan zou dat echter zeer ernstige gevolgen hebben voor de gedetineerden en de geïnterneerden. Ik vraag dat een oplossing wordt gevonden.

Welke maatregelen gaat de minister alsnog nemen zodat de noodzakelijke zorgverstrekking niet in het gedrang komt?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Il n’est pas exact que les prestataires de soins ne sont plus payés depuis juillet. Les factures ont été payées normalement jusqu’en octobre, le mois prévu pour le paiement des factures de juillet. M. Anciaux sait certainement que les factures ne sont jamais réglées sur‑le‑champ mais trois mois après la date de facturation. Une bonne administration veille à ce que les moyens soient utilisés correctement. Elle contrôle donc les factures avant de les payer.

Par conséquent, l’administration paie les factures de juillet en octobre, les factures d’août en novembre, etc. Inversement, les paiements effectués en juillet se rapportent aux factures d’avril, etc.

Étant donné la confusion apparue ces dernières semaines, j’estime utile de réexpliquer certains points. Les paiements prévus pour octobre ont été effectués entre‑temps et à la mi‑novembre, les prestataires de soins ont reçu les montants qui leur étaient dus.

Le problème est que depuis plusieurs années, le budget des soins de santé est systématiquement sous‑évalué. À la fin de l’année, l’administration a donc été contrainte de transférer des moyens d’autres postes vers le budget des soins de santé. Cette opération n’a pu être réalisée cette année faute de moyens disponibles. Un dernier budget ayant pu être trouvé pour octobre, les paiements ont été effectués. Jamais il n’a été question de ne pas payer les prestations des médecins. Ce n’est pas un hasard si chaque année, l’administration intensifie ses efforts pour trouver une réponse au manque de moyens. Le problème est dû aux circonstances particulières de 2012 et il devrait rapidement trouver une solution.

Entre‑temps, un budget a été libéré afin de liquider toutes les factures de cette année.

Je déplore le retard de paiement, aussi minime soit‑il. Il est toutefois inacceptable que le budget des soins de santé soit sous‑évalué depuis plusieurs années. Des discussions sont en cours avec mes collègues du gouvernement pour que ce déficit structurel puisse être comblé à partir de 2013 et que l’administration puisse payer ses factures à temps toute l’année.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Het klopt niet dat de zorgverleners sinds juli niet meer zijn betaald. De betaling van de facturen is normaal verlopen tot in oktober, de maand waarin de betaling van de facturen van juli was gepland. De heer Anciaux weet ongetwijfeld dat de facturen nooit onverwijld worden betaald, maar drie maanden na de facturatiedatum. Een goede administratie ziet erop toe dat de middelen correct worden aangewend. Ze controleert de facturen dan ook alvorens ze te betalen.

De administratie betaalt dus de facturen van juli in oktober, de facturen van augustus in november, de facturen van september in december enzovoort. Omgekeerd hebben de betalingen in juli betrekking op de facturen van april, de betalingen in augustus op de facturen van mei en de betalingen in september op de facturen van juni.

Gelet op de verwarring van de afgelopen weken meen ik dat het nuttig is om een en ander opnieuw te verduidelijken. De voor oktober geplande betalingen – met betrekking tot de facturen van juli dus – zijn intussen uitgevoerd en de zorgverleners hebben midden november de verschuldigde bedragen ontvangen.

Het probleem is het volgende: al verscheidene jaren is het medische budget stelselmatig ondergewaardeerd. Aan het einde van het jaar was de administratie dan ook genoodzaakt om middelen van andere posten naar het medische budget over te hevelen. Die verrichting kon dit jaar wegens een gebrek aan beschikbare middelen niet worden gerealiseerd. Voor oktober kon evenwel een laatste budget worden gevonden waardoor de betaling kon worden uitgevoerd. Het is nooit de bedoeling geweest de prestaties van de artsen niet te betalen. Het is geen toeval dat de administratie haar inspanningen elk jaar opvoert om, met succes, een antwoord te vinden op het gebrek aan middelen. Het probleem is te wijten aan de bijzondere omstandigheden van 2012; het zou zo spoedig mogelijk moeten worden opgelost.

Inmiddels werd een budget vrijgemaakt om de facturen van dit jaar allemaal te vereffenen.

Ik betreur de betalingsachterstand, hoe beperkt die ook is. Het is echter onaanvaardbaar dat het budget voor medische zorgverstrekking al verscheidene jaren wordt ondergewaardeerd. Ik voer met mijn collega’s in de regering besprekingen opdat dit structurele tekort vanaf 2013 zou kunnen worden aangevuld, zodat de administratie het hele jaar tijdig zou kunnen betalen.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Votre réponse me rassure quelque peu. L’objectif n’est donc manifestement pas que l’on réduise, voire que l’on supprime les soins médicaux. Je soutiens entièrement la ministre dans sa recherche d’une solution. Si je dois interpeller des membres de mon parti à cet effet, que la ministre me le dise.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Het antwoord stelt me enigszins gerust. Het is duidelijk niet de bedoeling om de medische zorgverlening te verminderen of stop te zetten. Ik steun de minister volop in haar zoektocht naar een oplossing. Als ik hiervoor partijgenoten moet aanspreken, moet de minister mij dat maar zeggen.

Demande d’explications de Mme Helga Stevens à la ministre de la Justice sur «le nombre de détenus handicapés» (no 5‑2806)

Vraag om uitleg van mevrouw Helga Stevens aan de minister van Justitie over «het aantal gedetineerden met een handicap» (nr. 5‑2806)

Mme Helga Stevens (N‑VA). – En février 2008, j’ai posé la demande d’explications no 4‑113 relative à la situation des personnes handicapées en prison. J’ai alors notamment plaidé pour que des données chiffrées soient disponibles.

Le ministre de l’époque a répondu qu’il n’était alors pas possible d’établir des statistiques sur la base du dossier médical électronique dans lequel est mentionnée l’information relative au handicap éventuel du détenu. Il allait faire vérifier si c’était quand même possible au moyen du logiciel existant, moyennant quelques adaptations. Il a en outre indiqué qu’il deviendrait possible d’extraire les informations statistiques demandées, ventilées par prison et par région, au moyen de l’amélioration envisagée du logiciel.

Des statistiques sont‑elles depuis lors disponibles au sujet du nombre de détenus souffrant d’un handicap ?

Si oui, quelles sont‑elles ? J’aimerais les recevoir avec une ventilation par prison, par région et par type de handicap.

Si non, pourquoi n’a‑t‑il pas été possible d’adapter le logiciel existant et/ou pourquoi l’amélioration annoncée du logiciel n’a‑t‑elle pas eu lieu ? Dans quel délai la ministre estime‑t‑elle que les statistiques demandées seront disponibles ?

Il est important de pouvoir vérifier si les prisons font suffisamment d’efforts pour être accessibles aux détenus handicapés.

Mevrouw Helga Stevens (N‑VA). – In februari 2008 stelde ik vraag om uitleg nr. 4‑113 over de situatie van mensen met een handicap die in een gevangenis verblijven. Ik peilde daarbij onder meer naar de beschikbaarheid van cijfergegevens.

De toenmalige minister antwoordde dat het toen niet mogelijk was om op basis van het elektronisch medisch dossier, waarin de informatie over de eventuele handicap van de gedetineerde wordt vermeld, statistieken op te stellen. Hij zou laten nagaan of dat met de bestaande software en mits enkele aanpassingen toch zou kunnen. Daarnaast stelde hij dat het met de in het verschiet liggende upgrade van de software hoe dan ook mogelijk zou worden om de gevraagde statistische informatie te extraheren, opgesplitst per gevangenis en per regio.

Zijn inmiddels al statistieken beschikbaar over het aantal gedetineerden met een handicap?

Zo ja, wat zijn de cijfers? Ik ontving ze graag opgesplitst per gevangenis, per regio en per type handicap?

Zo neen, waarom was het niet mogelijk om de bestaande software aan te passen en/of waarom werd de aangekondigde update van de software niet uitgevoerd? Binnen welke termijn denkt de minister dat de gevraagde statistieken beschikbaar zullen zijn?

Het is belangrijk om te kunnen nagaan of de gevangenissen voldoende inspanningen doen om toegankelijk te zijn voor gedetineerden met een handicap.

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Je ne peux m’exprimer au nom de mes prédécesseurs mais il n’existe aucune statistique à ce sujet et les bases de données existantes ne permettent pas de produire de tels chiffres.

Le logiciel Epicure modifié est entré en service cette année. Il continuera à être développé. Dans une phase ultérieure, on examinera si un outil peut être développé afin de produire de telles statistiques.

Pour l’instant, ce n’est toutefois pas la première priorité du développement ultérieur d’Epicure. Une fois que le programme tournera bien, je serai toujours disposée à effectuer les adaptations nécessaires.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Ik kan mij niet namens mijn voorgangers uitspreken, maar er bestaan geen statistieken over dit onderwerp en de bestaande databanken laten ook niet toe om zulke cijfers te produceren.

De aangepaste software Epicure is dit jaar in gebruik genomen en zal verder worden ontwikkeld. In een latere fase zal kunnen worden onderzocht of een tool kan worden ontwikkeld om dergelijke statistieken te produceren.

Op het ogenblik is dit evenwel niet de eerste prioriteit bij de verdere ontwikkeling van Epicure. Eens het programma goed loopt, ben ik altijd bereid de nodige aanpassingen te doen.

Mme Helga Stevens (N‑VA). – Je regrette au plus haut point qu’aucun effort n’ait été fait. J’ai compris que le thème ne constitue pas une priorité mais que la ministre est disposée à en tenir compte.

Pour les détenus souffrant d’un handicap, il s’agit d’un point très important. Ils ont besoin d’une autre approche. On peut ainsi imaginer que des détenus sourds aient à certains moments besoin d’un interprète en langue des signes. On doit y être attentif.

Mevrouw Helga Stevens (N‑VA). – Ik betreur ten zeerste dat nog altijd geen inspanning is gedaan. Ik heb begrepen dat het thema geen prioriteit is, maar dat de minister bereid is het mee te nemen.

Voor de gedetineerden met een handicap gaat het om een zeer belangrijk punt. Zij hebben een andere aanpak nodig. Zo is het denkbaar dat er dove gedetineerden zijn die op sommige momenten ondersteuning van een gebarentaaltolk nodig hebben. Hieraan moet aandacht worden besteed.

Demande d’explications de M. Gérard Deprez à la ministre de la Justice sur «l’ASBL “10 de conduite” et une alternative à la perception immédiate» (no 5‑2674)

Vraag om uitleg van de heer Gérard Deprez aan de minister van Justitie over «de vzw “10 de conduite” en een alternatief voor de onmiddellijke inning» (nr. 5‑2674)

M. Gérard Deprez (MR). – Depuis 2001, plusieurs parquets ont mis en place une alternative à la perception immédiate dans le cadre d’une constatation d’excès de vitesse en faisant appel à l’ASBL « 10 de conduite ». Celle‑ci propose 4 heures de formation de sensibilisation aux conducteurs imprudents qui, s’ils acceptent la formule, seront dispensés du paiement de la perception immédiate ; en revanche, ils devront prendre en charge le coût de la formation qui varie entre 79 et 99 euros en fonction de la vitesse.

L’initiative est partie de Mme Mons delle Roche, procureur du Roi de Marche‑en‑Famenne. Depuis lors, l’idée a fait son chemin puisqu’aujourd’hui, de plus en plus de parquets – ceux de Huy, Marche‑en‑Famenne, Nivelles, Arlon, Neufchâteau, Liège, Mons et Verviers – collaborent avec l’ASBL. D’après les informations dont je dispose, le parquet de Tournai devrait faire de même dès le 1er janvier 2013. Aucun parquet flamand ne figure sur la liste, peut‑être cette alternative n’est‑elle pas pratiquée du côté néerlandophone.

Sur son site internet, cette ASBL prétend que le taux de récidive des conducteurs ayant suivi la formation est particulièrement bas. La seule étude qu’elle met en avant a été réalisée par l’ULG en 2002 et j’ignore si une telle conclusion peut en être tirée.

Voici mes questions, Madame la ministre.

D’abord, avez‑vous connaissance d’autres études justifiant la confiance que les parquets accordent à cette ASBL quant aux résultats de ses formations ? Si l’étude de l’ULG est la seule réalisée, n’estimez‑vous pas que le projet mériterait d’être mieux évalué avant de l’étendre d’avantage ?

La question suivante est principielle : est‑il admissible, sur le plan de la protection de la vie privée, que le parquet organise la communication d’informations relatives à des contrevenants à une ASBL dont – sans en mettre en doute l’intégrité – on sait peu ?

Enfin, est‑elle la seule entreprise proposant un tel service et a‑t‑on envisagé une mise en concurrence ?

De heer Gérard Deprez (MR). – Sinds 2001 hebben verschillende parketten een alternatief ingevoerd voor de onmiddellijke inning wegens overdreven snelheid, namelijk het volgen van een bewustmakingscursus inzake verkeersveiligheid die wordt georganiseerd door de vzw “10 de conduite”. De bestuurders die op het voorstel ingaan, worden vrijgesteld van de betaling van de onmiddellijke inning. Ze moeten echter wel de cursus betalen. De prijs daarvan is afhankelijk van de snelheid en bedraagt tussen 79 en 99 euro.

Het initiatief gaat uit van mevrouw Mons delle Roche, procureur des Konings in Marche‑en‑Famenne. Sindsdien werken steeds meer parketten, onder meer Hoei, Marche‑en‑Famenne, Nijvel, Aarlen, Neufchâteau, Luik, Bergen en Verviers met de vzw samen. Ik heb vernomen dat het parket van Doornik vanaf 1 januari 2013 ook zou samenwerken. Geen enkel Vlaams parket komt op deze lijst voor. Misschien wordt dit alternatief aan Nederlandstalige kant niet toegepast.

De vzw beweert op haar website dat het aantal bestuurders die de opleiding hebben gevolgd en in de dezelfde fout vervallen, bijzonder laag is. Het enige onderzoek dat hierrond werd gedaan is dat van de Universiteit van Luik in 2002. Ik weet niet of dat volstaat om conclusies te trekken.

Ik heb de volgende vragen.

Hebt u kennis van andere onderzoeken die het vertrouwen rechtvaardigen dat de parketten aan deze vzw schenken? Als het onderzoek van de Universiteit van Luik het enige is, vindt u dan niet dat het project beter moet worden geëvalueerd alvorens het wordt uitgebreid?

De volgende vraag is principieel: is het op het vlak van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer aanvaardbaar dat het parket informatie over overtreders doorgeeft aan een vzw, waarvan ik de integriteit niet in twijfel trek, maar waarover weinig is geweten?

Is dit het enige bedrijf dat een dergelijke dienst aanbiedt en heeft men een inmededingingstelling overwogen?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Cette forme de mesure alternative par laquelle le contrevenant s’engage à suivre un certain nombre d’heures de formation et de sensibilisation dans le cadre d’une probation prétorienne a été effectivement prônée par l’ancien procureur du Roi de Marche‑en‑Famenne dès 2001.

Cette formule a été reprise dans d’autres arrondissements et diverses organisations ont développé une telle offre de services, à la satisfaction des partenaires, semble‑t‑il.

Différents thèmes y sont abordés, sans moralisme ni photos‑chocs : l’anticipation, le fair‑play, la citoyenneté, les bases de la conduite respectueuse de l’autre et de l’environnement.

Il faut souligner que la mise en pratique fait suite à une concertation entre le procureur du Roi et les zones de police. C’est seulement ensuite que contact est pris avec des ASBL comme « 10 de conduite ».

Je ne suis pas en mesure de vous indiquer le coût administratif de ces formations, mais il ne semble pas constituer un frein, vu les nombreux avantages qu’elles offrent pour tous. L’ensemble des partenaires, police et parquet, ont trouvé dans ces mesures de formation prétorienne une bonne réponse. Formative et dissuasive, elle oblige l’auteur de l’infraction à se déplacer et à se mettre en contact avec d’autres auteurs, et conscientise aux dangers de rouler à grande vitesse.

En ce qui concerne la protection de la vie privée, l’auteur de l’infraction s’est vu proposer par la police, à la demande du parquet, une mesure de probation. S’il l’accepte, il sait que ses coordonnées seront communiquées à une ASBL pour la mise en pratique de la formation.

Je pense enfin que cette formation vise efficacement à l’éducation et à la modification progressive des comportements au volant.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – De vroegere procureur des Konings van Marche‑en‑Famenne heeft de alternatieve maatregel, waarbij de overtreder er zich toe verbindt een aantal uren opleiding en bewustmaking te volgen in het kader van een praetoriaanse probatie, inderdaad sinds 2001 gestimuleerd.

De formule is in andere arrondissementen overgenomen en verschillende organisaties hebben een aanbod van dergelijke diensten ontwikkeld, blijkbaar tot tevredenheid van alle partners.

Verschillende thema’s komen zonder zedenpreken of schokkende foto’s aan bod: anticiperen, fair play, burgerzin, rijden met respect voor de ander en het milieu.

De maatregel wordt toegepast na overleg tussen de procureur des Konings en de politiezones. Pas daarna wordt contact opgenomen met vzw’s zoals “10 de conduite”.

Ik heb geen zicht op de administratieve kosten van die opleidingen. Gelet op de vele voordelen lijken de kosten geen remmend effect te hebben. Alle partners, politie en parket, zien de opleiding als een goede maatregel. Ze is educatief, heeft een ontradend karakter en maakt de overtreder bewust van de gevaren van snel rijden. De auteur van de inbreuk wordt verplicht zich te verplaatsen en in contact te komen met anderen.

Wat de bescherming van het privéleven betreft, stelt de politie, op vraag van het parket, de overtreder een probatiemaatregel voor. Als hij die aanvaardt, weet hij dat zijn gegevens aan een vzw worden meegedeeld met het oog op de praktische organisatie van de opleiding.

Die opleiding draagt inderdaad bij tot verkeersopvoeding en tot een geleidelijke aanpassing van het rijgedrag.

M. Gérard Deprez (MR). – Vous avez détaillé, Madame la ministre, le contenu de la formation et vanté sa qualité. Mais les résultats – prétendument positifs – du système ont‑ils déjà fait l’objet d’une étude ?

Ma question principielle subsiste : un problème légal de protection de la vie privée ne se pose‑t‑il pas dès lors que des informations concernant un contrevenant sont transmises à une ASBL privée ?

En outre, vous avez fait allusion à d’autres associations, sans toutefois en mentionner aucune…

De heer Gérard Deprez (MR). – Mevrouw de minister, u hebt de inhoud van de opleiding gedetailleerd besproken en de kwaliteit ervan geprezen. Is er al een studie gewijd aan de vermeende positieve resultaten van dat systeem?

Mijn principiële vraag is niet beantwoord: rijst er geen wettelijk probleem inzake bescherming van de persoonlijke levenssfeer, aangezien informatie over een overtreder doorgespeeld wordt aan een private vzw?

U hebt daarenboven ook verwezen naar andere verenigingen, maar hebt er geen enkele genoemd …

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Je peux vous communiquer les noms des autres associations.

Ces formations se donnent depuis un certain temps, en accord avec la police et les procureurs du Roi, et je suis convaincue qu’elles ne se poursuivraient pas si tous les acteurs n’en étaient pas satisfaits. Je ne suis pas certaine qu’une étude ait été menée.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Ik kan u de namen van de andere verenigingen geven.

Die informatie wordt al enige tijd gegeven, in overeenstemming met de politie en de procureurs des Konings, en ik ben ervan overtuigd dat ze daarmee niet zouden voortgaan indien alle actoren er niet tevreden over zouden zijn. Ik ben niet zeker of er al een studie werd gemaakt.

M. Gérard Deprez (MR). – Par ailleurs, mon information selon laquelle le système n’est pratiqué que dans le Sud du pays est‑elle exacte ?

