5-13

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2010-2011

Séances plénières

Jeudi 24 février 2011

Séance de l’après-midi

5-13

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2010-2011

Plenaire vergaderingen

Donderdag 24 februari 2011

Namiddagvergadering

Annales

Handelingen

 

Sommaire

Inhoudsopgave

Questions orales

Débat d’actualité : les reformes politiques et la transition démocratique dans le monde arabe

Questions orales

Rapport d’activités 2009 du Comité permanent de contrôle des services de renseignements et de sécurité (Doc. 5-545)

Prise en considération de propositions

Ordre des travaux

Votes

Excusés

Annexe

Votes nominatifs

Propositions prises en considération

Composition de commissions

Demandes d’explications

Non-évocation

Messages de la Chambre

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles

Cour constitutionnelle – Recours

Conseil central de l’économie et Conseil national du travail

Parlement européen

Mondelinge vragen

Actualiteitendebat: de politieke hervormingen en de overgang naar de democratie in de Arabische wereld

Mondelinge vragen

Activiteitenverslag 2009 van het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Stuk 5-545)

Inoverwegingneming van voorstellen

Regeling van de werkzaamheden

Stemmingen

Berichten van verhindering

Bijlage

Naamstemmingen

In overweging genomen voorstellen

Samenstelling van commissies

Vragen om uitleg

Niet-evocatie

Boodschappen van de Kamer

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen

Grondwettelijk Hof – Beroepen

Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en Nationale Arbeidsraad

Europees Parlement

 

Présidence de M. Danny Pieters

(La séance est ouverte à 15 h 10.)

Voorzitter: de heer Danny Pieters

(De vergadering wordt geopend om 15.10 uur.)

Questions orales

Mondelinge vragen

Question orale de Mme Sabine de Bethune au ministre de la Coopération au développement, chargé des Affaires européennes sur «le programme d’experts associés» (nº 5-45)

Mondelinge vraag van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken over «het programma van de assistent-deskundigen» (nr. 5-45)

Mme Sabine de Bethune (CD&V). – Chaque année, la Direction générale de la coopération au développement, la DGD, met de jeunes spécialistes à la disposition de plusieurs organisations des Nations unies qui en font la demande. Cette initiative est financée par l’État belge. Selon la DGD, le budget actuel permet d’engager environ cinquante experts associés. Cela signifie qu’une quinzaine de jeunes spécialistes peuvent être recrutés chaque année.

Les postes vacants sont ouverts aux candidats de l’Union européenne ; un certain nombre de postes sont réservés aux candidats originaires du Sud.

La convention de travail est conclue entre l’expert associé et l’organisation internationale pour une période d’un an. Elle peut être prolongée à deux reprises moyennant une appréciation favorable. La durée maximale du financement est de trois ans.

Le site web de la DGD indique qu’aucune décision n’a encore été prise pour 2011 quant à la procédure de sélection. Celle-ci n’aurait pas eu lieu non plus en 2010. Cela signifie donc qu’au cours des deux dernières années, aucun jeune spécialiste n’aurait été affecté à des organisations des Nations unies.

Le ministre peut-il confirmer qu’aucune procédure de sélection n’a eu lieu en 2010 et que la décision n’a pas encore été prise pour 2011 ?

Pour quelle raison la DGD n’a-t-elle plus lancé d’appel ?

Combien d’experts associés sont-ils actuellement financés par l’État belge ? Combien d’experts associés le budget permet-il d’engager ?

Combien d’experts associés originaires du Sud sont-il actuellement en service ?

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). – Elk jaar stelt de Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking, DGD, jonge specialisten ter beschikking van diverse instellingen van de Verenigde Naties die daarom vragen. Dat wordt door de Belgische overheid gefinancierd. Volgens de DGD kunnen met het huidige budget ongeveer vijftig assistent-deskundigen in dienst worden genomen. Dat betekent dat jaarlijks een vijftiental jonge specialisten kan worden aangeworven.

De vacante posities worden open verklaard voor kandidaten uit de Europese Unie; een aantal is gereserveerd voor kandidaten uit het Zuiden.

De arbeidsovereenkomst wordt gesloten tussen de assistent-deskundige en de internationale organisatie voor een periode van één jaar. Bij een gunstige evaluatie kan de overeenkomst tweemaal worden verlengd. De maximale financieringsduur bedraagt drie jaar.

Op de website van de DGD staat dat voor 2011 nog geen beslissing werd genomen over de selectieprocedure. Ook in 2010 zou geen selectieprocedure hebben plaatsgevonden. Dat betekent dus dat er de voorbije twee jaar geen instroom zou zijn geweest van nieuwe jonge specialisten bij diverse VN-instellingen.

Kan de minister bevestigen dat in 2010 geen selectieprocedure heeft plaatsgevonden en dat voor 2011 een beslissing op zich laat wachten?

Om welke reden heeft de DGD geen oproep meer gelanceerd?

Hoeveel assistent-deskundigen worden momenteel door de Belgische overheid gefinancierd? Voor hoeveel nieuwe assistent-deskundigen is er budgettaire ruimte?

Hoeveel assistent-deskundigen uit het Zuiden zijn op het ogenblik in dienst genomen?

M. Olivier Chastel, ministre de la Coopération au développement, chargé des aux Affaires européennes. – Aucune procédure de sélection n’a effectivement été organisée en 2010. La préparation de la procédure 2011 a toutefois commencé, si bien que celle-ci pourra être lancée prochainement.

En 2009, on a adapté la sélection des postes de JPO pour optimiser les possibilités du programme, dans l’intérêt des JPO belges eux-mêmes et de la coopération belge au développement. De ce fait, la procédure de sélection a duré plus longtemps que prévu et les personnes recrutées en 2009 n’ont pu partir qu’en 2010.

Mon prédécesseur, M. Michel, a aussi envisagé d’adapter la procédure de sélection pour la rendre plus conforme aux exigences de qualité des organisations des Nations unies. Il n’a pas pu terminer cette tâche, mais j’ai l’intention d’examiner bientôt les possibilités d’optimisation.

Actuellement, la Belgique compte 37 JPO actifs sur le terrain. D’ici fin 2011, le contrat de 12 JPO prendra fin. Si le quota de 50 est maintenu, il faudra engager 25 nouveaux JPO en 2011. Selon les calculs les plus récents, le budget le permet.

En 2008, trois candidats originaires du Sud ont été recrutés ; deux d’entre eux resteront actifs jusqu’à fin 2011.

L’administration a proposé de réserver maximum 10% des postes aux candidats provenant de nos pays partenaires. Pour le programme 2011, il pourrait dès lors s’agir de cinq postes. Je prendrai prochainement une décision concernant cette proposition ainsi que d’autres modalités et critères de recrutement.

De heer Olivier Chastel, minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken. – In 2010 werd inderdaad geen selectieprocedure georganiseerd. De voorbereiding voor de selectieprocedure 2011 is echter aangevat zodat die in de nabije toekomst kan opstarten.

In 2009 werd de selectie van JPO-posten bijgestuurd om het potentieel van het programma voor de Belgische JPO’s zelf en voor de Belgische ontwikkelingssamenwerking te optimaliseren. Hierdoor sleepte de selectieprocedure langer aan dan gepland, waardoor het vertrek van de lichting 2009 pas in 2010 plaats kon hebben.

Mijn voorganger, minister Michel, overwoog ook om de selectieprocedure aan te passen zodat die beter aansluit bij de kwaliteitsvereisten van de VN-instellingen. Hij heeft dat proces niet kunnen afronden, maar ik neem mij voor de mogelijkheden voor een optimalisatie op korte termijn te bekijken.

Op het ogenblik heeft België 37 actieve JPO’s op het terrein. Tegen eind 2011 zal het contract van twaalf JPO’s aflopen. Indien het quotum van 50 behouden blijft, dienen er 25 nieuwe JPO’s te worden aangeworven in 2011. Hiervoor is volgens de jongste berekeningen voldoende budgettaire ruimte.

In 2008 werden drie kandidaten uit het Zuiden aangeworven, waarvan er op het ogenblik nog twee actief zijn tot eind 2011.

De administratie heeft voorgesteld om maximaal 10% van de posten voor te behouden voor kandidaten uit onze partnerlanden. Voor het programma 2011 zou het bijgevolg kunnen gaan om vijf posten. Ik zal over dat voorstel en andere rekruteringsmodaliteiten en -criteria binnenkort een beslissing nemen.

Mme Sabine de Bethune (CD&V). – Je suis heureuse d’apprendre que nous continuerons à envoyer des experts dans les organisations des Nations unies. Dommage que 2010 ait été une année perdue.

Il est souhaitable d’attirer suffisamment de jeunes experts originaires du Sud. C’est un bel investissement pour l’avenir.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). – Gelukkig zullen we nog experts naar de VN-instellingen sturen. Jammer dat 2010 een verloren jaar is geweest.

Ik pleit ervoor ook voldoende jonge experts uit het Zuiden aan te trekken. Dat is een mooie investering in de toekomst.

Question orale de Mme Elke Sleurs à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la demande de données identifiantes ou non identifiantes formulée par l’enfant né au terme de traitements contre l’infertilité» (nº 5-47)

Mondelinge vraag van mevrouw Elke Sleurs aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het opvragen van (niet-)identificerende gegevens door het wenskind na fertiliteitsbehandelingen» (nr. 5-47)

Mme Elke Sleurs (N-VA). – La Belgique joue un rôle pionnier international dans le domaine du traitement de la fertilité. La technique de l’injection intracytoplasmique de spermatozoïdes (ICSI) a été développée à l’UZ Brussel. Des mesures ont été adoptées, par exemple la technique du single embryo transfer, pour éviter autant que possible les grossesses multiples, et les traitements de fertilité sont, depuis l’année dernière, accessibles à tous. Le progrès médical place toutefois la société devant des défis sociologiques plus grands. Pensons aux récentes discussions dans les médias sur l’anonymat du don.

Dans la pratique, un anonymat garanti est nécessaire, non seulement pour qu’un nombre suffisant de donneurs soient disponibles mais aussi parce que le donneur a lui aussi droit à une vie privée.

En revanche, les enfants issus d’un don anonyme ont droit à des informations non identifiantes sur le donneur, notamment dans le cadre des maladies génétiques. Comme l’a en effet indiqué le Comité consultatif de bioéthique de Belgique, ces informations non identifiantes n’ont guère ou pas de répercussions sur la vie privée du donneur puisque le lien entre ce dernier et la receveuse a été brisé par le maintien de l’anonymat.

Il existe en outre des précédents à l’étranger, comme l’affaire Odièvre dans laquelle la Cour européenne a obligé la France à élaborer un système qui rend cette quête possible.

Dans cette optique, j’aimerais obtenir une réponse aux questions suivantes.

Est-il exact que seul le nombre de cycles de traitement peut être retrouvé dans les statistiques actuelles et qu’il est donc impossible de connaître, dans les centres de fertilité A et B, le nombre de donneurs d’ovules, de spermatozoïdes ou d’embryons, le nombre d’enfants conçus par don d’ovules, de spermatozoïdes ou d’embryons et le nombre de receveuses d’ovules, de spermatozoïdes et d’embryons ? Dans l’affirmative, pourquoi n’a-t-on pas progressé dans ce domaine malgré le renouvellement complet de la méthode d’enregistrement par le BELRAP (Belgian Register for Assisted Procreation) ?

À quelles conditions est-il possible pour un enfant conçu au moyen d’un don anonyme de recevoir des informations non identifiantes sur son donneur ? A-t-on déjà instauré un système facilitant la quête de ces personnes ?

Les centres de fertilité ont-ils déjà été confrontés à des enfants qui posaient des questions sur leur origine ? S’agissait-il uniquement de demandes d’informations non identifiantes ou demandaient-ils également l’identité de leur donneur ? Cela s’est-il souvent produit au cours de ces dernières années ?

Mevrouw Elke Sleurs (N-VA). – België vervult een internationale voortrekkersrol inzake fertiliteitbehandelingen. De ICSI-techniek werd in het UZ Brussel ontwikkeld. Er werden maatregelen opgesteld, bijvoorbeeld de techniek van de single embryo transfer, om meerlingzwangerschappen zoveel mogelijk te voorkomen en fertiliteitbehandelingen zijn sinds vorig jaar toegankelijk voor iedereen. De medische vooruitgang stelt de maatschappij echter ook voor grotere sociologische uitdagingen. Kijken we maar naar de recente discussies in de media over het al dan niet anoniem donorschap.

In de praktijk is een gewaarborgde anonimiteit nodig, niet alleen opdat voldoende donoren beschikbaar zouden zijn, maar ook omdat de donor ook recht heeft op een privéleven.

Daartegenover staat dat kinderen uit anonieme donatie recht hebben op niet-identificerende informatie over de donor, onder meer in het kader van genetische aandoeningen. Zoals het Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek immers vermeldt ‘heeft deze niet-identificerende informatie geen of praktisch geen weerslag op het privéleven van de donor, aangezien de band tussen de donor en de ontvanger verbroken is door het behoud van de anonimiteit.’

Bovendien zijn er precedenten in het buitenland, zoals de zaak-Odièvre, waarbij het Europees hof Frankrijk verplichtte een systeem uit te werken dat deze zoektocht mogelijk maakt.

In deze optiek had ik graag een antwoord op volgende vragen.

Klopt het dat in de huidige statistieken enkel het aantal behandelingscycli terug te vinden is en dat het dus onmogelijk is om het aantal eicel-, zaadcel- of embryodonoren, het aantal kinderen geboren na eicel-, zaadcel- of embryodonatie en het aantal eicel-, zaadcel- en embryoacceptoren in de A- en B-fertiliteitscentra in kaart te brengen? Zo ja, waarom is daarin, met de totale vernieuwing van de registratiemethode door BELRAP, geen vooruitgang geboekt?

Onder welke voorwaarden is het voor een kind, verwekt via een anonieme donatie, mogelijk om niet-identificerende informatie over zijn donor te verkrijgen? Is er al een systeem ingesteld dat de zoektocht voor deze partijen vergemakkelijkt?

Werden de fertiliteitscentra al geconfronteerd met kinderen die vragen hadden naar hun afkomst? Waren er enkel vragen naar niet-identificerende informatie of vroegen ze ook naar de identiteit van hun donor? Gebeurt dit de jongste jaren vaker?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. – La banque de données du Collège de médecins pour les programmes de soins de médecine de la reproduction A et B enregistre effectivement les activités par cycle de traitement FIV/ICSI. Depuis 2010, ce système permet d’identifier les cycles de traitement d’une même patiente. II est donc possible d’obtenir un inventaire du nombre de donneuses d’ovocytes ou d’embryons, du nombre d’enfants conçus par don d’ovocyte, de sperme ou d’embryon ainsi que le nombre de patientes dont l’enfant a été conçu en ayant recours à un don d’embryon ou de gamètes. La finalité de la banque de données du Collège est double : on veut d’une part évaluer la qualité des soins dans les programmes A et B et, d’autre part, informer le SPF Santé publique du nombre de cycles de laboratoire FIV/ICSI remplissant les critères de remboursement. Les informations identifiantes concernant les donneurs d’embryons ou de gamètes sont uniquement disponibles dans les centres de fertilité et les banques de sperme. Le Collège ne dispose d’aucune information de ce type, conformément à la loi sur la protection de la vie privée. L’établissement d’une cartographie des donneurs de sperme ne fait pas partie des missions du Collège.

En ce qui concerne votre deuxième question, je vous renvoie à la loi du 6 juillet 2007 relative à la procréation médicalement assistée et à la destination des embryons surnuméraires et des gamètes, en particulier les articles 27, 28, 35 et 36 en ce qui concerne les embryons, et les articles 56, 57, 64 et 65 en ce qui concerne les gamètes. Ces articles garantissent l’anonymat des donneurs. Ils déterminent aussi les données qui peuvent être communiquées à la femme ou au couple qui reçoit l’embryon. Il s’agit exclusivement d’informations médicales qui concernent les deux parents génétiques des embryons surnuméraires et qui peuvent être importantes pour le développement sain de l’enfant à naître.

Pour autant que la santé de la personne qui a été conçue par l’implantation d’embryons surnuméraires le requière, ces mêmes informations médicales peuvent être communiquées à son médecin traitant ou à celui de la receveuse ou du couple receveur de l’embryon.

Ces mêmes principes valent pour le don de gamètes.

Le don non-anonyme de gamètes reposant sur l’autorisation du donneur et du ou des receveuses est autorisé.

Les techniques de procréation médicalement assistée ne se sont développées que récemment. La première banque de sperme a été fondée en 1954. Les premières tentatives de FIV remontent à 30 ans à peine. Dans ce contexte et selon les informations dont je dispose, les demandes relatives aux origines sont rares, moins de dix à ce jour. Elles concernent davantage le contexte global dans lequel le traitement a été appliqué et non la recherche de données identifiantes. Les personnes qui avaient des demandes ont été reçues dans les centres de fertilité et prises en charge par les équipes médicales et psychologiques.

C’est précisément en raison du caractère très récent de ces techniques qu’on ne peut exclure que le débat sur leurs conditions d’application, notamment en ce qui concerne le secret et l’anonymat, évoluera encore dans les années à venir, comme on l’a récemment vu en France.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – De gegevensbank van het College van geneesheren voor de zorgprogramma’s reproductieve geneeskunde A en B registreert effectief de activiteiten per IVF/ICSI-behandelingscyclus. Met dat systeem kan men sinds 2010 de behandelingscycli van één en dezelfde patiënte in kaart brengen. Het is dus mogelijk een inventaris te krijgen van het aantal donoren van eicellen of embryo’s, het aantal kinderen verwekt uit donatie van eicellen, zaadcellen of embryo’s en het aantal patiënten van wie het kind verwekt werd uit embryo- of gametendonatie. De gegevensbank van het College heeft twee doelstellingen. Enerzijds wil men de zorgkwaliteit in de programma’s A en B evalueren en anderzijds wil men de FOD Volksgezondheid informeren over het aantal IVF/ICSI-laboratoriumcycli die voldoen aan de criteria voor terugbetaling. De identificerende informatie over donoren van embryo’s of gameten is uitsluitend beschikbaar in de fertiliteitscentra en spermabanken. Het College bezit dergelijke informatie niet, zoals dat is vastgelegd in de wet ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De opstelling van een genenkaart van de zaadceldonoren behoort niet tot het takenpakket van het College.

Voor de tweede vraag verwijs ik naar de wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo’s en gameten, in het bijzonder de artikelen 27, 28, 35 en 36 voor wat de embryo’s betreft, en de artikelen 56, 57, 64 en 65 voor wat de gameten betreft. Deze artikelen waarborgen de anonimiteit van de donoren. Ze bepalen ook welke gegevens aan de vrouw of het paar dat het embryo ontvangt, mogen worden meegedeeld. Het gaat uitsluitend om medische informatie die betrekking heeft op de twee genetische ouders van de overtallige embryo’s en die belangrijk kan zijn voor de gezonde ontwikkeling van het ongeboren kind.

Voor zover de gezondheid van de persoon die verwekt is door implantatie van overtallige embryo’s dit vereist, mag dezelfde medische informatie meegedeeld worden aan diens huisarts of aan die van de ontvangster van het embryo of het paar dat het embryo ontvangt.

Dezelfde principes gelden voor gametendonatie.

De niet-anonieme donatie van gameten berustend op de toestemming van de donor en de ontvanger(s) is wel toegestaan.

De technieken inzake medisch begeleide voortplanting zijn slechts recentelijk ontwikkeld. De eerste spermabank werd opgericht in 1954. De eerste IVF-pogingen begonnen amper 30 jaar geleden. In deze context en volgens de informatie waarover ik beschik, komen vragen naar afkomst zelden voor, tot op heden minder dan 10. Ze hebben veeleer betrekking op de globale context waarin de behandeling werd toegepast en niet op het zoeken naar identificerende gegevens. De mensen die vragen hadden, werden in de fertiliteitcentra ontvangen en door de medische en psychologische teams opgevangen.

Maar precies omdat deze technieken nog zeer recent zijn, kan men niet uitsluiten dat het debat over hun toepassingsvoorwaarden, met name wat de geheimhouding en de anonimiteit betreft, de komende jaren nog zal evolueren, zoals we onlangs in Frankrijk hebben gezien.

Mme Elke Sleurs (N-VA). – Les techniques sont assez récentes mais nous en parlons déjà depuis dix ans. Nous devons réfléchir à un système visant à résoudre ce problème. Le BELRAP contient beaucoup d’informations scientifiques mais on a besoin de davantage de transparence, surtout sur le plan social et sur la base du coût social des traitements de fertilité.

Mevrouw Elke Sleurs (N-VA). – De technieken zijn vrij recent, maar we spreken toch al over tien jaar. We moeten nadenken over een systeem om dit probleem op te lossen. De BELRAP omvat veel wetenschappelijke informatie, maar er is nood aan meer transparantie, zeker op maatschappelijk vlak en gelet op de maatschappelijke kostprijs van de fertiliteitbehandelingen.

Question orale de M. Guido De Padt au ministre de la Justice sur «les délits de fuite» (nº 5-49)

Mondelinge vraag van de heer Guido De Padt aan de minister van Justitie over «vluchtmisdrijven» (nr. 5-49)

M. Guido De Padt (Open Vld). – Ces derniers mois, les médias font fréquemment état de cas de délits de fuite. Le summum a été atteint avec la jeune fille de 16 ans renversée par une voiture à Hoevenen. Elle a été grièvement blessée et est décédée de ses blessures quelques jours plus tard à l’hôpital. Après dix jours de recherche, les enquêteurs ont pu dépister l’auteur, grâce à l’importante solidarité de la population et le grand nombre d’indices ayant mené au chauffard.

Le grand tournant de l’enquête eut lieu après qu’un garagiste se fut posé des questions sur la « nervosité frappante » de la personne et les « dégâts étranges au véhicule ».

Il est choquant, dans cette affaire, qu’après l’accident le chauffeur ait tout simplement poursuivi sa route, peut-être bien dans une réaction de panique. Ce qui est encore beaucoup plus grave et confine à l’incompréhensible et l’inexcusable est le fait qu’il se soit tu pendant plusieurs jours, qu’il ait nié avec acharnement et essayé de faire disparaître les preuves. L’auteur a tout d’abord caché son implication dans l’accident et a ensuite nié pendant plusieurs heures être impliqué dans l’affaire.

Le délit de fuite s’apparente à la non-assistance à personne en danger et doit être sévèrement puni. Parfois, l’auteur poursuit sa route à la suite d’une réaction de panique lors de l’accident, mais il arrive aussi qu’il s’enfuie pour dissimuler son abus d’alcool ou sa conduite trop rapide. Ces trois dernières années, le montant de la peine pour délit de fuite a été augmenté et, surtout, la récidive est plus sévèrement sanctionnée. Le renforcement de 2009 prévoit entre autres que celui qui a commis un délit de fuite lors d’un accident impliquant des morts ou des blessés et a été déchu du droit de conduire doit repasser l’examen du permis théorique et pratique.

En outre, cette personne doit réussir un test psychologique pour retrouver son droit de conduire.

Combien d’accidents de roulage avec délit de fuite ont-ils été traités par la justice en 2008, 2009 et 2010 ? Quelles peines ont-elles été prononcées ?

Combien d’auteurs étaient-ils sous l’influence de l’alcool ou de drogues ou roulaient-ils trop vite ? Combien de personnes ont-elles été déchues du droit de conduire et ont dû repasser les examens ?

Le ministre estime-t-il qu’actuellement, malgré le récent renforcement, on intervient de manière suffisamment sévère contre les délits de fuite ? Peut-il motiver sa réponse ?

On ne peut bien sûr totalement éviter les délits de fuite. Le ministre estime-t-il que l’augmentation de la peine est un signal suffisamment fort pour conscientiser les chauffeurs à la gravité d’un délit de fuite ? Estime-t-il que d’autres mesures sont nécessaires pour limiter autant que possible le nombre de délits de fuite ?

Les formes de délit de fuite doivent toujours être appréciées individuellement par la justice. Le cas des personnes qui volontairement se taisent, nient les faits et éliminent des preuves est beaucoup plus grave que celui où elles en reviennent à de meilleurs sentiments et se livrent à la police et la justice. Le ministre admet-il qu’une distinction doit être faite et qu’une peine nettement plus élevée est nécessaire dans la première situation, pour donner un signal clair à la société ?

De heer Guido De Padt (Open Vld). – De jongste maanden komen frequent gevallen van vluchtmisdrijf in de media, met als triest dieptepunt de aanrijding van een 16-jarig meisje in Hoevenen. De jonge tiener raakte zwaargewond en overleed enkele dagen later in het ziekenhuis aan haar verwondingen. Na een tiendaagse zoektocht wisten de speurders de dader alsnog op te sporen, dankzij de grote solidariteit onder de bevolking en het groot aantal tips dat naar de doodrijder leidde.

De grote doorbraak in het onderzoek kwam er nadat een garagehouder zich vragen stelde bij de ‘opvallende zenuwachtigheid’ van de persoon en de ‘vreemde schade aan de wagen’.

Wat in deze zaak tegen de borst stuit is dat de chauffeur na de aanrijding zomaar doorrijdt, misschien wel in een soort paniekreactie. Maar wat nog veel erger is en grenst aan het onbegrijpelijke en onvergeeflijke is het dagenlange verzwijgen, het krampachtige ontkennen en het trachten uitwissen van bewijzen. De dader hield zijn betrokkenheid bij het ongeval in eerste instantie verborgen en bleef daarna urenlang ontkennen iets met de zaak te maken hebben.

Vluchtmisdrijf plegen staat gelijk aan iemand in nood niet helpen en moet streng bestraft worden. Soms rijdt de dader door als gevolg van een paniekreactie op het voorval, maar het gebeurt ook dat de dader vlucht omdat hij alcoholverbruik of te snel rijden wil verdoezelen. De jongste drie jaren is de strafmaat voor vluchtmisdrijven verhoogd en wordt vooral recidive bij vluchtmisdrijf strenger bestraft. De aanscherping van 2009 houdt onder meer in dat wie een vluchtmisdrijf pleegde bij een ongeval met doden of gewonden en hiervoor vervallen werd verklaard van het recht op sturen, het theoretische en praktische rijexamen opnieuw moet afleggen.

Bovendien moet deze persoon met succes een psychologische test afleggen om hersteld te worden in het recht op sturen.

Hoeveel verkeersongevallen met vluchtmisdrijf werden er in de jaren 2008, 2009 en 2010 behandeld door het gerecht? Welke straffen werden uitgesproken?

Hoeveel daders waren onder invloed van alcohol of drugs of reden te snel? Hoeveel personen verloren het recht op sturen en moesten de examens opnieuw afleggen?

Is de minister van oordeel dat er momenteel – ondanks de recente aanscherping – streng genoeg wordt opgetreden tegen vluchtmisdrijven? Kan hij zijn antwoord motiveren?

Vluchtmisdrijven zijn natuurlijk nooit helemaal te voorkomen. Is de minister van oordeel dat de verhoging van de strafmaat als signaal sterk genoeg is om de zwaarwichtigheid van een vluchtmisdrijf duidelijk te maken aan chauffeurs? Acht hij andere maatregelen noodzakelijk om het aantal vluchtmisdrijven zoveel mogelijk te beperken?

Vormen van vluchtmisdrijf dienen steeds individueel beoordeeld te worden door het gerecht. Toch is het doelbewust verzwijgen, ontkennen en het wegwerken van bewijzen veel zwaarwichtiger dan gevallen waarbij personen tot inkeer komen en zich aangeven bij politie en gerecht. Is de minister het eens dat hier een duidelijk onderscheid en een significant hogere strafmaat voor eerstgenoemde situatie nodig is, als duidelijk signaal naar de samenleving?

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. – Je n’ai pas pu trouver tous les chiffres que vous demandez, mais je puis vous communiquer les plus importants. Je suis moi-même effaré que les chiffres soient aussi élevés. Dans la catégorie des accidents mortels, on a dénombré 18 délits de fuite en 2005, 20 en 2006, 21 en 2007, 15 en 2008 et 3 en 2009. Une amélioration est donc possible. La tendance positive de 2009 se constate également pour les accidents impliquant des blessés : on a dénombré 887 délits de fuite en 2005, 926 en 2006, 960 en 2007, 822 en 2008 et 273 en 2009. Pour cette dernière année, la diminution est à nouveau notable. J’espère que ces chiffres se confirmeront lors d’études ultérieures, car je les donne maintenant avec une certaine réserve.

J’estime que les peines, qui ont encore été alourdies depuis la loi du 4 juin 2007, sont suffisantes pour sanctionner efficacement ce type de comportement incivique. On peut même se poser la question de savoir si la sévérité de la peine elle-même n’est pas une raison de fuir.

En outre, je souligne que les poursuites pour délits de fuite sont toujours une priorité du ministère public.

Vous dites très justement que le juge du fond doit évaluer la gravité de l’infraction en fonction de tous les éléments du dossier et que, sur cette base, il doit prononcer une peine appropriée.

La loi fait d’ores et déjà une distinction en fonction de « l’intention » du conducteur.

Si le conducteur avait vraiment l’intention de se soustraire aux constatations utiles, il est punissable selon l’article 33 de la loi sur la circulation routière. En outre, cet article contient différentes peines tenant compte de la gravité des blessures ainsi que de la personne du conducteur. Dans le cas contraire, c’est l’article 52 du règlement sur la police de la circulation routière qui s’applique et le fait est punissable sur la base de l’article 29 §2 de la loi sur la circulation routière, qui prévoit uniquement des amendes. Nous disposons donc de nombreux instruments.

J’estime que la loi pénale est déjà suffisamment affinée pour pouvoir réagir de manière appropriée au phénomène du délit de fuite. Nous devons montrer par d’autres moyens que le délit de fuite est révélateur d’un manque de sens civique. Nous devons travailler de manière plus préventive et essayer de persuader les gens que le délit de fuite est une attitude inacceptable, qui occasionne particulièrement beaucoup de souffrances supplémentaires. C’est ce qu’a montré une fois de plus le dossier de la jeune fille de 16 ans.

Selon les chiffres les plus récents, la tendance est positive. J’espère que les chiffres de 2010, qui ne sont pas encore disponibles, la confirmeront. Je pourrai vous les communiquer en temps utile.

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Ik heb niet alle cijfers kunnen vinden die u vraagt, maar de belangrijkste kan ik u wel geven. Ik ben zelf ook verrast dat de aantallen zo hoog liggen. In 2005 waren er in de categorie van de dodelijke ongevallen 18 vluchtmisdrijven, in 2006 20, in 2007 21, in 2008 15 en in 2009 3. Verbetering is dus mogelijk. De positieve tendens van 2009 zien we ook bij de ongevallen met gewonden: in 2005 waren er hiervoor 887 vluchtmisdrijven, in 2006 926, in 2007 960, in 2008 822 en in 2009 273. Voor dit laatste jaar is dat opnieuw een merkwaardige vermindering. Ik hoop dat deze cijfers door verder onderzoek bevestigd worden, want ik geef ze nu nog met een zeker voorbehoud.

Ik ben van oordeel dat de straffen, die sedert de wet van 4 juni 2007 nog eens verzwaard werden, volstaan om dergelijk inciviek gedrag op een afdoende manier te bestraffen. Men kan zich zelfs de vraag stellen of de zwaarte van de straffen zelf niet een reden is om te vluchten. Het is moeilijk om door te dringen in de psychologische toestand van de dader op het ogenblik van het ongeval.

Verder onderstreep ik dat de vervolging van vluchtmisdrijven voor het openbaar ministerie altijd een prioriteit is.

U zegt terecht dat de rechter ten gronde op basis van alle elementen uit het dossier een inschatting moet maken van de zwaarte van de inbreuk en dat hij op basis daarvan een gepaste straf moet uitspreken.

De wet maakt nu al een onderscheid naargelang van de ‘intentie’ van de bestuurder.

Wanneer de bestuurder werkelijk de intentie had om zich te onttrekken aan dienstige vaststellingen, dan is hij strafbaar volgens artikel 33 van de verkeerswet. Dit artikel bevat bovendien verschillende strafmaten rekening houdend met de ernst van de verwondingen alsook met de persoon van de bestuurder. In het andere geval is artikel 52 van de verkeersreglementering van toepassing, dat strafbaar is gesteld op basis van art. 29 §2 van de verkeerswet, waarin enkel in geldboetes is voorzien. Er zijn dus veel instrumenten ter beschikking.

Ik ben van oordeel dat de strafwet reeds voldoende verfijnd is om gepast te kunnen reageren op het fenomeen vluchtmisdrijf. We moeten op andere manieren duidelijk maken dat vluchtmisdrijf op een gebrek aan burgerzin wijst. We moeten meer preventief werken en mensen trachten te overtuigen dat vluchtmisdrijf een onaanvaardbare houding is, die bijzonder veel bijkomend leed veroorzaakt. Dat bleek eens te meer uit het dossier van het zestienjarige meisje.

Volgens de recentste cijfers is er wel een positieve tendens. Ik hoop dat die bevestigd wordt door de cijfers van 2010. Die cijfers zijn nog niet beschikbaar. Ik kan ze u ten gepaste tijde bezorgen.

Question orale de Mme Olga Zrihen au ministre de la Justice sur «l’usage d’internet par les sectes et leurs tentatives de recrutement auprès des internautes» (nº 5-60)

Mondelinge vraag van mevrouw Olga Zrihen aan de minister van Justitie over «hoe sekten gebruikmaken van internet en internetgebruikers trachten te werven» (nr. 5-60)

Mme Olga Zrihen (PS). – L’usage d’internet n’est pas exempt de tout risque. Je souligne d’ailleurs que la semaine de l’internet et de la communication par les nouvelles technologies va être lancée.

