5-15

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2010-2011

Séances plénières

Jeudi 3 mars 2011

Séance de l’après-midi

5-15

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2010-2011

Plenaire vergaderingen

Donderdag 3 maart 2011

Namiddagvergadering

Annales

Handelingen

 

Sommaire

Inhoudsopgave

Questions orales

Ordre des travaux

Proposition de résolution relative à la situation politique en Tunisie suite à la révolution et à la chute du régime de Ben Ali (de Mme Marie Arena et consorts ; Doc. 5-721)

Proposition de loi modifiant la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive et le Code d’instruction criminelle, afin de conférer des droits à toute personne auditionnée et à toute personne privée de liberté dont le droit de consulter et d’être assistée par un avocat (de Mme Christine Defraigne, M. Delpérée, Mmes Inge Faes et Martine Taelman, M. Rik Torfs et Mme Güler Turan ; Doc. 5-663)

Proposition de loi modifiant l’article 47bis du Code d’instruction criminelle (de Mme Martine Taelman ; Doc. 5-58)

Proposition de loi modifiant le Code d’instruction criminelle et la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive (de Mme Zakia Khattabi et Mme Freya Piryns ; Doc. 5-341)

Proposition de loi modifiant l’article 1er de la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive, afin de conférer de nouveaux droits, au moment de l’arrestation, à la personne privée de liberté (de Mme Christine Defraigne et M. Alain Courtois ; Doc. 5-362)

Proposition de loi modifiant le Code d’instruction criminelle, en vue d’améliorer les droits de la défense lors de l’information et de l’instruction judiciaire (de M. Philippe Mahoux ; Doc. 5-406)

Proposition de loi modifiant la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive et la loi du 5 août 1992 sur la fonction de police, en vue de permettre de prolonger de vingt-quatre heures la durée de l’arrestation (de MM. Bart Laeremans et Yves Buysse ; Doc. 5-679)

Prise en considération de propositions

Votes

Excusés

Annexe

Votes nominatifs

Propositions prises en considération

Demandes d’explications

Non-évocation

Message de la Chambre

Cour constitutionnelle – Arrêts

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles

Cour constitutionnelle – Recours

Tribunal du travail

Commission fédérale de recours pour l’accès aux informations environnementales

Commission d’accès et de réutilisation des documents administratifs

Pétitions

Mondelinge vragen

Regeling van de werkzaamheden

Voorstel van resolutie betreffende de politieke situatie in Tunesië na de revolutie en de val van het regime van Ben Ali (van mevrouw Marie Arena c.s.; Stuk 5-721)

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van het Wetboek van strafvordering, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen die van zijn vrijheid wordt beroofd rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan (van mevrouw Christine Defraigne, de heer Francis Delpérée, de dames Inge Faes en Martine Taelman, de heer Rik Torfs en mevrouw Güler Turan; Stuk 5-663)

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 47bis van het Wetboek van strafvordering (van mevrouw Martine Taelman; Stuk 5-58)

Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis (van mevrouw Zakia Khattabi en mevrouw Freya Piryns; Stuk 5-341)

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, teneinde op het moment van de aanhouding nieuwe rechten toe te kennen aan de persoon die van zijn vrijheid is benomen (van mevrouw Christine Defraigne en de heer Alain Courtois; Stuk 5-362)

Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van strafvordering teneinde de rechten van de verdediging beter te waarborgen tijdens het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek (van de heer Philippe Mahoux; Stuk 5-406)

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, teneinde de verlenging van de aanhouding met vierentwintig uur mogelijk te maken (van de heren Bart Laeremans en Yves Buysse; Stuk 5-679)

Inoverwegingneming van voorstellen

Stemmingen

Berichten van verhindering

Bijlage

Naamstemmingen

In overweging genomen voorstellen

Vragen om uitleg

Niet-evocatie

Boodschap van de Kamer

Grondwettelijk Hof – Arresten

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen

Grondwettelijk Hof – Beroepen

Arbeidsrechtbank

Federale Beroepscommissie voor de toegang tot milieu-informatie

Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten

Verzoekschriften

 

Présidence de M. Danny Pieters

(La séance est ouverte à 15 h 00.)

Voorzitter: de heer Danny Pieters

(De vergadering wordt geopend om 15.00 uur.)

Questions orales

Mondelinge vragen

Question orale de Mme Claudia Niessen à la ministre des PME, des Indépendants, de l’Agriculture et de la Politique scientifique sur «les mesures prises pour harmoniser les points de vue régionaux concernant la réforme de la Politique agricole commune» (nº 5-65)

Mondelinge vraag van mevrouw Claudia Niessen aan de minister van KMO’s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over «de maatregelen om de regionale standpunten inzake de hervorming van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid te stroomlijnen» (nr. 5-65)

Mme Claudia Niessen (Ecolo). – Un positionnement unanime sur la réforme de la Politique agricole commune a été formulé par les parlementaires nationaux allemands et français le 3 février 2011 à Paris.

Ce positionnement prévoit un financement de la PAC au-delà de l’année 2013, une régulation du marché afin de mieux protéger les agriculteurs ainsi que le renforcement des producteurs d’aliments afin de rééquilibrer la chaîne alimentaire.

Cette entente de deux États parmi les plus peuplés d’Europe souligne la concrétisation progressive de la réforme de la PAC. À la suite de la présentation des options d’évolution de la PAC par le commissaire Cioloş lors de la présidence belge de l’Union Européenne en novembre 2010, les textes légaux seront présentés sous la présidence hongroise au printemps 2011.

Pour les régions belges, il sera impératif d’adopter une même position concernant cette réforme de la PAC. Des points de vue diamétralement opposés, tels que ceux apparus lors de la discussion sur les quotas de lait en été 2010, ne sont plus acceptables vu les atouts économiques, écologiques et de préservation de l’agriculture.

La PAC devra être plus verte, afin de cultiver la biodiversité et de protéger l’environnement. Elle devra aussi être plus juste, afin de favoriser les petites et moyennes entreprises et elle devra être plus cohérente afin de pouvoir harmoniser la politique agricole des anciens et des nouveaux membres de l’Union européenne. Finalement, l’intégration de la PAC dans la stratégie 2020 de l’Union européenne serait un atout.

Compte tenu de l’importance du budget européen accordé au secteur de l’agriculture, un positionnement clair de la Belgique est donc indispensable.

Existe-t-il aujourd’hui entre les régions belges plus de convergences à propos de la réforme de la PAC que lors de la crise du lait ? Que comptez-vous faire, le cas échéant, en vue d’harmoniser les points de vue des régions concernant cette importante réforme de la PAC ? Enfin, quelle position la Belgique a-t-elle prise à l’égard des propositions du commissaire Cioloş présentées fin 2010 ?

Mevrouw Claudia Niessen (Ecolo). – Op 3 februari formuleerden de Duitse en Franse parlementsleden in Parijs een unaniem standpunt over de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

Dat standpunt omvat financiering van het GLB na 2013, een regulering van de markt om de landbouwers beter te beschermen en de versterking van de voedselproducenten om de voedselketen opnieuw in evenwicht te brengen.

Die overeenstemming tussen de twee staten, die tot de dichtstbevolkte van Europa behoren, onderstreept de geleidelijke concretisering van de hervorming van het GLB. Na de voorstelling van de keuzes inzake de evolutie van het GLB door commissaris Cioloş tijdens het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie in november 2010, zullen onder het Hongaarse voorzitterschap in de lente van 2011 de wetteksten worden voorgesteld.

De Belgische gewesten zullen eenzelfde standpunt moeten innemen tegenover die hervorming van het GLB. Standpunten die diametraal tegenover elkaar staan, zoals tijdens de discussies over de melkquota in de zomer van 2010, zijn niet meer aanvaardbaar gezien de voordelen op economisch en ecologisch vlak en op het vlak van het behoud van de landbouw.

Het GLB zal groener moeten zijn om de biodiversiteit in stand te houden en het milieu te beschermen. Het zal ook rechtvaardiger moeten zijn om de kleine en middelgrote ondernemingen aan te moedigen. Het zal coherenter moeten zijn zodat het landbouwbeleid van de oude en nieuwe lidstaten van de Europese Unie op elkaar kunnen worden afgestemd. Ten slotte zou de integratie van het GLB in de strategie 2020 van de Europese Unie een voordeel zijn.

Rekening houdend met de omvang van het Europese landbouwbudget is een duidelijk standpunt van België onontbeerlijk.

Liggen de standpunten van de Belgische gewesten ten aanzien van de hervorming van het GLB vandaag dichter bij elkaar dan ten tijde van de melkcrisis? Wat plant u zo nodig om de standpunten van de gewesten over die belangrijke hervorming van het GLB te harmoniseren? Welk standpunt zal België innemen tegenover de voorstellen van commissaris Cioloş van eind 2010?

Mme Sabine Laruelle, ministre des PME, des Indépendants, de l’Agriculture et de la Politique scientifique. – À ce stade, il n’y a pas de divergence de vues identifiée entre les différentes régions de notre pays. À chaque fois, la Belgique a pris position sur les questions discutées lors des Conseils des ministres de l’Agriculture de l’Union européenne.

Jusqu’à présent, les débats au conseil ont porté sur les grandes orientations à donner à la PAC. Évidemment, le diable se cache parfois dans les détails, mais la Belgique a toujours exprimé une position commune sur les grandes orientations.

En cas de divergences entre les points de vue des régions, il y aurait lieu de se référer aux règles fixées par l’accord de coopération du 8 mars 1994 entre l’État fédéral, les communautés et les régions, relatif à la représentation du Royaume de Belgique au sein du Conseil de ministres de l’Union européenne :

Au Conseil des ministres de l’Agriculture, le porte-parole de la Belgique est le ministre fédéral de l’Agriculture, assisté par les ministres compétents de la Région flamande et de la Région wallonne, actuellement Kris Peeters et Benoît Lutgen.

Quand il s’agit de compétences régionales, notamment la réforme de la politique agricole commune, la position de la Belgique est bien évidemment établie en concertation avec les régions. C’est cette position qui est défendue par le ministre chargé d’assurer la prise de parole, c’est-à-dire moi-même. S’il n’y a pas d’unanimité, le protocole est très clair : la Belgique doit s’abstenir, ce qui n’a jamais été le cas jusqu’à présent.

Je rappelle qu’il n’y a pas de pouvoir coercitif du fédéral ou d’une des régions. C’est donc vraiment par le dialogue et le consensus qu’il faut agir. En l’absence de position commune, le fédéral n’a pas le droit d’imposer quoi que ce soit, ce qui est tout à fait logique.

J’en viens à la position de la Belgique sur les propositions, qui portent en grande partie sur les compétences régionales. La communication de la Commission nous semble être une bonne base de discussion, même si elle reste assez générale et ne va pas assez loin sur certains aspects pour la Belgique.

En ce qui concerne les points de satisfaction, nous sommes évidemment d’accord avec les trois objectifs principaux, à savoir une production alimentaire viable, une gestion durable des ressources naturelles et une action en faveur du climat comprenant le maintien d’un équilibre territorial et de la diversité des zones rurales. Nous avons chaque fois rappelé qu’il y avait un lien incontestable avec le budget futur dédicacé à la politique agricole commune.

Nous sommes aussi favorables au maintien d’une structure sous la forme de deux piliers complémentaires, le premier étant financé uniquement par des fonds européens, le deuxième nécessitant un cofinancement.

Nous avons également demandé une répartition plus claire, plus transparente et plus complémentaire entre les politiques des premier et deuxième piliers.

J’en viens aux points de déception. Il y a tout d’abord l’absence de propositions fortes en matière de régulation des marchés et de gestion de la volatilité des prix. On ne retrouve pas vraiment de politique en matière de filet de sécurité ni de mise en place d’un système assurant la transparence des marchés. C’est un gros point de déception.

Nous avons également demandé que l’on assure une stabilité juridique beaucoup plus importante pour les agriculteurs. Ainsi, si l’on prend des décisions, il ne faut pas les modifier tous les deux ou trois ans. Un agriculteur doit en effet investir sur quinze ans et si on change les politiques tous les deux ans, il ne peut évidemment plus le faire.

En ce qui concerne la gestion durable des ressources naturelles et les mesures en faveur du climat – objectifs majeurs de la future politique agricole commune – nous avons rappelé que nous y étions favorables mais en rappelant que le but premier de l’agriculture reste l’approvisionnement alimentaire durable de la population européenne et mondiale en quantité et qualité suffisantes.

La PAC doit continuer à fonctionner à deux niveaux en matière de respect de l’environnement et de changements climatiques. Un premier niveau contraignant d’exigences de base serait applicable à tous les agriculteurs : on dispose aujourd’hui de la conditionnalité mais elle est très compliquée et il conviendrait de la simplifier.

Un deuxième niveau se retrouverait dans le deuxième pilier d’actions environnementales et impliquerait des efforts supplémentaires devant être justement rémunérés, de type mesures agroenvironnementales.

Pour ce qui concerne les critères en matière de verdissement de la PAC, les choses n’ont pas encore été clairement précisées. Une composante « verte » a été évoquée dans le premier pilier, mais sans plus de détail.

Jusqu’à présent, les discussions semblent porter davantage sur les productions végétales que sur les productions animales. Or, en matière de climat notamment, c’est dans le domaine de la production animale qu’il est possible de mener des actions de réduction des émissions de gaz à effet de serre.

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van KMO’s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid. – In dit stadium lopen de standpunten van de gewesten van ons land niet uiteen. België heeft telkens een standpunt ingenomen over de thema’s die werden besproken op de Raad van de ministers van Landbouw van de Europese Unie.

Tot op heden gingen de debatten van de Raad over de richting die het GLB moet uitgaan. Uiteraard kunnen er nog meningsverschillen zijn over de details, maar België heeft altijd een gemeenschappelijk standpunt ingenomen over de grote lijnen.

Indien de gewesten uiteenlopende standpunten innemen, gelden de regels die zijn bepaald door het samenwerkingsakkoord van 8 maart 1994 tussen de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten, over de vertegenwoordiging van het Koninkrijk België in de Raad van ministers van de Europese Unie:

Op de Raad van de ministers van Landbouw is de woordvoerder van België de federale minister van Landbouw, bijgestaan door de bevoegde ministers van het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest, op dit moment Kris Peeters en Benoît Lutgen.

Als het gewestelijke bevoegdheden betreft, in het bijzonder de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, wordt het standpunt van België uiteraard gevormd in overleg met de gewesten. Dat standpunt wordt verdedigd door de minister die ermee belast wordt het woord te voeren, met andere woorden, ikzelf. Als er geen eensgezindheid wordt bereikt, is het protocol duidelijk: België moet zich onthouden, wat tot nu toe niet is voorgevallen.

Het federale niveau noch een van de gewesten hebben een dwingende macht. We moeten dus echt handelen vanuit de dialoog en de consensus. Als er geen gemeenschappelijk standpunt is, heeft het federale niveau niet het recht wat dan ook op te leggen, wat niet meer dan normaal is.

Ik kom tot het standpunt van België over de voorstellen, die voornamelijk gewestelijke bevoegdheden betreffen. De mededeling van de Commissie lijkt een goede discussiebasis, ook al is ze vrij algemeen en gaat ze voor België niet ver genoeg op bepaalde aspecten.

Wat betreft de punten die tot tevredenheid stemmen, zijn we het uiteraard eens over de drie belangrijkste doelstellingen, namelijk een levensvatbare voedselproductie, een duurzaam beheer van de natuurlijke hulpbronnen en klimaatmaatregelen die een territoriaal evenwicht en de diversiteit van de landbouwzones inhouden. We hebben er telkens aan herinnerd dat er een ontegensprekelijk verband is met het toekomstige budget dat aan het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt gewijd.

We zijn ook voorstander van het behoud van een structuur in de vorm van twee complementaire pijlers, waarbij de eerste uitsluitend wordt gefinancierd door Europese fondsen en de tweede een cofinanciering vereist.

We hebben ook een duidelijker verdeling gevraagd die transparanter is en waarbij het beleid van de eerste en de tweede pijler elkaar meer aanvullen.

Ik kom tot de punten waarover ontgoocheling heerst. Eerst en vooral zijn er geen sterke voorstellen op het vlak van de regulering van de markten en van het beleid van de prijsschommelingen. Er is niet echt een beleid op het vlak van het veiligheidsvangnet noch op het vlak van de invoering van een systeem dat de transparantie van de markten verzekert. Dat is een grote teleurstelling.

We hebben ook een veel grotere juridische zekerheid voor de landbouwers gevraagd, bijvoorbeeld door beslissingen niet om de twee of drie jaar te wijzigen. Een landbouwer moet immers investeren op vijftien jaar en dat kan hij uiteraard niet als het beleid om de twee jaar verandert.

In verband met het duurzaam beheer van de natuurlijke hulpbronnen en de klimaatmaatregelen – hoofddoelstellingen van het toekomstige gemeenschappelijke landbouwbeleid – hebben wij herhaald dat we daar voorstander van zijn, maar dat het eerste doel van de landbouw er nog altijd uit bestaat de Europese- en wereldbevolking op duurzame wijze van voldoende en kwalitatief voedsel te voorzien.

Het GLB moet op het vlak van milieubescherming en klimaatwijzigingen op twee niveaus blijven werken. Een eerste dwingend niveau van basiseisen zou van toepassing zijn op alle landbouwers: vandaag beschikken we over het principe van de inachtneming van randvoorwaarden maar dat principe is zeer ingewikkeld en zou beter vereenvoudigd worden.

Een tweede niveau zou zich situeren op de tweede pijler van de milieuacties en zou bijkomende inspanningen meebrengen die rechtvaardig moeten worden vergoed. Dat zijn agromilieumaatregelen.

De criteria op het vlak van de vergroening van het GLB zijn nog niet echt duidelijk gepreciseerd. Een ‘groen’ onderdeel werd vermeld in de eerste pijler, maar zonder nadere omschrijving.

Tot op heden lijken de besprekingen meer over de productie van gewassen dan over de productie van dieren te gaan. Het is echter in de productie van dieren dat er acties kunnen worden gevoerd voor de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen.

Mme Claudia Niessen (Ecolo). – Je suis contente d’entendre qu’il n’y a pas de grandes divergences entre les régions.

Mevrouw Claudia Niessen (Ecolo). – Ik ben blij te horen dat de standpunten van de gewesten niet sterk uiteenlopen.

Question orale de M. Jacques Brotchi à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les bébés nageurs» (nº 5-71)

Mondelinge vraag van de heer Jacques Brotchi aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «baby’s die zwemmen» (nr. 5-71)

M. Jacques Brotchi (MR). – On a pu lire, dans La Libre Belgique de vendredi dernier, que le Conseil supérieur de la santé (CSS) venait de publier un avis sur la problématique du chlore dans les piscines. Ce rapport concluait : « Il n’existe actuellement pas d’indication suffisante pour établir un lien entre l’exposition aux composés chlorés et l’apparition d’asthme, et dès lors déconseiller la natation aux enfants ».

On peut toutefois lire, à la fin du rapport, que « certains experts liés à cet avis ont déclaré avoir des intérêts susceptibles d’amener une mise en doute de leur indépendance ». Je m’interroge dès lors sur la valeur de cet avis qui vous a été rendu, madame la ministre.

Une étude réalisée par l’unité de toxicologie industrielle et de médecine du travail de l’UCL nous apprend que le risque de développer de l’asthme serait huit fois plus élevé chez les bébés nageurs, que le risque de développer une bronchiolite serait quatre fois plus élevé, que l’exposition au chlore présent dans les piscines en serait responsable, que le chlore attaquerait la barrière protectrice des poumons et que ces derniers ne sont en effet pas totalement développés avant l’âge de six ans. Cette activité ne serait donc pas sans risques pour les tout-petits.

Des techniques alternatives permettent d’assurer la désinfection. Le chlore est en effet utilisé pour des raisons sanitaires, afin d’éviter la propagation de maladies. Le cuivre-argent ou l’ozone peuvent constituer des produits de substitution. Une autre solution consisterait à s’assurer que l’air soit renouvelé six à huit fois par heure dans les piscines au chlore mais cela demande une certaine organisation et un investissement considérable.

Dans son rapport, le CSS considère que la natation comporte plus d’avantages que d’inconvénients et dès lors ne voit pas de raison de déconseiller la natation aux enfants. Toutefois, la question spécifique des bébés nageurs n’a pas été évoquée. Vous ne l’avez d’ailleurs pas posée.

Que pensez-vous de l’avis du Conseil supérieur de la santé ? Ses statuts prévoient qu’il doit émettre des avis impartiaux et indépendants. De plus, ils contiennent vingt-sept pages consacrées à une procédure de gestion des conflits d’intérêts potentiels. Ce Conseil fonctionne d’ailleurs bien. Il faut toutefois regretter qu’un rapport relayé par la presse sème le trouble dans la population et soulève des questions quant à l’impartialité et à l’indépendance du CSS. Que comptez-vous faire pour que tout ceci ne se reproduise pas ?

Ne conviendrait-il pas d’interroger le CSS sur la question spécifique des bébés nageurs ? Ne faudrait-il pas réglementer la pratique des bébés nageurs dans les piscines au chlore, sensibiliser davantage les parents voire interdire l’accès des bébés nageurs aux piscines au chlore en vertu du principe de précaution ? Sur cette question, il faut travailler avec les Communautés.

Enfin, ne serait-il pas opportun d’aborder ce point lors de la conférence interministérielle ?

De heer Jacques Brotchi (MR). – In de krant La Libre Belgique konden we vorige vrijdag lezen dat de Hoge Gezondheidsraad (HGR) een advies heeft uitgebracht over de chloorproblematiek in zwembaden. Het rapport concludeerde ‘dat er op dit moment onvoldoende aanwijzingen zijn voor een verband tussen blootstelling aan chloorverbindingen en het ontstaan van astma om kinderen het zwemmen af te raden’.

Op het einde van het rapport kan men evenwel lezen dat ‘sommige experts die bij dit advies betrokken waren, belangen hebben aangegeven die zouden kunnen leiden tot het in twijfel trekken van hun afhankelijkheid’. Ik heb dus vragen bij de waarde van dat advies.

Een studie van de vakgroep industriële toxicologie en arbeidsgeneeskunde van de UCL leert ons dat het risico op astma acht keer hoger ligt bij baby’s die zwemmen, dat het risico op bronchiolitis vier keer hoger ligt en de blootstelling aan chloor in zwembaden hiervoor verantwoordelijk zou zijn, dat chloor de beschermende laag van de longen aantast en dat die voor de leeftijd van zes jaar nog niet helemaal zijn ontwikkeld. Zwemmen zou dus niet zonder risico zijn voor de allerkleinsten.

Er bestaan alternatieve technieken voor desinfectie. Chloor wordt gebruikt om redenen van gezondheid, om de verspreiding van ziekten tegen te gaan. Koper-zilver of ozon kunnen vervangingsproducten zijn. Een andere oplossing is dat in zwembaden met chloor de lucht zes tot acht keer per uur wordt ververst, maar daarvoor moet de organisatie worden aangepast en zijn grote investeringen nodig.

In zijn rapport vindt de HGR dat zwemmen meer voor- dan nadelen heeft en dat er daarom geen reden is om kinderen het zwemmen af te raden. De kwestie van de baby’s die zwemmen, komt echter niet ter sprake. U had die vraag overigens niet gesteld.

Wat denkt u over het advies van de Hoge Gezondheidsraad? De statuten vermelden dat zijn adviezen onpartijdig en onafhankelijk moeten zijn. Bovendien zijn zevenentwintig pagina’s gewijd aan een procedure voor de beheersing van mogelijke belangenconflicten. Overigens werkt de raad goed. Niettemin is het spijtig dat een rapport, waarover in de pers wordt bericht, voor verwarring zorgt bij de bevolking en vragen oproept over de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de HGR. Wat zult u doen om dat in de toekomst te vermijden?

Moet de HGR niet ondervraagd worden over de specifieke kwestie van de baby’s die zwemmen.? Moet het zwemmen van baby’s in zwembaden met chloor niet worden gereglementeerd? Moeten de ouders niet gesensibiliseerd worden en moet het voorzorgsprincipe niet worden toegepast waardoor baby’s niet meer toegelaten worden in zwembaden met chloor? Op dit punt moet worden samengewerkt met de gemeenschappen.

Moet dit punt niet worden besproken op de interministeriële conferentie?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. – Vous avez soulevé plusieurs problèmes, en commençant par celui, important et délicat, de l’indépendance des experts du Conseil supérieur de la santé (CSS). Vous avez probablement lu les conclusions du CSS dans l’avis qu’il a rendu sur ce sujet ; permettez-moi de le reprendre in extenso : « Nous tenons à indiquer que certains experts liés à cet avis ont déclaré avoir des intérêts susceptibles d’amener une mise en doute de leur indépendance. Selon la procédure prévue dans cette matière, ces intérêts ont été évalués et considérés comme pouvant entraîner un risque de conflit d’intérêts. Néanmoins, compte tenu de l’expertise disponible en Belgique et des délais à respecter, il a été jugé que leur participation à l’élaboration de l’avis était nécessaire. Le Collège, organe décisionnel final du CSS, a été dûment informé de cette situation et a porté une attention particulière à cette problématique. »

J’aurais trouvé plus inquiétant qu’une telle déclaration n’y figure pas. Il me semble néanmoins que le CSS aurait pu être plus explicite sur la nature de ce conflit d’intérêts.

J’ai demandé au CSS toutes les informations utiles. Il apparaît que ce conflit d’intérêts concernait un professeur, ne figurant d’ailleurs pas dans la majorité du CSS qui a rendu l’avis ; il a été le co-organisateur et le co-président d’un forum international qui s’est tenu du 21 au 23 août 2007 à Louvain. L’initiative de ce forum venait de l’organisation européenne des producteurs de chlore Euro Chlor et le coût de ce forum a été pris en charge par la Research Foundation for Health and Environmental Effects avec le soutien du World Chlorine Council and participating organizations et la National Swimming Pool Foundation. Le professeur n’a pas reçu d’honoraires personnels, mais l’Unité de recherche de toxicologie pulmonaire, dont il est le chef, a reçu une indemnité de 5 000 euros. Le programme et le choix des orateurs et des participants ont été déterminés sans ingérence des sponsors. La publication scientifique de ce forum est parue dans une revue internationale révisée par d’autres experts scientifiques en la matière.

Le professeur a informé le Collège de la présence d’un éventuel conflit d’intérêts le concernant, ce qui me semble très correct. Après avoir analysé la question, le Collège s’est porté garant de l’impartialité de l’avis, lequel est le résultat du travail collectif de cinq experts.

Vous évoquez – du moins dans la version écrite de votre question – une éventuelle prolongation du délai qui aurait pu éviter cette situation. Je pense que le CSS a disposé d’un délai suffisant puisque ma demande d’avis lui a été envoyée le 7 octobre 2009 ; j’ai d’ailleurs dû lui adresser des rappels, à la suite des questions à la Chambre.

Par ailleurs, en décembre 2010, le CSS a renforcé et formalisé ses procédures en matière de conflits d’intérêts. Vous êtes personnellement au courant de cette nouvelle procédure et vous savez donc que la règle générale précise qu’un expert en conflit d’intérêts ne participe ni au débat, ni à l’élaboration de l’avis, et que vu la taille de notre pays, le nombre d’experts disponibles et le caractère très spécifique de certaines matières, différentes procédures particulières sont prévues afin de garantir l’impartialité tout en permettant de disposer d’une expertise de qualité.

Dès lors que la procédure visant à assurer l’impartialité des avis a été renforcée, il n’est pas nécessaire de revoir la composition du Conseil supérieur pour l’instant. Pour rappel, ce Conseil compte 200 experts scientifiques, nommés par un arrêté du 21 mars 2008. En outre, ces experts sont assistés par des experts supplémentaires invités en fonction des avis à rendre.

Pour conclure sur ce volet spécifique, vous me permettrez de reprendre les propos du Professeur Van Laethem sur l’indépendance des experts et sur le vaccin pandémique, repris dans Le Soir du 23 novembre dernier :

« (…) je ne fais pas mystère de ces missions de consultance, puisque je les publie lors de mes interventions. II faut clairement expliquer de quoi il s’agit : comme expert en virologie, je suis consulté par les firmes qui développent des vaccins afin de donner un avis sur l’utilité ou la qualité d’un composant. De même, il est courant que des essais cliniques soient pratiqués dans mon hôpital et il est normal que les firmes nous rémunèrent pour ce service rendu. (…) Et si, en tant que virologue, je reste à l’écart de l’innovation vaccinologique, mon expertise ne vaudra plus grand-chose. (…) Mais il y a une différence entre être rémunéré ponctuellement pour une mission précise et être employé par une firme. Il faut mieux déclarer clairement ce type de lien et tenter d’en faire abstraction le plus possible, avec honnêteté, quand on rend par ailleurs un avis à la puissance publique. Je pense sincèrement qu’il est extrêmement difficile de trouver des experts qui n’aient absolument aucun lien avec l’industrie. Celui-ci doit être pesé et on doit évaluer s’il affecte le jugement. »

En tant que scientifique vous-même, professeur Brotchi, spécialisé et expert renommé dans un domaine très pointu comme la neurochirurgie, vous connaissez sans doute mieux que quiconque la problématique des conflits d’intérêts, vécue par de nombreux experts.

Pour en revenir à l’utilisation de chlore dans les piscines, le Conseil a conclu qu’une relation entre la fréquentation d’une piscine et l’asthme chez l’enfant n’est pas confirmée, mais qu’elle ne peut pas être exclue non plus.

Le rapport conclut par ailleurs qu’il faut également prendre en considération le bénéfice que constitue l’effort physique d’une séance de natation, et constate une meilleure tolérance à la natation des personnes asthmatiques par rapport à d’autres sports.

Le Conseil supérieur de la santé recommande également la réalisation d’études complémentaires. En effet, à ce jour, aucune étude n’a corroboré les résultats de l’étude du professeur Bernard qui établissent le lien de causalité entre l’utilisation du chlore dans les piscines et les risques respiratoires pour les enfants. Des études longitudinales, expérimentales et une étude comparative sur la concentration en chlore dans les piscines des pays voisins doivent être réalisées sur la base des recommandations de l’OMS.

C’est pourquoi, par respect du principe de précaution, j’ai pris différentes mesures suite à la publication de cet avis.

Il me semblait tout d’abord indispensable de faire parvenir cet avis à mes collègues communautaires et régionaux concernés : les ministres de l’Environnement, de l’Enseignement, du Sport et de la Santé. Je suis bien évidemment disposée, s’ils le souhaitent, à échanger nos réflexions sur cette problématique.

J’ai également demandé aux services de la DG5 Environnement du SPF Santé publique de réaliser l’étude comparative préconisée par le Conseil supérieur de la santé sur la concentration en chlore dans les piscines des pays voisins.

Enfin, j’ai demandé au Conseil de me fournir de plus amples informations sur sa recommandation relative aux études complémentaires à réaliser. Sur la base de ces précisions, nous pourrons entamer les discussions avec les autorités fédérales en charge de la politique scientifique pour la réalisation de ces études.

II n’existe pas de réglementation spécifique concernant les cours pour bébés nageurs, cette activité pouvant avoir lieu dans des piscines tant publiques que privées. Si une éventuelle initiative devait être prise, elle serait du ressort des communautés qui, pour rappel, disposent de l’avis du Conseil.

Je suis bien entendu disposée à inscrire ce point à l’ordre du jour d’une prochaine conférence interministérielle Santé.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – U hebt meerdere problemen opgeworpen, te beginnen met het belangrijke en delicate probleem van de onafhankelijkheid van de experts van de Hoge Gezondheidsraad. U hebt de conclusies van het advies van de Raad waarschijnlijk ook gelezen. Ik geef ze in extenso weer: ‘De HGR houdt eraan erop te wijzen dat sommige experten die bij dit advies betrokken waren belangen hebben aangegeven die zouden kunnen leiden tot het in twijfel trekken van hun onafhankelijkheid. Volgens de procedure ter zake werden deze belangen geëvalueerd en geoordeeld dat zij een risico zouden kunnen opleveren voor belangenconflicten. Gelet op de expertise die in België beschikbaar is en de te respecteren termijnen, werd geoordeeld dat hun deelname aan het opstellen van het advies toch nodig was. Het College, als hoogste beslissingsorgaan van de HGR, werd grondig over deze situatie geïnformeerd en heeft bijzondere aandacht besteed aan deze problematiek.’

Ik zou meer verontrust geweest zijn als die verklaring er niet had ingestaan. Niettemin had de HGR duidelijker moeten zijn over die belangenconflicten.

Ik heb de HGR om informatie gevraagd. Het blijkt nu dat het belangenconflict betrekking heeft op een professor, die overigens niet behoort tot de meerderheid van de HGR die het advies heeft uitgebracht; hij is medeorganisator en covoorzitter geweest van een internationaal forum dat in Leuven plaatsvond van 21 tot 23 augustus 2007. Het initiatief voor dit forum ging uit van de Europese organisatie van chloorproducenten Euro Chlor en de kosten van het forum werden betaald door de Research Foundation for Health and Environmental Effects met de steun van de World Chlorine Council and participating organizations en de National Swimming Pool Foundation. De professor heeft zelf geen erelonen ontvangen, maar de onderzoeksgroep longtoxicologie, waarvan hij de leiding heeft, heeft een vergoeding van 5 000 euro gekregen. Het programma en de keuze van de sprekers en deelnemers werden vastgelegd zonder inspraak van de sponsors. De wetenschappelijke publicatie van dit forum verscheen in een internationaal tijdschrift en werd gereviseerd door andere wetenschappelijke experts ter zake.

De professor heeft het College ingelicht over een mogelijk belangenconflict wat hem betreft, wat me correct lijkt. Na onderzoek heeft het College zich garant gesteld voor de onpartijdigheid van het advies, dat het resultaat is van het gezamenlijke werk van vijf experts.

In de schriftelijke versie van uw vraag zegt u dat een verlenging van de termijn die situatie had kunnen voorkomen. Ik vind dat de HGR voldoende tijd heeft gehad. Ik heb hem mijn adviesvraag op 7 oktober 2009 overgezonden en heb meermaals herinneringen moeten sturen na vragen in de Kamer.

In december 2010 heeft de HGR zijn procedure inzake belangenconflicten overigens versterkt en geformaliseerd. U kent de nieuwe procedure en weet dus dat het de algemene regel is dat een expert ingeval van belangenconflict niet deelneemt aan de besprekingen, noch aan de opstelling van het advies. U weet ook dat gezien de grootte van ons land, het aantal beschikbare experts en de specificiteit van sommige materies, in verschillende procedures is voorzien om de onpartijdigheid te waarborgen en tegelijk over een kwalitatief hoogstaande expertise te kunnen beschikken.

Aangezien de procedure die de onpartijdigheid van de adviezen moet verzekeren, werd versterkt, is het momenteel niet nodig de samenstelling van de HGR te herzien. Ik herinner eraan dat de Raad 200 wetenschappelijke experts telt, benoemd bij besluit van 21 maart 2008. Die experts worden bovendien bijgestaan door nog andere experts, afhankelijk van het advies dat moet worden uitgebracht.

Ik besluit dit gedeelte met wat professor Van Laethem verklaarde over de onafhankelijkheid van de experts en over pandemische vaccins in Le Soir van 23 november 2010:

(…) ik maak geen geheim van die consultancyopdrachten, vermits ik ze bekendmaak in mijn interventies. Het moet duidelijk zijn waarover het gaat: als expert in de virologie word ik geraadpleegd door bedrijven die vaccins ontwikkelen om hen te adviseren over het nut of de kwaliteit van een component. Ook worden vaak klinische proeven verricht in mijn ziekenhuis en vergoeden de bedrijven ons voor de geleverde dienst. (…) En als ik mij als viroloog afzijdig houdt van innovaties in de vaccinologie, zal mijn expertise niet veel waard meer zijn. (…) Maar er is een verschil tussen een vergoeding voor een bepaalde opdracht en werknemer zijn van een bedrijf. Het is beter dat soort band duidelijk te maken en te trachten er zoveel mogelijk en in alle eerlijkheid van af te zien als men een advies uitbrengt aan een overheidsinstantie. Ik denk eerlijk gezegd dat het zeer moeilijk is experts te vinden die geen enkele band hebben met de industrie. Er moet een afweging worden gemaakt en nagegaan worden of die band de beoordeling beïnvloedt.’

Als wetenschapper en expert gespecialiseerd in de neurochirurgie, professor Brotchi, kent u beter dan wie ook de problematiek van de belangenconflicten waarmee vele experts te maken hebben.

Wat het gebruik van chloor in zwembaden betreft, heeft de Raad geconcludeerd dat een verband tussen zwembadbezoek en astma bij kinderen niet is bevestigd, maar dat het evenmin kan worden uitgesloten.

Het rapport besluit ook dat de fysieke inspanning bij het zwemmen voordelen biedt, en stelt vast dat astmalijders zich beter voelen bij het zwemmen dan bij andere sporten.

De HGR beveelt bijkomende studies aan. Tot op vandaag heeft nog geen enkele studie de resultaten bevestigd van de studie van professor Bernard waarin het verband wordt gelegd tussen het gebruik van chloor in zwembaden en ademhalingsrisico’s bij kinderen. Studies over een langere periode, experimentele en vergelijkende studies over de chloorconcentraties in de ons omliggende landen, moeten worden uitgevoerd op basis van de aanbevelingen van WHO.

Daarom heb ik na de publicatie van het advies uit voorzorg verschillende maatregelen genomen.

Eerst en vooral heb ik het advies overgezonden naar mijn bevoegde collega’s van de gemeenschappen en gewesten: de ministers van Milieu, Onderwijs, Sport en Volksgezondheid. Als zij dat wensen, ben ik uiteraard bereid overleg te plegen over deze problematiek.

Ik heb ook aan de diensten van het DG5 Leefmilieu van de FOD Volksgezondheid gevraagd de door de HGR aanbevolen vergelijkende studie te maken over de chloorconcentratie in de zwembaden in onze buurlanden.

Ten slotte heb ik de Raad gevraagd mij zo veel mogelijk informatie te geven over zijn aanbeveling in verband met de bijkomende studies die nodig zijn. Op basis daarvan kunnen we met de federale overheid bevoegd voor wetenschapsbeleid de uitvoering van die studies bespreken.

Er bestaat geen specifieke reglementering in verband met de zwemlessen voor baby’s die zowel in openbare als in privézwembaden kunnen worden georganiseerd. Als dat nodig mocht blijken, is dat een bevoegdheid van de gemeenschappen, die eveneens het advies van de Raad hebben ontvangen.

Ik ben uiteraard bereid dat punt op een volgende interministeriële conferentie Volksgezondheid te agenderen.

M. Jacques Brotchi (MR). – Je remercie la ministre de sa réponse détaillée et précise.

Pour la question du conflit d’intérêts, la transparence me paraît bien entendu indispensable, de même que la communication. On a quand même jeté le trouble dans les esprits alors que, je suis d’accord avec vous, madame la ministre, tous les médecins experts ont une mission de consultance pour rester au courant, sans quoi ils perdent leur expertise.

Je vous remercie aussi de votre réponse concernant le chlore. Des décisions qui vont dans le sens que je souhaite sont annoncées, et je me réjouis de voir cette évolution. Un certain nombre de volets relevant des communautés, je crois que c’est ensemble que vous devez avancer.

De heer Jacques Brotchi (MR). – Inzake belangenconflicten zijn transparantie en communicatie uiteraard onontbeerlijk. Men heeft niettemin voor verwarring gezorgd, hoewel ik het met u eens ben dat alle artsen-experts een consultancyopdracht hebben om op de hoogte te blijven en hun deskundigheid niet te verliezen.