De heer Gérard Deprez (MR). – Klopt het overigens dat het systeem enkel in het zuiden van het land wordt toegepast?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Je suis presque sûre que des projets similaires existent dans le Nord de notre pays. Je vous communiquerai des informations complémentaires.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Ik ben er bijna zeker van dat gelijkaardige projecten bestaan in het noorden van ons land. Ik zal u aanvullende informatie bezorgen.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur «les prestataires de soins issus du secteur privé dans les prisons» (no 5‑2762)»

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over « de zorgverstrekkers uit de private sector in de gevangenissen"» (nr. 5‑2762)

M. Bert Anciaux (sp.a). – La ministre a déjà été interrogée précédemment au sujet de l’intervention de prestataires de soins privés pour le traitement médical des détenus, intervention dont je suis partisan. Les questions qui se posent à ce propos soulèvent cependant un problème complexe, car il ne s’agit pas seulement de répondre aux demandes de soins des détenus, mais aussi de considérer le coût de ceux‑ci et la manière dont l’administration des établissements pénitentiaires constitue ou démantèle un personnel.

La ministre a récemment réagi à une question sur un contrat entre la prison d’Hasselt et la Clinique Jessa à Hasselt. La ministre a dit explicitement que le contrat très coûteux ne serait certainement pas prolongé. Il s’agissait d’un contrat de quelque 150 000 euros par an pour une période de six années successives, soit 900 000 euros pour l’intervention d’infirmiers externes. C’est l’Inspection des Finances qui a dénoncé ce prix très élevé, de même que d’autres éléments d’ordre plus organisationnel.

Malgré cela, une série de délégués syndicaux me signalent que des négociations se dérouleraient quand même en coulisses entre l’administration des établissements pénitentiaires et la Clinique Jessa à Hasselt. Or, le SPF Justice dispose aussi de ses propres infirmiers ayant une formation et une compétence totalement semblables à celles du personnel engagé de manière externe. Suivant les informations dont je dispose, la liste des mutations compterait un nombre plus que suffisant d’infirmiers pour dispenser les soins médicaux nécessaires à la prison de Hasselt. Le Service de santé pénitentiaire serait parfaitement au courant du problème et des solutions possibles. Des demandes de mutation ont déjà été introduites à plusieurs reprises, mais elles n’ont pas reçu de suite positive.

La situation peut être qualifiée à juste titre de curieuse et surprenante. À un moment où la Justice est confrontée tant à des problèmes budgétaires qu’à un besoin aigu de soins médicaux corrects pour les détenus, il s’avère qu’une solution évidente n’est pas prise en compte. Des rumeurs tenaces circulent sur des contrats onéreux avec des fournisseurs externes, ce qui fait penser à une stratégie de sous‑traitance déguisée, par exemple pour les soins infirmiers.

La ministre peut‑elle confirmer sans la moindre réserve qu’aucune négociation n’est actuellement en cours entre la Justice et la Clinique Jessa concernant la mise à disposition d’infirmiers externes pour les soins médicaux à la prison de Hasselt ? La ministre peut‑elle déclarer ici que la Justice n’applique aucune stratégie de sous‑traitance systématique des soins médicaux pour les détenus, mais qu’elle fait appel de manière optimale à ses propres prestataires de soins disponibles ?

Comment la ministre explique‑t‑elle qu’actuellement différents infirmiers au service du SPF Justice aient demandé leur mutation à Hasselt, mais que, malgré la grande urgence de soins de santé à Hasselt et le prix élevé payé ces dernières années entre autres à la Clinique Jessa, aucune suite n’ait été réservée à ces demandes ? La ministre chargera‑t‑elle le SPF Justice d’engager le plus possible ses propres infirmiers, a fortiori si la demande de ce personnel correspond parfaitement avec le lieu où les besoins sont importants ?

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Al eerder werd de minister ondervraagd over het inschakelen van privézorgverstrekkers voor de behandeling van gevangenen, waar ik voorstander van ben. Vragen hieromtrent onthullen echter een complex probleem, want het gaat niet alleen over het tegemoetkomen aan de zorgvragen van de gevangenen, maar ook over de kostprijs daarvan en de wijze waarop ons gevangeniswezen een personeelsbestand op- of afbouwt.

Recent reageerde de minister op een vraag over een contract tussen de Hasseltse gevangenis en het Jessa‑Ziekenhuis in Hasselt. De minister stelde ondubbelzinnig dat het erg dure contract van de baan was en zeker niet zou worden verlengd. Het ging over een contract van ongeveer 150 000 euro per jaar voor een periode van zes opeenvolgende jaren, dus 900 000 euro voor het inschakelen van externe verpleegkundigen. Het was de Inspectie van Financiën die beschuldigend wees op de erg hoge kostprijs en andere meer organisatorische elementen.

Desondanks krijg ik van een aantal vakbondsmilitanten berichten dat er op de achtergrond en eerder in de coulissen, toch nog onderhandelingen zouden lopen tussen het gevangeniswezen en het Jessa‑Ziekenhuis in Hasselt. Tegelijkertijd beschikt de FOD Justitie ook over eigen verpleegkundigen met een volledig gelijkaardige opleiding en competentie als diegenen die extern worden ingehuurd. Er zouden, volgens de bronnen waarover ik beschik, meer dan voldoende eigen verpleegkundigen op de mutatielijst staan om de noodzakelijke geneeskundige zorg in de gevangenis van Hasselt te verstrekken. De Penitentiaire Gezondheidsdienst zou heel goed op de hoogte zijn van de problematiek en de mogelijke oplossing. Vragen voor mutatie werden reeds verschillende malen ingediend maar bleven zonder positief gevolg.

De situatie mag terecht eigenaardig en bevreemdend worden genoemd. Op een moment dat Justitie worstelt met zowel budgetproblemen als een acute nood aan goede zorgverstrekking aan de gevangenen, blijkt een voor de hand liggende oplossing niet te worden gebruikt. Er circuleren hardnekkige geruchten over dure contracten met externe leveranciers, wat doet denken aan een verkapte strategie outsourcing van bijvoorbeeld de verpleegkundige zorg.

Kan de minister zonder enige terughoudendheid bevestigen dat er momenteel geen onderhandelingen lopen tussen Justitie en het Jessa‑Ziekenhuis over het ter beschikking stellen van externe verpleegkundigen voor de geneeskundige zorg in de gevangenis van Hasselt? Wil de minister hier verklaren dat er binnen Justitie geen strategie bestaat om systematisch de zorgverstrekking aan gevangenen te outsourcen, maar dat men de beschikbare eigen zorgverstrekkers optimaal wil inzetten?

Hoe verklaart de minister dat er momenteel verschillende verpleegkundigen in dienst van de FOD Justitie hun aanvraag voor mutatie naar Hasselt indienden, maar dat die aanvragen, ondanks de hoge urgentie aan geneeskundige zorg in Hasselt en de hoge kostprijs die men de voorbije jaren betaalde aan onder andere het Jessa‑Ziekenhuis, onbeantwoord bleven? Zal de minister de FOD Justitie de opdracht geven om zo accuraat mogelijk de eigen verpleegkundigen in te zetten, zeker indien de vraag van die personeelsleden perfect overeenstemt met de plaats waar de nood aanwezig is?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Il n’existe aucune stratégie générale à la Justice pour sous‑traiter systématiquement et ne pas engager le personnel propre. Le contrat a été conclu à partir du 1er janvier 2010 pour une période de quatre ans, résiliable chaque année avec un préavis de sept mois.

Cet accord a été conclu parce qu’à ce moment‑là c’était le choix le plus opportun pour garantir de manière correcte et budgétairement justifiée les soins aux détenus à Hasselt. On ne peut se limiter à prendre en considération le coût du contrat, il faut aussi tenir compte des frais sous‑jacents qui ne doivent pas être exposés en interne à la suite de l’accord. En effet, pour certains aspects des soins, la Justice peut faire appel aux appareillages et infrastructures de Virga Jesse, pour lesquels elle ne doit pas utiliser les fonds de son propre budget.

Virga Jesse est intégrée avec Salvator dans une structure fusionnée dénommée Clinique Jessa. Quelques collaborateurs de la Justice et la Clinique Jessa ont ainsi eu l’impression erronée qu’un nouveau contrat devait automatiquement être conclu parce que l’ancien était signé avec un partenaire n’existant plus sur le plan juridique. Un dossier a été déposé à l’Inspection des Finances qui, pour différentes raisons, dont le coût, a rendu un avis négatif. On en a tiré la conclusion erronée qu’à partir du 1er janvier 2013 les soins devraient être assurés avec le personnel propre et des glissements internes étaient même déjà en préparation.

Après une analyse juridique du dossier par la nouvelle direction du Service de santé des prisons, on a pu constater que la Clinique Jessa avait repris les obligations contractuelles de Virga Jesse, que le délai pour pouvoir résilier le contrat sans dommages et intérêts était échu, que ni Jessa ni la Justice n’avaient l’intention de résilier le contrat avant la fin du délai de quatre ans et donc que la prolongation tacite contractuellement prévue pouvait être appliquée une dernière fois.

Le contrat actuel prend définitivement et automatiquement fin le 31 décembre 2013. À partir de janvier de l’année suivante, nous examinerons comment nous pourrons assurer les soins médicaux après le 31 décembre 2013. Le principe directeur est le suivant : des soins de qualité budgétairement justifiés. C’est donc un conflit juridique qui a créé la confusion à un moment donné.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Er bestaat geen algemene strategie om systematisch te outsourcen en geen eigen personeel in te zetten. Het contract werd gesloten vanaf 1 januari 2010 voor een looptijd van vier jaar, jaarlijks opzegbaar met een opzegtermijn van zeven maanden.

Die overeenkomst werd gesloten omdat het op dat moment de meest opportune keuze was om op een correcte en budgettair verantwoorde wijze de zorgverlening voor de gedetineerden van Hasselt te garanderen. Men mag niet enkel kijken naar de kosten van het contract, maar men moet ook rekening houden met onderliggende kosten die intern door de overeenkomst wegvallen, omdat Justitie voor bepaalde aspecten van de zorgverlening een beroep kan doen op apparatuur en infrastructuur van Virga Jesse, waardoor we geen middelen uit het eigen budget moeten putten.

Virga Jesse is samen met Salvator geïntegreerd in een fusiestructuur genaamd Jessa‑Ziekenhuis. Hierdoor is bij enkele medewerkers van Justitie en het Jessa‑Ziekenhuis de foutieve indruk ontstaan dat er automatisch een nieuw contract diende gesloten te worden omdat het oude contract gesloten was met een partner die juridisch gezien niet meer bestond. Er werd een dossier voorgelegd aan de Inspectie van Financiën, dat om verschillende redenen, waaronder de kostprijs, negatief geadviseerd werd. Hieruit werd verkeerdelijk de conclusie getrokken dat men vanaf 1 januari 2013 met eigen mensen voor de zorg diende in te staan, er werden zelfs al interne verschuivingen voorbereid.

Na een juridische analyse van het dossier door het nieuwe management van de Dienst Gezondheidszorg Gevangenissen kon worden vastgesteld dat er rechtsopvolging was door het Jessa‑Ziekenhuis wat de contractuele verplichtingen van Virga Jesse betreft; dat de termijn om zonder schadevergoeding te kunnen opzeggen, verlopen was en dat noch Jessa noch Justitie de intentie hadden om vóór het einde van de vierjarige looptijd de overeenkomst stop te zetten en dus de contractueel bepaalde stilzwijgende verlenging voor een laatste keer kon worden gebruikt.

Het huidige contract loopt definitief en automatisch af op 31 december 2013. Vanaf januari volgend jaar zullen we al nagaan hoe na 31 december 2013 voor de zorgverlening kan worden ingestaan. Kwalitatieve zorgverlening op een budgettair verantwoorde wijze is hierbij het leidende principe. Het was dus een juridisch dispuut dat op een bepaald moment voor verwarring heeft gezorgd.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Je comprends qu’un contrat en cours ne puisse pas être résilié avant terme. J’espère seulement qu’en 2014 les infirmiers souhaitant aller travailler à Hasselt pourront être engagés de manière à ce que le contrat « onéreux » puisse être résilié.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik heb er alle begrip voor dat een lopend contract niet voortijdig kan worden opgezegd. Ik hoop alleen dat in 2014 de verpleegkundigen die graag in Hasselt willen gaan werken, daar kunnen worden ingeschakeld zodat het “dure” contract kan worden opgezegd.

Demande d’explications de M. Karl Vanlouwe à la ministre de la Justice sur «le personnel du Service de la Sûreté de l’État» (no 5‑2673)

Vraag om uitleg van de heer Karl Vanlouwe aan de minister van Justitie over «het personeel van de dienst voor de Veiligheid van de Staat» (nr. 5‑2673)

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Lors de différents entretiens, le chef de la Sûreté de l’État, M. Winants, a lancé un cri d’alarme relatif aux avancées du fondamentalisme et de l’extrémisme religieux dans notre pays, tout en précisant que le salafisme politique représentait une plus grande menace que les attentats terroristes. Il a également chaque fois attiré l’attention sur le manque de personnel à la Sûreté de l’État.

M. Winants a déclaré que 95 à 100 personnes supplémentaires seraient nécessaires dans son service pour que les services extérieurs puissent fonctionner de manière optimale. Actuellement, le service est quasiment en sous‑effectif. M. Winants a également déclaré qu’il avait informé les autorités que c’était un minimum en dessous duquel un service de renseignement et de sécurité ne pouvait descendre s’il voulait pouvoir exécuter ses tâches.

La ministre peut‑elle donner un aperçu du nombre de personnes qui travaillent dans les services de la Sûreté de l’État, tant dans les services extérieurs et les cadres opérationnels, que dans les services administratifs ?

Combien de personnes ont‑elles été engagées depuis que M. Winants a demandé du personnel supplémentaire ? Il a formulé cette demande en janvier, en juin et en septembre, dans La libre Belgique, De Standaard, Le Soir et lors d’interviews à la télévision, récemment encore sur tvbrussel.

Le patron de la Sûreté de l’État a attiré plus d’une fois l’attention sur le danger du salafisme politique en Belgique. Combien de membres du personnel de la Sûreté de l’État s’occupent‑ils de dossiers ayant trait au salafisme ? Combien de personnes connaissent‑elles suffisamment la langue arabe pour pouvoir suivre certains mouvements fondamentalistes actifs dans notre pays ? Je pose cette dernière question parce qu’il avait été annoncé, il y a quelques années, que deux personnes à peine du service connaissaient suffisamment l’arabe pour pouvoir suivre ces mouvements.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – In verschillende interviews heeft het hoofd van de Veiligheid van de Staat, de heer Winants, een noodkreet geluid over het groeiende fundamentalisme en religieus‑extremisme in ons land, maar hij wees er ook op dat van het politiek salafisme een grotere dreiging uitgaat dan van een terroristische aanslag. Hij wees ook telkens op de onderbezetting van het personeel bij de Staatsveiligheid.

Zo verklaarde het hoofd van de Staatsveiligheid dat zijn dienst nog zeker 95 à 100 extra personeelsleden nodig heeft voor de buitendiensten om optimaal te kunnen functioneren. Nu zit de dienst qua personeel voor buitendiensten aan een uiterste benedengrens. De heer Winants verklaarde eveneens dat hij de autoriteiten op de hoogte heeft gebracht dat er een minimum is waaronder een inlichtingen‑en veiligheidsdienst niet kan gaan om haar taken kan uitvoeren.

Kan de minister een overzicht geven van het personeel dat werkt bij de diensten van de Staatsveiligheid, zowel bij de buitendiensten en de operationele kaders als bij de administratieve diensten?

Hoeveel personeelsleden werden, sinds de vraag van de heer Winants naar extra personeel, bijkomend aangeworven? Hij heeft die vraag gesteld in januari, juni en september, in La Libre Belgique, De Standaard, Le Soir en in televisie‑interviews, onlangs nog op tvbrussel.

Meermaals wees het hoofd van de Staatsveiligheid op het gevaar van het politiek en jihadistisch salafisme in België. Hoeveel personeelsleden van de Staatsveiligheid volgen de dossiers rond het salafisme en hoeveel personeelsleden kennen voldoende Arabisch om bepaalde fundamentalistische stromingen in ons land te kunnen volgen? Ik stel die laatste vraag omdat enkel jaren geleden bekend raakte dat amper twee personen in de dienst voldoende Arabisch kenden om die stromingen te volgen.

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Au cours d’une conférence de presse tenue lors de la présentation du Rapport annuel 2012, l’administrateur général de la Sûreté de l’État a effectivement attiré l’attention sur le manque de personnel criant et les restrictions budgétaires dans son service. Il avait déjà fait cette même déclaration durant l’été lors d’interviews accordées à différents journaux.

En 2003, le budget de la Sûreté de l’État s’élevait à 23,86 millions d’euros. Fin 2010, il s’élevait à 43,46 millions d’euros, soit une augmentation de 82% en sept ans. La Sûreté de l’État peut elle‑même décider de la manière dont elle utilise les budgets destinés au personnel, soit en élargissant le cadre du personnel, soit en accordant des augmentations salariales.

Les deux derniers rapports annuels de la Sûreté de l’État montrent que 82 personnes ont été engagées et que 32 personnes ont quitté définitivement le service en 2010. En 2011, 21 personnes ont été engagées et que 25 ont quitté le service. La situation budgétaire contraint tous les services publics à fixer des priorités et à agir en conséquence.

J’ai demandé à la Sûreté de l’État d’établir une liste des priorités du service et de pointer celles qui sont menacées à cause des restrictions budgétaires et du manque de personnel. C’est la seule manière de prendre des décisions responsables.

Bref, j’examine sérieusement chaque demande de moyens financiers et de personnel supplémentaires. Je me concerte chaque fois avec le service concerné et essaye autant que possible d’approcher le dossier de manière objective en associant le management aux choix stratégiques. En cette période particulièrement difficile sur le plan budgétaire, je m’efforcerai au maximum de libérer des moyens supplémentaires comme j’ai réussi à le faire, lors des dernières discussions budgétaires, pour plusieurs de mes services.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – De administrateur‑generaal van de Staatsveiligheid heeft inderdaad op een persconferentie naar aanleiding van het Jaarverslag 2011 onder meer gewezen op het nijpend personeelstekort en de budgettaire beperkingen bij zijn dienst, zoals hij dat eerder al in de zomer in een kranteninterview had gedaan.

In 2003 bedroeg het gerealiseerde budget van de Staatsveiligheid 23,86 miljoen euro; eind 2010 was dat 43,46 miljoen euro. Dat is een stijging met 82% in zeven jaar. De Staatsveiligheid kan binnen deze personeelsbudgetten zelf bepalen wat er met het geld gebeurt: het personeelskader verder opvullen of loonsverhogingen toekennen.

Uit de jongste twee jaarverslagen van de Staatsveiligheid blijkt dat in 2010 82 personen werden aangeworven en 32 mensen de dienst definitief verlieten. Voor 2011 waren er respectievelijk 21 aanwervingen en 25 personen die de dienst verlieten. De budgettaire situatie noopt alle overheidsdiensten ertoe prioriteiten op te stellen en op basis daarvan te handelen.

Ik heb de Staatsveiligheid gevraagd een lijst van prioriteiten van de dienst te ontwikkelen, in volgorde van belangrijkheid, en op basis daarvan te definiëren welke prioriteiten bedreigd zijn door de aangeklaagde budgettaire beperkingen en tekortkomingen inzake human resources. Enkel zo kunnen er gefundeerde beslissingen genomen worden.

Kortom, ik neem elke vraag naar meer geld en meer mensen ernstig. Ik ga daarover telkens de dialoog aan met de betrokken dienst en tracht elke keer het dossier zoveel mogelijk objectief te benaderen en in te schrijven in een aanpak waarbij het management mee beleidskeuzes maakt. Ook in deze budgettair uiterst moeilijke tijden zal ik me dubbel inzetten om meer middelen los te krijgen. Dit is me tijdens de jongste begrotingsbesprekingen gelukt voor verscheidene van mijn diensten die hun nood bewezen hadden.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Ma question concernait surtout l’effectif et la réponse a surtout trait au budget.

Le budget a augmenté et la Sûreté de l’État peut décider elle‑même de la manière dont elle l’utilise. Ma question concernait surtout la situation actuelle du personnel de la Sûreté de l’État. En 2011, 21 personnes ont été engagées et il y a eu 25 départs. J’en déduis que l’effectif a diminué en 2011. Cela me surprend. Je souhaitais connaître le nombre de personnes actives à la Sûreté de l’État.

Lors des interviews, M. Winants a mis en garde à plusieurs reprises contre le salafisme politique. Il n’a pas parlé de risques immédiats. Ma question était très concrète : combien de personnes s’occupent‑elles du dossier relatif à la politique du salafisme et combien d’entre elles connaissent‑elles la langue arabe ?