Il est un fait que ce moyen de communication et d’information peut également être utilisé à des fins moins innocentes qu’il n’y paraît. Force est de constater en effet qu’internet est devenu un lieu de recrutement pour les sectes. Ces dernières y avancent « masquées », sans révéler leur vraie nature de prime abord. Au contraire, leur technique de recrutement consiste à utiliser les centres d’intérêt du consommateur. Elle se décline généralement en quatre étapes.

D’abord, la secte attire l’attention de l’internaute grâce à un sujet qui le passionne ou propose une offre commerciale alléchante.

Ensuite, l’internaute est invité à participer à un débat dont l’objectif caché est de permettre aux membres d’une quelconque secte de mieux le cerner.

Après, l’internaute reçoit une offre alléchante ou se voir proposer de signer, par exemple, une pétition en ligne au nom de la liberté d’expression. Ainsi, l’internaute est invité à préciser ses coordonnées personnelles.

Enfin, la secte appelle l’internaute pour le convaincre de participer à une manifestation ou un stage.

Monsieur le ministre, s’il appartient à chacun d’entre nous de développer autant que possible une capacité d’analyse critique, il n’en demeure pas moins que le public cible des sectes est essentiellement composé de personnes en difficultés, qu’elles soient psychologiques, de santé ou encore économiques, et surtout de jeunes.

Une campagne d’information est-elle actuellement en œuvre pour permettre à tout utilisateur de la « toile » de se protéger contre de tels abus ?

Quels sont les outils actuels permettant aux internautes de se protéger face à de telles dérives ?

Existe-t-il actuellement des moyens techniques et juridiques permettant de lutter contre les campagnes de recrutement des sectes via internet ?

Existe-t-il des moyens de contrôle permettant de canaliser l’usage d’internet par tout groupe sectaire ?

Une législation plus spécifique à l’encadrement de l’outil internet est-elle envisagée à cette fin ?

Mevrouw Olga Zrihen (PS). – Het gebruik van het internet is niet risicoloos. Binnenkort wordt overigens de week van het internet en van de communicatie via nieuwe technologieën gelanceerd.

Het communicatie- en informatiemiddel internet kan ook voor minder onschuldige doeleinden worden gebruikt. Het internet is duidelijk een rekruteringsplaats voor sekten geworden. Deze breiden hun actieterrein uit zonder hun werkelijke aard kenbaar te maken. Hun rekruteringstechniek bestaat erin de belangstelling van de gebruiker te wekken. Dit gebeurt meestal in vier fasen.

Eerst vestigt de sekte de aandacht van de internetgebruiker op een onderwerp dat hem boeit of doet ze hem een aanlokkelijk commercieel voorstel.

Vervolgens wordt de surfer uitgenodigd deel te nemen aan een debat, met als doel hem beter te leren kennen.

Nadien ontvangt de internetgebruiker een interessante aanbieding of wordt hem voorgesteld bijvoorbeeld online een petitie te tekenen in naam van de vrijheid van meningsuiting. Op die manier wordt de surfer gevraagd zijn persoonlijke gegevens door te geven.

Ten slotte probeert de sekte de surfer te overtuigen deel te nemen aan een manifestatie of een stage.

Mijnheer de minister, we moeten zo kritisch mogelijk zijn, maar het doelpubliek van de sekten bestaat voornamelijk uit mensen in moeilijkheden, met psychologische, gezondheids- of economische problemen, vooral jongeren.

Wordt momenteel aan een informatiecampagne gewerkt om elke internetgebruiker tegen dergelijke misbruiken te beschermen?

Hoe kunnen internetgebruikers zich op dit ogenblik tegen zulke praktijken beschermen?

Bestaan er momenteel technische en juridische middelen om de rekrutering door sekten via het internet te bestrijden?

Bestaan er controlemiddelen om het gebruik van het internet door sekten in toom te houden?

Is er een specifieke wetgeving voor de omkadering van het internet in het verschiet?

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. – Cette question est à replacer dans le cadre plus large de la position qu’occupe l’expression religieuse ou philosophique, y compris minoritaire, dans l’espace public et le rôle qu’y occupent les nouveaux médias, l’internet, particulièrement les réseaux sociaux.

L’utilisation que font, au même titre que d’autres, les groupes à vocation religieuse et/ou philosophique de l’internet est un phénomène qui revêt un intérêt croissant pour le centre créé à cet effet, le Centre d’information et d’avis sur les organisations sectaires nuisibles – CIAOSN – ainsi que pour les autres acteurs ayant un sujet d’étude analogue au sien.

Le CIAOSN remplit sa mission d’information à cet égard. Citons quelques-unes des formes qu’a prises cette mission d’information :

La participation, dans le cadre du projet Educaunet, à la journée d’étude « Quelle éducation aux risques de l’Internet ? », à l’initiative du ministre de l’Enfance, Jean-Marc Nollet, dans le cadre de la campagne « Cliquer futé », en 2003.

La participation au projet Saferinternet et au site saferinternet.be, en collaboration avec Child Focus et le Centre de recherche et d’information des organisations de consommateurs ayant pour objectif « la promotion de la sécurité des mineurs sur Internet et les nouvelles technologies de communication en ligne ». Ce site propose des informations et des outils aux éducateurs qui cherchent à guider les enfants et les jeunes vers une utilisation responsable de ces technologies.

L’animation de diverses séances d’information sur le sujet « sectes et internet », à destination de publics variés – associations de la société civile, les écoles, etc.

Outre cette information préventive, le centre répond aux demandes du public concernant l’utilisation d’internet particulière par des groupes nommément cités.

En ce qui concerne ce centre, l’outil est l’information du public, comme prévu dans ses missions par la loi du 2 juin 1998. Nous recommandons au public de s’adresser au Centre d’information et d’avis sur les organisations sectaires nuisibles (CIAOSN) en cas de doute vis-à-vis de ce qu’il considère comme une dérive.

Il n’existe pas de définition juridique du terme « secte » ni d’ailleurs de définition sociologique ou autre qui serait universellement admise. Il n’y a pas davantage de régime juridique spécifique à ces organisations ni de délit sectaire. Dès lors les conditions d’utilisation de l’internet par les sectes sont identiques à celles de tout autre utilisateur de ce média. Le centre ne recommande dès lors pas une législation d’exception pour ces groupes.

Cela dit, nous sommes tous très conscients de la nécessité absolue de contrôler l’internet et pas d’une manière classique car il s’agit d’un phénomène nouveau. Je l’ai constaté notamment chez Child Focus, qui accomplit un travail remarquable en ce qui concerne l’activité des enfants sur l’internet. Demain, un Conseil européen se penchera sur un projet de nouvelle directive sur toutes les activités liées à la cybersécurité et à la cybercriminalité. Cela nous offre des moyens supplémentaires d’aller de l’avant. J’espère également qu’un contrôle social spontané de l’internet sera mis en place et que le gouvernement et les instances spécialisées ne seront pas les seuls à se charger du contrôle. Votre intervention soulève en tout cas un problème très important.

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Dit probleem moet in het ruimere kader worden gezien van de uiting van filosofische of religieuze overtuigingen in de openbare ruimte en van de rol die de nieuwe media, vooral het internet en de sociale netwerksites, daarbij spelen.

Niet alleen het IACSSO, het Informatie- en Adviescentrum inzake de schadelijke sektarische organisaties, heeft steeds meer belangstelling voor het gebruik van het internet door religieuze en/of filosofische groepen, maar ook andere actoren die met het onderwerp bezig zijn.

Het IACSSO verspreidt informatie. Ik geef enkele voorbeelden:

Deelname, in het kader van het Educaunetproject, aan de studiedag Quelle éducation aux risques de l’Internet ?, op initiatief van de minister van Kinderwelzijn Jean-Marc Nollet, in het kader van de campagne ‘Cliquer futé’ in 2003.

De deelname aan het Saferinternetproject en aan de site saferinternet.be in samenwerking met Child Focus, met als doel ‘het bevorderen van de veiligheid van minderjarigen op het internet en de nieuwe online communicatietechnologieën’. Deze site biedt opvoeders informatie-instrumenten om kinderen en jongeren op een verantwoorde manier met deze technologie te leren omgaan.

Allerlei informatiesessies over het onderwerp ‘sekten en Internet’ voor een divers publiek, verenigingen en scholen.

Naast deze preventieve informatie antwoordt het centrum op de vragen van het publiek over het gebruik van het internet door voormelde groepen.

Dit centrum moet het publiek informeren zoals het wordt bepaald in zijn opdrachten in de wet van 2 juni 1998.

We raden de mensen aan contact op te nemen met het IACSSO, het Informatie- en Adviescentrum inzake schadelijke sektarische organisaties, als ze twijfels hebben over een site.

Er is geen algemeen aanvaarde juridische noch sociologische definitie voor de term ‘sekte’. Er is evenmin een specifieke juridische regeling voor deze organisaties. De gebruiksvoorwaarden voor het internet door sekten zijn dezelfde als voor elke andere gebruiker van het medium. Het centrum beveelt derhalve geen uitzonderlijke wetgeving aan voor deze groepen.

We zijn er ons zeer wel van bewust dat het internet moet worden gecontroleerd, en niet op een klassieke manier, want het gaat om een nieuw fenomeen. Child Focus doet uitstekend werk inzake de activiteiten van kinderen op het internet. Morgen behandelt een Europese raad een nieuwe richtlijnontwerp voor alle activiteiten verbonden met virtuele veiligheid en internetcriminaliteit. Met deze bijkomende middelen kunnen we vooruitgaan. Ik hoop ook dat een spontane sociale controle op het internet zal ontstaan en dat de regering en de gespecialiseerde instanties niet de enigen zullen zijn om deze controle uit te voeren. Deze vraag om uitleg vestigt in elk geval de aandacht op een belangrijk probleem.

Mme Olga Zrihen (PS). – Je suis surtout sensible au fait que vous-même compreniez l’importance de ce qui est en train de se passer. Pour les cigarettes, il a été proposé d’indiquer sur les paquets que « fumer peut nuire à la santé ». Malheureusement, certains sites internet sont nuisibles pour la santé mentale et peuvent avoir un impact considérable dont on ne mesure pas toujours les effets à très court terme.

Certes l’internet est un moyen de communication nouveau mais peut-être ne sommes-nous pas assez proactifs. Nous devrions ne pas nous contenter d’une législation traditionnelle. Cela mérite d’être analysé étant donné la proximité de ce média, sa facilité d’accès et surtout les moyens gigantesques qu’il met à disposition.

Mevrouw Olga Zrihen (PS). – Ik ben vooral blij dat de minister het belang inziet van wat er aan het gebeuren is. Voor sigaretten moet op de verpakking ‘schaadt de gezondheid’ staan. Sommige internetsites zijn schadelijk voor de geestelijke gezondheid en kunnen een belangrijke impact hebben. De effecten zijn niet altijd op korte termijn te meten.

Internet is natuurlijk een nieuw communicatiemiddel, maar we zijn misschien niet pro-actief genoeg. We mogen ons niet tevredenstellen met een traditionele wet. Dit probleem moet worden geanalyseerd, rekening houdend met de toegankelijkheid van dit medium en vooral met de enorme mogelijkheden die het biedt.

Question orale de M. Jacques Brotchi à la ministre des PME, des Indépendants, de l’Agriculture et de la Politique scientifique sur «le nombre d’établissements horeca qui ne répondent pas aux normes de l’AFSCA» (nº 5-59)

Mondelinge vraag van de heer Jacques Brotchi aan de minister van KMO’s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over «het aantal horecazaken dat niet aan de normen van het FAVV voldoet» (nr. 5-59)

M. Jacques Brotchi (MR). – Le week-end dernier, les médias reparlaient du récent décès d’un adolescent avignonnais survenu après avoir pris un repas dans un établissement de restauration rapide de la chaîne Quick. Il est maintenant confirmé officiellement qu’il s’agissait bien d’une toxi-infection alimentaire.

Ce dramatique fait divers m’interpelle, et ce d’autant plus que la presse s’est depuis lors fait l’écho d’un constat préoccupant : dans notre pays, 47% des restaurants contrôlés par l’AFSCA ne répondraient pas aux normes d’hygiène ! C’est un pourcentage énorme ! Un établissement contrôlé sur deux ne répondrait pas aux normes d’hygiène ! Cela ne veut bien sûr pas dire que tous ces établissements violent délibérément des obligations de sécurité et de prudence, mais cela implique que les autorités doivent absolument réagir, sous peine d’être confrontées à d’autres drames du genre de celui d’Avignon.

Je sais qu’outre les contrôles habituellement menés par l’AFSCA, l’agence a créé un label de qualité sous forme d’un « smiley », attestant que le restaurateur a mis en place un « système crédible de contrôle de l’hygiène ». Je constate cependant que l’on ne dénombre actuellement que 212 établissements ainsi labellisés. Or, sachant que notre pays compte de 50 000 à 60 000 établissements horeca, on ne peut que s’inquiéter de la proportion minime d’établissements qui disposent de ce label et s’interroger sur l’efficacité du système retenu et sur son caractère facultatif.

Madame la ministre, pouvez-vous nous expliquer pourquoi si peu d’établissements se sont laissé séduire par le label « smiley » ? Ce système est-il trop contraignant et/ou trop onéreux ? Sait-on combien d’établissements ont échoué dans leur tentative d’obtenir ce label ? L’AFSCA en tire-t-elle des conclusions ? Sachant que les consommateurs se posent des questions et sont dans l’attente d’un signe de confiance, ce système de label est-il appelé à évoluer et, dans l’affirmative, dans quel sens ?

Pouvez-vous également me dire si, à la suite du tragique décès de ce jeune homme à Avignon, l’AFSCA compte renforcer ses contrôles auprès des snacks et des chaînes de restauration rapide ?

De heer Jacques Brotchi (MR). – Verleden weekend berichtten de media opnieuw over het recente overlijden van een adolescent uit Avignon na een maaltijd in een Quickrestaurant. Er is nu officieel bevestigd dat het om een voedselvergiftiging ging.

Dat drama raakt me, te meer daar de pers sindsdien heeft gewezen op een blijvende bezorgdheid: in ons land voldoet 47% van de door het FAVV gecontroleerde restaurants niet aan de normen inzake hygiëne. Dat is een enorm percentage. Eén op twee gecontroleerde eetgelegenheden voldoet niet aan de normen inzake hygiëne! Dat betekent uiteraard niet dat al deze ondernemingen opzettelijk de verplichtingen inzake veiligheid en voorzichtigheid overtreden, maar wel dat de overheid moet reageren om niet te worden geconfronteerd met drama’s zoals dat in Avignon.

Ik weet dat het FAVV naast de gewone controles een kwaliteitslabel heeft gecreëerd in de vorm van een ‘smiley’, dat aantoont dat de restaurateur een ‘geloofwaardig systeem van controle op de hygiëne’ heeft opgezet. Ik stel echter vast dat er momenteel slechts 212 eetgelegenheden zijn met een dergelijk label. Wetende dat ons land 50 000 à 60 000 horecazaken telt, kunnen we ons alleen maar zorgen maken over het minieme aantal bedrijven met een dergelijk label en ons vragen stellen over de doeltreffendheid van het systeem en zijn facultatieve karakter.

Mevrouw, de minister, kunt u ons uitleggen waarom zo weinig zaken zich hebben laten verleiden door het ‘smiley’-label? Is het systeem te dwingend of te duur? Is bekend hoeveel horecazaken mislukt zijn in hun poging om het label te halen? Trekt het FAVV hieruit conclusies? Gaat dat label evolueren, wetende dat de consumenten zich vragen stellen en wachten op een teken dat vertrouwen geeft, en zo ja, in welke zin?

Kunt u me zeggen of, na het tragisch overlijden van de jongeman in Avignon, het FAVV zijn controles bij de snacks en de fastfoodketens gaat versterken?

Mme Sabine Laruelle, ministre des PME, des Indépendants, de l’Agriculture et de la Politique scientifique. – L’attribution d’un « smiley » à un restaurant est conditionnée par le résultat favorable d’un audit portant sur le système d’autocontrôle mis en place par ce restaurant. Cet audit est effectué par un organisme certificateur indépendant et agréé par l’AFSCA. Sur les 236 demandes d’attribution de « smiley », 212 ont reçu une réponse positive, tandis que 24 audits se sont révélés négatifs.

Ces audits ne sont évidemment pas gratuits. Selon l’importance de l’établissement, ils coûtent de 250 à 350 euros.

Un incitant financier est toutefois octroyé aux restaurateurs certifiés. Comme ils sont plus fiables, ils sont moins souvent inspectés et bénéficient d’un bonus de 50% sur la contribution annuelle à verser à l’AFSCA. Les établissements non certifiés doivent par contre s’acquitter d’une double contribution. Celle-ci est modulée selon le nombre d’employés. Il appartient donc aux exploitants de peser le pour et le contre afin d’effectuer éventuellement les démarches aboutissant à l’octroi du « smiley ».

L’Agence travaille étroitement avec les fédérations horeca pour promouvoir la validation des autocontrôles par un audit et son corollaire, le « smiley ». L’AFSCA dispose du budget suffisant pour effectuer une communication à ce sujet axée sur le grand public mais vu le nombre encore limité de labels « smiley » attribués, cela s’avère prématuré. Elle a par contre diffusé via les magazines professionnels de l’horeca des informations utiles à cet égard et le mailing qui sera adressé au secteur au cours des prochaines semaines concernant la contribution annuelle de l’agence, comportera aussi un volet relatif au « smiley ».

Les principales non-conformités dans l’horeca portent précisément sur les problèmes d’autocontrôle et de bonnes pratiques d’hygiène et beaucoup moins sur la traçabilité des matières premières ou le respect de l’interdiction de fumer. En 2009, l’AFSCA avait inspecté 12 810 établissements du secteur horeca ainsi que 1 160 cuisines de collectivités. Le nombre de contrôles est donc important.

Pour rencontrer les lacunes, des améliorations sont possibles, notamment en matière de formation et de discipline de la part du personnel. Dans ce but, en concertation avec le secteur et les associations de consommateurs, l’agence a pris une nouvelle mesure depuis le 1er janvier 2011 : sachant que les procès-verbaux établis par l’AFSCA entraînent généralement le paiement d’une amende administrative de plusieurs centaines d’euros, les restaurateurs verbalisés pour mauvaises pratiques d’hygiène ont l’occasion de ne pas s’en acquitter s’ils suivent, avec l’ensemble de leur personnel, une formation dispensée gratuitement par la cellule de vulgarisation de l’agence. Ils peuvent aussi suivre une formation équivalente via leur fédération.

De plus, l’AFSCA a pris contact avec les Communautés pour que, dès la formation de base dans les écoles hôtelières, on inculque aux jeunes qui seront plus tard responsables ou membres du personnel horeca les règles élémentaires d’hygiène et de sécurité alimentaire.

J’espère que ces mesures porteront progressivement leurs fruits.

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van KMO’s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid. – Het toekennen van een ‘smiley’ aan een restaurant hangt af van het gunstige resultaat van een audit over het autocontrolesysteem van dat restaurant. Die audit wordt uitgevoerd door een onafhankelijk en door het FAVV erkend certificeringsorgaan. Op 236 vragen om toekenning van een ‘smiley’ hebben er 212 een positief en 24 een negatief antwoord gekregen.

Die audits zijn natuurlijk niet gratis. Naargelang van de grootte van de zaak kosten ze 250 tot 350 euro.

Aan de restaurateurs met een certificaat wordt nochtans een financiële aansporing gegeven. Omdat ze betrouwbaarder zijn, worden ze minder geïnspecteerd en krijgen ze een bonus van 50% op de jaarlijkse bijdrage aan het FAVV. De zaken zonder certificaat moeten daarentegen een dubbele bijdrage betalen. Die varieert volgens het aantal werknemers. De uitbaters moeten dus het voor en het tegen afwegen om de nodige stappen te zetten tot het bekomen van een ‘smiley’

Het Agentschap werkt nauw samen met de horecafederaties om de validatie van de autocontroles door een audit en de bijgaande ‘smiley’ te promoten. Het FAVV beschikt over een voldoende budget om daarover met het brede publiek te communiceren, maar wegens het nog beperkte aantal ‘smiley’-labels is dat voorbarig. Daarentegen heeft het via de professionele horecatijdschriften daarover nuttige informatie verspreid. De mailing aan de sector tijdens de komende weken over de jaarlijkse bijdrage aan het Agentschap zal ook een deel over de ‘smiley’ bevatten.

De voornaamste tekorten in de horeca gaan precies over de problemen met de autocontrole en de goede praktijken inzake hygiëne en veel minder over de traceerbaarheid van de grondstoffen of het naleven van het rookverbod. In 2009 inspecteerde het FAVV 12 810 horecazaken en 1 160 grootkeukens. Het aantal controles is dus groot.

Om aan de tekorten tegemoet te komen zijn verbeteringen mogelijk, met name op het vlak van opleiding en discipline van het personeel. Daarom heeft het Agentschap, in overleg met de sector en de consumentenverenigingen, sinds 1 januari 2011 een nieuwe maatregel genomen. De processen-verbaal van het FAVV leiden over het algemeen tot een administratieve boete van enkele honderden euro. De restauranthouders die werden geverbaliseerd wegens slechte hygiënepraktijken, krijgen nu de kans die boete niet te moeten betalen indien ze, samen met hun personeel, een gratis opleiding volgen van de cel vulgarisatie van het Agentschap. Ze kunnen ook een gelijkwaardige opleiding volgen via hun federatie.

Bovendien heeft het FAVV contact genomen met de gemeenschappen om, vanaf de basisopleiding in de hotelscholen, bij de jongeren die later verantwoordelijke of personeelslid van de horeca zullen zijn, de elementaire regels inzake hygiëne en voedselveiligheid in te prenten.

Ik hoop dat die maatregelen geleidelijk hun vruchten zullen afwerpen.

M. Jacques Brotchi (MR). – Je remercie Mme la ministre de toutes ces précisions. L’éducation est effectivement un point important.

Je tiens à établir un parallèle avec les hôpitaux. Comme vous le savez, madame la ministre, ces derniers sont confrontés au problème important des infections nosocomiales. De grandes opérations de lavage des mains du personnel, des familles, des visiteurs, ont dès lors été lancées.

Il est important d’agir de même avec le personnel du secteur horeca. Je suis heureux des réponses que vous m’avez apportées.

Toutefois, vous dites que 12 810 établissements sur quelque 60 000 ont été contrôlés. Cela signifie-t-il qu’il reste cinq ans pour que l’AFSCA accomplisse le tour complet de l’ensemble des établissements horeca de Belgique ?

De heer Jacques Brotchi (MR). – Ik dank de minister voor die verduidelijkingen. De opleiding is inderdaad een belangrijk punt.

Ik wil wijzen op een parallelle situatie in de ziekenhuizen. Zoals u weet, mevrouw de minister, worden die geconfronteerd met een groot probleem van ziekenhuisinfecties. Er werden grote operaties voor het wassen van de handen opgezet voor personeel, familie, bezoekers.

Er moet op dezelfde wijze te werk worden gegaan met het horecapersoneel. Ik ben blij met de antwoorden die u mij hebt gegeven.

U zei echter dat 12 810 zaken op 60 000 werden gecontroleerd. Betekent dit dat het FAVV nog vijf jaar nodig heeft om alle horecazaken van België te controleren?

Mme Sabine Laruelle, ministre des PME, des Indépendants, de l’Agriculture et de la Politique scientifique. – Il faut ajouter au chiffre que vous citez les 1 160 cuisines de collectivités qui ont été inspectées.

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van KMO’s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid. – Aan dat door u geciteerde cijfer moeten de 1 160 grootkeukens worden toegevoegd.

Question orale de M. Dirk Claes au ministre des Pensions et des Grandes villes et à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur «les mauvaises conditions de travail à la police des chemins de fer» (nº 5-50)

Mondelinge vraag van de heer Dirk Claes aan de minister van Pensioenen en Grote Steden en aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de slechte werkomstandigheden bij de spoorwegpolitie» (nr. 5-50)

M. le président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, répondra.

De voorzitter. – De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.

M. Dirk Claes (CD&V). – Je déplore l’absence du ministre, mais j’attends une réponse correcte de la part du secrétaire d’État.

La grève de la STIB en raison de l’insécurité dans les stations de métro a une nouvelle fois révélé la problématique de la police des chemins de fer, en particulier dans le métro bruxellois. À vrai dire, il s’agit de trois problèmes.

Premier problème, le manque de personnel. La ministre de l’Intérieur avait jadis promis 110 agents supplémentaires, mais seuls 35 ont été engagés. Dans le cas particulier de Bruxelles, on observe un manque criant de 30 agents. La situation ne s’améliorera sans doute pas l’année prochaine : par mesure d’économie, le personnel qui part à la retraite ou migre vers la police locale ne sera pas remplacé avant fin 2011 au plus tôt. Par conséquent, trop peu de policiers sont présents dans les stations de métro. Dans l’attente d’un élargissement du cadre policier et de la mise en service des agents engagés, l’on pourrait faire appel à la réserve fédérale, ce qui représenterait une solution à court terme. Toutefois, la rotation parmi les nouveaux agents ne peut pas être trop importante.

Deuxième problème, le manque d’infrastructure. La police des chemins de fer aurait dû recevoir un bâtiment situé place Horta à Bruxelles, près de la gare du Midi, mais les négociations ont à nouveau échoué. La semaine passée, aucune suite n’a pu être donnée à l’opération, et ce pour la troisième fois. De nouvelles infrastructures sont pourtant absolument nécessaires. Les agents se trouvent dans une situation particulièrement difficile et ne cessent d’être la cible de violences. La police des chemins de fer a récemment dû maintenir dans une même cellule plusieurs personnes qui avaient commis des délits totalement différents. C’était toutefois la seule possibilité.

Il y a également un besoin urgent de nouveaux véhicules. L’inspecteur des Finances refuse cependant toute nouvelle demande sous prétexte que la police fédérale dispose de suffisamment de véhicules, mais ces véhicules ne peuvent apparemment pas être remis au service qui en a le plus besoin.

Le programme informatique constitue un autre problème. La police des chemins de fer utilise FEEDIS, où tous les documents doivent être introduits manuellement. Si elle disposait d’ISLP, à l’instar de la police locale, tout serait automatisé.

Troisième problème, la collaboration entre les différentes zones de police de Bruxelles. La collaboration est d’autant plus difficile qu’il n’existe pas une zone de police unique à Bruxelles.

Quelle ne fut pas ma stupeur lorsque j’ai appris la proposition – soutenue même par des membres du cabinet restreint – de faire appel à des militaires pour garantir la sécurité dans les stations de métro. Il a effectivement été décidé, lors du contrôle budgétaire de mars 2010, de transférer cent militaires à la police fédérale. On ne fera évidemment pas appel à ces militaires pour assurer la sécurité dans le métro, car ils sont chargés, en tant qu’agents de la police fédérale, de la surveillance des ambassades. Les policiers ainsi libérés pourraient être mis à la disposition de la police des chemins de fer. Cette mesure n’a toutefois pas encore été exécutée.

Envisage-t-on de remédier au déficit de personnel à la police des chemins de fer ? Pourvoira-t-on au remplacement du personnel parti à la retraite ou pour cause de mobilité ? Quels moyens budgétaires prévoit-on et quelle somme y a-t-on consacrée en 2010 ?

Pourquoi le projet de la place Horta s’est-il soldé par un échec ? Mettra-t-on un nouveau bâtiment comparable à disposition ? Existe-t-il des projets concrets pour mettre à jour l’informatique ? Quand se réaliseront-ils ? Des mesures sont-elles prévues à court terme pour augmenter la sécurité dans les stations de métro ? Des agents supplémentaires seront-ils engagés ou le ministre prévoit-il d’autres mesures ?

De heer Dirk Claes (CD&V). – Ik betreur dat de minister niet zelf aanwezig is, maar ik verwacht een correct antwoord van de staatssecretaris.

De staking bij de MIVB, die met de onveiligheid in de metrostations te maken had, heeft opnieuw het probleem van de spoorwegpolitie aan het licht gebracht, zeker in de Brusselse metro. Het gaat eigenlijk om drie problemen.

Om te beginnen is er het personeelstekort. De minister van Binnenlandse Zaken beloofde indertijd 110 extra personeelsleden voor de spoorwegpolitie. Er werden er echter amper 35 aangeworven. Voor Brussel in het bijzonder is er een acuut tekort van 30 agenten. De situatie zal er ook volgend jaar wellicht niet op verbeteren. Wegens besparingen zullen personeelsleden die met pensioen gaan of die naar de lokale politie gaan, zullen minstens tot eind 2011 niet worden vervangen. Het gevolg is dat er te weinig politieagenten in de metrostations aanwezig zijn. In afwachting dat het kader wordt uitgebreid en de aangeworven agenten aan de diensten worden toegewezen, kan een beroep worden gedaan op de federale reserve. Dat biedt een oplossing op korte termijn. Het verloop bij de nieuwe agenten mag dan wel niet te groot zijn.

Een tweede probleem is de gebrekkige infrastructuur. Er was de spoorwegpolitie een gebouw beloofd aan het Hortaplein aan het Brusselse Zuidstation. De onderhandelingen hierover zijn nog maar eens afgesprongen. Vorige week bleek de hele operatie niet te kunnen doorgaan. Dat is al de derde keer. Er is nochtans dringend nood aan een nieuwe infrastructuur. De agenten zitten in een zeer moeilijke positie. Ze worden ook steeds meer het slachtoffer van geweld. Onlangs moest de spoorwegpolitie verscheidene personen in een cel vasthouden, voor misdrijven die niets met elkaar te maken hadden. Het was echter de enige mogelijkheid.

Er is ook dringend nood aan nieuwe voertuigen. De Inspecteur van Financiën wijst echter elke nieuwe aanvraag af omdat de federale politie over voldoende wagens zou beschikken. Die kunnen echter blijkbaar niet worden overgedragen aan de dienst die ze het meest nodig heeft.

En er is een probleem met het informaticaprogramma. De spoorwegpolitie werkt met het programma FEEDIS, waardoor ze elk document opnieuw handmatig moeten invoeren. Mochten ze met ISLP werken, zoals bij de lokale politie, dan kan het automatisch.

Een derde probleem is de samenwerking met de verschillende lokale politiezones in Brussel. Het probleem dat er geen eengemaakte politiezone is in Brussel, bemoeilijkt wel eens de samenwerking.

Groot was mijn verbijstering toen ik vernam dat – zelfs door leden van het kernkabinet – geopperd werd militairen in te zetten om de veiligheid in de metrostations te helpen waarborgen. Op de begrotingscontrole in maart 2010 werd inderdaad beslist om honderd militairen over te hevelen naar de federale politie. Het zijn natuurlijk niet die militairen die in de metro zullen werken. Zij moeten als federale politieagent de bewaking van de ambassades op zich nemen. De vrijgekomen federale politieagenten kunnen dan eventueel bij de spoorwegpolitie worden ingezet. Die maatregel is echter nog altijd niet uitgevoerd.

Komt er een inhaalbeweging om het personeelstekort bij de spoorwegpolitie weg te werken? Zullen de personeelsleden die wegens pensioen of mobiliteit vertrekken, vervangen worden? Welke budgettaire middelen zijn hiervoor in het vooruitzicht gesteld? Hoeveel is daarvoor in 2010 besteed?

Waarom is het project met het gebouw aan het Hortaplein finaal afgesprongen? Zal er een gelijkwaardig, nieuw gebouw ter beschikking worden gesteld? Zijn er concrete plannen om de informatica aan te passen? Wanneer zal dat gebeuren? Komen er op korte termijn maatregelen om de veiligheid in de metrostations te verhogen? Zullen er extra agenten worden ingezet of heeft de minister andere maatregelen op het oog?

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. – Je vous lis d’abord la réponse de la ministre Turtelboom.

En tenant compte des restrictions budgétaires, tous les moyens possibles sont mis en œuvre pour augmenter le personnel de la police des chemins de fer (SPC). Grâce aux 35 nouveaux engagés, le personnel de la SPC passe désormais à 229 unités. En raison du détachement de certains agents auprès de la SPC, les effectifs se montent actuellement à 248 unités, soit 19 de plus que le cadre fixé. On pourvoira au remplacement du personnel partant à la retraite ou pour cause de mobilité.

La SPC Bruxelles collabore efficacement avec le service de sécurité de la STIB et les zones de police de Bruxelles. Depuis le début de cette collaboration, une vingtaine d’actions communes ont été organisées et une quarantaine d’autres sont prévues d’ici fin mars. Il s’agit tant d’actions préventives que répressives.

Les équipes d’intervention ordinaires de la SPC Bruxelles sont réparties en trois secteurs dans le réseau du métro. Pendant les heures d’ouverture du métro, une équipe de deux agents par secteur patrouille à pied, et deux équipes de deux agents parcourent tout le réseau avec un véhicule. En outre, la SPC dispose de maîtres-chiens, dont un chien pisteur pour la détection d’explosifs, et envoie trois équipes dans le métro pour une intervention immédiate en cas d’urgence.

Par ailleurs, des équipes spéciales de la SPC sont mobilisées pour lutter contre certains phénomènes, comme le vol à la tire.

La DirCo de Bruxelles prévoit de surcroît un renforcement presque journalier du corps d’intervention de la police fédérale, en mobilisant deux à neufs agents supplémentaires.

On prévoit surtout des patrouilles supplémentaires le soir après 20 h 00 et pendant les week-ends. Elles se composent de neuf agents issus de la réserve fédérale d’intervention centralisée.

De plus, cent militaires ont été transférés à la police fédérale de Bruxelles, notamment en vue d’améliorer la sécurité dans les transports en commun. Maintenant que la base légale est réglée par la loi du 30 décembre 2010, il suffit d’exécuter la mesure en collaboration avec les partenaires concernés. Toutes les dispositions ont déjà été prises à cet égard.