De beslissingen over chloor gaan de goede richting uit en dat verheugt me. Aangezien de gemeenschappen bevoegd zijn voor bepaalde aspecten, moet u ervoor zorgen dat voor de problematiek in zijn geheel vooruitgang kan worden geboekt.

M. le président. – Je rappelle que chaque sénateur dispose de trois minutes pour poser sa question. Le temps de parole est aussi de trois minutes pour la réponse. Le sénateur a enfin un droit de réplique d’une minute. Le Bureau m’a demandé de faire respecter ces temps de parole.

Je propose donc que nous nous en tenions à trois minutes pour la question, trois minutes pour la réponse et une minute pour la réplique.

De voorzitter. – Ik herinner eraan dat elke senator over drie minuten beschikt om zijn vraag te stellen. De spreektijd voor het antwoord bedraagt eveneens drie minuten. De senator heeft dan nog recht op een repliek van een minuut. Het Bureau heeft me gevraagd die spreektijden te doen naleven.

Laten we ons dus houden aan drie minuten voor de vraag en drie minuten voor het antwoord en één minuut voor de reactie.

Question orale de M. Willy Demeyer au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d’asile sur «l’impact des décisions du gouvernement fédéral sur les pouvoirs locaux» (nº 5-70)

Mondelinge vraag van de heer Willy Demeyer aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid over «de gevolgen van beslissingen van de federale regering voor de lokale overheden» (nr. 5-70)

M. le président. – M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales, répondra.

De voorzitter. – De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen, antwoordt.

M. Willy Demeyer (PS). – La situation financière des pouvoirs locaux dépend fortement des décisions prises aux autres niveaux de pouvoir. Les efforts budgétaires qu’une ville ou une commune entreprend peuvent être mis à mal par une décision d’une autorité supérieure prise sans compensation financière.

À cet égard, des mesures ont déjà été prises au niveau régional pour éviter ce genre de situation. Les déclarations de politique générale prévoient par exemple que : « afin d’assurer la stabilité des finances locales, le gouvernement sera attentif à garantir, pour les pouvoirs locaux, le principe de neutralité budgétaire des décisions prises par lui ».

Monsieur le secrétaire d’État, pouvez-vous me dire si le gouvernement fédéral évalue de manière systématique les incidences financières et administratives sur les pouvoirs locaux des mesures qu’il prend ? Dans l’affirmative, est-ce qu’une compensation automatique est prévue en cas d’impact négatif ?

Une offre efficace de services de proximité aux citoyens exige en effet que les moyens adéquats soient garantis en cas de transfert de missions ou d’imposition de charges nouvelles par l’État fédéral aux pouvoirs locaux.

De heer Willy Demeyer (PS). – De financiële toestand van de lokale overheden hangt in grote mate af van de beslissingen van andere beleidsniveau’s. De budgettaire inspanningen van een stad of een gemeente kunnen teniet gedaan worden door een beslissing zonder financiële compensatie van een hogere overheid.

Er werden al maatregelen genomen op gewestniveau om dit soort toestanden te vermijden. In de algemene beleidsverklaringen staat bijvoorbeeld dat voor de stabiliteit van de lokale financiën de regering er bij het nemen van beslissingen zal op toezien dat voor de lokale overheden het principe van de budgettaire neutraliteit wordt gegarandeerd.

Mijnheer de staatssecretaris, kunt u me meedelen of de federale regering de financiële en administratieve gevolgen van haar beslissingen voor de lokale overheden systematisch evalueert? Zo ja, is er bij een negatieve impact automatisch compensatie?

Een efficiënt aanbod van plaatselijke diensten voor de burgers vereist dat de nodige middelen voorhanden zijn bij de overdracht van opdrachten of het opleggen van nieuwe lasten door de federale overheid aan de lokale overheden.

M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales. – Je vous lis la réponse du premier ministre.

Le gouvernement fédéral comprend parfaitement votre souci, monsieur le sénateur-bourgmestre. Une organisation efficace de l’appareil public suppose en effet que chaque niveau de pouvoir soit responsable de ses propres décisions. Cela suppose qu’il doit supporter pleinement les conséquences budgétaires de ses politiques. Cela suppose également qu’il soit affecté le moins possible par les décisions des autres niveaux de pouvoir.

Comme les autorités régionales, le gouvernement fédéral actuel est dès lors attentif aux conséquences que ses décisions peuvent avoir pour les pouvoirs locaux. Les incidences financières et administratives éventuelles sont clairement évaluées et prises en compte dans le processus décisionnel.

Le gouvernement fédéral actuel peut néanmoins difficilement prendre en charge les conséquences négatives de décisions antérieures du pouvoir fédéral qui ont, pour lui aussi, des effets indésirables. De même, le gouvernement fédéral ne peut assumer les effets d’augmentation de volume qui influencent les finances des pouvoirs locaux, notamment en matière d’intégration sociale.

Que ce soit pour les conséquences indésirées de décisions antérieures ou pour les effets de volume, il revient à chacun d’assumer sa part. Le pouvoir fédéral est totalement incapable d’immuniser l’ensemble des conséquences de chacune de ses décisions sur les pouvoirs locaux.

Que ce soit l’État fédéral, la région, la communauté, la province ou la commune, chaque niveau de pouvoir regarde d’abord ses finances et a toujours l’impression désagréable de payer plus que l’autre ou d’assumer une charge plus lourde. Ce n’est évidemment pas le cas.

À titre d’exemple positif pour les communes, je voudrais citer un dossier d’actualité : les centres 100. Avec la loi créant les centres 112 et l’agence 112, ils vont passer sous l’autorité fédérale. Cette opération représentera un coût important pour le pouvoir fédéral, en partie à l’avantage des communes. En effet, l’État fédéral ne rembourse actuellement que partiellement aux communes les traitements des préposés 100, alors que si la loi entre en vigueur, ces préposés seront entièrement à charge du pouvoir fédéral en devenant des fonctionnaires fédéraux.

Je voudrais également lever une ambiguïté en ce qui concerne les comptes SEC95. Je rappelle qu’il n’a jamais été question de demander aux communes de changer leur manière de confectionner leur budget. On leur demande seulement de transmettre l’ensemble des données des budgets communaux à l’ICN pour que ces données soient ensuite adaptées, sur une base macro-économique, dans la transcription des comptes de l’État selon la logique des comptes 95, comme cela doit être fait au niveau européen.

Une évaluation est réalisée mais on observe des effets volumes ou des conséquences de décisions antérieures et, une nouvelle fois, les comptes SEC ne changeront pas la manière dont les communes doivent faire leur budget.

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. – Ik lees het antwoord van de eerste minister.

De federale regering begrijpt volkomen uw bezorgdheid, mijnheer de senator-burgemeester. Een efficiënte organisatie van het overheidsapparaat veronderstelt dat elk beleidsniveau verantwoordelijk is voor de eigen beslissingen. Dat veronderstelt dat men de budgettaire gevolgen van zijn beleid moet dragen. Dat betekent eveneens dat men zo weinig mogelijk hinder mag ondervinden van de beslissingen van andere beleidsniveau’s.

Net zoals de gewestelijke overheden, heeft de federale regering daarom aandacht voor de gevolgen die haar beslissingen kunnen hebben voor de lokale overheden. De eventuele financiële en administratieve gevolgen zijn duidelijk geëvalueerd en er wordt rekening mee gehouden in het beslissingsproces.

De federale regering kan moeilijk instaan voor de negatieve gevolgen van vroegere federale beslissingen, die overigens ook voor haar ongewenste effecten heeft. De federale regering kan evenmin de gevolgen dragen van de grotere omvang voor sociale integratie, die de financiën van de lokale overheden beïnvloedt.

Of het nu gaat om ongewenste gevolgen van beslissing van een ander beleidsniveau of de gevolgen van de omvang, elkeen moet zijn deel bijdragen. De federale overheid kan onmogelijk alle gevolgen van haar beslissingen voor de lokale overheden uitschakelen.

Elk beleidsniveau, zowel de federale overheid als de gewesten, de provincie of de gemeenten, kijkt eerst naar zijn eigen financiën en heeft altijd het onaangename gevoel meer te betalen dan een ander of zwaardere lasten te moeten dragen. Dat is natuurlijk niet het geval.

Als positief voorbeeld voor de gemeenten verwijs ik naar een actueel dossier: de 100-centra. Met de wet houdende oprichting van de 112-centra en het agentschap 112 valt de dienst 100 onder de federale bevoegdheid. Deze belangrijke kost voor de federale overheid, is gedeeltelijk ten voordele van de gemeenten. De federale overheid betaalt momenteel maar een deel van de prestaties van de dienst 100 terug. Wanneer de wet in werking treedt, zullen de kosten volledig ten laste vallen van de federale overheid.

Ik wens toch een misverstand uit de weg te ruimen over de ESR95. Het was nooit de bedoeling de gemeenten te vragen iets te wijzigen in de samenstelling van hun begroting. We hebben hun gewoon gevraagd de gegevens van de gemeentelijke begroting mee te delen aan de INR. Ze worden macro-economisch aangepast bij het inschrijven in de rekeningen van de Staat volgens de logica van de 95-rekeningen, zoals het moet gebeuren op Europees niveau.

Er is al een evaluatie gebeurd. We merken de gevolgen van eerder genomen beslissingen. Nogmaals, de ESR-rekeningen wijzigen niets aan de manier waarop de gemeenten hun begroting moeten opstellen.

M. Willy Demeyer (PS). – Je remercie le secrétaire d’État de la réponse qu’il a formulée au nom du gouvernement. J’en prends bonne note et je me permettrai de revenir sur le sujet dans le courant de la législature.

De heer Willy Demeyer (PS). – Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord in naam van de regering. Ik neem er nota van en ik zal er tijdens de loop van de legislatuur op terugkomen.

Question orale de M. Bert Anciaux au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d’asile sur «les massacres commis par la Libye pour l’Union européenne» (nº 5-74)

Mondelinge vraag van de heer Bert Anciaux aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid over «de moordpartijen door Libië in opdracht van de Europese Unie» (nr. 5-74)

M. le président. – M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales, répondra.

De voorzitter. – De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen, antwoordt.

M. Bert Anciaux (sp.a). – En octobre 2010, après que l’Italie l’eut déjà fait antérieurement, l’UE a conclu un accord avec la Libye pour qu’elle collabore à la gestion des flux migratoires et aux contrôles aux frontières. L’UE aurait payé pour cela, sur une période de trois ans, une contribution de 50 millions d’euros, à condition que la Libye fasse le nécessaire pour protéger les frontières extérieures de l’Europe et reprenne les ressortissants de pays tiers entrant en Europe par la Libye.

Pourquoi l’UE a-t-elle tout à coup négocié cette question avec cet « État voyou » ? Ce n’est certainement pas parce la Libye a fait des progrès en matière de respect des droits de l’homme. Au contraire, car quelques mois avant cet accord entre la Libye et l’UE, l’Agence des Nations unies pour les réfugiés a été exclue du pays. Cela illustre le « regard particulier » de la Libye sur la protection des demandeurs d’asile. En effet, elle ne souhaite pas que le monde puisse voir comment elle traite ces réfugiés. Les rapports d’Amnesty International ne disent pas le contraire. Ils parlent de violations graves et systématiques des droits de l’homme. Amnesty en arrive à la conclusion que les demandeurs d’asile ne sont absolument pas en sécurité en Libye.

Maintenant que le régime du colonel Kadhafi vacille, on peut constater de visu à quoi mènent ces accords. La Libye n’a manifestement rien trouvé de mieux que de repousser des centaines, voire des milliers de demandeurs d’asile dans le Sahara entre la Libye et le Niger et les livrer à leur propre sort. En essayant de confier sa politique de migration à des « videurs », l’UE est complice de la mort de centaines de demandeurs d’asile.

Le gouvernement était-il au courant du contenu et des conséquences de cet accord entre l’Italie, l’UE et la Libye pour la surveillance et la protection des frontières extérieures de l’Europe ? Le gouvernement était-il au courant de la situation lamentable dans laquelle se trouvaient les demandeurs d’asile, des violations graves des droits de l’homme et des centaines de décès qui furent la conséquence de cet accord ? Comment le gouvernement peut-il justifier une telle politique d’asile inhumaine de l’Europe et de la Belgique ? La Belgique a-t-elle formulé des réserves à cet égard dans les assemblées des chefs d’État et chefs de gouvernement de l’UE ?

De heer Bert Anciaux (sp.a). – In oktober 2010 sloot de EU, nadat Italië dat eerder had gedaan, een overeenkomst met Libië om samen te werken rond het beheer van migratiestromen en grenscontroles. Over een periode van drie jaar zou de EU hiervoor een bijdrage van 50 miljoen euro betalen, op voorwaarde dat Libië het nodige zou doen om de buitengrens van Europa te beschermen en de onderdanen van derdelanden die de EU via Libië binnenkomen, terug zou nemen.

Waarom ging de EU plots met deze schurkenstaat onderhandelen over deze kwestie? Toch niet omdat Libië is bijgedraaid inzake het respect voor de mensenrechten? Integendeel, want enkele maanden vóór deze overeenkomst tussen Libië en de EU is de VN-Vluchtelingenorganisatie daar buitengezet. Het illustreert de ‘aparte kijk’ van Libië op de bescherming van asielzoekers. Het wil immers niet dat de wereld kan zien hoe het met deze vluchtelingen omgaat. Ook de rapporten van Amnesty International liegen er niet om. Ze hebben het over systematische en grove schendingen van de mensenrechten. Amnesty komt daarbij finaal tot de conclusie dat asielzoekers absoluut niet veilig zijn in Libië.

Nu het regime van kolonel Kadhafi wankelt, kan men trouwens met eigen ogen constateren waartoe deze overeenkomsten leiden. Blijkbaar vond Libië er niets anders op dan honderden of zelfs duizenden asielzoekers te dumpen in de Sahara tussen Libië en Niger en aan hun lot over te laten. Door de poging haar migratiebeleid uit te besteden aan ‘buitenwipper’ Libië is de EU medeschuldig aan de dood van honderden asielzoekers.

Was de regering op de hoogte van de inhoud en de consequenties van deze overeenkomst tussen Italië, de EU en Libië ter bewaking en bescherming van de Europese buitengrenzen? Was de regering op de hoogte van de erbarmelijke toestand waar de asielzoekers zich in bevonden en van de grove mensenrechtenschendingen en honderden dodelijke slachtoffers als gevolg van deze overeenkomst? Hoe kan de regering een dergelijk onmenselijk asielbeleid van Europa en België verantwoorden? Heeft België hierover enig voorbehoud gemaakt in de bijeenkomsten van de EU-staatshoofden en regeringsleiders?

M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales. – Le 30 août 2008, un traité d’amitié et de coopération a été signé à Benghazi entre le dirigeant libyen Mouammar Kadhafi et le premier ministre italien Silvio Berlusconi. Il s’agissait d’un accord strictement bilatéral entre l’Italie et la Libye au sujet duquel la Belgique n’a pas été consultée.

L’accord concernait le paiement de 5 milliards de dollars, répartis sur 25 ans, sous la forme de divers projets de construction. En contrepartie de ces investissements, la Libye devait renforcer sa collaboration dans la lutte contre l’immigration illégale vers les côtes du sud de l’Italie.

Pour ce qui concerne le renvoi de migrants vers la Libye par l’Italie, la Commission européenne a rassemblé des renseignements et analysé la légalité du traité d’amitié entre l’Italie et la Libye. Sur la base de ces informations, la Commission a déclaré, en décembre 2009, que le traité, qui fait référence aux obligations internationales des États membres et donc au principe de non-refoulement ou non-reconduite, n’était pas contraire au droit européen.

La Commission a aussi précisé qu’il incombe à l’Italie de faire respecter les obligations internationales et de prendre les mesures nécessaires quand ces règles ne sont pas appliquées.

Depuis le 15 février 2011, la Libye est le théâtre d’un soulèvement populaire sans précédent.

Le 26 février, le Conseil de sécurité des Nations unies a adopté une série de mesures de sanction visant la famille et les parents de Mouammar Kadhafi et il a été décidé de transmettre « la situation en Libye depuis le 15 février » au procureur de la Cour pénale internationale.

L’Union européenne a aussi approuvé, le 28 février, un embargo sur les armes destinées à la Libye, de même qu’un gel des crédits et une interdiction de visa pour le colonel Kadhafi et 25 de ses collaborateurs. L’assemblée générale de l’ONU a suspendu, le 1er mars, l’appartenance de la Libye au Conseil des droits de l’homme des Nations unies. En même temps, l’aide humanitaire internationale a été mise sur pied pour soutenir tant la population libyenne que les milliers de réfugiés arrivant aux frontières de la Libye avec la Tunisie et l’Égypte.

Compte tenu du grand nombre de personnes fuyant de Libye vers la Tunisie et l’Égypte, le commissaire Malmström a confirmé que l’Union européenne était disposée à offrir une aide humanitaire à ces deux pays. Des contacts ont été pris avec une série d’organisations internationales, dont le HCR. L’UE a, en outre, lancé le mécanisme européen de protection civile.

Le 11 mars 2011, un Conseil européen spécial dressera le bilan de la situation en Libye. Cette réunion a pour but d’offrir une réponse humanitaire et politique à la situation actuelle en Afrique du Nord et plus précisément en Libye. Herman Van Rompuy, président du Conseil européen, formulera des propositions sur l’attitude stratégique de l’Union européenne en réaction aux développements récents.

Dans ce cadre, le conseil des ministres a décidé ce jeudi d’octroyer un montant d’un million d’euros au Comité international de la Croix-Rouge, via le budget du fonds d’urgence, pour répondre ainsi aux appels des organisations humanitaires.

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. – Op 30 augustus 2008 is een vriendschaps- en samenwerkingsakkoord ondertekend te Benghazi tussen de Libische leider Moammar Kadhafi en de Italiaanse eerste minister Silvio Berlusconi. Het ging om een strikt bilateraal akkoord tussen Italië en Libië waarbij België niet geraadpleegd werd.

Het akkoord had betrekking op de betaling van 5 miljard dollar, verspreid over 25 jaar, in de vorm van diverse bouwprojecten. Als tegenprestatie voor deze investeringen, moest Libië zijn samenwerking in de strijd tegen de illegale immigratie naar de kusten van Zuid-Italië versterken.

Wat betreft de terugwijzingen van migranten naar Libië door Italië, heeft de Europese Commissie inlichtingen verzameld en de wettigheid van het vriendschapsakkoord tussen Italië en Libië geanalyseerd. Op basis van deze informatie, heeft de Commissie in december 2009 verklaard dat het verdrag, dat verwijst naar de internationale verplichtingen van de lidstaten en dus naar het principe van non-refoulement, of niet-terugleiding, niet strijdig is met het Europese recht.

De Commissie heeft eveneens verduidelijkt dat het Italië toekomt de internationale verplichtingen te doen naleven en de nodige maatregelen te nemen als deze regels niet worden gerespecteerd.

Sinds 15 februari 2011 is Libië het strijdtoneel van een volksopstand zonder voorgaande.

Op 26 februari heeft de VN-Veiligheidsraad een reeks sanctiemaatregelen goedgekeurd tegen de familie en verwanten van Moammar Kadhafi en werd beslist ‘de situatie in Libië sinds 15 februari’ over te maken aan de procureur bij het Internationaal Strafhof.

De Europese Unie heeft op 28 februari ook een wapenembargo tegen Libië aangenomen evenals een bevriezing van de kredieten en een visaverbod voor kolonel Kadhafi en 25 van zijn medewerkers. De Algemene Vergadering van de VN heeft op 1 maart het lidmaatschap van Libië van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties opgeschort. Tegelijkertijd wordt de internationale humanitaire hulp op gang gebracht om zowel de Libische bevolking als de duizenden vluchtelingen die toekomen aan de grenzen van Libië met Tunesië en Egypte ter hulp te komen.

Rekening houdend met het groot aantal personen dat vanuit Libië naar Tunesië en Egypte vlucht, heeft commissaris Malmström bevestigd dat de Europese Unie bereid is deze twee landen humanitaire hulp te bieden. Er werden contacten gelegd met een aantal internationale organisaties, waaronder het HCR. De EU heeft bovendien het mechanisme van Europese civiele bescherming opgestart.

Op 11 maart 2011 zal een bijzondere Europese Raad de balans opmaken van de situatie in Libië. Deze vergadering heeft tot doel een humanitair en politiek antwoord te bieden op de actuele situatie in Noord-Afrika en meer bepaald in Libië. Herman Van Rompuy, voorzitter van de Europese Raad, zal voorstellen doen over de strategische houding van de Europese Unie als reactie op de recente ontwikkelingen.

In dat kader heeft de ministerraad donderdag beslist een bedrag van 1 miljoen euro toe te kennen aan het Internationale Rode Kruiscomité via het budget van het noodfonds, om zo de oproepen van de humanitaire organisaties te beantwoorden.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Le secrétaire d’État évoque divers sujets mais ne répond pas à ma question, qui concerne l’accord que l’Union européenne a conclu avec la Libye au sujet de la protection des frontières extérieures de l’Europe. Ma question porte non pas sur l’Italie, mais sur l’UE dont nous sommes membres.

Il ne s’agit pas non plus du flux de réfugiés vers la Tunisie et l’Égypte, mais bien des centaines, des milliers de réfugiés vers l’Union européenne durant la période précédente, qui ont été arrêtés par la Libye et repoussés dans le désert. Le secrétaire d’État n’a pas répondu sur ce point. Ce n’est pas sérieux. Ses explications sont peut-être intéressantes mais ne répondent pas à ma question.

Pourquoi ne répond-on pas à mes questions, monsieur le président ? C’est la deuxième fois que cela arrive. La semaine dernière, il s’est passé exactement la même chose lorsque le premier ministre est venu faire un beau discours que je n’avais pas demandé.

Le gouvernement était-il au courant de l’accord de l’UE avec la Libye ? Était-il au courant des nombreuses victimes qui sont tombées ? Je ne demande pas ce que le secrétaire d’État fera à l’avenir. Je demande ce qu’il est advenu en Libye de tous ces réfugiés par le passé.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – De staatssecretaris is een aimabel man. Hij kan mij gerust ook iets komen vertellen over het feest van de brandweer in zijn dorp. Maar mijn vraag gaat daar niet over. Mijn vraag gaat over de overeenkomst die de Europese Unie met Libië heeft gesloten over de bescherming van de buitengrens van Europa. Mijn vraag gaat niet over Italië, ze gaat over de EU waar wij lid van zijn. We zijn nog altijd geen lid van Italië.

Het gaat ook niet over de vluchtelingenstroom naar Tunesië en Egypte. Het gaat over de honderden, duizenden vluchtelingen naar de Europese Unie in de periode voordien, die door Libië werden tegengehouden en gedumpt in de woestijn. De staatssecretaris heeft daar niet op geantwoord. Dat is toch niet ernstig. Zijn uitleg is misschien interessant, maar is geen antwoord op mijn vraag.

De bedoeling van actuele vragen is dat ministers antwoorden. Waarom wordt niet geantwoord op mijn vragen, mijnheer de voorzitter? Dit is de tweede keer. Vorige week gebeurde net hetzelfde toen de eerste minister een mooi verhaal kwam vertellen waarnaar ik niet had gevraagd.

Was de regering op de hoogte van de EU-overeenkomst met Libië? Was zij op de hoogte van de vele slachtoffers die daar vielen? Dat is mijn vraag. Ik vraag niet wat de staatssecretaris in de toekomst zal doen. Ik vraag wat in Libië in het verleden is gebeurd met al die vluchtelingen.

M. le président. – Le contenu de votre question était clair, monsieur Anciaux. La réponse l’était tout autant.

De voorzitter. – Uw vraag was inhoudelijk duidelijk, mijnheer Anciaux. Het antwoord was dat eveneens.

Question orale de Mme Lieve Maes au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «l’effet de la décision récente de la Cour européenne de justice sur les prix des assurances» (nº 5-67)

Mondelinge vraag van mevrouw Lieve Maes aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de impact van de recente uitspraak van het Europees Hof van Justitie op de prijzen van de verzekeringen» (nr. 5-67)

Mme Lieve Maes (N-VA). – Au début de cette semaine, la Cour européenne de Justice a rendu un arrêt dans une affaire qui lui avait été soumise par la Cour constitutionnelle belge en juin 2009.

La loi du 10 mai 2007 a transposé la directive européenne 2004/113/CE mettant en œuvre le principe de l’égalité de traitement entre les femmes et les hommes dans l’accès des biens et services et la fourniture de biens et services. Conformément à cette loi, les compagnies d’assurances ne pouvaient plus, à partir du début de 2008, recourir au critère du sexe pour déterminer la prime qu’un consommateur doit payer. Cela vaut depuis lors pour la responsabilité civile, les assurances auto et les assurances hospitalisation.

La directive précitée prévoyait aussi qu’une exception peut être faite pour les assurances vie. Cette mesure d’exception a été inscrite dans la loi du 21 décembre 2007.

Test-Achats a introduit un recours en annulation contre cette disposition d’exception en indiquant, en guise de motivation, qu’elle viole le principe constitutionnel d’égalité. Selon l’organisation, la dérogation autorisait la discrimination sur la base du sexe puisqu’aucune donnée statistique pertinente et précise n’est disponible.

La Cour européenne de Justice a donné raison à Test-Achats et a confirmé qu’à partir de la fin de 2012, des primes distinctes ne pourront être demandées aux hommes et aux femmes.

La presse a annoncé que les assurances deviendront plus chères. Assuralia, l’association professionnelle des assureurs, a réagi en ce sens à l’arrêt. Elle a expliqué que les conditions et les primes des assurances sont fixées en tenant compte de différences objectivement attestées des risques si bien que chaque assuré paie le juste prix pour son risque. Elle a ajouté qu’à cause des modifications de 2008, les jeunes femmes devaient payer davantage pour leur assurance auto.

La déclaration d’Assuralia selon laquelle les assurances vie seront plus onéreuses est-elle exacte ? Le ministre va-t-il surveiller cette évolution des prix ? Que fera-t-il si ceux-ci augmentent effectivement ?

Le monde des assurances fait également d’autres distinctions : sur la base de l’âge (avec des franchises plus importantes pour les jeunes conducteurs et les plus âgés), sur la base du lieu de résidence (en fonction du code postal), sur la base du nombre de kilomètres parcourus et parfois aussi sur la base des antécédents médicaux. Toutes ces exceptions sont-elles suffisamment étayées ou le secteur peut-il encore s’attendre à de nouvelles admonestations ?

Mevrouw Lieve Maes (N-VA). – Begin deze week deed het Europees Hof van Justitie uitspraak in een zaak die het Belgisch Grondwettelijk Hof in juni 2009 had voorgelegd.

De wet van 10 mei 2007 is een omzetting van de Europese richtlijn 2004/113/EG tot uitvoering van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten. Krachtens die wet mochten de verzekeringsmaatschappijen vanaf begin 2008 het criterium geslacht niet langer gebruiken om de premie te bepalen die een consument moet betalen. Dit geldt ondertussen voor burgerlijke aansprakelijkheid, autoverzekeringen en ziekenhuisverzekeringen.

De vermelde richtlijn bepaalde ook dat een uitzondering kan worden gemaakt voor levensverzekeringen. Die uitzonderingsmaatregel werd in de wet van 21 december 2007 vastgelegd.

Test-Aankoop diende een beroep tot vernietiging van die uitzonderingsbepaling in, met als motivering dat het grondwettelijke gelijkheidsprincipe door die afwijking wordt geschonden. Volgens de organisatie liet de afwijking discriminatie op basis van geslacht toe, aangezien geen relevante en nauwkeurige statistische gegevens beschikbaar zijn.

Het Europees Hof van Justitie heeft Test-Aankoop gelijk gegeven en bevestigd dat vanaf eind 2012 geen aparte premies mogen worden gevraagd aan mannen en vrouwen.

De pers kopte: ‘Verzekeringen gaan duurder worden’. Zo reageerde Assuralia, de beroepsvereniging van de verzekeraars, op de uitspraak. Ze argumenteerde dat de voorwaarden en premies van verzekeringen worden vastgelegd aan de hand van objectief vaststaande verschillen in risico’s ‘zodat elke verzekerde de juiste prijs voor zijn risico betaalt’. Ze meldde ook dat de wijzigingen van 2008 ertoe hebben geleid dat jonge vrouwen meer moesten betalen voor hun autoverzekering.

Klopt de stelling van Assuralia dat de levensverzekeringen duurder worden? Laat de minister dat monitoren? Wat zal hij doen als de prijzen inderdaad stijgen?

De verzekeringswereld maakt nog andere onderscheiden: op basis van leeftijd (met grotere vrijstellingen voor jongere en oudere bestuurders), op basis van woonplaats (gebaseerd op postcode), op basis van het aantal gereden kilometers en soms ook de medische achtergrond. Zijn al die uitzonderingen voldoende onderbouwd of staat de sector nog meer terechtwijzingen te wachten?

M. Didier Reynders, vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles. – Tout d’abord, j’ai demandé au service assurances du SPF Économie et à la CBFA de proposer les mesures nécessaires pour appliquer correctement cet arrêt. Je déposerai au parlement les textes y afférents.

Il est en effet possible que les primes des assurances vie augmentent pour les femmes. En revanche, il est aussi possible que les tarifs diminuent pour les hommes de manière à ce que les mêmes primes valent pour les deux sexes. Outre le SPF Économie et la CBFA, l’Observatoire des prix pourrait lui aussi organiser un monitoring.

Enfin, une distinction est également faite sur la base d’autres critères mais conformément à la loi. Nous pouvons bien entendu débattre au parlement de la question de savoir s’il est souhaitable de conserver de telles discriminations.

Je m’attends à d’autres arrêts à ce sujet au cours des prochaines années. Nous devons avant tout, affaires courantes ou pas, adapter avant le 21 décembre 2012 notre réglementation à la suite de l’arrêt de la Cour européenne de Justice.

De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen. – In de eerste plaats heb ik de dienst Verzekeringen van de FOD Economie en de CBFA gevraagd de nodige maatregelen voor te stellen om een correcte uitvoering te geven aan dit arrest. Ik zal de desbetreffende teksten in het parlement indienen.

Het is inderdaad mogelijk dat de premies van levenverzekeringen voor vrouwen zullen verhogen. Daartegenover is het ook mogelijk dat de tarieven voor de mannen dalen zodat de uitkomst is dat voor beide geslachten dezelfde premies gelden. Niet alleen de FOD Economie en de CBFA, maar misschien ook het Observatorium van de prijzen kunnen een monitoring organiseren.

Ten slotte wordt ook op basis van andere criteria een onderscheid gemaakt, maar wel met toepassing van de wet. We kunnen in het parlement uiteraard debatteren over de vraag of het wenselijk is dergelijke discriminaties te behouden.

Ik verwacht de komende jaren nog andere arresten ter zake. Eerst en vooral moeten we, al dan niet in lopende zaken, onze regelgeving in navolging van het arrest van het Europees Hof van Justitie vóór 21 december 2012 aanpassen.

Mme Lieve Maes (N-VA). – Je me réjouis que le ministre fasse suivre l’évolution de manière à ce que le consommateur demeure un tant soit peu protégé.

Mevrouw Lieve Maes (N-VA). – Het verheugt me dat de minister de evolutie laat monitoren zodat de consument enigszins beschermd blijft.

Question orale de Mme Vanessa Matz au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «le cas problématique d’une décision du Service des décisions anticipées en matière fiscale (SDA) envers Total» (nº 5-68)

Mondelinge vraag van mevrouw Vanessa Matz aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «een problematische beslissing van de Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken (DVB) over Total» (nr. 5-68)

Mme Vanessa Matz (cdH). – Monsieur le vice-premier ministre, l’hebdomadaire Knack vient de publier un article signalant que le Service des décisions anticipées en matière fiscale aurait pris pendant l’été 2010 une décision particulièrement favorable à Total Belgique pour des transferts vers le paradis fiscal des Bermudes.

Le ruling pour Total concerne des paiements de Total Belgique aux Bermudes. Depuis des années, l’ancienne Petrofina achète le pétrole brut pour sa raffinerie d’Anvers à une de ses filiales des Bermudes, Total International qui, quant à elle, achète le pétrole brut aux filiales de production du groupe Total, ou à des tiers dans des pays producteurs de pétrole.

Il semblerait que l’accord conclu avec Total pose problème. Le Service des décisions anticipées a estimé que les paiements de Total Belgique vers sa filiale des Bermudes sont des frais professionnels, ce que voulait Total. Or pour qu’un paiement soit un frais professionnel, il faut qu’il soit effectué dans le cadre d’opérations réelles et sincères et avec des personnes qui ne sont pas des constructions artificielles. La filiale aux Bermudes n’a par exemple ni personnel ni matériel, ce qui peut donner à penser que cette filiale est justement une construction artificielle.

Plus grave, le Service des décisions anticipées par l’intermédiaire de Mme Tai, sa présidente, a envoyé une lettre à deux des plus hauts fonctionnaires de votre administration. Dans ce courrier daté du 25 octobre 2010, Mme Tai aurait demandé l’ajout d’un paragraphe à une circulaire du 22 octobre, en mentionnant que ce paragraphe était indispensable pour que la décision du Service des décisions anticipées pour Total soit valable. Votre administration a exaucé le souhait du Service des décisions anticipées par le biais d’une circulaire du 30 novembre. Résultat : Total Belgique a l’assurance de pouvoir déduire les paiements à destination de sa filiale des Bermudes – pays qui, je le rappelle, est un paradis fiscal – et cela avec l’accord du Service des décisions anticipées et de votre administration.

Monsieur le vice-premier ministre, les faits révélés par le journal Knack sont-ils confirmés ? Avez-vous mené une enquête ? Comment se fait-il que le Service des décisions anticipées ait pris une telle décision en ce qui concerne Total ? Pouvez-vous l’expliquer ? Quels ont été les contacts entre le Service des décisions anticipées et votre administration dans ce dossier ? Le Service des décisions anticipées n’est-il pas un organe indépendant ? Pourquoi votre administration a-t-elle modifié une circulaire à la demande du Service des décisions anticipées, en sachant parfaitement à qui cette modification profiterait, c’est-à-dire à Total ?

Si les faits révélés par le journal Knack sont avérés, je me pose la question de la pertinence de ce genre d’opération. Hier, un vote important est intervenu à la Chambre sur la levée du secret bancaire. Cela me semble un peu en contradiction avec les recommandations de la commission sur la fraude fiscale.

Mevrouw Vanessa Matz (cdH). – Mijnheer de vice-eersteminister, het weekblad Knack publiceerde zopas een artikel waarin wordt gemeld dat de Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken in de zomer van 2010 een bijzonder gunstige beslissing zou hebben genomen ten voordele van Total België voor transfers naar het fiscale paradijs Bermuda.

De ruling voor Total betreft betalingen van Total België aan Bermuda. Sinds jaren koopt het oude Petrofina ruwe petroleum voor zijn raffinaderij in Antwerpen bij één van zijn filialen in Bermuda, Total International, dat zelf ruwe petroleum koopt bij productiefilialen van de Totalgroep of bij derden in petroleumproducerende landen.

Blijkbaar roept het akkoord met Total problemen op. De Dienst Voorafgaande Beslissingen meende dat de betalingen van Total België aan zijn filiaal in Bermuda beroepskosten zijn, wat Total wilde. Opdat een betaling een beroepsuitgave zou zijn, moet die echter gebeuren in het kader van werkelijke en oprechte operaties met personen die geen artificiële constructies zijn. Het filiaal op Bermuda heeft bijvoorbeeld geen personeel of materieel, wat kan doen vermoeden dat dit filiaal enkel een artificiële constructie is.

Erger nog is dat de Dienst Voorafgaande Beslissingen via bemiddeling van mevrouw Tai, zijn voorzitter, een brief heeft gestuurd aan twee van de hoogste ambtenaren van uw administratie. In die brief van 25 oktober 2010 zou mevrouw Tai gevraagd hebben om een paragraaf toe te voegen aan een rondzendbrief van 22 oktober, zeggende dat die paragraaf onontbeerlijk was opdat de beslissing van de Dienst Voorafgaande Beslissingen voor Total geldig zou zijn. Uw administratie heeft de wens van de Dienst Voorafgaande Beslissingen ingewilligd via een rondzendbrief van 30 november. Het resultaat is dat Total België de garantie heeft dat het zijn betalingen aan zijn filiaal in Bermuda – ik herinner eraan dat dit land een fiscaal paradijs is – kan aftrekken, en dat met het akkoord van de Dienst Voorafgaande Beslissingen en uw administratie.

Mijnheer de vice-eersteminister, kunt u de door het weekblad Knack aangehaalde feiten bevestigen? Hebt u een onderzoek ingesteld? Hoe kan het dat de Dienst Voorafgaande Beslissingen een dergelijke beslissing betreffende Total heeft genomen? Kunt u dat uitleggen? Welke contacten waren er tussen de Dienst Voorafgaande Beslissingen en uw administratie in dit dossier? Is de Dienst Voorafgaande Beslissingen geen onafhankelijk orgaan? Waarom heeft uw administratie een rondzendbrief gewijzigd op vraag van de Dienst Voorafgaande Beslissingen, zeer goed wetend wie van deze wijziging zou profiteren, namelijk Total?

Indien de door het weekblad Knack geopenbaarde feiten worden bevestigd, heb ik vragen bij de deugdelijkheid van dat soort operatie. Gisteren was er een belangrijke stemming in de Kamer over de opheffing van het bankgeheim. Dat lijkt me in tegenspraak met de aanbevelingen van de commissie over de fiscale fraude.

M. Didier Reynders, vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles. – La lecture de la presse est intéressante mais il est aussi intéressant de lire de temps en temps les textes votés par le parlement. Mme Matz m’interroge pour savoir si tout cela est normal, si tout cela s’est déroulé correctement. En fait, c’est à sa demande que les choses se sont déroulées de cette manière. La loi-programme du 23 décembre 2009 a introduit deux nouvelles dispositions sur les paiements effectués vers des paradis fiscaux. L’article 307 du code de l’impôt sur les revenus prévoit l’obligation de déclarer tous les paiements effectués directement ou indirectement vers des paradis fiscaux. L’article 198 précise que les paiements faits dans le cadre de constructions artificielles ne sont pas déductibles.

À ce jour, le Service des décisions anticipées a traité quatre dossiers. Deux dossiers concernent l’importation de marchandises, à savoir du pétrole et des fruits. Dans les deux cas, aucun Rouletabille n’a découvert de mystère. Les deux sociétés déclarent spontanément les paiements à la demande du parlement – c’est la loi – mais demandent la déduction de leurs achats. Les deux sociétés se soumettent spontanément à la vérification de ce que leurs opérations sont réelles et sincères et qu’elles ne visent pas à éluder l’impôt belge. Il s’agit effectivement dans les deux cas d’opérations d’importation.

Concernant la société importatrice de pétrole, l’ensemble des achats de brut du groupe s’effectue, à la demande des pays producteurs de pétrole, par le biais d’une société enregistrée aux Bahamas depuis 1957, mais dirigée au départ de la France, raison pour laquelle elle est considérée par le fisc français comme une société résidente fiscale française, consolidée dans le cadre de l’ensemble des sociétés du groupe en France. Quant aux importations, il y a effectivement déclaration des droits de douane et de tout autre droit à acquitter.

Sous l’angle fiscal, on ne peut donc pas parler de paiements effectués à une société soumise à un régime notablement plus avantageux que le nôtre.

Ces opérations visent-elles à éluder l’impôt en Belgique ? Le prix payé pour l’importation de pétrole brut comprend le prix de référence par rapport aux cours cotés sur les marchés et une commission. La décision anticipée ne portait pas sur l’analyse des prix de transfert mais bien sur l’analyse d’une importation de produits, en l’espèce pétroliers.