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Mijn vraag ging over het aantal personeelsleden, maar ik kreeg vooral een antwoord met betrekking tot het budget.

Het budget is gestegen en de Staatsveiligheid mag dat zelf invullen. Maar mijn vraag ging vooral over de actuele personeelssituatie bij de Staatsveiligheid. In 2011 zijn er eenentwintig personeelsleden aangeworven en vijfentwintig vertrokken. Ik leid daaruit af dat het aantal personeelsleden in 2011 verminderd is. Dat verwondert mij. Mijn vraag was hoeveel personeelsleden er momenteel bij de Staatsveiligheid actief zijn.

De heer Winants heeft in interviews meermaals gewaarschuwd voor het politiek salafisme; hij heeft het niet over onmiddellijke risico’s. Mijn vraag was heel concreet: hoeveel personeelsleden volgen het dossier van het politiek salafisme en hoeveel ervan kennen Arabisch?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Je n’ai pas communiqué certaines données à la demande expresse de la Sûreté de l’État. Il s’agit évidemment d’informations sensibles. La Sûreté de l’État ne veut pas que l’on sache combien de personnes travaillent sur certains dossiers. Cela ne pose pas de problème pour les sénateurs, mais ce qui figure dans les rapports officiels peut être lu par d’autres organisations.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Op uitdrukkelijke vraag van de Staatsveiligheid heb ik bepaalde gegevens niet gecommuniceerd. Het gaat immers om gevoelige informatie. De Staatsveiligheid wil niet dat geweten is hoeveel personeelsleden op bepaalde thema’s werken. Voor de senatoren is er geen probleem, maar wat in officiële verslagen staat wordt natuurlijk ook gelezen door andere organisaties.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Cette réponse me pose un problème. Le patron de la Sûreté de l’État lance un cri d’alarme dans les médias parce qu’il lui manque 100 personnes dans son effectif. Selon lui, le minimum absolu est pratiquement atteint. Si, en tant que parlementaire, je demande des informations sur le personnel, la Sûreté de l’État répond qu’elle ne peut plus rien dire. Finalement, les parlementaires ne peuvent plus exercer de contrôle suffisant en ce qui concerne le personnel ou les moyens financiers supplémentaires dont le service aurait besoin.

Cela me pose donc un problème. Je comprends qu’il soit difficile de communiquer le nombre de personnes qui travaillent sur certains dossiers, mais j’espérais quand même connaître le nombre de personnes actives à la Sûreté de l’État.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Ik heb het moeilijk met dit antwoord. Het hoofd van de Staatsveiligheid slaakt een noodkreet in de media omdat hij honderd personeelsleden te kort heeft. Volgens hem is het absolute minimum bijna bereikt. Als ik dan als parlementslid vraag hoe het nu zit met de personeelsformatie, zegt de Staatsveiligheid dat ze niets meer kan/mag vertellen. De parlementsleden kunnen dus niet nagaan of er te weinig personeel is, dan wel of de dienst gewoon meer geld wil waarop uiteindelijk geen controle is.

Daar heb ik het dus moeilijk mee. Ik begrijp dat het moeilijk is mee te delen hoeveel personeelsleden op bepaalde thema’s werken, maar ik had toch gehoopt te kunnen vernemen hoeveel personeelsleden er precies bij de Staatsveiligheid werken.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur «le traitement des affaires de viol» (no 5‑2780)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «de behandeling van verkrachtingszaken» (nr. 5‑2780)

M. Bert Anciaux (sp.a). – Les chiffres sont alarmants. En Belgique, il y aurait en moyenne huit viols par jour. Depuis 2000, ce chiffre a d’ailleurs légèrement augmenté. Les experts dénoncent une forme d’impunité. Ainsi, seulement 4% des personnes accusées de viol seraient condamnées. La Justice réfute ce chiffre et affirme qu’un accusé sur trois est condamné. Ce chiffre ne concerne que les suspects effectivement poursuivis.

Dans les affaires de viol, les données ADN jouent un rôle important. C’est pourquoi on procède toujours à des frottis, qui contiennent souvent du matériel ADN de l’auteur. Seulement un tiers des frottis sont analysés, les autres sont stockés sans être traités. La raison en est aussi simple que choquante : le manque de moyens car la Justice doit faire des économies.

Les données analysées ne sont d’ailleurs enregistrées dans la banque de données que si la condamnation est supérieure à cinq ans. Cela permet à de nombreux auteurs de ne pas figurer dans cette importante banque de données. L’accumulation de tant de faits incompréhensibles renforce la méfiance existante à l’égard de la Justice et n’incite pas vraiment les victimes à se soumettre à un examen après le traumatisme que représente un viol.

Le gouvernement a décidé à juste titre d’intégrer la lutte contre la violence sexuelle dans le Plan national de sécurité. Cette décision est d’autant plus positive que la nouvelle loi relative à l’ADN qui sera appliquée sous peu permettra de réduire le coût des analyses et du traitement des données. À l’avenir, il appartiendra toutefois toujours au magistrat de prendre la décision de procéder aux analyses ADN.

Comment la ministre explique‑t‑elle le taux particulièrement faible de condamnation de suspects dans les affaires de viol ? Quels facteurs ou acteurs sont‑ils déterminants à ce sujet ? S’agit‑il avant tout d’aspects strictement juridiques ou liés à l’enquête ? Ce chiffre peu élevé témoigne‑t‑il aussi d’un problème culturel ou de société ? Existe‑t‑il un lien avec, par exemple, la prédominance masculine parmi les magistrats et/ou les enquêteurs ? Cette hypothèse a‑t‑elle déjà été étudiée ?

La ministre confirme‑t‑elle que même lorsque la nouvelle loi relative à l’ADN sera appliquée, la décision de procéder à une analyse ADN appartiendra toujours au magistrat ? Ce caractère non obligatoire ne constitue‑il pas le point faible d’une approche efficace des affaires de viol ? Ne renforce‑t‑il pas l’hypothèse que la manière d’aborder les affaires de viol peut différer selon que le magistrat est un homme ou une femme ? Ne faudrait‑il pas tout simplement rendre obligatoire l’analyse ADN dans ce genre d’affaires ? La ministre y est‑elle favorable ?

De heer Bert Anciaux (sp.a). – De cijfers zijn alarmerend. Gemiddeld zouden er in België acht verkrachtingen per dag gebeuren. Dat hoge cijfer is zelfs sinds 2000 licht gestegen. Experts ter zake wijzen op een vorm van straffeloosheid. Zo zou maar 4% van de beschuldigden van verkrachtingen worden veroordeeld. Justitie weerlegt het cijfer en stelt dat een op drie beschuldigden wordt veroordeeld. Het cijfer slaat enkel op de daadwerkelijk vervolgde verdachten.

Bij verkrachtingszaken spelen onder andere DNA‑gegevens een belangrijke rol. Daartoe worden steeds uitstrijkjes genomen, die vaak DNA‑materiaal van de dader bevatten. De uitstrijkjes worden maar voor een derde geanalyseerd, de rest blijft onbehandeld opgeslagen. De reden daarvoor is schokkend in zijn simpelheid: onvoldoende middelen omdat Justitie moet besparen.

De geanalyseerde gegevens worden trouwens maar in de databank opgenomen na een veroordeling van meer dan vijf jaar. Daardoor ontsnappen veel daders aan een opname in die erg belangrijke databank. De opeenstapeling van zoveel onbegrijpelijke feiten voedt uiteraard de al bestaande argwaan tegenover Justitie en stimuleert de slachtoffers niet echt om zich te melden voor een onderzoek na een traumatische verkrachting.

De regering besliste terecht de strijd tegen seksueel geweld op te nemen in het Nationaal Veiligheidsplan. Dat is echt een goede zaak, te meer omdat de nieuwe DNA‑wet die binnenkort operationeel wordt, analyses en dataverwerking goedkoper zal maken. Toch blijft ook in de toekomst de beslissing van de magistraat om tot een DNA‑analyse over te gaan voorwaardelijk.

Hoe verklaart de minister het uitzonderlijk lage veroordelingscijfer van verdachten bij verkrachtingszaken? Welke factoren of actoren zijn bepalend voor dat beperkte aantal? Spelen daarbij vooral strikt juridische of opsporingsgebonden aspecten? Of wijst het lage cijfer ook op een probleem van culturele of maatschappelijke aard? Zijn er correlaties met bijvoorbeeld het overheersend aantal mannelijke magistraten en/of mannelijke opsporingsambtenaren? Werd die hypothese al onderzocht?

Bevestigt de minister dat zelfs met de nieuwe DNA‑wet het toch de beslissing van de magistraat blijft of er tot een DNA‑analyse wordt overgegaan? Is die voorwaardelijkheid geen zwak punt in een doeltreffende aanpak van verkrachtingszaken? Versterkt die voorwaardelijkheid niet de hypothese dat de sekse van de behandelende magistraat mogelijk de aanpak van verkrachtingszaken bepaalt? Moet daarom de beslissing tot een DNA‑analyse in dit soort zaken niet gewoon algemeen verplichtend worden gesteld? Is de minister daar voorstander van?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – La décision souveraine de procéder ou non à des analyses ADN est prise par le magistrat en fonction des circonstances propres à l’affaire à instruire. Dans certains cas, une analyse ADN n’apporte pas de réponse à la question du viol, par exemple en cas de viol dans le cadre du mariage, lorsque l’homme déclare que la femme était consentante et que la femme affirme qu’elle ne l’était pas.

La sous‑utilisation des analyses ADN est également liée aux nombreuses formalités légales et au coût. Dans l’état actuel de la législation, le procureur du Roi doit motiver sa décision de soumettre une trace à l’analyse ADN. La loi stipule que le prélèvement d’un échantillon de référence doit se faire dans l’intérêt de l’enquête.

Un échantillon de référence ne peut être prélevé sur un suspect qu’à la condition qu’une trace de cellules humaines ait été trouvée.

Le problème ne se limite pas aux seules affaires de viol. La loi actuelle est bancale en ce sens que les très nombreuses exigences de procédure et les phases intermédiaires ne lui permettent pas d’atteindre son objectif qui est d’alimenter les banques de données ADN.

La nouvelle loi relative à l’ADN du 7 novembre 2011 instaure une procédure claire et explicite permettant un lien direct avec les banques de données ADN, avec un transfert automatique de données, des délais clairement précisés et une obligation de rapport simplifiée.

Cela raccourcira sensiblement les délais d’analyse et facilitera l’identification des auteurs sur la base des profils ADN.

De plus, l’INCC procédera systématiquement à la comparaison des profils enregistrés, ce qui n’est actuellement possible que dans le cadre d’une affaire en cours.

En outre, la loi du 30 novembre 2011 sur l’amélioration de l’approche des abus sexuels et des faits de pédophilie dans une relation d’autorité dispose que si dans le cadre d’un dossier d’attentat à la pudeur ou de viol, le procureur du Roi ou le juge d’instruction décide de ne pas faire établir de profil ADN de traces ou d’un échantillon de référence découverts ou prélevés lors de l’exploration corporelle de la victime, il fournit à ce sujet des explications à la victime à la fin de l’instruction. Cela peut contribuer à sensibiliser les magistrats et les juges d’instruction.

Une fois la nouvelle loi relative à l’ADN entrée en vigueur, les procédures seront plus efficaces et plus simples, ce qui fera baisser le prix des analyses ADN. Il faudra moins de demandes de la part des magistrats pour que les profils ADN parviennent aux banques de données ADN. Une procédure plus efficace est automatiquement moins coûteuse.

Actuellement, une adjudication publique est en cours pour la désignation d’un laboratoire qui sera chargé d’établir le profil ADN des condamnés. Cela permettra d’importantes économies.

L’entrée en vigueur de la nouvelle loi relative à l’ADN dépend de la publication du projet d’arrêté royal d’exécution. Le Conseil d’État a rendu son avis la semaine dernière. Dès que le texte aura été adapté pour le rendre conforme à l’avis, l’arrêté sera rapidement publié.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Het is een soevereine beslissing van de magistraat of al dan niet een DNA‑analyse wordt uitgevoerd waarbij hij rekening houdt met de concrete omstandigheden van de te onderzoeken zaak. In sommige gevallen kan het zijn dat een DNA‑analyse geen antwoord geeft op de vraag van al dan niet verkrachting, bijvoorbeeld een verkrachting binnen het huwelijk waarbij de man zegt dat er toestemming was en de vrouw zegt van niet.

De onderbenutting van DNA‑onderzoek heeft ook te maken met de vele wettelijke formaliteiten en de kostprijs.

Zo moet in de huidige stand van de wetgeving de procureur des Konings motiveren waarom hij een DNA‑analyse van een spoor laat maken. Voor de afname van een referentiestaal bepaalt de wet dat het “in het belang van het onderzoek” moet zijn.

Er moet steeds een spoor van menselijk celmateriaal gevonden zijn vooraleer men een referentiestaal van een verdachte mag afnemen.

Het probleem beperkt zich dus wellicht niet tot verkrachtingszaken alleen. De huidige wet loopt mank in die zin dat er enorm veel procedurevereisten en tussenstappen zijn, waardoor het uiteindelijke doel van de wet, de voeding van de DNA‑databanken, niet het gewenste resultaat oplevert.

Met de nieuwe DNA‑wet van 7 november 2011 wordt een ondubbelzinnige en glasheldere procedure uitgewerkt die in één lijn rechtstreeks naar de DNA‑databanken leidt, met een automatische gegevensoverdracht, duidelijke afspraken inzake termijnen en een vereenvoudigde rapportageplicht.

Dat zal de lengte van de onderzoekstermijnen aanzienlijk verbeteren en een positief effect hebben op identificaties van daders op basis van DNA‑profielen.

Bovendien zal het NICC op systematische wijze de opgeslagen profielen met elkaar vergelijken, daar waar dat onder de huidige wet enkel kan in het kader van een lopende zaak.

De wet van 30 november 2011 ter verbetering van de aanpak van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie, bepaalt bovendien dat de procureur des Konings of de onderzoeksrechter die, in het kader van een dossier van aanranding van de eerbaarheid of verkrachting, beslist om geen DNA‑profiel te laten opstellen van sporen of van een referentiestaal aangetroffen of afgenomen bij onderzoek van het lichaam van het slachtoffer, daarover op het einde van het opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek uitleg moeten verstrekken aan het slachtoffer. Ter sensibilisering van de magistraten en de onderzoeksrechters kan dat tellen.

Eenmaal de nieuwe DNA‑wet in werking treedt, zullen de procedures efficiënter en eenvoudiger zijn waardoor de kostprijs van de DNA‑onderzoeken zal dalen. Er zullen minder vorderingen vanwege magistraten nodig zijn om DNA‑profielen te laten doorstromen naar de DNA‑databanken. Een efficiëntere procedure zorgt automatisch ook voor een goedkopere procedure.

Bovendien loopt er momenteel een openbare aanbesteding om één laboratorium aan te wijzen dat zal instaan om de DNA‑profielen van veroordeelden op te stellen. Dat zal tot een serieuze kostenbesparing moeten leiden voor wat betreft de “Veroordeelden”.

De inwerkingtreding van de nieuwe DNA‑wet is afhankelijk van de publicatie van het ontwerp van koninklijk besluit tot uitvoering van de wet. De Raad van State heeft vorige week advies verleend. Zodra de tekst is aangepast aan het advies zal het besluit snel worden gepubliceerd.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Cette problématique n’est évidemment pas la seule à laquelle la ministre de la Justice se trouve confrontée. Je me réjouis donc de la récente adoption de deux lois importantes qui contribueront à un traitement plus efficace des affaires de viol.

J’espère que les arrêtés d’exécution de la nouvelle loi relative à l’ADN suivront rapidement. Une fois cette loi entrée en vigueur, la ministre ne pourrait‑elle envisager de rendre obligatoires les analyses ADN de manière à ce que la décision ne dépende plus du procureur ou du juge d’instruction ? Sachant que dans notre société, les hommes ont tendance à davantage banaliser les affaires de viol, il n’est pas impossible qu’il en aille de même au sein de la magistrature. C’est pourquoi je plaide pour des analyses ADN obligatoires, si toutefois leur coût reste supportable.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Natuurlijk is dit niet de enige problematiek waarmee de minister van Justitie wordt geconfronteerd. Toch verheugt het me dat in deze aangelegenheid onlangs twee belangrijke wetten zijn goedgekeurd waardoor verkrachting duidelijk efficiënter kan worden aangepakt.

Hopelijk komen er snel uitvoeringsbesluiten voor de nieuwe DNA‑wet. Misschien kan de minister overwegen om na de inwerkingtreding van de nieuwe wet DNA‑onderzoek verplicht op te leggen en de beslissing niet te laten afhangen van de procureur of de onderzoeksrechter. Mannen banaliseren de problematiek van verkrachtingszaken iets meer. Als dat in de samenleving zo is, dan zou dat ook wel eens het geval kunnen zijn binnen de magistratuur. Daarom pleit ik voor een verplicht DNA‑onderzoek, maar het moet natuurlijk betaalbaar blijven.

Demande d’explications de M. Karl Vanlouwe à la ministre de la Justice sur «le salafisme en Belgique» (no 5‑2672)

Vraag om uitleg van de heer Karl Vanlouwe aan de minister van Justitie over «het salafisme in België» (nr. 5‑2672)

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Le patron de la Sûreté de l’État, M. Alain Winants, a récemment déclaré dans des interviews, notamment dans La Libre Belgique, que la Belgique doit à terme davantage craindre le salafisme qu’une attaque terroriste. Ce n’était pas la première fois qu’il tenait de tels propos. Il l’avait aussi déjà fait en septembre et en juillet. Au printemps, M. Winants avait aussi déjà mis en garde contre une radicalisation latente poussant des personnes sous l’influence d’idées comme le salafisme et d’une stricte interprétation de leur religion à rejeter les valeurs occidentales.

Selon M. Winants, ce courant visant à la création d’une société parallèle compte de plus en plus de partisans. Dans cette société parallèle, les disciples ont leurs propres valeurs, leurs propres banques, leur propre justice, une médecine propre et un enseignement propre.

Quelle est l’estimation du nombre de partisans du salafisme dans notre pays ?

Dans quelles villes ou communes la présence du salafisme est‑elle vraiment considérée comme sérieuse, dangereuse ou menaçante ?

Est‑il question d’une évolution vers des cellules plus isolées au sein des courants fondamentalistes ? Que ressort‑il de l’analyse du risque de ces cellules isolées et, plus généralement, du salafisme dans notre pays ?

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Het hoofd van de Staatsveiligheid, de heer Alain Winants, verklaarde recent in interviews onder andere met La Libre Belgique, dat België op termijn meer te vrezen heeft van het salafisme dan van een terroristische aanval. Het was niet de eerste maal dat hij iets dergelijks zei. Hij deed dat ook al in september en in juli. En in het voorjaar waarschuwde de heer Winants ook al voor een latente radicalisering waarbij mensen onder invloed van ideeën, zoals het salafisme, en een strenge interpretatie van hun religie worden aangezet om de westerse waarden te verwerpen.

Volgens de heer Winants wint die stroming die streeft naar de oprichting van een parallelle samenleving, steeds meer aanhangers. In die parallelle samenleving hebben de volgelingen eigen waarden, eigen banken, een eigen justitie, een eigen geneeskunde en een eigen onderwijs.

Op hoeveel personen wordt de aanhang van het salafisme in ons land geraamd?

In welke steden of gemeenten wordt de aanwezigheid van het salafisme echt als ernstig, gevaarlijk of bedreigend ingeschat?

Is er sprake van een evolutie in de richting van meer geïsoleerde cellen binnen fundamentalistische stromingen? Wat blijkt uit de risicoanalyse van die zogenaamde geïsoleerde cellen en meer in het algemeen, van het salafisme in ons land?

M. Bert Anciaux (sp.a). – Je ne veux absolument pas minimiser la problématique abordée par M. Vanlouwe. Je voudrais seulement poser une question complémentaire afin de recevoir enfin une réponse concluante à une question qui m’occupe depuis longtemps.

Chaque salafiste est‑il par définition un extrémiste ? Ne risque‑t‑on pas de généraliser rapidement au sujet du salafisme ? Peut‑être existe‑t‑il aussi un salafisme modéré ?