Malgré les économies imposées, une proposition visant à engager deux cents personnes supplémentaires à la police fédérale a été approuvée lors du contrôle budgétaire de 2010. La police fédérale se charge actuellement de ces recrutements.

Je vous lis maintenant la réponse du ministre Reynders.

Le projet de la place Horta n’a pas échoué. Le 17 février, une réunion s’est tenue entre les parties concernées, la Régie des bâtiments, le SPF Emploi, Travail et Concertation sociale, et la police des chemins de fer. Il a été décidé de travailler en deux phases. La première phase consiste à trouver le moyen de libérer 400 à 600 mètres carrés occupés actuellement par le SPF ETCS. Cet espace devrait abriter des cellules pour les personnes arrêtées, des salles d’audition, des locaux pour la fouille et pour les objets saisis, ainsi qu’un local pour les gardiens des personnes arrêtées. La deuxième phase consiste à trouver un moyen de libérer davantage d’espace dans le bâtiment.

Cette approche présente différents avantages lors de la première phase. Ainsi, il est possible de réaliser des économies d’échelle grâce à l’utilisation commune de locaux du SPF ETCS, comme la salle de sport. L’espace peut être utilisé sans trop de modifications et il n’y a aucuns frais de déménagement pour le SPF ETCS ni pour la police des chemins de fer. Ce système constitue également un gain de temps opérationnel pour la SPC car elle ne doit plus emmener les contrevenants à la caserne Géruzet, déplacements qui s’avéraient délicats.

Une plateforme commune, Pol Office, est actuellement développée afin de remplacer le système FEEDIS de la police fédérale et ISLP de la police locale. La coexistence temporaire de ces deux systèmes n’engendre toutefois aucun problème puisque les règles de gestion et d’encodage de l’information sont identiques. Quoi qu’il en soit, la direction générale de la police administrative, dont la SPC fait partie, a déjà, en attendant Pol Office, opté pour ISLP en vue d’une harmonisation accrue à court terme avec la police locale.

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. – Ik lees eerst het antwoord van minister Turtelboom.

Binnen de huidige budgettaire beperkingen wordt al het mogelijke gedaan om het aantal personeelsleden bij de spoorwegpolitie, SPC, op te drijven. De organisatietabel van de SPC werd met 35 verhoogd, zodat de formatie van de SPC uit 229 personeelsleden bestaat. Door detachering van personeelsleden bij de SPC bedraagt de reële personeelssterkte momenteel 248 personen, dus 19 meer dan de vastgestelde formatie. De personeelsleden die vertrekken door pensioen of mobiliteit, zullen worden vervangen.

De SPC Brussel werkt efficiënt samen met de veiligheidsdienst van de MIVB en de Brusselse politiezones. Sedert het begin van die samenwerking werden een twintigtal gezamenlijke acties georganiseerd en tegen eind maart zijn er een veertigtal gepland. Het gaat zowel om preventieve als om meer repressieve acties.

De gewone interventieploegen van de SPC Brussel opereren in drie patrouillesectoren op het metronet. Tijdens de openingsuren van de metro is in elke sector een ploeg van twee personen te voet aanwezig en worden voor het hele net twee ploegen van twee personen met voertuig ingezet. De SPC beschikt tevens over hondengeleiders, onder meer een speurhond voor de detectie van explosieven, en oriënteert een drietal ploegen naar het metronet om in dringende gevallen onmiddellijk versterking te kunnen bieden.

Daarnaast worden specifieke ploegen van de SPC ingeschakeld in de strijd tegen bepaalde fenomenen, zoals gauwdiefstallen.

De DirCo Brussel zorgt daarnaast voor een nagenoeg dagelijkse versterking van het interventiekorps van de federale politie met twee tot negen mensen.

Vooral ’s avonds, na 20.00 uur, en tijdens de weekends worden daarenboven extra patrouilles, negen mensen, van de gecentraliseerde federale interventiereserve ingeschakeld.

Tevens werden honderd militairen naar de federale politie te Brussel overgeplaatst, onder meer met het oog op een betere beveiliging van het openbaar vervoer. Nu de wettelijke basis hiervoor geregeld is door de wet van 30 december 2010, moet de maatregel alleen nog in samenwerking met de betrokken partners worden uitgevoerd. Daarvoor zijn al alle nodige schikkingen getroffen.

Bij de begrotingscontrole van 2010 werd, ondanks de opgelegde besparingen, een voorstel goedgekeurd om tweehonderd extra mensen in dienst te nemen bij de federale politie. De federale politie houdt zich thans bezig met die indienstnemingen.

Ik lees vervolgens het antwoord van minister Reynders.

Het project voor het gebouw aan het Hortaplein is niet afgesprongen. Op 17 februari werd een vergadering gehouden met alle betrokken partijen, de Regie de gebouwen, de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg en de spoorwegpolitie. De conclusie van die vergadering was dat in twee fasen zou worden gewerkt. In fase 1 wordt onderzocht hoe ongeveer 400 tot 600 vierkante meter, die tot op heden wordt ingenomen door de FOD WASO, kan worden vrijgemaakt. In deze ruimte zouden cellen voor de mensen die zijn aangehouden, verhoorlokalen, lokalen voor fouillering van mensen en voor opslag van in beslag genomen voorwerpen en een wachtlokaal voor het bewakingspersoneel van aangehouden mensen worden ondergebracht. In fase 2 wordt dan nagegaan hoe extra oppervlakte in het gebouw kan worden vrijgemaakt.

Deze benadering biedt in fase 1 verschillende voordelen. Zo zijn door gemeenschappelijk gebruik van lokalen van FOD WASO, zoals de sportzaal, schaalvoordelen mogelijk. De ruimte kan zonder te veel wijzigingen aan de bestaande situatie snel in gebruik genomen worden. Er zijn geen grote verhuiskosten voor de FOD WASO, noch voor de spoorwegpolitie. Er is operationele tijdwinst voor de SPC omdat ze niet langer moeilijke verplaatsingen met aangehouden individuen moeten uitvoeren naar de lokalen van de Géruzetkazerne.

Ter vervanging van FEEDIS van de federale politie en ISLP van de lokale politie wordt een gemeenschappelijk platform, Pol Office, uitgewerkt. Het voorlopig naast elkaar bestaan van die twee systemen schept echter geen problemen, daar de regels voor het beheer en voor de codering van informatie dezelfde zijn. Desalniettemin heeft de algemene directie Bestuurlijke Politie, met onder meer de SPC, in afwachting van Pol Office al geopteerd voor het gebruik van ISLP, zodat er op korte termijn een nog betere afstemming met de lokale politie komt.

M. Dirk Claes (CD&V). – J’entends que certaines actions sont entreprises. Le personnel partant à la retraite sera en outre remplacé. La mobilité importante reste en effet un problème majeur ; de nombreuses personnes quittent la police des chemins de fer. Je propose que le ministre prenne des mesures afin que les agents qui optent pour la police du métro y restent le plus longtemps possible. J’apprends également que la bâtiment de la place Horta pourra malgré tout être utilisé, mais cela doit alors se faire au plus vite.

De heer Dirk Claes (CD&V). – Ik hoor dat er toch op een aantal zaken wordt ingegaan. Ook personeelsleden die met pensioen gaan, zullen vervangen worden. De grote mobiliteit is inderdaad een groot probleem. Vele personeelsleden verlaten de spoorwegpolitie. Ik stel voor dat de minister maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat mensen die kiezen voor de metropolitie, daar ook zo lang mogelijk blijven. Ik hoor nu dat het Hortagebouw toch in gebruik kan worden genomen, maar dat moet dan wel snel gebeuren.

Question orale de Mme Cécile Thibaut à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur «les conséquences de la loi limitant le temps de travail des médecins» (nº 5-46)

Mondelinge vraag van mevrouw Cécile Thibaut aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over «de gevolgen van de wet die de arbeidsduur voor artsen beperkt» (nr. 5-46)

Mme Cécile Thibaut (Ecolo). – La loi sur le travail du 16 mars 1971 excluait de son champ d’application les médecins, dentistes, vétérinaires, médecins spécialistes en formation et étudiants stagiaires se préparant à l’exercice de ces professions. Depuis, la directive européenne du 4 novembre 2003 a été transposée dans la loi du 12 décembre 2010 et publiée le 22 décembre au Moniteur Belge.

Cette nouvelle législation, en vigueur depuis le 1er février, limite le temps de travail hebdomadaire à quarante-huit heures en moyenne par semaine, gardes comprises, sur une période de référence de treize semaines, avec un pic maximum de soixante heures par semaine.

Afin d’assurer les services de garde dans les hôpitaux, un temps de travail additionnel de maximum douze heures par semaine peut être presté moyennant l’accord du travailleur. Ceci doit faire l’objet d’un document distinct du contrat de base sur lequel est précisée la rémunération complémentaire.

Je ne peux que me réjouir de ces mesures qui vont soulager de nombreux médecins en formation dont la charge de travail pouvait jusqu’ici avoisiner voire dépasser les cent heures semaine et qui a conduit à plusieurs drames que nous ne souhaitons plus connaître.

Je souhaite cependant attirer votre attention sur certains aspects de cette législation. Tout d’abord, certains hôpitaux, étant donné le délai très court entre la publication et l’entrée en vigueur de cette loi, ont du mal à intégrer cette dernière dans leur organisation générale, surtout du fait que la loi s’organise en trimestres et entre en vigueur un 1er février, soit en plein milieu d’un trimestre.

Par ailleurs, l’association professionnelle belge de la médecine d’urgence s’est récemment inquiétée des conséquences pour les patients qui risquent d’être confrontés à des files d’attente. Face aux risques pour la population, le président de cette association a annoncé qu’il envisageait d’aller en appel devant la Cour institutionnelle.

Enfin, les hôpitaux s’interrogent sur la discrimination existant entre les médecins urgentistes et les médecins militaires dans la mesure où des exceptions sont prévues pour ces derniers.

Madame la ministre, pouvez-vous nous éclairer sur la discrimination dénoncée par les médecins urgentistes dans le cadre de la transposition de la directive européenne ? Quels échos avez-vous eus du terrain quant à l’application de cette loi ? Comment entendez-vous réagir face aux risques de dérives dénoncés par les médecins urgentistes ? Une concertation avec la ministre de la Santé vous paraît-elle indiquée afin d’envisager, le cas échéant, des mesures compensatoires permettant d’assurer la continuité des services médicaux aux citoyens et plus particulièrement de la médecine d’urgence ?

Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). – De arbeidswet van 16 maart 1971 is niet van toepassing op artsen, tandartsen, veeartsen, geneesheren-specialisten in opleiding en studenten stagiaires. Inmiddels werd de Europese richtlijn van 4 november 2003 omgezet in de wet van 12 december 2010 en op 22 december in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd.

Deze nieuwe wetgeving, van kracht sinds 1 februari, beperkt de arbeidsduur tot gemiddeld achtenveertig uur per week, wachten inbegrepen, over een referentieperiode van dertien weken, met een maximum van zestig uren per week.

Om de wachtdiensten in de ziekenhuizen te verzekeren, kan, mits de werknemer daarmee instemt, maximaal twaalf uur per week extra worden gepresteerd. Die regeling moet opgenomen worden in een afzonderlijk document bij de basisovereenkomst, waarbij ook de aanvullende vergoeding moet worden vermeld.

Ik kan me alleen maar verheugen over deze maatregelen, die het werk van de vele artsen in opleiding zal verlichten. Tot nu toe werkten ze soms meer dan honderd uren per week. Dit leidde tot dramatische toestanden, die we niet meer willen meemaken.

Ik wens evenwel de aandacht van de minister te vestigen op bepaalde aspecten van deze wetgeving. De termijn tussen de publicatie en de inwerkingtreding van de wet is bijzonder kort. Hierdoor hebben sommige ziekenhuizen het moeilijk de wet toe te passen, vooral omdat het om een organisatie per trimester gaat en de wet in werking treedt op 1 februari, namelijk midden in een trimester.

De beroepsvereniging voor spoedartsen is bovendien bekommerd om de gevolgen voor de patiënten, die met lange wachttijden dreigen te worden geconfronteerd. Wegens de risico’s voor de bevolking heeft de voorzitter van de vereniging aangekondigd in beroep te gaan bij het Grondwettelijk Hof.

De ziekenhuizen hebben ook vragen bij de discriminatie tussen de spoedartsen en de militaire artsen. Voor die laatsten is immers in een uitzondering voorzien.

Mevrouw de minister, kunt u ons een verklaring geven voor deze discriminatie van de spoedartsen in het kader van de omzetting van de Europese richtlijn? Hoe wordt op het terrein gereageerd? Hoe zult u reageren op de eventuele ontsporing van het systeem, waarop de spoedartsen hebben gewezen? Lijkt een overleg met de minister van Volksgezondheid wenselijk om in voorkomend geval compensatiemaatregelen te nemen voor de continuïteit van de medische zorgverlening aan de burgers, in het bijzonder door de spoeddiensten?

Mme Joëlle Milquet, vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile. – Comme vous l’avez rappelé, la loi du 12 décembre 2010 qui a été adoptée à l’unanimité par la Chambre, transpose la directive du 4 novembre 2001. Il s’agit d’un sujet très délicat qui a fait l’objet d’énormément de négociations. Celles-ci ont débouché sur un accord unanime entre les différents partenaires. J’ai moi-même participé à nombre de ces négociations et je n’ai entendu aucune demande ou question relative aux urgentistes. Le président de l’association dont vous faites mention ne s’est jamais manifesté, même lorsque la loi a été adoptée.

Certes, cette dernière limite le temps de travail mais de manière raisonnable afin de satisfaire les demandes du secteur des soins de santé. Les médecins peuvent en effet travailler jusqu’à soixante heures par semaine. De plus, des accords individuels peuvent être conclus pour que douze heures complémentaires soient prestées pour les gardes de nuit. Le maximum hebdomadaire est dès lors assez important.

En tant que juriste et légaliste, je ne peux faire, quand j’applique une directive, que ce que celle-ci m’autorise à faire. Nous avons rencontré le président de l’association des urgentistes avant de publier le communiqué, voici quelques jours. Nous lui avons bien expliqué que la seule exception possible prévue par la directive concerne les secteurs policier et militaire. Dans le monde hospitalier, toutes les catégories de médecins entrent dans le champ d’application de la directive. Je ne peux dès lors exclure légalement les urgentistes. En effet, la directive ne le permet pas.

Par ailleurs, dans l’arrêt SIMAP du 3 octobre 2000, qui concernait le cas des médecins des équipes de premiers secours du secteur public, la Cour a souligné que « l’exclusion prévue par la directive de base se réfère à certaines activités spécifiques à la fonction publique, destinées à assurer l’ordre et la sécurité publique indispensables au bon déroulement de la vie en société, mais l’activité du personnel des équipes de premier secours ne peut être assimilée à de tels activités. » Non seulement le texte légal est clair mais la jurisprudence de la Cour de justice l’est également.

Nous ferons une évaluation de cette loi ; c’est une nouvelle loi dont la mise en application a été rapide pour nous mettre en conformité avec la directive. Cela demande une réorganisation dans le secteur hospitalier qui est de la responsabilité des hôpitaux. Ils disposent de marges de manœuvre assez larges dans l’établissement des horaires grâce aux dérogations doubles qui leur ont été octroyées. Il s’agit d’un problème d’organisation interne des hôpitaux et des partenariats à conclure avec des médecins généralistes.

Nous ferons néanmoins une évaluation pour voir si, au bout de quelques mois, d’aventure ne se pose pas un vrai problème qui ne serait pas la conséquence d’un manque d’anticipation ou de réorganisation des services.

Je suis toute prête à faire cette évaluation avec ma collègue Mme Onkelinx. Mais à ce stade je n’ai pas la capacité légale d’y changer quoi que ce soit.

Mevrouw Joëlle Milquet, vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid. – Zoals u hebt gezegd, werd de wet van 12 december 2010, die de richtlijn van 4 november 2001 omzet, unaniem aangenomen door de Kamer. Over dit bijzonder delicaat onderwerp werd intensief onderhandeld. Die onderhandeling mondden uit in een unaniem akkoord tussen de verschillende partners. Ikzelf heb deelgenomen aan een aantal onderhandelingen en ik heb geen enkele vraag of probleem opgevangen over de spoedartsen. De voorzitter van de vereniging waarnaar u verwees heeft op geen enkel moment van zich laten horen, zelfs niet wanneer de wet werd aangenomen.

Deze wet beperkt uiteraard de werktijd, maar op een redelijke wijze, zodat aan de vraag van de gezondheidszorg kan worden voldaan. De artsen kunnen tot zestig uur per week werken. Daarenboven kunnen individuele overeenkomsten worden gesloten om twaalf uur extra te presteren voor nachtdiensten, wat het maximum per week aanzienlijk doet stijgen.

Als jurist en wetgever kan ik alleen maar de richtlijn toepassen. We hebben de voorzitter van de vereniging van spoedartsen enkele dagen geleden ontmoet, vóór de publicatie van het communiqué. We hebben hem duidelijk gemaakt dat alleen een mogelijke uitzondering kan worden gemaakt voor de politie en de militairen. Alle ziekenhuisartsen vallen onder het toepassingsveld van de richtlijn.

Ik kan geen uitzondering maken voor de spoedartsen.

In het SIMAP-arrest van 3 oktober 2000, dat betrekking heeft op de artsen van de eerstehulpteams van de overheidssector, heeft het Hof benadrukt dat de uitzondering van de basisrichtlijn betrekking heeft op bepaalde specifieke activiteiten van het openbaar ambt, om de openbare orde en veiligheid te verzekeren die noodzakelijk zijn voor de goede werking van het maatschappelijke leven. De werkzaamheden van het personeel van de eerstehulpteams vallen daar echter niet onder. Deze wettekst is duidelijk, maar de rechtspraak van het Hof van Justitie is dat eveneens.

We zullen de wet evalueren. Het is een nieuwe wet die snel in werking is getreden om ons aan te passen aan de Europese richtlijn. Dat vereist een reorganisatie in de ziekenhuissector, wat de verantwoordelijkheid is van de ziekenhuizen. Ze hebben ruime manoeuvreerruimte bij het uitwerken van de dienstroosters, dankzij de dubbele afwijkingen die hun zijn toegestaan. Het is een probleem van interne organisatie in de ziekenhuizen en de associaties met de huisartsen.

We zullen evalueren of er zich na enkele maanden geen echte problemen voordoen die te wijten zijn aan een gebrek aan vooruitziendheid of aan de reorganisatie van de diensten.

Ik ben bereid deze evaluatie samen te doen met mijn collega mevrouw Onkelinx. Maar in dit stadium kan ik wettelijk niets veranderen.

Mme Cécile Thibaut (Ecolo). – Je remercie la ministre dont la réponse me satisfait.

Je voudrais néanmoins attirer son attention sur un point. Il s’agit certes d’une question de réorganisation interne des différents hôpitaux mais il faudra pourtant faire attention, lors de l’évaluation, à l’articulation de ses compétences et de celles de Mme Onkelinx. Lorsque la question du numerus clausus des études en médecine sera réglée, il y aura moins de médecins et cela risque de rendre le problème encore plus sensible, surtout dans les zones rurales.

Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). – Ik dank de minister voor het bevredigende antwoord.

Ik wens toch haar aandacht te vestigen op het volgende. Het is natuurlijk een kwestie van interne reorganisatie in verschillende ziekenhuizen, maar bij de evaluatie moeten de bevoegdheden van de minister en deze van mevrouw Onkelinx op elkaar worden afgestemd. Als de kwestie van de numerus clausus voor geneeskunde geregeld zal zijn, zullen er minder artsen zijn. Hierdoor zal het probleem groter worden, vooral in landelijke gebieden.

Question orale de M. Alain Courtois à la ministre de l’Intérieur sur «les agressions dans les transports en commun» (nº 5-35)

Mondelinge vraag van de heer Alain Courtois aan de minister van Binnenlandse Zaken over «agressie in het openbaar vervoer» (nr. 5-35)

M. le président. – M. Vincent Van Quickenborne, ministre pour l’Entreprise et la Simplification, répondra.

De voorzitter. – De heer Vincent Van Quickenborne, minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, antwoordt.

M. Alain Courtois (MR). – La semaine dernière, je n’ai pas eu l’occasion d’interroger Mme la ministre de l’Intérieur. Si j’avais posé ma question à ce moment-là elle aurait été davantage dans l’actualité puisqu’il y avait eu des incidents sur le réseau de la STIB. Mais le problème se pose à d’autres services publics.

Il règne un climat malsain dans les transports en commun, tout comme au sein de nombreux services publics du pays. À la STIB, par exemple, 156 agressions de tout type sur le personnel ont été comptabilisées depuis septembre 2010, alors qu’on n’en recensait que 120 sur les douze mois de 2009.

Selon une enquête sur la sécurité dans les services publics, 465 policiers fédéraux et locaux ont été victimes de coups et blessures au premier semestre 2010, contre 891 pour l’ensemble de l’année 2009 et 858 pour l’année 2008.

Dans les hôpitaux, d’après le rapport national de la police fédérale pour le premier semestre 2010, 304 infractions contre l’intégrité physique ont été recensées, contre 631 pour toute l’année 2009. On dénombre aussi 1 638 vols et extorsions dans les hôpitaux.

Le président de la Fédération royale des sapeurs-pompiers affirme pour sa part que ceux-ci sont de plus en plus souvent confrontés à la violence, principalement dans les grandes villes.

Devant cette masse de chiffres, je me permets de poser quelques questions.

Le fédéral compte-t-il mettre des moyens supplémentaires pour stopper cette escalade de violence à l’encontre d’agents de divers services publics ?

Le fédéral compte-t-il mettre des moyens supplémentaires à certains endroits stratégiques, et particulièrement à Bruxelles, la capitale, la ville qui compte le plus de navetteurs et dont la population est en augmentation constante.

Le fédéral compte-t-il prendre des mesures à côté des régions en matière de prévention et de présence policière ?

Enfin, la ministre de l’Intérieur se concertera-t-elle avec son collègue de la Justice afin de mener, dans le cadre de la lutte contre la criminalité, des initiatives communes ?

Les incidents précédents à la STIB étaient l’occasion de cette question. Je ne rentre pas ici dans le débat sur la présence de militaires ou de personnes démilitarisées ; je pose simplement des questions sur un certain nombre d’agressions dans les services publics et d’incivilités permanentes.

De heer Alain Courtois (MR). – Ik heb vorige week de kans niet gekregen om vragen te stellen aan de minister van Binnenlandse zaken. Als ik mijn vraag toen had kunnen stellen, was ze actueler geweest, omdat er incidenten waren op het MIVB-net. Het probleem doet zich evenwel ook voor bij andere overheidsdiensten.

Er heerst een ongezonde sfeer bij het openbaar vervoer en bij vele overheidsdiensten in het land. Bij de MIVB werden sedert september 2010, 56 gevallen van agressie genoteerd, terwijl er in het hele jaar 2009 maar 120 gevallen waren.

Volgens een enquête over veiligheid in de overheidsdiensten, waren tijdens het eerst semester van 2010 al 465 federale en lokale politieagenten slachtoffer van slagen en verwondingen, tegen 891 in heel 2009 en 858 in 2008.

In de ziekenhuizen werden volgens het nationaal rapport van de federale politie voor het eerste semester van 2010, 304 aantastingen van de fysieke integriteit vastgesteld, tegen 631 voor heel 2009. In de ziekenhuizen zijn ook 1638 diefstallen en afpersingen geteld.

De voorzitter van de Franstalige koninklijke federatie van brandweerkorpsen verklaart dat brandweerlieden steeds vaker met geweld te maken krijgen, vooral in de grote steden.

Die cijfers roepen bij mij een aantal vragen op.

Is de federale overheid van plan bijkomende middelen aan te wenden om de escalatie van geweld tegenover personeelsleden van overheidsdiensten een halt toe te roepen?

Is de federale overheid van plan bijkomende middelen aan te wenden op strategische plaatsen, in het bijzonder in Brussel hoofdstad waar veel pendelaars zijn en de bevolking sterk toeneemt.

Is de federale overheid van plan, parallel met de gewesten, maatregelen te nemen met het oog op preventie en meer politietoezicht?

Zal de minister van Binnenlandse zaken overleg plegen met haar collega van Justitie om, in het kader van de misdaadbestrijding, gemeenschappelijke initiatieven te nemen?

Incidenten bij de MIVB gaven aanleiding tot deze vraag. Ik ga hier nu niet in op het debat over het inzetten van militairen of van anderen. Ik stel alleen enkele vragen bij het toenemend geweld tegen en de onheuse bejegening van mensen in overheidsdienst.

M. Vincent Van Quickenborne, ministre pour l’Entreprise et la Simplification. – La ministre de l’Intérieur, au nom de laquelle je réponds, a appris qu’un accord était intervenu la semaine passée entre la direction de la STIB et les syndicats notamment pour embaucher temporairement des vigiles privés, dans l’attente d’un renforcement structurel du personnel de sécurité de la STIB.

En ce qui concerne votre première question, la loi du 20 décembre 2006 a introduit un article 410bis dans le Code pénal, alourdissant les peines prévues pour violences à l’encontre de personnes au service du public dans l’exercice de leurs fonctions.

On demande aussi aux autorités compétentes de se constituer partie civile en cas de violence contre des personnes au service du public.

Rappelons aussi les campagnes de prévention. Par exemple, pour les hôpitaux, le SPF Intérieur a mis sur pied avec le SPF Santé publique une collaboration structurelle relative à la politique de prévention des vols et des agressions dans les hôpitaux. Conjointement, les administrations ont réalisé des campagnes de sensibilisation : « Ne donnez aucune chance aux voleurs » et « Gardez la tête froide ». Un autre exemple est la campagne de prévention spécifique pour les médecins généralistes. Des recommandations ont été faites sur le comportement à adopter en cas d’agression et comment éviter l’escalade. De telles actions sont menées pour chaque groupe à risque, comme les pharmaciens.

En ce qui concerne la deuxième question, il est évident que la police fédérale contribue à enrayer la violence, mais des mesures complémentaires s’imposent également du côté des entreprises et de la police locale. On se réjouit dès lors des initiatives prises par la STIB.

La police fédérale apporte sa contribution via la police du métro (avec un effectif réel de 248 personnes), son corps d’intervention (qui fournit un renfort quasi quotidien de 2 à 9 personnes), la police judiciaire de Bruxelles et sa réserve fédérale (9 policiers régulièrement mis à disposition) réinstaurée par la ministre.

À la suite des signaux du personnel de la STIB, la SPC Bruxelles a pris l’initiative d’organiser des actions supplémentaires en étroite collaboration avec le CIK et la STIB. Vingt et une actions ont été organisées depuis début février 2011, et quarante similaires sont prévues d’ici fin mars. Il s’agit aussi bien d’actions préventives que d’actions plus répressives.

La ministre souligne aussi tous les efforts qui ont été consentis dans le domaine du recrutement policier, plus particulièrement pour Bruxelles. Le police-job-event de samedi dernier au Heysel a remporté un vif succès. Une dotation supplémentaire de 2,4 millions d’euros a été attribuée aux six zones de police de Bruxelles pour stimuler le recrutement.

Une mesure structurelle est en phase d’exécution, à savoir l’accord politique de transfert de 100 militaires vers le Directeur coordinateur de Bruxelles. II s’agit d’une bonne mesure offrant à Bruxelles un renfort policier structurel. La base légale ayant été complétée par la loi du 30 décembre 2010, la ministre insiste pour que l’exécution de la mesure soit accélérée et pour que tout le monde reste fidèle aux accords pris. L’arrêté royal doit être finalisé et cosigné par notre collègue de la Défense, et les sessions d’information doivent être organisées conjointement. De mon côté, j’ai déjà donné les instructions nécessaires à mes services.

La circulaire 3/2006 du 26 février 2008 du Collège des Procureurs généraux répond aussi à cette problématique et souligne la collaboration entre les départements de l’Intérieur et de la Justice dans cette matière. De plus, la sécurité dans les transports en commun est une priorité du plan national de sécurité approuvé par les ministres de l’Intérieur et de la Justice.

De heer Vincent Van Quickenborne, minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen. – De minister van Binnenlandse zaken vernam dat er vorige week een akkoord is gesloten tussen de MIVB en de vakbonden om tijdelijk privébewakers in dienst te nemen, in afwachting van een structurele versterking van het veiligheidspersoneel van de MIVB.

Wat uw eerste vraag betreft, werd door de wet van 20 december 2006 in het Strafwetboek een artikel 410bis ingevoegd om de straffen te verzwaren voor geweld gepleegd tegen personen die ten dienste staan van het publiek in de uitoefening van hun bediening.

De bevoegde autoriteiten wordt ook gevraagd om zich burgerlijk partij te stellen in gevallen van geweld tegen personen die ten dienste staan van het publiek.

Er zijn ook preventiecampagnes gevoerd. Zo heeft de FOD Binnenlandse zaken bijvoorbeeld met de FOD Volksgezondheid een structurele samenwerking opgezet voor de preventie van diefstal en agressie in ziekenhuizen. Er werden gezamenlijke bewustmakingscampagnes gevoerd: ‘geef diefstal geen kans’ en ‘houd het hoofd koel’. Een ander voorbeeld is de specifieke preventiecampagne voor huisartsen met aanbevelingen over hoe zich te gedragen in geval van agressie en hoe een escalatie te voorkomen. Dergelijke acties worden gevoerd voor alle risicogroepen, onder meer apothekers.

Wat de tweede vraag betreft, is het evident dat de federale politie bijdraagt aan het terugdringen van geweld, maar er zijn ook bijkomende maatregelen nodig vanwege de bedrijven en de lokale politie. We zijn dan ook blij met de initiatieven van de MIVB.

De federale politie doet haar bijdrage via de metropolitie, met 248 effectieve personeelsleden; haar interventiekorps, dat dagelijks met 2 tot 9 mensen versterking biedt; de gerechtelijke politie van Brussel en haar federale reserve, met 9 politieagenten die geregeld ter beschikking worden gesteld, die door de minister werd heringevoerd.

Ten gevolge van signalen van het personeel van de MIVB heeft SPC Brussel het initiatief genomen om bijkomende acties te ontwikkelen in nauwe samenwerking met het CIK en de MIVB. Sedert begin februari 2011 werden al 21 acties georganiseerd en er zijn er nog 40 gepland tegen eind maart. Het gaat zowel om preventie als om meer repressieve acties.

De minister wijst ook op alle inspanningen die werden gedaan met betrekking tot de aanwerving van politiemensen, in het bijzonder in Brussel. De police job event van vorige zaterdag op de Heizel was een groot succes. Er werd een bijkomende dotatie van 2,4 miljoen euro toegekend aan de zes Brusselse politiezones om de rekrutering aan te moedigen.

Een structurele maatregel wordt momenteel uitgevoerd, namelijk het politiek akkoord over de overheveling van 100 militairen naar de coördinerend directeur te Brussel. Het is een goede maatregel voor de structurele versterking van de politie. Aangezien de wettelijk basis is aangevuld door de wet van 30 december 2010, dringt de minister erop aan dat de maatregel versneld wordt uitgevoerd en dat iedereen zijn beloftes gestand zou doen. Het koninklijk besluit moet mede ondertekend worden door onze collega van Defensie en de informatiesessies moeten gezamenlijk georganiseerd worden. De minister heeft daartoe al de nodige instructies gegeven aan haar diensten.

Circulaire 3/2006 van 26 februari 2008 van het College van procureurs-generaal komt ook tegemoet aan deze problematiek en benadrukt de samenwerking tussen de departementen in deze. Bovendien is veiligheid in het openbaar vervoer een prioriteit van het nationaal veiligheidsplan dat goedgekeurd is door de ministers van Binnenlandse zaken en van Justitie.

M. Alain Courtois (MR). – J’interrogerai éventuellement la ministre de l’Intérieur en commission pour avoir un complément d’information.

De heer Alain Courtois (MR). – Ik kan eventueel aan de minister van Binnenlandse zaken zelf, in de commissie nog bijkomende informatie vragen.

Débat d’actualité : les reformes politiques et la transition démocratique dans le monde arabe

Actualiteitendebat: de politieke hervormingen en de overgang naar de democratie in de Arabische wereld

M. le président. – Au cours de sa réunion de ce midi, le Bureau a décidé de tenir un débat d’actualité sur « les reformes politiques et la transition démocratique dans le monde arabe ».

Outre les auteurs des question, un sénateur de chaque groupe politique autre que ceux dont font partie les auteurs peut encore prendre la parole.

Les auteurs des questions disposent chacun de trois minutes. Les autres sénateurs disposent de deux minutes.

Le ministre donnera une réponse globale, dont le temps n’est pas limité.

Les auteurs des questions et les autres sénateurs qui ont pris la parole disposent d’une minute pour répliquer.

De voorzitter. – Tijdens zijn vergadering van deze middag heeft het Bureau besloten een actualiteitendebat te houden over ‘de politieke hervormingen en de overgang naar de democratie in de Arabische wereld’.

Naast de vraagstellers mag per fractie, met uitsluiting van de fracties waartoe de vraagstellers behoren, nog één senator het woord nemen.

De vraagstellers beschikken elk over drie minuten. De andere senatoren beschikken over twee minuten.

De minister zal een globaal antwoord geven. De tijd van dat antwoord is niet beperkt.

De vraagstellers en de andere senatoren die het woord hebben genomen, beschikken over één minuut om te repliceren.