Dans la mesure où la société belge importe effectivement du pétrole et paie le prix du marché, il n’est pas question – ni sous forme d’objectif ni sous forme d’effet – d’éluder l’impôt en Belgique. Ces achats étant effectués en vue d’acquérir des revenus en Belgique, ils sont en effet déductibles, quelle que soit leur origine, et cela conformément à l’article 49 du CIR 92.

Le législateur lui-même demandant aux entreprises de déclarer les opérations conclues avec des paradis fiscaux, je trouve quelque peu fatigant d’entendre sans arrêt des insinuations concernant, d’une part, certaines entreprises et, d’autre part, mon administration, lesquelles ne font qu’appliquer la loi, ce dont je les félicite.

C’est d’ailleurs la raison pour laquelle j’ai demandé au président du comité de direction du SPF Finances de me présenter un rapport basé sur l’audit interne pour connaître l’origine des informations diffusées à propos d’un dossier individuel. Vous ne souhaiteriez pas non plus, je le suppose, que je doive expliquer à la tribune votre situation fiscale personnelle ou la situation fiscale de quelque Belge ou entreprise belge que ce soit.

De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen. – De pers lezen is interessant, maar het is ook interessant af en toe de door het parlement goedgekeurde teksten te lezen. Mevrouw Matz vraagt me of dit alles normaal is, of alles correct is verlopen. Eigenlijk is het op haar vraag dat de zaken zo zijn verlopen. De programmawet van 23 december 2009 heeft twee nieuwe bepalingen ingevoerd over de betalingen aan fiscale paradijzen. Artikel 307 van het WIB legt de verplichting op alle rechtstreekse en onrechtstreekse betalingen aan fiscale paradijzen aan te geven. Artikel 198 verduidelijkt dat de betalingen in het kader van artificiële constructies niet aftrekbaar zijn.

Tot op heden heeft de Dienst Voorafgaande Beslissingen vier dossiers behandeld. Twee dossiers betreffen de invoer van goederen, namelijk petroleum en fruit. In de twee gevallen heeft geen enkele speurneus een mysterie ontdekt. De twee ondernemingen geven op vraag van het parlement – dat is de wet – spontaan de betalingen aan, maar vragen de aftrek van hun aankopen. De twee ondernemingen onderwerpen zich spontaan aan de verificatie of hun operaties werkelijk en oprecht zijn en niet de bedoeling hebben om de Belgische belasting te ontwijken. Het gaat in de twee gevallen inderdaad om invoeroperaties.

Wat de onderneming aangaat die petroleum invoert, gebeuren alle aankopen van ruwe petroleum, op vraag van de petroleumproducerende landen, via een onderneming die sinds 1957 op de Bahama’s is geregistreerd, maar die wordt beheerd vanuit Frankrijk, reden waarom ze door de Franse fiscus wordt beschouwd als een onderneming die haar fiscale vestiging in Frankrijk heeft, geconsolideerd in het kader van het geheel van ondernemingen van de groep in Frankrijk. Wat de invoer betreft, is er aangifte voor douanerechten en alle andere te betalen rechten.

Uit fiscaal oogpunt kan men dus niet spreken van betalingen aan een onderneming die een duidelijk gunstiger regime dan het onze geniet.

Beogen die operaties de belasting in België te ontwijken? De prijs betaald voor de invoer van ruwe petroleum bevat de referentieprijs in verhouding tot de op de markten genoteerde koersen en een commissie. De voorafgaande beslissing betrof niet het onderzoek van de transferprijzen, maar wel het onderzoek van een invoer van producten, in dit geval petroleumproducten.

In de mate dat de Belgische onderneming inderdaad petroleum invoert en de marktprijs betaalt, is er geen sprake van – noch objectief, noch qua effect – dat belastingen in België worden ontweken. Die aankopen, die gebeurden om inkomsten in België te verwerven, zijn inderdaad aftrekbaar, wat ook hun oorsprong is, en dat overeenkomstig artikel 49 WIB 1992.

Aangezien de wetgever zelf aan de ondernemingen vraagt om operaties met fiscale paradijzen aan te geven, vind ik het nogal vermoeiend steeds insinuaties te horen over, enerzijds, bepaalde ondernemingen en, anderzijds, mijn administratie, die niet anders doet dan de wet toepassen, waarvoor ik ze feliciteer.

Daarom heb ik trouwens de voorzitter van het directiecomité van de FOD Financiën gevraagd me een rapport te bezorgen dat steunt op de interne audit om de oorsprong van de uitgelekte informatie over een individueel dossier te kennen. U zou, denk ik, ook niet wensen dat ik op de tribune uw persoonlijke fiscale situatie of die van welke Belg of Belgische onderneming ook zou moeten uitleggen.

Mme Vanessa Matz (cdH). – Il semblerait qu’une circulaire ait été modifiée. Pouvez-vous me répondre à ce sujet ?

Mevrouw Vanessa Matz (cdH). – Er zou een rondzendbrief gewijzigd zijn. Kunt u me daarover meer zeggen?

M. Didier Reynders, vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles. – C’est mon administration qui rédige ces circulaires. En l’occurrence, elle a rédigé cette circulaire de façon correcte. Le passage que vous incriminez est le « copié-collé » d’un extrait de l’exposé des motifs du projet déposé au parlement. Je sais qu’il est intéressant de lire le Knack mais se souvenir des lois que l’on a soi-même votées peut parfois l’être également.

De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen. – Mijn administratie stelt die rondzendbrieven op. In dit geval werd de rondzendbrief correct opgesteld. De passage die u aanklaagt is de ‘copy-paste’ van een stukje uit de memorie van toelichting van het bij het parlement ingediende ontwerp. Ik weet dat het interessant is Knack te lezen, maar het zich herinneren van wetten die men zelf heeft goedgekeurd, kan dat soms ook zijn.

Mme Vanessa Matz (cdH). – Je ne pouvais pas savoir que le passage modifié était un « copié-collé » de l’exposé des motifs.

Mevrouw Vanessa Matz (cdH). – Ik kon niet weten dat de gewijzigde passage een ‘copy-paste’ was van de memorie van toelichting.

M. Didier Reynders, vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles. – Les circulaires sont diffusées et, donc, connues. Quant à l’exposé des motifs des projets de loi, je présume que vous le lisez avant de voter.

De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen. – De rondzendbrieven worden verspreid en zijn dus bekend. Wat de memorie van toelichting bij wetsontwerpen betreft, veronderstel ik dat u die leest alvorens te stemmen.

Mme Vanessa Matz (cdH). – Tout à fait.

Mevrouw Vanessa Matz (cdH). – Uiteraard.

Question orale de Mme Caroline Désir au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur «les émeutes survenues au centre 127bis» (nº 5-56)

Mondelinge vraag van mevrouw Caroline Désir aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «de rellen in centrum 127bis» (nr. 5-56)

Mme Caroline Désir (PS). – Ce dimanche 20 février, des événements particulièrement inquiétants se sont produits au centre 127bis de Steenokkerzeel.

À l’occasion d’une manifestation de soutien aux résidents du centre organisée par une association de défense des droits humains, une émeute aurait éclaté à l’intérieur du centre, entraînant, selon nos informations, des dégâts considérables dans deux ailes du bâtiment. Quarante-deux résidents auraient d’ailleurs été transférés vers les centres de Bruges, de Vottem et de Merksplas.

Pouvez-vous nous informer de l’état actuel de la situation des points de vue matériel et humain ? Quelles décisions ont-elles été prises jusqu’à présent ? Les résidents transférés dans d’autres centres ont-ils été ou seront-ils réintégrés au centre 127bis ? Dans l’affirmative, dans quel délai ?

Par ailleurs, si l’incitation à la violence est inacceptable, il convient d’analyser avec minutie les motifs de cette émeute, ne fût-ce que pour éviter la reproduction de tels actes. Selon la presse, les manifestants auraient agi à la suite d’une grève de la faim entamée par certains résidents du centre, en réaction à de mauvais traitements dont aurait été victime un Égyptien de 18 ans.

Avez-vous davantage de précisions concernant les motifs de la manifestation ? Plus généralement, avez-vous, aujourd’hui, toutes les garanties en termes de respect des droits de l’homme au centre 127bis ?

Mevrouw Caroline Désir (PS). – Op zondag 20 februari hebben zich zeer verontrustende gebeurtenissen voorgedaan in centrum 127bis in Steenokkerzeel.

Naar aanleiding van een steunbetoging voor de bewoners van dat centrum, georganiseerd door een vereniging voor de verdediging van de mensenrechten, zou er in het centrum een oproer zijn uitgebroken met, volgens onze informatie, aanzienlijke schade in twee vleugels van het gebouw tot gevolg. Tweeënveertig bewoners zouden naar de centra in Brugge, Vottem en Merksplas zijn overgebracht.

Kunt u ons inlichten over de huidige materiële en menselijke stand van zaken? Welke beslissingen werden tot nu toe genomen? Komen de mensen die naar andere centra werden overgebracht, later naar centrum 127bis terug? Zo ja, binnen welke termijn?

Omdat aanzetten tot geweld onaanvaardbaar is, moeten de motieven van het oproer aandachtig worden onderzocht, al was het maar om nieuwe dergelijke acties te voorkomen. Volgens de pers zouden de manifestanten in actie zijn gekomen nadat bewoners van het centrum in hongerstaking waren gegaan na de slechte behandeling waarvan een achttienjarige Egyptenaar het slachtoffer zou zijn geweest.

Hebt u meer duidelijkheid over de redenen van de manifestatie? Hebt u, in het algemeen, vandaag alle garanties dat de mensenrechten in centrum 127bis worden geëerbiedigd?

M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales. – Eu égard aux différentes questions posées, je vous communique un récit le plus clair possible des événements.

Le dimanche 20 février 2011, une manifestation est organisée au Centre de rapatriement 127bis par une quarantaine de membres de l’association « Voix Sans Frontières / Stemmen Zonder Grenzen ».

Assez rapidement après leur arrivée au centre, certains des manifestants commencent à donner des coups de pied dans la clôture et l’ambiance monte d’un cran dans les ailes. Les résidents d’une aile réservée aux hommes commencent à frapper sur les fenêtres et font appel à l’assistance de la police se trouvant à l’extérieur du centre.

Des troubles éclatent ensuite dans une autre aile réservée aux hommes. Des armoires sont brisées et un incendie se déclare. Le personnel du centre évacue les résidents de cette aile vers l’espace de promenade et avertit les services d’incendie. Le personnel parvient lui-même à éteindre l’incendie.

Une fois les renforts policiers sur place, ceux-ci pénètrent dans les ailes et évacuent les résidents un par un. Quarante-deux résidents sont ensuite transférés dans d’autres centres ; les autres sont abrités dans le bâtiment intermédiaire. Un résident réussit à s’échapper avec l’aide de manifestants. Le 21 février 2011, l’occupation du centre s’élève ainsi à 58 personnes.

Une première analyse révèle qu’au moins deux ailes – pouvant accueillir 80 personnes – seront inutilisables pendant une période de quatre mois minimum.

Par ailleurs, il paraît préférable d’établir une concertation avec les départements de l’Intérieur et de la Justice afin de vérifier dans quelle mesure il est possible, sur la base d’une analyse des événements, de conclure des accords concrets en ce qui concerne la préparation de manifestations contre les centres fermés, l’organisation d’une intervention rapide de la police présente sur place et une politique concrète de suivi par rapport aux résidents des centres fermés responsables d’actes de vandalisme.

S’agissant des conditions de vie au centre INAD, il est de notoriété publique qu’en 2007 déjà, les premières actions ont été entreprises en vue du remplacement du Centre de transit 127 et du centre INAD à l’aéroport national. Le nouveau centre, baptisé Caricole, se situe à proximité du Centre de rapatriement 127bis. Grâce à une structure plus adaptée, les résidents y jouiront d’une intimité, de possibilités récréatives et d’un confort accru. Les travaux ont débuté le 2 juin 2009. La réception du nouveau centre a eu lieu le 22 décembre 2010. Les dernières adaptations nécessaires sont actuellement en cours. Tout est mis en œuvre pour que ce centre soit opérationnel le plus rapidement possible.

Enfin, je puis vous informer que le degré d’occupation des autres centres, à savoir Bruges, Merksplas, Vottem et Steenokkerzeel s’élève à respectivement 112, 123, 140 et 60 places. Actuellement, 97, 131, 128 et 64 personnes y sont respectivement hébergées. Je rappelle que la moitié de la capacité du centre de Steenokkerzeel est inutilisable.

La détention a une base légale et doit se conformer à la réglementation internationale en la matière. Le contrôle est exercé à plusieurs niveaux. Sur le plan national, le contrôle est assuré notamment par le médiateur fédéral. Sur le plan international, le contrôle est confié au Comité européen pour la Prévention de la torture et des peines ou traitements inhumains et dégradants.

De plus, un service de coordination générale et de contrôle a été créé au sein de l’Office des Étrangers. Sous la supervision directe du Conseiller général chargé du Contrôle intérieur et frontières, ce service assure la coordination entre les centres fermés, entre les centres et les bureaux d’exécution, entre les centres et les tiers. Il contrôle le régime et le fonctionnement des centres fermés, conformément à l’arrêté royal du 02/08/2002 et aux normes internationales en matière d’accueil et de détention des étrangers, en attente de leur éloignement.

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. – In antwoord op de verschillende vragen geef ik u een zo duidelijk mogelijk overzicht van de gebeurtenissen.

Op zondag 20 februari 2011 werd bij het repatriëringscentrum 127bis een manifestatie georganiseerd door een veertigtal leden van de vereniging ‘Voix Sans Frontières / Stemmen Zonder Grenzen’.

Spoedig na hun aankomst bij het centrum beginnen sommige manifestanten tegen de afsluiting te schoppen waardoor de sfeer in de vleugels onrustig wordt. De bewoners van een voor mannen voorbehouden vleugel beginnen op de vensters te slaan en doen een beroep op bijstand van de politie die zich buiten het centrum bevindt.

Er onstaat dan beroering in een andere voor mannen voorbehouden vleugel. Kasten worden vernield en er ontstaat brand. Het personeel van het centrum evacueert de bewoners van die vleugel naar de wandelruimte en waarschuwt de brandweer. Het personeel slaagt erin zelf de brand te blussen.

Zodra er politieversterking ter plaatse is, dringt die binnen in de vleugels en evacueert de bewoners één voor één. Tweeënveertig bewoners worden vervolgens naar andere centra overgebracht. De anderen worden in het tussengebouw ondergebracht. Eén bewoners slaagt erin te ontsnappen met de hulp van manifestanten. Op 21 februari 2011 bevinden zich aldus 58 personen in het centrum.

Een eerste onderzoek wijst uit dat minstens twee vleugels – waarin 80 mensen kunnen worden ondergebracht – onbruikbaar zijn voor een periode van minstens vier maanden.

Het lijkt wenselijk een overleg te starten met de departementen van Binnenlandse Zaken en van Justitie om te kijken in welke mate, op grond van een analyse van de gebeurtenissen, het mogelijk is concrete akkoorden te sluiten over de voorbereiding van manifestaties tegen de gesloten centra, de organisatie van een snelle interventie van de politie ter plaatse en een concreet opvolgingsbeleid met betrekking tot de bewoners van gesloten centra die aansprakelijk zijn voor vandalisme.

Wat de levensomstandigheden in het INAD-centrum betreft, is het bekend dat al in 2007 de eerste acties werden ondernomen voor de vervanging van het transitcentrum 127bis en van het INAD-centrum op de nationale luchthaven. Het nieuwe centrum, met de naam Caricole, staat in de nabijheid van het repatriëringscentrum 127bis. Dankzij een meer aangepaste structuur zullen de bewoners er meer privacy, recreatiemogelijkheden en comfort hebben. De werkzaamheden zijn op 2 juni 2009 gestart. De oplevering van het nieuwe centrum had plaats op 22 december 2010. De laatste noodzakelijke aanpassingen zijn nu aan de gang. Alles wordt in het werk gesteld opdat het centrum zo snel mogelijk operationeel is.

De bezettingsgraad in de andere centra, Brugge, Merksplas, Vottem en Steenokkerzeel, bedraagt respectievelijk 112, 123, 140 en 60 plaatsen. Momenteel zijn er 97, 131, 128, en 64 personen ondergebracht. Ik herinner eraan dat de helft van de capaciteit van het centrum van Steenokkerzeel onbruikbaar is.

De detentie heeft een wettelijke basis en moet voldoen aan de internationale reglementering ter zake. Er wordt op verschillende niveaus controle uitgeoefend. Op nationaal vlak wordt die controle met name gegarandeerd door de federale ombudsman. Op internationaal vlak is de controle toevertrouwd aan het Europees Comité voor de preventie van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.

Bovendien werd een dienst voor algemene coördinatie en controle opgericht binnen de Dienst Vreemdelingenzaken. Onder toezicht van de adviseur-generaal Controle binnenland en grenzen, garandeert die dienst de coördinatie tussen de gesloten centra, tussen de centra en de uitvoeringsbureaus en tussen de centra en derden. Hij controleert het regime en de werking van de gesloten centra overeenkomstig het koninklijk besluit van 2 augustus 2002 en de internationale normen inzake opvang en detentie van vreemdelingen in afwachting van hun verwijdering.

Mme Caroline Désir (PS). – Malgré ces nombreuses précisions, j’ignore quels ont été les événements à la base de l’émeute, si ce n’est la manifestation extérieure. Je reviendrai sur point.

Mevrouw Caroline Désir (PS). – Ondanks die vele preciseringen, weet ik nog niet welke gebeurtenissen aan de basis van het oproer lagen, tenzij dat het de manifestatie buiten was. Ik zal hierop terugkomen.

M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales. – Pour être complet, j’ajouterai que, contrairement à ce que certains ont laissé croire, les faits qui se sont déroulés à l’intérieur du centre n’étaient pas la conséquence de la grève de la faim d’un jeune Égyptien. Il apparaît que ce dernier a lui-même déchiré son tee-shirt lors d’une mise en isolement et que ses affirmations ont été démenties par l’ensemble du personnel.

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. – Volledigheidshalve voeg ik eraan toe dat, in tegenstelling tot wat sommigen hebben willen doen geloven, de feiten in het centrum niet het gevolg waren van een hongerstaking van een jonge Egyptenaar. Blijkbaar heeft die zelf zijn T-shirt verscheurd toen hij in afzondering werd geplaatst. Zijn beweringen werden door het gehele personeel ontkend.

Question orale de Mme Marleen Temmerman à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur «la lutte contre la violence à l’encontre des femmes» (nº 5-76)

Mondelinge vraag van mevrouw Marleen Temmerman aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over «de strijd tegen geweld tegen vrouwen» (nr. 5-76)

Mme Marleen Temmerman (sp.a). – La présidence en trio Espagne-Belgique-Hongrie a fait une priorité de la lutte contre la violence envers les femmes.

Sous la présidence espagnole, le conseil EPSCO – Emploi, Politique sociale, Santé et Consommateurs – a adopté le 8 mars 2010 les conclusions concernant l’éradication de la violence à l’encontre des femmes dans l’Union européenne.

Le Conseil européen a appelé la Commission européenne à élaborer une stratégie européenne en vue de prévenir la violence envers les femmes, de la combattre et de créer un observatoire en la matière. On ne sait pas exactement où en est la Commission à ce sujet.

Lors du Conseil EPSCO suivant, le lundi 7 mars, la Commission européenne fera une communication intitulée « Progress on Equality between Women and Men in 2010 ». En outre, la présidence hongroise soumettra au vote une nouvelle version du Pacte européen pour l’égalité entre les hommes et les femmes. Une partie y est également consacrée à la violence envers les femmes.

Il importe que la lutte contre la violence envers les femmes soit ancrée dans la politique des institutions de l’Union européenne et que cette politique aille plus loin qu’une mention dans le Pacte pour l’égalité entre les hommes et les femmes. Des mesures concrètes et cohérentes sont indispensables dans divers domaines politiques tels que la justice, la santé, l’asile, l’immigration et le recueil de données. Il convient de travailler à un calendrier précis, aux responsabilités et à des mécanismes de surveillance.

La représentation belge au Conseil EPSCO a pour tâche de maintenir à l’ordre du jour la question de la violence à l’égard des femmes. Cela peut par exemple se faire en exigeant une évaluation des actions qui ont été entreprises par la Commission européenne depuis le dernier Conseil EPSCO concernant la violence à l’égard des femmes.

Quelles activités ont-elles été menées durant la présidence belge dans le cadre de la lutte contre la violence à l’égard des femmes ?

Où en est la Commission européenne en ce qui concerne l’élaboration d’un plan stratégique et la création d’un observatoire relatif à la violence à l’égard des femmes ?

La ministre est-elle disposée à maintenir la question de la violence à l’égard des femmes comme priorité à l’ordre du jour européen ?

Quelle importance la ministre accorde-t-elle au Pacte européen pour l’égalité entre les hommes et les femmes ? Quelle influence aura-t-il sur la politique de lutte contre la violence à l’égard des femmes au sein des États membres ?

La ministre soulignera-t-elle au Conseil EPSCO l’importance d’une politique européenne cohérente de lutte contre la violence à l’égard des femmes ?

Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a). – Het Triovoorzitterschap Spanje-België-Hongarije plaatste de strijd tegen geweld op vrouwen bovenaan op hun agenda.

Tijdens het Spaans voorzitterschap nam de Raad Werkgelegenheid, Sociaal beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken, EPSCO, op 8 maart 2010 de conclusies aan betreffende de Eradication of Violence Against Women in the European Union.

De Europese Raad riep de Europese Commissie op een Europese strategie op te stellen ter preventie en ter bestrijding van geweld op vrouwen en hiervoor een observatorium op te richten. Het is echter onduidelijk hoever de Commissie hiermee staat.

Op de volgende EPSCO-raad, nu maandag 7 maart, zal de Europese Commissie een presentatie houden, getiteld Progress on Equality Between Women and Men in 2010. Hieraan gekoppeld zal het Hongaars voorzitterschap een nieuwe versie van het Europees Pact voor gendergelijkheid ter goedkeuring voorleggen. Dat omvat ook een stuk over geweld op vrouwen.

Het is belangrijk dat de strijd tegen geweld op vrouwen wordt verankerd in het beleid van de EU-instituties en dat dit beleid verder gaat dan een vermelding in het genderpact. Er is nood aan coherente en concrete maatregelen op verschillende beleidsdomeinen zoals justitie, gezondheid, asiel en migratie en dataverzameling. Er moet worden gewerkt aan een duidelijke tijdslijn, aan verantwoordelijkheden en monitoring mechanismen.

De Belgische vertegenwoordiging op EPSCO-raad heeft de taak geweld tegen vrouwen op de agenda te houden. Dit kan bijvoorbeeld door een evaluatie te eisen van de acties die door de Europese Commissie werden ondernomen sinds de voorbije EPSCO-raad met betrekking tot geweld tegen vrouwen.

Welke activiteiten in de strijd tegen geweld op vrouwen werden tijdens het Belgisch voorzitterschap ondernomen?

Hoe ver staat de Europese Commissie met de uitbouw van een strategisch plan en een observatorium met betrekking tot geweld tegen vrouwen?

Is de minister bereid geweld tegen vrouwen ook na het voorzitterschap prioritair op de Europese agenda te blijven plaatsen?

Hoe belangrijk acht de minister het Europese Pact voor gendergelijkheid? Welke invloed zal het hebben op het beleid binnen de lidstaten in de strijd tegen geweld tegen vrouwen?

Zal de minister op de EPSCO-raad wijzen op het belang van een coherent Europees beleid in de strijd tegen geweld op vrouwen? Zal ze een evaluatie van de betreffende acties van de Europese Commissie eisen?

Mme Joëlle Milquet, vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile. – Le thème de la violence envers les femmes a été placé à l’ordre du jour européen par la présidence en trio Espagne-Belgique-Hongrie.

Durant notre présidence, nous avons souhaité nous inscrire dans la continuité de la présidence espagnole. C’est pourquoi nous avons organisé deux événements importants.

Le premier était une rencontre des femmes ministres de l’Union européenne qui a débouché sur la signature d’une déclaration. Celle-ci met l’accent sur la nécessité de développer une politique européenne articulée autour de cinq principes clés, à savoir la réglementation, la prévention, la protection, les poursuites judiciaires et l’assistance aux femmes et aux jeunes filles.

Le deuxième événement était une conférence où nous dessinerions les premiers contours d’une politique européenne.

La présidence belge a également initié la dynamique politique qui mènera à la révision, urgente selon moi, du Pacte européen pour l’égalité qui date de 2005. L’objectif est d’y inclure un engagement à éradiquer la violence à l’égard des femmes, alors que le Pacte européen était muet sur le sujet, et d’en améliorer le suivi. C’était un des points majeurs des conclusions adoptées par le Conseil EPSCO du 6 décembre dernier et, de manière générale, la conclusion de notre présidence. Nous souhaitions forger un consensus entre les États membres en vue de la révision du Pacte et porter cette question au niveau du Conseil européen.

La présidence hongroise a pris le relais des initiatives de la présidence belge. J’ai eu différents contacts en ce sens. Des conclusions seront adoptées ce lundi 7 mars par le Conseil des ministres EPSCO et le projet de texte du nouveau pacte sera adopté par les ministres. Ce projet de texte inclut des mesures visant à lutter contre toutes les formes de violence à l’égard des femmes. Une fois adopté par les ministres, il sera transmis au Conseil européen des 24 et 25 mars prochains.

L’inclusion de cette thématique dans le nouveau pacte est un pas important. Il est indispensable que les évolutions en la matière fassent l’objet d’un monitoring régulier, aussi bien au niveau national qu’européen. J’espère que le futur Observatoire européen de la violence envers les femmes pourra répondre à ce besoin. Tel est également le souhait de la Commission et de la commissaire Reding.

Mevrouw Joëlle Milquet, vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid. – Het triovoorzitterschap Spanje-België-Hongarije heeft het thema geweld tegen vrouwen op de Europese agenda geplaatst. Na het Spaans voorzitterschap wilde ons land tijdens het voorzitterschap die lijn doortrekken. Daarom hebben we twee grote evenementen georganiseerd.

Het eerste evenement was een ontmoeting van alle vrouwelijke ministers van de Europese Unie, die afgesloten werd met de ondertekening van een verklaring. Deze verklaring legt de nadruk op de noodzaak een Europees beleid te ontwikkelen dat zich op vijf principes richt: reglementering, preventie, bescherming, juridische vervolging en bijstand voor vrouwen en jonge meisjes.

Het tweede evenement was een conferentie waarop we de eerste lijnen van een toekomstig Europees beleid zouden uittekenen.

Het Belgisch voorzitterschap heeft de politieke impuls gegeven om het Europees Pact voor de gelijkheid van 2005 te herzien. Dat is mijns inziens dringend nodig. Het is de bedoeling aan dit pact het engagement toe te voegen om geweld tegen vrouwen uit te roeien – dat wordt in het huidige pact niet vermeld – en voor een betere opvolging te zorgen. Dat was een van de belangrijkste elementen van de conclusies van de EPSCO-Raad van 6 december en in het algemeen de conclusie van ons voorzitterschap. We wilden een consensus onder de lidstaten bereiken over de herziening van het pact en deze kwestie op het niveau van de Europese Raad brengen.

Het Hongaars voorzitterschap heeft de initiatieven van het Belgisch voorzitterschap overgenomen. Ik heb verschillende afspraken gehad om dat te bereiken. Komende maandag, 7 maart, zullen de ministers in de EPSCO-Raad normaal gezien de conclusies aannemen en een ontwerp voor het nieuwe pact goedkeuren. Het ontwerp bevat maatregelen ter bestrijding van alle vormen van geweld tegen vrouwen. Zodra de tekst door de ministers is goedgekeurd, wordt hij naar de Europese Raad van 24 en 25 maart doorgestuurd.

Het feit dat dit thema wordt opgenomen in het nieuwe pact is een grote stap vooruit. De evoluties ter zake moeten regelmatig worden gemonitord, zowel op nationaal als op Europees vlak. Ik hoop dat het toekomstige Europees Observatorium voor geweld tegen vrouwen deze taak kan vervullen. Dat is ook de bedoeling van de Commissie en van commissaris Reding.

Question orale de Mme Martine Taelman au ministre de la Justice sur «la prison de Tilburg» (nº 5-62)

Mondelinge vraag van mevrouw Martine Taelman aan de minister van Justitie over «de gevangenis van Tilburg» (nr. 5-62)

Question orale de Mme Inge Faes au ministre de la Justice sur «la prison de Tilburg» (nº 5-75)

Mondelinge vraag van mevrouw Inge Faes aan de minister van Justitie over «de gevangenis van Tilburg» (nr. 5-75)

M. le président. – Je vous propose de joindre ces questions orales. (Assentiment)

De voorzitter. – Ik stel voor deze mondelinge vragen samen te voegen. (Instemming)

Mme Martine Taelman (Open Vld). – Le problème et les raisons pour lesquelles le gouvernement fait appel à nos voisins néerlandais pour héberger des détenus sont suffisamment connus. La présente question est suscitée par les articles parus dans les journaux de mercredi indiquant que le directeur de la prison de Tilburg a remis sa démission « pour dissensions avec ses collaborateurs ». Cet article mentionne également que le ministre examinerait l’affaire.

Le ministre peut-il donner davantage d’éléments et d’explications à ce propos ? Cette situation me semble plutôt bizarre.

Cet automne, de nouvelles ailes des prisons de Wortel, Turnhout et St-Gilles seront livrées, offrant au total quelque 230 nouvelles places. Cela aura-t-il des conséquences sur la collaboration future avec l’établissement pénitentiaire de Tilburg ?

Une procédure d’engagement de personnel pour ces places supplémentaires a-t-elle déjà été lancée ?

Des budgets sont-ils prévus à cet effet et quel est le calendrier ?

Combien la location de la prison de Tilburg a-t-elle coûté au total jusqu’à présent ?

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). – Ik hoef deze vraag niet te kaderen. De problematiek en de redenen waarom de regering een beroep doet op onze Nederlandse buren om gevangenen onder te brengen, zijn voldoende bekend. De concrete aanleiding voor deze vraag zijn berichten in de kranten van woensdag waarin we vernemen dat de directeur van de gevangenis in Tilburg ontslag heeft genomen ‘wegens onenigheid met zijn medewerkers’. In die berichtgeving wordt ook gezegd dat de minister de zaak zou onderzoeken.

Mijn eerste en belangrijkste vraag is dan ook of de minister al meer tekst en uitleg kan geven. Het lijkt me namelijk een nogal bizarre situatie.

Daarbij aansluitend heb ik ook nog volgende vragen.

In het najaar worden nieuwe vleugels aan de gevangenissen van Wortel, Turnhout en Sint-Gillis opgeleverd, goed voor in het totaal een kleine 230 nieuwe plaatsen. Zal dat gevolgen hebben voor de verdere samenwerking met de penitentiaire inrichting in Tilburg?

Is er al een procedure opgestart om personeel voor deze bijkomende plaatsen in dienst te nemen?

Zijn er budgetten voor uitgetrokken en wat is de timing?

Hoeveel heeft de huur van de gevangenis in Tilburg tot op heden in het totaal gekost?

Mme Inge Faes (N-VA). – Notre pays étant confronté à des prisons surpeuplées, des détenus belges sont depuis un certain temps incarcérés à la prison de Tilburg aux Pays-Bas.

Dans cette prison, il y a manifestement des problèmes entre le personnel et le directeur. C’est ce que montre en tout cas une lettre du personnel, dans laquelle il exprime son mécontentement sur la méthode de travail du directeur. Selon une porte-parole du syndicat, il s’agirait d’affaires relatives à « l’intégrité des collaborateurs ». Deux directeurs de section sont même en congé de maladie à la suite de dissensions avec le directeur.

Sur la base de sources bien informées, la presse néerlandaise signale que des collaborateurs sont intimidés et mis sur écoute, mais cette information n’est cependant pas confirmée. Un porte-parole du Dienst Justitiële Inrichtingen confirme que ce service a reçu une lettre du conseil d’entreprise, mais il ne dit rien au sujet du contenu.

Quoi qu’il en soit, le directeur est momentanément absent et remplacé par le directeur intérimaire.

En outre, l’inquiétude règne parmi le personnel concernant l’arrivée de 150 nouveaux détenus belges, ce qui occasionnerait des tensions supplémentaires. Le personnel craint pour sa sécurité et celle des détenus.

Est-il encore bien indiqué d’envoyer des détenus supplémentaires, parmi lesquels des criminels au lourd passé, dans une prison où règne déjà un climat instable ? Cela ne posera-t-il pas des problèmes au personnel et aux détenus eux-mêmes ?

Le ministre peut-il donner davantage de précisions sur les problèmes à Tilburg ? Une raison précise motive-t-elle le départ du directeur ? Ce départ est-il lié aux problèmes cités ?

Le ministre était-il déjà au courant des problèmes à la prison de Tilburg ?

Dans quelle mesure le ministre intervient-il dans la politique du personnel de la prison néerlandaise ?

Mevrouw Inge Faes (N-VA). – Omdat ons land kampt met overvolle gevangenissen worden al enige tijd Belgische gedetineerden opgesloten in de gevangenis van Tilburg in Nederland.

Blijkbaar zijn er in de gevangenis van Tilburg problemen tussen het personeel en de directeur. Dat blijkt althans uit een brief van het personeel, waarin het zijn ongenoegen uit over de werkwijze van de directeur. Volgens een woordvoerster van de vakbond zou het gaan om zaken die betrekking hebben op ‘de integriteit van medewerkers’. Twee afdelingsdirecteurs zijn zelfs ziek thuis na conflicten met de directeur.

De Nederlandse pers schrijft op basis van ingewijden dat medewerkers worden geïntimideerd en afgeluisterd. Dat wordt echter niet bevestigd. Een woordvoerder van de Dienst Justitiële Inrichtingen bevestigt dat er een brief van de ondernemingsraad is ontvangen, maar zegt niks over de inhoud.

Wat er ook van waar is, het is een feit dat de directeur ogenblikkelijk is opgestapt en vervangen is door de interim-directeur.

Bovendien bestaat er onrust onder het personeel over de komst van 150 nieuwe Belgische gevangenen. Dat zou voor extra spanningen zorgen. Het personeel vreest voor hun veiligheid en die van de gevangenen.

Is het wel wenselijk nog extra gevangenen, waaronder zware criminelen, te sturen naar een gevangenis waar reeds een onstabiele sfeer hangt? Zal dat geen problemen veroorzaken voor het personeel en de gevangenen zelf?

Kan de minister meer uitleg geven bij de problemen in Tilburg? Is er een directe aanleiding voor het vertrek van de directeur? Houdt dat vertrek verband met genoemde problemen?

Was hij al langer op de hoogte van de problemen in de gevangenis van Tilburg?

In hoeverre heeft de minister inspraak in het personeelsbeleid van de Nederlandse gevangenis?

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. – Je tiens tout d’abord à souligner que le problème relatif au directeur de la prison de Tilburg est une affaire interne aux Pays-Bas. Il n’a en soi aucune influence sur nos accords relatifs à l’hébergement de détenus belges à Tilburg. L’administration pénitentiaire néerlandaise a déjà désigné un nouveau directeur.

Nous continuerons à travailler avec ce directeur comme nous l’avons fait jusqu’à présent avec la direction néerlandaise.

Le 1er mars, un premier contingent des 150 détenus supplémentaires prévus est arrivé et tout s’est déroulé normalement. Les extensions à Wortel, Turnhout et Saint-Gilles s’inscrivent dans l’exécution du masterplan pour une détention dans des conditions humaines. J’ai régulièrement été interrogé de manière critique à cet égard. La capacité supplémentaire y est réalisée sans que cela ait des conséquences sur la collaboration avec Tilburg. Les accords avec Tilburg visent l’horizon 2012-2013. Ce n’est que si la surpopulation diminuait de manière structurelle chez nous qu’il y aurait une possibilité de mettre prématurément fin à la collaboration avec Tilburg. Cela ne semble cependant pas être le cas, car nous avons dépassé depuis un certain temps déjà le pic de 11 000 détenus.

C’est d’ailleurs la raison pour laquelle le gouvernement a permis l’envoi d’un contingent supplémentaire de 150 personnes à Tilburg.

Il est évident que si nous créons des capacités supplémentaire sur des sites distincts, nous prévoyons le personnel nécessaire à cet effet.

Lors du Conseil des ministres du 18 février dernier, j’ai demandé son accord sur la constitution d’une réserve de recrutement du personnel nécessaire pour l’extension de capacité prévue.

Après accord du gouvernement, j’ai demandé à mon administration d’y travailler, en collaboration avec le Selor, de manière à ce que nous soyons prêts à l’automne.

Le coût annuel est de 31,7 millions d’euros pour 500 places et il augmentera à l’avenir de quelque 7,9 millions d’euros pour les 150 places supplémentaires.

Je souligne une fois encore qu’il s’agit ici d’un coût comprenant les montants dont nous sommes redevables à la Régie des bâtiments, aux Pays-Bas, aux Finances pour les pensions, etc.

Lors de la sélection des détenus supplémentaires transférés depuis le 1er mars à la prison de Tilburg, notre administration a tenu compte des expériences vécues durant la première phase d’occupation. On a maintenant transféré davantage de détenus purgeant une courte peine – 40 pour cent des sélectionnés ont une peine inférieure à trois ans – et on a, dans la mesure du possible, tenu compte de contre-indications sur le plan familial.

Lors de la sélection des détenus, on a en outre tenu compte de l’article 7 du traité qui exclut la détention de prisonniers pouvant présenter de grands risques sur la plan de la sécurité.

Globalement, Tilburg reste une étape importante, certes temporaire, dans l’attente de la construction de quatre nouvelles prisons, pour lesquelles nous espérons pouvoir prendre une décision au sein du gouvernement dans les prochaines semaines.

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Vooreerst wil ik onderstrepen dat de problematiek rond de Nederlandse vestigingsdirecteur in Tilburg een interne Nederlandse aangelegenheid betreft. Op zich heeft dat geen invloed op onze afspraken rond de huisvesting van Belgische gedetineerden in Tilburg. De Nederlandse penitentiaire administratie heeft al een nieuwe vestigingsdirecteur aangesteld.

Wij zullen met die directeur gewoon voortwerken zoals we dat tot nog toe hebben gedaan met de Nederlandse directie.

Op 1 maart is een eerste contingent van de bijkomende 150 personen toegekomen en alles is normaal verlopen. De uitbreidingen in Wortel, Turnhout en Sint-Gillis passen in de uitvoering van het masterplan voor een detentie in humane omstandigheden. Ik werd daarover geregeld kritisch ondervraagd. Wel, de bijkomende capaciteit wordt daar gerealiseerd, zonder dat dat een gevolg heeft voor de samenwerking met Tilburg. De afspraken met Tilburg focussen zich op de horizon 2012-2013. Alleen wanneer de overbevolking bij ons structureel zou dalen, is er een mogelijkheid om de samenwerking met Tilburg vroegtijdig te stoppen. Zo ziet het er echter niet uit, want we hebben de piek van 11 000 gedetineerden al een tijdje overschreden.

Dat is de reden trouwens waarom de regering heeft toegestaan om een bijkomend contingent van 150 personen naar Tilburg te sturen.

Het is vrij evident dat als we bijkomende capaciteit creëren op afzonderlijke sites we daarvoor in bijkomend personeel voorzien.

Op de ministerraad van 18 februari jongstleden heb ik goedkeuring gevraagd voor de aanleg van een wervingsreserve voor het personeel dat vereist is bij de geplande capaciteitsuitbreiding.