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik wil de problematiek die de heer Vanlouwe ter sprake brengt, helemaal niet bagatelliseren. Ik wil alleen een bijkomende vraag stellen om eindelijk eens een afdoend antwoord te krijgen op een vraag waar ikzelf al lang mee zit.

Is iedere salafist per definitie een extremist? Is er geen gevaar dat we over het salafisme te snel veralgemenen? Misschien bestaat er ook een gematigd salafisme?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – La Sûreté de l’État a déjà dit précédemment que le salafisme ne compte en Belgique que quelques centaines de militants et que quelques milliers de sympathisants.

Voici une quinzaine d’années, le phénomène était presqu’exclusivement visible dans les grandes villes. On le remarque aussi depuis lors dans des agglomérations plus petites. Puisqu’il est visuellement reconnaissable, le salafisme attire aussi l’attention d’un public plus large. On peut également trouver de nombreuses sources salafistes sur internet qui est devenue très accessible. La problématique doit dès lors être considérée dans son intégralité. Une énumération spécifique des agglomérations nous semble dès lors peu opportune.

La salafisme mais aussi les courants islamistes radicaux travaillent avec des cellules et des structures de cellules. Ces formes d’organisation sont difficiles à détecter et à suivre. Il est dès lors très difficile pour les services de renseignement et de sécurité d’obtenir des informations à leur sujet.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – De Veiligheid van de Staat heeft in eerdere communicatie al gezegd dat het salafisme in België enkele honderden militanten en enkele duizenden sympathisanten omvat.

Waar tot een vijftal jaar geleden het fenomeen bijna exclusief in de grootsteden te zien was, wordt het sindsdien ook in de kleinere centrumsteden opgemerkt. Door de visuele herkenbaarheid trekt het salafisme ook de aandacht van het bredere publiek. Ook op het internet dat heel toegankelijk is geworden, is veel salafistisch bronnenmateriaal te vinden. De problematiek moet dan ook in zijn algemeenheid gezien worden. Een specifieke opsomming van centrumsteden lijkt ons dan ook weinig opportuun.

Het salafisme, maar ook andere radicaalislamitische stromingen, werken met cellen en celstructuren. Die organisatievormen zijn moeilijk te detecteren en te volgen, waardoor het voor inlichtingen- en veiligheidsdiensten erg moeilijk is om er informatie over in te winnen.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Je remercie la ministre de sa réponse, même si je n’y trouve que des chiffres sommaires.

Ce qui me frappe surtout c’est que la direction de la Sûreté de l’État communique aussi ouvertement sur le salafisme, bien que cela ne relève pas de ses tâches. C’est pourquoi je comprends ses paroles comme un avertissement.

Je ne suis pas un expert en la matière, mais selon moi le salafisme est un courant fondamentaliste, même si M. Anciaux peut y distinguer différentes tendances. À mon sens, il ne s’agit pas d’une religion, mais d’un courant au sein d’une religion qui est décrit comme dangereux par la direction de la Sûreté de l’État, même plus dangereux qu’un éventuel groupe terroriste. S’il communique aussi ouvertement, il veut probablement donner un signal que nous ne pouvons certainement pas ignorer en tant que politiciens. Nous avons connu en son temps Sharia4Belgium, dont le porte‑parole est encore incarcéré. Je ne veux nullement mener ici un débat sur Sharia4Belgium ou Belkacem, mais bien sur ce que M. Winants veut nous dire. Il parle de centaines de militants et de milliers de sympathisants répartis dans toutes les villes du pays. Je continuerai certainement à suivre ce dossier.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Ik dank de minister voor haar antwoord, ook al vind ik daar maar summiere cijfers in terug.

Wat me vooral opvalt, is dat het hoofd van de Staatsveiligheid zo openlijk over het salafisme communiceert, hoewel dat niet behoort tot zijn takenpakket. Ik begrijp zijn spreken dan ook als een waarschuwing.

Ik ben evenmin een expert ter zake, maar volgens mij is het salafisme wel een fundamentalistische stroming, ook al mag de heer Anciaux daar nog verschillende tendensen in onderkennen. Voor mij gaat het niet om een godsdienst, maar om een bepaalde stroming binnen een religie, die door het hoofd van de Staatsveiligheid als gevaarlijk wordt omschreven, zelfs als gevaarlijker dan een eventuele terroristische groep. Als hij daar zo openlijk over communiceert, wil hij vermoedelijk een signaal geven dat wij als politici zeker niet mogen negeren. We hebben destijds Sharia4Belgium gekend, waarvan de woordvoerder nog altijd in de cel zit. Ik wil hier geen discussie voeren over Sharia4Belgium of over Belkacem, wel over wat de heer Winants ons wil zeggen. Hij spreekt over honderden militanten en duizenden sympathisanten verspreid over kleine en grotere steden van het land. Ik zal dat dossier zeker verder opvolgen.

Demande d’explications de M. Karl Vanlouwe à la ministre de la Justice sur «le Palais de justice de Bruxelles» (no 5‑2710)

Vraag om uitleg van de heer Karl Vanlouwe aan de minister van Justitie over «het Justitiepaleis te Brussel» (nr. 5‑2710)

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Il y a peu la Fondation Poelaert a transmis à la ministre de la Justice une proposition de plan directeur pour le Palais de justice de Bruxelles.

Comme la Fondation l’indique dans l’introduction du document, cette proposition contient des principes directeurs qui constituent l’amorce d’une approche plus intégrée du campus Poelaert traité comme un ensemble dans lequel le Palais de Justice occupe une place centrale. Cette note a pour objectif d’offrir une proposition englobant l’architecture, la planification et la gestion tant du campus Poelaert que du Palais de justice, à l’avenir. La Justice à Bruxelles a tout à gagner à la concentration de toutes les juridictions bruxelloises et des autres services judiciaires en un seul site où le justiciable pourra trouver une solution à ses difficultés juridiques. Le document a été élaboré à la demande de la Fondation Poelaert par l’architecte Jos Vandenbreeden, directeur des Sint‑Lukasarchief.

Les auteurs se sont laissé inspirer par des exemples de rénovation de grands bâtiments publics du pays. Ainsi le Palais des Beaux‑Arts a‑t‑il été intégré dans une société anonyme de droit public à but social et le Palais des Congrès complètement rénové a‑t‑il été intégré dans une société anonyme, filiale de la Société fédérale d’investissement.

Le plan directeur pour le Palais de justice prévoit, outre la fonction judiciaire du Palais, la possibilité d’y associer des fonctions culturelles, touristiques, commerciales et muséales en rapport avec sa mission judiciaire.

Une demande de permis d’urbanisme a‑t‑elle déjà été rédigée et introduite auprès de l’Administration de l’urbanisme et du logement de la Région de Bruxelles‑Capitale et auprès des services compétents de la ville de Bruxelles ?

Dans la rénovation est‑il tenu compte de fonctions multiples pour le Palais de justice ?

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Onlangs stuurde de Stichting Poelaert de minister van Justitie een voorstel van masterplan voor het Justitiepaleis te Brussel.

Volgens de inleiding van het document omvat het voorstel “beleidsprincipes die een aanzet vormen voor een meer geïntegreerde aanpak van de campus Poelaert in zijn geheel, waarin het gerechtsgebouw een centrale plaats inneemt. Deze notitie beoogt zowel architecturaal, programmatisch als beheersmatig een voorstel te bieden voor de toekomst van het gerechtsgebouw en voor de campus Poelaert van Brussel. De toekomst van justitie in Brussel heeft alle baat bij een concentratie van alle Brusselse rechtscolleges en andere justitiële diensten op één en dezelfde plaats waar de rechtsonderhorige een oplossing kan vinden voor zijn juridische moeilijkheden.” Het document werd op vraag van de Stichting Poelaert opgesteld door architect Jos Vandenbreeden, directeur van het Sint‑Lukasarchief.

De opstellers hebben zich laten inspireren door voorbeelden van renovaties van belangrijke overheidsgebouwen in het land. Zo werd het Paleis voor schone kunsten ingebracht in een naamloze vennootschap van publiek recht met sociale doeleinden en werd het Congrespaleis volledig gerenoveerd en ingebracht in een naamloze vennootschap, die opgericht werd als dochteronderneming van de Federale Investeringsmaatschappij.

Het masterplan voor het Justitiepaleis stelt dat er naast de justitiële functie van het gerechtsgebouw, sprake kan zijn van een culturele, toeristische, commerciële en museumfunctie in relatie met de gerechtsfunctie.

Werd er al een stedenbouwkundige aanvraag opgesteld en ingediend bij het bestuur Ruimtelijke Ordening en Huisvesting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en bij de bevoegde dienst van de Stad Brussel?

Wordt bij de renovatie rekening gehouden met een meervoudige functie voor het Justitiepaleis?

M. Bart Laeremans (VB). – La problématique que soulève M. Vanlouwe est très importante. Précisément j’ai déjà interrogé non seulement la ministre de la Justice précédente mais aussi le secrétaire d’État Verherstraeten et, si je ne me trompe pas, l’actuelle ministre de la Justice également, sur l’avenir du Palais de justice.

J’apprends que l’on veut traiter les procédures pénales en dehors du Palais pour les tenir quelque part ailleurs sur le campus de la place Poelaert. Je le déplore profondément car c’est irréaliste et c’est un gaspillage d’argent alors que la ministre a d’autres priorités pour la justice.

La ministre veut‑elle que les affaires pénales soient traitées en dehors du Palais de justice ? Où veut‑elle les transférer ? Que devient dès lors le Palais de justice ?

Je veux de la clarté sur ce sujet car je pense que l’on traite ce dossier d’une manière extrêmement chaotique.

De heer Bart Laeremans (VB). – De problematiek die de heer Vanlouwe aankaart, is zeer belangrijk. En precies wegens de problematische staat van het gerechtsgebouw heb ik niet alleen de vorige minister van Justitie, maar ook staatssecretaris Verherstraeten en als ik me niet vergis ook de huidige minister van Justitie al over dit dossier ondervraagd.

Naar ik verneem wil men de strafrechtelijke procedures uit het gerechtsgebouw weghalen en overbrengen naar ergens anders op de campus van het Poelaertplein. Ik betreur dan ten zeerste, want dat is onrealistisch en een verspilling van geldmiddelen, terwijl de minister bij justitie andere prioriteiten heeft.

Wil de minister strafzaken echt uit het justitiepaleis weghalen? Waar wil ze die dan onderbrengen? Wat komt er dan wel in het justitiepaleis?

Ik wil daar draag duidelijkheid over, want naar mijn mening is springt men op een heel chaotische manier met dat dossier om.

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – La Fondation Poelaert est une initiative d’un groupe de personnes dans laquelle les autorités ne sont pas officiellement représentées. Aussi, si quelqu’un du pouvoir judiciaire ou de l’administration en est membre, il faut considérer que c’est à titre personnel et non comme représentant officiel du SPF Justice ou de la Régie des bâtiments.

L’administration n’est en aucun cas liée par des rapports ou des plans directeurs qui sont élaborés par cette fondation. Cela ne l’empêche pas d’analyser sérieusement la teneur de ces documents et de pouvoir en tirer des leçons pour sa politique.

Le SPF Justice et la Régie des bâtiments poursuivent leur étude relative au déménagement des filières correctionnelles du Palais de justice ainsi qu’à un nouvel avenir pour le palais, en application de la décision du Conseil des ministres du 25 mars 2010. Il est actuellement encore trop tôt pour tirer des conclusions définitives mais dans une première phase le déménagement des chambres correctionnelles du tribunal de première instance est en principe prévu vers un nouveau lieu à proximité du campus Poelaert.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – De Stichting Poelaert is een initiatief van een groep personen waarin de overheid niet officieel is vertegenwoordigd. Zo daar iemand van de rechterlijke macht of de ambtenarij deel van uitmaakt, dan is zijn of haar aanwezigheid ten persoonlijke titel te beschouwen en niet als officiële vertegenwoordiging van de FOD Justitie of van de Regie der gebouwen.

De overheid is in geen geval gebonden door rapporten of masterplannen die binnen deze stichting worden geschreven. Dat neemt niet weg dat de overheid de inhoud van die documenten grondig analyseert en hieruit ook lessen kan trekken bij de bepaling van haar beleid.

In dat verband zetten de FOD Justitie en de Regie der gebouwen onverminderd hun studiewerk voort over de verhuisplannen van de correctionele keten uit Pl, geheel in de lijn van de beslissing van de Ministerraad van 25 maart 2010, en over het bepalen van een nieuwe toekomst voor Pl. Het is vandaag nog te vroeg voor definitieve conclusies, maar in een eerste fase wordt de verhuis van de correctionele afdeling van de rechtbank van eerste aanleg vooropgesteld naar een nieuwe locatie in de nabijheid van de campus Poelaert.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – La ministre explique le statut de la Fondation Poelaert et précise que le gouvernement n’est pas tenu de suivre les avis que celle‑ci formule, ce que je savais déjà.

Elle ne dit hélas pas si une demande de permis d’urbanisme a déjà été rédigée et introduite à l’administration de l’Aménagement du territoire et du Logement de la Région de Bruxelles‑Capitale et auprès du service compétent de la ville de Bruxelles. Elle déclare juste que le SPF Justice et la Régie des bâtiments poursuivent leur étude. Ce n’est pas une réponse.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – De minister licht het statuut van de Stichting Poelaert toe en legt uit dat de regering niet gebonden is aan de adviezen van de stichting, maar dat wist ik ook wel.

Ze geeft helaas geen antwoord op mijn vraag of er al een stedenbouwkundige aanvraag werd opgesteld en ingediend bij het bestuur Ruimtelijke Ordening en Huisvesting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en bij de bevoegde dienst van de stad Brussel? Ze antwoordt alleen dat de FOD Justitie en de Regie der gebouwen hun studiewerk voortzetten. Dat is geen antwoord.

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Cette question s’adresse au secrétaire d’État Verherstraeten.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Dat is een vraag voor staatssecretaris Verherstraeten.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Je l’avais également adressée au secrétaire d’État mais elle parvenue chez la ministre de la Justice. Je suppose que tous les ministres répondent au nom de l’ensemble du gouvernement.

Je voulais également savoir si l’on envisage une affectation multifonctionnelle pour le Palais de justice. L’immeuble sera‑t‑il réservé à la justice ou d’autres services publics et des entreprises privées seront‑ils aussi accueillis dans cet immense bâtiment qui est en partie vide ? Il s’agit d’une question essentielle et je déplore que la ministre n’y réponde pas, d’autant que je suis en possession d’une note de la Régie des bâtiments indiquant que celle‑ci transmettra une proposition sur l’avenir du Palais de justice au gouvernement d’ici la fin de l’année. Nous sommes le 19 décembre. J’espérais recevoir une réponse plus claire.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Ik had ze ook aan de staatssecretaris gesteld, maar ze is bij de minister van Justitie terechtgekomen. Ik ga er evenwel van uit dat alle ministers antwoorden namens de hele regering.

Ik had ook gevraagd of er rekening wordt gehouden met een meervoudige functie voor het justitiepaleis? Wordt het gerechtsgebouw exclusief gereserveerd voor justitie of zullen andere overheidsdiensten of mogelijk privéondernemingen ook een plaats krijgen in dat immense gebouw, dat nu trouwens grotendeels leeg staat. Dat is een cruciale vraag. Ik betreur dat de minister ook die vraag niet beantwoordt, te meer daar ik in het bezit ben van een nota van de Regie der gebouwen waarin staat dat de dienst voor het einde van het jaar de regering een voorstel zal bezorgen over de toekomst van het gerechtsgebouw. We zijn vandaag 19 december. Misschien is de minister in het bezit van dat voorstel, misschien ook niet. In ieder geval had ik graag een duidelijker antwoord gekregen op mijn concrete vraag.

Wordt bij de renovatie van het gebouw rekening gehouden met een meervoudige functie voor het justitiepaleis?

Demande d’explications de M. Bart Laeremans à la ministre de la Justice sur «la capacité prévue des prisons à Bruxelles et ailleurs» (no 5‑2714)

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over «de geplande gevangeniscapaciteit in Brussel en elders» (nr. 5‑2714)

M. Bart Laeremans (VB). – Répondant à une question écrite sur la capacité cellulaire et sa ventilation dans la nouvelle prison de Haren, la ministre avait affirmé qu’on prévoyait 160 places pour les femmes, 836 pour les hommes et 30 pour les mineurs, soit 1 026 au total.

Il y aurait donc 164 places de moins que les 1 190 prévues à l’origine par le masterplan. C’est étonnant, puisque les prisons bruxelloises hébergent actuellement 1 471 détenus, dont 91 femmes adultes. Après la fermeture programmée des prisons de Forest, de Saint‑Gilles et de Berkendael, la pénurie à Bruxelles s’élèvera à 475 places pour adultes, voire 544 si on se limite aux hommes, car on augmente la proportion de cellules destinées aux femmes – alors même que la capacité actuelle des trois établissements pénitentiaires bruxellois est déjà insuffisante pour les prévenus et les condamnés, ce qui oblige à relâcher beaucoup de suspects.

Je persiste à croire qu’il faut conserver les actuelles institutions bruxelloises, en particulier celle de Saint‑Gilles, fraîchement rénovée et qui a coûté, ces cinq dernières années, la bagatelle de 10 millions d’euros. Ce serait un gaspillage éhonté de démolir cette prison ou de lui donner une autre destination. Il est quand même surprenant que la ministre aille supplier à gauche et à droite en vue de trouver de nouveaux emplacements, alors que la prison de Saint‑Gilles, au centre de Bruxelles, voisine du palais de Justice, est idéalement située.

La ministre peut‑elle valider mes calculs et confirmer que la nouvelle prison de Haren ne pourra héberger que 996 majeurs et 30 mineurs, au lieu des 1 160 initialement projetés ? Comment explique‑t‑elle ce changement ?

Quelle justification rationnelle y a‑t‑il à fermer à terme Forest et Berkendael ainsi que la prison rénovée de Saint‑Gilles, créant ainsi un déficit de 475 places pour adultes, et même de 544 places en ce qui concerne les adultes masculins ?

Combien la rénovation de Saint‑Gilles a‑t‑elle coûté ces dix dernières années ? Le site internet de la ministre me permet de croire qu’il s’agit de 10 millions d’euros.

S’est‑on déjà entendu avec les administrations communales de Forest et de Saint‑Gilles ou avec d’autres instances quant à une nouvelle destination des bâtiments, ou peut‑on encore en discuter ?

Comment la ministre pense‑t‑elle pallier la pénurie de 475 places ?

Où en est la ministre dans sa quête de nouveaux sites pénitentiaires ? Outre Ostende et Bourg‑Léopold, quelles autres communes ont‑elles réagi positivement ?

Quelle capacité pénitentiaire peut‑on attendre de cette prospection ? À combien de places la ministre veut‑elle arriver, en distinguant les institutions pénitentiaires proprement dites et les centres psychiatriques médicolégaux de Gand et d’Anvers ? Combien de places a‑t‑on déjà créées/programmées et quand celles‑ci seront‑elles réalisées ?

De heer Bart Laeremans (VB). – In antwoord op een schriftelijke vraag over de capaciteit en de celverdeling in de nieuwe gevangenis van Haren, antwoordde de minister dat er 160 plaatsen komen voor vrouwen, 836 voor mannen en 30 voor minderjarigen. Dat geeft een totaal van 1026 plaatsen.

Dat zijn maar liefst 164 plaatsen minder dan de 1190 die oorspronkelijk in het masterplan stonden. Dat is zeer bevreemdend omdat er momenteel 1471 mensen in de Brusselse gevangenissen zitten, onder wie 91 volwassen vrouwen. Na de geplande sluiting van de gevangenissen van Vorst, Sint‑Gillis en Berkendael zal er in Brussel dus een tekort van 475 plaatsen voor volwassenen ontstaan en, als we enkel naar de mannen kijken, zelfs een tekort van 544 plaatsen, want in verhouding komen er meer plaatsen voor vrouwen. En dat terwijl de huidige capaciteit van de drie Brusselse gevangenisinstellingen samen nu al volstrekt ontoereikend is voor de Brusselse verdachten en veroordeelden en men daardoor te veel verdachten de straat op moet sturen.