Question orale de M. Karl Vanlouwe au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur «le rôle de la Belgique dans le processus de démocratisation des pays d’Afrique du Nord et du Moyen-Orient» (nº 5-52)

Mondelinge vraag van de heer Karl Vanlouwe aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over «de rol van België in het democratiseringsproces in landen van Noord-Afrika en het Midden-Oosten» (nr. 5-52)

Question orale de Mme Fatiha Saïdi au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur «la situation en Libye» (nº 5-54)

Mondelinge vraag van mevrouw Fatiha Saïdi aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over «de situatie in Libië» (nr. 5-54)

Question orale de M. Hassan Bousetta au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur «l’accompagnement des réformes politiques et la promotion de la transition démocratique dans le monde arabe» (nº 5-55)

Mondelinge vraag van de heer Hassan Bousetta aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over «de begeleiding van de politieke hervormingen en het ondersteunen van de overgang naar democratie in de Arabische wereld» (nr. 5-55)

Question orale de M. Jurgen Ceder au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur «l’attitude de la Belgique vis-à-vis de la Libye» (nº 5-57)

Mondelinge vraag van de heer Jurgen Ceder aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over «de Belgische houding ten aanzien van Libië» (nr. 5-57)

Question orale de M. Richard Miller au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur «l’avis donné par le département des Affaires étrangères dans l’examen du contrat d’exportation d’armes à destination de la Libye» (nº 5-58)

Mondelinge vraag van de heer Richard Miller aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over «het advies van het departement Buitenlandse Zaken bij het bestuderen van het contract voor de uitvoer van wapens naar Libië» (nr. 5-58)

M. Karl Vanlouwe (N-VA). – Les pays du Moyen-Orient et d’Afrique du Nord connaissent depuis quelques semaines une vague de protestations de la population contre les régimes en place. Les insurrections sont provoquées par le manque de démocratie, la corruption, le fossé entre pauvres et riches, l’enrichissement personnel des détenteurs du pouvoir, la violence à l’égard de la population et le chômage énorme. Les révolutions ont commencé par les manifestations de rue en Tunisie, lesquelles ont eu un effet domino sur d’autres pays. D’abord, le Président Ben Ali a démissionné en Tunisie, suivi par le président Moubarak en Égypte. Entre-temps, des manifestations de protestation se sont déroulées dans presque tous les pays du Moyen-Orient et d’Afrique du Nord. Voici les pays concernés, par ordre chronologique : le Sahara occidental, la Tunisie, l’Algérie, la Libye, la Jordanie, la Mauritanie, le Soudan, Oman, le Yémen, l’Arabie saoudite, l’Égypte, la Syrie, Djibouti, le Maroc, l’Irak, la Somalie, le Bahreïn, l’Iran et le Koweït.

En Libye, le régime du colonel Kadhafi se livre actuellement à une répression particulièrement sanglante des manifestations, avec l’intervention de mercenaires, de tanks et d’avions de combat. Aujourd’hui, le journal Le Soir nous apprend que des armes de la FN ont été utilisées dans les tueries de l’aéroport d’El Beïda.

Les pays européens ne sont pas innocents concernant ces mouvements de démocratisation dans la région. Dans le passé, ils ont soutenu ces régimes en fermant les yeux et conclu des contrats commerciaux lucratifs. Aujourd’hui, les pays européens sont confrontés à la révolte de la population contre ces régimes. De nombreux pays européens suivent les événements sans jouer le moindre rôle. La Haute représentante pour les affaires étrangères de l’Union Européenne, Catherine Ashton, reste sur la touche et ne réagit que par des communiqués de presse occasionnels.

Le moment semble venu pour la Belgique d’évaluer ses contacts bilatéraux avec ces régimes et de promouvoir des changement démocratiques dans les pays concernés, par exemple en subordonnant les contrats commerciaux à des conditions qui devront être réellement respectées, sans oublier la voie des relations diplomatiques.

Quelles sont exactement les relations entre notre pays et la Libye ? Qu’ont rapporté les contacts antérieurs de notre pays avec le colonel Kadhafi ? Ces derniers jours, nous avons vu de nombreux anciens chefs de gouvernement qui étaient apparus en compagnie du colonel Kadhafi.

Allons-nous rappeler notre ambassadeur si le colonel Kadhafi reste en place et réprime violemment les protestations ? Il existe encore d’autres pays où les droits fondamentaux et les droits humains sont violés mais avec lesquels notre pays entretient depuis longtemps de bonnes relations. Ne serait-il pas temps d’évaluer ces relations de manière critique ? De quelle manière la Belgique et l’Union européenne peuvent-elles jouer un rôle dans le processus de démocratisation des pays du Moyen-Orient et d’Afrique du Nord ?

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). – De landen van het Midden-Oosten en Noordelijk Afrika worden sinds enkele weken getroffen door een golf van volksprotest tegen de heersende regimes. De opstanden ontstaan door het gebrek aan democratie, corruptie, de kloof tussen arm en rijk, de zelfverrijking van machthebbers, het geweld tegen de bevolking en de enorme werkloosheid. De revoluties zijn begonnen met het straatprotest van de Tunesische bevolking dat een domino-effect had op andere landen. Eerst kwam het ontslag van president Ben Ali in Tunesië, gevolgd door het aftreden van president Mubarak in Egypte. Ondertussen ontstonden er straatprotesten in bijna alle landen van het Midden-Oosten en noordelijk Afrika. In chronologische volgorde gaat het over de Westelijke Sahara, Tunesië, Algerije, Libië, Jordanië, Mauritanië, Soedan, Oman, Jemen, Saoedi-Arabië, Egypte, Syrië, Djibouti, Marokko, Irak, Somalië, Bahrein, Iran en Koeweit.

Momenteel is er in Libië een bijzonder bloedige onderdrukking van het straatprotest door het regime van kolonel Kadhafi, waarbij zelfs huurlingen, tanks en gevechtsvliegtuigen worden ingezet.

In de krant Le Soir lezen we vandaag dat FN-wapens worden gebruikt op het vliegveld van Al Bayda waarbij doden vallen door Belgische wapens.

De Europese landen zijn niet onschuldig met betrekking tot de democratiseringsbewegingen in de regio. In het verleden werden de regimes die nu onder druk staan, oogluikend gesteund en werden al te vaak lucratieve handelscontracten binnengehaald. Nu worden de Europese landen geconfronteerd met een opstand van de bevolking tegen die regimes. Vele Europese landen kijken ernaar zonder een rol te spelen. De Europese Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton staat aan de zijlijn en reageert alleen via occasionele persberichten.

Misschien is het tijd dat België zijn bilaterale contacten met de regimes evalueert en democratische veranderingen in de betrokken landen stimuleert, door bijvoorbeeld voorwaarden te koppelen aan handelscontracten – die dan echt worden nageleefd – en via diplomatieke betrekkingen.

Wat zijn nu exact de connecties tussen ons land en Libië? Wat hebben de vroegere contacten van ons land met kolonel Kadhafi opgebracht? De voorbije dagen hebben we veel vroegere regeringsleiders gezien die samen optraden met kolonel Kadhafi.

Gaan we onze ambassadeur terugroepen als kolonel Kadhafi blijft zitten en het protest op een zeer repressieve wijze wordt onderdrukt? Er zijn nog landen waar de fundamentele grondrechten en mensenrechten worden geschonden en waarmee ons land al geruime tijd goede contacten heeft. Is het geen tijd om deze contacten kritisch te beoordelen en te evalueren? Op welke wijze kunnen België en de EU een rol spelen in het democratiseringsproces in de landen van het Midden-Oosten en noordelijk Afrika?

Mme Fatiha Saïdi (PS). – Mouammar Kadhafi, au pouvoir depuis 42 ans, exerce en ce moment une répression sanglante et aveugle contre les mouvements de protestation libyens qui ont vu le jour le 15 février dernier.

Les quelques informations qui nous parviennent sont parcellaires et incertaines. La seule chose qui apparaît clairement, c’est que des mercenaires africains, engagés par le pouvoir libyen, sont en train de semer la terreur et la mort dans certaines régions proches de Tripoli. De son coté, le fils du président a reconnu que l’armée avait procédé à des bombardements et que les villes de Benghazi et Al Bayda étaient en proie à de violents combats.

En début de semaine, la Fédération internationale des ligues de droits de l’homme et Human Rights Watch faisaient déjà des bilans alarmants sur le nombre de morts. Il est plus que probable que ces estimations soient aujourd’hui très en deçà de la réalité.

Sur le plan politique, plusieurs dirigeants libyens ont démissionné, suivis par des diplomates en poste à l’étranger. Les 27 pays de l’Union européenne ont fait une déclaration commune pour condamner la répression des manifestations.

Disposez-vous des informations concernant les mercenaires paramilitaires qui sévissent en ce moment ? Avez-vous des contacts avec les États dont ils sont originaires ? La Belgique se cantonnera-t-elle aux déclarations européennes ou prévoyez-vous d’appuyer concrètement ces mouvements pour empêcher le régime en place de massacrer la population ? Dans l’affirmative, quelle forme d’aide envisagez-vous ? Ce point est-il discuté au niveau belge et européen ?

Au niveau diplomatique, avez-vous eu des contacts avec notre ambassade sur place ? Dans l’affirmative, a-t-il été question de nos ressortissants ? Savez-vous s’ils sont en danger et s’il nous faut déplorer des victimes ? Faut-il mener des opérations pour les protéger et/ou les rapatrier d’urgence ? Avez-vous eu des contacts avec l’ambassadeur de Libye en Belgique ? Dans l’affirmative, quels sont les résultats de ces contacts ?

Mevrouw Fatiha Saïdi (PS). – Moammar Kadhafi, die al 42 jaar aan de macht is, voert momenteel een bloedige en blinde repressie tegen de protestbewegingen die op 15 februari in Libië het daglicht zagen.

We krijgen slechts gedeeltelijke en onduidelijke informatie binnen. Duidelijk is alleen dat Afrikaanse huurlingen, die door de Libische overheid zijn ingehuurd, dood en terreur zaaien in enkele gebieden nabij Tripoli. De zoon van de president heeft erkend dat het leger bombardementen heeft uitgevoerd en dat in de steden Benghazi en Al Bayda hevig wordt gevochten.

Begin deze week maakte de internationale mensenrechtenvereniging Human Rights Watch reeds een alarmerende balans op van het aantal doden. Meer dan waarschijnlijk liggen die cijfers ver onder de realiteit.

Op politiek vlak hebben meerdere Libische leiders, gevolgd door diplomaten in het buitenland, hun ontslag ingediend. De 27 lidstaten van de Europese Unie hebben de onderdrukking van de manifestaties in een gemeenschappelijke verklaring veroordeeld.

Hebt u informatie over de paramilitaire huurlingen die momenteel terreur zaaien? Hebt u contact opgenomen met hun landen van herkomst? Verschuilt België zich achter de Europese verklaringen of gaat het de protestbewegingen concreet steunen om te voorkomen dat het regime de bevolking afslacht? Zo ja, welke hulp zal worden geboden? Is hierover op Belgisch en Europees niveau overleg gepleegd?

Hebt u op diplomatiek vlak contact gehad met onze ambassade ter plaatse? Zo ja, is over onze landgenoten gesproken? Weet u of ze gevaar lopen en of er slachtoffers zijn? Moeten operaties worden ondernomen om hen te beschermen en/of te repatriëren? Hebt u contact opgenomen met de ambassadeur van Libië in België? Zo ja, wat was het resultaat van dat contact?

M. Hassan Bousetta (PS). – J’ai eu l’occasion de vous interpeller il y a environ un mois, en commission des Relations extérieures, sur les mesures prises par la Belgique pour faire face à la situation de transition que vit la Tunisie. Or nous sommes confrontés aujourd’hui à des répliques du soulèvement tunisien dans l’ensemble du monde arabe.

Ces révolutions ont été portées par une véritable dynamique populaire et ont conduit à la chute de deux chefs d’État.

La Belgique, me semble-t-il, ne doit pas se contenter de suivre les évolutions sur le terrain, mais encourager et accompagner les réformes politiques et promouvoir le principe, encore fragile il faut le dire, de la transition démocratique.

À ce jour, la réaction de la Belgique face aux révolutions qui secouent le monde arabe a été plus que prudente et l’Union européenne a donné le sentiment de réagir à contretemps et mezzo voce.

Si nous devons manifester notre enthousiasme à l’idée de voir disparaître des dictatures et des régimes autoritaires en place depuis plusieurs décennies, nous devons également être vigilants pour donner à ces pays, au premier rang desquels l’Égypte et la Tunisie, toutes les chances d’avancer vers la démocratie dans les meilleures conditions. Cette page d’histoire qui s’ouvre au sud de la Méditerranée porte en effet de grands espoirs, mais également de grandes incertitudes. En la matière, la Belgique doit agir comme le résume bien Hubert Védrine, c’est-à-dire « sans ingérence ni paternalisme ».

Des décisions importantes ont été prises en Tunisie depuis la chute du Président Ben Ali le 14 janvier dernier. En effet, durant sa première réunion après le remaniement du 27 janvier, le gouvernement tunisien a adopté plusieurs protocoles internationaux ayant trait aux droits de l’homme. Il a approuvé plusieurs textes, dont la Convention internationale pour la protection de toutes les personnes contre les disparitions forcées, le Statut de Rome portant sur la Cour pénale internationale et d’autres textes tout aussi importants.

Monsieur le ministre, pourriez-vous m’indiquer les moyens diplomatiques que la Belgique compte mettre en œuvre en vue de renforcer le caractère irréversible du processus de transition vers la démocratie ? Quels outils pense-t-elle mettre en place pour traduire en actions concrètes la volonté affirmée d’accompagner les réformes politiques et la transition démocratique dans le monde arabe ? Envisage-t-elle d’encourager ces États à adopter dans leur législation interne les grands principes du droit international humanitaire et du droit international pénal admis par la communauté internationale, comme vient de le faire la Tunisie ? Envisage-t-elle de proposer son assistance en termes de formation, comme elle le fit jadis, notamment avec la magistrature irakienne ?

De heer Hassan Bousetta (PS). – Ongeveer een maand geleden heb ik de minister in de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen een vraag gesteld over de Belgische maatregelen met betrekking tot de transitie in Tunesië. Vandaag worden we geconfronteerd met de weerslag van de Tunesische opstand op de hele Arabische wereld.

De revoluties werden door een ware volksdynamiek gedragen en hebben tot de val van twee staatshoofden geleid.

België moet de evolutie op het terrein niet alleen volgen, maar moet de politieke hervormingen ook aanmoedigen en begeleiden en de nog prille democratische transitie bevorderen.

België heeft tot op heden een afwachtende houding aangenomen tegenover de revoluties die de Arabische wereld door elkaar schudden. De Europese Unie heeft nogal ongelukkig en halfslachtig gereageerd.

Dat dictaturen en autoritaire regimes die al decennia aan de macht zijn, verdwijnen, moet ons met geestdrift vervullen. We moeten er echter ook over waken dat we die landen, in de eerste plaats Egypte en Tunesië, alle kansen geven om zich in optimale omstandigheden tot democratieën te ontwikkelen. De nieuwe bladzijde in de geschiedenis van Noord-Afrika wekt zeer veel hoop, maar brengt ook onzekerheid met zich mee. België moet hierbij, met de woorden van Hubert Védrine, zonder inmenging en paternalisme handelen.

Sinds de val van president Ben Ali op 14 januari zijn in Tunesië belangrijke beslissingen genomen. De Tunesische regering heeft op 27 januari in haar eerste vergadering na haar wijziging verschillende internationale mensenrechtenprotocollen aangenomen. Ze heeft meerdere belangrijke teksten goedgekeurd, waaronder het Internationaal verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning en het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof.

Met welke diplomatieke middelen gaat België het onomkeerbare karakter van de overgang naar de democratie versterken? Met welke instrumenten gaat het de wil om de politieke hervormingen en de democratische transitie in de Arabische wereld concreet ondersteunen? Gaat het die staten aansporen om, naar Tunesisch voorbeeld, de grote beginselen van het internationale humanitaire recht en van het internationaal strafrecht in hun interne wetgeving op te nemen? Gaat ons land zijn hulp aanbieden inzake vorming, zoals het destijds gedaan heeft voor de Irakese magistratuur?

M. Jurgen Ceder (VB). – La Libye est un État voyou. En Europe, ce terme est souvent utilisé pour ridiculiser la paranoïa des Américains vis-à-vis de leurs ennemis et prétendus ennemis. Dans le cas de la Libye, ce terme est bien correct. Kadhafi a pratiquement soutenu tous les mouvements terroristes dans le monde en procurant des facilités d’entraînement, de l’argent et des armes. Il a fait enlever et/ou assassiner plusieurs dissidents dans des pays européens. Les agents libyens sont également directement responsables de nombreux attentats terroristes, notamment celui de Lockerbie qui a coûté la vie à 270 personnes.

La politique interne de la Libye était déjà aussi inhumaine. Les rapports des organisations des droits de l’homme, des ONG et des observateurs internationaux sur la Libye dénoncent déjà depuis au moins 40 ans les mêmes situations intolérables. La Libye est manifestement un des pays les moins libres du monde.

Malgré ce palmarès terrifiant, l’Assemblée générale des Nations unies a, le 13 mai 2010, fait entrer la Libye au Conseil des droits de l’homme de l’ONU. La Belgique a elle aussi soutenu la candidature de la Libye. Pourtant, le ministre Vanackere déclare dans le journal Het Nieuwsblad qu’il se sent trahi par Kadhafi. Il est sans doute surpris que le tueur en série avéré Kadhafi commette à nouveau des assassinats. Qui aurait pu le prévoir ?

Quelles considérations ont amené la Belgique à soutenir la candidature de la Libye au Conseil des droits de l’homme des Nations unies ? Peut-être y avait-il des considérations tactiques, géopolitiques ou des combines internationales que l’administration connaissait mais que de simples parlementaires ne peuvent pas comprendre.

Pour prendre cette décision, le ministre s’est-il laissé influencer par le fait que la Libye était et reste un fidèle client de la FN Herstal ? Des pressions politiques de Wallonie ont-elles joué un rôle dans ces considérations ? Je ne suis pas naïf, je n’espère donc pas que le ministre dise la vérité.

Le ministre a-t-il pris lui-même la décision de soutenir la candidature de la Libye ? A-t-il, implicitement ou explicitement, délégué cette décision ? Un de ses collaborateurs a-t-il pris cette décision de sa propre initiative ?

La Belgique soutiendra-t-elle la proposition de suspendre la Libye comme membre du Conseil des droits de l’Homme de l’ONU ?

De heer Jurgen Ceder (VB). – Libië is een schurkenstaat. In Europa wordt die term vaak gebruikt om lacherig te doen over de Amerikaanse paranoia met betrekking tot hun vijanden en vermeende vijanden. In het geval van Libië is de term echter correct. Kadhafi heeft zowat alle terreurbewegingen op aarde met trainingsfaciliteiten, geld en wapens ondersteund. Hij heeft verschillende dissidenten in Europese landen doen ontvoeren en/of vermoorden. Libische agenten waren ook rechtstreeks verantwoordelijk voor meerdere terreuraanslagen, waarvan de bomaanslag boven Lockerbie, waarbij 270 doden vielen, de beruchtste is.

Wat zijn binnenlandse beleid betreft, was Libië al even weinig menslievend. In de rapporten van mensenrechtenorganisaties, ngo’s en internationale waarnemers over Libië worden al minstens veertig jaar lang consequent dezelfde wantoestanden aangeklaagd. Libië is manifest één van de minst vrije landen ter wereld.

Ondanks dat verschrikkelijke palmares werd Libië op 13 mei 2010 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties tot lid van de VN-Mensenrechtenraad gekozen. Ook België heeft de kandidatuur van Libië gesteund. Toch stelt minister Vanackere in Het Nieuwsblad dat hij zich door Kadhafi verraden voelt. Blijkbaar is het voor minister Vanackere een verrassing dat de bewezen seriemoordenaar Kadhafi weer aan het moorden slaat. Wie had dat kunnen voorspellen?

Welke overwegingen hebben ertoe geleid dat België de kandidatuur van Libië voor de VN-Mensenrechtenraad heeft gesteund? Misschien waren er tactische overwegingen, geopolitieke beschouwingen of internationale combines, die de administratie kende, maar die simpele parlementsleden niet begrijpen.

Heeft de minister zich bij die beslissing laten beïnvloeden door het feit dat Libië een trouwe klant van FN Herstal was en is? Heeft politieke invloed uit Wallonië in de overwegingen een rol gespeeld? Ik ben niet naïef, dus ik verwacht niet dat de minister hierop een waarheidsgetrouw antwoord geeft.

Heeft de minister zelf de beslissing genomen om de kandidatuur van Libië te steunen? Of heeft hij de beslissing impliciet of expliciet gedelegeerd? Of heeft één van zijn medewerkers dit op eigen initiatief gedaan?

Zal België het plan steunen om Libië te schorsen als lid van de VN-Mensenrechtenraad?

M. Richard Miller (MR). – Monsieur le ministre, je m’associe aux nombreuses questions de mes collègues. Pour ma part, je voudrais vous interroger sur un point précis. Je sais que la compétence en matière d’exportations d’armes a été régionalisée en 2003, mais la procédure officielle d’examen en vue de l’octroi d’une licence d’exportation d’armes à une entreprise prévoit un échange d’informations entre votre département et la commission d’avis mise en place par le gouvernement wallon.

Le 8 juin 2009, au lendemain des élections, le gouvernement wallon en affaires courantes a octroyé cinq licences d’exportation d’armes à destination de la Libye. Par la suite, le Conseil d’État a prononcé, dans un arrêt, la suspension des licences. Le gouvernement a malgré tout maintenu leur octroi et nous avons alors appris avec étonnement que les armes en question avaient déjà été livrées.

Si la grande majorité des contrats d’exportation ne posent pas de problème, certains sont plus épineux. C’est la raison pour laquelle l’échange d’informations avec le ministère des Affaires étrangères est prévu, échange qui, depuis lors, sauf erreur de ma part, a été davantage institutionnalisé via un accord de coopération.

Monsieur le ministre, compte tenu des développements actuels de la situation en Libye, quelle était l’appréciation portée par le ministère des Affaires étrangères sur les demandes de licences d’exportation introduites en 2008 et en 2009, au moment où elles ont été confirmées par le gouvernement ?

Votre avis de l’époque comportait-il des réserves ou des mises en garde par rapport à une évolution potentielle de la situation intérieure de ce pays ?

La Libye étant membre du Conseil des droits de l’homme de l’ONU, que comptez-vous faire à l’échelon international pour suspendre la Libye ? Des mesures seront-elles prises, notamment pour ce qui concerne les contrats en matière d’armement, bien entendu, mais aussi sur le plan migratoire ?

Si la situation empire, si les massacres continuent, si les troubles dégénèrent en guerre civile, que compte faire la communauté internationale ?

De heer Richard Miller (MR). – Ik sluit me aan bij de vragen van mijn collega’s, maar wil de minister toch één specifieke vraag stellen. Ik weet dat de bevoegdheid inzake wapenuitvoer in 2003 is geregionaliseerd, maar de officiële onderzoeksprocedure voor de uitreiking van een uitvoervergunning voor wapens voorziet in uitwisseling van informatie tussen Buitenlandse Zaken en de door de Waalse regering opgerichte adviescommissie.

Op 8 juni 2009, de dag na de verkiezingen, heeft de Waalse regering in lopende zaken vijf uitvoervergunningen voor wapens naar Libië toegekend. De Raad van State heeft daarop beslist de vergunningen te schorsen. De regering heeft de vergunningen echter gehandhaafd en we hebben destijds tot onze grote verbazing vernomen dat de wapens in kwestie al waren geleverd.

Bij het overgrote deel van de uitvoercontracten rijst geen probleem, maar sommige zijn hachelijker. Om die reden is voorzien in een uitwisseling van informatie met de FOD Buitenlandse Zaken. Die informatie-uitwisseling werd bij mijn weten in een samenwerkingsakkoord vastgelegd.

Wat was het oordeel van de FOD Buitenlandse Zaken over de aanvragen voor uitvoervergunningen in 2008 en 2009, op het ogenblik dat ze door de regering werden goedgekeurd, en dit in het licht van de huidige situatie in Libië?

Had u destijds voorbehoud of heeft u gewaarschuwd voor een mogelijke evolutie van de binnenlandse situatie in dat land?

Wat gaat u op internationaal vlak doen om Libië te doen schorsen als lid van de VN-Mensenrechtenraad? Zullen maatregelen worden genomen met betrekking tot de wapencontracten, en ook op het vlak van migratie?

Wat gaat de internationale gemeenschap doen als de situatie verslechtert, de slachtpartijen aanhouden en de onrust in een burgeroorlog ontaardt?

M. Peter Van Rompuy (CD&V). – Je voudrais brièvement répéter que le mouvement de protestation et l’appel à la démocratie et à la défense des droits de l’homme au Moyen-Orient méritent le soutien de l’ensemble de la communauté internationale et que la violence à l’encontre des civils doit cesser immédiatement. Bien entendu, nous sommes aussi favorables à une transition pacifique vers une souveraineté populaire stable au Moyen-Orient.

Ma question est simple : quelles initiatives le ministre prendra-t-il pour inciter ses collègues étrangers à soutenir le processus de démocratisation au Moyen-Orient ?

De heer Peter Van Rompuy (CD&V). – Ik wil kort herhalen dat het protest en de roep om democratie en de verdediging van de mensenrechten in het Midden-Oosten alle internationale steun verdient en dat alle geweld tegen burgers onmiddellijk moet stoppen. Uiteraard zijn we ook voorstander van een vreedzame transitie naar een echte en stabiele volkssoevereiniteit in het Midden-Oosten.

Mijn vraag aan de minister is eenvoudig: welke acties zal hij ondernemen om zijn buitenlandse collega’s ertoe aan te zetten het democratiseringsproces in het Midden-Oosten te ondersteunen?

M. Bert Anciaux (sp.a). – Il est clair que dans le passé, la Belgique et l’Europe ont adopté une attitude honteuse à l’égard du monde arabe et de la population arabe. Tous, nous avons quelque chose à nous reprocher, tous nous avons placé les intérêts économiques et financiers avant la défense des droits de l’homme. Ce n’est pas un passé glorieux, ni pour l’Europe ni pour notre pays.

Mais le présent et l’avenir ne semblent pas plus brillants. Vraiment, il faut mettre fin au silence de notre pays, à la prudence du ministre et de l’Europe, particulièrement à l’égard de la Libye, mais aussi à l’égard d’autres dictatures où le dictateur encore en place est traité avec respect en raison des intérêts pétroliers et autres. Les déclarations qui ont suivi la réunion des ministres européens des Affaires étrangères et celles de notre ministre m’inquiètent réellement. Nous ne réagissions pas très énergiquement aux événements en Libye ni à ceux qui se déroulent ailleurs, où la population compte vraiment que nous interviendrons. Je ne comprends pas qu’en raison du refus obstiné du premier ministre de l’Italie, le reste de l’Europe se taise. C’est scandaleux.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Het mag duidelijk zijn dat de houding van België en Europa tegenover de Arabische wereld en het Arabische volk in het verleden beschamend was. We hebben allemaal boter op het hoofd en allemaal hebben we economische en financiële belangen laten primeren op de verdediging van de mensenrechten. Dat is het verleden, geen fraai verleden, noch van Europa, noch van ons land.

Maar ook het heden en de toekomst zien er eigenlijk niet zo fraai uit. Aan het stilzwijgen van ons land, aan de voorzichtigheid van de minister en van Europa, zeker tegenover Libië, maar ook tegenover andere dictaturen waar de dictator nog niet is gevallen en die we wegens olie- en andere belangen met eerbied bejegenen, moet echt een einde komen. De verklaringen na de bijeenkomst van de Europese ministers van Buitenlandse Zaken en de verklaringen van onze eigen minister verontrusten mij echt. Wij reageren niet bijzonder krachtig op wat er gebeurt in Libië, maar ook elders waar de bevolking echt van ons verwacht dat we ingrijpen. Ik begrijp niet dat door de halsstarrige weigering van de premier van Italië, de rest van Europa amper enig geluid laat horen. Ik vind dat misdadig.

M. Rik Daems (Open Vld). – Je tiens à faire observer que l’actuelle révolte du peuple ne garantit pas que la volonté du peuple vaincra demain ni que ces pays et leur population connaîtront le bien-être socioéconomique. C’est aujourd’hui l’une des principales failles de notre façon de penser. Il n’y a pas si longtemps, nombreux étaient ceux qui dans le monde faisaient grand cas de ces régimes stables. À présent que le peuple se révolte, sans que l’on sache vraiment quelle tournure prennent les événements, l’on manifeste soudainement une profonde indignation.

Mes questions au ministre sont très simples. Que faut-il entreprendre à court terme face à cette terrible situation qui n’est pas tellement éloignée de nous, sachant que l’insurrection actuelle du peuple ne garantit pas le respect de sa volonté ni son bien-être socioéconomique à l’avenir ? Je présume que le ministre et le gouvernement sont en mesure d’apporter des réponses concrètes. Les situations symboliques ne m’intéressent pas. Que fait-on concrètement aujourd’hui et, plus important, que fera-t-on demain en cas d’ouverture vers ce que nous appelons la démocratie ? Le concept n’étant pas partout identique, la démocratie qui pourrait se développer là-bas ne sera pas nécessairement la même que chez nous. Que faut-il faire non seulement du point de vue démocratique et éthique mais aussi et surtout dans le domaine socioéconomique pour garantir à l’avenir une vie meilleure à la population de ces pays ?

Je terminerai pas une remarque. Si l’on se réjouit du départ de Moubarak, il ne faut pas oublier pour autant que désormais, l’armée commande, que le parlement est dissous et la constitution supprimée. Faut-il se féliciter d’avoir applaudi ?

De heer Rik Daems (Open Vld). – Ik wil allereerst opmerken dat de volksopstand van vandaag niet garandeert dat de volkswil het morgen zal halen, noch dat die landen en hun bevolking het sociaaleconomisch goed zullen hebben. Dat is een van de grote fouten in ons denkproces vandaag. Nog niet zo lang geleden liepen velen in de wereld hoog op met die stabiele regimes en nu er een volksopstand is, waarbij men zich toch kan afvragen wat er precies aan het gebeuren is, komt plots de grote verontwaardiging naar boven.

Mijn vragen aan de minister zijn dan ook zeer eenvoudig. Wat moet op korte termijn gedaan worden aan deze verschrikkelijke situatie in onze achtertuin, wetende dat de volksopstand van vandaag geen garantie is voor respect voor de volkswil en sociaaleconomische welvaart morgen? Ik neem aan dat de minister en de regering daar enkele zeer concrete antwoorden op hebben. Symbolische toestanden interesseren me niet. Wat gebeurt er concreet vandaag? En belangrijker nog, wat gebeurt er morgen, wanneer er misschien een opening komt naar wat wij democratie noemen? De democratie die daar kan gedijen, is trouwens niet noodzakelijk dezelfde als de onze, want het concept is niet overal in de wereld identiek. Wat moet er gebeuren, niet alleen op democratisch en ethisch vlak, maar vooral ook op sociaaleconomisch gebied, om te garanderen dat de mensen in die landen het morgen beter hebben?

Tot slot maak ik nog één opmerking. Hoera, Moebarak is weg uit Egypte! Alleen is nu het leger de baas, is het parlement naar huis gestuurd en de grondwet afgeschaft. Proficiat dat we daarvoor applaudisseren!

M. Francis Delpérée (cdH). – Je ne reviendrai pas sur les événements qui se déroulent actuellement en Libye. Nous avons vu les images et entendu les témoignages des personnes qui se trouvent sur place : tirs sur la population, massacres et bombardements.

Cette situation nous oblige à nous interroger sur notre façon d’agir, notamment à l’échelon européen et à l’échelon international.

À l’échelon européen, je constate que le Conseil Affaires étrangères de l’Union européenne s’est réuni le 21 février dernier et s’est interrogé sur les développements en cours en Afrique du Nord. Il faut s’en féliciter. L’Union européenne est porteuse d’un message pour les pays du Maghreb et ceux du Mashrek, et doit apporter son soutien aux peuples de la région, en tout cas à ceux qui aspirent à la démocratie, malgré les menaces et les répressions.

Mais il faut aller plus loin. Je suggère dès lors la tenue, sous la conduite de Herman Van Rompuy, d’un Conseil européen spécial, qui pourrait être consacré à la transition démocratique, à l’instauration de mécanismes institutionnels dignes de ce nom et de l’État de droit dans les pays d’Afrique du Nord.

À l’échelon international, nous souhaitons également que le Conseil de sécurité des Nations Unies puisse se saisir de cette problématique dans les meilleurs délais, qu’il ne se contente pas de résolutions sans lendemains, mais qu’il rappelle à chacun que le respect des droits de l’homme doit être au cœur de la vie des États de la société internationale.

Monsieur le ministre, nous comptons sur vous pour rappeler, où il le faut, quand il le faut, ces principes élémentaires de vie politique.

De heer Francis Delpérée (cdH). – We hebben allen de beelden gezien en de getuigenissen gehoord uit Libië: schieten op de bevolking, slachtpartijen en bombardementen.

De situatie dwingt ons tot de vraag hoe we, met name op Europees en internationaal vlak, moeten reageren.

Op Europees vlak heeft de Raad Buitenlandse Zaken van de Europese Unie de ontwikkelingen in Noord-Afrika op 21 februari jongstleden besproken. Dat was goed. De Europese Unie draagt een boodschap uit naar de landen in de Maghreb en de Mashrek. Ze moet steun bieden aan de bevolkingen in het gebied, althans aan die welke ondanks de dreigingen en de repressie naar democratie verlangen.