Na instemming van de regering heb ik mijn administratie gevraagd in samenwerking met Selor aan de slag te gaan zodat we tegen het najaar klaar zijn.

De jaarkost is 31,7 miljoen euro voor 500 plaatsen en zal in de toekomst toenemen met zowat 7,9 miljoen euro voor de bijkomende 150 plaatsen.

Ik onderstreep nog eens dat het hier gaat om een kostprijsvergoeding, met inbegrip van de kosten die we verschuldigd zijn aan de Regie der Gebouwen, aan Nederland, aan Financiën voor de pensioenen enzovoort.

Bij de selectie van de bijkomende gedetineerden die sedert 1 maart zijn overgebracht naar de inrichting van Tilburg heeft onze administratie rekening gehouden met de ervaringen tijdens de eerste invulfase van Tilburg. Er worden nu meer kortgestraften getransfereerd – 40 procent van de geselecteerden heeft een straf die korter is dan drie jaar – en er werd in de mate van het mogelijke rekening gehouden met contra-indicaties op familiaal vlak.

Bij de selectie van de gedetineerden wordt bovendien rekening gehouden met artikel 7 van het verdrag dat de detentie uitsluit van gedetineerden die grote risico’s op vlak van veiligheid zouden kunnen veroorzaken.

Alles samen blijft Tilburg een belangrijke, zij het tijdelijke stap in afwachting van het bouwen van vier nieuwe gevangenissen, waarover we hopelijk een van de volgende weken binnen de regering een beslissing kunnen nemen.

Mme Martine Taelman (Open Vld). – Le ministre dit qu’il a reçu l’accord du Conseil des ministres pour l’engagement de personnel supplémentaire. Il peut dont commencer la procédure via le Selor, mais cela prend un certain temps. Est-il certain que le personnel sera disponible au moment où les nouvelles ailes des prisons de Wortel et Turnhout ouvriront ?

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). – De minister zegt dat hij van de ministerraad toestemming heeft gekregen om bijkomend personeel in dienst te nemen. Hij kan dus de procedure via Selor opstarten, maar dat duurt enige tijd. Is hij er zeker van dat het personeel er zal zijn op het ogenblik dat de nieuwe vleugels in de gevangenissen van Wortel en Turnhout opengaan?

Mme Inge Faes (N-VA). – Je tiens à signaler au ministre que le déménagement de 150 détenus s’effectue précisément au moment où le Conseil de l’Europe recommande à la Belgique d’accorder plus d’attention à la réintégration des détenus et aux règles européennes de détention, qui prescrivent une détention proche du domicile. J’espère que nous pourrons rapidement en tenir compte.

Mevrouw Inge Faes (N-VA). – Ik wil de minister er toch nog even op wijzen dat de verhuizing van de 150 gedetineerden net plaatsvindt op het moment dat de Raad van Europa België aanbeveelt meer aandacht te besteden aan de reïntegratie van de gevangenen en aan de Europese detentieregels, die detentie vlak bij huis voorschrijven. Ik hoop dat we daar snel werk van kunnen maken.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. – Je signale à Mme Faes que Tilburg ne se trouve qu’à 40 km de la frontière, ce qui ne change pratiquement rien aux possibilités d’intégration.

Je puis également rassurer Mme Taelman. Nous avons déjà pris la décision de lancer la procédure d’engagement de personnel supplémentaire. Les répercussions financières doivent encore être traitées dans le cadre des discussions budgétaires. Nous avons besoin de six à huit mois, peut-être un an pour donner une formation complète aux personnes recrutées.

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Ter attentie van mevrouw Faes kan ik zeggen dat Tilburg maar 40 km over de landsgrens ligt. Voor de integratiemogelijkheden maakt dat dus bijna geen verschil.

Ook collega Taelman kan ik geruststellen. We hebben nu al de beslissing genomen om de procedure te starten om bijkomend personeel in dienst te nemen. De financiële repercussies hiervan moeten nog in het kader van de begrotingsbesprekingen worden behandeld. We hebben zes tot acht maanden, mogelijk een jaar nodig om de gerekruteerden een volledige opleiding te geven.

Question orale de M. Bart Laeremans au ministre de la Justice sur «la libération de délinquants mineurs» (nº 5-64)

Mondelinge vraag van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over «de vrijlating van minderjarige delinquenten» (nr. 5-64)

M. Bart Laeremans (VB). – Vendredi dernier, au terme d’une course poursuite de plus de cinquante kilomètres au départ du village limbourgeois de Borgloon, des malfaiteurs en fuite ont embouti un véhicule de police près de Louvain. Les motards, bombardés de marchandises volées, ne doivent qu’à la chance de ne pas avoir été blessés. Le malfaiteur majeur est parvenu à s’échapper ; un Serbe de 17 ans a pu être arrêté. Alors qu’il était déjà connu de la justice liégeoise, il a immédiatement été libéré, faute de place libre dans une institution francophone de protection de la jeunesse. Ce fait irrite fortement le syndicat des policiers qui ont poursuivi les malfaiteurs. Ce syndicat a réagi avec aigreur, allant jusqu’à appeler son personnel à ne plus poursuivre les grands délinquants. Un porte-parole du SNPS estime que dorénavant, les hommes politiques et les magistrats n’ont qu’à attraper eux-mêmes ces malfaiteurs. Les agents refusent de continuer à risquer leur vie et en ont plus qu’assez de voir les délinquants libérés dans les 24 heures. Mon collègue M. Kindermans, député et, par ailleurs, bourgmestre dans cette région, est aussi très irrité. Pour lui, personne ne comprend que ces jeunes soient immédiatement libérés. Il lui semble injustifiable, sur le plan social, de libérer aussi vite des personnes dont le comportement est aussi agressif. Il considère que pour de tels faits, un mineur de 17 ans peut être envoyé en prison.

Du 1er janvier 2010 à ce jour, combien de jeunes délinquants n’ont-ils pu être placés en institution de protection de la jeunesse, faute de place ?

J’aimerais que ces chiffres soient ventilés selon les institutions francophones et les institutions néerlandophones.

Quelles furent, en l’occurrence, les raisons invoquées ? Où en est le dossier de l’élargissement de la capacité d’accueil en Communauté française ?

Quelles mesures prenez-vous pour éviter la répétition de tels faits ? Est-il exclu que des jeunes entrant en considération pour un dessaisissement soient incarcérés temporairement ?

Comment réagissez-vous à la communication du SNPS, qui incite tous les agents à ne plus poursuivre les auteurs de faits graves ?

La justice porte, à cet égard, une lourde responsabilité. Ce type de signal est inacceptable.

De heer Bart Laeremans (VB). – Na een klopjacht van meer dan vijftig kilometer vanuit het Limburgse Borgloon vorige week vrijdagnacht, waarbij motoragenten met gestolen spullen werden bekogeld en slechts door puur geluk niet gewond raakten, ramden voortvluchtige criminelen een politieauto nabij Leuven. De volwassen dader ontsnapte, een zeventienjarige Serviër kon worden gearresteerd. Hoewel hij geen onbekende is bij het Luikse gerecht, werd hij onmiddellijk weer vrijgelaten. Er was immers geen plaats in een Franstalige jeugdinstelling. Dit wekt enorme woede op bij de vakbond van de politieagenten die de achtervolging deden. De vakbond reageert met bitterheid en roept zijn leden zelfs op om geen zware criminelen meer te achtervolgen. ‘Voortaan mogen politici en magistraten dat krapuul zelf vatten. Wij weigeren nog langer ons leven te riskeren. […] Wij zijn het kotsbeu dat ze binnen de 24 uur weer op vrije voeten zijn’, aldus een woordvoerder van de NSPV. Ook collega Kindermans van de Kamer is als burgemeester uit de streek bijzonder geïrriteerd. ‘Dat deze jongen meteen wordt vrijgelaten, begrijpt niemand, ook de mensen van mijn eigen gemeente niet. Het is maatschappelijk niet meer te verantwoorden om mensen op basis van zwaar agressief gedrag zo snel vrij te laten. Bij mijn weten kan een zeventienjarige voor deze feiten gerust naar de gevangenis’, aldus onze CD&V-collega Kindermans.

Hoeveel delinquente jongeren konden tussen 1 januari 2010 en vandaag wegens plaatsgebrek niet ondergebracht worden in jeugdinstellingen? Hoeveel was dat in Franstalige en hoeveel in Nederlandstalige jeugdinstellingen?

Welke motivatie werd in dit geval aangevoerd? Wat is de stand van zaken in het dossier van de uitbreiding van de capaciteit langs de zijde van de Franse Gemeenschap?

Welke maatregelen neemt u om een herhaling van zulke feiten te voorkomen? Is het uitgesloten dat jongeren die kennelijk voor uithandengeving in aanmerking komen, tijdelijk in gevangenissen worden opgesloten?

Hoe reageert u op de aankondiging van de politievakbond NSPV, die alle agenten oproept om geen zware criminelen meer te achtervolgen?

Justitie draagt op dit vlak een belangrijke verantwoordelijkheid. Dat soort signalen zijn onaanvaardbaar.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. – J’ai déjà, en commission de la Justice, répondu partiellement à la question portant sur ce fait concret, mais il s’agit ici, plus généralement, du nombre de jeunes délinquants qui ne trouvent pas de place en institution de protection de la jeunesse.

L’accueil des mineurs ayant commis un fait qualifié infraction n’est qu’une tâche subsidiaire de l’État fédéral. Il s’agit principalement d’une compétence communautaire. Sous certaines conditions fixées dans la loi Everberg du 1er mars 2002, des mineurs peuvent effectivement aussi être placés pour une courte période dans les centres fédéraux fermés d’Everberg et de Saint-Hubert. Trente places sont actuellement disponibles à Everberg et des travaux d’agrandissement sont en cours. Dans le centre de Saint-Hubert, 37 places sont disponibles.

Une des conditions au placement de jeunes dans un centre fédéral est que les IPPJ affichent complet. Même si c’est le cas, les juges de la jeunesse ne sont pas obligés de placer les jeunes concernés dans une institution fédérale. La décision de placement incombe au juge de la jeunesse.

La capacité d’accueil du centre d’Everberg s’élevait, jusqu’au 20 décembre 2010, à seulement 24 places. Depuis lors, elle est passée à trente places. Comme vous le savez peut-être, la section francophone du centre d’Everberg a été fermée le 21 mai 2010. Cette section sera destinée à des néerlandophones. Entre-temps, le centre de Saint-Hubert a ouvert ses portes ; il peut accueillir 37 francophones.

En 2010, le centre d’Everberg a accueilli 370 jeunes et en a refusé 328. Cela ne signifie pas que 328 jeunes se sont retrouvés à la rue. Les juges de la jeunesse cherchent une place adéquate en fonction des possibilités.

En 2011, on a enregistré 24 refus jusqu’à ce jour. Jusqu’à présent, 58 jeunes ont été accueillis. Toutes les places sont actuellement occupées. Le taux d’occupation moyen pour 2011 est de 28,22 places sur 30 places disponibles.

Nous n’avons pas de chiffres pour 2010 en ce qui concerne le centre de Saint-Hubert. En 2011, 18 demandes ont dû être refusées jusqu’à présent par manque de place. Pour la Belgique francophone, un grand centre est actuellement en construction à Achêne.

En tant que ministre de la Justice, je ne suis responsable que des centres fermés fédéraux. Je ne peux donc pas m’exprimer quant à la pénurie de places d’accueil dans les institutions communautaires ni aux initiatives prises ou non pour pallier cette carence. Je suis dès lors favorable à une recentralisation de la compétence relative au placement en institution de protection de la jeunesse, comme M. Vande Lanotte l’a proposé dans sa note. Cela permettrait d’éviter que les institutions fédérales et communautaires se renvoient la balle.

Quant aux centres fédéraux de placement provisoire, depuis l’été dernier, Everberg n’est plus destiné qu’aux jeunes concernant lesquels la décision de placement émane des juges de la jeunesse siégeant dans la région néerlandophone ou à Bruxelles, conformément à la procédure néerlandophone.

Les communautés sont, je le répète, compétentes en première instance pour la mise à disposition des places d’accueil.

Il est effectivement exclu que des jeunes susceptibles d’être dessaisis soient emprisonnés temporairement. C’est contraire aux dispositions des conventions internationales. De plus, l’article 606 du Code d’instruction criminelle prévoit que les jeunes suspects ou condamnés ayant fait l’objet d’un dessaisissement doivent être placés dans un centre fédéral fermé.

Le centre de Tongres, qui peut accueillir 34 jeunes, a été construit à cet effet. Le centre Saint-Hubert peut, lui, accueillir 13 jeunes dessaisis.

Quant à la communication du SNPS, je ne puis évidemment approuver cette attitude. J’ai pris mes responsabilités en augmentant la capacité des centres fédéraux fermés – je le referai d’ailleurs à l’avenir – et j’attends des magistrats qu’ils appliquent la loi, car c’est leur responsabilité et non celle du ministre de la Justice.

Je suppose que ma collègue de l’Intérieur partagera ce raisonnement et qu’elle rappellera aux services de police quelles sont leurs responsabilités.

Nous devons continuer à travailler. Nous savons que tout n’est pas parfait, mais ce n’est pas une raison pour inciter à ne plus lutter contre la criminalité. C’est une mission légale de la police. J’estime qu’elle doit continuer à l’assumer, à défaut de quoi nous n’avancerons pas, que du contraire.

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – In de commissie voor de Justitie heb ik de vraag over dit concrete feit al ten dele beantwoord, maar deze vraag betreft meer in het algemeen het aantal delinquente jongeren dat geen plaats krijgt in een jeugdinstelling.

De opvang van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, is slechts een subsidiaire taak van de federale overheid. Het betreft in hoofdzaak een bevoegdheid van de Gemeenschappen. Onder bepaalde, in de Everbergwet van 1 maart 2002 vastgestelde voorwaarden, kunnen minderjarigen inderdaad ook voor een korte tijd worden geplaatst in de federale gesloten centra te Everberg en te Saint-Hubert. In het centrum te Everberg zijn er vandaag 30 plaatsen beschikbaar voor dergelijke jongeren en zijn er uitbreidingswerken aan de gang. In het centrum te Saint-Hubert zijn er 37 plaatsen beschikbaar.

Eén van de voorwaarden om jongeren in een federaal centrum te plaatsen, is dat de gemeenschapsinstellingen volzet zijn. Zelfs als dat het geval is, zijn de jeugdrechters niet verplicht de betrokken jongere in een federale instelling te plaatsen. De beslissing tot plaatsing is een beslissing van de jeugdrechter.

De opnamecapaciteit van Everberg bedroeg tot 20 december 2010 slechts 24 plaatsen. Vanaf dan is de capaciteit gestegen naar 30 plaatsen. Zoals u wellicht weet, is de Franstalige afdeling van Everberg op 21 mei vorig jaar dichtgegaan. Die afdeling zal dienen voor Nederlandstaligen. Intussen is voor Franstaligen het centrum van Saint-Hubert geopend, met 37 plaatsen.

In 2010 werden in Everberg in totaal 370 jongeren geplaatst en 328 geweigerd. Dat betekent niet dat 328 jongeren op straat zijn terechtgekomen. De jeugdrechters zoeken een geschikte plaats naargelang van de mogelijkheden.

In 2011 zijn er tot op vandaag 24 weigeringen geweest. Tot hiertoe zijn 58 jongeren opgenomen in 2011. Alle plaatsen zijn momenteel ingenomen. De gemiddelde bezetting in 2011 bedraagt momenteel 28,22 op 30 beschikbare plaatsen.

Voor Saint-Hubert zijn geen cijfers beschikbaar voor 2010. In 2011 zijn er tot op vandaag 18 weigeringen geweest bij gebrek aan plaats. Voor Franstalig België wordt een groot centrum in Achêne gebouwd.

Als minister van Justitie ben ik, zoals gezegd, enkel verantwoordelijk voor de federale gesloten centra. Ik kan mij dus niet uitspreken over het tekort aan opvangplaatsen in de gemeenschapsinstellingen en de initiatieven die al dan niet worden genomen om dat tekort terug te dringen. Ik ben er dan ook voorstander van dat de bevoegdheid over de plaatsing in jeugdinstellingen opnieuw wordt gecentraliseerd, zoals de heer Vande Lanotte in zijn nota heeft voorgesteld. Dat voorkomt dat een spel wordt gespeeld tussen de federale en de gemeenschapsinstellingen.

Wat de federale centra voor de voorlopige plaatsing betreft, is Everberg sinds de zomer van vorig jaar nog uitsluitend bestemd voor jongeren voor wie de beslissing tot plaatsing uitgaat van de jeugdgerechten met zetel in het Nederlandstalige taalgebied of in Brussel volgens de Nederlandstalige procedure.

Ik herhaal dat de Gemeenschappen in eerste instantie bevoegd zijn om opvangplaatsen ter beschikking te stellen.

Het is inderdaad uitgesloten dat jongeren die kennelijk voor uithandengeving in aanmerking komen tijdelijk in gevangenissen worden opgesloten. Dat is in strijd met de internationale verdragsrechtelijke bepalingen. Bovendien schrijft artikel 606 van het Wetboek van Strafvordering voor dat de uit handen gegeven verdachte of veroordeelde jongeren in een gesloten federaal centrum moeten worden geplaatst.

Hiertoe werd het centrum van Tongeren opgericht, waar vandaag plaats is voor 34 jongeren. In het centrum Saint-Hubert is er plaats voor 13 uit handen gegeven jongeren.

Over de aankondiging van de politievakbond NSPV kan ik u alleen maar zeggen dat ik die houding uiteraard niet kan goedkeuren. Ik heb mijn verantwoordelijkheid opgenomen door de capaciteit in de federale gesloten centra te verhogen – in de toekomst zal ik dat overigens opnieuw doen – en ik verwacht van de magistraten dat ook zij de wet toepassen want dat is hun verantwoordelijkheid en niet die van de minister van Justitie. Ik ga ervan uit dat ook mijn collega van Binnenlandse Zaken zich bij die redenering zal aansluiten en de politie zal wijzen op haar verantwoordelijkheid.

We moeten blijven functioneren. Dat niet altijd alles perfect loopt, weten we. Dat is echter geen reden om op te roepen niet meer te doen wat gedaan moet worden, namelijk criminaliteit bestrijden. Dat is een wettelijke opdracht van de politie. Ik ga ervan uit dat ze dit zal blijven doen. Anders handelen brengt ons geen stap vooruit, integendeel.

M. Bart Laeremans (VB). – Je ne peux pas non plus accepter que la police ne poursuive plus les malfaiteurs, mais je comprends la colère de ces agents qui ont pourchassé un dangereux malfaiteur au péril de leur vie.

Il est inconcevable que de tels malfaiteurs soient immédiatement libérés. Cela me rappelle le cas récent des neuf voleurs de cuivre de Hal, illégaux de surcroît, libérés immédiatement parce que le magistrat, francophone, n’a pas compris le dossier. C’est pareil ici : un magistrat wallon ne comprend pas de quoi il s’agit et libère le jeune criminel.

Notre législation n’est pas adaptée. La scission est nécessaire. La partie francophone du pays ne semble pas prendre en compte la gravité des faits. On adopte une position protectrice à l’égard des criminels.

Je soutiens le ministre dans sa volonté de centralisation, mais de préférence à l’échelon flamand et à l’échelon wallon, de sorte que les malfaiteurs arrêtés en Flandre – et certainement les jeunes délinquants – soient punis en Flandre et, au besoin, y purgent leur peine.

J’espère que le ministre s’attellera à cette tâche et assumera ses responsabilités.

De heer Bart Laeremans (VB). – Ik kan zelf ook niet goedkeuren dat de politie geen criminelen meer zou achtervolgen. Anderzijds heb ik wel begrip voor de woede van die mensen. Vijftig kilometer lang achtervolgen ze een zware crimineel, ze worden op hun motorfiets bekogeld met brandblusapparaten, met een mogelijke dodelijke afloop.

Het kan niet dat dit soort zware criminelen onmiddellijk wordt vrijgelaten. Ik ontwaar een merkwaardige parallel met wat we enige tijd geleden hebben meegemaakt met de negen illegale koperdieven in Halle, die onmiddellijk werden vrijgelaten omdat de magistraat, die Franstalig was, het dossier niet kon lezen. Hier zien we iets soortgelijks: een magistraat in Wallonië begrijpt niet wat er aan de hand is en laat de jonge crimineel gaan.

Onze wetgeving is niet aangepast. We moeten naar een splitsing gaan. Blijkbaar houdt men in het Franstalige landsgedeelte geen rekening met de ernst van de zaken. Bovendien kunnen de ergste zaken, als ze in Vlaanderen gebeuren. Men stelt zich beschermend op voor de criminelen.

Ik steun de minister in zijn stelling dat alles beter in een hand verenigd wordt, maar dan liefst op Vlaams niveau en op Waals niveau, zodat criminelen die in Vlaanderen gepakt worden – zeker jeugdcriminelen – daar worden gestraft en er desnoods hun straf uitzitten.

Ik hoop dat de minister daaraan meewerkt en zijn verantwoordelijkheid op zich neemt.

Question orale de M. Philippe Mahoux au ministre de la Justice sur «le suivi judiciaire des personnes liées au génocide ruandais» (nº 5-69)

Mondelinge vraag van de heer Philippe Mahoux aan de minister van Justitie over «de gerechtelijke gevolgen voor personen die betrokken waren bij de Rwandese genocide» (nr. 5-69)

M. Philippe Mahoux (PS). – La presse a relaté que, voici quelques semaines, Séraphin Rwabukumba a vu sa demande d’acquérir la nationalité belge rejetée par la Cour d’appel de Bruxelles, notamment à la suite d’un rapport très négatif de la Sûreté et du fait qu’il serait concerné par une instruction judiciaire pour sa participation au génocide des Tutsis de 1994 au Rwanda.

Je me félicite de cette décision et j’espère que toutes les instructions judiciaires en cours pourront être menées à terme avec succès, c’est-à-dire avec l’émergence de la vérité.

Sans entrer dans des questions visant des personnes, je profite de cette information, monsieur le ministre, pour vous demander de faire le point sur la présence et le suivi de potentiels génocidaires rwandais sur le territoire belge.

Y a-t-il eu des instructions ministérielles appelant à une attention particulière pour les demandes de naturalisation émanant de ces personnes ? Je vous interroge bien entendu sur le volet juridictionnel de ces demandes.

De même, ces personnes sont-elles suivies particulièrement par la Sûreté de l’État ? La presse mentionne que c’est entre autres sur la base des informations de cette dernière que la demande de naturalisation précitée a été refusée. Le Sénat est le seul endroit où je puis me permettre de poser publiquement des questions relatives à la Sûreté de l’État.

Enfin, pouvez-vous nous dire combien de dossiers liés au crime de génocide commis en 1994 au Rwanda font actuellement l’objet d’une instruction en Belgique ?

De heer Philippe Mahoux (PS). – De pers maakte enkele weken geleden bekend dat de aanvraag van de Belgische nationaliteit door Séraphin Rwabukumba door het Hof van beroep van Brussel was verworpen als gevolg van een zeer negatief rapport van de Veiligheid van de Staat en van het feit dat er een gerechtelijk onderzoek zou worden gevoerd over zijn deelname aan de genocide op Tutsi’s in 1994 in Rwanda.

Ik ben blij met die beslissing en hoop dat alle lopende gerechtelijke onderzoeken met succes kunnen worden afgerond, met andere woorden dat de waarheid aan het licht komt.

Ik wil niet ingaan op vragen over bepaalde personen, maar grijp dat bericht aan om te vragen naar de stand van zaken over de opvolging van Rwandezen die in België verblijven en die mogelijk schuldig zijn aan genocide.

Zijn er ministeriële instructies waarin wordt opgeroepen tot bijzondere aandacht voor de naturalisatieaanvragen van die personen? Mijn vraag gaat wel degelijk over het gerechtelijk onderdeel van die aanvragen.

Worden die mensen bijzonder gevolgd door de Veiligheid van de Staat? De pers vermeldt dat de voormelde naturalisatieaanvraag onder meer op basis van de inlichtingen van de Veiligheid van de Staat werd geweigerd. De Senaat is de enige plaats waar ik me kan permitteren in het openbaar vragen te stellen over de Veiligheid van de Staat.

Naar hoeveel dossiers met betrekking tot de genocide van 1994 in Rwanda wordt op dit ogenblik in België een gerechtelijk onderzoek gevoerd?

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. – Je tiens tout d’abord à apporter une petite précision. Il s’agit non pas d’une demande de naturalisation, mais d’une demande d’acquisition de nationalité par déclaration.

L’intéressé a fait une déclaration de nationalité basée sur l’article 12bis du Code de nationalité, sur laquelle le procureur du Roi a émis un avis négatif pour plusieurs raisons qu’il ne m’appartient pas de dévoiler ici.

L’arrêt rendu le 17 janvier 2011 par la troisième chambre civile de la Cour d’appel de Bruxelles confirme le jugement entrepris en ce qu’il sursoit, dans l’attente de l’issue de toute procédure pénale en cours d’instruction à charge de M. Rwabukumba, à statuer sur le fondement de l’avis négatif du procureur du Roi s’il se base sur des faits personnels graves qui auraient été commis.

Ce dossier pourra ensuite être examiné après le procès pénal.

Le parquet fédéral me communique les éléments d’informations suivants.

Quatre procès d’assises se sont tenus en Belgique en matière de violations graves du droit international humanitaire, tous relatifs aux crimes commis lors du génocide rwandais de 1994.

Ces procès se sont tenus en 2001, 2005, 2007 et 2009 et ont abouti, au total, à la condamnation de huit ressortissants rwandais. Le dernier procès, en 2009, s’est tenu par défaut. L’intéressé, condamné à une peine de trente ans de réclusion, a fait opposition de sa condamnation et est entre-temps décédé.

Actuellement, la situation des dossiers judiciaires relatifs au génocide rwandais de 1994 se présente comme suit : huit dossiers sont en cours d’instruction et dix-neuf sont en cours d’information.

Le parquet fédéral m’a indiqué que les effectifs d’enquête mis à disposition – un commissaire et quatre enquêteurs de la police judiciaire fédérale de Bruxelles – étaient manifestement insuffisants pour travailler de concert dans tous ces dossiers et que des choix devaient être effectués parmi les cas à traiter en priorité.

Il convient de souligner que ce sont en outre ces mêmes enquêteurs qui sont chargés de l’exécution des nombreuses demandes d’entraide judiciaire émanant des juridictions pénales internationales.

Ce problème de capacité d’enquête est d’autant plus criant qu’il existe au parquet fédéral plusieurs dizaines d’autres dossiers – huit dossiers en instruction et cinquante et un dossiers en information – relatifs à des violations graves commises dans d’autres pays que le Rwanda et dont la toute grande majorité ne peut être traitée, précisément par manque de capacité d’enquête.

Eu égard à ces éléments qui ne permettent pas au procureur fédéral de mener une réelle politique de recherches et de poursuites dans l’ensemble des dossiers, ce dernier a écrit au directeur général de la police judiciaire fédérale et a saisi le collège des procureurs généraux de la problématique.

Une réunion entre le Collège des procureurs généraux et la police fédérale est prévue le 16 mars 2011 et abordera notamment cette question. Je compte ensuite en parler lors de la prochaine réunion du Collège des procureurs généraux sous ma présidence.

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Vooraf wil ik preciseren dat het vermelde geval geen aanvraag tot naturalisatie betreft, maar een verwerving van de nationaliteit via nationaliteitsverklaring.

De betrokkene heeft een nationaliteitsverklaring afgelegd, gebaseerd op artikel 12bis van het Wetboek van de Belgische nationaliteit. De procureur des Konings heeft een negatief advies gegeven om verschillende redenen die ik hier niet kan onthullen.

Het arrest van 17 januari 2011 van de burgerlijke derde kamer van het Hof van beroep van Brussel bevestigt de uitspraak. In afwachting van de afloop van elke lopende strafprocedure ten laste van de heer Rwabukumba schorst het arrest de uitspraak over de gegrondheid van het negatief advies van de procureur des Konings als dat gebaseerd is op zware persoonlijke daden die zouden zijn gepleegd.

Het dossier zal na het strafproces kunnen worden onderzocht.

Het federaal parket deelt me de volgende gegevens mee.

In België zijn vier assisenprocessen gehouden met betrekking tot ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht, alle in verband met misdaden gepleegd tijdens de Rwandese genocide van 1994.

Die processen zijn gehouden in 2001, 2005, 2007 en 2009 en hebben in totaal tot de veroordeling van acht Rwandese onderdanen geleid. Het recentste proces, in 2009, is gehouden bij verstek. De betrokkene, die veroordeeld was tot een gevangenisstraf van dertig jaar, heeft beroep aangetekend tegen zijn veroordeling en is intussen overleden.

Op dit ogenblik is de situatie van de gerechtelijke dossiers met betrekking tot de Rwandese genocide van 1994 als volgt: acht dossiers bevinden zich in het stadium van het gerechtelijk onderzoek en negentien bevinden zich in het stadium van het opsporingsonderzoek.

Het federaal parket heeft me meegedeeld dat het onderzoekspersoneel dat ter beschikking is gesteld – een inspecteur en vier rechercheurs van de federale gerechtelijke politie van Brussel – onvoldoende was om in al die dossiers in goed overleg te kunnen werken en dat moest worden gekozen welke dossiers prioritair zouden worden behandeld.

Bovendien zijn diezelfde rechercheurs belast met de uitvoering van de talrijke verzoeken om rechtshulp van de internationale strafgerechten.

Het probleem van de onderzoekscapaciteit is des te schreeuwend daar er bij de federale parketten tientallen andere dossiers met betrekking tot ernstige schendingen in andere landen dan Rwanda zijn. Het betreft acht dossiers in het stadium van het gerechtelijk onderzoek en 51 dossiers in het stadium van het opsporingsonderzoek. De overgrote meerderheid kan niet worden behandeld, precies door een tekort aan onderzoekscapaciteit.

Die context, die een echt opsporings- en vervolgingsbeleid in alle dossiers onmogelijk maakt, heeft de federale procureur ertoe aangezet een brief te richten tot de directeur-generaal van de federale gerechtelijke politie. Hij heeft de problematiek eveneens voorgelegd aan het College van de procureurs-generaal.

Op 16 maart 2011 is een vergadering over dat probleem tussen het College van procureurs-generaal en de federale politie gepland. Op de volgende vergadering van het College van procureurs-generaal die ik voorzit, zal ikzelf erover spreken.

M. Philippe Mahoux (PS). – Je me réjouis d’obtenir les informations qui feront suite à cette réunion du Collège des procureurs généraux.

Je voudrais attirer votre attention sur l’importance non d’une approche liée à la problématique en général, c’est-à-dire au génocide des Tutsis, mais d’une approche différenciée en fonction des dossiers. Sans cela, on pourrait imaginer que tous les dossiers relatifs au génocide des Tutsis ne seraient plus instruits à cause d’un manque de personnel. Ce serait inacceptable. Je présume que l’on va entrer dans une approche casuistique pour les dossiers pendants et que les priorités seront ainsi établies.

De heer Philippe Mahoux (PS). – Ik zou graag de informatie vernemen die uit die vergadering van het College van de procureurs-generaal voortkomt.

Ik benadruk dat het belangrijk is de problematiek niet in het algemeen, met andere woorden de hele problematiek van de genocide op de Tutsi’s, te behandelen, maar dat een gedifferentieerde benadering, naargelang van de dossiers nodig is. Anders is het niet uitgesloten dat geen enkel dossier betreffende de genocide op Tutsi’s meer wordt onderzocht wegens personeelsgebrek. Dat is onaanvaardbaar. Ik veronderstel dat er wordt gestart met een benadering geval per geval voor de hangende dossiers en dat de prioriteiten zullen worden gesteld.

Question orale de Mme Christine Defraigne au ministre de la Justice sur «les rapports entre le droit à l’image et le droit à l’information» (nº 5-72)

Mondelinge vraag van mevrouw Christine Defraigne aan de minister van Justitie over «het verband tussen het portretrecht en het recht op informatie» (nr. 5-72)

Mme Christine Defraigne (MR). – Le procès des assassins présumés de Kitty Van Nieuwenhuysen suscite une vive controverse à propos des droits à l’image et à l’information. Le palais de Justice de Bruxelles a, à l’occasion de ce procès, établi de nouvelles « recommandations » relatives à la manière dont les journalistes peuvent suivre le procès. Ainsi, « aucune image filmée, photographiée ou dessinée de l’accusé et/ou des membres du jury ne peut être affichée, publiée ou diffusée sans leur accord exprès et préalable » et « cette autorisation peut être révoquée à tout moment ».

Si on suit la lettre et l’esprit de cette interprétation, le croquis d’audience ou le recours à la technique du floutage ne seraient même plus possibles sans l’accord exprès des personnes concernées, in casu des accusés. Se pose dès lors le problème des rapports entre le droit à l’information, qui relève de l’intérêt public, et le droit à l’image, qui relève de la sphère privée. À la charnière des deux se trouve la présomption d’innocence qui constitue un principe primordial. Tout le monde est en effet innocent jusqu’à ce qu’il soit déclaré coupable.

La publicité des débats est organisée par la Constitution. Lors des procès devant la Cour d’assises, une juridiction particulière puisque douze jurés y décident du sort des accusés, comment combiner la faculté pour le public présent dans la salle d’audience de voir le visage de l’accusé avec les recommandations relatives à la protection du droit à l’image au nom de la présomption d’innocence ? Les personnes se trouvant à l’extérieur de la salle ne disposent en effet pas de la faculté de voir l’accusé.

La présomption d’innocence peut parfois être autant compromise par les commentaires des médias avant et pendant le procès que par la diffusion filmée ou photographiée du visage de l’accusé. C’est la liberté de la presse qui prévaut.

Rappelons également qu’il n’y a pas pour la presse d’interdiction de publier les noms des accusés, sauf pour les mineurs d’âge. Or, ici aussi, le principe de la présomption d’innocence est directement concerné.

J’en arrive ainsi, monsieur le ministre, à vous poser les questions suivantes.

Les recommandations relatives à la protection du droit à l’image ont-elles été adressées à l’ensemble des juridictions pénales, cours d’assises et tribunaux correctionnels ? Dans l’affirmative, ont-elles été adressées aux magistrats concernés dans les mêmes termes ?

Votre cabinet a-t-il été associé à ces recommandations ? Est-il possible d’imaginer qu’une circulaire puisse régler la question ? Comment comptez-vous intervenir pour assurer dans toutes les juridictions pénales une application uniforme des principes ?

Ne pensez-vous pas que le droit de « croquer » en dessin le portrait de l’accusé devrait en tout état de cause pouvoir être maintenu comme un bon compromis entre l’intérêt privé et l’intérêt général, à l’instar de ce qui se fait en France ?

Mevrouw Christine Defraigne (MR). – Er woedt een hevig debat over het proces tegen de vermoedelijke moordenaars van Kitty Van Nieuwenhuysen, meer bepaald over het portretrecht en het recht op informatie. Het paleis van justitie te Brussel heeft ter gelegenheid van dit proces nieuwe aanbevelingen uitgevaardigd over de manier waarop journalisten het proces kunnen volgen. Zo mag geen enkel gefilmd, gefotografeerd of getekend beeld van de beschuldigde en/of leden van de jury worden afgebeeld, gepubliceerd of verdeeld zonder hun voorafgaande uitdrukkelijke toestemming. Die toestemming kan op elk moment herroepen worden.

Als we de letter en de geest van deze interpretatie volgen, is een schets van de zitting zelfs niet meer mogelijk zonder de uitdrukkelijke toestemming van de betrokken personen, in casu de beschuldigden. Hier rijst een probleem van de verhouding tussen algemeen belang, het recht op informatie en het portretrecht, dat betrekking heeft op de privésfeer. Op de overgang van de twee bevindt zich het vermoeden van onschuld, een uiterst belangrijk principe. Iedereen is inderdaad onschuldig tot het tegendeel bewezen is.

De openbaarheid van de debatten is bepaald in de Grondwet. Een assisenproces is een bijzondere rechtbank: twaalf gezworenen oordelen over het lot van de beschuldigden. Hoe is de mogelijkheid voor het publiek in de zaal, dat het gezicht van de beschuldigde kan zien, te verenigen met de aanbevelingen inzake de bescherming van het portretrecht in naam van het vermoeden van onschuld? De mensen buiten de zaal kunnen de beschuldigde immers niet zien.

Het vermoeden van onschuld kan evenzeer in het gedrang komen door de commentaren in de media voor en tijdens het proces als door de verspreiding via film of foto’s van de verdachte. Hier heeft de persvrijheid de bovenhand.

De pers mag ook de namen van de beschuldigden publiceren, met uitzondering van die van minderjarigen. Ook hier geldt nochtans het principe van vermoeden van onschuld.

Ik heb volgende vragen, mijnheer de minister.

Gelden de aanbevelingen betreffende de bescherming van het portretrecht voor alle strafhoven, assisenhoven en correctionele rechtbanken? Zo ja, zijn ze met dezelfde formulering gericht tot de betrokken magistraten?

Werd uw kabinet betrokken bij de uitwerking van deze aanbevelingen? Wordt gedacht aan een circulaire? Zal u ingrijpen om ervoor te zorgen dat alle strafrechtbanken de principes op dezelfde manier toepassen?

Vindt u niet dat, naar het voorbeeld van Frankrijk, het recht op een schets of tekening van de beschuldigde in elk geval behouden moet blijven als een goed compromis tussen de privébelang en het algemeen belang,

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. – Madame la présidente de la commission de la Justice, je n’ai pas été associé aux dispositions qui semblent avoir été prises par la Cour d’appel de Bruxelles à l’occasion du procès en cause des accusés du meurtre de Kitty Van Nieuwenhuysen.

La police de l’audience appartient au magistrat qui préside l’audience de la Cour d’assise comme le prévoit l’article 281 du Code d’instruction criminelle ; ce magistrat décide en toute indépendance pour arriver à un équilibre entre les droits en présence : liberté d’expression, droit à l’information, droit à la présomption d’innocence et au respect de la vie privée, par exemple.

Vous le savez, il ne m’appartient pas d’apprécier ou de commenter de telles décisions. Il s’agit en outre de décisions prises par une présidente très expérimentée.

Au niveau des parquets, il existe une circulaire commune du ministre de la Justice et du Collège des procureurs généraux concernant les informations qui peuvent être transmises à la presse par les autorités judiciaires et les services de police durant la phase de l’enquête préparatoire. Cette circulaire a été approuvée le 30 avril 1999 après concertation entre le ministre de la Justice et le Collège des procureurs généraux et est entrée en vigueur le 15 mai 1999. Cette circulaire a comme origine le grand débat qui s’est déroulé au Sénat sur les rapports entre la Justice et les médias. Je puis du reste vous donner une copie de cette circulaire, si cela vous intéresse.

La circulaire règle la communication d’informations à la presse par les parquets et les services de police compétents dans le cadre de l’enquête préparatoire. Elle vise à donner un contenu pratique et uniforme aux dispositions légales en la matière. Elle a également pour objectif de tenter d’établir une relation harmonieuse entre les autorités judiciaires et la presse en matière de communication d’informations judiciaires.

L’opportunité de la communication d’informations et le contenu de l’information doivent en toutes circonstances être appréciés en fonction de l’intérêt public mais doivent prendre en considération : la présomption d’innocence ; les droits de la défense, des personnes soupçonnées, des victimes et des tiers ; le droit au respect de la vie privée et de la dignité des personnes.

Dans la mesure du possible, l’identité des personnes citées dans le dossier n’est pas communiquée.