Ik blijf dan ook van mening dat de huidige Brusselse instellingen en zeker de pas gerenoveerde instelling van Sint‑Gillis, die alleen al de afgelopen vijf jaar in het totaal zo’n 10 miljoen euro heeft gekost, behouden moeten blijven. Het zou een immense verspilling van middelen zijn als Sint‑Gillis over enkele jaren zou worden afgebroken of verbouwd voor andere doeleinden. Het is toch wel merkwaardig dat de minister overal gaat smeken voor nieuwe locaties, terwijl er nauwelijks een gunstiger gelegen gevangenis in het land is dan die van Sint‑Gillis, in hartje Brussel en vlak bij het gerechtsgebouw.

Kan de minister bevestigen dat mijn optelsom juist is en dat er in de nieuwe gevangenis van Haren slechts plaats zal zijn voor 996 volwassen gedetineerden en 30 minderjarigen in de plaats van het oorspronkelijk geplande aantal van 1160? Hoe verklaart de minister deze wijziging?

Hoe valt het rationeel te verantwoorden dat én Vorst én Berkendael én zelfs het gerenoveerde Sint‑Gillis op termijn moeten sluiten, terwijl er daardoor een bijkomend tekort wordt gecreëerd van 475 plaatsen voor volwassenen en zelfs 544 plaatsen voor volwassen mannen?

Hoeveel heeft de renovatie van Sint‑Gillis de voorbije tien jaar in het totaal gekost? Uit de website van de minister leid ik af dat het om 10 miljoen euro gaat.

Zijn er met de gemeentebesturen van Vorst en Sint‑Gillis of met andere instanties reeds afspraken gemaakt over de nieuwe bestemming van deze locaties of kan het debat daarover nog worden gevoerd?

Hoe denkt de minister het extra tekort van 475 plaatsen op te vangen?

Hoever staat de minister intussen met haar zoektocht naar extra gevangenislocaties? Welke gemeenten buiten Oostende en Leopoldsburg reageerden intussen positief?

Welke gevangeniscapaciteit moet deze zoektocht opleveren? Tot hoeveel plaatsen wil de minister uiteindelijk komen, uitgesplitst in de echte penitentiaire instellingen, enerzijds, en de forensische centra voor geïnterneerden in Gent en Antwerpen, anderzijds? Hoeveel plaatsen zijn nu reeds verworven/verwacht en tegen wanneer zullen ze gerealiseerd zijn?

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Je rejoins M. Laeremans sur certains points. Lors d’une récente visite aux trois prisons bruxelloises, j’ai constaté une différence fondamentale entre Forest, Saint‑Gilles et Berkendael. Berkendael est une prison assez moderne et adéquate, construite sous la supervision du professeur De Waele, psychiatre judiciaire. Il voulait y suivre les détenus souffrant de problèmes psychiques. Berkendael est vite devenue une prison pour femmes, associée à la prison de Forest.

Forest est un établissement ancien, construite suivant le système Ducpétiaux : différentes ailes reliées par un couloir central. Il a fallu y installer des échafaudages pour protéger les détenus et les visiteurs des chutes de pierres. Le bâtiment a dû être étançonné un peu partout et le risque d’accident est réel.

La prison de Saint‑Gilles a été rénovée et une aile y a été ajoutée. Le bâtiment répond à tous les critères d’hébergement convenable des détenus. La direction et le personnel pensent aussi que l’institution peut être conservée, par exemple pour la détention préventive. Elle se situe à proximité immédiate du palais de Justice où les détenus comparaissent en chambre du conseil, cinq jours après leur arrestation puis mensuellement. Si on les enfermait à Haren, il faudrait organiser quatre fois par semaine un transfert vers le centre de Bruxelles, ce qui mobiliserait de nombreux agents de sécurité. Il me semble donc logique de conserver Saint‑Gilles pour la détention préventive.

Je conviens qu’il est devenu impossible de rénover la prison de Forest.

Notre collègue Laeremans et moi‑même avons déjà souvent posé des questions à ce sujet et il est temps de clarifier les choses.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Op bepaalde punten ben ik het met de heer Laeremans eens. Tijdens een recent bezoek aan de drie Brusselse gevangenissen stelde ik een fundamenteel verschil vast tussen Vorst, Sint‑Gillis en Berkendael. Berkendael is een relatief moderne en aangepaste gevangenis, destijds gebouwd onder leiding van professor De Waele, gerechtspsychiater. Hij wilde er gevangenen met psychische problemen volgen. Na korte tijd werd Berkendael de vrouwengevangenis, verbonden met de gevangenis van Vorst.

Vorst is een oudere gevangenis, gebouwd volgens het systeem‑Ducpétiaux, met een centrale gang waarop de verschillende vleugels uitkomen. In Vorst vallen er stenen naar beneden en moeten er stellingen worden geplaatst om gedetineerden en bezoekers te beschermen. Overal is het gebouw gestut en de kans op een ongeluk is reëel.

De gevangenis van Sint‑Gillis werd gerenoveerd en kreeg er een vleugel bij. Het gebouw voldoet aan alle voorwaarden om de gevangenen een menswaardig verblijf te geven. Ook volgens de directie en het personeel kan deze instelling behouden blijven voor bijvoorbeeld de voorlopige hechtenis. Ze ligt in de onmiddellijke nabijheid van het gerechtsgebouw waar gevangenen in voorlopige hechtenis vijf dagen na hun aanhouding en daarna elke maand voor de raadkamer moeten verschijnen. Sluiten we deze personen op in de gevangenis van Haren, dan creëren we vier dagen per week heel wat gevaarlijke transporten naar het centrum van Brussel waarvoor we een heleboel veiligheidsmensen moeten inzetten. Het lijkt me dus logisch de gevangenis van Sint‑Gillis voor de voorlopige hechtenis te behouden.

Ik ben het er wel mee eens dat de gevangenis van Vorst onmogelijk nog te renoveren is.

Dit is een dossier waarover zowel collega Laeremans als ikzelf al vele malen vragen hebben gesteld en waarin er nu eindelijk wel eens duidelijkheid mag komen.

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Les décisions relatives à Haren, Forest, Saint‑Gilles et Berkendael ont été prises par mes prédécesseurs dans le cadre du masterplan et du masterplan bis. J’exécuterai loyalement le masterplan, en fermant les établissements existants et en faisant construire à Haren une prison de 1 190 places, y compris les 144 de l’annexe psychiatrique et les 20 pour la détention limitée.

Bien entendu, la prison de Haren ne sera pas la seule réalisée dans le cadre du masterplan. En tout, nous voulons créer plus de 2 000 places additionnelles. Consciente de l’insuffisance de cet objectif, je continue, avec mon collègue chargé de la Régie des bâtiments, à chercher d’autres emplacements. Nous examinons pour l’instant la faisabilité d’Ostende et de Bourg‑Léopold.

Sans me fixer de chiffre, je veux, à terme, réduire autant que possible la surpopulation carcérale, laquelle cessera d’hypothéquer l’indispensable réforme de l’exécution des peines dans notre pays. J’y travaille aussi pour l’instant.

En ce qui concerne les autres questions, je renvoie à mon collègue chargé de la Régie des bâtiments.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – De beslissingen omtrent Haren, Vorst, Sint‑Gillis en Berkendael zijn genomen onder mijn voorgangers in het kader van het masterplan en het masterplan bis. Ik zal het masterplan dan ook loyaal uitvoeren, met sluiting van de bestaande gevangenissen en de bouw van de gevangenis van Haren met een capaciteit van 1190 plaatsen, dat wil zeggen 1026 plaatsen plus 144 plaatsen voor de psychiatrische annex en 20 plaatsen voor beperkte detentie.

Uiteraard zal in het kader van het masterplan niet alleen de gevangenis van Haren worden gerealiseerd. Het is immers de bedoeling dat er in totaal meer dan 2000 plaatsen bij komen. Ik besef dat ook dat onvoldoende zal zijn. Daarom ook blijf ik samen met mijn collega bevoegd voor Regie der gebouwen op zoek gaan naar andere locaties. Oostende en Leopoldsburg zijn mogelijkheden zijn die we nu onderzoeken.

Ik plak er geen cijfer op. Ik wil ervoor zorgen dat de overbevolking op termijn zoveel mogelijk wordt verminderd, zodat dit fenomeen geen rem meer kan zijn op de noodzakelijke hervorming van de strafuitvoering in ons land, waar ik nu mee bezig ben.

Voor de andere vragen verwijs ik graag naar mijn collega bevoegd voor de Regie der gebouwen.

M. Bart Laeremans (VB). – J’approuve l’attitude critique de M. Landuyt envers la ministre. Sa réponse me déçoit terriblement. Elle reste strictement dans les limites du masterplan qu’elle considère comme un dogme impressionnant auquel on ne peut déroger, du moins pas pour Bruxelles : les trois prisons de Bruxelles fermeront et il n’y a rien à faire, il faudra combler le vide ailleurs. C’est incompréhensible et c’est un gaspillage incroyable de moyens. Ces cinq à sept dernières années, 10 millions d’euros ont été dépensés pour la rénovation de la prison de Saint‑Gilles qui est parfaitement en ordre. La ministre s’en tient pourtant toujours au masterplan dépassé qui prévoit la fermeture de cette prison.

De heer Bart Laeremans (VB). – Ik moet de heer Landuyt toch gelijk geven wanneer hij zo kritisch is voor de minister. Haar antwoord stelt me verschrikkelijk teleur. De minister kleurt strak binnen de lijntjes van het masterplan, dat ze als een indrukwekkend dogma ziet waarvan niet kan worden afgeweken, althans niet voor Brussel: in Brussel worden de drie gevangenissen gesloten en daar is niets aan te doen; dan moeten de gaten maar elders worden opgevuld. Dat is onbegrijpelijk en een ongelooflijke verspilling van middelen. De afgelopen vijf tot zeven jaar werd voor de renovatie van Sint‑Gillis 10 miljoen euro uitgegeven. Die gevangenis is perfect in orde en toch blijft de minister vasthouden aan het achterhaalde masterplan, dat bepaalt dat die gevangenis dicht moet.

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Si nous voulons avancer dans la construction de prisons, nous ne devons pas revenir systématiquement sur toutes les décisions prises. Nous savons tous à quel point il est difficile de construire un bâtiment, avec toutes les procédures relatives à l’environnement, les permis de construire et les possibilités de recours. Si je m’écarte du plan directeur, comme le demande M. Laeremans, je suis certaine qu’à la fin de la législature, il me reprochera de n’avoir construit aucune prison supplémentaire. Et je veux des prisons supplémentaires et un accroissement de la capacité carcérale. C’est pourquoi je respecte les décisions prises par mes prédécesseurs.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Als we in ons land in de bouw van gevangenissen vorderingen willen maken, dan moeten we er vooral voor zorgen dat we niet constant terugkomen op elke genomen beslissing. Iedereen weet hoe moeilijk het is om een gebouw recht te krijgen, met alle milieuprocedures, bouwvergunningen en beroepsmogelijkheden. “Wat we zelf doen, doen we beter.” Wel, op dat terrein constateer ik dat niet. Als ik moet ingaan op de vraag van de heer Laeremans om van het masterplan af te wijken, dan weet ik één ding zeker, namelijk dat ik tegen het einde van de legislatuur van hem het verwijt zal krijgen dat er geen enkele gevangenis bijgekomen is. En ik wíl dat er gevangenissen bij komen, dat de capaciteit verhoogt en om die redenen volg ik de beslissingen van mijn voorgangers.

M. Bart Laeremans (VB). – C’est un non‑sens. Nous partageons la volonté de la ministre de disposer de nouvelles prisons. Mais fermer une prison rénovée de fond en comble pour rechercher ensuite un autre emplacement en dehors de Bruxelles est absurde.

La semaine dernière, j’ai déjà fait la comparaison avec un asile d’aliénés. Les fous, nous disait‑on à l’école primaire, sont capables de construire, mais détruisent tout par la suite. C’est aussi ce que fait la ministre. Elle veut raser la prison de Saint‑Gilles, parfaitement utilisable et proche du palais de justice. Il n’y a aucune explication rationnelle à cela. Il en va de même pour la prison de Forest, et je diverge sur ce point de notre collègue Vanlouwe. Elle doit certes être rénovée, mais son emplacement est bon et nous devons donc oser y investir.

Bruxelles a besoin de plus que les 1 190 cellules prévues à Haren. Saint‑Gilles, avec ses 650 places, ne suffira pas davantage. La rénovation de Forest coûtera de l’argent, mais moins que l’acquisition d’un terrain et la construction d’une nouvelle prison en Wallonie ou en Flandre. La densité de population est très élevée à Bruxelles. La capitale comptera bientôt 1,2 million d’habitants et peut‑être 1,5 million vers 2030 si nous n’y prenons garde. Il s’agit d’une population criminogène parmi laquelle on trouve de nombreux illégaux et criminels. Cette situation est caractéristique d’une grande ville dans un pays qui ouvre ses frontières et accueille de plus en plus d’étrangers.

La ministre doit apporter une réponse en maintenant les prisons de Saint‑Gilles et de Forest en plus de la nouvelle prison de Haren. Je ne comprends pas pourquoi la ministre déclare devoir s’en tenir au plan directeur sous peine de disposer de moins de places encore.

De heer Bart Laeremans (VB). – Dat is complete nonsens. In het streven naar extra gevangenissen zijn wij een bondgenoot van de minister. Maar een compleet gerenoveerde gevangenis sluiten om dan elders, buiten Brussel, een locatie te zoeken, dat is absurd.

Ik heb in de plenaire vergadering van vorige donderdag al de vergelijking gemaakt met een gekkenhuis. Gekken, zo leerden we in de lagere school, zijn mensen zijn die nog in staat zijn iets op te bouwen, maar wat ze bouwden achteraf weer afbreken. Daar zit het gekke in. Precies dat doet de minister. Ze wil die mooie gevangenis van Sint‑Gillis, die perfect bruikbaar is en vlak bij het gerechtsgebouw ligt, toch afbreken. Dat valt op geen enkele rationele manier uit te leggen. Hetzelfde geldt voor Vorst; op dat punt verschil ik van mening met collega Vanlouwe. Natuurlijk moet die gevangenis worden gerenoveerd, maar de locatie is goed en we moeten er dan ook in durven te investeren.

Brussel heeft behoefte aan meer dan de 1 190 cellen die er in Haren komen. Ook Sint‑Gillis met 650 plaatsen zal niet volstaan. De renovatie van Vorst zal geld kosten, maar nog altijd minder dan de aanschaf van grond en een nieuwbouw in Wallonië of Vlaanderen. In Brussel hebben we een heel hoge bevolkingsdichtheid. Binnenkort wonen er 1,2 miljoen mensen en als we niet opletten tegen 2030 1,5 miljoen mensen. Het is een criminogene bevolking, met heel veel illegalen en criminelen. Dat hangt nu eenmaal samen met de grootstad in een land met een politiek van open grenzen dat alsmaar meer vreemdelingen binnenlaat.

Daarop moet de minister een antwoord bieden door naast de nieuwe gevangenis van Haren, de gevangenissen van Vorst en Sint‑Gillis open te houden. Ik begrijp dan ook niet waarom de minister zegt dat ze het masterplan moet volgen omdat ze anders nog minder plaatsen heeft.

Demande d’explications de M. Karl Vanlouwe à la ministre de la Justice sur «la présence d’un logiciel d’espionnage sur un ordinateur du service de renseignement militaire» (no 5‑2741)

Vraag om uitleg van de heer Karl Vanlouwe aan de minister van Justitie over «de aanwezigheid van een spionageprogramma op een computer van de militaire inlichtingendienst» (nr. 5‑2741)

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Le quotidien De Standaard du 20 novembre dernier annonçait que le service de renseignement militaire, le SGRS, avait détecté la présence d’un logiciel espion. Ainsi, au moins un ordinateur connecté au réseau militaire aurait été victime de « keylogging ». Deux années durant, un logiciel illégal aurait enregistré chaque manipulation des touches du clavier de cet ordinateur et les aurait transmises à un commanditaire inconnu. Le risque que des criminels aient eu accès aux mots de passe et au contenu de documents qui ont été ouverts sur cet ordinateur est bien réel.

Le « keylogging » était contenu dans le virus informatique controversé Flame découvert cette année et qui avait permis d’espionner des scientifiques iraniens. Il était à ce point sophistiqué qu’il enregistrait non seulement les touches saisies sur le clavier mais également les micros et les webcams.

Sur combien d’ordinateurs a‑t‑on découvert un logiciel malveillant de « keylogging » ?

Quels services publics fédéraux en ont‑ils été victimes ?

La ministre peut‑elle m’assurer que ce logiciel n’a touché qu’un seul ordinateur d’un seul SPF ?

Le logiciel espion s’attaquait‑il aussi à l’écran, à la webcam et/ou au micro ?

S’agit‑il d’un « keylogger » logiciel ou matériel ?

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – In De Standaard van 20 november laatstleden stond dat de militaire inlichtingendienst ADIV sporen heeft gevonden van een spionageprogramma. Zo zou ten minste één computer die deel uitmaakt van het militaire netwerk, slachtoffer zijn geweest van keylogging. Gedurende twee jaar zou een illegaal computerprogramma alle toetsaanslagen op deze computer geregistreerd en doorgestuurd hebben naar een onbekende opdrachtgever. Het risico is reëel dat criminelen toegang hadden tot de paswoorden en de inhoud van vertrouwelijke documenten die op die computer geopend werden.

Keylogging was ook een onderdeel van het controversiële Flame‑computervirus dat eerder dit jaar ontdekt werd en waarmee Iraanse wetenschappers bespioneerd werden. Dat was zo geavanceerd dat niet alleen de toetsaanslagen werden geregistreerd, maar ook de microfoons en webcams werden afgetapt.

Op hoeveel computers werd keylogging‑malware gevonden?

Welke federale overheidsdiensten waren hier het slachtoffer van?

Kan de minister met zekerheid zeggen dat het slechts om één computer gaat bij één FOD?

Gaat het hier ook over spionage via het beeldscherm, webcam en/of microfoon?

Gaat het over keyloggersoftware of ‑hardware?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Le Parquet fédéral n’a pas connaissance de ce dossier et aucune enquête pénale n’a été ouverte.

Vous devez adresser vos questions relatives à la création d’un centre de cybersécurité au secrétaire d’État compétent, Hendrik Bogaert. Celle‑ci devrait mettre fin au traitement dispersé des cyberattaques.

Mon collègue de la Défense pourra répondre à vos questions relatives au service de renseignement militaire, le SGRS.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Deze zaak is bij het Federaal Parket niet bekend en er is dan ook geen strafonderzoek geopend.

Vragen omtrent de oprichting van een Centrum voor Cyberveiligheid dient u te richten tot de bevoegde staatssecretaris, Hendrik Bogaert. De oprichting van dit centrum zou een einde moeten maken aan de versnipperde aanpak van cyberaanvallen.

Mijn collega van Defensie kan uw vragen over de militaire inlichtingendienst ADIV, beantwoorden.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Je poserai à nouveau ma question au ministre que vous citez. J’espère qu’elle ne vous reviendra pas. Je commence à avoir l’impression qu’il s’agit là d’un petit jeu.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Ik zal de vraag opnieuw stellen aan de minister naar wie u verwijst. Ik hoop alleen dat die vraag niet opnieuw bij u terechtkomt, want ik krijg stilaan de indruk dat dit een spelletje wordt.

Demande d’explications de M. Hassan Bousetta à la ministre de la Justice sur «l’article 432 du Code pénal relatif au rapt d’enfants et son évaluation» (no 5‑2749)

Vraag om uitleg van de heer Hassan Bousetta aan de minister van Justitie over «het artikel 432 van het Strafwetboek inzake kinderontvoering en de evaluatie ervan» (nr. 5‑2749)

M. Hassan Bousetta (PS). – L’article 432 du Code pénal érige en délit le rapt d’enfants.

Si les faits d’enlèvement parental sont encore trop nombreux dans notre pays, plus d’une centaine de dossiers par an selon vos services, madame la ministre, ils doivent être combattus et résolus dans les meilleurs délais.

Selon les informations d’une brochure du SPF Justice, un Point de contact fédéral porte assistance aux victimes de rapt d’enfants et a entre autres, en cas de litige international, la possibilité de solliciter les autorités étrangères d’engager une procédure amiable et, « en cas d’échec, de porter l’affaire devant la juridiction étrangère compétente qui devra statuer sur la demande ».