We moeten echter verder gaan. Ik stel dan ook voor om onder leiding van Herman Van Rompuy een bijzondere Europese Raad te houden over de democratische transitie en over de instelling van institutionele mechanismen die naam waardig en van de rechtsstaat in de landen van Noord-Afrika.

Op internationaal vlak moet de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties zich zo snel mogelijk over de kwestie buigen. Hij mag geen genoegen nemen met vrijblijvende resoluties, maar moet iedereen eraan herinneren dat respect voor de mensenrechten centraal moet staan in de Staten die de internationale gemeenschap uitmaken.

Mijnheer de minister, we rekenen op u om, waar nodig, die elementaire beginselen van de politiek in herinnering te brengen.

Mme Freya Piryns (Groen!). – je ne parle pas seulement au nom de mon parti mais aussi au nom d’Ecolo. Le règlement ne l’autorise peut-être pas mais je suis heureuse que mes amis de l’autre côté de la frontière linguistique m’accordent leur confiance et me permettent de parler en leur nom. Ce n’est pas toujours évident.

Ce débat d’actualité porte sur « les réformes politiques et la transition démocratique dans le monde arabe ». Il est indispensable de mener un débat de fond à ce sujet. Comme le temps de parole qui nous est accordé aujourd’hui est trop court, je demande au président de la commission des Relations extérieures et de la Défense d’organiser un débat approfondi sur la manière dont nous pouvons soutenir l’appel à la démocratie de ces pays.

Ecolo et Groen! sont très déçus par l’attitude de la Belgique et de l’Europe dans le dossier libyen.

Alors que Kadhafi se cramponne au pouvoir et répond aux aspirations démocratiques par une effroyable répression, le ministre belge des Affaires étrangères et l’Europe restent des spectateurs impuissants.

Le ministre vient de nous inviter à « attendre sa réponse ». Je trouve précisément que sa réponse se fait trop attendre. Combien de morts faudra-t-il encore avant que la Belgique ose adopter un point de vue clair ? Certains se demandent à juste titre pourquoi l’exclusion de Kadhafi du Conseil des droits de l’homme n’a pas encore été réclamée. Je ne peux soutenir les intérêts diplomatiques qui ont présidé à l’octroi d’un siège au Conseil des droits de l’homme à la Libye. C’est tout bonnement cynique.

La question concrète que j’adresse au ministre est donc celle-ci : Quand prendrez-vous une initiative pour que la Libye soit exclue du Conseil des droits de l’homme ?

Mevrouw Freya Piryns (Groen!). – Ik spreek niet alleen namens mijn partij, maar ook namens Ecolo. Volgens het reglement kan dit misschien niet, maar ik ben blij tot een partij te behoren waar de vrienden aan de andere kant van de taalgrens voldoende vertrouwen in mij hebben om me ook namens hen te laten spreken. Dat is niet altijd vanzelfsprekend.

Dit actualiteitendebat gaat over ‘de politieke hervormingen en de overgang naar de democratie in de Arabische wereld’. Het is absoluut nodig daar een debat ten gronde over te voeren. De ons toegemeten spreektijd daarvoor is hier echter te kort. Daarom vraag ik de voorzitter van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging een diepgaand debat te organiseren over de manier waarop we de roep om democratie in die landen kunnen ondersteunen.

Ecolo en Groen! zijn zwaar teleurgesteld in de houding die België, en bij uitbreiding ook Europa, in de zaak Libië innemen.

Terwijl Kadhafi zich aan de macht vastklampt en de roep om democratie met een verschrikkelijke repressie beantwoordt, kijken de Belgische minister van Buitenlandse Zaken en Europa machteloos toe.

Ik hoorde de minister net zeggen ‘wacht op mijn antwoord’. Welnu, ik vind dat we daar al te lang op wachten. Hoeveel doden moeten er nog vallen voordat België een duidelijk standpunt durft in te nemen? Er zijn hier terecht een aantal vragen gesteld over hoe het komt dat nog altijd niet gevraagd is Kadhafi uit de Mensenrechtenraad te zetten. Ik kan me niet vinden in de diplomatieke belangen die gespeeld hebben wanneer Libië in die Mensenrechtenraad een zetel kreeg. Ik vind dat ronduit cynisch.

Mijn concrete vraag aan de minister luidt dan ook: ‘Wanneer zal u het initiatief nemen om Libië uit de Mensenrechtenraad te laten verwijderen?’

M. Steven Vanackere, vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles. – Ce débat est important. Il pénètre jusqu’au cœur de notre responsabilité politique. Quand j’ai demandé tout à l’heure qu’on me laisse d’abord répondre, ce n’était pas pour expliquer ce que j’avais encore l’intention de faire, mais bien ce que j’avais déjà fait. Il y a un monde de différence entre un acte politique et son impact en termes de communication. Je trouve dès lors important qu’on m’écoute avant de me juger. Ceux qui disent par avance être déçus semblent déjà savoir ce que je vais dire. Et dans ce cas, ils se trompent.

Celui qui fait tirer sur son peuple, qui déclare vouloir purger son pays maison par maison, qui exhorte ses partisans à traquer les opposants jusque dans leurs nids ne mérite que mépris et ne peut demeurer impuni. Les responsables devront rendre des comptes pour la violence perpétrée. La question de savoir si des sanctions seront prises est purement rhétorique. Il est évident qu’il y aura des sanctions, de la part de la communauté internationale et de notre pays.

La situation en Libye évolue à la vitesse de l’éclair et le colonel Kadhafi a perdu le contrôle d’une grande partie du pays. Il est de notre responsabilité politique de réfléchir à la visée réelle de ces mesures. Il ne s’agit pas de nous tranquilliser l’esprit mais de faire cesser la violence et de contribuer à la transition de la Libye vers un État de droit démocratique.

Ce sera pour nous un test décisif.

Un ministre des Affaires étrangères doit également examiner la faisabilité de sanctions au sein de l’UE, des Nations unies et d’autres organisations internationales, à moins que l’on trouve que l’efficacité de notre position est moins importante que des déclarations à la tribune. Je refuse de me livrer à de telles déclarations car ce serait se préoccuper davantage de soi-même que du sort du peuple libyen.

Je ne cache pas que le sort de nos concitoyens en Libye me préoccupe fortement. Aucune manchette de journal ne me fera oublier la responsabilité qui m’incombe de rapatrier, en toute sécurité, nos concitoyens qui souhaitent quitter la Libye.

De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen. – Dit is een belangrijk debat. Voor ons, politici, dringt het door tot het merg van onze politieke verantwoordelijkheid. Toen ik zopas zei te wachten op mijn antwoord, was dat niet omdat ik hier uitleg wil geven over wat ik nog van plan ben te doen, maar wel over wat ik reeds gedaan heb. Er is een groot verschil tussen politieke actie en de weerslag ervan in termen van communicatie. Ik vind ik het dan ook belangrijk mij pas te beoordelen nadat men mij gehoord heeft. Wie bij voorbaat zegt ontgoocheld te zijn, lijkt al te weten wat ik zal zeggen. Wat in dit concrete geval niet juist is.

Wie op zijn bevolking laat schieten, wie zegt dat hij zijn land huis na huis zal schoonvegen, wie zijn aanhangers oproept om protesterende landgenoten in hun nesten aan te vallen, verdient alleen maar misprijzen en kan niet straffeloos blijven. De verantwoordelijken zullen rekenschap moeten afleggen voor het gepleegde geweld. De vraag of er sancties zullen komen, is retorisch. Natuurlijk zullen er sancties komen van de internationale gemeenschap en van ons land.

De toestand in Libië evolueert razendsnel en kolonel Kadhafi heeft een groot deel van het land niet meer onder controle. Het getuigt ook van politieke verantwoordelijkheid om na te denken over wat we precies willen bereiken met de maatregelen. Hiermee bedoel ik niet onze eigen gemoedsrust, maar onze bijdrage aan het stoppen van het geweld en aan de transitie van Libië naar een democratische rechtsstaat.

Dat en niets anders is de lakmoesproef van ons handelen.

Een buitenlandminister moet ook de haalbaarheid van sancties onderzoeken binnen de EU, de VN en andere internationale organisaties, tenzij men van oordeel is dat de effectiviteit van ons standpunt minder belangrijk is dan verklaringen voor de tribune. Aan dit laatste doe ik niet mee, want dan houden we ons meer bezig met onszelf dan met het lot van de Libische bevolking.

Ik verheel niet dat het lot van onze landgenoten in Libië voor mij een sterke bekommernis is. Geen enkele krantenkop zal mij mijn verantwoordelijkheid doen vergeten om alle landgenoten die Libië willen verlaten, veilig naar België terug te brengen.

L’ambassade belge à Tripoli et mon administration à Bruxelles assurent 24 heures sur 24 et sept jours sur sept le suivi de la situation de nos compatriotes en Libye ; toutes les options pour les évacuer sont examinées, y compris en coopération avec nos partenaires européens. La Belgique conserve bien sûr la possibilité de mobiliser un avion en cas de besoin, mais jusqu’à présent cela n’a pas été nécessaire.

Nous recensons environ quatre-vingts Belges en Libye. Entre-temps, la moitié a quitté le pays. Nous restons en contact avec une trentaine de Belges, souvent porteurs de la double nationalité et qui veulent rester sur place. Vous l’aurez compris, seule une dizaine de Belges sont encore susceptibles d’être rapatriés, en toute sécurité.

De Belgische ambassade in Tripoli en mijn administratie in Brussel volgen de situatie van onze landgenoten in Libië 24 uur per dag en zeven dagen op zeven; alle evacuatiemogelijkheden worden onderzocht, ook in samenwerking met onze Europese partners. België kan desnoods een vliegtuig sturen, maar tot nu was dat niet nodig.

Er zijn ongeveer tachtig Belgen in Libië. Inmiddels heeft de helft het land verlaten. We blijven in contact met een dertigtal Belgen; vaak gaat het om mensen met de dubbele nationaliteit, die in het land willen blijven. Rest nog een tiental Belgen om in alle veiligheid te repatriëren.

Cela ne m’a cependant pas empêché d’entreprendre d’autres démarches. Les déclarations gratuites concernant mon silence et mon immobilisme m’ont incité à ne pas attendre le débat au Parlement.

Le vendredi 18 février, nous avons pour la première fois exprimé notre préoccupation au sujet des actes de violence et des victimes tombées lors des manifestations qui ont eu lieu la même semaine au Moyen-Orient et en Afrique du Nord. J’ai lancé un appel pour que tout recours à la violence soit évité, que des actions de protestation pacifiques soient autorisées et que la liberté de la presse soit respectée.

Le dimanche 20 février et le lundi 21 février, j’ai participé, au nom de la Belgique, à une déclaration des 27 ministres des Affaires étrangères de l’UE. Je me suis opposé à cet égard à la prise en compte de considérations liées à ce que d’aucuns ont appelé l’ « intégrité territoriale libyenne », étant donné que cela aurait pu être mal utilisé par le régime. J’ai été le seul à évoquer la présence de la Libye au Conseil des droits de l’homme. On se souviendra que la Libye y a été élue par 155 voix, dont celles de la majeure partie des États membres de l’UE. Ce fameux dimanche, la Belgique a été le seul de ces États à estimer qu’il fallait aussi discuter de cela.

Le lendemain, au cours de la poursuite des discussions, j’ai envoyé à tous les chefs d’État un communiqué leur demandant de convoquer une session extraordinaire du Conseil des droits de l’homme afin d’examiner les possibilités dont disposait l’UE pour faire face à la situation des droits de l’homme en Libye. J’ai ainsi expressément évoqué la possibilité de suspendre la Libye de ce Conseil.

Ceux qui se demandent combien de temps il faudra encore avant que je réagisse me poussent à faire ce que j’ai déjà fait le 21 février.

J’ai chargé mes représentants à Bruxelles, Genève et New York de sensibiliser nos collègues à cette question. Il s’ensuit qu’une session extraordinaire du Conseil des droits de l’homme sur la Libye se tiendra demain à Genève. L’UE présentera alors un projet de résolution condamnant le recours à la violence et appelant à une enquête internationale indépendante conduite par les Nations unies. C’est important sur le plan de l’accountability et de la lutte contre l’impunité. Dans ce projet de résolution, il est notamment demandé à la haute commissaire aux droits de l’homme des Nations unies de déposer la semaine prochaine un rapport intermédiaire sur la Libye. La Belgique soutient bien entendu le contenu de ce projet de résolution.

De bezorgdheid om onze landgenoten heeft mij niet belet ook andere stappen te doen. De gratuite verklaringen over het stilzwijgen en niet ageren hebben mij er niet toe aangezet het debat in het parlement af te wachten.

Op vrijdag 18 februari hebben we voor het eerst onze bezorgdheid geuit over het geweld en de slachtoffers bij protesten in dezelfde week in het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Ik deed een duidelijke oproep om alle gebruik van geweld te vermijden, vreedzame protestacties ongehinderd te laten plaatshebben en de persvrijheid te respecteren.

Op zondag 20 februari en maandag 21 februari heb ik namens België meegewerkt aan een verklaring van de 27 ministers van Buitenlandse Zaken van de EU. Daar heb ik me verzet tegen het opnemen van overwegingen inzake de ‘Libische territoriale integriteit’, zoals sommigen dat noemden, omdat dit door het regime als een argument had kunnen worden misbruikt. Ik sprak als enige over de aanwezigheid van Libië in de Mensenrechtenraad. Men zal zich ongetwijfeld herinneren dat Libië met 155 stemmen van de wereld, waaronder het overgrote deel van de Europese lidstaten, in die raad een stem heeft gekregen. Van die lidstaten heeft alleen België die bewuste zondag geoordeeld dat dit ook diende te worden besproken.

De daaropvolgende dag, toen de gesprekken werden voortgezet, heb ik een bericht aan alle hoofdsteden gestuurd waarin ik een bijzondere zitting van de Mensenrechtenraad vroeg om de mogelijkheden te onderzoeken waarover de EU beschikt om te ageren tegenover de situatie van de mensenrechten in Libië. Daarin heb ik de mogelijkheid tot schorsing van het lidmaatschap van Libië uitdrukkelijk aangehaald.

Wie zich dus afvraagt hoelang hij/zij mij nog moet aanmoedigen om te reageren, moedigt mij dus aan iets te doen wat ik op maandag 21 februari al deed.

Ik heb mijn vertegenwoordigers in Brussel, Genève en New York de opdracht gegeven onze EU-collega’s hiervoor te sensibiliseren. Die instructie heeft geleid tot een bijzondere zitting van de Mensenrechtenraad over Libië, die morgen plaats heeft in Genève. Dan zal de EU een reeds voorbereide ontwerpresolutie ter tafel leggen die het geweld veroordeelt en oproept tot een onafhankelijk en internationaal onderzoek dat door de VN wordt geleid. Dat is belangrijk op het vlak van accountability en het gevecht tegen straffeloosheid. In die ontwerpresolutie wordt ook aan de hoge commissaris voor de Mensenrechten van de VN gevraagd volgende week een tussentijds rapport over Libië in te dienen. Uiteraard ondersteunt België de inhoud van deze ontwerpresolutie.

Le 21 février toujours, j’ai fait convoquer l’ambassadeur de Libye pour lui exprimer notre sentiment de trahison au spectacle de la réaction des autorités libyennes envers le mouvement de protestation. Ces autorités se sont en effet rendues coupables de graves violations des droits de l’homme, en contradiction flagrante avec les engagements que la Libye avait pris dans le cadre de sa candidature au Conseil des droits de l’homme.

J’ai condamné le recours à la violence des autorités libyennes et je les ai appelées à respecter le droit à la liberté d’expression des citoyens libyens.

Op 21 februari heb ik ook de ambassadeur van Libië ontboden en heb ik hem meegedeeld dat we ons verraden voelen door de reactie van de Libische overheid op de protestbeweging. Die overheid heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige schendingen van de mensenrechten, wat in tegenspraak is met de beloftes die het land had gedaan bij zijn kandidatuur voor de VN-Mensenrechtenraad.

Ik heb het gebruik van geweld door de Libische overheden veroordeeld en heb hen opgeroepen het recht op vrijheid van meningsuiting van de Libische burgers te respecteren.

Certains intervenants font une fois encore référence au soutien de la Belgique à la candidature de la Libye au Conseil des droits de l’homme des Nations unies. On oublie à chaque fois qu’il s’agissait de ce qu’on nomme, dans le jargon diplomatique, un clean state, une candidature de quatre candidats pour quatre places. On oublie aussi à chaque fois de mentionner que cette candidature a été soutenue par la plupart des pays, à un moment où l’on estimait que cela amènerait la Libye à s’engager davantage sur la voie du respect des droits de l’homme. Je tiens à souligner que pour la première fois en 41 ans, à la suite de cette candidature, une conférence de presse s’est tenue à Tripoli sur un rapport critique d’une ONG à propos de la situation des droits de l’homme en Libye.

Est-ce à dire que les membres des Nations unies revoteraient aujourd’hui de la même manière ? Non, bien entendu. Il est cependant toujours très facile de prévoir après coup. Je vous explique simplement pourquoi nous avons voté comme nous l’avons fait en mai dernier et pourquoi nous avons aujourd’hui le sentiment d’avoir été trahis parce que des actes de violence et des atrocités ont été commis en Libye. Bien entendu, nous ne revoterions pas de la même manière aujourd’hui.

Cependant, si l’on juge le passé avec les informations dont nous disposons aujourd’hui, on peut sans doute écrire de bons livres mais pas faire de la politique.

Même si je persiste à dire que le Conseil des droits de l’homme des Nations unies est un reflet du monde tel qu’il est et non de ce que nous aimerions qu’il soit, les atrocités commises aujourd’hui auraient bloqué l’accès de la Libye au Conseil, comme ce fut le cas pour l’Iran.

On évoque une suspension de la Libye. Je répète que j’ai abordé cette possibilité à Bruxelles, New York et Genève et que si l’assemblée générale de l’ONU peut dégager une majorité des deux tiers à cet effet, je serai le premier à y contribuer. Il s’agirait d’une bonne sanction. Les premières discussions à Genève montrent cependant que d’autres pays sont extrêmement réservés à cet égard. Un débat est aussi en cours à l’échelon européen. La position de la Belgique est celle que je vous ai expliquée. Nous ne pouvons pas nous contenter de donner notre opinion sans chercher à obtenir un résultat. Je recherche constamment des moyens plus productifs pour agir au niveau international. L’insistance de la Belgique pour que la résolution soit examinée demain à Genève me semble très utile, par exemple.

Mme Ashton a en effet déclaré que l’UE avait décidé de suspendre les négociations avec la Libye sur un accord-cadre bilatéral, et de prendre d’autres mesures. Ainsi, on songe à une interdiction de visa, un gel des avoirs, un embargo sur les armes ou un embargo sur la livraison de tout matériel pouvant servir à la répression. La Belgique soutient entièrement cet exercice.

Je voudrais encore dire à M. Vanlouwe que le dernier accord bilatéral remonte à 2007. Il concerne un traité de protection des investissements. Il y a aussi l’accord bilatéral de 2001 sur la navigation aérienne. Ni moi-même ni mon prédécesseur immédiat n’avons conclu un accord avec la Libye.

Certains orateurs ont souligné que la situation incertaine en Afrique du Nord et le recours inadmissible à la violence en Libye risquaient d’accroître encore la pression migratoire vers l’Europe. Un afflux de réfugiés en Europe n’est pas du tout illusoire. N’oublions pas que sur les 6,5 millions d’habitants que compte la Libye, plus de deux millions n’ont pas la nationalité libyenne. L’UE en a conscience et les ministres de l’Intérieur et de la Justice se pencheront prochainement sur cette question. D’autre part, nous condamnons toute forme de chantage du régime de Kadhafi et en aucun cas, nous ne ferons dépendre notre position de cet élément.

Sommige sprekers verwijzen nog eens naar die fameuze steun die België in mei vorig jaar heeft gegeven aan de kandidatuur van Libië voor de VN-Mensenrechtenraad. Men vergeet telkens opnieuw dat het daarbij ging om wat men in het diplomatie jargon een clean slate noemt, een kandidatuur van vier kandidaten voor vier plaatsen. Men vergeet ook telkens erbij te vermelden dat de kandidatuur van Libië de steun kreeg van het overgrote deel van de wereld, op een ogenblik dat sommige engagementen van Libië aangaven dat dit inderdaad de manier was om dat land te brengen tot een groter engagement in het respecteren van de mensenrechten. Ik wijs erop dat voor het eerst in 41 jaar, ten gevolge van die kandidatuur, er in Tripoli een persconferentie kon plaatsvinden over een kritisch rapport van een ngo over de mensenrechtensituatie in Libië en dat ook de pers daarover heeft geschreven.

Zeg ik daarmee dat de VN-leden vandaag opnieuw zouden stemmen voor een zitje van Libië in de VN-Mensenrechtenraad? Natuurlijk niet. Maar achteraf voorspellen is altijd het gemakkelijkste wat er is. Ik leg u alleen uit waarom er in mei vorig jaar gestemd is zoals er gestemd is en waarom wij vandaag het gevoelen hebben dat we verraden zijn door de gewelddaden en wreedheden in Libië. Natuurlijk zouden we vandaag niet voor een zitje van Libië in de Mensenrechtenraad stemmen. Net zoals België in oktober 2007, als we toen hadden geweten wat er vandaag zou gebeuren, Libië ook niet in de VN-Veiligheidsraad zou hebben gestemd. Dat is inderdaad juist, maar door het verleden te beoordelen met de kennis van nu, kun je zeer goede boeken schrijven, maar zelden aan politiek doen.

Ook al blijf ik zeggen dat de VN-Mensenrechtenraad een weerspiegeling is van de wereld zoals hij is en niet zoals we hem graag zouden hebben, dan nog zouden de gruwelijke feiten van vandaag de toegang tot een zetel in de Raad geblokkeerd hebben, zoals we ook Iran die toegang hebben ontzegd.

Er is gesproken over een schorsing van Libië in de Mensenrechtenraad. Ik herhaal dat ik die mogelijkheid heb doen aankaarten in Brussel, in New York en in Genève en als daarvoor in de Algemene Vergadering van de VN een tweederde meerderheid kan worden gevormd, dan zal ik de eerste zijn om hiertoe bij te dragen. Het zou een goede sanctie zijn, maar uit de eerste besprekingen in Genève blijkt dat dit bij andere landen uitermate moeilijk ligt. De discussie daarover is ook bezig op Europees niveau. Het standpunt van België is alleszins wat ik net heb uiteengezet. We kunnen ons alleszins niet tevreden stellen met alleen maar onze mening te zeggen zonder resultaat na te streven. Ik blijf zoeken naar meer productieve manieren om aan internationale politiek te doen. Het aandringen van België op de resolutie die morgen in Genève wordt besproken, lijkt me bijvoorbeeld zeer nuttig.

Mevrouw Ashton heeft inderdaad verklaard dat de EU heeft beslist de onderhandelingen met Libië over een bilateraal kaderakkoord op te schorten en ook om verdere maatregelen te nemen. Zo wordt gedacht aan een visaban, een bevriezing van tegoeden, een wapenembargo of een embargo op de levering van alle materiaal dat kan dienen voor repressie. België steunt die oefening ten volle.

Aan de heer Vanlouwe wil ik nog zeggen dat het laatste bilaterale akkoord dateert van 2007. Het betreft een verdrag tot bescherming van investeringen. Er is ook nog een akkoord van 2001 over de bilaterale luchtvaart. Ikzelf noch mijn directe voorganger hebben een akkoord met Libië gesloten.

Sommige sprekers hebben erop gewezen dat de onzekere toestand in Noord-Afrika en het onaanvaardbare gebruik van geweld in Libië de migratiedruk naar Europa nog kunnen vergroten. De kans dat er een vluchtelingenstroom naar Europa op gang komt, is helemaal niet denkbeeldig. Men mag niet vergeten dat van de 6,5 miljoen inwoners van Libië er meer dan twee miljoen niet de Libische nationaliteit hebben. De EU is zich daarvan bewust en de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie zullen zich daarover zeer binnenkort buigen. Aan de andere kant veroordelen we elke vorm van chantage van het regime van Kadhafi en zullen we onze houding in geen geval daarvan laten afhangen.

En ce qui concerne la livraison d’armes par l’entreprise belge FN, vous savez tous que l’octroi de licences pour ce type d’exportations est devenu une compétence régionale. Sur ce point, je vous invite donc à adresser plutôt vos questions au parlement wallon et à organiser un débat à ce niveau. Je peux toutefois confirmer que l’accord de coopération qui a été conclu le 17 juillet 2007 avec l’autorité fédérale permet aux régions d’introduire une demande d’avis auprès du département des Affaires étrangères. Dans ce cas-ci, aucune demande d’avis n’a été introduite pour la livraison d’armes à la Libye, ce qui – je m’empresse de le souligner – n’était pas une obligation légale.

La vraie question est bien sûr de savoir quelles leçons nous devons tirer de ces développements. Ces leçons sont trop nombreuses pour que je puisse les énoncer toutes, même de manière synthétique et même dans le cadre d’un mini-débat. Elles sont bien sûr liées à la manière de trouver un équilibre entre les valeurs et les intérêts. Comment ces valeurs et ces intérêts fondent-ils notre politique étrangère ? Celui qui penserait, dans ce contexte, qu’il existe des directives faciles à suivre serait bien déçu en découvrant la complexité de la réalité. Je pense que nous devons continuer à mener ce débat avec le parlement. C’est donc avec un esprit positif que j’accueille votre volonté de poursuivre la discussion. J’y suis disposé, que ce soit de concert avec la Chambre ou dans chaque assemblée séparément.

Même s’il me paraît impossible de développer toutes les leçons à tirer, je souhaiterais conclure en partageant avec vous les trois idées que j’ai énoncées moi-même le week-end dernier devant mes vingt-six collègues européens, hormis les autres éléments que j’ai déjà donnés dans ma réponse. Mes trois commentaires peuvent peut-être aussi servir de base à une réflexion et à un débat, auxquels Mme Piryns m’a invité.

Premièrement, je crois que nous devons oser prendre beaucoup plus de contacts encore avec les représentants de la société civile, des organisations représentatives et des forces d’opposition démocratiques des pays avec lesquels nous nous engageons, et être davantage à leur écoute. Nous ne devons certainement pas nous limiter aux autorités publiques.

Deuxièmement, je suis convaincu qu’une stratégie européenne à l’égard de l’Afrique du Nord et du Moyen-Orient pourrait gagner en force et en crédibilité si nous augmentions ce que l’on appelle l’ « outreach », c’est-à-dire le fait de forger des alliances avec les autres. Je pense notamment à une discussion de nos choix européens avec des partenaires multilatéraux, comme la Ligue arabe, ou encore avec des partenaires stratégiques, comme la Turquie. Pourquoi continuons-nous à tenir ce débat entre nous sans avoir l’intelligence de forger des alliances avec d’autres pays et organisations en dehors de l’Union européenne ? Je suis convaincu que cela servirait notre crédibilité.

Enfin – et c’est une idée qui s’adresse aussi à vous personnellement, mesdames et messieurs les sénateurs –, je soulignerai que les pays qui optent pour la voie de la démocratie parlementaire doivent être aidés. J’ai dès lors plaidé auprès de mes collègues européens pour que l’on associe à notre action le levier puissant que peut constituer la diplomatie parlementaire. Soyez heureux qu’un membre d’un exécutif ait lancé auprès de ses vingt-six collègues, eux aussi membres d’un exécutif, un appel à l’intégration dans notre stratégie du levier de la diplomatie parlementaire. Tant le Parlement européen que les parlements nationaux des États membres peuvent en effet contribuer à un ancrage profond de la pratique démocratique dans ces pays. C’est pourquoi j’ai invité Mme Ashton à prendre contact avec M. Jerzy Buzek, président du Parlement européen. Tout le monde sait en effet qu’il ne suffit pas d’organiser des élections pour instaurer une démocratie.

Iedereen weet dat de uitreiking van uitvoervergunningen voor wapenleveringen, zoals voor FN, een gewestbevoegdheid is. Vragen hierover kunnen dan ook beter in het Waalse Parlement worden gesteld. Ik kan wel bevestigen dat de gewesten krachtens het samenwerkingsakkoord van 17 juli 2007 met de federale Staat een adviesaanvraag kunnen indienen bij de FOD Buitenlandse Zaken. In het dossier van de wapenlevering aan Libië werd geen adviesaanvraag ingediend, wat dus geen wettelijke verplichting is.

De echte vraag is welke lessen we uit de ontwikkelingen kunnen trekken. Dat zijn er te veel om op te noemen binnen het kader van een minidebat. Ze gaan samen met de vraag naar het evenwicht tussen waarden en belangen in het buitenlandse beleid. Wie denkt dat er in dit verband eenduidige richtlijnen bestaan, zal ontgoocheld vaststellen hoe complex de realiteit is. Dit debat moet samen met het parlement worden gevoerd. Ik sta dan ook positief tegenover de wil om de discussie voort te zetten, ofwel samen met de Kamer, ofwel in elke assemblee afzonderlijk.

Hoewel ik onmogelijk kan ingaan op alle lessen die moeten worden getrokken, wil ik de Senaat tot slot nog de drie ideeën meedelen die ik vorig weekend aan mijn zesentwintig Europese ambtgenoten heb voorgelegd. Misschien kunnen ze de basis vormen voor het diepgaande debat waartoe mevrouw Piryns oproept.

Ten eerste moeten we veel meer contacten durven leggen met vertegenwoordigers van de civiele maatschappij, van de representatieve organisaties en van de democratische oppositiepartijen van de landen waarin we actief zijn. We moeten meer naar hen luisteren en we mogen onze contacten niet alleen tot de overheden beperken.

Ten tweede ben ik ervan overtuigd dat een Europese strategie tegenover Noord-Afrika en het Midden-Oosten aan kracht en geloofwaardigheid kan winnen als we meer werk maken van outreach, de creatie van banden met de anderen. Ik denk hierbij aan de discussie over de Europese keuzes met onze multilaterale partners, zoals de Arabische Liga, of met de strategische partners, zoals Turkije. Waarom blijven we dat debat onder ons voeren en zijn we niet slim genoeg om allianties te smeden met landen en organisaties buiten de Europese Unie? Ik ben ervan overtuigd dat dit onze geloofwaardigheid ten goede zou komen.

Ten slotte wil ik uit eigen naam benadrukken dat landen die voor de parlementaire democratie kiezen, moeten worden geholpen. Ik heb er bij mijn Europese collega’s dan ook voor gepleit om ook de krachtige hefboom van de parlementaire diplomatie aan ons instrumentarium toe te voegen. Wees blij dat een lid van de uitvoerende macht zijn zesentwintig collega’s, die ook deel uitmaken van de uitvoerende macht, oproept om de parlementaire diplomatie als strategie op te nemen. Zowel het Europees Parlement als de nationale parlementen van de lidstaten kunnen een bijdrage leveren tot een diepe verankering van de parlementaire praktijk in die landen. Om die reden heb ik mevrouw Ashton gevraagd contact op te nemen met de voorzitter van het Europees Parlement, Jerzy Buzek. Iedereen weet dat verkiezingen houden niet voldoende is om een democratie in te voeren.

J’espère que le Parlement belge s’associera à cet appel et s’investira pleinement à cet effet.

Ik hoop dat het Belgische parlement zich zal willen aansluiten bij die oproep en hem ter harte zal willen nemen.

M. le président. – Chaque intervenant a l’occasion de réagir brièvement et dispose d’un temps de parole d’une minute.

De voorzitter. – Elke vraagsteller heeft de gelegenheid kort te reageren en krijgt één minuut spreektijd.

M. Karl Vanlouwe (N-VA). – Monsieur le ministre, vous vous dites quelque peu déçu que l’on réagisse avant même que vous ayez répondu à propos du soutien de la Belgique à la candidature de la Libye au Conseil des droits de l’homme des Nations unies. Or, nous étions nous-mêmes déçus parce que vous avez bel et bien soutenu cette candidature l’an dernier. À ce moment-là, vous saviez pourtant que la Libye était déjà responsable d’attentats et que Kadhafi était un fou mégalomane auquel on ne peut absolument pas se fier.

Qui plus est, vous dites qu’à l’époque, une majorité soutenait la Libye. Si je ne m’abuse, la Belgique était alors présidente du Conseil des droits de l’homme et un mois plus tard, elle présidait l’Union européenne. La Belgique disposait donc d’un plus grand poids pour ne pas soutenir la candidature de la Libye. (Signe de dénégation du ministre)

En ce moment même, des gens sont assassinés avec des armes de la FN. Je déplore que l’on n’ait jamais sollicité l’avis de votre administration à propos de cette licence d’exportation.

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). – Mijnheer de minister, u zei dat u enigszins ontgoocheld was omdat er al werd gereageerd op het antwoord dat u nog moest geven omtrent het lidmaatschap van Libië in de VN-Mensenrechtenraad, dat door België werd gesteund. Welnu, wij waren ontgoocheld omdat u vorig jaar Libië wel degelijk hebt gesteund. Op dat ogenblik wist u toch dat Libië in het verleden verantwoordelijk was voor aanslagen en dat Kadhafi totaal onbetrouwbaar is, een megalomane gek.

Bovendien zegt u dat een meerderheid Libië toen steunde. Als ik me niet vergis, was op dat ogenblik België voorzitter van de Mensenrechtenraad en ging België een maand later voorzitter worden van de Europese Unie. België had dus een groter gewicht om de kandidatuur van Libië niet te steunen. (De minister maakt een ontkennend gebaar.)

Op dit ogenblik worden mensen met FN-wapens vermoord. Ik betreur dat over die exportlicentie nooit een advies gevraagd werd aan uw administratie.