Cet intérêt public doit être la résultante d’un équilibre, établi nécessairement par le parquet, entre les intérêts d’une bonne administration de la justice et les intérêts d’une transmission correcte et fiable de l’information.

La communication d’informations durant la phase du procès en audience publique ne tombe pas dans son champ d’application.

Dans certains ressorts, comme celui d’Anvers, des lignes de conduite relatives aux relations presse-médias ont été établies pour les magistrats du siège après consultation du barreau et du parquet, et portent notamment sur le travail de la presse audiovisuelle dans les bâtiments judiciaires et dans les salles d’audience.

Une actualisation de la circulaire est possible et, je crois, nécessaire et le collège des Procureurs généraux est prêt à participer à un tel travail.

Cependant, l’établissement d’une circulaire abordant la problématique des audiences est peu réaliste : ni la presse ni les magistrats du siège ne pourraient y être contraints.

On peut considérer que dans l’ensemble, chacun s’en tient actuellement au strict cadre légal actuel et veille à effectuer correctement son travail, en tenant compte des impératifs du travail des autres disciplines (police, magistrats, avocats, presse). Mais il est clair que des dérapages ont lieu.

Le fait de croquer un portrait et de le publier est une forme d’expression protégée par la liberté d’expression, elle-même garantie par la Convention européenne des droits de l’homme, comme le sont également la présomption d’innocence et le droit à l’image, découlant du droit au respect de la vie privée et familiale.

Dans certains cas, la liberté d’expression peut faire l’objet de restrictions, moyennant le respect de certaines conditions. Je pense notamment à la nécessité de protéger la réputation ou les droits d’autrui ou encore de garantir l’autorité et l’impartialité du pouvoir judiciaire. En l’espèce, on ne peut exclure que l’on ait voulu protéger ces intérêts.

Un magistrat reste un être humain et a droit, lui aussi, au respect de sa vie privée et familiale, même s’il exerce une fonction d’intérêt public.

Un équilibre à trouver entre toutes ces notions a toujours été difficile à trouver et a déjà fait couler beaucoup d’encre. Il s’apprécie au cas par cas.

Madame la présidente de la commission de la Justice, je crois le moment venu de rediscuter cette circulaire.

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Mevrouw de voorzitter van de commissie voor de Justitie, ik werd niet betrokken bij de bepalingen die blijkbaar door het hof van beroep van Brussel werden genomen ter gelegenheid van het proces van de beschuldigden van de moord op Kitty Van Nieuwenhuysen.

Deze materie valt onder de bevoegdheid van de magistraat die de zitting van het Hof van assisen voorzit, zoals bepaald in artikel 281 van het Wetboek van Strafvordering. De rechter beslist in volle onafhankelijkheid om tot een evenwicht te komen tussen vrijheid van meningsuiting, recht op informatie, recht op en respect voor het privéleven.

Zoals u weet, kan ik geen waardeoordeel vormen of commentaar leveren op dergelijke beslissingen. Het gaat hier om beslissingen genomen door een zeer ervaren voorzitter.

Op het niveau van de parketten is er een gemeenschappelijke circulaire van de minister van Justitie en het college van de procureurs-generaal betreffende de inlichtingen die kunnen worden doorgegeven aan de pers door de gerechtelijke autoriteiten en de politiediensten tijdens de fase van het vooronderzoek. Deze circulaire werd goedgekeurd op 30 april 1999, na overleg tussen de minister van Justitie en het college van de procureurs-generaal, en trad in werking op 15 mei 1999. De circulaire is het resultaat van een grondig debat in de Senaat over de betrekkingen tussen Justitie en de pers. Als het u interesseert, kan ik u een kopie van die circulaire bezorgen.

De circulaire regelt de communicatie van informatie naar de pers via de parketten en de bevoegde politiediensten in het kader van het vooronderzoek. Het doel is praktische en gelijkvormige informatie geven. De bedoeling is een harmonieuze relatie te ontwikkelen tussen de gerechtelijke autoriteiten en de pers op het vlak van gerechtelijke informatie.

De mogelijkheid tot de communicatie van informatie en de inhoud ervan moet in elk geval in het openbaar belang zijn, maar men moet rekening houden met het vermoeden van onschuld, de rechten van de verdediging, van de verdachten, de slachtoffers en derden; met het recht op het bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

In de mate van het mogelijke wordt de identiteit van de personen die voorkomen in het dossier, niet meegedeeld.

De communicatie in het openbaar belang moet noodzakelijkerwijs uitgewerkt worden door het parket. Er moet een evenwicht zijn tussen de belangen van een goed gerechtelijk bestuur en een correcte en betrouwbare informatieoverdracht.

De mededeling van informatie tijdens het proces valt niet onder mijn bevoegdheid.

In sommige rechtsgebieden, bijvoorbeeld Antwerpen, zijn richtlijnen voor rechters over de relatie met pers en media opgesteld na overleg met de balie en het parket. Ze gaan over het werk van de audiovisuele pers in de gerechtsgebouwen en de zittingzalen.

Een update van de circulaire is mogelijk en volgens mij ook nodig. Het college van procureurs-generaal is bereid hieraan mee te werken.

De opstelling van een circulaire voor het probleem van de zittingen is echter niet realistisch. De pers noch de magistraten van de zetel kunnen hiertoe gedwongen worden.

In het algemeen kunnen we stellen dat iedereen zich houdt aan het strikt wettelijk kader en correct zijn werk doet, rekening houdend met de voorschriften van het werk van de andere niveaus, namelijk politie, magistraten, advocaten en pers.

Er zijn echter duidelijk ontsporingen geweest.

Een portret schetsen en het publiceren is een vorm van vrije meningsuiting, gedekt door het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, zoals ook het vermoeden van onschuld en het portretrecht, voortvloeit uit het bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

In sommige gevallen kan de vrijheid van meningsuiting onder bepaalde voorwaarden ingeperkt worden. Ik denk onder meer aan de noodzaak om de reputatie of de rechten van anderen te beschermen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te garanderen.

Een magistraat blijft een mens en heeft ook recht op bescherming van zijn persoonlijke en familiale leven, ook al oefent hij een openbaar ambt uit.

Het zoeken naar een evenwicht tussen al die elementen is altijd moeilijk geweest en heeft al veel inkt doen vloeien.

Ik denk dat het ogenblik is aangebroken om de circulaire te herzien.

Mme Christine Defraigne (MR). – Je ne fais qu’inciter la commission de la Justice à prendre des initiatives. Toutefois, comme vous le souligniez, la circulaire a une certaine ancienneté et un champ d’application limité. Il faudrait effectivement réfléchir à son actualisation, voire tenter l’exercice difficile de légiférer en cette matière. Je ne doute pas de la bonne foi des magistrats et de leur volonté de bien faire, mais on ne peut s’empêcher de ressentir un certain malaise ; laisser cela au grand choix, aux morceaux choisis et au cas par cas ne me semble pas la meilleure solution.

Mevrouw Christine Defraigne (MR). – Mijnheer de minister, ik zal de commissie voor de Justitie aansporen een initiatief te nemen. Zoals u al zei, is de circulaire al vrij oud en is het toepassingsgebied ervan beperkt. Er moet inderdaad worden nagedacht over een update en we moeten proberen een wetgeving te maken. Ik twijfel niet aan de goed wil van de magistraten, maar er is toch een zeker gevoel van onbehagen. Alles aan het toeval overlaten of geval per geval behandelen lijkt me niet de beste oplossing.

Question orale de Mme Mieke Vogels au ministre du Climat et de l’Énergie sur «l’annonce d’une augmentation volontaire de la facture mensuelle intermédiaire de gaz pour les clients d’Electrabel» (nº 5-66)

Mondelinge vraag van mevrouw Mieke Vogels aan de minister van Klimaat en Energie over «de aangekondigde vrijwillige verhoging van de voorschotfactuur voor gas voor de klanten van Electrabel» (nr. 5-66)

Mme Mieke Vogels (Groen!). – En Flandre, l’année dernière, 9 170 familles ont été lâchées par leur fournisseur de gaz ou d’électricité. Cela signifie qu’à l’heure actuelle, plus de 100 000 familles sont, par la force des choses, clientes auprès du fournisseur social. Le phénomène est en forte augmentation, surtout dans les villes, alors que la plupart des gens s’y chauffent précisément au gaz. L’an passé, le prix du gaz naturel a de nouveau augmenté de 20%. Cet élément, auquel est venue s’ajouter la rigueur du mois de décembre dernier, a incité Electrabel à proposer à un million de clients une augmentation de 20 à 40 euros de leur facture mensuelle intermédiaire.

Du fait de la tension croissante au Moyen-Orient, le prix du gaz – lié à celui du pétrole – ne diminuera vraisemblablement pas dans les mois à venir. Ce ne sont évidemment pas ceux qui, des années durant, ont magouillé avec les chefs d’État véreux qui paieront la facture énergétique, mais bien les consommateurs, qui ont payé un prix trop élevé en des temps meilleurs, lorsque les compagnies énergétiques ont stocké du pétrole pour le mettre maintenant sur le marché à un prix élevé. Le consommateur paie donc deux fois. Il y a, par conséquent, de fortes chances pour que l’année prochaine, un nombre encore plus élevé de personnes soient incapables de payer leur facture énergétique et soient lâchées par leur fournisseur.

Je demande dès lors que des mesures urgentes soient prises pour limiter la pauvreté énergétique, en régulant les prix et non en augmentant dès à présent la facture, comme le fait Electrabel. Le ministre bénéficie pour ce faire du soutien de la Banque nationale qui, non par souci du consommateur, mais par crainte de l’inflation, insiste sur une forme de régulation. Hier, la ministre flamande de l’Énergie, Freya Van den Bossche, a plaidé au Parlement flamand pour des contrats fixes de deux ans. Je viens d’apprendre que la CSC réclamait elle aussi des mesures régulant et limitant le coût de l’énergie.

Le ministre est-il disposé à consulter la CREG concernant cette augmentation de la facture mensuelle intermédiaire ?

Qu’envisage le ministre pour éviter que de plus nombreux consommateurs soient lâchés par leur fournisseur actuel ?

Est-il prêt à évaluer le fonctionnement du Fonds pour la réduction du coût global de l’énergie et à cibler les personnes réellement démunies ?

Que pense le ministre de la proposition formulée par sa collègue sp.a au Parlement flamand ?

Mevrouw Mieke Vogels (Groen!). – In Vlaanderen werden vorig jaar 9170 gezinnen door hun gas- of elektriciteitsleverancier gedropt. Dat betekent dat op het ogenblik meer dan 100 000 gezinnen noodgedwongen klant zijn bij de sociale leverancier. Vooral in de steden stijgt dat aantal enorm, terwijl juist daar de meeste mensen zich verwarmen met gas. Vorig jaar is de aardgasprijs opnieuw met 20% gestegen. Dat element was, samen met de koude decembermaand, de reden voor Electrabel om een miljoen klanten voor te stellen hun voorschotfactuur nu al met 20 tot 40 euro te verhogen. Ik vraag mij af of Electrabel dat doet uit bezorgdheid voor de klant en de betaalbaarheid van de factuur.

Door de aanhoudende spanning in het Midden-Oosten zullen de gasprijzen, die gebonden zijn aan de olieprijzen, in de komende periode wellicht niet dalen. Natuurlijk zullen niet zij die jarenlang hebben gekonkelfoesd met de malafide staatshoofden, de energiefactuur betalen, maar wel de consumenten, die te veel betaald hebben in betere tijden, toen de energiebedrijven petroleum stockeerden, die nu voor een hoge prijs op de markt wordt gebracht. De consument betaalt dus tweemaal. De kans is dan ook groot dat volgend jaar nog meer mensen hun energiefactuur niet meer kunnen betalen, gedropt zullen worden en letter en figuurlijk in de kou zullen terechtkomen.

Ik vraag dan ook dat dringend maatregelen worden genomen om de energiearmoede in te perken. Niet zoals Electrabel, die nu al de factuur verhoogt, maar door de prijs te reguleren. De minister krijgt daarvoor de steun van de Nationale Bank die, niet uit bezorgdheid voor de portemonnee van de consument, maar eerder voor het inflatiespook, aandringt op een vorm van regulering. Gisteren heeft Vlaams minister voor Energie, Freya Van den Bossche, in het Vlaams Parlement gepleit voor vaste contracten van twee jaar. Ik heb net vernomen dat ook het ACV aandringt op maatregelen om de energieprijzen te reguleren en te beperken.

Is de minister bereid de CREG om advies te vragen over de verhoging van de voorschotfactuur met 20 tot 40 euro door Electrabel?

Wat zal de minister ondernemen om ervoor te zorgen dat niet nog meer consumenten gedropt worden door hun huidige energieleverancier?

Is hij bereid in dit verband de werking van het Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost te evalueren en meer te oriënteren naar mensen die werkelijk energiearm zijn?

Wat denkt de minister van het voorstel van zijn sp.a-collega in het Vlaams Parlement, mevrouw Van den Bossche?

M. Paul Magnette, ministre du Climat et de l’Énergie. – L’approche d’Electrabel ne pose pas problème à l’égard des droits des consommateurs car l’augmentation des provisions est proposée sur une base volontaire. Il va cependant de soi que la solution la plus raisonnable pour le consommateur est d’épargner lui-même les montants nécessaires pour faire face à une hausse de prix.

La CREG n’est pas compétente pour la fixation des provisions. Le régulateur a, par contre, pour tâche d’approuver les tarifs de distribution et de transport.

À l’occasion de la transposition du troisième paquet, j’ai l’intention d’élargir le pouvoir de régulation de la CREG en confiant à cette commission, soutenue par la Banque nationale, une mission d’approbation relative aux hausses de prix proposées par les fournisseurs d’énergie. Le contenu exact de cette mission est encore en discussion.

Les mesures visant à éviter la pauvreté énergétique sont un volet essentiel de la politique énergétique. Elles doivent se traduire tant par une action sur les prix – par le biais du filet de sécurité que je viens d’évoquer – que par des décisions en matière d’efficacité énergétique, via le Fonds pour la réduction du coût global de l’énergie, le FRCE. Les mesures d’aide structurelles relatives à la consommation ont également été renforcées. À la suite, d’une part, de l’automatisation des tarifs sociaux relatifs au gaz et à l’électricité et, d’autre part, de l’introduction d’une nouvelle catégorie d’ayants droit, nous enregistrons aujourd’hui environ 130 000 bénéficiaires supplémentaires de ces tarifs sociaux.

Quant au FRCE, la conclusion du nouveau contrat de gestion, en juillet 2009, a été précédée d’une évaluation. Ce contrat de gestion est à présent mieux harmonisé aux mesures politiques régionales. En ce qui concerne le fait de viser le public cible, il importe de rappeler que le FRCE est un véritable instrument de politique sociale en matière énergétique, qui collabore étroitement avec les CPAS. Il importe vraiment de maintenir cette spécificité, voire de la renforcer. Ce choix nécessitera un renforcement des moyens nécessaires au suivi des dossiers au sein des entités locales, étant donné qu’un traitement correct des dossiers du public cible exige un engagement considérable de la part des travailleurs sociaux et des entités locales.

De heer Paul Magnette, minister van Klimaat en Energie. – De aanpak van Electrabel vormt geen probleem ten aanzien van de rechten van de verbruikers want de stijging van de provisies wordt op vrijwillige basis voorgesteld. Het spreekt echter voor zich dat de redelijkste oplossing voor de verbruiker is dat hijzelf de bedragen spaart die bestemd zijn om aan een prijsverhoging het hoofd te bieden.

De CREG is niet bevoegd voor de vaststelling van de provisies. De regulator heeft daarentegen als taak om de tarieven voor verdeling en vervoer goed te keuren.

Ter gelegenheid van de omzetting van het derde pakket, ben ik van plan de regelingsmacht van de CREG uit te breiden door die commissie, met de steun van de Nationale Bank, een goedkeuringstaak toe te vertrouwen voor de prijsverhogingen die door de energieleveranciers worden voorgesteld. De exacte inhoud van die taak wordt momenteel nog besproken.

De maatregelen om energiearmoede te voorkomen zijn een wezenlijk onderdeel van het energiebeleid. Ze moeten zich vertalen zowel door een ingreep op de prijzen zoals bepaald via het veiligheidsnet waar ik zojuist naar heb verwezen, als door maatregelen inzake energie-efficiëntie via het Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost (FRGE). De structurele steunmaatregelen voor het verbruik werden eveneens versterkt. Ten gevolge van de automatisering van de sociale tarieven voor gas en elektriciteit en door de invoering van een nieuwe categorie rechthebbenden, zijn er vandaag zowat 130 000 meer begunstigden van de sociale tarieven.

Wat het FRGE betreft, ging aan de invoering van het nieuwe beheerscontract in juli 2009 een evaluatie vooraf. Dat beheerscontract is nu beter afgestemd op de regionale beleidsmaatregelen. Wat de focus van het FRGE op het doelpubliek betreft, is het belangrijk eraan te herinneren dat het FRGE een echt instrument is van sociaal beleid inzake energie, dat nauw samenwerkt met de OCMW’s. Het lijkt me werkelijk belangrijk om die specificiteit te behouden, en zelfs om die te versterken. Door die keuze zullen de middelen voor de opvolging van de dossiers binnen de lokale entiteiten wel moet worden versterkt aangezien de juiste behandeling van de dossiers van het doelpubliek een belangrijke verbintenis vergt vanwege de maatschappelijk werkers en de lokale entiteiten.

En ce qui concerne l’initiative de ma collègue Freya Van den Bossche, n’ayant pas préparé de réponse à ce sujet, je dirai simplement que cette solution ne me convainc pas. Des contrats à taux fixes existent, et tout le monde est libre de les utiliser. Supprimer la possibilité de prendre un contrat à taux variable n’est pas forcément dans l’intérêt du consommateur. Si un contrat à taux fixe est établi à un moment où les prix sont élevés, le consommateur les subira pendant deux ans, même si les prix baissent. Ce système présente donc aussi des inconvénients.

Je pense qu’il faut conserver les formules tarifaires existantes et établir un système général pour l’ensemble des formules visant à contrôler, et le cas échéant à bloquer, les augmentations tarifaires. On protégera mieux le consommateur de cette manière.

Ik heb geen antwoord voorbereid over het initiatief van mijn collega Freya Van den Bossche, maar die oplossing overtuigt me niet. Contracten met vaste tarieven bestaan en iedereen is vrij daar gebruik van te maken. De mogelijkheid opheffen om een contract met variabele tarieven af te sluiten is niet noodzakelijk in het belang van de consument. Als een contract met een vast tarief wordt opgesteld op een ogenblik dat de prijzen hoog zijn, zal de consument gedurende twee jaar, zelfs als de prijzen dalen, aan die prijzen vasthangen. Dat systeem heeft dus ook nadelen.

De bestaande tariefformules moeten behouden blijven en er moet een algemeen controlesysteem voor alle formules worden ingevoerd, waarmee zo nodig de tariefstijgingen kunnen worden geblokkeerd. Op die manier wordt de consument beter beschermd.

Mme Mieke Vogels (Groen!). – Je sais que la hausse de la facture mensuelle intermédiaire intervient sur une base volontaire, mais je sais aussi que de nombreuses personnes ne sont pas en mesure de payer d’avance ces 20 ou 40 euros supplémentaires. Au moment du décompte, elles se verront confrontées à un important supplément et si elles ne sont pas capables de payer, elles seront lâchées par leur fournisseur d’énergie.

J’aimerais seulement savoir ce que compte faire le ministre pour maintenir le prix de l’énergie à un niveau plus bas et pour éviter au consommateur la menace de prix fortement variables et de l’exclusion.

Je suis satisfaite que le FRCE soit évalué, mais il me revient que les moyens ne sont pas toujours affectés à bon escient. Une certaine partie des montants doit être consacrée aux personnes démunies, que l’on ne parvient pas toujours à trouver. On utilise donc ces moyens pour isoler des logements sociaux. Ce n’est pas l’objectif. Nous reviendrons sur le sujet en commission.

Mevrouw Mieke Vogels (Groen!). – Ik weet dat de verhoging van de voorschotfactuur vrijwillig gebeurt maar ook dat vele mensen niet in staat zijn die 20 of 40 euro extra vooraf te betalen. Op het moment van de afrekening zullen ze met een grote opleg geconfronteerd worden en als ze die niet kunnen betalen, kunnen ze door hun energieleverancier gedropt worden.

Mijn vraag is juist wat de minister wil doen om de energieprijzen lager te houden en om te voorkomen dat de energieconsumenten geconfronteerd worden met sterk fluctuerende prijzen en ook met uitsluiting.

Ik ben blij dat het FRGE wordt geëvalueerd, maar soms hoor ik dat de middelen niet altijd op de juiste manier worden ingezet. Een bepaald deel van de middelen moet worden gebruikt voor mensen in armoede, maar soms slaagt men er niet in om die te vinden. Men gaat die middelen dan gebruiken om sociale woningen te isoleren. Dat is niet de bedoeling. Het is hier niet het moment om daarop dieper in te gaan, maar we zullen dat zeker doen in de commissie.

Question orale de M. Huub Broers à la ministre de l’Intérieur sur «la remise en liberté d’un mineur arrêté au terme d’une course poursuite avec la police» (nº 5-61)

Mondelinge vraag van de heer Huub Broers aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de vrijlating van een minderjarige na een wilde achtervolging door de politie» (nr. 5-61)

M. Huub Broers (N-VA). – La semaine dernière, la police de la zone de Borgloon a pris en chasse une voiture qui avait franchi un poste de contrôle à 180 km/heure. Après une course poursuite, le conducteur du véhicule a finalement pu être appréhendé près de Louvain. Il s’agit d’un mineur de la région liégeoise. Il a été déféré devant le juge d’instruction de Liège qui a décidé de le laisser en liberté faute de place dans les établissements fermés pour jeunes délinquants.

Les inspecteurs de police sont déçus. Ils ont en effet risqué leur vie pour s’entendre dire ensuite que l’intéressé avait été presque immédiatement remis en liberté. C’est démotivant pour les policiers. Le syndicat de policiers SNPS (Syndicat national du personnel de police et de sécurité) juge cette situation incompréhensible et a invité ses affiliés à ne plus prendre de risque en se lançant dans des poursuites sauvages.

De plus, ce n’est certainement pas la première fois qu’un juge d’instruction doit laisser un jeune délinquant en liberté en raison d’un manque de places dans les établissements pour jeunes délinquants.

Une concertation est-elle organisée avec le ministre de la Justice en vue de lutter contre ce manque aigu de places dans les établissements pour jeunes délinquants ? Si oui, que prévoit ce plan et quand sera-t-il mis en œuvre ?

Ce n’est pas la première fois que l’action efficace de la police est anéantie par les failles de la justice. La ministre s’entretient-elle de ce sujet avec son collègue de la Justice ?

On peut comprendre que les syndicats appellent les policiers à ne pas prendre trop de risques. La ministre ne craint-elle pas que cela déclenche un effet boule de neige ?

De heer Huub Broers (N-VA). – De politie van de zone Borgloon zette afgelopen week de achtervolging in van een personenwagen die tegen een snelheid van 180 km per uur voorbij een controlepost was gescheurd. Tijdens deze rit gooiden de inzittenden allerlei gestolen voorwerpen uit de wagen op straat, vermoedelijk om de politiediensten te hinderen. Uiteindelijk werd het tweetal klemgereden in de buurt van Leuven. De twee zetten het daarop op een lopen, maar één van de twee kon toch gevat worden. Het gaat om de chauffeur van het voertuig, een minderjarige uit het Luikse. Hij werd voorgeleid bij de onderzoeksrechter in Luik, maar die besliste hem vrij te laten wegens plaatsgebrek in de gesloten jeugdinstellingen.

De politie-inspecteurs zijn teleurgesteld. Zij hebben immers hun leven gewaagd om nadien te horen dat de persoon in kwestie bijna onmiddellijk door de onderzoeksrechter werd vrijgelaten. Dat werkt allesbehalve motiverend voor de politiemensen. Ook de politievakbond NSPV vindt deze situatie onbegrijpelijk en heeft zijn leden ondertussen opgeroepen zich niet meer te wagen aan wilde achtervolgingen.

Daarenboven is het zeker niet de eerste keer dat een onderzoeksrechter minderjarige delinquenten moet vrijlaten wegens plaatsgebrek in jeugdinstellingen.

Is er overleg geweest met de minister van Justitie om dit schrijnende plaatstekort in jeugdinstellingen aan te pakken? Zo ja, wat houdt dit plan in en wanneer zal dit plan worden uitgevoerd?

Het is niet de eerste keer dat goed politiewerk tenietgedaan wordt door een falend justitiebeleid. Denk bijvoorbeeld aan de Roemeense koperdieven uit Halle die na een goede samenwerking tussen verschillende politiezones opgepakt werden en de dag erna werden vrijgelaten. Spreekt de minister haar collega van Justitie hierover aan?

Het is begrijpelijk dat de politievakbonden oproepen niet al te veel risico meer te lopen. Maar vreest de minister niet dat op die manier een sneeuwbaleffect wordt gecreëerd?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – J’ai toujours plaidé pour une politique de sanction immédiate, pour des autorités publiques qui montrent aux citoyens qu’elles se soucient réellement de lutter contre la criminalité sous toutes ses formes.

Une telle politique repose sur une chaîne d’acteurs et ne s’arrête pas à l’intervention de la police. Une arrestation doit être suivie non seulement d’une sanction rapide mais aussi de l’exécution effective de la peine, que les victimes soient des civils ou des policiers. Si la chaîne est brisée, cela renforce le sentiment d’impunité, de frustration et de découragement.

Je comprends parfaitement le profond mécontentement des syndicats et ils sont libres de l’exprimer. Cependant, la police doit continuer à faire son travail et je ne peux donc accepter un appel au laisser-aller ou plutôt au « laissez rouler ».

Dans l’exécution de leurs missions, les policiers sont censés prendre les risques pour lesquels ils ont été formés et moyennant le respect de la loi en toute circonstance. On peut ainsi admettre qu’une équipe d’intervention de la police fédérale de la route ou de la Direction des unités spéciales prenne davantage de risques lors d’une poursuite qu’une patrouille de la police locale.

Dès que la sécurité de tiers ou la vie des policiers sont en péril, il vaut mieux, lors d’une poursuite, accorder la préférence à des équipes d’intervention et à des barrages routiers en profondeur. Des accords clairs pour une communication et coordination optimales sont bien sûr nécessaires. Ils peuvent faire l’objet de protocoles de collaboration conclus au sein des arrondissements ou des provinces.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Ik heb altijd gepleit voor een lik-op-stukbeleid, voor een overheid die aan haar burgers toont dat het haar menens is met de misdaadbestrijding in al haar vormen.

Zo’n beleid is een keten van actoren en stopt uiteraard niet bij het optreden van de politie. Als de politie mensen oppakt, als ze een beleid voert, moet ook justitie volgen en moet niet alleen een snelle bestraffing, maar ook een daadwerkelijke strafuitvoering volgen, zowel voor feiten waarvan burgers het slachtoffer zijn als politieagenten. Indien die keten wordt onderbroken, versterken dergelijke toestanden immers het idee van straffeloosheid. Ze voeden de gevoelens van frustratie en van moedeloosheid en ondermijnen de motivatie van de agenten.

Ik begrijp dus ten volle de grote ergernis van de vakbonden en ze mogen daar gerust uiting aan geven. Maar de politie moet wel haar werk blijven doen en kan ik dus niet instemmen met de oproep tot ‘laissez aller’, of beter ‘laissez rouler’.

Bij de uitvoering van hun opdrachten worden politiemensen geacht risico’s te nemen in de mate dat ze daarvoor opgeleid zijn en daarbij in alle omstandigheden de wet naleven. Zo is het aannemelijk dat een interceptieploeg van de federale wegpolitie of van het CGSU bij een achtervolging grotere risico’s neemt dan een patrouille van de lokale politie met een combi.

Zodra de veiligheid van derden of het eigen leven van de politiemensen in gevaar dreigt te komen, wordt bij een achtervolging beter de voorkeur gegeven aan interceptieploegen en wegversperringen in de diepte. Uiteraard zijn goede afspraken voor een optimale communicatie en coördinatie noodzakelijk. Die kunnen binnen de arrondissementen of provincies in samenwerkingsprotocollen worden vastgelegd.

M. Huub Broers (N-VA). – Il est vrai que les poursuites entraînent souvent des risques et que les zones locales, dont les policiers ne sont pas formés à de telles interventions, doivent conclure des accords plus précis à ce sujet avec la police de la route.

De heer Huub Broers (N-VA). – Ik dank de minister voor haar antwoord. Het klopt dat bij achtervolgingen vaak risico’s moeten worden genomen en dat de lokale zones, die daarvoor niet zijn opgeleid, en de wegpolitie hierover betere afspraken moeten maken.

Question orale de M. Bart Tommelein au secrétaire d’État à la Mobilité sur «la réaction du régulateur concernant les tarifs de The Brussels Airport Company» (nº 5-63)

Mondelinge vraag van de heer Bart Tommelein aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over «de reactie van de regulator op de tarieven van The Brussels Airport Company» (nr. 5-63)

M. Bart Tommelein (Open Vld). – En décembre, le Service de régulation du transport ferroviaire et de l’exploitation de l’aéroport de Bruxelles-National a décidé que les taxes comptabilisées par The Brussels Airport Company, TBAC, pour la période 2011-2016 ne pourraient être augmentées que de l’indice des prix moins 0,55 pour cent. TBAC avait proposé l’indice des prix plus 0,9% mais le régulateur a estimé que les frais imputés étaient trop élevés.

En janvier, le secrétaire d’État a élaboré une nouvelle proposition selon laquelle l’aéroport national peut augmenter les tarifs de l’indice des prix plus 0,40%. Le tarif sera augmenté annuellement de 0,28% pour aboutir finalement à l’indice des prix plus 0,68%. J’ai appris aujourd’hui que le régulateur a introduit auprès du Conseil d’État un recours en annulation de cette proposition. Le régulateur estime que le secrétaire d’État a outrepassé ses compétentes en fixant lui-même de nouveaux tarifs et qu’il n’a pas respecté la réglementation qu’il a lui-même élaborée. Pour un secrétaire d’État démissionnaire, cette accusation est particulièrement grave, d’autant qu’elle émane du régulateur.

Monsieur le secrétaire d’État, pouvez-vous nous expliquer en détail pour quelle raison vous avez élaboré, contrairement à l’avis du régulateur, votre propre proposition qui accroît finalement le coût pour les utilisateurs de l’aéroport ? Comment réagissez-vous au fait que le régulateur ait introduit auprès du Conseil d’État un recours en suspension et en annulation de votre proposition ? Vous étiez-vous concerté avec le régulateur avant d’élaborer votre proposition ?

Sur la base de quelle compétence avez vous élaboré une structure tarifaire ? Estimez-vous que cela soit compatible avec les affaires courantes ? Pouvez-vous fournir des explications étant donné l’accusation d’abus de pouvoir formulée par votre propre régulateur ? Quelle est encore l’utilité d’un régulateur si vous fixez vous-même les tarifs ? Ce service serait-il devenu superflu ?

De heer Bart Tommelein (Open Vld). – In december besliste de Dienst Regulering van het Spoorwegvervoer en van de Exploitatie van de luchthaven Brussel-Nationaal, de regulator, dat de taksen die The Brussels Airport Company, TBAC, aanrekent voor de periode 2011-2016 slechts met de index minus 0,55 procent mogen stijgen. TBAC had de index plus 0,9 procent voorgesteld, maar volgens de regulator werden te veel kosten doorberekend.

De staatssecretaris werkte in januari een nieuw voorstel uit. De nationale luchthaven mag de tarieven met de index plus 0,40 procent verhogen. Het tarief zal jaarlijks verhoogd worden met 0,28 procent zodat men aan het einde van de rit uitkomt op de index plus 0,68 procent. Vandaag heb ik vernomen dat de regulator bij de Raad van State een verzoek tot vernietiging tegen dat voorstel heeft ingediend. Het orgaan meent dat de staatssecretaris zijn bevoegdheden heeft overschreden door zelf nieuwe tarieven uit te schrijven en dat hij de regelgeving, die hij zelf uitwerkte, niet heeft gerespecteerd. Voor een ontslagnemende staatssecretaris is die aantijging bijzonder ernstig, temeer daar ze van de eigen regulator komt en de staatssecretaris bovendien zijn eigen regelgeving heeft overtreden.

Kan de staatssecretaris uitvoerig toelichten waarom hij, nota bene tegen het advies van de regulator in, een eigen voorstel uitwerkte, waardoor op het einde van de rit de luchthavengebruikers meer zullen betalen?

Hoe reageert hij op het feit dat de regulator bij de Raad van State een verzoek tot schorsing en vernietiging heeft ingediend tegen zijn voorstel? Heeft hij met de regulator overlegd voordat hij het voorstel heeft uitgewerkt?

Op basis van welke bevoegdheid heeft de staatssecretaris eigenhandig een tariefstructuur uitgewerkt? Meent hij dat dit past binnen de lopende zaken? Kan hij een zeer uitvoerige toelichting geven, aangezien zijn eigen regulator hem van bevoegdheidsoverschrijding beschuldigt?

Kan hij toelichten wat het nut van een regulator is nu hij zelf de tarieven uitschrijft? Is die dienst dan overbodig?

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, adjoint au premier ministre. – La directive 2009/12/CE du 11 mars 2009 sur les redevances aéroportuaires prévoit qu’une autorité indépendante de contrôle peut intervenir lorsque le gestionnaire et les utilisateurs de l’aéroport n’arrivent pas à un accord. Dans le cas qui nous occupe, il existait bien un accord entre les deux parties concernées, à savoir TBAC, l’exploitant de l’aéroport, et les organisations d’utilisateurs de l’aéroport, BATA, Belgian Air Transport Association, et AOC Brussels, Airline Operators Committee Brussels.

Cependant, la réglementation permet au régulateur économique de déroger à un accord, à certaines conditions, ce qu’il a fait le 14 décembre 2010, en vertu des paragraphes 4, 6 et 7 de l’article 34 de l’arrêté royal du 27 mai 2004 relatif à la transformation de Brussels International Airport Company en société anonyme de droit privé.

Le régulateur avait alors imposé une formule adaptée de contrôle tarifaire ainsi qu’une adaptation du système tarifaire, sans les soumettre à mon approbation comme il y était tenu en vertu du paragraphe 7 de l’article 34 de l’arrêté royal de transformation que je viens de citer.

Le 22 décembre 2010, TBAC a formulé des remarques au sujet de la nouvelle formule de contrôle tarifaire et a introduit simultanément un recours gracieux contre la nouvelle décision du régulateur relative au système tarifaire. L’exploitant de l’aéroport soulignait entre autres que la décision du régulateur risquait de mettre sérieusement en péril la viabilité économique de l’aéroport. Je vous rappelle qu’il a été confirmé par un avis juridique demandé à ce sujet que toute formule de contrôle tarifaire doit toujours être soumise à l’approbation du ministre ou du secrétaire d’État compétent, ce qui avait également été demandé par TBAC.

Il ressort d’une analyse approfondie effectuée par mes services que certaines thèses du régulateur pouvaient être acceptées et d’autres non. Dès lors, j’ai cherché à corriger partiellement la décision du régulateur.

En ce qui concerne la deuxième question, je tiens à souligner que le 2 mars 2011, le greffe du Conseil d’État ne m’avait pas encore notifié la requête en question. Il semble que cela devrait être fait aujourd’hui. Je n’en ai donc pas encore pris connaissance et je ne peut donc pas juger du contenu. J’ai tenté à plusieurs reprises, mais en vain, de me concerter avec le régulateur au sujet des corrections envisagées.

Je déplore donc vivement l’initiative prise par le régulateur dont j’ai pris connaissance hier grâce à un communiqué de presse Belga.

Pour la réponse à la troisième question, je vous renvoie à ma réponse à la première question. J’y ajoute qu’incontestablement, il s’agissait d’un problème urgent. TBAC devait publier au plus tard le 31 décembre 2010 les tarifs pour la période de régulation suivante, qui commence début avril 2011. En outre, il fallait garantir aux compagnies aériennes la sécurité juridique concernant les tarifs à appliquer.

N’ayant pas pris connaissance du contenu de la requête devant le Conseil d’État, je continue à m’interroger concernent un éventuel dépassement de mes compétences.

Je demeure profondément convaincu de l’utilité d’un régulateur. Ma mission légale consiste aussi à veiller à ce que les missions exécutées par le régulateur tiennent compte de tous les intérêts légitimes de manière cohérente et respectueuse de la réglementation européenne.

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. – De richtlijn 2009/12/EG van 11 maart 2009 inzake luchthavengelden bepaalt dat een onafhankelijke toezichthoudende autoriteit kan optreden wanneer de luchthavenbeheerder en de luchthavengebruikers geen akkoord bereiken. Ik heb echter vastgesteld dat er in dit geval wel degelijk een akkoord is bereikt door beide betrokken partijen, in casu de luchthavenuitbater TBAC en de organisaties van de luchthavengebruikers BATA (Belgian Air Transport Association) en AOC Brussels (Airline Operators Committee Brussels).

Desalniettemin maakt de regelgeving het mogelijk dat de economische regulator in bepaalde voorwaarden afwijkt van een akkoord, wat hij gedaan heeft op 14 december 2010, conform de paragrafen 4, 6 en 7 van artikel 34 van het koninklijk besluit van 27 mei 2004 betreffende de omzetting van Brussels International Airport Company (BIAC) in een naamloze vennootschap van privaat recht, het zogenaamde omzettings-KB.

De regulator legde daarbij een aangepaste formule voor tariefcontrole op, evenals een aanpassing van het tariefsysteem, zonder deze formule aan mij ter goedkeuring voor te leggen. Daartoe was hij nochtans verplicht overeenkomstig paragraaf 7 van artikel 34 van het vermelde omzettings-KB.

Op 22 december 2010 heeft TBAC opmerkingen geformuleerd over de nieuwe formule voor tariefcontrole en tegelijk een willig beroep ingediend tegen de nieuwe beslissing van de regulator betreffende het tariefsysteem. Daarbij wees de luchthavenuitbater er onder meer op dat de beslissing van de regulator de economische leefbaarheid van de luchthaven ernstig in het gedrang kon brengen. Ik breng nogmaals in herinnering dat in een ter zake ingewonnen juridisch advies bevestigd werd dat elke formule voor tariefcontrole steeds aan de goedkeuring van de bevoegde minister of staatssecretaris moet worden onderworpen, wat ook gevraagd was door TBAC.

Uit een doorgedreven analyse van mijn diensten bleek dat sommige stellingen van de regulator konden worden bijgetreden en andere niet. Derhalve heb ik een gedeeltelijke bijsturing van de beslissing van de regulator beoogd.

Wat de tweede vraag betreft, moet ik erop wijzen dat de griffie van de Raad van State het betreffende verzoekschrift op datum van 2 maart 2011 nog niet aan mij genotificeerd had. Naar verluidt zou dat vandaag gebeurd zijn, maar ik ben daar nog niet van op de hoogte. Ik heb er op geen enkele andere manier kennis van, zodat ik de inhoud momenteel niet kan beoordelen. Ik wijs erop dat ik effectief meermaals, doch vruchteloos met de regulator overleg gepleegd heb inzake de voorgenomen bijsturing.

Ik betreur dan ook ten zeerste het huidig initiatief van de regulator waarvan ik via een door laatstgenoemde aan Belga gevraagde persmededeling gisteren heb moeten kennis nemen.