Dans cette matière délicate, le dialogue et les solutions amiables doivent toujours être favorisées dans l’intérêt des enfants.

Dans cette optique, je souhaiterais vous interroger sur l’opportunité de favoriser les modes de résolution alternatifs de ce type de conflits familiaux, en privilégiant, lorsque cela est possible, la voie de la médiation amiable à la voie répressive.

En effet, il semblerait qu’un certain nombre de condamnations prononcées par nos tribunaux sur la base de l’article 432 du Code pénal soient prononcées par défaut sans une parfaite assurance que le prévenu ait été touché par les actes de procédure. Ces condamnations, pour nécessaires qu’elles soient, ne seraient pas toujours suivies d’un effet favorable à une solution dans l’intérêt du retour de l’enfant en Belgique. Il est par exemple évident qu’une condamnation pénale ne favorisera pas le retour en Belgique du parent condamné, et partant de l’enfant, en raison du risque d’incarcération.

Comme Child Focus le relève dans son guide de prévention « Enlèvement international d’enfants » : « Il arrive parfois que même durant la procédure, un parent ravisseur et/ou un parent resté au pays souhaite arriver à une solution amiable. Il est donc important de continuer à motiver les parents à rechercher ensemble cette solution, même lorsqu’une procédure pénale est déjà en cours ».

La recommandation 5.2. adoptée en 2001 par la Commission spéciale sur le fonctionnement de la Convention de la Haye du 25 octobre 1980 semble s’orienter dans la même direction : « L’incidence de poursuites pénales pour enlèvement d’enfant sur la possibilité de procéder à son retour est une question qui devrait pouvoir être prise en considération par les autorités de poursuite, dans le cadre de leur pouvoir discrétionnaire d’initier, de suspendre ou d’abandonner des charges pénales ».

Mes questions sont les suivantes.

Quelles sont les statistiques des condamnations par défaut sur la base de l’article 432 du Code pénal dans le contexte d’un rapt d’enfant avec un caractère international ?

Quelle est l’évaluation des procédures amiables ?

Quelle évaluation peut‑elle être faite des possibilités de retour effectives de l’enfant en cas de condamnations prononcées sur la base de l’article 432 du Code pénal ?

De heer Hassan Bousetta (PS). – Artikel 432 van het Strafwetboek stelt kinderontvoering strafbaar.

Ontvoering van kinderen door een ouder komt in ons land nog te vaak voor. Volgens uw diensten gaat het om meer dan honderd dossiers per jaar. Wij moeten daar zonder uitstel tegen ingaan en de nodige sancties nemen.

In een brochure verspreid door de FOD Justitie staat dat een Federaal Aanspreekpunt de slachtoffers van kinderontvoering bijstaat. Onder meer in geval van een internationaal geschil kan men aan de buitenlandse overheid vragen een minnelijke schikking te treffen en, als dat mislukt, vragen om een procedure op te starten bij de buitenlandse rechtbank opdat die zich over de terugkeer van het kind zou uitspreken.

In deze delicate materie moeten dialoog en minnelijke regelingen altijd de voorrang krijgen in het belang van het kind.

Daarom wil ik u vragen of u het raadzaam vindt om die alternatieve oplossingen voor dit soort conflicten aan te moedigen door, waar mogelijk voorrang te geven aan bemiddeling veeleer dan bestraffing.

Blijkbaar zouden enkele veroordelingen door onze rechtbanken op grond van artikel 432 van het Strafwetboek bij verstek zijn uitgesproken zonder dat men de zekerheid heeft dat de verdachte de procedurestukken heeft ontvangen. Die veroordelingen zijn weliswaar noodzakelijk, maar bevorderen niet altijd de goede afloop en de terugkeer van het kind naar België. Zo is het bijvoorbeeld duidelijk dat een strafrechtelijke veroordeling de terugkeer naar België van de veroordeelde ouder en bijgevolg ook van het kind niet in de hand zal werken, wegens het risico op opsluiting.

Ook Child Focus drukt hierop in een preventiegids over internationale kinderontvoering: “Soms gebeurt het dat, tijdens de procedure, een ontvoerende en/of achterblijvende ouder vooralsnog tot een minnelijke schikking wenst te komen. Het is belangrijk om ouders te blijven motiveren om indien mogelijk samen een oplossing te zoeken, ook al loopt er reeds een strafrechtelijke procedure.”

Aanbeveling 5.2, die in 2001 werd aangenomen door de bijzondere commissie over de werking van het verdrag van Den Haag van 25 oktober 1980, lijkt in dezelfde richting te gaan: de afweging van de invloed van strafvervolging wegens kinderontvoering op de mogelijke terugkeer van het kind zou door de vervolgende overheid moeten kunnen gemaakt worden in het kader van de discretionaire bevoegdheid om de strafvervolging in te stellen, op te schorten of ervan af te zien.

Hoeveel veroordelingen worden bij verstek uitgesproken op grond van artikel 432 van het Strafwetboek in de context van een internationale kinderontvoering?

Hoe worden de minnelijke procedures ingeschat?

Hoe worden de kansen op effectieve terugkeer van het kind ingeschat wanneer een veroordeling is uitgesproken op grond van artikel 432 van het Strafwetboek?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Je précise en premier lieu que les statistiques réalisées par mon administration et par les autorités judiciaires dans le cadre des dossiers relatifs aux enlèvements parentaux internationaux d’enfants ne permettent pas de répondre aux questions posées.

Je suis cependant consciente de la nécessité de favoriser le dialogue et les solutions amiables dans la gestion de ce type de situation. Ainsi, dans le cadre des dossiers ouverts, à la demande du parent victime, la recherche d’une solution amiable sera toujours privilégiée au sein du Point de contact fédéral pour les enlèvements d’enfants, qui se trouve dans mon département, et cela en application de la Convention de La Haye. J’ai d’ailleurs demandé au Point de contact fédéral d’examiner des pistes pour faciliter davantage des solutions amiables.

Comme indiqué dans la brochure du SPF Justice à laquelle vous faites référence, ce n’est qu’en cas d’échec de la procédure amiable que la procédure judiciaire civile sera engagée devant la juridiction compétente. La procédure pénale qui serait le cas échéant engagée à l’encontre du parent ayant déplacé l’enfant sera cependant toujours indépendante des actions menées par le Point de contact fédéral pour les enlèvements d’enfants.

Un protocole d’accord réglant la collaboration entre Child Focus, les autorités judiciaires, le SPF Affaires étrangères et le SPF Justice dans le domaine des enlèvements parentaux internationaux et du droit de visite transfrontière a été signé le 26 avril 2007.

Lorsque l’enfant victime d’un rapt parental est déplacé vers un État lié à la Belgique par la Convention de La Haye de 1980 sur les aspects civils des enlèvements internationaux d’enfants, le parent victime est dirigé vers le SPF Justice où le Point de contact fédéral Enlèvements internationaux d’enfants sera amené à gérer au quotidien le dossier du parent victime.

Ce service sera également compétent pour la prise en charge de parents victimes d’un déplacement d’enfant vers le Maroc ou la Tunisie en vertu des protocoles d’accords bilatéraux conclus entre la Belgique et ces deux pays.

Lorsque l’enfant est emmené vers un État non partie à la Convention de La Haye ou aux protocoles d’accords susvisés, le parent victime sera aiguillé vers le service de la coopération judiciaire internationale du SPF Affaires étrangères qui prendra le dossier en charge dans le cadre d’une intervention diplomatique.

En même temps, les autorités judiciaires orientent systématiquement les parents victimes vers les autorités compétentes, le SPF Justice ou le SPF Affaires étrangères, en fonction de l’État vers lequel l’enfant a été déplacé. Le SPF Justice et le SPF Affaires étrangères quant à eux informent systématiquement les autorités judiciaires de l’ouverture de tout nouveau dossier.

Durant la procédure, Child Focus, les autorités judiciaires et le SPF concerné s’informent mutuellement des mesures adoptées de part et d’autre dans le cadre des dossiers communs. Ils doivent également s’informer au préalable de toute initiative susceptible d’avoir un impact majeur sur le déroulement du dossier et donc, notamment, de l’introduction de poursuites pénales.

Ainsi, pour les cas de déplacements d’enfants pour lesquels un dossier a été ouvert soit au SPF Justice, soit au SPF Affaires étrangères, la voie pénale sera utilisée en dernier ressort.

Le parent victime sera toutefois toujours libre de se constituer partie civile, et le pouvoir judiciaire reste indépendant.

Concernant l’évaluation des procédures amiables, il ressort des dernières statistiques établies par le Point de contact fédéral qu’environ 35% des dossiers ouverts entre 2006 et 2010 ont abouti à un retour volontaire ou à un accord amiable concernant le droit de visite, avant ou après l’introduction de procédures judiciaires.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Op basis van de statistieken van mijn administratie en de gerechtelijke autoriteiten in het kader van dossiers met betrekking tot internationale kinderontvoeringen door ouders, kunnen de vragen van de senator niet worden beantwoord.

Ik besef evenwel dat het noodzakelijk is de dialoog en minnelijke schikkingen in dergelijke situaties te bevorderen. Zo zal in het kader van de dossiers die geopend zijn, op vraag van de ouder die het slachtoffer is, steeds de voorkeur worden gegeven aan het zoeken naar een minnelijke schikking bij het Federaal Aanspreekpunt Internationale Kinderontvoeringen, dat zich in mijn departement bevindt, in toepassing van het Verdrag van Den Haag. Ik heb het Federaal Aanspreekpunt Internationale Kinderontvoeringen bovendien gevraagd wegen te zoeken om minnelijke schikkingen gemakkelijker te maken.

Zoals vermeld in de brochure van de FOD Justitie waarnaar de senator verwijst, wordt de burgerlijke rechtsprocedure voor de bevoegde rechtbank pas ingezet wanneer de minnelijke procedure mislukt. De strafprocedure die in voorkomend geval wordt gevoerd tegen de ouder die het kind heeft meegenomen zal evenwel altijd losstaan van de acties die het Federaal Aanspreekpunt Internationale Kinderontvoeringen voert.

Op 26 april 2007 werd een protocolakkoord ondertekend inzake de samenwerking tussen Child Focus, de gerechtelijke autoriteiten, de FOD Buitenlandse Zaken en de FOD Justitie op het vlak van internationale ontvoeringen door ouders en het grensoverschrijdende bezoekrecht.

Als het kind door een ouder wordt ontvoerd naar een lidstaat die met België is verbonden door het Verdrag van Den Haag van 1980, zal de ouder die het slachtoffer is naar de FOD Justitie worden verwezen, waar het Federaal Aanspreekpunt Internationale Kinderontvoeringen het dagelijks beheer van het dossier van de slachtoffer‑ouder zal waarnemen.

Die dienst zal eveneens bevoegd zijn voor zaken van ouders die het slachtoffer zijn van een kinderontvoering naar Marokko of Tunesië krachtens de bilaterale protocolakkoorden tussen België en die twee landen.

Als het kind naar een staat wordt ontvoerd die geen partij is bij het Verdrag van Den Haag of bovenvermelde akkoorden, zal de slachtoffer‑ouder verwezen worden naar de dienst internationale gerechtelijke samenwerking van de FOD Buitenlandse Zaken die het dossier zal behandelen in het kader van een diplomatieke tussenkomst.

Terzelfder tijd verwijzen de gerechtelijke autoriteiten de slachtoffers‑ouders systematisch door naar de bevoegde autoriteiten, de FOD Justitie of de FOD Buitenlandse Zaken, afhankelijk van de staat waarnaar het kind werd ontvoerd. De FOD Justitie en de FOD Buitenlandse Zaken brengen de gerechtelijke autoriteiten systematisch op de hoogte van de opening van elk nieuw dossier.

Tijdens de procedure brengen Child Focus, de gerechtelijke autoriteiten en de betrokken FOD elkaar wederzijds op de hoogte van de aan weerskanten genomen maatregelen in het kader van de gemeenschappelijke dossiers.

Voor de gevallen van kinderontvoering waarvoor een dossier bij de FOD Justitie of de FOD Buitenlandse Zaken werd geopend, zal de strafrechtelijke weg in laatste instantie worden gevolgd.

De ouder die het slachtoffer is, kan zich evenwel altijd burgerlijke partij stellen en de rechterlijke macht blijft onafhankelijk.

In verband met de evaluatie van de minnelijke procedures blijkt uit de meest recente statistieken van het Federaal Aanspreekpunt Internationale Kinderontvoeringen dat ongeveer 35% van de dossiers die tussen 2006 en 2010 werden geopend, tot een vrijwillige terugkeer of een minnelijk schikking over het omgangsrecht hebben geleid, voor of na het aanspannen van gerechtelijke procedures.

M. Hassan Bousetta (PS). – Je remercie la ministre pour le caractère complet de sa réponse. Je me permettrai néanmoins de lui adresser une question écrite plus précise sur les chiffres. Si le fonctionnement du Point de contact du SPF Justice me paraît à présent un peu plus clair, il me semble important de rester attentif à ces dossiers. En effet, par le passé, les rapts d’enfants étaient surtout commis par des pères, mais on s’aperçoit de plus en plus que des mères enlèvent également des enfants. La féminisation des migrations influence le phénomène. Ma question a d’ailleurs été inspirée par un de ces cas. Les voies amiables que la ministre vient d’exposer me paraissent tout à fait nécessaires. J’interrogerai surtout la ministre sur l’évolution des chiffres.

De heer Hassan Bousetta (PS). – Ik dank de minister voor het zeer volledige antwoord. Toch zal ik haar in een schriftelijke vraag verzoeken om die cijfers te preciseren. Het is me nu al duidelijker hoe het Federaal Aanspreekpunt bij de FOD Justitie werkt, maar toch moeten we die dossiers aandachtig opvolgen. In het verleden waren het vooral de vaders die hun kinderen ontvoerden, maar we stellen nu vast dat steeds meer moeders ook hun kinderen meenemen. Er is immers ook steeds meer migratie van vrouwen. Het was trouwens naar aanleiding van zo’n geval dat ik mijn vraag heb gesteld. De minnelijke oplossingen die de minister naar voren schuift, lijken mij een noodzaak. Ik zal haar nu vooral verder ondervragen over de evolutie van de cijfers.

Demande d’explications de Mme Fauzaya Talhaoui à la ministre de la Justice sur «les indemnités des magistrats détachés vers l’Union européenne dans le cadre de la politique européenne de défense et de sécurité» (no 5‑2770)

Vraag om uitleg van mevrouw Fauzaya Talhaoui aan de minister van Justitie over «de vergoeding van magistraten die in het kader van het Europees veiligheids- en defensiebeleid worden gedetacheerd naar de Europese Unie» (nr. 5‑2770)

Mme Fauzaya Talhaoui (sp.a). – J’ai repris cette question de Marleen Temmerman car son sujet est toujours d’actualité sur le terrain.

Depuis des années, la Belgique participe à des missions internationales dans le cadre de la Politique de sécurité et de défense commune (PSDC) de l’UE en détachant temporairement des policiers et des magistrats auprès de l’Union européenne. Certains sont ainsi actifs au Kosovo, au Congo, en Afghanistan et dans les territoires palestiniens occupés.

Les conditions financières sont fondamentalement différentes pour les policiers et les magistrats. Les policiers belges perçoivent aussi de leur département, outre leur salaire belge et des défraiements de l’Union européenne, des indemnités exonérées d’impôt pour éloignement et pénibilité. Ces indemnités sont accordées en vertu d’un arrêté royal de 2002 et tous les policiers participants y ont droit quels que soient leur grade ou leur fonction.

Pour les magistrats belges détachés, ce genre de réglementation n’existe pas. Bien qu’ils demandent un cadre légal depuis longtemps, il n’y en a toujours pas. En conséquence, les policiers belges perçoivent par mois environ 3 400 euros de plus que les magistrats, alors que les deux groupes participent à la même mission. En outre, lors de ces missions, les magistrats assument généralement de plus grandes responsabilités que les policiers.

Par le passé, divers ministres de la Justice, Mme Onkelinx et MM. Vandeurzen et De Clerck, ont convenu de réglementations ad hoc avec les magistrats détachés, sur une base individuelle, afin de compenser cette différence importante.

Le Conseil consultatif de la magistrature prépare actuellement un avis où l’on aborde cette distinction qui ne repose pas sur des critères objectifs.

Mes questions à la ministre sont les suivantes.

Sur quelles bases objectives la ministre se base‑t‑elle pour refuser à trois magistrats ce qui a toujours été accordé à 40 policiers ?

Est‑elle disposée à préparer à court terme un arrêté royal afin que les magistrats belges en mission PSDC bénéficient également d’une indemnité journalière supplémentaire, comme c’est le cas pour les policiers ?

Dans l’attente d’une telle réglementation, la ministre est‑elle disposée à conclure des accords ad hoc individuels avec les magistrats ?

Mevrouw Fauzaya Talhaoui (sp.a). – Ik heb deze vraag van mijn Marleen Temmerman overgenomen, omdat het onderwerp op het terrein nog altijd zeer actueel is.

België neemt al jaren deel aan internationale missies in het kader van het Europees veiligheids- en defensiebeleid, de zogenaamde Common Security and Defence Policy‑missies, of CSDP, door politiemensen en magistraten tijdelijk naar de Europese Unie te detacheren. Zo zijn er mensen actief in onder meer Kosovo, Congo, Afghanistan en de bezette Palestijnse gebieden.

De financiële voorwaarden voor politiemensen en magistraten zijn onderling grondig verschillend. De Belgische politiemensen ontvangen naast hun Belgische wedde en de onkostenvergoeding van de Europese Unie, van hun departement ook nog een belastingvrije vergoeding voor “verwijdering en hardship”. Deze vergoeding wordt toegekend op basis van een koninklijk besluit van 2002 en elke deelnemende politieman, ongeacht zijn graad of functie, heeft er recht op.

Voor de Belgische magistraten die worden uitgezonden, geldt een dergelijke regeling jammer genoeg niet. Hoewel ze al lang vragende partij zijn voor een wettelijk kader, is dat er nog altijd niet. Daardoor ontvangen Belgische politiemensen ongeveer 3 400 euro per maand meer dan de magistraten, terwijl beide groepen deel uitmaken van dezelfde missie. Bovendien dragen de magistraten binnen die missies meestal zwaardere verantwoordelijkheden dan de politiemensen.

In het verleden hebben diverse ministers van Justitie, Onkelinx, Vandeurzen en De Clerck, met de uitgezonden magistraten, op individuele basis, ad‑hocregelingen afgesproken om het grote verschil te compenseren.

De Adviesraad van de Magistratuur bereidt momenteel een advies voor waarin het niet‑objectiveerbaar onderscheid wordt aangekaart.

Ik heb volgende vragen voor de minister.

Op welke objectieve gronden baseert de minister zich om aan drie magistraten te weigeren wat aan veertig politiemensen altijd is toegekend?

Is de minister bereid om, op korte termijn, een koninklijk besluit op te stellen waardoor ook de Belgische magistraten in een CSDP‑missie, net zoals de politiemensen, een extra dagvergoeding krijgen?

Is de minister bereid om, in afwachting van een dergelijke wettelijke regeling, met individuele magistraten ad‑hocovereenkomsten aan te gaan?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Si le département de la justice a pu ou a dû opérer sur une base individuelle par le passé au vu de l’urgence de certaines missions, aucune indemnité supplémentaire n’a cependant été accordée dans le but de compenser une différence de traitement qu’il pourrait y avoir avec celui du personnel de la police. Deux raisons expliquent cette position. Premièrement, aucune comparaison de traitement, de statut ou encore de fonction ne peut être faite entre le personnel de la police et les magistrats. Deuxièmement, le Service public fédéral (SPF) Justice entend respecter à la lettre le principe du non double paiement des mêmes frais. Selon ce principe, les frais de la mission ne sont pris en charge au niveau belge que dans la mesure où ils ne sont pas couverts par une autre indemnité sur le plan supranational ou international.

L’indemnité octroyée au personnel de la police couvre, comme vous le soulignez vous‑même, l’éloignement et la pénibilité de la mission. Or l’analyse menée au sein de mon département dans le cadre d’un vaste projet pilote a démontré que, dans la plupart des cas, ces frais sont déjà pris en charge totalement ou partiellement par le per diem octroyé par l’Union européenne.