Mme Fatiha Saïdi (PS). – Je souhaite réaffirmer que, contrairement aux événements en Égypte et en Tunisie, nous avons affaire en Libye à un homme qui joue son va-tout. C’est cela qui est extrêmement inquiétant et qui nous préoccupe. C’est la raison pour laquelle nous avons interrogé le ministre sur les gestes concrets qui seront posés pour arrêter les massacres sanglants qui se déroulent en Libye et pour soutenir la population de ce pays.

Aujourd’hui, il est temps de revoir notre façon d’agir envers les États qui ne respectent pas les droits humains. Nous devons mettre en œuvre des procédures d’accompagnement de ces États pour aider les peuples qui aspirent au bien-être et à la démocratie. Nous ne pouvons nous contenter d’agir seulement quand nos intérêts sont en jeu.

Enfin, je demande qu’une attention toute particulière soit accordée aux femmes qui paient souvent un lourd tribut dans les pays arabo-musulmans. Il ne faudrait pas qu’elles soient les oubliées de ces révolutions.

Mevrouw Fatiha Saïdi (PS). – Ik wijs er nogmaals op dat we in Libië, anders dan in Egypte of in Tunesië, te maken hebben met een man die er niet voor terugschrikt alles op het spel te zetten. Dat is uiterst zorgwekkend. Daarom hebben we aan de minister gevraagd welke concrete actie genomen zal worden om een einde te maken aan de bloedige moordpartijen in Libië en om de bevolking van dat land te steunen.

We moeten ons gedrag ten aanzien van staten die de mensenrechten met de voeten treden wijzigen. We moeten procedures op gang brengen om die staten te begeleiden zodat de roep van de bevolking voor meer welzijn en democratie ernstig genomen wordt. We mogen ons niet veroorloven enkel tussenbeide te komen wanneer onze belangen op het spel staan.

Ik vraag tot slot bijzondere aandacht voor de vrouwen die het vaak hard te verduren krijgen in Arabisch-mohammedaanse landen. Laten we niet blind zijn voor hun aandeel in deze revoluties.

M. Hassan Bousetta (PS). – Nous nous réjouissons du caractère proactif de certaines initiatives du ministre mais nous attendons de lui, non seulement qu’il prenne des initiatives, mais aussi qu’il le fasse savoir à l’opinion publique. Nous lui demandons donc de faire entendre notre réaction face à cette crise politique et humanitaire extrêmement grave qui touche aujourd’hui la Libye.

J’aimerais savoir ce qu’il en est des ressortissants belges qui se trouvent actuellement en Libye. Le ministre nous a dit que quarante ressortissants belges étaient rentrés, que quatre-vingts étaient toujours sur place et qu’aucun ne demandait l’assistance de la Belgique. Or, selon le journal parlé de 13 heures de la RTBF, dix ressortissants belges seraient en situation de demander un retour. Le ministre peut-il infirmer cette information ?

Le ministre a tiré trois leçons, qui peuvent aussi être lues comme trois constats d’échec. C’est la raison pour laquelle j’ai suggéré dans mon intervention non pas de se tourner vers le passé – puisque les observateurs s’accordent à dire que la Belgique, mais aussi l’Union européenne, ont agi quelque peu à contretemps – mais de regarder vers l’avenir et d’offrir notre assistance à des pays comme la Tunisie et l’Égypte qui, aujourd’hui, pourraient profiter de notre expertise et d’une série d’offres de formation que nous pouvons leur assurer.

De heer Hassan Bousetta (PS). – We verheugen ons over de proactieve initiatieven van de minister, doch we verwachten van hem dat hij niet alleen acties onderneemt, maar dat hij die ook kenbaar maakt aan de publieke opinie. We vragen hem ervoor te zorgen dat onze reactie op deze zware politieke en humanitaire crisis in Libië gehoord wordt.

Wat gebeurt er met de Belgen die zich momenteel in Libië bevinden? De minister zei dat veertig Belgen teruggekeerd waren, maar dat er nog tachtig ter plaatse zijn en dat geen van hen de hulp van België gevraagd had. Volgens het RTBF-journaal van 13 uur, zouden tien Belgen wensen terug te keren. Kan de minister die informatie ontkrachten?

De minister heeft drie lessen getrokken, wat ook als de vaststelling van drie mislukkingen kan worden gezien. Daarom pleitte ik ervoor om niet naar het verleden te kijken, aangezien waarnemers het erover eens zijn dat België en ook de Europese Unie enigszins ongelegen hebben gereageerd, maar ons vooral naar de toekomst te richten en bijstand aan te bieden aan landen als Tunesië en Egypte die onze knowhow en ons aanbod aan opleidingen vandaag goed zouden kunnen gebruiken.

M. Richard Miller (MR). – La réponse du ministre est de nature à susciter la réflexion. Cette affaire des contrats de licence d’exportation d’armes à destination de la Libye nous montre que la procédure de vérification d’octroi de licence n’a pas du tout fonctionné et qu’elle est un échec sur toute la ligne. Ma surprise a été totale en apprenant qu’il existe depuis 2007 un accord de coopération entre le niveau fédéral et le niveau régional pour que ce dernier demande au ministère des Affaires étrangères une note dans le cadre d’un dossier comme celui dont nous parlons mais qu’aucune demande n’a été adressée à ce département concernant les armes destinées à la Libye alors que l’on savait que c’était un dossier épineux. Je vérifierai au Parlement wallon si effectivement le dossier a bien été introduit.

De heer Richard Miller (MR). – Het antwoord van de minister stemt tot nadenken. De zaak van de wapenuitvoer naar Libië toont aan dat de procedure van toezicht op de aflevering van vergunningen niet heeft gewerkt en een complete mislukking is. Ik was totaal verrast te vernemen dat er sedert 2007 een samenwerkingsakkoord bestaat tussen de federale overheid en de gewesten opdat deze laatste bij het ministerie van Buitenlandse zaken informatie zouden inwinnen in het kader van exportdossiers zoals dit. In casu is dat helemaal niet gebeurd, ofschoon men wist dat een wapenlevering aan Libië een netelige kwestie is. Ik zal in het Waals parlement navragen hoe dit dossier juist is behandeld.

M. Jurgen Ceder (VB). – Si le ministre avait su ce qu’il sait aujourd’hui, il aurait adopté – et je le crois – une autre position concernant la Libye. Le problème de la politique belge, c’est sa mémoire à court terme.

Je pense et j’espère que nous assistons aux derniers jours de Kadhafi, mais s’il devait se maintenir au pouvoir, je crains que la situation redevienne comme avant. Nous conclurons à nouveau des accords avec Kadhafi et le soutiendrons à nouveau face au Conseil des droits de l’homme des Nations unies, ou que sais-je encore, jusqu’à ce qu’il provoque un nouveau bain de sang ou une nouvelle tragédie, que ce soit ou non en se servant d’armes belges.

De heer Jurgen Ceder (VB). – Ik geloof de minister als hij zegt dat wetende wat hij vandaag weet, hij een andere houding tegenover Libië zou hebben aangenomen. Het probleem is het kortetermijngeheugen in de Belgische politiek.

Ik geloof en hoop dat we de laatste dagen van Kadhafi meemaken, maar mocht hij erin slagen aan de macht te blijven dan vrees ik dat het weer business as usual wordt. Dan gaan we opnieuw afspraken met Kadhafi maken en hem opnieuw steunen voor de VN-Mensenrechtenraad of wat dan ook, tot er weer een bloedbad of een tragedie wordt aangericht door Kadhafi al dan niet met Belgische wapens.

M. Bert Anciaux (sp.a). – J’apprécie la réprobation du ministre pour ce qui se passe en Libye, son plaidoyer contre l’impunité et pour des sanctions, des résolutions, la suspension de la Libye comme membre du Conseil des droits de l’homme de l’ONU.

Seulement, ce n’est pas suffisant. L’examen de l’embargo des armes et du gel des avoirs est essentiel, mais nous devons aller plus loin. Pourquoi le ministre ne préconise-t-il pas, au sein des Nations unies et de l’Union européenne, l’envoi de troupes de pacification en Libye ? Des gens y sont massacrés à l’heure actuelle. Pouvons-nous continuer à rester les bras croisés ? Le gouvernement et certainement le ministre de la Défense sont prêts à agir en cas d’opération militaire. Il faut envoyer maintenant une mission de paix, sous mandat des Nations unies ou européen, avec le soutien des Nations unies. C’est ce que je demande au ministre.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik waardeer het misprijzen van de minister voor wat er in Libië gebeurt, zijn pleidooi tegen straffeloosheid, zijn pleidooi voor sancties, voor resoluties, voor een schorsing van Libië in de VN-Mensenrechtenraad.

Alleen is dat niet voldoende. Het onderzoek naar het wapenembargo en naar het bevriezen van tegoeden is essentieel. Maar we moeten verder gaan. Waarom pleit de minister niet binnen de VN en binnen de Europese Unie voor het sturen van vredestroepen naar Libië? Vandaag worden daar mensen afgeslacht. Kunnen wij lijdzaam blijven toekijken? De regering, en zeker de minister van Defensie, staan vaak klaar als het op militaire actie aankomt. Nu moet er een vredesmissie worden gestuurd, onder VN of onder Europees mandaat met VN-steun. Ik roep de minister op om daar werk van te maken.

M. Rik Daems (Open Vld). – Le ministre a indiqué que, dans la limite de ses possibilités, le gouvernement a pris à temps différentes mesures. Étant donné le contexte, elles ne suffiront bien sûr pas. Je soutiens la démarche au Conseil des Droits de l’homme, mais ce n’est pas cela qui arrêtera les balles.

Par le passé, j’ai déjà plaidé pour que nos moyens de coopération au développement soient concentrés sur le développement socio-économique des parties du monde proches de nous et avec lesquelles nous avons des liens étroits, car elles sont pour une partie intégrées à notre vie. Nous montrerions ainsi l’exemple à l’Europe.

La déclaration du ministre sur la diplomatie parlementaire me réjouit. J’y ajoute que la diplomatie interparlementaire peut être tout aussi utile. La différence entre les diplomaties ordinaire et parlementaire est que celle-ci peut toujours tout dire sur n’importe quel sujet, ce qui n’est pas le cas de la diplomatie ordinaire. Je le soulignerai aussi dans notre Commission des Relations extérieures, ne serait-ce que pour sensibiliser les membres qui siègent au Conseil de l’Europe. Cette institution peut aussi faire bien des choses en la matière.

De heer Rik Daems (Open Vld). – De minister heeft aangegeven dat de regering binnen haar mogelijkheden tijdig een aantal handelingen heeft gesteld. Gegeven de context zal het natuurlijk nooit genoeg zijn. Ik sta achter de demarche in de Mensenrechtenraad, maar dat zal uiteraard geen kogels tegenhouden.

Ik heb er in het verleden al voor gepleit om een belangrijk deel van onze middelen inzake ontwikkelingssamenwerking te bundelen en te concentreren op de sociaal-economische ontwikkeling van die delen van de wereld die dichtbij ons gelegen zijn en waar we een grote verbondenheid mee kennen, omdat ze voor een stuk in ons leven geïntegreerd zijn. Daarmee zouden we ook het voorbeeld tonen aan Europa.

De uitspraak van de minister over de parlementaire diplomatie verheugt me zeer. Ik voeg eraan dat ook de interparlementaire diplomatie nuttig kan zijn. Het verschil tussen gewone diplomatie en de parlementaire, is dat de parlementaire diplomatie te allen tijde over elk onderwerp wat dan ook mag zeggen, wat de gewone diplomatie niet altijd kan. Ik zal dat ook benadrukken in onze commissie voor de Buitenlandse Zaken, al was het maar om de leden die naar de Raad van Europa gaan, daarvan bewust te maken. Die instelling kan op dat stuk veel doen.

M. Francis Delpérée (cdH). – J’ai suggéré tout à l’heure la réunion d’un conseil européen sur l’Afrique du Nord et le Moyen-Orient.

Dois-je comprendre que « qui ne dit mot consent » ?

De heer Francis Delpérée (cdH). – Ik heb daarnet voorgesteld dat de Europese Raad een vergadering zou wijden aan Noord-Afrika en het Midden-Oosten.

Moet ik uit uw stilzwijgen afleiden dat u daarmee instemt?

Mme Freya Piryns (Groen!). – Je remercie le ministre de sa réponse. J’apprécie énormément les efforts qu’il a accomplis jusqu’à présent. Il a exprimé clairement son horreur pour ce qui se déroule là-bas.

Je lui demande cependant de faire dorénavant un usage plus créatif des moyens diplomatiques à sa disposition. On le critique en effet pour avoir attendu trop longtemps et ne pas avoir pas exprimé assez explicitement la position de la Belgique sur ces événements. Ses déclarations dans la presse m’ont déçue.

Faut-il parler ou agir ? Dans la diplomatie et la politique extérieure, les deux importent beaucoup. Dans des circonstances terribles comme en Libye, les actes sont naturellement importants, mais aussi les mots que le ministre y associe. Il peut ainsi jouer un rôle de locomotive pour les autres pays.

Je rejoins la question de M. Anciaux. Nous pouvons agir en collaboration avec l’Union africaine.

Bien entendu, il est primordial d’expulser la Libye du Conseil des Droits de l’homme.

Mevrouw Freya Piryns (Groen!). – Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik waardeer ten zeerste de inspanningen die hij tot op heden al heeft gedaan. Hij heeft hier duidelijk zijn afschuw uitgedrukt over wat ginds gebeurt.

Toch vraag ik hem om vanaf nu nog creatiever om te gaan met de diplomatieke instrumenten die hij heeft. De kritiek luidt namelijk dat hij te lang gewacht heeft en niet duidelijk genoeg is geweest in de verwoording van wat België vindt dat daar gebeurt. Zijn uitspraken in de pers hebben mij teleurgesteld.

Moeten er woorden of daden komen? In de diplomatie en in het buitenlandse beleid zijn beide ontzettend belangrijk. Bij afschuwelijke situaties zoals in Libië zijn daden uiteraard belangrijk, maar dat zijn ook de woorden die de minister daaraan koppelt. Op die manier kan hij voor andere landen een voortrekkersrol spelen.

Voorts sluit ik me aan bij de vraag van de heer Anciaux. We kunnen dat doen in samenwerking met de Afrikaanse Unie.

Het belangrijkste wordt natuurlijk het verwijderen van Libië uit de Mensenrechtenraad.

M. le président. – Ce fut un débat intéressant. Chacun a pu donner son avis. Si l’occasion se présente à l’avenir, nous organiserons encore de tels débats. Je suis convaincu qu’ils apportent une plus-value.

De voorzitter. – Dit is een interessant debat geweest. Het heeft de gelegenheid geboden standpunten weer te geven. Mochten we in de toekomst nog de gelegenheid krijgen, zullen we dergelijke actualiteitendebatten nog organiseren. Ik ben ervan overtuigd dat ze een duidelijke meerwaarde hebben.

Questions orales

Mondelinge vragen

Question orale de M. Bert Anciaux au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d’asile sur «les difficultés faites par l’Europe en ce qui concerne le contrôle des prix de l’énergie» (nº 5-53)

Mondelinge vraag van de heer Bert Anciaux aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid over «de betutteling van Europa op het vlak van de controle op de energieprijzen» (nr. 5-53)

M. Bert Anciaux (sp.a). – La semaine dernière, j’avais posé au premier ministre une question sur l’AIP et sur l’indice. Quelle ne fut pas ma surprise d’entendre le lendemain un discours différent de ce qu’il avait dit ici. Bon, j’ai compris qu’une réforme de l’indice serait examinée. C’est ce qu’il a déclaré ici.

C’est d’un tout autre sujet qu’il s’agit aujourd’hui : l’Europe a clairement fait savoir qu’un contrôle des prix de l’énergie est impossible, car il violerait les règles européennes.

Cela m’étonne. Tant en Allemagne qu’en France, on prend des mesures pour contrôler le prix de l’énergie. Nous pouvons aussi prendre des initiatives directes et immédiates. Aujourd’hui, en Belgique, le prix de l’électricité est lié à celui du pétrole, ce qui n’est pas le cas ailleurs. Chez nous, un renchérissement du pétrole induit un renchérissement de l’électricité pour tous les consommateurs. Nous pouvons arrêter cela sur-le-champ.

L’Europe ne peut servir d’alibi pour nous empêcher de raboter sérieusement les prix de l’énergie. J’ai compris que le prix unique ne constitue pas la meilleure solution, car seul le plus gros offrant le meilleur tarif, en l’occurrence Electrabel, survivrait.

Il y a d’autres façons d’intervenir en faveur du consommateur, sans que l’Europe ne s’y oppose. J’espère que nous ne nous soucions pas des signaux gouvernementaux affirmant que nous sommes pieds et poings liés à la tutelle européenne.

Nous devons faire la même chose qu’à l’étranger et protéger le consommateur.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Vorige week heb ik de eerste minister een vraag gesteld over het IPA en over de index. Groot was mijn verbazing toen ik de volgende dag een ander verhaal hoorde dan wat hij hier heeft verteld. Maar goed, ik heb begrepen dat er geen groot onderzoek naar de herziening van de index zal plaatsvinden. Dat heeft hij hier verklaard.

Vandaag gaat het over iets heel anders, namelijk over Europa dat inmiddels duidelijk heeft gemaakt dat prijscontrole op energieprijzen niet kan en tegen alle Europese regels zou zijn.

Dat verbaast mij. Zowel in Duitsland als in Frankrijk worden vandaag maatregelen genomen om de energieprijs aan banden te leggen. Wij kunnen ook rechtstreeks en onmiddellijk initiatieven nemen. Vandaag is de elektriciteitsprijs in België gekoppeld aan de stijging van de olieprijs. Dat is in geen enkel ander land het geval. Wanneer de olieprijzen stijgen, stijgt bij ons de elektriciteitsprijs voor alle gebruikers. We kunnen dat onmiddellijk stoppen.

Europa mag geen alibi zijn om geen werk te maken van een ernstige inkrimping van de energieprijzen. Ik heb begrepen dat een eenheidsprijs niet de beste oplossing is, want dan zal de grootste met de laagste prijs, als enige overleven. Dat zou dan Electrabel zijn.

Er zijn andere systemen waarmee we kunnen ingrijpen in het voordeel van de consument, zonder dat Europa daartegen reageert. Ik hoop dat we ons niets aantrekken van de signalen uit de regering, waarbij gesteld werd dat we met handen en voeten gebonden zijn aan de Europese betutteling.

We moeten doen wat ook in het buitenland gebeurt ten voordele van de consument.

M. Yves Leterme, premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d’asile. – Je renvoie littéralement à la réponse que j’ai déjà donnée la semaine dernière. J’avais alors déclaré que, de toute façon, dans le cadre du projet d’accord interprofessionnel qui n’a en fin de compte pas été approuvé par les partenaires sociaux, notre système d’indexation automatique des salaires à l’évolution des prix ferait l’objet d’un débat. J’avais ajouté que le gouvernement, sur la base d’un travail solide de la Banque nationale et de l’Observatoire des prix, prendrait au moment opportun position là où le lui demanderait, entre autres au Conseil européen du 11 mars.

La discussions sur le thermomètre est importante mais moins que la discussion sur la problématique sous-jacente. La semaine dernière, sur la base du rapport de la Banque nationale, nous avons constaté qu’il s’agit d’une part d’un problème d’une hausse des prix divergente ainsi que d’un volatilité des prix de l’énergie et des aliments dans notre pays, et d’autre part d’un problème de pression sur la compétitivité des entreprises due à une évolution des coûts, essentiellement pour les entreprises qui dépendent de l’exportation, coûts qui croissent trop vite par rapport à l’étranger.

J’ai ajouté encore que l’un des éléments les plus importants au niveau européen, est qu’il y a, outre un système d’indexation automatique des salaires qui n’est pas très courant mais existe néanmoins dans plusieurs pays, la loi du 26 juillet 1996 qui prévoit tous les deux ans, en vue de la conclusion d’un accord interprofessionnel, une évaluation de la compétitivité de notre économie par rapport aux pays voisins.

C’est pourquoi, je dis très clairement au niveau européen que nous sommes partisans d’une convergence économique, d’un renforcement de cette convergence, d’une collaboration économique et de la cohésion dans l’union monétaire, et que nous appliquons déjà cela de manière embryonnaire grâce à la loi du 26 juillet 1996, en particulier dans les dispositions de ses articles 6 et 7, à savoir qu’il y a lieu, en vue de la négociation salariale, d’examiner notre position concurrentielle et que, si les partenaires sociaux ne peuvent conclure un accord interprofessionnel, le gouvernement peut intervenir et imposer une norme salariale en sus de l’indexation et des augmentations barémiques.

C’est le cadre dans lequel nous débattons. Je considère que ce n’est pas une sorte de discussion sur des fétiches qui s’est déroulée ces derniers mois. Le point de vue du gouvernement ne sera pas aveugle à la réalité. Nous tiendrons compte tant d’une augmentation divergente trop rapide des prix pour au moins deux produits de base, les carburants et l’alimentation, que de la pression qu’exerce sur notre compétitivité le système d’indexation des salaires. La politique doit veiller à limiter l’ampleur du problème sous-jacent, à savoir l’évolution divergente de nos prix de l’énergie par rapport à l’étranger. Au gouvernement, nous cherchons un système qui, inspiré d’exemples étrangers, écrêterait la hausse des prix dans le secteur de l’énergie et garantirait le pouvoir d’achat de la population, tout en limitant l’impact négatif sur l’index.

En ce qui concerne l’index proprement dit, je pense que chacun sera d’accord avec moi qu’il faut éviter qu’il soit excessivement volatile et que nous devons examiner un certain nombre d’effets de son fonctionnement actuel.

Si nous aboutissons dans ce travail, nous aurons des arguments sur le plan européen pour défendre le maintien de cette clef de voûte des relations sociales dans notre pays.

Je conclus. Je suis bien conscient de ce que, après la crise financière et ses conséquences économiques, renforcées par des éléments sur lesquels mon collègue Vanackere est interrogé aujourd’hui, nous sommes depuis 2008 dans une nouvelle phase caractérisée par l’impact sur la cohésion sociale et plus précisément sur le pouvoir d’achat de la population.

Nous devons gérer cette situation avec une grande prudence. Nous avons bien réussi à surmonter la phase de la crise financière, à rétablir la confiance par des mesures de relance et à limiter ainsi les conséquences de la crise. Nous devons de la même manière ouvrir le débat sur la pression des prix de l’énergie sur le pouvoir d’achat et les conséquences négatives sur la compétitivité de nos entreprises. Nous tiendrons ce débat sur la base d’études approfondies et en connaissance de cause.

De heer Yves Leterme, eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid. – Ik verwijs letterlijk naar het antwoord dat ik vorige week heb gegeven. Ik heb toen gezegd dat, hoe dan ook, in het kader van het ontwerp van interprofessioneel akkoord dat door de sociale partners uiteindelijk niet werd goedgekeurd, de koppeling van de lonen aan de prijsevolutie, dus ons systeem van automatische indexering van de lonen volgens de evolutie van de prijzen, het voorwerp zou zijn van een debat. Ik heb er aan toegevoegd dat de regering op het juiste moment, op basis van gedegen studiewerk, van de Nationale Bank en het Observatorium van de Prijzen, de standpunten zou innemen waartoe ze zou worden uitgenodigd, onder meer in het licht van de Europese Raad die op 11 maart plaatsvindt.

De discussie over de thermometer is belangrijk, maar nog belangrijker is de discussie over de onderliggende problematiek. Vorige week hebben we, op basis van het rapport van de Nationale Bank, vastgesteld dat dit een problematiek is van, enerzijds, afwijkende prijsstijgingen en ook van de volatiliteit in de prijsevolutie van energie en voeding in ons land en, anderzijds, de druk op de competitiviteit van de bedrijven omdat een belangrijke kostenfactor voor die bedrijven, vooral de bedrijven die aan export zijn blootgesteld, evolueert volgens die te snel stijgende prijzen in vergelijking met het buitenland.

Ik heb er ook aan toegevoegd dat één van de belangrijke elementen die we hebben op Europees niveau, het feit is dat we ondanks een systeem van automatische loonindexering, een systeem dat niet breed verspreid is maar toch in een aantal landen bestaat, sinds 26 juli 1996 ook een wet hebben waarbij om de twee jaar, in het vooruitzicht van de interprofessionele loononderhandelingen, de competitiviteit van onze economie gebenchmarkt wordt ten aanzien van de ons omringende landen.

Daarom zeg ik op Europees vlak zeer duidelijk dat we voorstander zijn van economische convergentie, en een versterking van die economische convergentie, van economische samenwerking en van cohesie van onze muntunie, en dat we die eigenlijk al embryonaal toepassen door de wet van 26 juli 1996, meer bepaald de bepalingen van artikelen 6 en 7, namelijk dat in het vooruitzicht van loononderhandelingen wordt nagegaan wat onze concurrentiepositie is en dat, wanneer sociale partners niet bij machte zijn een interprofessioneel akkoord te sluiten, de regering kan optreden en een loonnorm kan opleggen bovenop de indexering en de baremieke verhogingen.

Dat is het kader waarin we de discussie voeren. Wat mij betreft, gaat het niet over het soort fetisjdiscussie dat de afgelopen maanden heeft plaatsgevonden. Het standpunt van de regering zal niet blind zijn voor de realiteit. Het zal oog hebben voor zowel een veel te sterk afwijkende stijging van de prijzen voor minstens twee basisproducten, namelijk brandstof en voeding, als voor de druk op onze competitiviteit via het systeem van loonindexering. Het beleid moet ervoor zorgen dat de onderliggende problematiek, namelijk een van het buitenland afwijkende evolutie van onze energieprijzen, wordt beperkt. Binnen de regering zijn besprekingen aan de gang om een systeem te vinden dat, geïnspireerd op buitenlandse voorbeelden, de automatische prijsstijgingen in de energiesector aftopt en de koopkracht van de bevolking vrijwaart, maar dat toch de negatieve impact op de index beperkt.

Wat de index zelf betreft, denk ik dat eenieder het met mij eens is dat een te sterke volatiliteit moet worden vermeden en dat we een aantal effecten van de wijze waarop het indexsysteem nu functioneert tegen het licht moeten houden.

Als we dat werk doen – enerzijds zorgen dat aan de basis van het probleem iets wordt gedaan, namelijk de afwijkende evolutie van de energieprijzen, en anderzijds, goed nagaan wat de werking is van het huidige indexsysteem –, zal dit ons argumenten geven om op Europees vlak het bestaan van deze hoeksteen van de sociale verhoudingen in ons land te behouden.

Ik besluit. Ik ben me goed bewust van het feit dat we, na de financiële crisis en de negatieve economische gevolgen ervan, nog versterkt door een aantal elementen waarover collega Vanackere vandaag is ondervraagd, nu voor de volgende sequens staan in wat zich sinds eind 2008 afspeelt, namelijk de impact op de sociale cohesie en meer bepaald op de koopkracht van de mensen.

We moeten daar zeer behoedzaam mee omspringen. Zoals we op een goede manier door de fase van de financiële crisis zijn geraakt en we via relancemaatregelen onder meer het vertrouwen hebben hersteld zodat de economische impact van die financiële crisis kon worden beperkt, zo moeten we ook het debat over de druk van de energieprijzen op de koopkracht en de negatieve gevolgen op de concurrentiekracht van onze bedrijven voeren. We zullen dit doen op basis van gedegen studiewerk en kennis van zaken.

M. Bert Anciaux (sp.a). – Monsieur le premier ministre, vous m’avez donné la même réponse que la semaine dernière, mais la question n’était pas identique ; je ne vous interroge pas aujourd’hui sur l’indexation mais sur les prix de l’énergie et le contrôle de ces prix.

Je vous demande seulement de travailler au gouvernement pour trouver un système. Aujourd’hui, on a par exemple expliqué qu’un système d’acheteur unique est absolument intéressant. Il faut élaborer un système où les prix de l’énergie ne puissent plus augmenter autant qu’aujourd’hui, indépendamment de l’indexation et des effets de l’indexation. La liaison du prix de l’électricité au prix du pétrole pousse bien davantage à la hausse le prix de l’électricité qu’à l’étranger. Nous n’avons plus besoin d’études mais d’action.

Ma deuxième réflexion est : ne nous laissons pas assujettir par l’Europe. Dans le reste de l’Europe, il y a aussi des contrôles sur les prix de l’énergie. J’espère que vous y songerez en dépit de l’indigence de votre réponse.

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Mijnheer de eerste minister, u gaf me hetzelfde antwoord als vorige week op mijn vraag over de index, alleen ging mijn vraag vandaag daar niet over, maar wel over de energieprijzen en de controle op die energieprijzen.

Ik vraag u alleen om met de regering echt werk te maken van een systeem. Vandaag heeft men mij bijvoorbeeld uitgelegd dat een single buyers-systeem absoluut interessant is. Er moet een systeem uitgedokterd worden waardoor de energieprijzen, los van de index en de gevolgen van de index, niet zo stijgen als vandaag. Alleen de koppeling aan de olieprijzen zorgt er vandaag voor dat de elektriciteitsprijs fors de hoogte in gaat, veel meer dan in het buitenland. Daarvoor hebben we geen studies nodig, maar daadkracht.

Mijn tweede bedenking is: laat u niet ringeloren door Europa. In de rest van Europa is er ook prijscontrole met betrekking tot de energie. Ik hoop dat u, ondanks het karige antwoord, dit toch meeneemt.

Rapport d’activités 2009 du Comité permanent de contrôle des services de renseignements et de sécurité (Doc. 5-545)

Activiteitenverslag 2009 van het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Stuk 5-545)

Discussion

Bespreking

M. Dirk Claes (CD&V), corapporteur. – En novembre de l’année dernière, nous avons discuté du rapport d’activités avec la Commission d’accompagnement du Comité P de la Chambre. Comme il est difficile de détailler ou de résumer le rapport, je me réfère au rapport écrit.

De heer Dirk Claes (CD&V), corapporteur. – We hebben het activiteitenverslag vorig jaar in november besproken, samen met de begeleidingscommissie van het Comité P van de Kamer. Het is moeilijk het verslag op te delen of samen te vatten. Daarom verwijs ik naar het schriftelijke verslag.

M. Bart Laeremans (VB). – Je peux difficilement féliciter le rapporteur pour un rapport aussi abominable. Adresser des félicitations n’est d’ailleurs pas dans nos habitudes car généralement, le mérite des parlementaires sur le plan de la rédaction des rapports est très limité. De plus, lors de la désignation des rapporteurs, les petits jeux politiques font que certains partis sont exclus. Les membres du Vlaams Belang ne sont pratiquement jamais chargés d’élaborer un rapport. Le cordon sanitaire va jusque-là.

Cette fois, on n’aurait même pas pu désigner un membre du Vlaams Belang comme rapporteur, car aucun membre de notre parti ne peut siéger dans la commission de suivi. Sous la précédente législature, aucun membre de l’opposition n’y siégeait d’ailleurs. Cette fois encore, nous risquons de tomber dans le même scénario.

Monsieur De Wever, vous gardez un atout en réserve, mais nous partons du principe que de nouveau, l’opposition ne siégera pas dans la commission de suivi à l’avenir. À moins que votre parti ne siège dans l’opposition, naturellement.

De heer Bart Laeremans (VB). – Ik kan de rapporteur moeilijk feliciteren voor zo’n abominabel verslag. Het is ook niet onze gewoonte om te feliciteren, want doorgaans is de verdienste van de parlementsleden zelf bij het schrijven van een verslag erg beperkt. Bovendien worden bij het aanwijzen van de rapporteurs politieke spelletjes gespeeld en sommige partijen uitgesloten. Vlaams Belangers krijgen bijna nooit een opdracht om verslag uit te brengen. Zover reikt het cordon sanitaire.

Deze keer had men zelfs geen lid van het Vlaams Belang kunnen aanduiden als rapporteur, want in de begeleidingscommissie mogen geen leden van onze partij zitten. In de vorige zittingsperiode zat er zelfs helemaal niemand van de oppositie in. Ook nu dreigen we opnieuw in een zelfde scenario verzeild te raken.

Mijnheer De Wever, u houdt nog een slag om de arm, maar we gaan ervan uit dat de oppositie in de toekomst opnieuw niet in de begeleidingscommissie zal zitten. Tenzij uw partij in de oppositie zou zitten natuurlijk.

M. Bart De Wever (N-VA). – Nous siégeons dans l’opposition.

De heer Bart De Wever (N-VA). – Wij zitten in de oppositie.

M. Bart Laeremans (VB). – C’est une déclaration importante mais nous ne mènerons pas ce débat-là aujourd’hui.

Voici quelques mois, sous la présidence belge, au cours d’une séance qui a eu lieu au Sénat concernant les services de renseignement, je me suis plaint du fait que l’opposition ne siège pas dans la commission de suivi. Certains collègues d’autres pays se sont montrés très surpris car nulle part ailleurs en Europe, cela ne se passe ainsi. L’opposition doit naturellement y avoir accès.

D’un point de vue démocratique, il est tout à fait incompréhensible et inacceptable qu’un organe aussi important, une commission de suivi qui doit contrôler des services de renseignement, soit à ce point réduite, cinq membres à peine, et que toute opposition en soit écartée. D’autant plus que ces mêmes services de renseignement ont la fâcheuse habitude, dans ce pays funeste et ingérable, de gaspiller leur temps en combattant et en surveillant cette même opposition, priorité qui reste toujours valable pour la Sûreté de l’État. La désignation d’Alain Winants comme administrateur général de la Sûreté de l’État le prouve. Dans une vie antérieure, en tant que magistrat du parquet, il avait pour tâche de combattre le Vlaams Blok et a pour cela bénéficié d’une brillante promotion qui lui a permis de poursuivre son travail antidémocratique. C’est sans aucun doute la raison pour laquelle le régime ne veut pas que des fouineurs viennent se mêler de la cuisine interne de la Sûreté de l’État.