Voor het antwoord op de derde vraag verwijs ik naar mijn antwoord op de eerste. Ik voeg daar aan toe dat het hier zonder de minste twijfel een dringende aangelegenheid betrof. TBAC moest uiterlijk op 31 december 2010 de tarieven voor de volgende gereguleerde periode, die aanvangt begin april 2011, publiceren. Bovendien moest er ten aanzien van de luchtvaartmaatschappijen een waarborg zijn inzake de rechtszekerheid betreffende de toe te passen tarieven.

Bij gebrek aan kennis van de inhoud van het verzoekschrift bij de Raad van State is het mij een raadsel waar er sprake zou kunnen zijn geweest van enige bevoegdheidsoverschrijding mijnentwege.

Tot slot blijf ik stellig overtuigd van het nut van een regulator. Tegelijkertijd is het evenzeer mijn wettelijke opdracht erop toe te zien dat bij de uitvoering van de taken van de regulator op een coherente manier en in lijn met de Europese regelgeving en ontwikkelingen rekening wordt gehouden met álle legitieme belangen.

M. Bart Tommelein (Open Vld). – Monsieur le secrétaire d’État, je déplore que vous n’ayez pas encore reçu la requête adressée au Conseil d’État. Votre réponse m’étonne quelque peu. L’approbation de la proposition d’un régulateur est une chose assez différente de « l’autopromulgation » de tarifs, une opération que vous avez effectuée contre la volonté de votre régulateur. Peut-être avez vous raison de dire que le régulateur doit proposer des tarifs et que vous devez les approuvez. Cependant, votre réponse donne à penser que vous êtes en conflit avec votre régulateur et qu’en raison de l’impossibilité de trouver une solution au problème, vous avez décider de braver l’avis du régulateur. Que je sache, le rôle d’un régulateur est de régler les choses sans ingérence des pouvoirs publics et de la politique. Manifestement, vous avez une opinion différente à ce sujet.

De heer Bart Tommelein (Open Vld). – Mijnheer de staatssecretaris, ik vind het natuurlijk zeer jammer dat u het verzoekschrift bij de Raad van State nog niet hebt gekregen. Uw antwoord verbaast ook een beetje. Het goedkeuren van een voorstel van een regulator is natuurlijk nog wat anders dan het zelf uitvaardigen van tarieven. Dat laatste hebt u, tegen de wil van uw regulator in, gedaan. Misschien hebt u wel gelijk als u zegt dat de regulator tarieven moet voorstellen, maar dat u ze moet goedkeuren. Uit uw verhaal maak ik echter op dat u een beetje in staat van oorlog verkeert met uw eigen regulator, dat een oplossing voor het probleem blijkbaar niet mogelijk was en dat u dan de regulator maar hebt overruled. Ik heb daar vragen bij. Een regulator dient om de zaken te regelen zonder inmenging van de overheid en de politiek, maar blijkbaar hebt u daar een andere mening over.

Ordre des travaux

Regeling van de werkzaamheden

M. le président. – Le ministre de la Justice est actuellement encore à la Chambre. Avec votre assentiment, nous passons maintenant à la discussion de la proposition de résolution relative à la situation politique en Tunisie et nous aborderons ensuite la discussion des articles des propositions de loi relatives à l’arrêt Salduz.

De voorzitter. – De minister van Justitie is op dit ogenblik nog in de Kamer. Met uw goedvinden gaan we nu over tot de bespreking van het voorstel van resolutie betreffende de politieke toestand in Tunesië, om daarna de artikelsgewijze bespreking van de wetsvoorstellen rond het arrest-Salduz aan te vatten.

(Assentiment)

(Instemming)

Je rappelle aussi aux membres de cette assemblée l’article 52 du Règlement qui interdit l’utilisation d’appareils téléphoniques portables.

Ik herinner de leden ook aan artikel 52 van het Reglement over het verbod op het gebruik van zaktelefoons.

Proposition de résolution relative à la situation politique en Tunisie suite à la révolution et à la chute du régime de Ben Ali (de Mme Marie Arena et consorts ; Doc. 5-721)

Voorstel van resolutie betreffende de politieke situatie in Tunesië na de revolutie en de val van het regime van Ben Ali (van mevrouw Marie Arena c.s.; Stuk 5-721)

Discussion

Bespreking

(Pour le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense, voir document 5-721/4.)

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 5-721/4.)

M. Patrick De Groote (N-VA), corapporteur. – Durant sa réunion du 19 janvier dernier, la commission a organisé une audition sur la situation en Tunisie. M. Karl Dhaene, représentant du ministre des Affaires étrangères, a largement parlé de la situation politique dans ce pays, des conséquences pour nos compatriotes qui s’y trouvent, des réactions à l’étranger et du rôle de l’Europe dans tout ceci. A suivi un échange de vues avec les membres de la commission. M. Georges-Henri Beauthier a fait part du constat qu’il a fait personnellement de la situation en Tunisie et des mesures à prendre à court terme pour aider la population tunisienne.

Le 15 février a eu lieu l’audition de Mme Sihem Bensedrine, porte-parole du Conseil national pour les libertés en Tunisie, et de M. Omar Mestiri, un journaliste tunisien.

Bien qu’on présente le Sénat comme ringard, je souhaite quand même souligner que cet échange de vues a eu lieu par le biais de Skype.

Mme Arena, auteur principal de la proposition, a expliqué que la résolution demande au gouvernement belge de soutenir dans un premier temps les institutions politiques de transition, bien entendu lorsqu’elles auront été acceptées par la population tunisienne, et d’aider à l’organisation d’élections démocratiques et de missions d’observation par les parlements et les associations avant et pendant les élections. La résolution demande également au gouvernement belge de dégager des moyens du budget consacré à la diplomatie préventive et à la prévention des conflits afin de permettre à la société civile de lancer des projets démocratiques.

La résolution demande aussi au gouvernement d’encourager le gouvernement provisoire à libérer immédiatement et sans condition toutes les personnes qui ont été arrêtées arbitrairement et à abroger les nouvelles dispositions modifiant l’article 61bis du Code pénal.

Il est en outre demandé au gouvernement belge d’inciter le gouvernement provisoire en Tunisie à respecter les droits de l’homme sous tous leurs aspects, avec une attention particulière pour la liberté d’expression, la liberté de presse et la liberté d’association.

De plus, on insiste pour que le respect des droits de l’homme soit inscrit comme condition absolue dans tout accord de coopération avec la Tunisie.

Les différents points de cette résolution doivent toutefois être mis à jour. Il est ressorti des informations que nous avons reçues de Tunis lors de l’audition du 15 février qu’il serait intéressant de lancer des programmes de coopération dans le domaine de la Justice. Il serait également souhaitable de débloquer la procédure de gel et de récupération des avoirs de la famille et de l’entourage de M. Ben Ali.

De heer Patrick De Groote (N-VA), corapporteur. – Tijdens haar vergadering van 19 januari jongstleden heeft de commissie een hoorzitting gehouden over de toestand in Tunesië. De heer Karl Dhaene, vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken, had het uitgebreid over de politieke toestand in Tunesië, de gevolgen voor onze landgenoten daar, de reacties in het buitenland en de rol van Europa in het geheel. Daarna volgde een gedachtewisseling met de commissieleden. De heer Georges-Henri Beauthier ging van zijn ervaringen tijdens zijn verblijf in Tunesië en had het ook over de maatregelen die op korte termijn nodig zijn om de Tunesische bevolking te helpen.

Op 15 februari volgde een hoorzitting met mevrouw Sihem Bensedrine, woordvoerster van de Conseil national pour les libertés en Tunisie (CNLT), en met de heer Omar Mestiri, een Tunesische journalist.

Hoewel men de Senaat als oubollig voorstelt, wens ik er toch op te wijzen dat deze gedachtewisseling via Skype verliep.

Mevrouw Arena, hoofdindiener van het voorstel, verduidelijkte dat de resolutie de Belgische regering vraagt om in een eerste fase de politieke overgangsinstellingen, wanneer ze natuurlijk door de Tunesische bevolking worden aanvaard, te steunen en om steun te verlenen aan de totstandkoming van democratische verkiezingen en aan de organisatie van waarnemingsopdrachten van parlementen en verenigingen voor en tijdens de verkiezingen. De resolutie vraagt de Belgische regering ook middelen vrij te maken uit het budget voor preventieve diplomatie en conflictpreventie, teneinde het middenveld in staat te stellen democratische projecten op touw te zetten.

De resolutie vraagt de regering ook om het voorlopige bewind aan te sporen tot een onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle personen die willekeurig werden aangehouden, en tot de opheffing van de nieuwe bepalingen tot wijziging van artikel 61bis van het Strafwetboek.

Aan de Belgische regering wordt eveneens gevraagd om het voorlopig bewind in Tunesië ertoe aan te zetten de mensenrechten in al hun aspecten te eerbiedigen, met bijzondere aandacht voor de vrijheid van meningsuiting, de persvrijheid en de vrijheid van vereniging.

Verder wordt aangedrongen in elk samenwerkingsakkoord met Tunesië, de eerbiediging van de mensenrechten als absolute voorwaarde voorop te stellen.

De verschillende punten van deze resolutie moeten echter worden geüpdatet. Uit de informatie die we op 15 februari tijdens de hoorzitting uit Tunis kregen, bleek dat het interessant zou zijn om samenwerkingsprogramma’s inzake justitie op te zetten. Het zou ook wenselijk zijn om de procedure voor het bevriezen en terugvorderen van de bezittingen van de familie en de entourage van de heer Ben Ali in gang te zetten..

M. Bert Anciaux (sp.a). – Je vous fais maintenant rapport de la discussion générale en commission.

Mme de Bethune a souscrit au contenu et aux objectifs de la présente proposition de résolution. Le 21 février 2011, le Conseil des ministres des Affaires étrangères de l’Union européenne a exprimé son inquiétude au sujet de la situation en Tunisie. Il importe à cet égard de rappeler que Mme Ashton, Haute représentante de l’Union pour les Affaires étrangères et la Politique de sécurité, a condamné le meurtre d’un prêtre polonais en Tunisie.

J’ai mis en garde contre le risque que la révolution en Tunisie ainsi qu’en Égypte ne soit suivie de l’installation d’une nouvelle forme de dictature. J’ai souligné la responsabilité de l’Union européenne dans ce dossier. Nos conventions bilatérales contiennent maintes clauses relatives au respect des droits de l’homme et assorties de conditions suspensives. Il ne suffit pas de les prévoir, il faut aussi pouvoir les faire appliquer vraiment. J’ai aussi plaidé pour un accroissement des moyens dégagés par l’UE. La mauvaise situation économique est à l’origine de la révolution. Une démocratie a également besoin d’une bonne répartition de la prospérité.

Mme Zrihen estimait qu’il faut veiller à ce que l’argent, l’or et d’autres biens précieux, qui avaient été cachés par le gouvernement, soient légitimement restitués au trésor tunisien.

Mme Lijnen a souligné le rôle positif majeur que peuvent jouer les accords de coopération. Un accord de coopération fixe un cadre pour l’organisation d’un dialogue politique dans lequel ces matières peuvent être abordées de manière systématique.

Mme Lijnen s’est également interrogée sur le sens des mots « vision tronquée » dans la proposition de résolution.

Mme Arena a plaidé pour que l’on soutienne la société civile de Tunisie car il est important de pouvoir communiquer avec une société civile libre. Elle a aussi déploré que l’on ne se soit pas assez servi des accords de coopération pour soutenir les droits de l’homme dans le pays et que l’on ait souvent fait primer toute une série d’intérêts autres.

M. De Bruyn a déposé un amendement dans lequel il demande que l’on veille à ce que le régime provisoire évolue dans un sens démocratique. Cet amendement a été adopté à l’unanimité.

Mme de Bethune a déposé un amendement dans lequel elle plaide pour la création de trois commissions, chargées respectivement de la réforme des institutions et des lois sur les institutions, de la lutte contre la corruption et des événements postérieurs au 17 décembre 2010. Elle souhaite que ces trois commissions permettent un véritable processus démocratique. Cet amendement a également été adopté à l’unanimité.

Dans un autre amendement, Mme de Bethune préconise de mettre en œuvre concrètement le projet de loi d’amnistie générale concernant la libération des prisonniers politiques, le retour des opposants au régime, la reconnaissance de tous les partis d’opposition. L’amendement a été adopté par 8 voix et 2 abstentions.

Mme de Bethune a encore déposé un amendement demandant de laisser les trois commissions, introduites dans la résolution, travailler en toute indépendance et de leur permettre de disposer d’un pouvoir d’enquête effectif. Cet amendement a été adopté par 9 voix et 1 abstention.

Une amendement de Mme Zrihen demandait d’associer les femmes au processus de démocratisation en Tunisie. Mme Arena et tous les membres présents de la commission se sont ralliés à cet amendement qui a été adopté à l’unanimité.

Un amendement déposé par Mme Temmerman et moi-même plaidait en faveur d’une meilleure répartition des richesses du pays pour donner ainsi de réelles opportunités à tous les habitants. L’amendement a été adopté par 9 voix et 1 abstention.

Enfin, un amendement de Mme Zrihen visait à compléter le point 2 par les mots « selon les dispositifs européens ». Il s’agissait de geler les avoirs du dictateur et de son entourage. Cet amendement a été adopté à l’unanimité.

L’ensemble de la proposition de résolution amendée a été adopté à l’unanimité.

De heer Bert Anciaux (sp.a), corapporteur. – Dan breng ik nu verslag uit van de algemene bespreking in de commissie.

Mevrouw de Bethune stemde in met de inhoud en de doelstellingen van het voorstel van resolutie. Op 21 februari 2011 heeft de Raad van de ministers van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie haar bekommernis geuit over de toestand in Tunesië. Belangrijk hierbij is erop te wijzen dat mevrouw Ashton, Hoge EU-Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid, de moord op een Poolse priester in Tunis heeft veroordeeld.

Ikzelf waarschuwde voor het gevaar dat er in Tunesië en ook in Egypte, na de revolutie, een nieuwe vorm van dictatuur wordt ingesteld. Ik wees ook op de verantwoordelijkheid van de Europese Unie ter zake. In de bilaterale verdragen zijn heel wat clausules inzake eerbiediging van mensenrechten met opschortende voorwaarden opgenomen, maar dat is niet voldoende; ze moeten ook echt afgedwongen worden. Ik pleitte ook voor een verhoging van de middelen van de EU. De revolutie is ontstaan door de slechte economische situatie. Een democratie heeft ook nood aan een goede verdeling van de welvaart.

Mevrouw Zrihen was van mening dat erover moet gewaakt worden dat het geld, het goud en andere kostbare goederen van de regering op rechtmatige wijze in de Tunesische schatkist teruggestort worden.

Mevrouw Lijnen wees erop dat samenwerkingsakkoorden een belangrijke positieve rol kunnen spelen. Een samenwerkingsakkoord schept een kader voor het houden van een politieke dialoog waarin deze aangelegenheden op een systematische manier aangekaart kunnen worden.

Mevrouw Lijnen had ook vragen bij de betekenis van het woord ‘tunnelvisie’ in het voorstel van resolutie.

Mevrouw Arena hield een pleidooi om het middenveld in Tunesië te ondersteunen en meer kansen te geven, omdat het belangrijk is om met een vrij middenveld te kunnen communiceren. Ook zij betreurde dat samenwerkingsakkoorden te weinig gebruikt worden om de mensenrechten ter plaatse te steunen en integendeel vaak opzijgeschoven worden in naam van andere belangen.

Er was een amendement van de heer De Bruyn, waarin hij vraagt erop toe te zien dat het voorlopig bewind zich verder democratisch ontwikkelt. Het werd eenparig aangenomen.

Mevrouw de Bethune diende een amendement in waarin ze pleit voor de instelling van drie commissies, een voor de hervorming van de instellingen en van de wetten, een voor de bestrijding van corruptie en een over de gebeurtenissen na 17 december 2010. Via deze commissies wil ze een echt democratisch proces mogelijk maken. Ook dit amendement werd eenparig aangenomen.

In een volgend amendement pleitte mevrouw de Bethune ervoor om het wetsontwerp over de algehele amnestie met betrekking tot de vrijlating van politieke gevangenen, de terugkeer van tegenstanders van het regime en de erkenning van alle oppositiepartijen ook werkelijk uit te voeren. Het amendement werd goedgekeurd met acht stemmen bij twee onthoudingen.

Mevrouw de Bethune diende nog een amendement in waarin ze vraagt dat de drie commissies die intussen in de resolutie waren opgenomen, hun werkzaamheid in alle onafhankelijkheid zouden kunnen verrichten en dat ze daarvoor ook een enquêtebevoegdheid zouden krijgen. Ook dit amendement werd aangenomen, met negen stemmen bij een onthouding.

Mevrouw Zrihen vroeg in een amendement om de vrouwen meer effectief te betrekken bij de democratisering in Tunesië. Mevrouw Arena sloot zich daar uiteraard bij aan, net als alle aanwezige leden. Het amendement werd eenparig goedgekeurd.

Er was een amendement van mevrouw Temmerman en mezelf dat pleitte voor een betere verdeling van de rijkdommen van het land om zo eerlijke kansen te geven aan alle inwoners. Dit amendement werd aangenomen met negen stemmen bij een onthouding.

Ten slotte was er nog een amendement van mevrouw Zrihen dat ertoe strekte punt 2 van de resolutie aan te vullen met de woorden ‘overeenkomstig de Europese beschikkingen’. Dit slaat op het bevriezen van de tegoeden van de dictator en zijn entourage. Dat amendement werd eenparig aangenomen.

De aldus aangepaste resolutie werd met eenparigheid van stemmen goedgekeurd.

Mme Dominique Tilmans (MR). – La compréhension et l’analyse des événements en Tunisie et dans l’ensemble du monde arabe sont particulièrement difficiles. Prendre du recul et le temps de la réflexion par rapport à une Histoire qui se déroule en continu est tout sauf simple. Personne ne peut nier que la chute du président tunisien Ben Ali le 14 janvier et la démission de son homologue Hosni Mubarak le 11 février ont surpris les observateurs, les acteurs eux-mêmes et nos diplomates dont on se demande d’ailleurs s’ils ne devraient pas davantage côtoyer la société civile.

Pourtant, après coup, les événements nous semblent évidents, donnant l’impression que telle ou telle évolution ne pouvait advenir. Nous savions que la crise financière et économique de 2008 pouvait être une étincelle, le catalyseur de changements profonds, mais jamais nous ne l’attendions dans les pays arabes. Pourtant, on pouvait observer les difficultés économiques et sociales, l’absence de redistribution des richesses, le poids de la corruption, la flambée des prix agricoles et l’absence de politique de développement du territoire, mais aussi les élections truquées, les sociétés cadenassées, les corps intermédiaires liés au pouvoir, l’absence de libertés individuelles, un système organisé de prédation des richesses économiques et l’omniprésence des médias d’État.

Pour que des régimes s’effondrent, il faut que les peuples soient habités par deux sentiments : l’exigence de dignité et le refus de la peur. Ben Ali ou Mubarak aujourd’hui, Kadhafi ou bien d’autres demain : leur régime se sont ou vont s’effondrer parce qu’ils n’inspirent plus la crainte, mais le dédain. Ils sont devenus illégitimes par l’usure du pouvoir et la corruption du régime.

Monsieur le président, ce qui frappe les esprits dans les événements auxquels nous assistons, c’est l’effet domino, le fait que des régimes voisins vacillent les uns après les autres, que les révolutions se nourrissent du succès des précédentes. Le mouvement de contestation a commencé en Tunisie et en Égypte, deux pays amis de l’Occident et considérés comme garants de la stabilité. Il s’étend depuis à d’autres pays. La menace islamiste et le contre-exemple irakien ont été les deux arguments longtemps évoqués par les dirigeants de ces pays pour maintenir le statu quo.

Mais que réclame la population ? Un retour à une éthique en politique, mais aussi en économie, la fin de l’autoritarisme. Elles réclament de la dignité et du respect. Nous sommes confrontés à des insurrections sociales et morales auxquelles les nouveaux pouvoirs vont devoir répondre. Et la jeunesse si nombreuse dans ces pays, instruite des formidables mutations d’un monde en croissance, utilisatrice des technologies de communication modernes, ne supporte plus de rester à l’écart du progrès, de ce progrès de moins en moins partagé.

Monsieur le président, la grande interrogation concerne la tournure que prendront les événements dans le monde arabe. Les révolutions laissent ouvert un immense champ des possibles. Des groupes sociaux se sont soudainement rassemblés pour chasser du pouvoir un dirigeant ciblé par la contestation. Mais parviendront-ils à rester unis, à bâtir un nouveau régime politique ? Pourront-ils offrir des perspectives à une jeunesse pauvre et sans emploi ? La théocratie iranienne est-elle l’unique aboutissement d’une révolution arabe ? Aujourd’hui, on peut tout imaginer. Mais rien ne dit que les peuples rejetteront les institutions existantes, à condition toutefois qu’elles fonctionnent en respectant les règles qui ont été bafouées jusque-là.

Mevrouw Dominique Tilmans (MR). – Het is zeer moeilijk de gebeurtenissen in Tunesië en in de gehele Arabische wereld te begrijpen en te analyseren. Het is allesbehalve gemakkelijk om tijd en afstand te nemen wanneer de geschiedenis zich voor de ogen afspeelt. De val van de Tunesische president Ben Ali op 14 januari en het ontslag van zijn ambtgenoot Hosni Moebarak op 11 februari waren onmiskenbaar een verrassing voor de waarnemers, de betrokkenen en onze diplomaten, die misschien meer naar de civiele samenleving moeten luisteren.

Achteraf gezien lijken de gebeurtenissen vanzelfsprekend en onontkoombaar. We wisten dat de financiële en economische crisis van 2008 de katalysator kon zijn voor diepgaande veranderingen. Niemand had die echter in de Arabische landen verwacht. Nochtans kenden die landen sociale en economische problemen, een concentratie van de rijkdom, een hoge corruptie, stijgende voedselprijzen en gebrek aan een beleid voor nationale ontwikkeling. Verkiezingen worden vervalst, de samenleving is verstard, de intermediaire organisaties zijn aan de overheid gebonden, er zijn geen individuele vrijheden, er is een georganiseerd systeem van beroving van de economische rijkdommen en de staatsmedia zijn er almachtig.

Opdat dergelijke regimes ineenstorten, moet de bevolking waardigheid eisen en de angst afzweren. Vandaag Ben Ali en Moebarak, morgen Kadhafi: hun regimes zijn ingestort of zullen instorten omdat ze niet langer angst, maar misprijzen inboezemen. Ze zijn onwettig geworden omdat de macht is uitgehold en het regime corrupt is.

Zeer opvallend is het domino-effect: het ene regime valt na het andere en de revoluties teren op het succes van de vorige revoluties. De protestbeweging is in Tunesië en Egypte begonnen, twee bevriende landen van het Westen die als een waarborg voor stabiliteit werden beschouwd. Ze is ondertussen naar andere landen uitgedijd. De leiders van die landen hebben lange tijd de islamitische dreiging en het Iraakse tegenvoorbeeld aangevoerd om het status-quo te behouden.

De bevolking eist een terugkeer van de ethiek in de politiek en in de economie en het einde van het autoritaire regime. Ze eist waardigheid en respect. De nieuwe machten zullen een antwoord moeten bieden op sociale en morele opstanden. De vele jongeren in die landen zijn op de hoogte van de grote veranderingen in de wereld en ze gebruiken moderne communicatietechnieken. Ze verdragen het niet langer om geen deelgenoot te mogen zijn van de vooruitgang, die steeds minder wordt gedeeld.

Welke wending zullen de gebeurtenissen in de Arabische wereld nemen? De mogelijkheden zijn schier eindeloos. Sociale groepen hebben zich spontaan verenigd om een leider van de macht te verdrijven. Zullen ze verenigd blijven en een nieuw politiek regime kunnen uitbouwen? Zullen ze perspectieven kunnen bieden aan arme en werkloze jongeren? Is de Iraanse theocratie de enige uitkomst voor een Arabische revolutie? Vandaag is alles denkbaar. Niets zegt dat de bevolking de bestaande instellingen zal verwerpen, op voorwaarde dat die instellingen de regels respecteren die tot op heden met voeten werden getreden.

(M. Willy Demeyer, premier vice-président, prend place au fauteuil présidentiel.)

(Voorzitter: de heer Willy Demeyer, eerste ondervoorzitter.)

À côté de cela, il y a des projets politiques. À ce stade, bon nombre d’observateurs espèrent que les islamistes égyptiens évolueront vers un islamisme à la turque, un islamisme occidentalo-compatible, un islamisme moderne.

Le rôle des partis-États sera crucial pour encadrer la société et exercer une fonction de redistribution sociale. Ces partis-États constituent une des colonnes vertébrales de ces pays. Les interdire mènerait à l’erreur fatale commise en Irak, où le démantèlement du parti Baas a créé un vide institutionnel. Ces partis-États seront-ils capables de se réformer et de retrouver une nouvelle légitimité ?

L’ampleur du renouvellement des cadres politiques et socio-économiques de ces pays donne une formidable opportunité à tous ceux qui, déçus et découragés, ont quitté leur pays pour s’installer ailleurs. Leur expérience et leur ouverture d’esprit doivent servir au redémarrage de leur pays. Ils seront à la base des formations politiques qui devront désormais naître librement.

Face à cette situation, que peuvent faire les pays occidentaux ? Tout d’abord, se réjouir de cette avancée régionale vers la démocratie, les droits de l’homme et les libertés individuelles.

Notre joie est sincère et sans angoisse. Nous devons respecter les aspirations de ces peuples, tout en répondant rapidement à leurs demandes. Nous devons aider ces pays à devenir des modèles pour les autres pays de la région qui ont, eux aussi, besoin de plus de démocratie, du Maroc à l’Arabie saoudite.

Nous devons soutenir et faire émerger l’intelligence des mouvements d’opposition occultés par la dictature. Nous devons veiller à la modification des Constitutions et des lois électorales ; contribuer à l’épanouissement de systèmes démocratiques suffisamment solides pour ne pas être dépendants d’une institution militaire ou de services de renseignement ; œuvrer à ce que les butins amassés par les familles régnantes reviennent dans le trésor public de ces pays et insister pour que les responsables des violences de ces dernières semaines contre les civils rendent des comptes. La saisine le samedi 26 février de la Cour pénale internationale par le Conseil de sécurité des Nations unies au sujet de la Libye va évidemment dans le bon sens.

Nous devrons aussi initier de façon intelligente et concertée une remise à plat de la politique de l’Union européenne dans la région. La victoire de ce mouvement d’émancipation populaire n’est qu’un début. Il faudra du temps, de l’argent et de l’attention pour jeter les bases d’une diplomatie profonde, nous dit Catherine Ashton. Il faudra certes des moyens financiers importants. L’Union européenne seule n’en dispose pas. Il faudra surtout que cet argent atteigne ses objectifs.

Les trois-quarts des 5,6 milliards d’euros, soit 4,2 milliards d’euros, que l’instrument européen de voisinage et de partenariat a dépensés entre 2007 et 2010 ont été consacrés à cette région. Il en ira de même pour la période 2011-2013. À ces sommes s’ajoute l’effort énorme d’investissement entrepris par la Banque européenne d’investissement qui a prêté 8,5 milliards d’euros entre 2002 et 2008 et s’est déclarée en mesure d’encore consacrer 30 milliards d’euros aux infrastructures de cette région d’ici 2030. Par ailleurs, les États membres consacrent d’importants moyens à travers l’aide bilatérale aux États et aux peuples de la Méditerranée pour la gouvernance, le développement économique, la société civile, la santé et l’éducation.

Mais alors, pourquoi a-t-on le sentiment que l’Union européenne n’est pas à la hauteur des événements actuels ? Les programmes d’aide européens sont très, sans doute trop, dispersés. Ils manquent d’une visibilité forte, d’une évaluation, d’un message adressé d’abord aux peuples avant d’être accordés aux gouvernants.

Daarnaast zijn er de politieke projecten. Momenteel hopen veel waarnemers dat de Egyptische moslims zullen evolueren naar een Turkse islam, een moderne islam, die verzoenbaar is met het westerse denken.

De staatspartijen zullen een cruciale rol spelen bij de inrichting van de samenleving en bij de sociale herverdeling. Ze blijven de ruggengraat van die landen. Een verbod zou een kapitale fout zijn; in Irak heeft de ontmanteling van de Ba’athpartij geleid tot een institutioneel vacuüm. Zullen die staatspartijen zich kunnen hervormen en een nieuwe legitimiteit vinden?

De vernieuwing van de politieke en sociaaleconomische bovenlaag in die landen is een uitgelezen kans voor diegenen die hun land ontgoocheld en ontmoedigd hebben verlaten en zich elders hebben gevestigd. Hun ervaring en openheid van geest moeten dienen om hun land weer op de sporen te krijgen. Ze zullen aan de basis liggen van politieke organisaties die vrij zullen moeten ontstaan.

De westerse landen kunnen in de eerste plaats die regionale stap naar democratie, mensenrechten en individuele vrijheden toejuichen.

We zijn oprecht en onbevreesd verheugd. We moeten de verzuchtingen van die bevolkingen respecteren en snel ingaan op hun verzoeken. We moeten die landen helpen een model te worden voor de andere landen in de regio die ook nood hebben aan meer democratie, van Marokko tot Saoedi-Arabië.

We moeten de oppositiebewegingen die door de dictatuur werden verdrukt, steunen en zich laten ontwikkelen. We moeten erover waken dat de grondwetten en de kieswetten worden aangepast; we moeten bijdragen aan de ontwikkeling van democratische systemen die sterk genoeg zijn om niet afhankelijk te zijn van het leger of van de inlichtingendiensten. We moeten ervoor zorgen dat de rijkdommen die de heersende families hebben vergaard, terug naar de schatkist vloeien en eisen dat de verantwoordelijken voor het geweld tegen de burgers van de afgelopen weken verantwoording afleggen. Het is positief dat de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties op zaterdag 26 februari het Internationaal Strafhof heeft gevat.

We zullen ook het beleid van de Europese Unie in de regio op een slimme en overlegde manier moeten herbekijken. De overwinning van de beweging voor de bevrijding van het volk is slechts een begin. Catherine Ashton zegt dat de uitbouw van een echte diplomatie tijd, geld en aandacht zal vergen. Er zullen veel financiële middelen nodig zijn. De Europese Unie alleen heeft die niet. Het is vooral belangrijk dat het geld de doelstellingen bereikt.

Drie vierde van de 5,6 miljard euro, of 4,2 miljard euro, die het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument tussen 2007 en 2010 heeft uitgegeven, is naar die regio gegaan. Hetzelfde bedrag is vooropgesteld voor de periode 2011-2013. Ook de Europese Investeringsbank heeft tussen 2002 en 2008 8,5 miljard euro geleend en heeft aangekondigd tussen nu en 2030 nog eens 30 miljard euro voor infrastructuur in de regio te investeren. Ook de lidstaten geven via bilaterale steun veel middelen aan de Staten en de volkeren van het Middellandse Zeegebied voor beleid, economische ontwikkeling, de civiele samenleving, gezondheid en onderwijs.

Toch is er het gevoel dat de Europese Unie niet is opgewassen tegen de huidige ontwikkelingen. De Europese hulpprogramma’s zijn waarschijnlijk te zeer verspreid. Ze missen zichtbaarheid en een evaluatie. Ze moeten in de eerste plaats tot de bevolkingen worden gericht voordat ze aan de regeringen worden toegekend.

(M. Danny Pieters, président, prend place au fauteuil présidentiel.)

(Voorzitter: de heer Danny Pieters.)

Par exemple, la Tunisie de Ben Ali a touché 300 millions d’euros de 2007 à 2010, notamment pour améliorer la gouvernance et les droits de l’homme. Où est passé cet argent ? L’aide était-elle conditionnelle ?

Malheureusement, nous n’avons pas de discours d’ensemble pour accompagner ces révolutions dans le monde arabe.

La politique de l’Union européenne vers la Méditerranée est perçue comme une politique avant tout antimigratoire, la Libye symbolisant deux échecs majeurs de l’Union : l’absence d’une politique commune en matière d’immigration et l’absence d’une politique commune en matière énergétique.

Mais aussi, notre politique européenne vers la Méditerranée est davantage perçue comme une politique bilatérale entre l’État et l’Union. Il manque donc une dimension multilatérale qui renouerait les connexions au sein du Maghreb.

Enfin, notre politique européenne est perçue comme une manière de contenir la Turquie hors de l’Union. Avons-nous bien évalué la mutation possible de la Turquie au détriment de l’Égypte en tant que pays leader de cette zone vitale pour l’Europe ?

En conclusion, je voudrais insister sur quatre points.

Premièrement, le monde arabe, resté en marge des grandes vagues de transition démocratique, n’est plus à l’écart de cette histoire universelle. Le modèle du président à vie a pris un sérieux coup et les régimes économiques basés sur la rente sont révolus.

Deuxièmement, l’image que les Arabes ont d’eux-mêmes et qu’ils donnent à l’extérieur a changé. L’image du terroriste barbu est remplacée par celle du militant de la place Tahrir.

Troisièmement, il ne faudrait pas que ces victoires contre les dictateurs, ces victoires pour la liberté, entraînent un recul des droits et des libertés des femmes dans ces pays. Les acquis durement obtenus en matière de droit de la famille – droit de divorce, interdiction de la polygamie, âge minimum pour se marier, droit à l’avortement – ou d’accès à l’enseignement pourraient être remis en question.

Je tiens d’ailleurs à faire remarquer que dans le comité qui doit réviser la Constitution égyptienne, aucune femme n’est présente. Or, quelle place ou quelle influence aura la charia dans le nouveau texte fondamental qui organisera la nouvelle Égypte ?

Quatrièmement, je voudrais insister pour que le nouveau cadre politico-juridique de ces pays renforce la liberté de religion et de conviction. Nous devons être attentifs à ce que les nouvelles autorités de ces pays luttent efficacement pour mettre fin à de véritables sectarismes et à des vagues d’épuration religieuse.

Pour l’Europe, continent de paix et de liberté, l’Europe prospère et riche malgré la crise actuelle, le défi est immense, comme il l’est d’ailleurs pour l’ensemble du monde occidental. Mais il n’y a pas d’alternative : l’Europe doit être aux côtés de ceux qui réclament la démocratie, le respect des droits de la personne et l’État de droit. Si elle ne le faisait pas, elle manquerait à ses devoirs élémentaires car c’est son discours fondateur.

Il appartient donc à l’Europe de prendre au plus vite le parti osé de l’aspiration à la démocratie, de jouer le jeu des libertés et de les promouvoir, tout en concentrant son aide et son assistance sur des projets concrets, susceptibles de soutenir le décollage économique des pays méditerranéens. Il lui appartient surtout de ne pas se crisper sur ses craintes, mais d’ouvrir très largement son aide à ceux qui, souvent, n’ont d’yeux que pour son modèle.

Zo heeft Tunesië onder Ben Ali tussen 2007 en 2010 300 miljoen euro ontvangen, onder meer om het beleid en de mensenrechten te verbeteren. Waar is dat geld naartoe? Was de hulp aan voorwaarden gebonden?

Jammer genoeg hebben we geen gemeenschappelijk discours voor die revoluties in de Arabische wereld.

Het beleid van de Europese Unie tegenover het Middellandse Zeegebied wordt vooral als een antimigratiebeleid gezien. Libië staat symbool voor twee grote mislukkingen van de Unie: het gebrek aan een gemeenschappelijk immigratiebeleid en het gebrek aan een gemeenschappelijk energiebeleid.

Het Europese beleid tegenover het Middellandse Zeegebied wordt ook gezien als een beleid tussen de Staat en de Unie. Er ontbreekt dus een multilaterale dimensie die de onderlinge banden in de Maghreb kan hernieuwen.

Ten slotte wordt het Europese beleid ervaren als een middel om Turkije buiten de Unie te houden. Hebben we de opmars van Turkije ten koste van Egypte als leider in die regio, die voor Europa zo belangrijk is, goed ingeschat?

Tot besluit wil ik vier punten benadrukken.

Ten eerste staat de Arabische wereld, aan wie de grote democratiseringsgolven zijn voorbijgegaan, niet langer aan de zijlijn van die universele geschiedenis. Het model van de president voor het leven heeft een zware klap gekregen en de tijd van economische regimes die van rente leven is verstreken.

Ten tweede is het zelfbeeld van de Arabieren en hun imago gewijzigd. Het beeld van de terrorist met een baard is vervangen door dat van de militant op het Tahrirplein.

Ten derde mogen die overwinningen tegen de dictators en voor de vrijheid niet leiden tot een achteruitgang van de rechten en de vrijheden van vrouwen in die landen. De duur bevochten verworvenheden in het familierecht – recht op scheiding, polygamieverbod, minimum huwelijksleeftijd, recht op abortus – of de toegang tot het onderwijs zouden in het gedrang kunnen komen.

In het comité dat de Egyptische grondwet moet herzien, zit geen enkele vrouw. Welke plaats en invloed zal de sharia hebben in die nieuwe fundamentele tekst, die de basis voor het nieuwe Egypte zal vormen?

Ten vierde dring ik erop aan dat de nieuwe politieke en juridische leiders van het land de vrijheid van godsdienst en van overtuiging versterken. We moeten er aandachtig op toezien dat de nieuwe overheden in die landen een einde stellen aan het sektarisme en de golven van godsdienstzuiveringen.

Europa, het continent van vrede en veiligheid, is ondanks de huidige crisis rijk en welvarend, net als de rest van de westerse wereld. Er is echter geen alternatief: Europa moet diegenen steunen die democratie, respect voor de mensenrechten en de rechtsstaat eisen, zo niet vervult het zijn elementaire basisopdracht niet.

Europa moet dus zo snel mogelijk de kant kiezen van het streven naar democratie. Het moet kiezen voor de bevordering van de vrijheden. Daarbij moet het zijn hulp en bijstand concentreren op concrete projecten die de economische opmars van de mediterrane landen steunen. Het mag zich vooral niet laten verlammen door angst, maar het moet zijn hulp openstellen voor diegenen die vaak alleen oog hebben voor zijn model.

Mme Marie Arena (PS). – Je remercie mes collègues de la commission des Relations extérieures pour le débat que nous avons eu sur la Tunisie et la résolution qui en découle. Je ne reviendrai pas sur le contenu de cette discussion, dans la mesure où les deux rapporteurs en ont fait un exposé complet.

Ce texte constitue un premier pas. En effet, le monde arabe est en révolution sociale, politique et citoyenne. Notre commission continuera à suivre les événements et à réfléchir à l’accompagnement le plus adéquat de ces révolutions.

J’espère que nous aurons l’occasion d’aborder la situation en Libye. Les réactions qui s’expriment en Europe m’inquiètent profondément car elles sont souvent inspirées par la peur. Or, la peur est mauvaise conseillère. Notre politique ne doit pas subir une influence aussi néfaste. J’aimerais que le plus rapidement possible nous puissions aborder ce thème, comme nous l’avons fait pour la Tunisie.

Mevrouw Marie Arena (PS). – Ik dank de collega’s van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen voor het debat over Tunesië en de resolutie die daaruit is voortgevloeid. Daar de twee rapporteurs een volledige uiteenzetting hebben gegeven, ga ik niet meer in op de inhoud van de discussie.

De voorliggende tekst is een eerste stap. In de Arabische wereld woedt een sociale, politieke en burgerrevolutie. Onze commissie zal de gebeurtenissen blijven volgen en nadenken over hoe die revoluties het best kunnen worden begeleid.

Hopelijk krijgen we zo snel mogelijk de mogelijkheid om de toestand in Libië te bespreken. Ik vind de Europese reacties zeer verontrustend want ze zijn vaak ingegeven door angst. Angst is echter een slechte raadgever en ons beleid mag zich er niet door laten leiden.