Les missions relevant de la Politique de sécurité et de défense commune (PSDC) étant financées par une réserve inscrite au budget du département des Affaires étrangères faisant l’objet chaque année d’une décision avalisée en Conseil des ministres, vous comprendrez que nous établissions des principes directeurs visant un traitement équitable et cohérent des experts participant à ces missions tout en respectant le cadre budgétaire qui nous est imparti.

Dans l’attente de l’adoption d’un cadre légal plus étoffé, proposé sur la base des travaux du projet précité, mon département pratique depuis 2009 un système financier cohérent pour tous les experts de la Justice en mission internationale de longue durée dans le respect absolu du principe de non double paiement et ce, en plein accord préalable avec les experts concernés, lesquels s’engagent, je vous le rappelle sur une base volontaire.

Sur la base de ces éléments, je suis en mesure d’apporter les réponses suivantes à vos trois questions.

Il n’existe pas de base légale permettant l’octroi aux magistrats d’une indemnité semblable à celle accordée aux membres du personnel des services de police en vertu de l’arrêté royal du 11 juillet 2002.

Le département de la Justice élabore des propositions dans le cadre d’un vaste projet portant sur le statut de l’ensemble des experts de la Justice participant à des missions internationales de longue durée dans un souci d’harmonisation et d’équité maximale afin d’éviter la répétition de règlements ad hoc à l’avenir.

Mon département pratique depuis 2009 un système financier cohérent pour tous les experts, basé sur le respect du principe de l’absence du double paiement en accord avec les experts qui souhaitent participer aux missions relavant de la Politique de sécurité et de défense commune.

Dès lors, j’estime que la conclusion d’accords individuels a un effet négatif car cela irait à contre‑courant des projets de loi que je compte bientôt déposer au Parlement afin d’aboutir à un système plus cohérent et plus équitable.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Hoewel het departement Justitie in het verleden op een individuele basis kon of moest werken gelet op de dringendheid van bepaalde missies, werd geen aanvullende vergoeding toegekend ter compensatie van het verschil in salaris dat zou kunnen bestaan met het politiepersoneel. Daar zijn twee redenen voor. Ten eerste mag er geen enkele vergelijking inzake salaris, statuut of zelfs functie worden gemaakt tussen het personeel van de politie en de magistraten. Ten tweede willen we met de FOD Justitie het beginsel “geen dubbele betaling van dezelfde kosten” strikt naleven. Volgens dat beginsel betaalt België enkel die kosten van de missie die niet worden gedekt door een vergoeding op supranationaal of internationaal vlak.

De vergoeding die aan het politiepersoneel wordt toegekend, dekt, zoals gezegd, de “verwijdering en hardship van de missie. Een analyse van mijn departement in het kader van een grootschalig proefproject heeft evenwel aangetoond dat deze kosten, in de meeste gevallen, al volledig of gedeeltelijk zijn opgenomen in de dagvergoeding die door de Europese Unie wordt toegekend.

Aangezien de missies van het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid worden gefinancierd door een reserve ingeschreven in de begroting van het departement Buitenlandse Zaken, die jaarlijks door de Ministerraad wordt goedgekeurd, is het nogal duidelijk dat we richtsnoeren vastleggen met het oog op een eerlijke en coherente behandeling van de deskundigen die deelnemen aan die missies, binnen de begroting die ons wordt toebedeeld.

In afwachting van de goedkeuring van een meer uitgewerkt wettelijk kader op basis van het proefproject, gebruikt mijn departement sinds 2009 een coherent financieel systeem voor alle justitiedeskundigen op internationale missie van lange duur, met absolute inachtneming van het beginsel “geen dubbele betaling”. Dat gebeurt trouwens met de volledige voorafgaande instemming van de betrokken deskundigen die, vergeten we dat niet, op vrijwillige basis vertrekken.

Op grond van die elementen kan ik het volgende antwoorden op de drie vragen.

Er bestaat geen wettelijke grondslag waardoor aan magistraten een vergoeding kan worden toegekend die vergelijkbaar is met de vergoeding die krachtens het koninklijk besluit van 11 juli 2002 wordt toegekend aan het personeel van de politiediensten.

Het departement Justitie werkt voorstellen uit in het kader van een grootschalig project over het statuut van alle justitiedeskundigen die deelnemen aan internationale missies van lange duur met het oog op harmonisatie en maximale rechtvaardigheid, om te voorkomen dat er in de toekomst nog met ad‑hocregelingen moeten worden gewerkt.

Mijn departement past sinds 2009 een coherent financieel systeem toe voor alle deskundigen op grond van de naleving van het beginsel “geen dubbele betaling”, in samenspraak met de deskundigen die willen deelnemen aan missies van het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid.

Ik ben derhalve van oordeel dat het afsluiten van individuele akkoorden een negatief effect heeft. Het zou ingaan tegen de geest van de wetsontwerpen die ik binnenkort wil indienen in het parlement om te komen tot een coherenter en rechtvaardiger systeem.

Mme Fauzaya Talhaoui (sp.a). – Je suis moi aussi opposée à des règlements ad hoc qui ne font que favoriser la discrimination. La ministre a‑t‑elle une idée du moment où les projets de loi seront prêts ? Une telle indemnité supplémentaire suscite une certaine envie et j’espère qu’une solution sera trouvée le plus rapidement possible.

Mevrouw Fauzaya Talhaoui (sp.a). – Ik ben eigenlijk ook gekant tegen ad‑hocregelingen, want ze werken alleen maar discriminatie in de hand. Ik wil de minister alleen nog graag naar de timing vragen. Heeft ze enig idee wanneer de wetsontwerpen klaar zullen zijn? Zo’n extra vergoeding wekt natuurlijk een beetje afgunst op en ik hoop dan ook dat er zo snel mogelijk een regeling komt.

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Nous y travaillons mais l’avis du Conseil d’État prend toujours quelques mois.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – We zijn ermee bezig, maar advies vragen aan de Raad van State neemt ook altijd een paar maanden in beslag.

Demande d’explications de M. Bart Laeremans à la ministre de la Justice sur «le nouveau parquet de Hal‑Vilvorde» (no 5‑2775)

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over «het nieuwe parket van Halle‑Vilvoorde» (nr. 5‑2775)

M. Bart Laeremans (VB). – Le gouvernement devait décider pour le 22 novembre quel serait l’emplacement du nouveau parquet de Hal‑Vilvorde. Lorsque j’ai déposé ma demande d’explications, cet emplacement n’était pas encore connu. Entre‑temps, il a été décidé d’héberger le parquet à Asse.

Le personnel néerlandophone se plaint d’un manque de perspectives claires et d’informations. Bien peu sollicitent un emploi dans ce nouveau parquet qui ne disposera donc pas de l’expérience suffisante. On craint aussi de longs retards parce que le parquet et les juges d’instruction sont séparés les uns des autres. Il en irait tout autrement si l’arrondissement avait été intégralement scindé.

Entre‑temps, de nombreux postes vacants de magistrat et d’employé de greffe francophones sont publiés. Il en résultera pendant longtemps un excédent de magistrats et d’employés de greffe, alors que la Cour d’appel est confrontée à un manque criant. Le président de la Cour d’appel estime les coûts supplémentaires à 12,5 millions d’euros par an. Il s’attend aussi à ce que le parquet de Bruxelles soit déserté parce que de nombreux magistrats de parquet solliciteront une fonction dans la magistrature assise.

Quels bâtiments abriteront‑ils le nouveau parquet ? Quel est le coût ? Quand le déménagement est‑il prévu ?

Où les magistrats de parquet et le personnel de soutien néerlandophones en sont‑ils ? Quelle explication a‑t‑on donnée concernant le déménagement ? Combien de magistrats et de membres du personnel ont‑ils demandé une mutation à Hal‑Vilvorde ? Est‑il exact que le parquet peut s’attendre à être déserté parce que de nombreux magistrats de parquet francophones voudraient solliciter une place au siège ?

La ministre peut‑elle donner un aperçu du nombre de magistrats et de membres du personnel néerlandophones qui ont déjà quitté Bruxelles ou qui ont demandé à être muté ailleurs en Flandre ?

A‑t‑on calculé les conséquences budgétaires en 2013, 2014 et 2015 des nombreux engagements supplémentaires avec maintien du personnel néerlandophone ? Comment le président de la Cour d’appel arrive‑t‑il à un montant de 12,5 millions d’euros par an ? Pourquoi la ministre de la Justice conteste‑t‑elle éventuellement ce montant ?

Où en est la préparation de la mesure de la charge de travail ? Quelles initiatives la ministre a‑t‑elle prises ? Quand pouvons‑nous attendre les résultats ?

De heer Bart Laeremans (VB). – De regering moest tegen 22 november beslissen over de locatie van het nieuwe parket van Halle‑Vilvoorde. Toen ik mijn vraag indiende was die locatie nog niet gekend. Inmiddels werd beslist het parket in Asse te huisvesten.

Het Nederlandstalige personeel klaagt over een gebrek aan informatie en duidelijke perspectieven. Een job bij dit nieuwe parket blijkt niet echt gegeerd te zijn. Het zal daardoor over te weinig ervaring beschikken. Ook wordt voor lange vertragingen gevreesd omdat parket en onderzoeksrechters van elkaar worden gescheiden. Bij een integrale splitsing van het arrondissement zou dat heel anders zijn.

Intussen worden tal van vacatures gepubliceerd voor Franstalige magistraten en griffiebedienden. Dat zal ertoe leiden dat gedurende lange tijd er een overschot aan magistraten en griffiepersoneel zal zijn, terwijl er bij het hof van beroep een schrijnend tekort is. De voorzitter van het hof van beroep schat de extra kosten op 12,5 miljoen euro per jaar. Hij verwacht ook een leegloop bij het Brusselse parket omdat zeer veel parketmagistraten voor een functie als zetelend magistraat zullen solliciteren.

In welke gebouwen zal het nieuwe parket worden ondergebracht? Wat is de kostprijs? Wanneer is de verhuis gepland?

Wat is de stand van zaken bij de Nederlandstalige parketmagistraten en het ondersteunende personeel? Welke uitleg werd intussen verschaft over de verhuis? Hoeveel magistraten en personeelsleden hebben een overplaatsing naar Halle‑Vilvoorde aangevraagd? Klopt het dat bij het parket een leegloop mag worden verwacht omdat veel Franstalige parketmagistraten voor een plaats bij de zetel zouden willen solliciteren?

Kan de minister een overzicht geven van het aantal Nederlandstalige magistraten en personeelsleden dat inmiddels Brussel reeds heeft verlaten, of een overplaatsing naar elders in Vlaanderen heeft gevraagd?

Werd inmiddels berekend wat de budgettaire gevolgen zullen zijn voor 2013, 2014 en 2015 van de vele extra aanwervingen en de gelijktijdige handhaving van Nederlandstalig personeel? Hoe komt de voorzitter van het hof van beroep aan 12,5 miljoen euro per jaar? Waarom spreekt de minister van Justitie dit bedrag eventueel tegen?

Wat is de stand van zaken met de voorbereiding van de beloofde werklastmeting? Welke initiatieven heeft de minister genomen? Wanneer mogen we de resultaten verwachten?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Le Conseil des ministres du 13 décembre a confirmé que le nouveau parquet d’Asse sera hébergé au numéro 60 de la Nerviërsstraat. Les chefs de corps bruxellois en ont été informés le même jour. Une communication générale a aussi été publiée sur l’intranet à destination de l’ensemble du personnel et des magistrats.

Le nombre de magistrats de parquet de première instance, soit 102, est resté stable depuis septembre. Je ne peux pas prévoir dans quelle mesure des magistrats se porteront candidats à d’autres emplois à l’avenir. Pour les emplois vacants au siège, 5 des 23 candidats sont des magistrats du parquet de Bruxelles. Je ne peux bien entendu pas prévoir les candidatures que présentera le Conseil supérieur de la Justice.

Aucun magistrat n’a encore demandé une mutation vers Hal‑Vilvorde étant donné que l’emplacement est connu depuis peu. Il est vrai que cinq membres du personnel du parquet de Bruxelles ont déjà fait part de leur souhait d’être mutés à Hal‑Vilvorde. Maintenant que l’emplacement est connu, on demandera à tous les néerlandophones s’ils sont candidats à une telle mutation. Entre‑temps, 48 membres du personnel du parquet se sont inscrits sur la liste des mutations.

J’ignore comment le premier président de la Cour d’appel de Bruxelles est arrivé à son estimation budgétaire.

En 2012, 2,2 millions d’euros ont été affectés à la réforme de l’arrondissement judiciaire de Bruxelles.

En ce qui concerne la mesure de la charge de travail, le Conseil des ministres a désigné un des candidats. Après expiration du délai d’appel, cette entreprise pourra entamer ses travaux le 1er janvier. La mesure de la charge de travail pour les tribunaux bruxellois doit se terminer en juin 2013.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – De ministerraad heeft op 13 december bevestigd dat het nieuwe parket te Asse wordt ondergebracht, aan de Nerviërsstraat 60. Dat werd dezelfde dag aan de Brusselse korpschefs, en via een algemene communicatie op intranet ook aan alle magistraten en personeelsleden meegedeeld.

Sinds september is het aantal parketmagistraten bij het parket van eerste aanleg stabiel gebleven op 102. Ik kan niet voorzien in hoeverre magistraten in de toekomst voor andere betrekkingen zullen kandideren. Voor de vacatures bij de zetel zijn 5 van de 23 kandidaten parketmagistraat te Brussel. Ik kan uiteraard niet anticiperen op de voordrachten die de Hoge Raad voor de Justitie zal doen.

Er heeft nog geen magistraat een overplaatsing naar Halle‑Vilvoorde gevraagd aangezien de locatie pas sinds kort is bekend. Vijf personeelsleden van het parket te Brussel hebben wel al aangegeven dat ze een overplaatsing naar Halle‑Vilvoorde willen. Nu de inplanting bekend is, zal aan alle Nederlandstaligen worden gevraagd of ze kandidaat zijn voor overplaatsing naar Halle‑Vilvoorde. Inmiddels hebben 48 personeelsleden van het parket zich op de overplaatsingslijst ingeschreven.

Ik heb er geen zicht op hoe de eerste voorzitter van het hof van beroep te Brussel tot zijn budgettaire raming is gekomen.

In 2012 werd 2,2 miljoen euro toegekend voor de hervorming van het gerechtelijke arrondissement Brussel.

Wat de werklastmeting betreft, heeft de Ministerraad een van de kandidaten aangewezen. Zodra de beroepstermijn is verstreken kan de betrokken firma starten tegen 1 januari. De werklastmeting voor de Brusselse rechtbanken moet tegen juni 2013 zijn afgerond.

M. Bart Laeremans (VB). – Le fait que la mesure de la charge de travail sera terminée en juin 2013 est très intéressant. Cette semaine, durant la discussion du projet de loi portant des dispositions diverses, nous débattrons encore de la charge de travail dans les cours d’appel. Il est impossible d’y fixer des cadres définitifs bien que la mesure de la charge de travail soit annoncée depuis des années. Mais il est apparemment possible de procéder à une telle mesure dans un délai de six mois dans l’arrondissement le plus important du pays.

Pourquoi cette mesure prend‑elle tant de temps dans les autres arrondissements et niveaux ? Soit la ministre prend ses désirs pour des réalités, soit les cours d’appel font preuve de mauvaise volonté. Je me réjouis d’entendre les déclarations que la ministre fera cette semaine à ce sujet.

Pour le reste, la ministre n’a qu’une vague idée des mutations. Nous nous sommes vivement opposés aux modalités de la scission de l’arrondissement judiciaire de Bruxelles‑Hal‑Vilvorde. Cette scission est totalement favorable aux francophones et mènera au refoulement des Flamands de Bruxelles. La position stratégique des francophones est renforcée tant à Bruxelles qu’à Hal‑Vilvorde. Maintenant que cette scission a été adoptée, nous voulons bien entendu savoir comment elle est exécutée sur le terrain.

J’ai compris que la ministre ne peut pas encore dire grand‑chose sur le déménagement du parquet ni sur le nombre nécessaire de magistrats.

De heer Bart Laeremans (VB). – Dat de werklastmeting uiterlijk tegen juni 2013 zal zijn afgerond is uiterst interessant. We zullen deze week, bij de bespreking van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen, nog debatteren over de werklastmeting bij de hoven van beroep. Het is daar onmogelijk om definitieve kaders vast te leggen, hoewel de werklastmeting al jaren is aangekondigd. Het is blijkbaar wel mogelijk om tussen 1 januari 2013 en uiterlijk juni 2013, dus op zes maanden tijd, in het belangrijkste arrondissement van het land een werklastmeting te doen.

Waarom duurt dat in de andere arrondissementen en niveaus dan zo lang? Dat is merkwaardig. Ofwel neemt de minister haar wensen voor werkelijkheid, ofwel is er bij de hoven van beroep zeer veel kwade wil aanwezig. Ik kijk uit naar wat de minister daarover deze week nog te zeggen heeft.

Voor het overige heeft de minister nog maar weinig zicht op de overplaatsingen. Wij hebben ons hevig verzet tegen de manier waarop het gerechtelijk arrondissement Brussel‑Halle‑Vilvoorde is gesplitst. Die splitsing is volledig in het voordeel van de Franstaligen en zal ertoe leiden dat de Vlamingen in Brussel worden buiten gewerkt. De strategische positie van de Franstaligen wordt, zowel in Brussel als in Halle‑Vilvoorde, versterkt. Nu die splitsing is goedgekeurd, willen we uiteraard wel weten hoe dat op het terrein ten uitvoer wordt gelegd.

Ik heb begrepen dat de minister nog heel weinig kan zeggen over de verhuis van het parket en het aantal magistraten dat nodig is.

Demande d’explications de M. Bart Laeremans à la ministre de la Justice sur «la rémunération insuffisante et le grand retard pris dans le paiement des experts judiciaires» (no 5‑2826)

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over «de ondermaatse verloning en de grote achterstand in de betaling van de deskundigen in strafzaken» (nr. 5‑2826)

M. Bart Laeremans (VB). – Le Sénat a mis sur pied un groupe de travail « Statut des experts en matière pénale » chargé de renforcer et de professionnaliser ce statut. Dans le cadre de ce groupe de travail, nous avons entendu, le 5 décembre, un exposé saisissant du professeur Werner Jacobs du centre anversois de médecine légale, le Centrum voor gerechtelijke geneeskunde. L’intervenant dénonçait l’insuffisance criante de la rémunération des experts judiciaires, en particulier en matière pénale, et le long délai de paiement.

Le salaire horaire d’un plombier représente plusieurs fois celui d’un expert judiciaire. Les prestations d’un des experts dans l’affaire Pandy ont été rémunérées à raison de 2 euros de l’heure environ. L’arriéré de paiement représenterait deux à trois ans dans de nombreux dossiers.

Cette façon lamentable et indigne de traiter les experts judiciaires n’est pas de nature à encourager ceux‑ci à continuer à travailler pour la Justice, et certainement pas à attirer de nouveaux experts compétents. Ou ils doivent être particulièrement idéalistes, mais de telles personnes se font de plus en plus rares, ou ils doivent être tellement incompétents qu’ils ne peuvent travailler que pour la Justice. Il n’est pas indiqué d’attirer ce type de personnes.

Selon le professeur, la situation est telle qu’il faut impérativement intervenir si l’on veut éviter une véritable pénurie. L’élaboration de listes d’experts et de normes de compétences est un cautère sur une jambe de bois si l’on ne s’occupe pas d’abord de proposer une rémunération correcte, versée dans les délais.

Le problème du paiement tardif des experts est très ancien. Nous avons déjà posé de nombreuses questions à ce sujet tant à la ministre qu’à ses prédécesseurs. Cette fois, c’est un expert qui a expliqué très précisément la situation au parlement. Il est évident que la ministre doit intervenir d’urgence. Par ailleurs, il est clair que de nombreuses recherches standard, telles que les analyses ADN, les écoutes téléphoniques, etc., coûtent beaucoup trop cher. Une partie de l’argent qui leur est consacré pourrait être utilisée pour revaloriser sérieusement la rémunération des experts.

La ministre peut‑elle donner un aperçu des barèmes auxquels sont soumis les experts en matière pénale ? Existe‑t‑il des différences en fonction des secteurs, par exemple entre experts médicaux et experts non médicaux ? Qui a élaboré ces barèmes ? S’appliquent‑ils à l’ensemble du pays ? Ont‑ils été indexés au cours des années précédentes ou adaptés aux conditions du marché ?

La ministre peut‑elle confirmer que cette rémunération est largement inférieure aux tarifs en vigueur sur le marché libre ? Comment cela se justifie‑t‑il ? Comment la ministre espère‑t‑elle ainsi attirer des experts compétents ? La ministre est‑elle prête à revoir ces tarifs ? Est‑elle disposée à transférer une partie des coûts, trop élevés, en matière de recherches ADN et de télécoms au profit des experts ? À quel budget pense‑t‑elle ?

Comment la ministre peut‑elle justifier que les experts en matière pénale doivent souvent attendre deux à trois ans avant d’être payés ? Cette situation est‑elle à imputer aux services centraux ou aux services d’arrondissement tels que les parquets ? En d’autres termes, l’arriéré diffère‑t‑il d’un arrondissement à un autre ou est‑il structurel et national ?

La ministre dispose‑t‑elle d’un aperçu des sommes encore dues par les parquets ou par la Justice ? A‑t‑on prévu un plan pour apurer ces arriérés de manière accélérée ? Dans la négative, la ministre est‑elle disposée à examiner la question ?

De heer Bart Laeremans (VB). – In de Senaat is er een werkgroep “Statuut van de deskundigen in strafzaken” om dat statuut te versterken en te professionaliseren. In het kader van die werkgroep hebben we op 5 december een sterke uiteenzetting gehoord van hoogleraar Werner Jacobs van het centrum voor gerechtelijke geneeskunde. Zijn uiteenzetting was een regelrechte noodkreet over de bijzonder ondermaatse verloning van gerechtelijk deskundigen, meer bepaald in strafzaken, en de lange termijn voor de uitbetalingen.

Het uurloon van een loodgieter blijkt een veelvoud te zijn van het uurloon van een gerechtelijk deskundige. De prestaties van één van de deskundigen in de zaak‑Pandy werden vergoed met een uurloon van ongeveer 2 euro per uur. De betalingsachterstand in heel wat dossiers blijkt 2 tot 3 jaar te bedragen.

Deze onwaardige, erbarmelijke behandeling van de gerechtelijk deskundigen is niet van aard om die mensen aan te moedigen voor Justitie te blijven werken, laat staan om nieuwe, bekwame experts aan te trekken. Ofwel moet men buitengewoon idealistisch ingesteld zijn, maar die mensen worden steeds zeldzamer, ofwel zodanig incompetent dat men elders niet aan de bak komt en alleen voor justitie kan werken. Het is niet aangewezen dat men zulke mensen zou aantrekken.

Volgens de hoogleraar is de situatie van die aard dat “damage control” dringend noodzakelijk is als we willen voorkomen dat er zich een regelrechte leegloop zou voordoen. Het opstellen van lijsten van deskundigen en competentienormen is boter aan de galg als niet eerst werk wordt gemaakt van een correcte en tijdige verloning.

Het probleem van de laattijdige betaling van deskundigen is al zeer lang een oud zeer. Daarover werden al heel wat vragen gesteld zijn, zowel aan de minister als aan haar voorgangers. Ditmaal werd het echter in al zijn scherpte in het parlement uit de doeken gedaan door een deskundige. Het is duidelijk dat de minister dringend moet ingrijpen. Anderzijds is het ook duidelijk dat voor heel wat standaard‑onderzoeken, zoals DNA‑analyses, telefoontaps enzovoort, veel te veel betaald wordt. Een deel van dit geld zou moeten worden aangewend worden voor een forse herwaardering van de experts.

Kan de minister een overzicht geven van de barema’s voor deskundigen in strafzaken? Zijn er verschillen naargelang van de sector, bijvoorbeeld medisch deskundigen versus niet medisch deskundigen? Wie heeft die barema’s opgesteld? Gelden ze voor heel het land? Werden ze de voorbije jaren geïndexeerd of aangepast aan de marktomstandigheden?

Kan de minister bevestigen dat deze verloning veel lager is dan de gangbare tarieven op de vrije markt? Hoe kan dit verantwoord worden? Hoe denkt de minister op deze wijze bekwame deskundigen aan te trekken? Is de minister bereid deze tarieven te herzien? Is ze bereid om een deel van de te hoge vergoedingen voor DNA‑ en telecom‑onderzoeken te verschuiven naar de deskundigen. Aan welk budget wordt gedacht?

Hoe kan de minister verantwoorden dat deskundigen in stafzaken vaak 2 tot 3 jaar moeten wachten vooraleer ze betaald worden? Zijn het centrale of arrondissementele diensten, bijvoorbeeld bij de parketten, die hiervoor verantwoordelijk zijn? Met andere woorden, verschilt de achterstand van arrondissement tot arrondissement of is die structureel en nationaal?

Beschikt de minister over een overzicht van de nog verschuldigde betalingen door de parketten of door Justitie? Is er een plan om deze achterstallen versneld aan te zuiveren? Zo neen, is de minister bereid dit te onderzoeken?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Les barèmes actuels pour les experts judiciaires sont basés sur l’arrêté royal du 28 décembre 1950 portant règlement général sur les frais de justice en matière répressive et l’arrêté ministériel du 20 novembre 1980 établissant le taux normal des honoraires des personnes requises en raison de leur art ou profession, en matière répressive. Les montants indexés ont été communiqués pour les années 2009 à 2012 par les circulaires 131, 131bis et 131ter, publiées à chaque fois au Moniteur belge.

L’arrêté ministériel faisait déjà une distinction entre expertises médicales et non médicales, distinction qui a été maintenue dans les circulaires précitées. Il s’agit principalement des tarifs forfaitaires qui doivent être appliqués, par exemple pour une autopsie, un examen psychologique, etc.

Ces tarifs forfaitaires ont été définis par le passé, compte tenu des propositions faites par l’ancienne Commission des frais de justice qui disposait de cette compétence conformément à l’article premier du Règlement général.

Les tarifs sont applicables aux prestations fournies pour les autorités requérantes et sont valables sur le territoire belge. Ils ont été indexés les années précédentes, excepté pour l’année 2010.

Il est impossible d’appliquer les tarifs utilisés pour des affaires identiques en dehors des matières pénales, car ils sont souvent beaucoup plus élevés. Compte tenu du caractère spécifique de l’expertise en matière pénale, il n’est actuellement pas opportun d’appliquer les mêmes tarifs que dans les autres matières pour rendre ces expertises plus attrayantes.

De plus, il y a une différence fondamentale entre l’expertise en matière pénale et l’expertise dans d’autres matières, étant donné que pour les affaires pénales, les frais d’expertise sont avancés par l’État, mais que pour les affaires civiles, ils doivent en principe être supportés par les parties en cause.

Il n’est pas possible de transférer les coûts de recherches ADN et télécoms au profit des experts étant donné qu’aucun budget fixe n’a prévu pour dans ce domaine. Le budget des frais de justice n’est pas subdivisé en fonction des expertises. On peut par contre songer à une diminution des tarifs actuellement en vigueur en fonction des tarifs appliqués dans les pays voisins.

Les états de frais des experts en matière répressive doivent suivre la procédure fixée dans le Règlement général sur les frais de justice de 1950. En d’autres termes, ces états de frais passent par toute une série d’étapes : parquet, évaluation par le procureur du Roi, envoi au SPF Justice, contrôle par le SPF, mise en paiement, paiement par le SPF Finances. Cela s’applique également aux analyses faites à la demande des juges d’instruction. Du fait de ces différentes étapes, un paiement immédiat n’est pas possible et un délai important s’écoule entre le dépôt du rapport, l’état de frais et le paiement effectif. Cet arriéré n’est pas spécialement dû aux services centraux ou aux services d’arrondissement qui sont responsables du budget et du paiement. Il est toutefois possible que dans certains dossiers, on ait oublié de transmettre l’état de frais, ou que celui‑ci ait été renvoyé pour adaptation ou information complémentaire. Un arriéré de plusieurs années n’est dès lors pas un problème structurel ou national. La situation diffère d’un arrondissement à l’autre. Pourtant, on essaie, au niveau central, de remédier le plus rapidement possible aux arriérés signalés.

Le SPF Justice n’a actuellement aucune idée de l’arriéré des parquets étant donné que les magistrats gèrent leurs dossiers de manière complètement indépendante, y compris les états de frais. Les états de frais déjà transmis au SPF sont contrôlés dans les plus brefs délais et introduits dans le programme de comptabilité, à condition que le dossier soit complet et que l’état de frais ait été établi en conformité avec l’actuelle législation. L’arriéré de paiement est contrôlé tous les mois par arrondissement judiciaire. Le 14 décembre, j’ai obtenu l’accord de mon collègue du Budget pour le dernier montant d’environ 7,5 millions d’euros qui sera utilisé pour apurer d’éventuels arriérés.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – De huidige barema’s voor deskundigen in strafzaken zijn gebaseerd op het koninklijk besluit van 28 december 1950 houdende een algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken en het ministerieel besluit van 20 november 1980 tot vaststelling van het normaal bedrag van de honoraria der personen opgeroepen in strafzaken wegens hun kunde of hun beroep. De geïndexeerde bedragen werden voor het jaar 2009 tot 2012 gepubliceerd bij omzendbrieven 131, 131bis en 131ter, die telkens gepubliceerd werden in het Belgisch Staatsblad.

Het ministerieel besluit maakte reeds een onderscheid tussen de medische en niet‑medische expertises. Dit onderscheid werd behouden in voormelde omzendbrieven. Het betreft voornamelijk forfaitaire tarieven die gehanteerd dienen te worden voor bijvoorbeeld een lijkschouwing, psychologisch onderzoek, enzovoort.

Deze forfaitaire tarieven werden in het verleden bepaald, rekening houdend met de voorstellen gedaan door de vroegere Commissie voor de gerechtskosten die, conform artikel 1 van het Algemeen reglement, deze bevoegdheid had.

De tarieven zijn van toepassing voor prestaties geleverd voor de vorderende overheden en gelden op het Belgisch grondgebied. Ze werden de voorbije jaren geïndexeerd, behoudens voor het jaar 2010.

De toepassing van de tarieven die voor identieke onderzoeken buiten strafzaken worden gebruikt, is niet mogelijk, aangezien deze vaak heel wat hoger zijn dan de gangbare tarieven in strafzaken. Gelet op het eigen karakter van het deskundigenonderzoek in strafzaken, is het thans niet opportuun dezelfde tarieven toe te passen als buiten strafzaken om dergelijke onderzoeken aantrekkelijker te maken.

Bovendien is er een fundamenteel onderscheid tussen het deskundigenonderzoek in strafzaken en deze in andere zaken, aangezien de betaling van het deskundigenonderzoek in strafzaken wordt voorgeschoten door de Belgische Staat, waar dit niet het geval is voor deze in burgerlijke zaken. In burgerlijke zaken dienen in principe de procespartijen deze onderzoeken te bekostigen.

De vergoedingen voor DNA‑onderzoeken en telecom‑onderzoeken naar de deskundigen verschuiven, behoort niet tot de mogelijkheden aangezien hiervoor geen vaste budgetten zijn bepaald. In het budget gerechtskosten wordt geen onderverdeling gemaakt naargelang de expertise. Wel kan gedacht worden aan een verlaging van de huidige gangbare tarieven, rekening houdend met de tarieven die gangbaar zijn in de buurlanden.

De kostenstaten van deskundigen in strafzaken moeten de procedure volgen die bepaald is in het Algemeen Reglement op de gerechtskosten van 1950. Met andere woorden, deze kostenstaten leggen heel wat tussenstops af: parket, begroting door de procureur des Konings, overzending naar de FOD Justitie, controle door de FOD, in betaling stellen, uitbetaling door de FOD Financiën. Hetzelfde geldt voor de onderzoeken op vordering van de onderzoeksrechters. Deze tussenstops hebben tot gevolg dat een onmiddellijke uitbetaling niet mogelijk is en dat er geruime tijd verstrijkt tussen het indienen van het verslag, de kostenstaat en de daadwerkelijke uitbetaling. Die achterstand is niet specifiek te wijten aan de centrale of arrondissementele diensten die verantwoordelijk zijn voor begroting en uitbetaling. Wel is het mogelijk dat men in bepaalde dossiers vergeten was de kostenstaat door te sturen, of terugstuurde voor aanpassing of verdere informatie. Een achterstand van verschillende jaren is dan ook geen structureel of nationaal probleem. De situatie verschilt van arrondissement tot arrondissement. Toch wordt op het centrale niveau getracht om gesignaleerde achterstanden zo snel mogelijk op te lossen.

De FOD Justitie heeft momenteel geen zicht op de achterstand in de parketten, aangezien de magistraten hun dossiers volkomen onafhankelijk, inclusief kostenstaten, beheren. De reeds aan de FOD overgezonden kostenstaten worden binnen een zo kort mogelijke termijn gecontroleerd en ingevoerd in het boekhoudkundig programma, op voorwaarde dat het dossier volledig is en de kostenstaat conform de huidige regelgeving werd opgemaakt. De betalingsachterstand wordt maandelijks per gerechtelijk arrondissement gemonitord. Op 14 december heb ik van mijn collega van Begroting het fiat gekregen voor het laatste bedrag van ongeveer 7,5 miljoen euro, dat gebruikt zal worden om eventuele achterstallen aan te zuiveren.

M. Bart Laeremans (VB). – Le témoignage apporté en commission était fort. Le problème est beaucoup plus grave que ne le pensent vos services. Il y a un très sérieux problème en matière de recrutement d’experts du fait que les barèmes ne sont pas adaptés.

La ministre dit qu’il n’est pas possible de comparer avec les matières civiles où ce sont les parties en cause qui supportent les frais alors qu’en l’occurrence, ce sont les services publics. Il s’agit toutefois d’affaires très importantes.

L’expert qui est intervenu dans l’affaire Pandy a travaillé pour un salaire horaire de 2 euros. Les forfaits appliqués ne conviennent pas pour des dossiers judiciaires très lourds, je pense à l’affaire Pandy, à Kim De Gelder ou à d’autres personnes qui ont commis des crimes très graves. Pour ces cas, on a besoin de plus de temps pour interroger les personnes, pour mener une expertise psychiatrique sérieuse. On ne se rend manifestement pas compte que la Justice a une plus grande responsabilité que celle que la ministre veut lui accorder. La réponse de la ministre ne me satisfait pas. La ministre accorde beaucoup trop peu d’importance à ce que qui se passe au niveau de ces experts. Ceux‑ci ont également leur probité professionnelle, leur fierté. Si la ministre continue à dire avec autant de légèreté qu’ils gagnent en fait assez puisque les tarifs ont été fixés par arrêté royal et par circulaire, je pense qu’elle n’a pas examiné le problème à fond et que finalement, elle ne trouvera plus d’experts pour effectuer ce travail.

De heer Bart Laeremans (VB). – De getuigenis in de commissie was zeer prangend. Het probleem is veel ernstiger dan uw diensten blijkbaar inschatten. Er is een zeer ernstig probleem inzake rekrutering van deskundigen omdat de barema’s niet zijn aangepast.

U zegt dat we niet mogen vergelijken met de burgerlijke zaken omdat daar de partijen betalen en in dit geval de overheid betaalt. Het gaat echter wel om zeer belangrijke zaken.

De deskundige die opgetreden is in de zaak‑Pandy heeft gewerkt aan een uurloon van 2 euro. De forfaits die worden gehanteerd zijn niet adequaat voor zware, ernstige gerechtelijke dossiers als Pandy, Kim De Gelder, en andere zware geïnterneerden die zeer ernstige misdaden hebben begaan. Men heeft in die gevallen meer tijd nodig om die mensen te doorgronden en een ernstig psychiatrisch onderzoek te kunnen voeren. Blijkbaar neemt men dat niet ernstig en realiseert men zich niet dat Justitie hier een grotere verantwoordelijkheid heeft dan u wil toegeven. Uw antwoord voldoet niet. Ik denk dat u veel te licht gaat over wat bij die deskundigen leeft. Zij hebben ook hun beroepseer, hun beroepstrots. Als u op deze lichtzinnige manier blijft zeggen dat ze eigenlijk genoeg verdienen aangezien de tarieven vastgelegd zijn bij koninklijk besluit en in omzendbrieven, denk ik dat u, of uw diensten, het probleem niet degelijk doorgronden en dat u uiteindelijk voor dit werk geen deskundigen meer zult vinden.

(La séance est levée à 13 h 00.)

(De vergadering wordt gesloten om 13.00 uur.)

Requalification en question écrite avec remise de la réponse

Herkwalificatie als schriftelijke vraag met overhandiging van het antwoord

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur « le protocole à la Convention relative aux droits de l’enfant établissant une procédure de plainte » (no 5‑2615) (QE 5‑7622)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “het klachtenprotocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind” (nr. 5‑2615) (SV 5‑7622)

  Demande d’explications de M. Gérard Deprez à la ministre de la Justice sur « la diminution du nombre de demandes de réhabilitation pénale » (no 5‑2654) (QE 5‑7623)

  Vraag om uitleg van de heer Gérard Deprez aan de minister van Justitie over “de vermindering van het aantal aanvragen van strafrechtelijk eerherstel” (nr. 5‑2654) (SV 5‑7623)

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur « la relaxe d’un dealer de drogue pour cause d’absence d’interprète » (no 5‑2664) (QE 5‑7624)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “een vrijlating van een drugsmokkelaar door het niet vinden van een tolk” (nr. 5‑2664) (SV 5‑7624)

  Demande d’explications de Mme Cindy Franssen à la ministre de la Justice sur « une présence équilibrée des femmes et des hommes au sein des juridictions supérieures » (no 5‑2683) (QE 5‑7625)

  Vraag om uitleg van mevrouw Cindy Franssen aan de minister van Justitie over “een evenwichtige aanwezigheid van vrouwen en mannen in de hogere rechtscolleges” (nr. 5‑2683) (SV 5‑7625)

  Demande d’explications de Mme Cindy Franssen à la ministre de la Justice sur « l’adaptation de la législation pénale en matière d’abus sexuels » (no 5‑2691) (QE 5‑7626)

  Vraag om uitleg van mevrouw Cindy Franssen aan de minister van Justitie over “de aanpassing van de strafwetgeving voor seksueel misbruik” (nr. 5‑2691) (SV 5‑7626)

  Demande d’explications de Mme Cindy Franssen à la ministre de la Justice sur « la politique de tolérance zéro en matière de viols » (no 5‑2693) (QE 5‑7627)

  Vraag om uitleg van mevrouw Cindy Franssen aan de minister van Justitie over “het nultolerantiebeleid inzake verkrachtingen” (nr. 5‑2693) (SV 5‑7627)

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur « la lutte contre les paris illégaux » (no 5‑2723) (QE 5‑7628)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “de aanpak van het illegale gokken” (nr. 5‑2723) (SV 5‑7628)

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur « les commissions de surveillance » (no 5‑2724) (QE 5‑7629)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “de commissies van toezicht” (nr. 5‑2724) (5‑7629)

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur « la prescription des amendes pour infractions graves » (no 5‑2728) (QE 5‑7630)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “de verjaring van superboetes” (nr. 5‑2728) (SV 5‑7630)

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur « l’évaluation des sanctions administratives communales » (no 5‑2730) (QE 5‑7631)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “de evaluatie van de gemeentelijke administratieve sancties” (nr. 5‑2730) (SV 5‑7631)

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur « la publication de noms de collaborateurs de la Sûreté de l’État » (no 5‑2763) (QE 5‑7632)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “het publiceren van namen van medewerkers van de Staatsveiligheid” (nr. 5‑2763) (SV 5‑7632)

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur « l’évasion d’un détenu déguisé » (no 5‑2764) (QE 5‑7633)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “de ontsnapping van een gevangene die zich had verkleed” (nr. 5‑2764) (SV 5‑7633)

  Demande d’explications de M. Bart Laeremans à la ministre de la Justice sur « l’absence de psychiatrie légale en Belgique et les répercussions sur les institutions psychiatriques prévues » (no 5‑2827) (QE 5‑7634)

  Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over “de afwezigheid van forensische psychiatrie in ons land en de repercussies voor de geplande psychiatrische instellingen” (nr. 5‑2827) (SV 5‑7634)