Nous combattons aujourd’hui à armes inégales, ce qui ne devrait pas pouvoir se faire dans un parlement. Certains partis peuvent participer aux réunions et d’autres pas. Nous devons aujourd’hui « débattre » du même rapport. Comment pouvons-nous lutter à armes égales ? Nous n’avons pas davantage accès aux documents. Il ne s’agit par conséquent pas d’un véritable débat démocratique.

La Sûreté de l’État fixe donc de mauvaises priorités. En ce qui concerne les vraies priorités, la lutte contre le terrorisme par exemple, elle ne remplit pas son rôle et a commis ces dernières années des énormes bévues ; elle a fait preuve d’une incompétence exceptionnelle et nous a fait honte sur le plan international. C’est ce qui ressort à suffisance, monsieur Claes, de ce qui figure, et surtout ne figure pas, dans le rapport que vous avez exposé si brillamment. Car ce rapport est un rapport de pacotille. À peine sept pages et demie qui ne témoignent d’aucune discussion approfondie, aucun échange de vues sérieux.

Moins de vingt pour cent de l’attention, moins d’une page et demie, est accordé au plus grand scandale de la justice belge depuis la Deuxième guerre mondiale et la répression, encore plus indigne et avec des conséquences beaucoup plus lourdes que l’affaire Dutroux, je vise les six meurtres politiques commis par Belliraj, entre autres sur l’imam modéré de la grande mosquée de Bruxelles et le médecin juif Wybran ; notre pays est ainsi tombé aux mains du terrorisme international bien avant le 11 septembre 2001.

Monsieur le rapporteur, je ne peux nullement vous féliciter pour ce rapport de pacotille. J’ai au contraire un sentiment de honte, non seulement à votre place, mais aussi à la place de tous les parlementaires qui siégeaient à la commission de suivi.

Les membres de la commission de suivi ont-ils dormi ? L’affaire Belliraj ne vaut-elle pas plus que quelques questions futiles aux membres du Comité R ? Le manque d’intérêt est-il tel que les membres ignorent de quoi il retourne dans le dossier Belliraj ?

Ce dossier concerne directement le terroriste le plus recherché au monde dans les années 80 et 90, Abu Nidal, responsable de plus de 120 attentats et de plus de 300 morts à travers le monde. Belliraj était en contact direct avec lui.

L’ouvrage Het geheim van Belliraj de Georges Timmerman – pas précisément un sympathisant du Vlaams Belang – vient de paraître. Ce journaliste du quotidien De Morgen est peut-être le meilleur journaliste d’investigation flamand. Dans cette œuvre titanesque, il relie entre eux des détails choquants et incontestables.

Il a décortiqué les sources les plus diverses tant ici qu’au Maroc. En outre, il est le seul journaliste flamand qui a assisté au procès Belliraj. Il est parvenu à placer le terrorisme de Belliraj dans son contexte exact, ce qui soulève des questions particulièrement importantes sur l’intervention de la Sûreté de l’État.

Lorsque l’enquête judiciaire s’est tournée vers Belliraj voici environ 20 ans, le Groupe Interforces Antiterroriste, dont la Sûreté de l’État fait partie, a freiné les choses de sorte que l’enquête a tourné au fiasco. Georges Timmerman a retrouvé dans des documents de la Sûreté de l’État que Belliraj avait déjà acheté cinq ans plus tôt des explosifs, des grenades à main et des mitrailleuses ; on n’a rien fait de cette information.

Il y a aussi eu la libération très anticipée du Syrien Saïd Al Nasr, responsable d’un attentat commando mortel en 1980 contre une école juive anversoise. Il avait alors été condamné à la perpétuité mais, eu égard au chantage dans les dossiers d’Abu Nidal et de Belliraj, il a bénéficié d’une libération anticipée. Il a pu partir en échange d’un certain nombre d’autres libérations.

Il y a aussi le marché entre l’État belge et Abu Nidal à propos des otages du Silco. Des accords ont été conclus pour des montants très élevés sur l’arrêt des attentats sur notre territoire. Ce pays a donc conclu des marchés avec Abu Nidal et sa bande, mais personne ne peut le savoir.

Ensuite, on a fait appel à Belliraj comme informateur pour la Sûreté de l’État. Pour cette mission, il a été gratifié en 2000 de la nationalité belge dans la foulée des milliers de naturalisations de la procédure accélérée de naturalisation et grâce à un rapport manipulé de la Sûreté de l’État.

Il y a aussi les questions que les services de renseignement marocain ont déjà posées à la Sûreté de l’État dans les années 90 sur les liens de Belliraj avec des mouvements islamistes iraniens. Étrangement, on ne retrouve aucune trace de ces questions à la Sûreté de l’État.

Un certain nombre de ces éléments, comme l’achat d’explosifs et les questions posées par le Maroc, sont confirmés dans l’enquête du Comité R, mais le comité se limite au constat étonnant que l’on n’en a rien fait. Il n’est pas question d’une vraie enquête sur ce qui a échoué à la Sûreté de l’État, sur les responsables, sur les personnes extérieures à la Sûreté de l’État impliquées dans ce dossier. On se contente de l’explication de la Sûreté de l’État, à savoir que le service ne peut pas donner d’informations complémentaires car elles sont classées.

Georges Timmerman conclut dès lors à juste titre que de trop nombreuses affaires doivent être tues parce que trop d’intérêts de hauts responsables belges ou de services de renseignement étrangers sont en jeu. La commission de suivi s’incline devant tant de mystères et d’énigmes non résolues. Il en va de même pour le ministre de la Justice qui s’incline devant l’inertie de la justice quand il s’agit de faire progresser ce dossier et de voir quelles sont les suites pour notre pays des arrêts rendus au Maroc.

Que doit-on faire des complices par exemple ? Généralement en effet, Belliraj ne tirait pas lui-même. Il a donné les noms et tous les détails des vrais exécuteurs. Ceux-ci circulent toujours librement dans notre pays. Le département de la Justice sait qui ils sont, mais il continue à faire traîner les choses et à tergiverser.

Lorsque j’ai interrogé le ministre pour la énième fois le 30 novembre, il a dû admettre humblement que, quatre mois après le jugement en appel au Maroc, le parquet fédéral ne disposait pas encore de l’arrêt condamnant Belliraj à la perpétuité. La lenteur de la Justice ne connaît pas de limites.

Timmerman conclut dès lors que l’on est en train de reléguer ce dossier aux oubliettes. En tant que journaliste de De Morgen, il a eu l’amabilité de citer certains de mes propos mais il évoque aussi Michel Dooms du CD&V qui, comme moi, a interrogé le ministre de la Justice. M. Dooms a notamment dit que tous les autres assassinats sont traités avec un luxe de détails dans les médias, mais que l’on ne peut rien savoir des assassinats terroristes ; que la justice tient peut-être le ministre dans l’ignorance ; que le ministre dissimule peut-être quelque chose qui sent mauvais dans ce dossier ; que c’est la première fois dans sa carrière qu’une enquête sur des assassinats est tenue secrète d’une telle manière ; que c’est témoigner de mépris envers les parlementaires ; qu’il espère obtenir des informations car il y a droit, de même que la population.

Nous ne nous contentons pas de ce rapport décevant que M. Claes vient d’exposer si « brillamment ». Il faut davantage creuser ce dossier terrible. Il reste beaucoup trop d’énigmes. Le parlement doit jouer son rôle. Comme à la Chambre, nous déposerons une proposition visant à instituer une commission d’enquête. Nous disposons d’ailleurs de nombreux nouveaux arguments. Une commission d’enquête est en effet la seule solution. J’espère que les parlementaires liront l’ouvrage de M. Timmerman et qu’ils se prononceront en faveur de notre proposition visant à instituer une commission d’enquête.

De heer Bart Laeremans (VB). – Dat is een belangrijke verklaring, maar dat debat gaan we vandaag niet voeren.

Enkele maanden geleden, tijdens het Belgisch voorzitterschap, heb ik in een vergadering over de inlichtingendiensten in de Senaat aangeklaagd dat de oppositie niet in de begeleidingscommissie zit. Ik kreeg toen zeer verbaasde reacties van collega’s uit andere landen. Zoiets bestaat nergens anders in Europa. Uiteraard moet de oppositie daar toegang toe krijgen.

Uit democratisch oogpunt is het volslagen onbegrijpelijk en onaanvaardbaar dat zo’n belangrijk orgaan, een begeleidingscommissie die de inlichtingendiensten moet controleren, zo klein wordt gehouden, amper vijf leden, en dat alle oppositie er kan worden geweerd. Temeer daar dezelfde inlichtingendiensten in dit onzalige en onbestuurbare land de naargeestige gewoonte hebben hun tijd te verprutsen met het schaduwen en bestrijden van diezelfde oppositie, een prioriteit die voor de Veiligheid van de Staat tot op vandaag blijft gelden. De aanstelling van Alain Winants als administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat bewijst dat. In zijn vorig leven als parketmagistraat had hij de taak het Vlaams Blok te bestrijden en werd hij daarvoor beloond met een vorstelijke promotie, waardoor hij zijn antidemocratische werk kan voortzetten. Zonder enige twijfel is dat de reden waarom het regime geen pottenkijkers wil in de interne keuken van de Veiligheid van de Staat.

Wij strijden vandaag dus met ongelijke wapens, wat in een parlement niet zou mogen. Er zijn partijen die aan de vergaderingen mogen deelnemen en andere die dat niet mogen. Wij moeten vandaag ‘debatteren’ over hetzelfde verslag. Hoe kunnen wij met gelijke wapens strijden? Wij krijgen ook geen toegang tot de documenten. Van een volwaardig democratisch debat is bijgevolg geen sprake.

De Veiligheid van de Staat legt dus de verkeerde prioriteiten. Inzake de echte prioriteiten, de bestrijding van het terrorisme bijvoorbeeld, vervult de Veiligheid van de Staat haar taak niet en heeft ze de voorbije jaren ontzettend geblunderd, blijk gegeven van een uitzonderlijke incompetentie en ons internationaal te schande gemaakt. Dat blijkt ten overvloede uit wat in het verslag, dat u, collega Claes, zo briljant heeft toegelicht, staat en vooral niet staat. Want dit verslag is een flutverslag. Amper zeven en een halve bladzijde, waarin allesbehalve blijk wordt gegeven van een grondige discussie, van een ernstige gedachtewisseling, van een diepgaand debat.

Minder dan twintig procent van de aandacht, minder dan anderhalve bladzijde gaat over het grootste schandaal van de Belgische justitie sinds de Tweede Wereldoorlog en de repressie, nog schandelijker en met veel verregaander gevolgen dan de zaak-Dutroux, namelijk de zes politieke moorden van Belliraj, onder meer op de gematigde imam van de grote moskee van Brussel en de joodse arts Wybran, waarmee dit land, lang voor 9/11, in de greep is gekomen van het internationaal terrorisme.

Mijnheer de rapporteur, ik kan u dus allerminst feliciteren met dit flinterdunne flutverslag. Ik krijg integendeel een gevoel van plaatsvervangende schaamte, niet alleen in uw plaats, mijnheer de rapporteur, maar in de plaats van alle parlementsleden die daar aanwezig waren.

Hebben de leden van de begeleidingscommissie soms liggen slapen? Is de zaak-Belliraj dan niets meer waard dan enkele futiele vragen aan de leden van het Comité I? Is de desinteresse werkelijk zo groot dat de leden niet weten waarover het dossier-Belliraj gaat?

Dit dossier heeft rechtstreeks betrekking op de in de jaren tachtig en negentig meest gezochte terrorist ter wereld, Abu Nidal, die verantwoordelijk was voor meer dan 120 aanslagen en meer dan driehonderd doden over de hele wereld. Belliraj stond met hem rechtstreeks in contact.

Het pas verschenen boek Het geheim van Belliraj van Georges Timmerman – niet bepaald een Vlaams Belanger – is verplichte lectuur. Die journalist van De Morgen is de beste en misschien wel de enige onderzoeksjournalist die Vlaanderen rijk is. Het boek leest als een thriller, maar het is helaas bittere realiteit. Timmerman rijgt in dit titanenwerk de schokkende en onweerlegbare details aan elkaar.

Hij heeft de meest uiteenlopende bronnen uitgevlooid, zowel hier als in Marokko. Hij heeft ook als enige Vlaamse journalist het proces-Belliraj bijgewoond. Hij is ook erin geslaagd het terrorisme van Belliraj in de juiste context te plaatsen, waarbij bijzonder grote vragen rijzen over het optreden van met name de Veiligheid van de Staat.

Toen het gerechtelijk onderzoek ongeveer twintig jaar geleden in de richting van Belliraj wees, ging de Antiterroristische Gemengde Groep, waarvan ook de Veiligheid van de Staat deel uitmaakt, op de rem staan, zodat het onderzoek een fiasco werd. Zo heeft Georges Timmerman in documenten van de Veiligheid van de Staat teruggevonden dat Belliraj vijf jaar eerder al explosieven, handgranaten en mitrailleurs had aangekocht, informatie waarmee verder niets werd gedaan.

Ook was er de zeer vervroegde vrijlating van de Syriër Said Al Nasr, die in 1980 een dodelijke militaire commandoaanslag pleegde op Joodse schoolkinderen in Antwerpen. Hij had daarvoor levenslang gekregen, maar in samenhang met de chantage in de dossiers van Abu Nidal en Belliraj, werd hij zeer vervroegd vrijgelaten. Hij mocht gaan in ruil voor een aantal andere vrijlatingen.

Ook is er de deal tussen de Belgische Staat en Abu Nidal over de gijzelaars van de Silco, waarbij tegen zeer hoge bedragen afspraken werden gemaakt over de stopzetting van aanslagen op Belgisch grondgebied. Dit land heeft dus deals gesloten met Abu Nidal en zijn bende, maar daarover mag niets worden geweten.

Nadien werd Belliraj als informant voor diezelfde Veiligheid van de Staat ingeschakeld. Voor die opdracht werd hij in 2000, in het zog van de duizenden naturalisaties van de snel-Belg-wet en dankzij een gemanipuleerd verslag van de Veiligheid van de Staat, met de Belgische nationaliteit beloond.

Een ander punt zijn de vragen die de Marokkaanse inlichtingendiensten reeds in de jaren negentig aan de Veiligheid van de Staat stelden over de banden van Belliraj met Iraanse islamitische bewegingen. Van die vragen zijn vandaag vreemd genoeg geen sporen terug te vinden zijn bij de Veiligheid van de Staat.

Een aantal van die elementen, zoals de aankoop van de explosieven en de vragen van Marokko, worden in het onderzoek van het Comité I bevestigd, maar het comité beperkt zich tot de verbazende vaststelling dat hiermee niets werd gedaan. Dat is het dan. Van een echt onderzoek naar wat bij de Veiligheid van de Staat is misgegaan, wie daarvoor verantwoordelijk was en welke mensen van buiten de Veiligheid van de Staat daarbij betrokken waren, is geen sprake. Men vergenoegt zich met de uitleg van de Veiligheid van de Staat dat de dienst geen bijkomende, want geklasseerde, informatie kan geven.

Zeer terecht komt Georges Timmerman dan ook tot de conclusie dat veel te veel zaken niet aan het licht mogen komen omdat te veel belangen van hoge Belgische verantwoordelijken of van buitenlandse inlichtingendiensten op het spel staan. De begeleidingscommissie legt zich gewillig neer bij zoveel geheimdoenerij en zoveel blijvende raadsels. Hetzelfde geldt voor de minister van Justitie, die zich tot op heden neerlegt bij de inertie van Justitie om voort te maken met dit dossier en om uit te maken wat voor ons land de gevolgen zijn van de arresten die in Marokko zijn geveld.

Wat moet er, bijvoorbeeld, gebeuren met de medeplichtigen? Belliraj schoot immers meestal niet zelf. Hij noemde de namen en gaf alle details van de werkelijke executeurs. Zij lopen vandaag vrij rond in ons land. Het departement van Justitie weet wie ze zijn, maar blijft talmen en de zaak voor zich uitschuiven.

Toen ik de minister van Justitie hierover op 30 november voor de zoveelste keer ondervroeg, moest hij ootmoedig toegeven dat het federaal parket volle vier maanden na de uitspraak in beroep in Marokko nog niet eens over het arrest beschikte waarbij Belliraj tot levenslang werd veroordeeld. De traagheid van Justitie kent geen grenzen.

Timmerman besluit dan ook dat in dit dossier een vergeetboekoperatie bezig is. Als journalist van De Morgen is hij zo vriendelijk sommige van mijn uitspraken te citeren, maar hij haalt ook de woorden van Michel Dooms van CD&V aan, die net als ik de minister van Justitie hierover ondervroeg: ‘Iedere andere moord komt met naam en toenaam in de media, maar van terroristische moorden mogen we niets weten. Misschien houdt het gerecht ook de minister in het ongewisse. Misschien houdt de minister iets achter. Iets aan dit dossier stinkt. Het is de eerste keer in mijn carrière dat een moordonderzoek op dergelijke wijze geheim gehouden wordt. Het is de hoon aan de parlementsleden. Ik hoop dat de informatie er toch nog komt. Ik heb er recht op en de bevolking ook.’

Met dit beschamende verslag, dat daarnet ‘briljant’ werd toegelicht door de heer Claes, nemen wij geen genoegen. Dit vreselijke dossier moet verder worden uitgespit. Hier blijven veel te veel raadsels bestaan. Het parlement moet op zijn strepen staan. Net zoals in de Kamer zullen we een voorstel indienen tot oprichting van een onderzoekscommissie. Inmiddels beschikken we trouwens over vele nieuwe argumenten. Een onderzoekscommissie is immers het enige wat soelaas kan bieden. Ik hoop dat de leden het boek van Timmermans zullen lezen en dat ze ons voorstel voor een onderzoekscommissie zullen goedkeuren.

M. Armand De Decker (MR). – Je viens d’entendre un discours étonnant mais tout ce qui est excessif est insignifiant, nous le savons.

Qui veut déstabiliser l’État déstabilise la Sûreté de l’État, cela va de soi. C’est d’une limpidité totale.

Je ne voudrais pas m’inscrire dans un schéma qui laisserait croire que tous les ministres de la Justice qui ont contrôlé la Sûreté de l’État depuis la Seconde Guerre mondiale ont été des incompétents. À croire M. Laeremans, c’est ce que nous devrions penser !

Pour avoir suivi cette matière durant la dernière décennie, je sais que la vérité est très loin de ce que vous dites, monsieur Laeremans. Heureusement pour le pays ! Vos propos relèvent de la désinformation, à moins que ce ne soit de la propagande pour des romans écrits par l’un ou l’autre de vos amis.

Je voudrais revenir au sujet en discussion. La Sûreté de l’État obtient régulièrement de grands succès. Si vous vous renseigniez auprès des gouvernements des pays voisins – pour autant qu’ils acceptent de vous recevoir, ce qui m’étonnerait –, les informations que vous recevriez seraient très différentes des stupidités que vous venez de prononcer à la tribune du Sénat.

Nous avons la chance de faire partie de la moitié des États de l’UE qui disposent d’un contrôle parlementaire des services de renseignements. Notre système n’est pas parfait, certes, mais nous en avons un. La France, par exemple, n’en possède pas. Elle dispose d’un contrôle parlementaire sur les écoutes téléphoniques mais pas sur les services de renseignements, qui restent du ressort exclusif de l’exécutif.

Notre système permet à un certain nombre de membres du parlement, répartis entre les groupes selon la clé D’Hondt, d’être tenus au courant de ce que font les services de renseignements. Dans le rapport, on peut lire les résultats d’un audit de la Sûreté de l’État. Même s’il s’agit d’un audit un peu ancien de 2008-2009, on y rapporte que depuis une dizaine d’année la Sûreté fonctionne mieux et enregistre davantage de succès.

Nous avons voté une loi qui donne à la Sûreté de l’État et au Service des renseignements militaires le droit d’utiliser des méthodes particulières de recherche. Nous étions le dernier pays d’Europe à ne pas avoir permis aux services de renseignements d’utiliser un système d’écoute administrative. Ce qui me paraît le plus important toutefois est que nous veillons à ce que les écoutes qui peuvent être effectuées soient soumises aux mesures de contrôles prévues par la loi. La commission des écoutes administratives, composée de magistrats, qui va surveiller la manière dont sont faites ces écoutes, vient d’être installée. Il nous faudra pour notre part veiller à la façon dont ce contrôle s’effectue. C’est l’essentiel de ce que nous devons retenir du rapport de cette année.

Je voudrais terminer en disant qu’avant les élections, la commission – en dialogue avec le gouvernement et le ministre – avait tenté d’élargir le contrôle parlementaire, de manière notamment que les sénateurs faisant partie de la Commission R puissent avoir un certificat de sécurité les habilitant à être informés de renseignements secrets.

À cause de la dissolution des Chambres, nous n’y sommes pas arrivés, mais je pense que nous devons poursuivre l’exercice afin de renforcer le contrôle démocratique sur cette matière très sensible mais très importante et indispensable à la préservation de la démocratie.

Il y a une vingtaine d’années, un livre de Jean-François Revel, intitulé Comment les démocraties finissent, m’avait beaucoup impressionné ; je vous invite à le lire et à y réfléchir.

De heer Armand De Decker (MR). – Ik heb zopas een verbazende redevoering gehoord, maar we weten dat alles wat overdreven is, van geen betekenis is.

Wie de Staat wil destabiliseren, destabiliseert de Veiligheid van de Staat. Dat is zeer duidelijk.

Ik ben het er niet mee eens dat alle ministers van Justitie die de Veiligheid van de Staat sinds de Tweede Wereldoorlog hebben gecontroleerd, onbekwaam waren. Als we de heer Laeremans moeten geloven, is het dat wat we moeten denken.

Ik heb deze materie het jongste decennium gevolgd en ik weet dat de waarheid veraf staat van wat u zegt, mijnheer Laeremans. Gelukkig voor ons land. Wat u zegt is desinformatie, tenzij het reclame is voor een roman van een van uw vrienden.

Ik kom terug tot het onderwerp. De Veiligheid van de Staat behaalt geregeld grote successen. Als u informatie zou vragen bij de regeringen van onze buurlanden – als ze bereid zijn u te ontvangen, wat me zou verwonderen – zou die informatie zeer sterk verschillen van de stommiteiten die u hier op de tribune van de Senaat hebt gezegd.

Wij hebben het geluk te behoren tot de helft van de EU-lidstaten die beschikken over een parlementaire controle over de inlichtingendiensten. Ons systeem is zeker niet perfect, maar we hebben er tenminste een. In Frankrijk bijvoorbeeld is dat niet het geval. Dat land beschikt over een parlementaire controle op telefoontap, maar niet op de inlichtingendiensten, die uitsluitend onder de uitvoerende macht blijven ressorteren.

Ons systeem verleent een aantal parlementsleden, verdeeld over de fracties volgens het systeem-D’Hondt, de mogelijkheid op de hoogte te worden gehouden van wat de inlichtingendiensten doen. In het verslag kan men de resultaten lezen van een audit over de Veiligheid van de Staat. Het betreft weliswaar een audit van 2008-2009, maar hij toont in elk geval aan dat sinds een tiental jaren de Staatsveiligheid beter werkt en meer successen behaalt.

Wij hebben een wet goedgekeurd die aan de Veiligheid van de Staat en aan de militaire inlichtingendienst het recht geeft bijzondere opsporingsmethoden te gebruiken. Wij waren het laatste Europese land dat de inlichtingendiensten niet de toelating gaven een administratief afluistersysteem te gebruiken. Wat me echter het belangrijkste toeschijnt is dat wij erover waken dat het afluisteren wordt onderworpen aan de door de wet ingevoerde controlemaatregelen. De administratieve commissie, samengesteld uit magistraten, die toezicht gaat houden op de manier waarop het afluisteren gebeurt, is zopas geïnstalleerd. Het is onze taak erop toe te zien dat die controle correct gebeurt. Dat is de essentie van wat we moeten onthouden uit het verslag van dit jaar.

Ik wil besluiten met te zeggen dat de commissie vóór de verkiezingen – in overleg met de regering en de minister – heeft geprobeerd de parlementaire controle uit te breiden, met name dat de senatoren die deel uitmaken van het Comité I een veiligheidscertificaat zouden kunnen krijgen om over geheime inlichtingen te kunnen worden geïnformeerd.

Door de ontbinding van de Kamers zijn we daartoe niet gekomen, maar ik denk dat we die oefening moeten voortzetten om de democratische controle te versterken op die zeer gevoelige materie, die tegelijkertijd ook zeer belangrijk is en onontbeerlijk voor het behoud van de democratie.

Een twintigtal jaar geleden heeft een boek van Jean-François Revel, Comment les démocraties finissent, een grote indruk op mij gemaakt. Ik raad u aan het te lezen en erover na te denken.

M. Dirk Claes (CD&V). – Je suis persuadé que M. Laeremans a lu le livre de ce journaliste et j’espère qu’il touche un pourcentage sur sa vente vu la publicité qu’il en fait.

En revanche, je ne suis pas certain qu’il se soit penché sur ce bref rapport d’activités car il n’a pas réagi quant à son contenu. En outre, je voudrais une nouvelle fois préciser qu’il s’agit uniquement du rapport de la séance que nous consacrons annuellement au rapport d’activités. La Commission chargée du suivi du Comité R se réunit fréquemment sous la conduite du président et discute naturellement aussi des rapports.

Ainsi, l’affaire Belliraj y a été abordée à maintes reprises et de manière beaucoup plus détaillée que dans ce rapport. Je dois toutefois reconnaître que ces réunions ne font l’objet d’aucun rapport, mais M. Mahoux, ainsi que d’autres collègues, pourront corroborer mes dires.

Enfin, puisque nous pouvons apparemment faire la publicité de livres, je souhaiterais dès lors vous recommander l’ouvrage de notre ancien collègue Pol Van Den Driessche, Mysterie in Laken.

De heer Dirk Claes (CD&V). – Ik ben er zeker van dat collega Laeremans het boek van die journalist heeft gelezen en ik hoop dat hij ook een percentage krijgt van de verkoop ervan, want hij heeft er veel reclame voor gemaakt.

Ik ben er echter niet zeker van dat hij dit korte activiteitenverslag heeft gelezen, want op de inhoud ervan is hij niet ingegaan. Bovendien wil ik er nog eens op wijzen dat dit slechts het verslag is van de vergadering die we één keer per jaar aan het activiteitenverslag wijden. De Commissie belast met de begeleiding van het Comité I komt onder leiding van de voorzitter zeer geregeld samen en bespreekt dan uiteraard ook rapporten.

De zaak-Belliraj kwam daar bijvoorbeeld al menigmaal aan bod en veel uitgebreider dan in dit verslag staat. Ik moet toegeven dat van die vergaderingen geen verslag wordt gemaakt, maar collega Mahoux en de andere collega’s kunnen getuigen dat deze zaak daar geregeld aan bod komt.

Tot besluit heb ik nog een goede raad. Als we toch reclame voor boeken mogen maken, dan raad ik u het boek aan van onze ex-collega Pol Van Den Driessche, Mysterie in Laken.

M. Bart Laeremans (VB). – Monsieur Claes, j’ai lu non seulement cet opuscule de huit pages, mais aussi le rapport d’activités proprement dit, consultable sur internet et où il est effectivement question de Belliraj. Neuf pages du Comité R sur la Sûreté de l’État y figurent, avec beaucoup d’éléments pertinents. On n’a pas creusé à fond, mais ce qu’on y lit est effrayant. Le Comité R trouve aussi très étrange que la Sûreté de l’État ne veuille pas répondre à ce sujet. Vous ne dites pourtant rien de cet audit probant.

Je trouve dans le rapport des paragraphes avec quelques bribes de questions de parlementaires, mais elles ne vont pas à l’essentiel. Vous n’avez donc pas été critique à l’égard du Comité R et de la Sûreté de l’État. Peut-être avez-vous posé des questions dans le temps – on pose tant de questions en commission – mais lorsque paraît le rapport définitif sur Belliraj, vous ne posez aucune question. Je trouve cela honteux et cela montre que vous ne maîtrisez pas le dossier et n’êtes absolument pas critique.

De heer Bart Laeremans (VB). – Mijnheer Claes, ik heb niet alleen dit flinterdunne documentje van amper acht pagina’s gelezen, maar ook het activiteitenverslag zelf, dat op internet te raadplegen is en dat inderdaad over Belliraj gaat. Daarin stonden negen pagina’s van het Comité I over de Staatsveiligheid, met heel wat pertinente zaken. Men is niet tot op het bot gegaan, maar wat erin staat, is zeer beangstigend. Het Comité I vindt het ook zeer bevreemdend dat de Staatsveiligheid op die zaak niet wil antwoorden. Over zo’n sterke audit zegt u echter niets.

In het verslag vind ik enkele paragrafen met enkele vraagjes van parlementsleden, maar die dringen niet door tot de essentie. U bent dus niet kritisch geweest tegenover het Comité I en de Staatsveiligheid. Misschien hebt u vroeger wel vragen gesteld, in commissies worden tal van vragen gesteld, maar wanneer het definitieve rapport over Belliraj er is, stelt u geen vragen. Ik vind dat beschamend en het toont aan dat u het dossier niet beheerst en absoluut niet kritisch bent.

M. Philippe Mahoux (PS). – Je voudrais souligner l’importance du Comité R et d’une commission à représentation réduite chargée d’évaluer le travail du Comité R. Dans une telle commission, les règles doivent réellement être respectées.

Il convient que les services de renseignement soient vigilants, et que nous restions aussi vigilants à leur égard. C’est la raison pour laquelle nous avons voté des lois sur les techniques de renseignement qui visent à garantir le fonctionnement démocratique de l’ensemble de ces services.

De heer Philippe Mahoux (PS). – Ik wil het belang van het Comité I en van een beperkte commissie om het werk van het Comité I te evalueren, benadrukken. In een dergelijke commissie moeten de regels werkelijk worden nageleefd.

De inlichtingendiensten moeten waakzaam zijn en wij moeten waakzaam blijven tegenover hen. Daarom hebben wij wetten goedgekeurd over de inlichtingentechnieken die tot doel hebben de democratische werking van het geheel van die diensten te waarborgen.

La discussion est close.

De bespreking is gesloten.

Il sera procédé ultérieurement au vote sur le rapport des commissions de suivi.

De stemming over het verslag van de begeleidingscommissies heeft later plaats.

Prise en considération de propositions

Inoverwegingneming van voorstellen

M. le président. – La liste des propositions à prendre en considération a été distribuée.

Est-ce qu’il y a des observations ?

Puisqu’il n’y a pas d’observations, ces propositions sont considérées comme prises en considération et renvoyées à la commission indiquée par le Bureau.

De voorzitter. – De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Zijn er opmerkingen?

Aangezien er geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in overweging genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen.

(La liste des propositions prises en considération figure en annexe.)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

Ordre des travaux

Regeling van de werkzaamheden

M. le président. – Le Bureau propose l’ordre du jour suivant pour la semaine prochaine :

De voorzitter. – Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:

Jeudi 3 mars 2011

Donderdag 3 maart 2011

le matin à 10 heures

s ochtends om 10 uur

Proposition de loi modifiant la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive et le Code d’instruction criminelle, afin de conférer des droits à toute personne auditionnée et à toute personne privée de liberté dont le droit de consulter et d’être assistée par un avocat (de Mme Christine Defraigne, M. Delpérée, Mmes Inge Faes et Martine Taelman, M. Rik Torfs et Mme Güler Turan) ; Doc. 5-663/1 à 5. (Pour mémoire)

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van het Wetboek van strafvordering, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen die van zijn vrijheid wordt beroofd rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan (van mevrouw Christine Defraigne, de heer Francis Delpérée, de dames Inge Faes en Martine Taelman, de heer Rik Torfs en mevrouw Güler Turan); Stuk 5-663/1 tot 5. (Pro memorie)

À joindre :

Toe te voegen:

Proposition de loi modifiant l’article 47bis du Code d’instruction criminelle (de Mme Martine Taelman) ; Doc. 5-58/1 et 2 ;

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 47bis van het Wetboek van strafvordering (van mevrouw Martine Taelman); Stuk 5-58/1 en 2;

Proposition de loi modifiant le Code d’instruction criminelle et la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive (de Mme Zakia Khattabi et Mme Freya Piryns) ; Doc. 5-341/1 et 2 ;

Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis (van mevrouw Zakia Khattabi en mevrouw Freya Piryns); Stuk 5-341/1 en 2;

Proposition de loi modifiant l’article 1er de la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive, afin de conférer de nouveaux droits, au moment de l’arrestation, à la personne privée de liberté (de Mme Christine Defraigne et M. Alain Courtois) ; Doc. 5-362/1 et 2 ;

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, teneinde op het moment van de aanhouding nieuwe rechten toe te kennen aan de persoon die van zijn vrijheid is benomen (van mevrouw Christine Defraigne en de heer Alain Courtois); Stuk 5-362/1 en 2;

Proposition de loi modifiant le Code d’instruction criminelle, en vue d’améliorer les droits de la défense lors de l’information et de l’instruction judiciaire (de M. Philippe Mahoux) ; Doc. 5-406/1 et 2 ;

Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van strafvordering teneinde de rechten van de verdediging beter te waarborgen tijdens het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek (van de heer Philippe Mahoux); Stuk 5-406/1 en 2;

Proposition de loi modifiant la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive et la loi du 5 août 1992 sur la fonction de police, en vue de permettre de prolonger de vingt-quatre heures la durée de l’arrestation (de MM. Bart Laeremans et Yves Buysse) ; Doc. 5-679/1 et 2.