M. Karl Vanlouwe (N-VA). – Cette proposition de résolution nous permet d’exprimer notre préoccupation quant aux récents développements en Tunisie. La population tunisienne s’est comportée de façon courageuse et responsable lors des manifestations de rue qui ont mis fin au pouvoir de Ben Ali et de sa famille. Le président, conscient de ne plus pouvoir se cramponner à son trône présidentiel, s’est finalement enfui à l’étranger.

La société tunisienne se trouve maintenant dans une période cruciale. Chaque jour, on observe encore des manifestations de rue contre la composition du gouvernement provisoire qui compte toujours des partisans de l’ancien dictateur. Le peuple aspire à la liberté et ne se laissera plus si facilement faire par ses dirigeants. Des élections libres sont prévues pour la mi-juin.

La résolution votée par la commission des Affaires étrangères offre de nombreuses possibilités de concrétiser l’engagement belge et européen et d’assister à de véritables changements dans la société. Ainsi, le recours à la diplomatie préventive de même que la prévention des conflits sont mis à profit pour permettre à la société civile d’élaborer des projets relatifs à la démocratie. La résolution prône également une amnistie générale et la libération des prisonniers politiques, le retour des dissidents, la reconnaissance des partis d’opposition et des conditions raisonnables permettant aux ONG d’accomplir leur travail.

Cette révolution n’est qu’un aspect du large mouvement de démocratisation qui apparaît de la Mer Méditerranée au Golfe persique. La « renaissance arabe » doit aussi être l’impulsion qui permettra à notre pays et à l’Union européenne de concrétiser l’engagement démocratique que nous invoquons tellement dans nos discours.

La situation actuelle en Libye est une des plus graves. Le rejet du régime du colonel Kadhafi – régime qui a conduit à des massacres et emprisonnements de ses propres citoyens – indiquera également aux États qui voudraient emprunter le même chemin que la Libye, qu’ils ne recevront pas le moindre soutien d’aucun État au monde tant qu’ils resteront au pouvoir et opprimeront leur population.

C’est pourquoi je propose de travailler à une résolution qui traite tant des changements actuels de régime que des tensions actuelles dans différents pays du Moyen-Orient et de l’Afrique du Nord. Rien n’indique que les manifestations de rue vont cesser dans un proche avenir. Chacun craint qu’il y ait d’autres victimes. Il est nécessaire de pouvoir anticiper et apporter notre contribution aux divers mouvements démocratiques en Afrique du Nord et au Moyen-Orient. Cette résolution exhaustive devrait demander au gouvernement de s’adresser aux régimes mis sous pression et de les encourager à entamer un dialogue et à exiger le respect des droits de l’homme. Référence doit également être faite aux sanctions qui attendent ces régimes s’ils ne donnent pas suite aux souhaits de leur population.

Notre groupe votera la résolution sur la situation politique en Tunisie à la suite de la révolution et de la chute du régime de Ben Ali. Je compte sur le soutien d’autres groupes pour la nouvelle résolution à introduire en ce qui concerne les mouvements de démocratisation au Maghreb et au Moyen-Orient.

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). – Dit voorstel van resolutie biedt ons de mogelijkheid onze bezorgdheid te uiten omtrent de recente ontwikkelingen in Tunesië. De Tunesische bevolking heeft zich zeer moedig en verantwoordelijk gedragen gedurende de straatprotesten, die aan het bewind van Ben Ali en zijn familie een einde hebben gemaakt. De president zag in dat er geen kans meer was om zich nog langer vast te klampen aan zijn presidentiële troon en is uiteindelijk naar het buitenland gevlucht.

De Tunesische maatschappij bevindt zich nu in een cruciale periode. Dagelijks doen zich nog straatprotesten voor tegen de samenstelling van het tijdelijk bestuur, dat nog altijd leden van de gewezen dictator telt. Het volk verlangt naar vrijheid en zal zich niet meer zo makkelijk door zijn leiders laten doen. Vrije verkiezingen zijn tegen midden juni 2011 gepland.

De resolutie die de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen heeft goedgekeurd, biedt ruime mogelijkheden om Belgisch en Europees engagement in Tunesië in de praktijk om te zetten en werkelijke veranderingen in de maatschappij te zien gebeuren. Zo kan het gebruik van preventieve diplomatie alsook conflictpreventie worden benut om het maatschappelijk middenveld de kans te geven projecten voor de democratie tot stand te brengen. Tegelijk roept de resolutie op tot algehele amnestie en vrijlating van politieke gevangenen, terugkeer van dissidenten, erkenning van oppositiepartijen en redelijke voorwaarden om ngo’s hun werk te laten doen.

Deze revolutie is slechts een deel van de brede democratiseringsbeweging die opduikt van de Middellandse Zee tot aan de Perzische Golf. De zogenaamde Arabische renaissance moet ook voor ons land en de Europese Unie de aanzet worden om een democratisch engagement, waar we in onze speeches altijd zo hard voor pleiten, in realiteit om te zetten.

De huidige toestand in Libië vormt één van de ergste situaties. De verwerping van het regime van kolonel Kadhafi en de manier waarop dat regime zijn eigen bevolking vermoordt en gegijzeld houdt, zal ook een waarschuwing zijn dat, indien andere staten de weg van Libië willen inslaan, ze geen enkele steun van enig ander land ter wereld mogen krijgen zolang ze aan de macht blijven en hun volk onderdrukken.

Ik stel daarom voor aan een resolutie te werken die zowel de huidige regimewissels als de huidige spanning in verschillende andere landen in het Midden-Oosten en noordelijk Afrika bespreekt. Het ziet er niet naar uit dat de straatprotesten in de nabije toekomst zullen ophouden. Iedereen vreest dat er nog slachtoffers zullen vallen. Het is noodzakelijk dat we daarop kunnen anticiperen en onze bijdrage kunnen leveren tot de diverse democratische bewegingen in noordelijk Afrika en het Midden-Oosten. Deze allesomvattende resolutie zou de regering moeten vragen de onder druk staande regimes aan te spreken en aan te moedigen om tot dialoog over te gaan en respect voor de mensenrechten op te eisen. Er moet ook worden verwezen naar de sancties die hen te wachten staan indien ze de verzuchtingen van hun bevolking ongehoord laten.

Deze resolutie over de politieke situatie in Tunesië na de revolutie en de val van het regime van Ben Ali, zal door onze fractie worden goedgekeurd. Ik reken op de steun van andere fracties voor de nieuwe in te dienen resolutie betreffende de democratiseringsbewegingen in de Maghreb en het Midden-Oosten.

Mme Freya Piryns (Groen!). – Je me joins à l’orateur précédent mais aussi à Mme Arena. Avec cette résolution nous ne faisons que quelques petits pas. Il est en effet important que nous prenions au Sénat le temps d’avoir un débat de fond sur la manière dont l’Europe peut soutenir le mouvement actuel vers la démocratie en Afrique du Nord et comment elle peut y aider les gens. Nous avions déjà discuté de cela lors du mini-débat sur la situation libyenne, la semaine dernière. Nous ne pouvons agir par crainte. De nombreux jeunes gens d’Afrique du Nord démontre aujourd’hui qu’ils sont eux aussi en quête de démocratie. C’est un processus, nous devons essayer de les aider. Nous ne pouvons pas décider depuis l’Europe comment ce processus de démocratisation doit se dérouler. Nous devons abandonner la crainte, la peur de certains partis ou groupes. Je demande encore une fois au président de la commission des Affaires étrangères de dégager du temps pour un débat. Nous pourrons ainsi exercer réellement notre fonction de chambre de réflexion.

Mevrouw Freya Piryns (Groen!). – Ik sluit me aan bij de vorige spreker, maar zeker ook bij mevrouw Arena. Met deze resolutie zetten we enkele eerste kleine stapjes. Het is echter belangrijk dat we, zoals we vorige week in het minidebat naar aanleiding van de situatie in Libië hebben gezegd, in de Senaat de tijd nemen om een doorgedreven debat te voeren over hoe Europa de democratisering die in Noord-Afrika aan de gang is, kan ondersteunen en hoe we de mensen kunnen helpen. We mogen inderdaad niet handelen vanuit angst. Heel wat jonge mensen in Noord-Afrika bewijzen nu dat ze ook op zoek zijn naar democratie. Dat is een proces, dat we moeten proberen te ondersteunen. We kunnen niet vanuit Europa beslissen hoe dat democratiseringsproces moet worden gevoerd. We moeten de angst, ook de angst voor bepaalde partijen of groeperingen, laten varen. We moeten een degelijk debat over de situatie voeren. Ik roep de voorzitter van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen nogmaals op om tijd te maken voor een debat. We kunnen onze functie van reflectiekamer in dit geval echt waarmaken.

M. Karl Vanlouwe (N-VA). – Lors de la dernière réunion de commission, il a déjà été décidé d’organiser un débat à ce sujet. J’ai déjà demandé aux groupes politiques de formuler des propositions d’auditions. Dès que nous aurons reçu des suggestions, j’organiserai le débat.

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). – In de laatste commissievergadering is reeds besloten daarover een debat te organiseren. De vraag is al gesteld aan de politieke fracties om voorstellen voor hoorzittingen te doen. Zodra we voorstellen krijgen, zal ik dat debat agenderen.

La discussion est close.

De bespreking is gesloten.

Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble de la proposition de résolution.

De stemming over het voorstel van resolutie in zijn geheel heeft later plaats.

Proposition de loi modifiant la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive et le Code d’instruction criminelle, afin de conférer des droits à toute personne auditionnée et à toute personne privée de liberté dont le droit de consulter et d’être assistée par un avocat (de Mme Christine Defraigne, M. Delpérée, Mmes Inge Faes et Martine Taelman, M. Rik Torfs et Mme Güler Turan ; Doc. 5-663)

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van het Wetboek van strafvordering, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen die van zijn vrijheid wordt beroofd rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan (van mevrouw Christine Defraigne, de heer Francis Delpérée, de dames Inge Faes en Martine Taelman, de heer Rik Torfs en mevrouw Güler Turan; Stuk 5-663)

Proposition de loi modifiant l’article 47bis du Code d’instruction criminelle (de Mme Martine Taelman ; Doc. 5-58)

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 47bis van het Wetboek van strafvordering (van mevrouw Martine Taelman; Stuk 5-58)

Proposition de loi modifiant le Code d’instruction criminelle et la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive (de Mme Zakia Khattabi et Mme Freya Piryns ; Doc. 5-341)

Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis (van mevrouw Zakia Khattabi en mevrouw Freya Piryns; Stuk 5-341)

Proposition de loi modifiant l’article 1er de la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive, afin de conférer de nouveaux droits, au moment de l’arrestation, à la personne privée de liberté (de Mme Christine Defraigne et M. Alain Courtois ; Doc. 5-362)

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, teneinde op het moment van de aanhouding nieuwe rechten toe te kennen aan de persoon die van zijn vrijheid is benomen (van mevrouw Christine Defraigne en de heer Alain Courtois; Stuk 5-362)

Proposition de loi modifiant le Code d’instruction criminelle, en vue d’améliorer les droits de la défense lors de l’information et de l’instruction judiciaire (de M. Philippe Mahoux ; Doc. 5-406)

Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van strafvordering teneinde de rechten van de verdediging beter te waarborgen tijdens het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek (van de heer Philippe Mahoux; Stuk 5-406)

Proposition de loi modifiant la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive et la loi du 5 août 1992 sur la fonction de police, en vue de permettre de prolonger de vingt-quatre heures la durée de l’arrestation (de MM. Bart Laeremans et Yves Buysse ; Doc. 5-679)

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, teneinde de verlenging van de aanhouding met vierentwintig uur mogelijk te maken (van de heren Bart Laeremans en Yves Buysse; Stuk 5-679)

Discussion des articles

Artikelsgewijze bespreking

(Pour le texte adopté par la commission de la Justice, voir document 4-663/5.)

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie, zie stuk 4-663/5.)

M. le président. – Nous passons à la discussion des articles.

À la demande de ses auteurs, la proposition de loi 5-679 a été retirée de l’ordre du jour.

De voorzitter. – Wij gaan over tot de artikelsgewijze bespreking.

Op verzoek van de indieners wordt het wetsvoorstel 5-679 van de agenda geschrapt.

Je vous rappelle que la commission propose de modifier la version française de l’intitulé : Proposition de loi modifiant la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive et le Code d’instruction criminelle, afin de conférer des droits à toute personne auditionnée et à toute personne privée de liberté dont le droit de consulter un avocat et d’être assistée par lui.

Ik herinner eraan dat de commissie voorstelt de Franstalige titel van het opschrift te wijzigen: Proposition de loi modifiant la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive et le Code d’instruction criminelle, afin de conférer des droits à toute personne auditionnée et à toute personne privée de liberté dont le droit de consulter un avocat et d’être assistée par lui.

À l’article 2, les amendements suivants ont été déposés :

Op artikel 2 werden de volgende amendementen ingediend:

l’amendement nº 96 de M. Mahoux et consorts (Doc. 663/6) ;

l’amendement nº 101 de Mmes Khattabi et Piryns (Doc. 663/6) ;

l’amendement nº 97 de M. Mahoux et consorts (Doc. 663/6) ;

l’amendement nº 102 de Mmes Khattabi et Piryns (Doc. 663/6).

amendement 96 van de heer Mahoux c.s. (Stuk 663/6);

amendement 101 van de dames Khattabi en Piryns (Stuk 663/6);

amendement 97 van de heer Mahoux c.s. (Stuk 663/6);

amendement 102 van de dames Khattabi en Piryns (Stuk 663/6).

M. le président. – Je suppose que ces amendements ont déjà en grande partie été commentés lors de la discussion générale. Si ce n’était pas le cas, j’accorde bien volontiers la parole à leurs auteurs.

De voorzitter. – Ik neem aan dat deze amendementen al grotendeels in de algemene bespreking zijn toegelicht. Mocht dat niet het geval zijn, dan verleen ik graag het woord aan de indieners.

M. Philippe Mahoux (PS). – Les amendements réintroduits ont déjà été largement commentés en commission. De plus, leur justification figure dans le rapport de nos travaux de commission et a été largement exposée ce matin lors de la discussion générale. Il ne me paraît donc pas nécessaire de revenir sur le sujet maintenant.

De heer Philippe Mahoux (PS). – De amendementen die opnieuw zijn ingediend, werden in de commissie al uitvoerig besproken. Bovendien staat de verantwoording in het verslag van de commissiediensten, dat vanochtend in de algemene bespreking uitgebreid is toegelicht. Het is dan ook niet nodig hierop terug te komen.

Mme Freya Piryns (Groen!). – Je commenterai brièvement les amendements.

Je l’ai déjà fait lors de la discussion générale mais le ministre et moi-même étions à peu près les seuls à être encore présents en séance.

Il importe que nous transcrivions l’arrêt Salduz en droit belge mais les Verts regrettent que l’on n’ait pas profité de l’occasion pour rédiger un texte plus clair qui de plus, donne une interprétation maximale de l’arrêt.

Notre premier amendement vise à ce que le droit soit également applicable aux suspects qui sont interrogés sans avoir été arrêtés. Cet ajout est nécessaire car il faut éviter que nous soyons encore condamnés à l’avenir par la Cour européenne des Droits de l’Homme. L’arrêt plaide clairement pour un traitement égal. Il est injuste de créer une situation qui s’applique uniquement pour les suspects qui ont été arrêtés et non pour ceux qui n’ont pas été arrêtés mais sont quand même interrogés.

L’avis du Conseil supérieur de la Justice considérait d’ailleurs que nous ne devions pas uniquement le faire parce que l’assistance d’un avocat est un droit mais également parce que de cette manière, on peut obtenir, dans un délai beaucoup plus court, des déclarations qui correspondent à la vérité.

De nombreux devoirs d’enquête peuvent ainsi être évités par la suite. Chacun peut dès lors tirer profit d’une interprétation la plus large possible de l’arrêt Salduz.

La deuxième partie de notre premier amendement vise à ce que l’avocat assume davantage qu’un rôle de figuration. C’est pourquoi par la suite, il doit pouvoir insérer des remarques dans le procès-verbal d’audition. Cela s’inscrit dans l’esprit de l’arrêt Salduz et de cette manière, on en vient déjà, dans un stade antérieur, à une application correcte du droit à l’établissement de la vérité.

Les remarques ne peuvent se rapporter qu’aux informations dont l’avocat dispose au moment où il formule ces remarques.

L’amendement 102 demande un enregistrement audiovisuel de l’interrogatoire. Nous insistons sur le fait que la présence d’un avocat est prioritaire pour notre groupe. Sans la présence d’un avocat, un enregistrement vidéo doit être réalisé. Cet amendement fait également suite à un avis du Conseil supérieur de la Justice. Le ministre est d’accord sur cet amendement, mais pour le moment, il ne lui paraît pas praticable. Nous devons cependant l’insérer maintenant dans la loi, après quoi le ministre devra prendre le temps de le concrétiser.

Nous sommes convaincus que si aucun avocat ne peut être présent, un tel enregistrement vidéo peut suffire.

Mevrouw Freya Piryns (Groen!). – Ik zal de amendementen nog eens kort toelichten.

Ik heb dat bij de algemene bespreking al gedaan, maar toen waren de minister en ikzelf ongeveer de enigen die hier nog aanwezig waren.

Het is belangrijk dat we het Salduzarrest omzetten in Belgische wetgeving, maar de groenen betreuren het dat niet van de gelegenheid gebruik is gemaakt om een duidelijker tekst op te stellen, die bovendien het arrest maximaal interpreteert.

Ons eerste amendement strekt ertoe dat het recht ook moet gelden voor verdachten die worden verhoord zonder dat ze zijn aangehouden. Die toevoeging moet er komen omdat moet worden voorkomen dat we door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de toekomst toch nog worden veroordeeld. In het arrest staat duidelijk dat ze gelijkheid verwachten. Een situatie in het leven roepen die alleen geldt voor verdachten die aangehouden zijn en niet voor degenen die niet aangehouden zijn en toch verhoord worden, is een onbillijke verhouding.

Er was overigens ook het advies van de Hoge Raad voor de Justitie, dat stelde dat we dit niet alleen moeten doen omdat bijstand van een advocaat een recht is, maar ook omdat men op die manier op veel kortere termijn verklaringen kan verkrijgen die overeenstemmen met de waarheid.

Op die manier kunnen heel wat onderzoekshandelingen achteraf worden voorkomen. Iedereen is dus gebaat bij een zo ruim mogelijke interpretatie van het Salduzarrest.

Het tweede deel van ons eerste amendement strekt ertoe de advocaat een meer dan decoratieve rol op zich te laten nemen, want daar stevenen we toch wel op af. Daarom moet hij achteraf in het proces-verbaal van het verhoor opmerkingen kunnen laten opnemen. Dat past in de geest van het Salduzarrest en op die manier komt er al in een vroeg stadium een correcte toepassing van het recht tot waarheidsvinding.

De opmerkingen kunnen alleen slaan op de informatie waarover de advocaat beschikt op het tijdstip waarop hij die opmerkingen maakt.

Met het tweede amendement, amendement 102, vragen wij dat er een beeld- en geluidsopname wordt gemaakt van een verhoor. We beklemtonen echter dat de aanwezigheid van een advocaat voor onze fractie van prioritair belang is. Indien dat niet zo is, moet er een video-opname worden gemaakt. Ook dit amendement komt er op advies van de Hoge Raad voor de Justitie. De minister is het er op zich mee eens, maar op dit moment acht hij het praktisch niet haalbaar. We moeten dit echter nu al in de wet opnemen, waarna de minister de tijd moet krijgen om het in de praktijk om te zetten.

We denken absoluut dat, wanneer er geen advocaat aanwezig kan zijn, een dergelijke video-opname kan vervangen wat we met het wetsvoorstel willen bereiken.

M. le président. – À l’article 3, les amendements suivants ont été déposés :

De voorzitter. – Op artikel 3 werden de volgende amendementen ingediend:

l’amendement nº 98 de M. Mahoux et consorts (Doc. 663/6) ;

l’amendement nº 103 de Mmes Khattabi et Piryns (Doc. 663/6) ;

l’amendement nº 99 de M. Mahoux et consorts (Doc. 663/6).

amendement 98 van de heer Mahoux c.s. (Stuk 663/6);

amendement 103 van de dames Khattabi en Piryns (Stuk 663/6);

amendement 99 van de heer Mahoux c.s. (Stuk 663/6).

Mme Freya Piryns (Groen!). – Cet amendement est analogue au premier que j’ai défendu, à la différence qu’il concerne les suspects déjà arrêtés. Là aussi nous demandons que l’avocat puisse véritablement jouer un rôle actif et qu’il puisse faire mentionner des observations dans le procès-verbal.

Mevrouw Freya Piryns (Groen!). – Dit amendement is gelijklopend met het eerste amendement dat ik verdedigd heb, met dit verschil dat het hier gaat om de verdachten die wel aangehouden zijn. Ook daar vragen wij dat de advocaat echt een actieve rol moet kunnen hebben en opmerkingen moet kunnen laten opnemen in het verslag.

M. le président. – À l’article 4, les amendements suivants ont été déposés :

De voorzitter. – Op artikel 4 werden de volgende amendementen ingediend:

l’amendement nº 100 de M. Mahoux et consorts (Doc. 663/6) ;

l’amendement nº 104 de Mmes Khattabi et Piryns (Doc. 663/6).

amendement 100 van de heer Mahoux c.s. (Stuk 663/6);

amendement 104 van de dames Khattabi en Piryns (Stuk 663/6).

Mme Freya Piryns (Groen!). – Cet amendement est pour nous extrêmement important. Nous critiquions certains points de la proposition, en particulier le rôle de l’avocat et le délai, qui est maintenant prolongé. Nous nous opposons à la prolongation du délai de 24 heures. Ce n’est pas ce que demande l’arrêt Salduz. Selon nous, le délai ne doit être prolongé que du temps nécessaire à trouver un avocat. Un délai de 48 heures est pour nous trop long.

Mevrouw Freya Piryns (Groen!). – Dit amendement is voor ons ontzettend belangrijk. We hadden een aantal punten van kritiek op het wetsvoorstel, in hoofdzaak over de rol van de advocaat, maar ook over de termijn, die nu wordt verlengd. Wij zijn het absoluut niet eens met de verlenging van die termijn met 24 uur. Dat is ook absoluut niet wat het arrest-Salduz ons vraagt. Volgens ons moet de termijn alleen verlengd worden met de tijd die nodig is om effectief voor een advocaat te zorgen, en dat kan voor ons wel worden opgenomen in het voorstel, maar een termijn van 48 uur vinden we echt te lang.

Les autres articles sont adoptés sans observation.

De overige artikelen worden zonder opmerking aangenomen.

Le vote sur les amendements et sur les articles auxquels ils se rapportent est réservé.

De stemming over de amendementen en over de artikelen waarop zij betrekking hebben wordt aangehouden.

Il sera procédé ultérieurement aux votes réservés ainsi qu’au vote sur l’ensemble de la proposition de loi.

De aangehouden stemmingen en de stemming over het wetsvoorstel in zijn geheel hebben later plaats.

Prise en considération de propositions

Inoverwegingneming van voorstellen

M. le président. – La liste des propositions à prendre en considération a été distribuée.

Est-ce qu’il y a des observations ?

Puisqu’il n’y a pas d’observations, ces propositions sont considérées comme prises en considération et renvoyées à la commission indiquée par le Bureau.

De voorzitter. – De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Zijn er opmerkingen?

Aangezien er geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in overweging genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen.

(La liste des propositions prises en considération figure en annexe.)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

Votes

Stemmingen

(Les listes nominatives figurent en annexe.)

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

Proposition de loi modifiant la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive et le Code d’instruction criminelle, afin de conférer des droits à toute personne auditionnée et à toute personne privée de liberté dont le droit de consulter un avocat et d’être assistée par lui (de Mme Christine Defraigne, M. Delpérée, Mmes Inge Faes et Martine Taelman, M. Rik Torfs et Mme Güler Turan ; Doc. 5-663)

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van het Wetboek van strafvordering, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen die van zijn vrijheid wordt beroofd rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan (van mevrouw Christine Defraigne, de heer Francis Delpérée, de dames Inge Faes en Martine Taelman, de heer Rik Torfs en mevrouw Güler Turan; Stuk 5-663)

M. le président. – Nous votons sur l’amendement nº 96 de M. Mahoux et consorts.

De voorzitter. – We stemmen over amendement 96 van de heer Mahoux c.s.

Vote nº 1 est annulé.

Stemming 1 wordt geannuleerd.

Vote nº 2

Stemming 2

Présents : 58
Pour : 15
Contre : 43
Abstentions : 0

Aanwezig: 58
Voor: 15
Tegen: 43
Onthoudingen: 0

L’amendement n’est pas adopté.

Het amendement is niet aangenomen.

M. le président. – Nous votons sur l’amendement nº 101 de Mmes Khattabi et Piryns.

De voorzitter. – We stemmen over amendement 101 van de dames Khattabi en Piryns.

Vote nº 3

Stemming 3

Présents : 57
Pour : 14
Contre : 43
Abstentions : 0

Aanwezig: 57
Voor: 14
Tegen: 43
Onthoudingen: 0

L’amendement n’est pas adopté.

Het amendement is niet aangenomen.

M. le président. – Nous votons sur l’amendement nº 97 de M. Mahoux et consorts.

De voorzitter. – We stemmen over amendement 97 van de heer Mahoux c.s.

Vote nº 4

Stemming 4

Présents : 58
Pour : 15
Contre : 43
Abstentions : 0

Aanwezig: 58
Voor: 15
Tegen: 43
Onthoudingen: 0

L’amendement n’est pas adopté.

Het amendement is niet aangenomen.

M. le président. – Nous votons sur l’amendement nº 102 de Mmes Khattabi et Piryns.

De voorzitter. – We stemmen over amendement 102 van de dames Khattabi en Piryns.

Vote nº 5

Stemming 5

Présents : 58
Pour : 5
Contre : 43
Abstentions : 10

Aanwezig: 58
Voor: 5
Tegen: 43
Onthoudingen: 10

L’amendement n’est pas adopté.

Het amendement is niet aangenomen.

M. le président. – Nous votons à présent sur l’article 2.

De voorzitter. – We stemmen nu over artikel 2.

Vote nº 6

Stemming 6

Présents : 58
Pour : 40
Contre : 5
Abstentions : 13

Aanwezig: 58
Voor: 40
Tegen: 5
Onthoudingen: 13

L’article 2 est adopté.

Artikel 2 is aangenomen.

Mme Freya Piryns (Groen!). – Monsieur le président, les membres d’Ecolo et de Groen! désiraient s’abstenir lors du vote sur l’article 2.

Mevrouw Freya Piryns (Groen!). – Mijnheer de voorzitter, de leden van Ecolo en Groen! wilden zich bij de stemming over artikel 2 onthouden.

M. le président. – Nous votons sur l’amendement nº 98 de M. Mahoux et consorts.

De voorzitter. – We stemmen over amendement 98 van de heer Mahoux c.s.

Vote nº 7

Stemming 7

Présents : 59
Pour : 15
Contre : 44
Abstentions : 0

Aanwezig: 59
Voor: 15
Tegen: 44
Onthoudingen: 0

L’amendement n’est pas adopté.

Het amendement is niet aangenomen.

M. le président. – Nous votons sur l’amendement nº 103 de Mmes Khattabi et Piryns.

De voorzitter. – We stemmen over amendement 103 van de dames Khattabi en Piryns.

Vote nº 8

Stemming 8

Présents : 59
Pour : 15
Contre : 44
Abstentions : 0

Aanwezig: 59
Voor: 15
Tegen: 44
Onthoudingen: 0

L’amendement n’est pas adopté.

Het amendement is niet aangenomen.

M. le président. – Nous votons sur l’amendement nº 99 de M. Mahoux et consorts.

De voorzitter. – We stemmen over amendement 99 van de heer Mahoux c.s.

Vote nº 9

Stemming 9

Présents : 57
Pour : 15
Contre : 42
Abstentions : 0

Aanwezig: 57
Voor: 15
Tegen: 42
Onthoudingen: 0

L’amendement n’est pas adopté.

Het amendement is niet aangenomen.

M. le président. – Nous votons à présent sur l’article 3.

De voorzitter. – We stemmen nu over artikel 3.

Vote nº 10

Stemming 10

Présents : 59
Pour : 38
Contre : 5
Abstentions : 16

Aanwezig: 59
Voor: 38
Tegen: 5
Onthoudingen: 16

L’article 3 est adopté.

Artikel 3 is aangenomen.

M. le président. – Nous votons sur l’amendement nº 100 de M. Mahoux et consorts.

De voorzitter. – We stemmen over amendement 100 van de heer Mahoux c.s.

Vote nº 11

Stemming 11

Présents : 59
Pour : 10
Contre : 43
Abstentions : 6

Aanwezig: 59
Voor: 10
Tegen: 43
Onthoudingen: 6

L’amendement n’est pas adopté.

Het amendement is niet aangenomen.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Je me suis abstenu parce que la limitation stricte de la privation de liberté est pour mon groupe l’un des fondements de notre démocratie. Nous avons beaucoup de questions sur la prolongation du délai de 24 heures. Tant en commission qu’en séance plénière, le ministre et nos collègues ont affirmé que le nombre d’arrestations pourrait diminuer de manière radicale grâce à cette prolongation. C’est pourquoi nous ne nous sommes pas opposés à cette disposition mais nous voulons avoir un peu de temps pour vérifier si l’on observera cette diminution en pratique. Sinon nous serons dans une nouvelle situation et nous devrons réfléchir à l’adaptation du texte que nous avons adopté maintenant.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik heb mij onthouden omdat een strikte beperking van de vrijheidsbeneming volgens onze fractie één van de basispunten is van onze democratie. Wij hebben veel vragen bij de verlenging van de termijn van 24 uur. Zowel in de commissie als in de plenaire vergadering hebben de minister en collega’s gesteld dat het aantal aanhoudingen door die verlenging drastisch zou kunnen worden verminderd. Daarom zijn we niet tegen deze bepaling, maar we willen over enige tijd toch kunnen verifiëren of dat in de praktijk effectief het geval is. Zo niet zijn we in een nieuwe situatie beland en zullen we moeten nadenken over de aanpassing van de tekst die we nu hebben goedgekeurd.

M. le président. – Nous votons sur l’amendement nº 104 de Mmes Khattabi et Piryns.

De voorzitter. – We stemmen over amendement 104 van de dames Khattabi en Piryns.

Vote nº 12

Stemming 12

Présents : 57
Pour : 15
Contre : 41
Abstentions : 1

Aanwezig: 57
Voor: 15
Tegen: 41
Onthoudingen: 1

L’amendement n’est pas adopté.

Het amendement is niet aangenomen.

M. le président. – Nous votons à présent sur l’article 4.

De voorzitter. – We stemmen nu over artikel 4.

Vote nº 13

Stemming 13

Présents : 56
Pour : 37
Contre : 14
Abstentions : 5

Aanwezig: 56
Voor: 37
Tegen: 14
Onthoudingen: 5

L’article 4 est adopté.

Artikel 4 is aangenomen.

M. le président. – Nous votons à présent sur l’ensemble de la proposition de loi.

De voorzitter. – We stemmen nu over het wetsvoorstel in zijn geheel.

Vote nº 14

Stemming 14

Présents : 56
Pour : 35
Contre : 5
Abstentions : 16

Aanwezig: 56
Voor: 35
Tegen: 5
Onthoudingen: 16

M. Alain Courtois (MR). – Je souhaite exposer les quatre raisons qui justifient mon abstention. Premièrement, cette proposition va au-delà du cadre réclamé par l’arrêt Salduz, c’est-à-dire plus loin que l’assistance d’un avocat exclusivement lorsqu’une personne est privée de sa liberté. Deuxièmement, j’ai des doutes quant à la praticabilité de cette proposition tant pour la police que pour les magistrats du parquet et les magistrats instructeurs étant donné les 80 576 privations de liberté par an sur l’ensemble du Royaume. Troisièmement, l’intrusion du droit anglo-saxon dans notre Code de procédure pénale déséquilibre notre système, particulièrement devant le magistrat instructeur. Il y a donc lieu de le rééquilibrer. Enfin, quatrièmement, les moyens mis à disposition, entre trente et cinquante millions d’euros, ne sont pas accompagnés de moyens en faveur de la police ou du cadre judiciaire tant en matière d’infrastructure, d’adaptation des cadres ou de moyens informatiques.

De heer Alain Courtois (MR). – Ik heb me om vier redenen onthouden. Ten eerste gaat het wetsvoorstel verder dan wat wordt gevraagd in het Salduzarrest, namelijk de bijstand van een advocaat enkel in geval van vrijheidsberoving. Ten tweede heb ik twijfels bij de praktische haalbaarheid van het voorstel voor de politie, de parketmagistraten en de onderzoeksrechters. In dit land wordt jaarlijks 80 576 maal tot een vrijheidsberoving overgegaan. Ten derde leidt de intrusie van het Angelsaksische recht in ons Wetboek van Strafvordering tot een verstoring van het evenwicht van ons systeem, vooral wat de procedure voor de onderzoeksrechter betreft. Dat evenwicht moet worden hersteld. Ten vierde worden naast de 30 tot 50 miljoen euro geen middelen vrijgemaakt om bij politie en gerecht de infrastructuur, de kaders en de informaticamiddelen aan te passen.

La proposition de loi est adoptée.

Le projet de loi sera transmis à la Chambre des représentants.

Het wetsvoorstel is aangenomen.

Het wetsontwerp zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

À la suite de ce vote deviennent sans objet :

Ten gevolge van deze stemming vervallen:

Proposition de loi modifiant l’article 47bis du Code d’instruction criminelle (de Mme Martine Taelman ; Doc. 5-58)

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 47bis van het Wetboek van strafvordering (van mevrouw Martine Taelman; Stuk 5-58)

Proposition de loi modifiant le Code d’instruction criminelle et la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive (de Mme Zakia Khattabi et Mme Freya Piryns ; Doc. 5-341)

Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis (van mevrouw Zakia Khattabi en mevrouw Freya Piryns; Stuk 5-341)

Proposition de loi modifiant l’article 1er de la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive, afin de conférer de nouveaux droits, au moment de l’arrestation, à la personne privée de liberté (de Mme Christine Defraigne et M. Alain Courtois ; Doc. 5-362)

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, teneinde op het moment van de aanhouding nieuwe rechten toe te kennen aan de persoon die van zijn vrijheid is benomen (van mevrouw Christine Defraigne en de heer Alain Courtois; Stuk 5-362)

Proposition de loi modifiant le Code d’instruction criminelle, en vue d’améliorer les droits de la défense lors de l’information et de l’instruction judiciaire (de M. Philippe Mahoux ; Doc. 5-406)

Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van strafvordering teneinde de rechten van de verdediging beter te waarborgen tijdens het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek (van de heer Philippe Mahoux; Stuk 5-406)

Proposition de résolution relative à la situation politique en Tunisie suite à la révolution et à la chute du régime de Ben Ali (de Mme Marie Arena et consorts ; Doc. 5-721)

Voorstel van resolutie betreffende de politieke situatie in Tunesië na de revolutie en de val van het regime van Ben Ali (van mevrouw Marie Arena c.s.; Stuk 5-721)

Vote nº 15

Stemming 15

Présents : 57
Pour : 57
Contre : 0
Abstentions : 0

Aanwezig: 57
Voor: 57
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

La résolution est adoptée à l’unanimité. Elle sera communiquée au premier ministre, au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles et au ministre de la Coopération au développement, chargé des Affaires européennes.

De resolutie is eenparig aangenomen. Zij zal worden meegedeeld aan de eerste minister, aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen en aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken.

M. le président. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.

De voorzitter. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

Le Sénat s’ajourne jusqu’à convocation ultérieure.

De Senaat gaat tot nadere bijeenroeping uiteen.

(La séance est levée à 18 h 10.)

(De vergadering wordt gesloten om 18.10 uur.)

Excusés

Berichten van verhindering

MM. du Bus de Warnaffe et Sevenhans, pour raison de santé, Mmes de Bethune et Khattabi, M. Boogaerts, à l’étranger, demandent d’excuser leur absence à la présente séance.

Afwezig met bericht van verhindering: de heren du Bus de Warnaffe en Sevenhans, om gezondheidsredenen, de dames de Bethune en Khattabi, de heer Boogaerts, in het buitenland.

Pris pour information.

Voor kennisgeving aangenomen.

Annexe

Bijlage

Votes nominatifs

Naamstemmingen

Vote nº 2

Stemming 2

Présents : 58
Pour : 15
Contre : 43
Abstentions : 0

Aanwezig: 58
Voor: 15
Tegen: 43
Onthoudingen: 0

Pour

Voor

Marie Arena, Marcel Cheron, Willy Demeyer, Caroline Désir, Ahmed Laaouej, Philippe Mahoux, Jacky Morael, Philippe Moureaux, Claudia Niessen, Freya Piryns, Fatiha Saïdi, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Contre

Tegen

Bert Anciaux, François Bellot, Huub Broers, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Filip Dewinter, Inge Faes, Dimitri Fourny, Liesbeth Homans, Louis Ide, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Lieve Maes, Vanessa Matz, Richard Miller, Danny Pieters, Ludo Sannen, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Dominique Tilmans, Bart Tommelein, Rik Torfs, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy.

Vote nº 3

Stemming 3

Présents : 57
Pour : 14
Contre : 43
Abstentions : 0

Aanwezig: 57
Voor: 14
Tegen: 43
Onthoudingen: 0

Pour

Voor

Marie Arena, Willy Demeyer, Caroline Désir, Ahmed Laaouej, Philippe Mahoux, Jacky Morael, Philippe Moureaux, Claudia Niessen, Freya Piryns, Fatiha Saïdi, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Contre

Tegen

Bert Anciaux, François Bellot, Huub Broers, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Filip Dewinter, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Liesbeth Homans, Louis Ide, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Lieve Maes, Vanessa Matz, Richard Miller, Danny Pieters, Ludo Sannen, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Dominique Tilmans, Bart Tommelein, Rik Torfs, Güler Turan, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy.

Vote nº 4

Stemming 4

Présents : 58
Pour : 15
Contre : 43
Abstentions : 0

Aanwezig: 58
Voor: 15
Tegen: 43
Onthoudingen: 0

Pour

Voor

Marie Arena, Marcel Cheron, Willy Demeyer, Caroline Désir, Ahmed Laaouej, Philippe Mahoux, Jacky Morael, Philippe Moureaux, Claudia Niessen, Freya Piryns, Fatiha Saïdi, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Contre

Tegen

Bert Anciaux, François Bellot, Huub Broers, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Filip Dewinter, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Liesbeth Homans, Louis Ide, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Lieve Maes, Vanessa Matz, Richard Miller, Danny Pieters, Ludo Sannen, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Dominique Tilmans, Bart Tommelein, Rik Torfs, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy.

Vote nº 5

Stemming 5

Présents : 58
Pour : 5
Contre : 43
Abstentions : 10

Aanwezig: 58
Voor: 5
Tegen: 43
Onthoudingen: 10

Pour

Voor

Marcel Cheron, Jacky Morael, Claudia Niessen, Freya Piryns, Cécile Thibaut.

Contre

Tegen

Bert Anciaux, François Bellot, Huub Broers, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Filip Dewinter, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Liesbeth Homans, Louis Ide, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Lieve Maes, Vanessa Matz, Richard Miller, Danny Pieters, Ludo Sannen, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Dominique Tilmans, Bart Tommelein, Rik Torfs, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy.

Abstentions

Onthoudingen

Marie Arena, Willy Demeyer, Caroline Désir, Ahmed Laaouej, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Fatiha Saïdi, Muriel Targnion, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Vote nº 6

Stemming 6

Présents : 58
Pour : 40
Contre : 5
Abstentions : 13

Aanwezig: 58
Voor: 40
Tegen: 5
Onthoudingen: 13

Pour

Voor

Bert Anciaux, François Bellot, Huub Broers, Marcel Cheron, Dirk Claes, Rik Daems, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Guido De Padt, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Liesbeth Homans, Louis Ide, Nele Lijnen, Lieve Maes, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Claudia Niessen, Freya Piryns, Ludo Sannen, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Cécile Thibaut, Dominique Tilmans, Bart Tommelein, Rik Torfs, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy.

Contre

Tegen

Yves Buysse, Jurgen Ceder, Filip Dewinter, Bart Laeremans, Anke Van dermeersch.

Abstentions

Onthoudingen

Marie Arena, Jacques Brotchi, Alain Courtois, Willy Demeyer, Gérard Deprez, Caroline Désir, Ahmed Laaouej, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Fatiha Saïdi, Muriel Targnion, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Vote nº 7

Stemming 7

Présents : 59
Pour : 15
Contre : 44
Abstentions : 0

Aanwezig: 59
Voor: 15
Tegen: 44
Onthoudingen: 0

Pour

Voor

Marie Arena, Marcel Cheron, Willy Demeyer, Caroline Désir, Ahmed Laaouej, Philippe Mahoux, Jacky Morael, Philippe Moureaux, Claudia Niessen, Freya Piryns, Fatiha Saïdi, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Contre

Tegen

Bert Anciaux, François Bellot, Huub Broers, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Filip Dewinter, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Liesbeth Homans, Louis Ide, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Lieve Maes, Vanessa Matz, Richard Miller, Danny Pieters, Ludo Sannen, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Dominique Tilmans, Bart Tommelein, Rik Torfs, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy.

Vote nº 8

Stemming 8

Présents : 59
Pour : 15
Contre : 44
Abstentions : 0

Aanwezig: 59
Voor: 15
Tegen: 44
Onthoudingen: 0

Pour

Voor

Marie Arena, Marcel Cheron, Willy Demeyer, Caroline Désir, Ahmed Laaouej, Philippe Mahoux, Jacky Morael, Philippe Moureaux, Claudia Niessen, Freya Piryns, Fatiha Saïdi, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Contre

Tegen

Bert Anciaux, François Bellot, Huub Broers, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Filip Dewinter, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Liesbeth Homans, Louis Ide, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Lieve Maes, Vanessa Matz, Richard Miller, Danny Pieters, Ludo Sannen, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Dominique Tilmans, Bart Tommelein, Rik Torfs, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy.

Vote nº 9

Stemming 9

Présents : 57
Pour : 15
Contre : 42
Abstentions : 0

Aanwezig: 57
Voor: 15
Tegen: 42
Onthoudingen: 0

Pour

Voor

Marie Arena, Marcel Cheron, Willy Demeyer, Caroline Désir, Ahmed Laaouej, Philippe Mahoux, Jacky Morael, Philippe Moureaux, Claudia Niessen, Freya Piryns, Fatiha Saïdi, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Contre

Tegen

Bert Anciaux, François Bellot, Huub Broers, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Filip Dewinter, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Liesbeth Homans, Louis Ide, Bart Laeremans, Lieve Maes, Vanessa Matz, Richard Miller, Danny Pieters, Ludo Sannen, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Bart Tommelein, Rik Torfs, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy.

Vote nº 10

Stemming 10

Présents : 59
Pour : 38
Contre : 5
Abstentions : 16

Aanwezig: 59
Voor: 38
Tegen: 5
Onthoudingen: 16

Pour

Voor

Bert Anciaux, François Bellot, Huub Broers, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Rik Daems, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Liesbeth Homans, Louis Ide, Nele Lijnen, Lieve Maes, Vanessa Matz, Richard Miller, Danny Pieters, Ludo Sannen, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Dominique Tilmans, Bart Tommelein, Rik Torfs, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy.

Contre

Tegen

Yves Buysse, Jurgen Ceder, Filip Dewinter, Bart Laeremans, Anke Van dermeersch.

Abstentions

Onthoudingen

Marie Arena, Marcel Cheron, Alain Courtois, Willy Demeyer, Caroline Désir, Ahmed Laaouej, Philippe Mahoux, Jacky Morael, Philippe Moureaux, Claudia Niessen, Freya Piryns, Fatiha Saïdi, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Vote nº 11

Stemming 11

Présents : 59
Pour : 10
Contre : 43
Abstentions : 6

Aanwezig: 59
Voor: 10
Tegen: 43
Onthoudingen: 6

Pour

Voor

Marie Arena, Willy Demeyer, Caroline Désir, Ahmed Laaouej, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Fatiha Saïdi, Muriel Targnion, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Contre

Tegen

François Bellot, Huub Broers, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Piet De Bruyn, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Guido De Padt, Gérard Deprez, Filip Dewinter, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Liesbeth Homans, Louis Ide, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Lieve Maes, Vanessa Matz, Richard Miller, Danny Pieters, Ludo Sannen, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Dominique Tilmans, Bart Tommelein, Rik Torfs, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy.

Abstentions

Onthoudingen

Bert Anciaux, Marcel Cheron, Jacky Morael, Claudia Niessen, Freya Piryns, Cécile Thibaut.

Vote nº 12

Stemming 12

Présents : 57
Pour : 15
Contre : 41
Abstentions : 1

Aanwezig: 57
Voor: 15
Tegen: 41
Onthoudingen: 1

Pour

Voor

Marie Arena, Marcel Cheron, Willy Demeyer, Caroline Désir, Ahmed Laaouej, Philippe Mahoux, Jacky Morael, Philippe Moureaux, Claudia Niessen, Freya Piryns, Fatiha Saïdi, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Contre

Tegen

François Bellot, Huub Broers, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Gérard Deprez, Filip Dewinter, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Liesbeth Homans, Louis Ide, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Lieve Maes, Vanessa Matz, Richard Miller, Danny Pieters, Ludo Sannen, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Dominique Tilmans, Bart Tommelein, Rik Torfs, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy.

Abstentions

Onthoudingen

Bert Anciaux.

Vote nº 13

Stemming 13

Présents : 56
Pour : 37
Contre : 14
Abstentions : 5

Aanwezig: 56
Voor: 37
Tegen: 14
Onthoudingen: 5

Pour

Voor

Bert Anciaux, François Bellot, Huub Broers, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Gérard Deprez, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Liesbeth Homans, Louis Ide, Nele Lijnen, Lieve Maes, Vanessa Matz, Richard Miller, Danny Pieters, Ludo Sannen, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Dominique Tilmans, Bart Tommelein, Rik Torfs, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy.

Contre

Tegen

Marie Arena, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Willy Demeyer, Filip Dewinter, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Philippe Mahoux, Philippe Moureaux, Fatiha Saïdi, Muriel Targnion, Anke Van dermeersch, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Abstentions

Onthoudingen

Marcel Cheron, Jacky Morael, Claudia Niessen, Freya Piryns, Cécile Thibaut.

Vote nº 14

Stemming 14

Présents : 56
Pour : 35
Contre : 5
Abstentions : 16

Aanwezig: 56
Voor: 35
Tegen: 5
Onthoudingen: 16

Pour

Voor

Bert Anciaux, François Bellot, Huub Broers, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Rik Daems, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Liesbeth Homans, Louis Ide, Nele Lijnen, Lieve Maes, Vanessa Matz, Richard Miller, Danny Pieters, Ludo Sannen, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Dominique Tilmans, Bart Tommelein, Rik Torfs, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy.

Contre

Tegen

Yves Buysse, Jurgen Ceder, Filip Dewinter, Bart Laeremans, Anke Van dermeersch.

Abstentions

Onthoudingen

Marie Arena, Marcel Cheron, Alain Courtois, Willy Demeyer, Caroline Désir, Ahmed Laaouej, Philippe Mahoux, Jacky Morael, Philippe Moureaux, Claudia Niessen, Freya Piryns, Fatiha Saïdi, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Vote nº 15

Stemming 15

Présents : 57
Pour : 57
Contre : 0
Abstentions : 0

Aanwezig: 57
Voor: 57
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Pour

Voor

Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Huub Broers, Jacques Brotchi, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Marcel Cheron, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Alexander De Croo, Armand De Decker, Christine Defraigne, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Gérard Deprez, Caroline Désir, Filip Dewinter, Jan Durnez, Inge Faes, Dimitri Fourny, Liesbeth Homans, Louis Ide, Ahmed Laaouej, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Philippe Moureaux, Claudia Niessen, Danny Pieters, Freya Piryns, Fatiha Saïdi, Ludo Sannen, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Muriel Targnion, Marleen Temmerman, Cécile Thibaut, Dominique Tilmans, Bart Tommelein, Rik Torfs, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Frank Vandenbroucke, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Propositions prises en considération

In overweging genomen voorstellen

Propositions de loi

Wetsvoorstellen

Article 77 de la Constitution

Artikel 77 van de Grondwet

Proposition de loi modifiant l’article 180bis du Code électoral relatif au vote des Belges résidant à l’étranger afin que les règles de constitution des listes d’électeurs soient identiques pour l’ensemble des Belges, qu’ils résident au pays ou à l’étranger (de M. François Bellot et consorts ; Doc. 5-767/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 180bis van het Kieswetboek betreffende de stemming door de Belgen die in het buitenland verblijven, ten einde de regels voor de samenstelling van de kieslijsten gelijk te maken voor alle Belgen, ongeacht of ze in het land of in het buitenland verblijven (van de heer François Bellot c.s.; Stuk 5-767/1).

Envoi à la commission de l’Intérieur et des Affaires administratives.

Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Proposition de loi visant à remplacer le livre IV de la deuxième partie du Code judiciaire en ce qui concerne le statut des officiers de justice et complétant l’article 279/1 du Code des droits d’enregistrement, d’hypothèque et de greffe (de Mme Sabine de Bethune et consorts ; Doc. 5-811/1).

Wetsvoorstel ter vervanging van boek IV van het tweede deel van het Gerechtelijk Wetboek inzake het statuut van de gerechtsofficieren en tot aanvulling van artikel 279/1 van het Wetboek der registratie, hypotheek- en griffierechten (van mevrouw Sabine de Bethune c.s.; Stuk 5-811/1).

Envoi à la commission de la Justice.

Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Proposition de loi modifiant la loi du 6 août 1931 établissant des incompatibilités et interdictions concernant les ministres, anciens ministres et ministres d’État, ainsi que les membres et anciens membres des Chambres législatives (de Mme Claudia Niessen et consorts ; Doc. 5-812/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 6 augustus 1931 houdende vaststelling van de onverenigbaarheden en ontzeggingen betreffende de ministers, gewezen ministers en ministers van Staat, alsmede de leden en gewezen leden van de Wetgevende Kamers (van mevrouw Claudia Niessen c.s.; Stuk 5-812/1).

Envoi à la commission de l’Intérieur et des Affaires administratives.

Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Article 81 de la Constitution

Artikel 81 van de Grondwet

Proposition de loi visant à exonérer le personnel statutaire du secteur public en matière de condamnation aux dépens d’une procédure judiciaire (de M. Philippe Mahoux et consorts ; Doc. 5-734/1).

Wetsvoorstel houdende vrijstelling van het statutair personeel van de openbare sector van de veroordeling tot betaling van de kosten van een gerechtelijk proces (van de heer Philippe Mahoux c.s.; Stuk 5-734/1).

Envoi à la commission de la Justice.

Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Proposition de loi instaurant le crédit-pension (de MM. Bart Tommelein et Alexander De Croo ; Doc. 5-785/1).

Wetsvoorstel tot invoering van het pensioenkrediet (van de heren Bart Tommelein en Alexander De Croo; Stuk 5-785/1).

Envoi à la commission des Affaires sociales.

Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Proposition de loi modifiant l’arrêté royal nº 20 du 20 juillet 1970 fixant les taux de la taxe sur la valeur ajoutée et déterminant la répartition des biens et des services selon ces taux, en vue de réduire le taux de TVA dans le secteur des restaurants, des cafés et des services de restauration collective (de Mme Anke Van dermeersch et consorts ; Doc. 5-794/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en diensten bij die tarieven met het oog op BTW-verlaging wat restaurants, cafés en cateringdiensten betreft (van mevrouw Anke Van dermeersch c.s.; Stuk 5-794/1).

Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques.

Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Proposition de loi modifiant le Code civil en ce qui concerne les successions en déshérence (de Mme Anke Van dermeersch et M. Bart Laeremans ; Doc. 5-797/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de nalatenschappen zonder erfgenamen betreft (van mevrouw Anke Van dermeersch en de heer Bart Laeremans; Stuk 5-797/1).

Envoi à la commission de la Justice.

Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Proposition de loi insérant un nouvel article incriminant le squat dans le Code pénal (de Mme Anke Van dermeersch et M. Bart Laeremans ; Doc. 5-798/1).

Wetsvoorstel tot invoeging van het misdrijf van kraken van gebouwen in het Strafwetboek (van mevrouw Anke Van commissiondermeersch en de heer Bart Laeremans; Stuk 5-798/1).

Envoi à la commission de la Justice.

Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Proposition de loi modifiant le Code pénal en vue de sanctionner les autorités publiques qui contournent la loi pénale (de M. Bart Laeremans et consorts ; Doc. 5-799/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek wat betreft de bestraffing van de omzeiling van de strafwet door de overheid (van de heer Bart Laeremans c.s.; Stuk 5-799/1).

Envoi à la commission de la Justice.

Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Proposition de loi modifiant la législation relative à l’assurance automobile pour les jeunes conducteurs (de Mme Anke Van dermeersch et consorts ; Doc. 5-800/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van de wetgeving wat de autoverzekering voor jonge bestuurders betreft (van mevrouw Anke Van dermeersch c.s.; Stuk 5-800/1).

Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques.

Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Proposition de loi modifiant l’annexe de l’arrêté royal du 17 mai 2001, relatif aux interventions autorisées sur les vertébrés pour l’exploitation utilitaire de l’animal ou pour limiter la reproduction de l’espèce (de M. Guido De Padt ; Doc. 5-802/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van de bijlage van het koninklijk besluit van 17 mei 2001 betreffende de toegestane ingrepen bij gewervelde dieren, met het oog op het nutsgebruik van de dieren of op beperking van de voortplanting van de soort (van de heer Guido De Padt; Stuk 5-802/1).

Envoi à la commission des Affaires sociales.

Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Proposition de loi modifiant la loi du 30 décembre 1992 portant des dispositions sociales et diverses en ce qui concerne la suppression de la cotisation à charge des sociétés (de Mme Anke Van dermeersch et consorts ; Doc. 5-804/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 30 december 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, wat betreft de afschaffing van de vennootschapsbijdrage (van mevrouw Anke Van dermeersch c.s.; Stuk 5-804/1).

Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques.

Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Proposition de loi instaurant une assurance automobile d’un prix accessible pour les jeunes et les personnes âgées (de M. Wouter Beke ; Doc. 5-805/1).

Wetsvoorstel tot invoering van een betaalbare autoverzekering voor jongeren en ouderen (van de heer Wouter Beke; Stuk 5-805/1).

Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques.

Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Proposition de loi modifiant, en ce qui concerne les délais de prescription des infractions de roulage, la loi relative à la police de la circulation routière, coordonnée le 16 mars 1968 (de MM. Dirk Claes et Jan Durnez ; Doc. 5-806/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, wat de termijnen voor verjaring van verkeersmisdrijven betreft (van de heren Dirk Claes en Jan Durnez; Stuk 5-806/1).

Envoi à la commission de la Justice.

Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Proposition de loi visant la promotion des investissements socialement responsables (de M. Philippe Mahoux et consorts ; Doc. 5-808/1).

Wetsvoorstel ter bevordering van maatschappelijk verantwoorde investeringen (van de heer Philippe Mahoux c.s.; Stuk 5-808/1).

Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques.

Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Proposition de loi modifiant le Code pénal en ce qui concerne la propagande en faveur de la guerre en temps de paix (de M. Bart Laeremans et consorts ; Doc. 5-816/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek wat de oorlogspropaganda in vredestijd betreft (van de heer Bart Laeremans c.s.; Stuk 5-816/1).

Envoi à la commission de la Justice.

Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Proposition de loi modifiant la loi relative aux registres de la population, aux cartes d’identité, aux cartes d’étranger et aux documents de séjour et modifiant la loi du 8 août 1983 organisant un Registre national des personnes physiques en ce qui concerne la photo figurant sur la carte d’identité (de M. Yves Buysse et consorts ; Doc. 5-817/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen inzake de foto op de identiteitskaart (van de heer Yves Buysse c.s.; Stuk 5-817/1).

Envoi à la commission de l’Intérieur et des Affaires administratives.

Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Proposition de loi modifiant la loi du 5 août 1992 sur la fonction de police en ce qui concerne le contrôle de l’absentéisme scolaire (de M. Yves Buysse et consorts ; Doc. 5-818/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt wat de controle op het schoolverzuim betreft (van de heer Yves Buysse c.s.; Stuk 5-818/1).

Envoi à la commission de l’Intérieur et des Affaires administratives.

Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Proposition de loi modifiant la législation en vue d’accueillir des demandeurs d’asile dans des centres fermés (de M. Yves Buysse et consorts ; Doc. 5-819/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van de wetgeving met het oog op de opvang van asielzoekers in gesloten centra (van de heer Yves Buysse c.s.; Stuk 5-819/1).

Envoi à la commission de l’Intérieur et des Affaires administratives.

Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Proposition de loi relative à l’interdiction du bisphénol A dans les récipients alimentaires (de Mme Cécile Thibaut et Mme Mieke Vogels ; Doc. 5-821/1).

Wetsvoorstel tot instelling van een verbod op bisfenol A in recipiënten voor voedingsmiddelen (van mevrouw Cécile Thibaut en mevrouw Mieke Vogels; Stuk 5-821/1).

Envoi à la commission des Affaires sociales.

Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Proposition de loi visant à étendre le champ d’application de l’article 21, 5º, du Code des impôts sur les revenus 1992 (de M. Rik Daems et consorts ; Doc. 5-822/1).

Wetsvoorstel houdende uitbreiding van het toepassingsgebied van artikel 21, 5º, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (van de heer Rik Daems c.s.; Stuk 5-822/1).

Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques.

Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Demandes d’explications

Vragen om uitleg

Le Bureau a été saisi des demandes d’explications suivantes :

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:

de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur « la mise en liberté d’un inculpé, en l’absence de réquisitoire final du parquet après trois mois » (nº 5-607)

van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “de invrijheidstelling van een verdachte omdat het parket na drie maanden nog geen eindvordering opmaakte” (nr. 5-607)

Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

de M. Bert Anciaux à la ministre de l’Intérieur sur « le contrôle de l’importation et le transit d’armes » (nº 5-608)

van de heer Bert Anciaux aan de minister van Binnenlandse Zaken over “de controle op invoer en doorvoer van wapens” (nr. 5-608)

Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

de M. Yves Buysse au secrétaire d’État à la Mobilité sur « l’échange des permis de conduire étrangers » (nº 5-609)

van de heer Yves Buysse aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over “de omruiling van buitenlandse rijbewijzen” (nr. 5-609)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. Dirk Claes à la ministre de l’Intérieur sur « l’adaptation du statut des membres du personnel de la protection civile » (nº 5-610)

van de heer Dirk Claes aan de minister van Binnenlandse Zaken over “de aanpassing van het statuut van de personeelsleden van de civiele bescherming” (nr. 5-610)

Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

de Mme Nele Lijnen à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur « l’adjonction de wagons supplémentaires aux heures de pointe en cas d’afflux de passagers » (nº 5-611)

van mevrouw Nele Lijnen aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over “het inzetten van extra wagons bij extra treinreizigers in volle spits” (nr. 5-611)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. Guido De Padt à la ministre de l’Intérieur et au secrétaire d’État à la Mobilité sur « le contrôle des automobilistes déclarés inaptes à la conduite pour raisons médicales » (nº 5-612)

van de heer Guido De Padt aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over “de controle op automobilisten die wegens medische redenen niet meer met de auto mogen rijden” (nr. 5-612)

Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

de Mme Inge Faes au ministre de la Justice sur « l’organisation de cours de formation afin de familiariser les avocats avec la jurisprudence Salduz » (nº 5-613)

van mevrouw Inge Faes aan de minister van Justitie over “de organisatie van cursussen teneinde de advocaten vertrouwd te maken met de Salduzrechtspraak” (nr. 5-613)

Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

de M. André du Bus de Warnaffe à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le projet de réinsertion professionnelle des personnes en incapacité de travail » (nº 5-614)

van de heer André du Bus de Warnaffe aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “het project inzake beroepsherinschakeling van mensen die arbeidsongeschikt zijn” (nr. 5-614)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

de M. Dirk Claes au ministre de la Défense et au secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur « les déclarations concernant l’accueil des réfugiés de guerre dans des anciennes casernes de l’armée » (nº 5-615)

van de heer Dirk Claes aan de minister van Landsverdediging en aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over “de verklaringen betreffende de opvang van oorlogsvluchtelingen in voormalige legerkazernes” (nr. 5-615)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

de M. Guido De Padt au secrétaire d’État à la Mobilité sur « l’augmentation des limites de vitesse » (nº 5-616)

van de heer Guido De Padt aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over “de verhoging van de snelheidslimieten” (nr. 5-616)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de Mme Anke Van dermeersch à la ministre de l’Intérieur sur « la hausse du nombre d’incendies dans les étables » (nº 5-617)

van mevrouw Anke Van dermeersch aan de minister van Binnenlandse Zaken over “het stijgend aantal stalbranden in ons land” (nr. 5-617)

Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

de Mme Liesbeth Homans au ministre de la Justice sur « la protection de la vie privée en ce qui concerne la distribution du courrier » (nº 5-618)

van mevrouw Liesbeth Homans aan de minister van Justitie over “de bescherming van de privacy inzake postbedeling” (nr. 5-618)

Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

de M. Guido De Padt à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur « les remarques de la Cour des comptes concernant la SNCB » (nº 5-619)

van de heer Guido De Padt aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over “de opmerkingen van het Rekenhof betreffende de NMBS” (nr. 5-619)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de Mme Liesbeth Homans au ministre du Climat et de l’Énergie sur « le prix social maximum pour l’électricité et le gaz naturel » (nº 5-620)

van mevrouw Liesbeth Homans aan de minister van Klimaat en Energie over “de sociale maximumprijs voor aardgas en elektriciteit” (nr. 5-620)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de Mme Liesbeth Homans au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur « l’échange de données cadastrales » (nº 5-621)

van mevrouw Liesbeth Homans aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over “de uitwisseling van kadastergegevens” (nr. 5-621)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de Mme Fatiha Saïdi au secrétaire d’État à la Mobilité sur « l’implantation éventuelle d’un terminal low cost à l’aéroport de Zaventem » (nº 5-622)

van mevrouw Fatiha Saïdi aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over “de mogelijke bouw van een low-costterminal op de luchthaven van Zaventem” (nr. 5-622)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État à la Mobilité sur « le contrôle des conducteurs qui ont été déclarés médicalement inaptes à conduire » (nº 5-623)

van de heer Bert Anciaux aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over “de controle op bestuurders die medisch ongeschikt zijn verklaard” (nr. 5-623)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. Bert Anciaux à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le droit des enfants d’avoir des parents » (nº 5-624)

van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “het recht van kinderen op ouders” (nr. 5-624)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « l’accord entre l’Union européenne et la Libye concernant la contention des flux de demandeurs d’asile » (nº 5-625)-

van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over “de overeenkomst tussen de EU en Libië over het tegenhouden van asielzoekers” (nr. 5-625)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de Mme Fabienne Winckel à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur « l’accès au plan WinWin pour les travailleurs à temps partiel » (nº 5-626)

van mevrouw Fabienne Winckel aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over “de toegang tot het WinWinplan voor deeltijdse werknemers” (nr. 5-626)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

de Mme Olga Zrihen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « la Commission nationale indépendante des Droits de l’Homme au Burundi » (nº 5-627)

van mevrouw Olga Zrihen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over “de Nationale Onafhankelijke Commissie voor Mensenrechten in Burundi” (nr. 5-627)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de M. Philippe Mahoux à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur « la circulation de trains pendulaires sur la ligne Bruxelles-Luxembourg » (nº 5-628)

van de heer Philippe Mahoux aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over “het inzetten van pendeltreinen op de lijn Brussel-Luxemburg” (nr. 5-628)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. François Bellot au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur « les avantages fiscaux accordés lors de l’installation de systèmes de protection contre le vol et les incendies et à l’acquisition de titres-services » (nº 5-629)

van de heer François Bellot aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over “de fiscale voordelen toegekend voor de installatie van systemen tegen diefstal en tegen brand en de aankoop van dienstencheques” (nr. 5-629)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. François Bellot à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur « l’envoi des écrits par courrier non adressé via bpost » (nº 5-630)

van de heer François Bellot aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over “het versturen van niet-geadresseerde zendingen via bpost” (nr. 5-630)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. Richard Miller au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « le suivi médical des soldats belges » (nº 5-631)

van de heer Richard Miller aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over “de medische opvolging van de Belgische soldaten” (nr. 5-631)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de M. Richard Miller au secrétaire d’État à la Mobilité sur « le trafic de matériel militaire à destination de l’armée iranienne, à partir de Zaventem » (nº 5-632)

van de heer Richard Miller aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over “het vervoer van militair materieel voor het Iraanse leger vanuit Zaventem” (nr. 5-632)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. Richard Miller au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « la déclaration finale du sommet de l’OSCE et la suppression de la mention des conflits en Géorgie » (nº 5-633)

van de heer Richard Miller aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over “de slotverklaring van de OVSE-top en het schrappen van de passus over de conflicten in Georgië” (nr. 5-633)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les centres de radiothérapie » (nº 5-634)

van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de centra voor radiotherapie” (nr. 5-634)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les mesures de suivi en ce qui concerne les prothèses de hanche défaillantes » (nº 5-635)

van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de opvolging van de gebrekkige heupprothesen” (nr. 5-635)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

de M. Louis Siquet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur « le manque d’employés diplômés aux bureaux des contributions en Communauté germanophone » (nº 5-636)

van de heer Louis Siquet aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over “het gebrek aan gediplomeerde werknemers in de belastingkantoren van de Duitse Gemeenschap” (nr. 5-636)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. Louis Siquet au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur « la situation du bureau des contributions de Saint Vith » (nº 5-637)

van de heer Louis Siquet aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over “de situatie in het belastingkantoor van Sankt Vith” (nr. 5-637)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « l’obligation de disposer d’un mandat des Nations unies pour intervenir en Libye » (nº 5-638)

van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over “een vereist mandaat van de Verenigde Naties voor een interventie in Libië” (nr. 5-638)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « des éventuelles tortures infligées à des compatriotes dans une prison étrangère » (nº 5-639)

van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over “mogelijke folteringen van landgenoten in een buitenlandse gevangenis” (nr. 5-639)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de M. Bert Anciaux au ministre de la Défense sur « la collaboration avec Africom » (nº 5-640)

van de heer Bert Anciaux aan de minister van Landsverdediging over “de samenwerking met Africom” (nr. 5-640)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur « le rapport du Comité des Droits de l’Homme des Nations unies et la police » (nº 5-641)

van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “het verslag van het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties en de politie” (nr. 5-641)

Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

de Mme Cindy Franssen au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur « la demande formulée par la Vlaamse Watermaatschappij d’octroyer des interventions sociales pour la production et la fourniture d’eau potable » (nº 5-642)

van mevrouw Cindy Franssen aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over “de aanvraag voor het invoeren van sociale tegemoetkomingen voor drinkwaterproductie en -levering bij de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening” (nr. 5-642)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de Mme Cindy Franssen au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur « les résultats et l’évaluation des initiatives politiques visant à lutter contre la première fracture numérique » (nº 5-643)

van mevrouw Cindy Franssen aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over “de resultaten en de evaluatie van de beleidsinitiatieven ter bestrijding van de eerste digitale kloof” (nr. 5-643)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de Mme Cindy Franssen au secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur « le soutien aux CPAS dans leur politique de lutte contre l’exclusion des démunis en matière d’énergie » (nº 5-644)

van mevrouw Cindy Franssen aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over “de ondersteuning van OCMW’s in hun beleid ter bestrijding van energiearmoede” (nr. 5-644)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

de M. Rik Daems au ministre de la Coopération au développement, chargé des Affaires européennes sur « le fonctionnement de la Société belge d’investissement pour les pays en développement (BIO) » (nº 5-645)

van de heer Rik Daems aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken over “de werking van de Belgische Investeringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (BIO)” (nr. 5-645)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de M. Rik Daems à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur « l’actionnariat de l’État dans la société Belgacom » (nº 5-646)

van de heer Rik Daems aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over “het aandeelhouderschap van de overheid in Belgacom” (nr. 5-646)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. Rik Daems au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur « le dédoublement du réseau de Telenet » (nº 5-647)

van de heer Rik Daems aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over “de ontdubbeling van het netwerk van Telenet” (nr. 5-647)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. Rik Daems au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur « l’évolution des réseaux 3G et 4G en Belgique » (nº 5-648)

van de heer Rik Daems aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over “de evolutie van de 3G- en 4G-netwerken in België” (nr. 5-648)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. Rik Daems au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « la situation en ce qui concerne la diplomatie économique » (nº 5-649)

van de heer Rik Daems aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over “de stand van zaken van de economische diplomatie” (nr. 5-649)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de M. Rik Daems au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « les points spécifiques auxquels la diplomatie doit se montrer attentive en ce qui concerne les pays BRIC (Brésil, Russie, Inde et Chine) » (nº 5-650)

van de heer Rik Daems aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over “specifieke diplomatieke aandachtspunten naar de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China)” (nr. 5-650)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de M. Rik Daems au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « la collaboration existant de facto entre le FIT et l’AWEX » (nº 5-651)

van de heer Rik Daems aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over “de de-factosamenwerking van FIT en AWEX” (nr. 5-651)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de M. Rik Daems au ministre de la Coopération au développement, chargé des Affaires européennes sur « des mesures spécifiques de soutien en faveur des pays grands pourvoyeurs de demandeurs d’asile en Belgique » (nº 5-652)

van de heer Rik Daems aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken over “specifieke ondersteuningsmaatregelen naar landen met omvangrijke asielstroom naar België” (nr. 5-652)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de M. Rik Daems au ministre de la Coopération au développement, chargé des Affaires européennes sur « l’évaluation des pays de concentration » (nº 5-653)

van de heer Rik Daems aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken over “de evaluatie van de concentratielanden” (nr. 5-653)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de M. Rik Daems au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur « l’abaissement du taux de TVA pour le secteur horeca » (nº 5-654)

van de heer Rik Daems aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over “de verlaging van het BTW-tarief voor de horeca” (nr. 5-654)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. Rik Daems au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur « la situation, le sens et l’efficacité des fonds structurels européens » (nº 5-655)

van de heer Rik Daems aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over “de situatie, zin en doeltreffendheid van de Europese structuurfondsen” (nr. 5-655)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de Mme Inge Faes à la ministre de l’Intérieur sur « l’organisation de cours de formation afin de familiariser les avocats avec la jurisprudence Salduz » (nº 5-656)

van mevrouw Inge Faes aan de minister van Binnenlandse Zaken over “de organisatie van cursussen teneinde de advocaten vertrouwd te maken met de Salduzrechtspraak” (nr. 5-656)

Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

Non-évocation

Niet-evocatie

Par message du 1er mars 2011, le Sénat a retourné à la Chambre des représentants, en vue de la sanction royale, le projet de loi non évoqué qui suit :

Bij boodschap van 1 maart 2011 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, het volgende niet geëvoceerde wetsontwerp:

Projet de loi modifiant la loi du 15 avril 1994 relative à la protection de la population et de l’environnement contre les dangers résultant des rayonnements ionisants et relative à l’Agence fédérale de Contrôle nucléaire et modifiant la loi du 11 décembre 1998 relative à la classification et aux habilitations, attestations et avis de sécurité (Doc. 5-788/1).

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle en tot wijziging van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen (Stuk 5-788/1).

Pris pour notification.

Voor kennisgeving aangenomen.

Message de la Chambre

Boodschap van de Kamer

Par message du 24 février 2011, la Chambre des représentants a transmis au Sénat, tel qu’il a été adopté en sa séance du même jour :

Bij boodschap van 24 februari 2011 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werd aangenomen:

Article 78 de la Constitution

Artikel 78 van de Grondwet

Projet de loi visant à modifier le Code de la taxe sur la valeur ajoutée (Doc. 5-807/1).

Wetsontwerp tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde (Stuk 5-807/1).

Le projet de loi a été reçu le 25 février 2011 ; la date limite pour l’évocation est le lundi 21 mars 2011.

Het wetsontwerp werd ontvangen op 25 februari 2011; de uiterste datum voor evocatie is maandag 21 maart 2011.

La Chambre a adopté le projet le 24 février 2011.

De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 24 februari 2011.

Cour constitutionnelle – Arrêts

Grondwettelijk Hof – Arresten

En application de l’article 113 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d’arbitrage, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

l’arrêt nº 28/2011, rendu le 24 février 2011, en cause la question préjudicielle concernant l’article 8 de la loi du 19 décembre 2003 relative au mandat d’arrêt européen, posée par la chambre du conseil du Tribunal de première instance de Nivelles (numéro du rôle 4503) ;

het arrest nr. 28/2011, uitgesproken op 24 februari 2011, inzake de prejudiciële vraag over artikel 8 van de wet van 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, gesteld door de raadkamer van de Rechtbank van eerste aanleg te Nijvel (rolnummer 4503);

l’arrêt nº 29/2011, rendu le 24 février 2011, en cause les questions préjudicielles relatives aux articles 1er et 3 de la loi du 12 janvier 1993 concernant un droit d’action en matière de protection de l’environnement, posées par la Cour d’appel d’Anvers (numéro du rôle 4903) ;

het arrest nr. 29/2011, uitgesproken op 24 februari 2011, inzake de prejudiciële vragen over de artikelen 1 en 3 van de wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen (rolnummer 4903);

l’arrêt nº 30/2011, rendu le 24 février 2011, en cause la question préjudicielle relative à l’article 26 de la loi du 13 février 1998 portant des dispositions en faveur de l’emploi et à l’article 67 de la loi du 25 janvier 1999 portant des dispositions sociales, posée par le Tribunal du travail de Termonde (numéro du rôle 4919).

het arrest nr. 30/2011, uitgesproken op 24 februari 2011, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 26 van de wet van 13 februari 1998 houdende bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling en artikel 67 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Dendermonde (rolnummer 4919).

Pris pour notification.

Voor kennisgeving aangenomen.

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen

En application de l’article 77 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d’arbitrage, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

la question préjudicielle concernant les articles 67, 81 et 82 de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, posée par la Cour du travail d’Anvers (numéro du rôle 5087) ;

de prejudiciële vraag over de artikelen 67, 81 en 82 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, gesteld door het Arbeidshof te Antwerpen (rolnummer 5087);

la question préjudicielle concernant les articles 49 et 53, 1º, du Code des impôts sur les revenus 1992, posée par la Cour d’appel de Gand (numéro du rôle 5091) ;

de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 49 en 53, 1º, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door het Hof van Beroep te Gent (rolnummer 5091);

les questions préjudicielles relatives à l’article 221, §1er, de la loi générale sur les douanes et accises, coordonnée par l’arrêté royal du 18 juillet 1977, posées par le Tribunal correctionnel d’Anvers (numéro du rôle 5092) ;

de prejudiciële vragen betreffende artikel 221, §1, van de algemene wet inzake douane en accijnzen, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 18 juli 1977, gesteld door de Correctionele Rechtbank te Antwerpen (rolnummer 5092);

les questions préjudicielles concernant l’article 7 de la loi du 27 février 1987 relative aux allocations aux personnes handicapées, posées par la Cour du travail de Bruxelles et le Tribunal du travail de Charleroi (numéros du rôle 5106 joint au 5065).

de prejudiciële vragen over artikel 7 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, gesteld door het Arbeidshof te Brussel en de Arbeidsrechtbank te Charleroi (rolnummers 5106 toegevoegd aan 5065).

Pris pour notification.

Voor kennisgeving aangenomen.

Cour constitutionnelle – Recours

Grondwettelijk Hof – Beroepen

En application de l’article 76 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d’arbitrage, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

les recours en annulation du décret flamand du 9 juillet 2010 relatif à l’organisation des archives administratives et de gestion, introduits par l’ASBL « Association des Archivistes Francophones de Belgique » et autres et par le Conseil des ministres (numéros du rôle 5093 et 5094, affaires jointes).

de beroepen tot vernietiging van het Vlaamse decreet van 9 juli 2010 betreffende de bestuurlijk-administratieve archiefwerking, ingesteld door de vzw “Association des Archivistes Francophones de Belgique” en anderen en door de ministerraad (rolnummers 5093 en 5094, samengevoegde zaken).

Pris pour notification.

Voor kennisgeving aangenomen.

Tribunal du travail

Arbeidsrechtbank

Par lettre du 24 février 2011, le président du Tribunal du travail de Mons a transmis au Sénat, conformément à l’article 340, §3, alinéas 1 et 5, du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2010 du Tribunal du travail de Mons, approuvé lors de son assemblée générale du 22 février 2011.

Bij brief van 24 februari 2011 heeft de voorzitter van de Arbeidsrechtbank te Bergen, overeenkomstig artikel 340, §3, 1º en 5º lid, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2010 van de Arbeidsrechtbank te Bergen, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 22 februari 2011.

Envoi à la commission de la Justice.

Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Commission fédérale de recours pour l’accès aux informations environnementales

Federale Beroepscommissie voor de toegang tot milieu-informatie

Par lettre du 28 février 2011, le président de la Commission fédérale de recours pour l’accès aux informations environnementales a transmis au Sénat, conformément à l’article 17 de la loi du 5 août 2006 relative à l’accès du public à l’information en matière d’environnement, le rapport annuel pour 2010.

Bij brief van 28 februari 2011 heeft de voorzitter van de Federale Beroepscommissie voor de toegang tot milieu-informatie, overeenkomstig artikel 17 van de wet van 5 augustus 2006 betreffende de toegang van het publiek tot milieu-informatie, aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag voor 2010.

Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques et à la commission des Affaires sociales.

Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden en naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Commission d’accès et de réutilisation des documents administratifs

Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten

Par lettre du 28 février 2011, le président de la Commission d’accès et de réutilisation des documents administratifs a transmis au Sénat, conformément à l’article 11 du règlement interne de la Commission d’accès aux et de réutilisation des documents administratifs, section réutilisation des documents administratifs, le rapport annuel pour 2010.

Bij brief van 28 februari 2011 heeft de voorzitter van de Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten, overeenkomstig artikel 11 van het huishoudelijk reglement van de Commissie voor de toegang tot hergebruik van bestuursdocumenten, afdeling hergebruik van bestuursdocumenten, aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag voor 2010.

Envoi à la commission de l’Intérieur et des Affaires administratives et à la commission des Affaires institutionnelles.

Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden en naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

Pétitions

Verzoekschriften

Par lettre du 21 février 2011, M. A. Lecerf, Bourgmestre de la commune de Lontzen, a transmis au Sénat une motion sur une réduction de la TVA sur le coût de la remise en état des voiries.

Bij brief van 21 februari 2011 heeft de heer A. Lecerf, Burgemeester van Lontzen, aan de Senaat overgezonden, een motie over een BTW-verlaging voor de onderhoudskosten van het wegennet.

Envoi à la commission de l’Intérieur et des Affaires administratives.

Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.