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, teneinde de verlenging van de aanhouding met vierentwintig uur mogelijk te maken (van de heren Bart Laeremans en Yves Buysse); Stuk 5-679/1 en 2.

Proposition de résolution relative à la situation politique en Tunisie suite à la révolution et à la chute du régime de Ben Ali (de Mme Marie Arena et consorts) ; Doc. 5-721/1 à 4.

Voorstel van resolutie betreffende de politieke situatie in Tunesië na de revolutie en de val van het regime van Ben Ali (van mevrouw Marie Arena c.s.); Stuk 5-721/1 tot 4.

l’après-midi à 15 heures

s namiddags om 15 uur

Débat d’actualité et questions orales.

Actualiteitendebat en mondelinge vragen.

Éventuellement reprise de l’ordre du jour de la séance plénière du matin.

Eventueel hervatting van de agenda van de ochtendvergadering.

Prise en considération de propositions.

Inoverwegingneming van voorstellen.

À 17 heures : Votes nominatifs sur l’ensemble des points à l’ordre du jour dont la discussion est terminée.

Om 17 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.

Le Sénat est d’accord sur cet ordre des travaux.

De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

Votes

Stemmingen

(Les listes nominatives figurent en annexe.)

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

Le rapport d’activités 2009 du Comité permanent de contrôle des services de renseignements et de sécurité (Doc. 5-545)

Het activiteitenverslag 2009 van het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Stuk 5-545)

Vote nº 1

Stemming 1

Présents : 54
Pour : 39
Contre : 4
Abstentions : 11

Aanwezig: 54
Voor: 39
Tegen: 4
Onthoudingen: 11

Le Sénat approuve le rapport des commissions de suivi. Celui-ci sera communiqué au premier ministre, au ministre de la Justice, au ministre de la Défense et à la ministre de l’Intérieur.

De Senaat stemt in met het verslag van de begeleidingscommissies. Het zal worden overgezonden aan de eerste minister, aan de minister van Justitie, aan de minister van Landsverdediging en aan de minister van Binnenlandse Zaken.

M. le président. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.

La prochaine séance aura lieu le jeudi 1er mars à 10 h.

De voorzitter. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats op donderdag 1 maart om 10 uur.

(La séance est levée à 17 h 50.)

(De vergadering wordt gesloten om 17.50 uur.)

Excusés

Berichten van verhindering

M. du Bus de Warnaffe, pour raison de santé, MM. De Bruyn et Boogaerts, à l’étranger, M. De Croo, pour d’autres devoirs, demandent d’excuser leur absence à la présente séance.

Afwezig met bericht van verhindering: de heer du Bus de Warnaffe, om gezondheidsredenen, de heren De Bruyn en Boogaerts, in het buitenland, de heer De Croo, wegens andere plichten.

Pris pour information.

Voor kennisgeving aangenomen.

Annexe

Bijlage

Votes nominatifs

Naamstemmingen

Vote nº 1

Stemming 1

Présents : 54
Pour : 39
Contre : 4
Abstentions : 11

Aanwezig: 54
Voor: 39
Tegen: 4
Onthoudingen: 11

Pour

Voor

Wouter Beke, François Bellot, Hassan Bousetta, Huub Broers, Jacques Brotchi, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Patrick De Groote, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Guido De Padt, Caroline Désir, Bart De Wever, Jan Durnez, Inge Faes, Cindy Franssen, Liesbeth Homans, Louis Ide, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Danny Pieters, Elke Sleurs, Helga Stevens, Martine Taelman, Muriel Targnion, Dominique Tilmans, Bart Tommelein, Rik Torfs, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Contre

Tegen

Yves Buysse, Jurgen Ceder, Filip Dewinter, Bart Laeremans.

Abstentions

Onthoudingen

Bert Anciaux, Marcel Cheron, Claudia Niessen, Freya Piryns, Ludo Sannen, Guy Swennen, Marleen Temmerman, Cécile Thibaut, Güler Turan, Johan Vande Lanotte, Mieke Vogels.

Propositions prises en considération

In overweging genomen voorstellen

Propositions de loi

Wetsvoorstellen

Article 77 de la Constitution

Artikel 77 van de Grondwet

Proposition de loi modifiant le Code judiciaire en vue de scinder la Chambre nationale des huissiers de justice en une Chambre des huissiers de justice francophones et germanophones et une Chambre des huissiers de justice néerlandophones (de Mme Anke Van dermeersch et consorts ; Doc. 5-790/1).

Wetsvoorstel houdende wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op de splitsing van de Nationale Kamer van de gerechtsdeurwaarders in een Nederlandstalige Kamer en een Frans- en Duitstalige Kamer (van mevrouw Anke Van dermeersch c.s.; Stuk 5-790/1).

Envoi à la commission de la Justice

Verzonden naar de commissie voor de Justitie

Article 81 de la Constitution

Artikel 81 van de Grondwet

Proposition de loi modifiant le tableau A annexé à l’arrêté royal nº 20 du 20 juillet 1970 fixant le taux de la taxe sur la valeur ajoutée et déterminant la répartition des biens et des services selon ces taux (de M. Patrick De Groote et consorts ; Doc. 5-671/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van tabel A in bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven (van de heer Patrick De Groote c.s.; Stuk 5-671/1).

Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques

Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

Proposition de loi modifiant l’arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage en ce qui concerne les artistes (de M. Richard Miller et consorts ; Doc. 5-743/1).

Wetsvoorstel tot wijziging, wat de kunstenaars betreft, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering (van de heer Richard Miller c.s.; Stuk 5-743/1).

Envoi à la commission des Affaires sociales

Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden

Proposition de loi modifiant l’arrêté royal du 20 juillet 2001 relatif à l’immatriculation des véhicules afin d’instaurer l’obligation d’immatriculation pour les cyclomoteurs et les quadricycles à moteur (de M. Richard Miller ; Doc. 5-744/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen, teneinde de bromfietsen en vierwielers met motor verplicht in te schrijven (van de heer Richard Miller; Stuk 5-744/1).

Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques

Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

Proposition de loi modifiant la loi du 3 décembre 2005 instaurant une indemnité compensatoire de pertes de revenus en faveur des travailleurs indépendants victimes de nuisances dues à la réalisation de travaux sur le domaine public (de M. Guido De Padt et consorts ; Doc. 5-773/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein (van de heer Guido De Padt c.s.; Stuk 5-773/1).

Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques

Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

Proposition de loi modifiant la loi du 13 août 2004 relative à l’autorisation d’implantations commerciales en ce qui concerne l’obligation d’entendre les communes limitrophes (de Mme Anke Van dermeersch et M. Bart Laeremans ; Doc. 5-776/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 13 augustus 2004 betreffende de vergunning van handelsvestigingen, wat betreft de hoorplicht van aangrenzende gemeenten (van mevrouw Anke Van dermeersch en de heer Bart Laeremans; Stuk 5-776/1).

Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques

Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

Proposition de loi modifiant la loi du 6 avril 2010 relative aux pratiques du marché et à la protection du consommateur en ce qui concerne l’emploi des langues en matière de publicité (de M. Bart Laeremans et Mme Anke Van dermeersch ; Doc. 5-777/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming, wat het taalgebruik inzake reclame betreft (van de heer Bart Laeremans en mevrouw Anke Van dermeersch; Stuk 5-777/1).

Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques

Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

Proposition de loi relative à l’organisation d’élections sociales dans le secteur public (de Mme Anke Van dermeersch ; Doc. 5-778/1).

Wetsvoorstel wat de organisatie van sociale verkiezingen in de openbare sector betreft (van mevrouw Anke Van dermeersch; Stuk 5-778/1).

Envoi à la commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

Proposition de loi modifiant la réglementation en ce qui concerne le repos de maternité des travailleurs indépendants et des conjoints aidants (de Mme Anke Van dermeersch et M. Bart Laeremans ; Doc. 5-779/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van de regelgeving wat de moederschapsrust van zelfstandigen en meewerkende echtgenoten betreft (van mevrouw Anke Van dermeersch en de heer Bart Laeremans; Stuk 5-779/1).

Envoi à la commission des Affaires sociales

Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden

Proposition de loi supprimant les dotations allouées à certains membres de la Famille royale (de Mme Anke Van dermeersch ; Doc. 5-780/1).

Wetsvoorstel tot opheffing van de dotaties aan leden van de Koninklijke Familie (van mevrouw Anke Van dermeersch; Stuk 5-780/1).

Envoi à la commission des Affaires institutionnelles

Verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden

Proposition de loi créant un Ordre francophone et un Ordre néerlandophone des médecins (de Mme Anke Van dermeersch et consorts ; Doc. 5-784/1).

Wetsvoorstel tot oprichting van een Nederlandstalige en een Franstalige Orde van geneeskundigen (van mevrouw Anke Van dermeersch c.s.; Stuk 5-784/1).

Envoi à la commission des Affaires sociales

Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden

Proposition de loi modifiant le Code des impôts sur les revenus 1992 en ce qui concerne la déduction de frais professionnels afférents aux équipements collectifs destinés à l’accueil d’enfants (de Mme Sabine de Bethune ; Doc. 5-789/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wat de aftrek van beroepskosten voor collectieve voorzieningen van kinderopvang betreft (van mevrouw Sabine de Bethune; Stuk 5-789/1).

Envoi à la commission des Affaires sociales

Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden

Proposition de loi modifiant la loi du 24 février 1921 concernant le trafic des substances vénéneuses, soporifiques, stupéfiantes, psychotropes, désinfectantes ou antiseptiques et des substances pouvant servir à la fabrication illicite de substances stupéfiantes et psychotropes, en ce qui concerne la compétence d’effectuer des perquisitions (de M. Bart Laeremans et consorts ; Doc. 5-791/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van de drugwet van 24 februari 1921, wat betreft de bevoegdheid om huiszoekingen uit te voeren (van de heer Bart Laeremans c.s.; Stuk 5-791/1).

Envoi à la commission de la Justice

Verzonden naar de commissie voor de Justitie

Proposition de loi modifiant la loi de redressement contenant des dispositions sociales du 22 janvier 1985 afin de renforcer l’indemnité compensatoire due aux travailleurs en cas de licenciement abusif pour cause de congé-éducation payé (de Mme Fabienne Winckel et M. Philippe Mahoux ; Doc. 5-801/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, om de compensatoire vergoeding te verhogen voor werknemers die willekeurig zijn ontslagen op grond van betaald educatief verlof (van mevrouw Fabienne Winckel en de heer Philippe Mahoux; Stuk 5-801/1).

Envoi à la commission des Affaires sociales

Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden

Propositions de résolution

Voorstellen van resolutie

Proposition de résolution relative aux titulaires de profession libérale (de MM. Wouter Beke et Peter Van Rompuy ; Doc. 5-781/1).

Voorstel van resolutie over de beoefenaars van een vrij beroep (van de heren Wouter Beke en Peter Van Rompuy; Stuk 5-781/1).

Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques

Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

Proposition de résolution visant à légaliser la recherche proactive de plantations de cannabis à l’aide de caméras thermiques (de Mme Anke Van dermeersch et consorts ; Doc. 5-783/1).

Voorstel van resolutie om het proactief opsporen van cannabisplantages via warmtecamera’s wettelijk mogelijk te maken (van mevrouw Anke Van dermeersch c.s.; Stuk 5-783/1).

Envoi à la commission de la Justice

Verzonden naar de commissie voor de Justitie

Composition de commissions

Samenstelling van commissies

En application de l’article 21-4, 2ème phrase, du Règlement, la modification suivante a été apportée dans la composition de la commission ci-après :

Met toepassing van artikel 21-4, tweede zin, van het Reglement werd de volgende wijziging in de samenstelling van de volgende commissie aangebracht:

Commission de contrôle des dépenses électorales et de la comptabilité des partis politiques :

Controlecommissie betreffende de verkiezingsuitgaven en de boekhouding van de politieke partijen:

M. Dirk Claes remplace M. Wouter Beke comme membre effectif.

De heer Dirk Claes vervangt de heer Wouter Beke als effectief lid.

Demandes d’explications

Vragen om uitleg

Le Bureau a été saisi des demandes d’explications suivantes :

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:

de M. Bert Anciaux à la ministre de l’Intérieur sur « les règles déontologiques pour les services de police » (nº 5-555)

van de heer Bert Anciaux aan de minister van Binnenlandse Zaken over “deontologische regels voor de politiediensten” (nr. 5-555)

Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « la tâche confiée à l’ambassade de Belgique à Tripoli visant à contrôler l’utilisation éventuelle d’armes belges pour réprimer le mouvement démocratique en Libye » (nº 5-556)

van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over “de controle door de Belgische ambassade in Tripoli op eventueel gebruik van Belgische wapens bij het neerslaan van de democratische beweging in Libië” (nr. 5-556)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur « la lutte contre les organisations d’extrême droite » (nº 5-557)

van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “de strijd tegen extreemrechtse organisaties” (nr. 5-557)

Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

de M. Bert Anciaux à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les faux médicaments » (nº 5-558)

van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “valse geneesmiddelen” (nr. 5-558)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

de M. Peter Van Rompuy à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les dépenses pour les soins de santé » (nº 5-559)

van de heer Peter Van Rompuy aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de uitgaven voor de gezondheidszorg” (nr. 5-559)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

de M. Peter Van Rompuy à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur « le plan d’embauche win-win » (nº 5-560)

van de heer Peter Van Rompuy aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over “het win-winaanwervingsplan” (nr. 5-560)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

de M. Peter Van Rompuy à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur « le coût des titres-services » (nº 5-561)

van de heer Peter Van Rompuy aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over “de kostprijs van de dienstencheques” (nr. 5-561)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

de M. Peter Van Rompuy au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur « l’impact des normes Bâle III et Solvency II sur le secteur financier belge » (nº 5-562)

van de heer Peter Van Rompuy aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over “de impact van de Basel III- en Solvency II-normen op de Belgische financiële sector” (nr. 5-562)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. Patrick De Groote au secrétaire d’État à la Mobilité sur « la possibilité de recourir à un ADN synthétique qui se libérerait en cas d’accident de la circulation » (nº 5-563)

van de heer Patrick De Groote aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over “de mogelijkheid tot invoering van synthetische DNA die zou vrijkomen bij een verkeersongeval” (nr. 5-563)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de Mme Marleen Temmerman au ministre de la Coopération au développement, chargé des Affaires européennes sur « la corruption qui sévit dans les pays partenaires du Fonds mondial de lutte contre le sida, la tuberculose et le paludisme » (nº 5-564)

van mevrouw Marleen Temmerman aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken over “corruptie in partnerlanden van het Global Fund to Fight AIDS, Tuberculosis and Malaria” (nr. 5-564)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de M. Bert Anciaux au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur « la fracture numérique » (nº 5-565)

van de heer Bert Anciaux aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over “de digitale kloof” (nr. 5-565)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. Huub Broers à la ministre de l’Intérieur sur « la sécurisation des commerces contre les actes de violence brutale » (nº 5-566)

van de heer Huub Broers aan de minister van Binnenlandse Zaken over “de beveiliging van handelszaken tegen brutaal geweld” (nr. 5-566)

Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « un plan Marshall européen pour le monde arabe » (nº 5-567)

van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over “een Europees Marshallplan voor de Arabische wereld” (nr. 5-567)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État à la Mobilité sur « les vols de nuit » (nº 5-568)

van de heer Bert Anciaux aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over “de nachtvluchten” (nr. 5-568)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur « la faillite de la Sabena et la préservation des intérêts de l’État belge » (nº 5-569)

van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over “het faillissement van Sabena en het vrijwaren van de belangen van de Belgische Staat” (nr. 5-569)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État à la Mobilité sur « la composition de votre cellule stratégique » (nº 5-570)

van de heer Bert Anciaux aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over “de samenstelling van uw beleidscel” (nr. 5-570)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État à la Mobilité sur « l’utilisation abusive de plaques minéralogiques commerciales » (nº 5-571)

van de heer Bert Anciaux aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over “oneigenlijk gebruik van commerciële nummerplaten” (nr. 5-571)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État à la Mobilité sur « l’évasion fiscale dans le cadre de l’utilisation de plaques minéralogiques étrangères » (nº 5-572)

van de heer Bert Anciaux aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over “ontduiking van belastingen bij gebruik van buitenlandse kentekenplaten” (nr. 5-572)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. Bert Anciaux à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « l’emploi de thérapie électroconvulsive » (nº 5-573)

van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “het gebruik van elektroconvulsietherapie” (nr. 5-573)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

de M. Bert Anciaux à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le fonctionnement de Beliris » (nº 5-574)

van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de werking van Beliris” (nr. 5-574)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

de M. Bert Anciaux à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les abus sexuels commis par du personnel soignant » (nº 5-575)

van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “seksueel misbruik door hulpverleners” (nr. 5-575)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

de M. Bert Anciaux au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur « la destination du produit de la rémunération pour copies privées » (nº 5-576)

van de heer Bert Anciaux aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over “de bestemming van de opbrengst van de vergoeding voor thuiskopieën” (nr. 5-576)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « la fin mise au moratoire sur les constructions par Israël » (nº 5-577)

van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over “de opschorting van de bouwstop door Israël” (nr. 5-577)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « les relations de la Belgique avec le dalaï-lama et le gouvernement tibétain » (nº 5-578)

van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over “de relaties van België met de dalai lama en de Tibetaanse regering” (nr. 5-578)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « l’évaluation de et les coûts liés à la présidence belge du Conseil de l’Union européenne » (nº 5-579)

van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over “de evaluatie en de kosten van het Belgisch voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie” (nr. 5-579)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de Mme Marie Arena au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « les migrants tunisiens arrivés sur l’île de Lampedusa » (nº 5-580)

van mevrouw Marie Arena aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over “de Tunesische migranten die op het eiland Lampedusa zijn aangekomen” (nr. 5-580)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de M. Guido De Padt à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « l’emploi de 2 000 à 3 000 soignants diplômés dans les centres d’hébergement et de soins » (nº 5-581)

van de heer Guido De Padt aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de werkgelegenheid van 2 000 tot 3 000 gediplomeerde verzorgenden in de woonzorgcentra” (nr. 5-581)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

de Mme Marie Arena au ministre de la Justice sur « la grande fraude fiscale » (nº 5-582)

van mevrouw Marie Arena aan de minister van Justitie over “de grote fiscale fraude” (nr. 5-582)

Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

de Mme Dominique Tilmans à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur « la limitation par bpost des envois toutes-boîtes à maximum 130 grammes » (nº 5-583)

van mevrouw Dominique Tilmans aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over “de beperking van huis-aan-huiszendingen tot maximaal 130 gram door bpost” (nr. 5-583)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. Richard Miller au ministre du Climat et de l’Énergie sur « la suppression de la tabelle ou mark-up dans le secteur des livres » (nº 5-584)

van de heer Richard Miller aan de minister van Klimaat en Energie over “het afschaffen van de ‘tabelle’ of ‘mark-up’ in de boekensector” (nr. 5-584)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. Richard Miller au ministre de la Défense sur « l’éventualité d’une mésentente avec les Pays-Bas en matière de matériel militaire » (nº 5-585)

van de heer Richard Miller aan de minister van Landsverdediging over “een mogelijk geschil met Nederland over militair materieel” (nr. 5-585)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de Mme Dominique Tilmans à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur « le plan de concentration des cabines de signalisation de la SNCB » (nº 5-586)

van mevrouw Dominique Tilmans aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over “het plan voor de concentratie van seinhuizen door de NMBS” (nr. 5-586)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de Mme Dominique Tilmans à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « l’application de ‘mesures exceptionnelles’ en vue d’assurer la garde des médecins généralistes » (nº 5-587)

van mevrouw Dominique Tilmans aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de toepassing van ‘uitzonderlijke’ maatregelen om de wachtdienst van huisdokters te verzekeren” (nr. 5-587)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

de Mme Dominique Tilmans à la ministre de l’Intérieur sur « la mise en application du numéro d’appel 1733 en province de Luxembourg et la localisation des appels d’urgence passés à partir d’un téléphone mobile » (nº 5-588)

van mevrouw Dominique Tilmans aan de minister van Binnenlandse Zaken over “het in werking stellen van het nummer 1733 in de provincie Luxemburg en het lokaliseren van urgentieoproepen van een gsm” (nr. 5-588)

Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

de Mme Dominique Tilmans à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « la dermopigmentation médicale » (nº 5-589)

van mevrouw Dominique Tilmans aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “medische dermopigmentatie” (nr. 5-589)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

de Mme Olga Zrihen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « des axes politiques prioritaires de la Présidence belge de l’Union européenne poursuivis par l’actuelle Présidence européenne hongroise » (nº 5-590)

van mevrouw Olga Zrihen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over “het opvolgen van de politieke prioriteiten tijdens het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie door het huidige Hongaarse voorzitterschap” (nr. 5-590)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de M. Bert Anciaux à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les conséquences de la limitation du nombre d’heures de travail des médecins en formation sur la disponibilité des médecins urgentistes » (nº 5-591)

van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de gevolgen van de beperking van het aantal werkuren van artsen in opleiding op de beschikbaarheid van spoedartsen” (nr. 5-591)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur « l’avis du Parquet et de la Sûreté de l’État dans le cadre d’un dossier concernant une société de sécurité et de gardiennage » (nº 5-592)

van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “het advies van het Parket en van de Veiligheid van de Staat in een dossier rond een veiligheids- en bewakingsfirma” (nr. 5-592)

Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur « la prévision faisant état de 50 millions de réfugiés climatiques d’ici à 2020 » (nº 5-593)

van de heer Bert Anciaux aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over “de voorspelling van 50 miljoen klimaatvluchtelingen tegen 2020” (nr. 5-593)

Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

de Mme Marie Arena à la ministre de l’Intérieur sur « la grande fraude fiscale » (nº 5-594)

van mevrouw Marie Arena aan de minister van Binnenlandse Zaken over “de grote fiscale fraude” (nr. 5-594)

Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

de Mme Dominique Tilmans à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « la possibilité de créer la profession de ‘médecin gardiste’ » (nº 5-595)

van mevrouw Dominique Tilmans aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de mogelijkheden inzake het creëren van het beroep van ‘arts van wacht’” (nr. 5-595)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

de M. Bert Anciaux au ministre de la Défense sur « la présence du ministre au salon d’armement d’Abu Dhabi » (nº 5-596)

van de heer Bert Anciaux aan de minister van Landsverdediging over “de aanwezigheid van de minister op de Idexwapenbeurs in Abu Dhabi” (nr. 5-596)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur « le nombre record de détenus dans les prisons belges » (nº 5-597)

van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “het recordaantal gevangenen in Belgische gevangenissen” (nr. 5-597)

Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur « la nécessité de disposer de pédiatres légistes » (nº 5-598)

van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “de nood aan forensische kinderartsen” (nr. 5-598)

Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

de M. Bert Anciaux au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d’asile sur « le comportement inadapté d’un membre de la famille royale » (nº 5-599)

van de heer Bert Anciaux aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid over “onaangepast gedrag van een lid van de koninklijke familie” (nr. 5-599)

Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

de M. Dirk Claes au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles et au secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur « l’accueil des demandeurs d’asile dans des centres d’accueil et l’aménagement de nouvelles structures d’accueil » (nº 5-600)

van de heer Dirk Claes aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen en aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over “de opvang van asielzoekers in opvangcentra en de bouw van nieuwe opvangvoorzieningen” (nr. 5-600)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

de M. Guido De Padt à la ministre de l’Intérieur sur « la lutte contre la criminalité automobile » (nº 5-601)

van de heer Guido De Padt aan de minister van Binnenlandse Zaken over “de bestrijding van autocriminaliteit” (nr. 5-601)

Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

de M. Bart Laeremans au ministre de la Justice sur « le dossier concernant les six assassinats politiques attribués à M. Belliraj » (nº 5-602)

van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over “het dossier van de zes politieke moorden, toegeschreven aan Belliraj” (nr. 5-602)

Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

de Mme Cécile Thibaut au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur « les travaux de transformations et d’aménagement dans le complexe entrants de la prison d’Arlon » (nº 5-603)

van mevrouw Cécile Thibaut aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over “de verbouwings- en inrichtingswerken aan het toegangsgebouw van de gevangenis van Aarlen” (nr. 5-603)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de Mme Olga Zrihen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « la procédure d’enquête judiciaire menée par les autorités burundaises relative à l’assassinat du militant contre la corruption Ernest Manirumva » (nº 5-604)

van mevrouw Olga Zrihen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over “het gerechtelijk onderzoek van de Burundese overheid naar de moord op Ernest Manirumva, bestrijder van de corruptie” (nr. 5-604)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de Mme Olga Zrihen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « la justice transitionnelle au Burundi » (nº 5-605)

van mevrouw Olga Zrihen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over “de overgangsjustitie in Burundi” (nr. 5-605)

Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

de Mme Marleen Temmerman au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « le suivi de la ‘révolution blanche’ en Égypte » (nº 5-606)

van mevrouw Marleen Temmerman aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over “de opvolging van de witte revolutie in Egypte” (nr. 5-606)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

Non-évocation

Niet-evocatie

Par message du 24 février 2011, le Sénat a retourné à la Chambre des représentants, en vue de la sanction royale, le projet de loi non évoqué qui suit :

Bij boodschap van 24 februari 2011 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, het volgende niet geëvoceerde wetsontwerp:

Projet de loi créant les centres 112 et l’agence 112 (Doc. 5-787/1).

Wetsontwerp houdende oprichting van de 112-centra en het agentschap 112 (Stuk 5-787/1).

Pris pour notification.

Voor kennisgeving aangenomen.

Messages de la Chambre

Boodschappen van de Kamer

Par messages du 17 février 2011, la Chambre des représentants a transmis au Sénat, tels qu’ils ont été adoptés en sa séance du même jour :

Bij boodschappen van 17 februari 2011 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:

Article 78 de la Constitution

Artikel 78 van de Grondwet

Projet de loi relative à la publicité concernant les motocyclettes (Doc. 5-786/1).

Wetsontwerp betreffende de reclame voor motorfietsen (Stuk 5-786/1).

Le projet a été reçu le 18 février 2011 ; la date limite pour l’évocation est le lundi 7 mars 2011.

Het ontwerp werd ontvangen op 18 februari 2011; de uiterste datum voor evocatie is maandag 7 maart 2011.

La Chambre a adopté le projet le 17 février 2011.

De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 17 februari 2011.

Article 80 de la Constitution

Artikel 80 van de Grondwet

Projet de loi créant les centres 112 et l’agence 112 (Doc. 5-787/1).

Wetsontwerp houdende oprichting van de 112-centra en het agentschap 112 (Stuk 5-787/1).

Le projet de loi a été reçu le 18 février 2011 ; la date limite pour l’évocation est le mercredi 23 février 2011.

Het wetsontwerp werd ontvangen op 18 februari 2011; de uiterste datum voor evocatie is woensdag 23 februari 2011.

La Chambre a adopté le projet le 17 février 2011.

De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 17 februari 2011.

Projet de loi modifiant la loi du 15 avril 1994 relative à la protection de la population et de l’environnement contre les dangers résultant des rayonnements ionisants et relative à l’Agence fédérale de Contrôle nucléaire et modifiant la loi du 11 décembre 1998 relative à la classification et aux habilitations, attestations et avis de sécurité (Doc. 5-788/1).

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle en tot wijziging van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen (Stuk 5-788/1).

Le projet de loi a été reçu le 18 février 2011 ; la date limite pour l’évocation est le lundi 28 février 2011.

Het wetsontwerp werd ontvangen op 18 februari 2011; de uiterste datum voor evocatie is maandag 28 februari 2011.

La Chambre a adopté le projet le 17 février 2011.

De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 17 februari 2011.

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen

En application de l’article 77 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d’arbitrage, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

la question préjudicielle relative aux articles 97 et 98 de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques, posée par la Cour d’appel de Liège (numéro du rôle 5089).

de prejudiciële vraag over de artikelen 97 en 98 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, gesteld door het Hof van Beroep te Luik (rolnummer 5089).

Pris pour notification.

Voor kennisgeving aangenomen.

Cour constitutionnelle – Recours

Grondwettelijk Hof – Beroepen

En application de l’article 76 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d’arbitrage, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

les recours en annulation de l’article 2 du décret de la Région flamande du 9 juillet 2010 portant recouvrement de rétributions de stationnement par des sociétés de parking, introduit par la SPRL « Algemeen Autobedrijf Genva » et autres et par Georges Casteur (numéros du rôle 5086 et 5088, affaires jointes).

de beroepen tot vernietiging van artikel 2 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 9 juli 2010 houdende de invordering van parkeerheffingen door parkeerbedrijven, ingesteld door de bvba “Algemeen Autobedrijf Genva” en anderen en door Georges Casteur (rolnummers 5086 en 5088, samengevoegde zaken).

Pris pour notification.

Voor kennisgeving aangenomen.

Conseil central de l’économie et Conseil national du travail

Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en Nationale Arbeidsraad

Par lettre du 1er février 2011, le Conseil central de l’économie et le Conseil national du travail ont transmis au Sénat, conformément à l’article premier de la loi du 20 septembre 1948 portant organisation de l’économie et à l’article premier de la loi du 29 mai 1952 organique du Conseil national du travail :

Bij brief van 1 februari 2011 hebben de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad, overeenkomstig artikel 1 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven en artikel 1 van de organieke wet van 29 mei 1952 tot inrichting van de Nationale Arbeidsraad aan de Senaat overgezonden:

l’avis concernant les cartes train à partir du 1er février 2011 (CNT nº 1.764 – CCE 2011-0089 DEF).

het advies over de prijs van de treinkaarten vanaf 1 februari 2011 (NAR nr. 1.764 – CRB 2011-0089 DEF).

Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques et à la commission des Affaires sociales.

Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden en naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Parlement européen

Europees Parlement

Par lettre du 15 février 2011, le président du Parlement européen a transmis au Sénat les textes ci-après :

Bij brief van 15 februari 2011 heeft de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat volgende teksten overgezonden:

Résolution législative du Parlement européen du 3 février 2011 sur la position du Conseil en première lecture en vue de l’adoption du règlement du Parlement européen et du Conseil modifiant le règlement (CE) nº 1889/2006 instituant un instrument financier pour la promotion de la démocratie et des droits de l’homme dans le monde ;

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1889/2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld;

Résolution législative du Parlement européen du 3 février 2011 sur la position du Conseil en première lecture en vue de l’adoption du règlement du Parlement européen et du Conseil modifiant le règlement (CE) nº 1905/2006 portant établissement d’un instrument de financement de la coopération au développement ;

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1905/2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking;

Résolution législative du Parlement européen du 3 février 2011 sur la position du Conseil en première lecture en vue de l’adoption du règlement du Parlement européen et du Conseil modifiant le règlement (CE) nº 1934/2006 du Conseil portant établissement d’un instrument financier de coopération avec les pays industrialisés et les autres pays et territoires à revenu élevé ;

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1934/2006 van de Raad tot vaststelling van een financieringsinstrument voor samenwerking met industrielanden en andere landen en gebiedsdelen met een hoog inkomen;

Résolution du Parlement européen du 3 février 2011 relative à la conclusion de l’accord de Genève sur le commerce des bananes entre l’Union européenne et le Brésil, la Colombie, le Costa Rica, l’Équateur, le Guatemala, le Honduras, le Mexique, le Nicaragua, le Panama, le Pérou et le Venezuela et d’un accord sur le commerce des bananes entre l’Union européenne et les États-Unis ;

Resolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over de sluiting van de Overeenkomst van Genève inzake de handel in bananen tussen de Europese Unie en Brazilië Colombia, Costa Rica, Ecuador, Guatemala, Honduras, Mexico, Nicaragua, Panama, Peru en Venezuela en de Overeenkomst inzake de handel in bananen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten;

Résolution législative du Parlement européen du 3 février 2011 sur le projet de décision du Conseil relative à la conclusion de l’accord de Genève sur le commerce des bananes entre l’Union européenne et le Brésil, la Colombie, le Costa Rica, l’Équateur, le Guatemala, le Honduras, le Mexique, le Nicaragua, le Panama, le Pérou et le Venezuela et d’un accord sur le commerce des bananes entre l’Union européenne et les États-Unis ;

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 inzake het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van de Overeenkomst van Genève inzake de handel in bananen tussen de Europese Unie en Brazilië, Colombia, Costa Rica, Ecuador, Guatemala, Honduras, Mexico, Nicaragua, Panama, Peru en Venezuela en de Overeenkomst inzake de handel in bananen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika;

Résolution législative du Parlement européen du 3 février 2011 sur la proposition de règlement du Parlement européen et du Conseil abrogeant le règlement (CE) nº 1964/2005 du Conseil concernant les taux de droit applicables aux bananes ;

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1964/2005 van de Raad inzake de invoertarieven voor bananen;

Résolution législative du Parlement européen du 3 février 2011 sur la proposition de directive du Parlement européen et du Conseil relative aux déchets d’équipements électriques et électroniques (DEEE) ;

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA);

Résolution du Parlement européen du 3 février 2011 sur la situation en Tunisie ;

Resolutie van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over de situatie in Tunesië;

Déclaration du Parlement européen du 3 février 2011 sur la nécessité d’une plus grande coordination en matière de recherche sur le cancer au sein de l’Union européenne ;

Verklaring van het Europees Parlement van 3 februari 2011 over meer coördinatie van het kankeronderzoek in de Europese Unie;

adoptées au cours de la période de session des 2 et 3 février 2011.

aangenomen tijdens de vergaderperiode van 2 en 3 februari 2011.

Envoi à la commission des Relations extérieures et de la Défense et au Comité d’avis fédéral chargé des questions européennes.

Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging en naar het Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden.