5-1950/1

5-1950/1

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

31 JANUARI 2013


Voorstel van resolutie teneinde de herindustrialisering van de Europese Unie te bevorderen

(Ingediend door mevrouw Marie Arena c.s.)


TOELICHTING


Het einde van 2012 werd gekenmerkt door een groot aantal bedrijfssluitingen en herstructureringen die honderden arbeiders en hun gezinnen hebben getroffen, en dat zowel in het noorden als in het zuiden van het land. De brutale sluiting van Ford Genk en van de koude lijn van ArcelorMittal, de economische werkloosheid voor de arbeiders van de « Train à large bande » (TLB) te Chertal, Photo Hall dat de boeken neerlegde, de herstructureringen bij AGC, Techniver, Saint-Gobain, Alcatel-Lucent en recent nog het verdwijnen van zeshonderdeneen jobs op de twee sites van staalproducenten Duferco en NLMK in La Louvière hebben daar grotendeels toe bijgedragen.

Die situatie kadert in een meer algemene sombere economische context op Europees niveau. Sinds het begin van de economische crisis in 2008 is de industriële productie in de zevenentwintig Lidstaten immers met 10 % gedaald en zijn meer dan drie miljoen jobs in de industriesector verloren gegaan.

Sinds 2009 bestonden de Europese antwoorden op de crisis er hoofdzakelijk in de leencapaciteit van de Staten op de financiële markten te verhogen door de juridische bevestiging van een begrotingsdiscipline.

Om die doelstellingen inzake begrotingsdiscipline te halen, werden de overheidsuitgaven drastisch ingekrompen. Dat had vaak een negatief effect op de het relancebeleid, dat in de EU 2020-strategie nochtans als noodzakelijk was bestempeld om Europa uit de crisis te halen.

Hoewel het voor de indieners duidelijk is dat de begrotingsdiscipline en de beheersing van de overheidsuitgaven onontbeerlijk zijn voor de leefbaarheid van de economie van de lidstaten van de Europese Unie en de eurozone, is een blind bezuinigingsbeleid economisch ondoeltreffend en sociaal onrechtvaardig.

Economisch ondoeltreffend, want die brutale bezuinigingsmaatregelen remmen de investeringen af die noodzakelijk zijn voor de groei en voor de creatie van duurzame jobs. Ook vergroten ze de ongelijkheid tussen de bevolkingen en de landen. Bovendien komen de zwakste landen door een bezuinigingsbeleid in een negatieve spiraal terecht, waardoor hun capaciteit om schulden af te lossen, verder zal afnemen. Die capaciteit is afhankelijk van de groei — die door een bezuinigingsbeleid niet wordt gestimuleerd — en van de rentevoet op de schuld die onder meer voortvloeit uit de risicopremie — die ondanks drastische besparingen niet aanzienlijk is gedaald.

Sociaal onrechtvaardig, want de Europese burgers, die niet verantwoordelijk zijn voor de crisis, moeten de grootste bijdrage leveren. Dat geldt in het bijzonder voor de jongeren en de reeds kwetsbare Europeanen.

De enkele doelstelling om de overheidstekorten terug te dringen brengt, in tegenstelling met de verworvenheden van het nieuwe Verdrag van Lissabon en de EU 2020-strategie, het Europese sociale model en de binnenlandse consumptie in gevaar. Het verhindert de investeringen die nodig zijn voor de herindustrialisering van de Europese Unie en dus voor haar concurrentievermogen in een geglobaliseerde economie.

Volgens de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) is het betere concurrentievermogen van de Duitse exporteurs, dat fundamenteel steunt op een beleid van loonmatiging, een structurele oorzaak van de problemen van de eurozone, die tot een stormloop van de beleggers naar de Duitse staatsrente heeft geleid, en van de negatieve rentevoeten op tien jaar...

Wegens de omvang van de handel binnen de EU zou de binnenlandse consumptie binnen de Europese Unie dreigen ineen te storten en zouden de armoede en de ongelijkheid dreigen toe te nemen mocht het Duitse economische model (tweederde uitvoer naar de EU-landen, drievijfde invoer uit de EU-landen) naar alle lidstaten worden uitgebreid (1) .

Ten slotte zouden die interne macro-economische onevenwichten de Europese Unie ook op wereldvlak parten spelen.

De Europese Unie is goed 33 % van het mondiale bnp en telt vijfhonderd miljoen consumenten.

Nochtans is Europa momenteel de enige regio ter wereld die de voorschriften van de vrije handel onverkort toepast. Ze onderwerpt haar ondernemingen aan een deloyale concurrentie op sociaal en milieuvlak en de werknemers van haar ondernemingen aan het risico van delokalisatie.

Blijkbaar hebben de partners van de Unie sinds oktober 2008 ongeveer tweehonderdachtenzeventig protectionistische maatregelen genomen, de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China) alleen al tweeënnegentig ! Ook de Verenigde Staten worden genoemd.

Het is dan ook tijd om het principe van de wederkerigheid terug op de agenda te plaatsen. In de afgelopen jaren is dat principe van wederkerigheid dankzij het Europese debat bekend geworden en nu moet het concreet worden toegepast. Dat wil zeggen dat de krachtlijnen moeten worden vastgelegd en dat de middelen moeten worden bepaald en gemobiliseerd. Dat zal de beste manier zijn om het protectionisme te bestrijden dat steeds meer aanhang krijgt in de publieke opinie. Die wederkerigheid is de voorwaarde voor een eerlijke openheid. Ze heeft onder meer betrekking op :

— de openbare aanbestedingen;

— de controle op buitenlandse investeringen;

— het respect voor de grote internationale conventies (kinderarbeid, de regelgevingen inzake veiligheid en gezondheid, milieuregels, ...) en de daaruit voortvloeiende normen. De naleving ervan moet een voorwaarde zijn voor de toegang tot de Europese markt;

— de intellectuele eigendom waarvan de bescherming moet worden gewaarborgd;

— ook moet worden verzekerd dat de talrijke vormen van niet-tarifaire protectie en de systemen van rechtstreekse of onrechtstreekse hulp die onze concurrenten genieten, worden voorgelegd aan de World Trade Organisation (WTO), die moet nagaan of ze in overeenstemming zijn met de regels van de internationale handel en die inbreuken moet bestraffen. Dat mag Europa er niet van weerhouden om, zoals de WTO voorziet, de bijzondere modaliteiten te bepalen.

Daarom vraagt het rapport Caspary, dat op 27 september 2011 met een ruime meerderheid door het Europees Parlement werd aangenomen, de Europese Commissie in alle vrijhandelsakkoorden die ze sluit met derde landen systematisch een reeks sociale en milieunormen op te nemen die zijn opgesomd in de verklaring van de IAO met betrekking tot de principes en de fundamentele rechten op werk (1998), inclusief de vier prioritaire overeenkomsten van de IAO (ILO Priority Conventions). Op het gebied van leefmilieu en de naleving van de mensenrechten, moet de minimale norm overeenstemmen met de lijst van de overeenkomsten met betrekking tot het milieu en de principes inzake goed bestuur, zoals bepaald in de Europese verordening betreffende het schema van algemene tariefpreferenties (SAP).

In de huidige Europese context die we kort hebben geschetst, geven tal van economische, academische en politieke actoren nu toe dat de herindustrialisering van de Europese Unie dringend moet worden aangemoedigd. De benaming « industrieel beleid » die nagenoeg uit de omgangstaal verdwenen is, wint opnieuw aan belang en vergt prioritaire investeringen op het gebied van de Europese innoveringsstrategie, het menselijk kapitaal en de reorganisatie van de interne en externe markten van Europa.

Na de EU 2020 strategie voor een intelligente, duurzame en solidaire economie, die in juni 2010 werd aangenomen, heeft het Europees Parlement het rapport Lange voor de herindustrialisering van ons continent goedgekeurd (2) . In juni 2012, heeft de Europese Raad ook het pact voor groei en banen aangenomen, dat de groei wil bevorderen, werkgelegenheid wil creëren en de Europese economie nieuw leven wil inblazen.

Op 10 oktober 2012, heeft de Europese Commissie een aantal documenten voorgesteld met betrekking tot de industrie in Europa. Ze heeft haar rapport voorgesteld over het concurrentievermogen in 2012, alsook haar scorebord van het industrieel concurrentievermogen van de lidstaten, twee documenten die haar in staat hebben gesteld maatregelen te identificeren die moeten worden genomen om de Europese industrie te stimuleren in een groeiperspectief, zoals de Commissie ze heeft geformuleerd in haar mededeling over het industrieel beleid.

In het kader van haar rapport 2012 over het Europees concurrentievermogen, heeft ze de belangrijkste strekkingen geanalyseerd die de jongste vijftien jaren werden waargenomen in verband met de mondialisering, de kosten en voordelen die daaruit voortvloeien evenals de toekomstige uitdagingen voor de ondernemingen van de EU.

In dat opzicht heeft de Europese Commissie rechtstreekse maatregelen bepaald om het aandeel van de industrie in het BBP van de EU te doen stijgen van 15,6 % nu tot 20 % tegen 2020, inzonderheid door het identificeren van 6 prioritaire industriële sectoren, het hoofdzakelijk aanmoedigen van investeringen in de nieuwe technologieën, de verbetering van het ondernemingsklimaat, door ervoor te zorgen dat de competenties overeenstemmen met de noden van de industrie en door de toegang tot de markten en de financiering te vergemakkelijken, vooral voor de KMO's, inzonderheid door de verbetering van de leenactiviteit ten gunste van de reële economie, door een efficiëntere mobilisatie en oriëntatie van de overheidsmiddelen, met inbegrip van die van de EIB, die 10 tot 15 miljard euro zou moeten reserveren voor de kleine en middelgrote ondernemingen en de structuurfondsen.

Voor de indieners van de resolutie is het van cruciaal belang dat België voluit de herindustrialisering van de Europese Unie steunt; door de ontwikkeling van de duurzame economie, die de binnenlandse consumptie van de Europese Unie bevordert en een billijke handel met derde landen garandeert.

Dit voorstel van resolutie vraagt de Belgische regering dan ook zich op Europees niveau ambitieus op te stellen om de herindustrialisering van de Europese Unie te bevorderen, waarvoor het tevens nodig is :

— te pleiten voor de uitvoering van een ambitieus herstelplan van de Europese economie dat de herindustrialisering van de Europese Unie mogelijk maakt;

— de coördinatie van een Europees beleid te verdedigen om de reële economie en de binnenlandse consumptie te steunen, naar het voorbeeld van de inspanningen die geleverd zijn met betrekking tot het budgettair beleid, in overleg met het Europees Parlement, de nationale parlementen en de sociale partners;

— de nationale en/of regionale investeringen te stimuleren die nuttig zijn voor de herindustrialisering van de EU, bijvoorbeeld inzake innovatie, onderzoek en opvoeding;

— binnen en buiten de grenzen van de Europese Unie de strijd aan te binden tegen de sociale en milieudumping, die de binnenlandse consumptie verzwakt, de delokalisatie van ondernemingen bevordert, en die ondernemingen overlevert aan oneerlijke concurrentie, meer bepaald door het beginsel van eerlijke handel toe te passen;

— de vraag van het Europees Parlement aan de Europese Commissie te steunen, die vervat is in het rapport Caspary van 27 september 2011, om systematisch, in alle vrijhandelsakkoorden waarover ze onderhandelt met derde Staten, een reeks sociale en milieunormen, of normen inzake sociale aangelegenheden, de acht kernverdragen (Core Labour Standards) van de IAO zoals opgesomd in de IAO-Verklaring betreffende de fundamentele principes en rechten in verband met arbeid (1998), de vier prioritaire IAO-verdragen voor de industrielanden (ILO Priority Conventions), en het vlak van het milieu de lijst van de verdragen inzake milieu en de beginselen van goed bestuur, zoals bepaald in de Europese verordening betreffende het schema van algemene tariefpreferenties (SAT) toe te passen, alsook een lijst van toegevoegde overeenkomsten die geleidelijk en flexibel in uitvoering moet worden gebracht, rekening houdend met de evolutie van de economische, sociale en milieusituatie van de betrokken partner;

— zich te beroepen op de uitzonderingen op de vrije handel, bepaald in artikel XX van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel van 1994 en een flexibele sociale en milieubijdrage in te voeren die alleen van toepassing zou zijn op de goederen waarvan de productiemethodes niet de bovengenoemde minimale sociale en milieunormen respecteren en/of in de gevallen waarin een land de wisselkoers zodanig manipuleert dat de valuta en dus de prijs van de uitgevoerde producten van dat land ondergewaardeerd voorlopig, want ze zou worden afgeschaft de dag dat de voorwaarden voor de toepassing ervan niet meer worden nageleefd, aanpasbaar op basis van de berekening van de WTO om de compenserende heffing te evalueren die toegestaan is in de gevallen van dumping en solidaire aansprakelijkheid, omdat de opbrengst ervan gedeeltelijk gemobiliseerd zou worden in het kader van lijn 1 A van de Europese begroting (concurrentiekracht ter bevordering van groei en werkgelegenheid) teneinde de door de Europese Unie doelstelling te bereiken volgens dewelke het aandeel van de industrie in het BBP van de EU 20 % zou vertegenwoordigen in 2020 en van lijn 4 (de EU als wereldpartner) om de werkzaamheid van die minimale sociale en milieunormen te stimuleren in de derde landen van de EU;

— de traceerbaarheid van de producten te versterken door een etikettering op te leggen die de effectieve bijdrage van elk land in het productieproces weergeeft;

— ten slotte de invoering van een meerjarig financieel kader 2013-2020 te steunen dat het mogelijk maakt de budgettaire middelen die nodig zijn om de door de Europese Commissie vooropgestelde doelstelling te halen dat het aandeel van de industrie in het BBP van de EU 20 % zou bereiken in 2020, inzonderheid door voldoende financiële marges te behouden in het kader van de lijn 1 A van de Europese begroting en door het mogelijk te maken voor die doelstelling onder andere een gedeelte van de inkomens aan te wenden die voortkomen uit de invoering van innoverende financiële instrumenten zoals de euro-obligaties, de projectobligaties, de belasting op financiële transacties, de openbare aanbesteding bij Europese burgers en de sociale en milieubijdrage aan de grenzen van de EU.

Marie ARENA.
Ludo SANNEN.
Ahmed LAAOUEJ.
Philippe MAHOUX.
Fauzaya TALHAOUI.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


De Senaat,

A. gelet op het Verdrag van Lissabon, dat voor de Europese Unie de doelstellingen bepaalt van een sociale markteconomie, volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, van een hoge mate van sociale bescherming en van uitroeiing van de armoede;

B. gelet op artikel 3 van het EU-Verdrag, dat bepaalt : « In de betrekkingen met de rest van de wereld handhaaft de Unie haar waarden en belangen en zet zich ervoor in, en draagt zij bij tot de bescherming van haar burgers. Zij draagt bij tot de vrede, de veiligheid, de duurzame ontwikkeling van de aarde »,

C. gelet op artikel 9 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat het volgende onderstreept : « bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden houdt de Unie rekening met de eisen in verband met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een adequate sociale bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting alsmede een hoog niveau van onderwijs, opleiding en bescherming van de volksgezondheid. »;

D. gelet op de Europa 2020-strategie, die mikt op intelligente groei, duurzame groei en inclusieve groei,

E. gelet op het pact voor groei en banen voor het bevorderen van groei, het scheppen van banen en het vinden van een nieuwe dynamiek voor de economie van Europa,

F. gelet op de Agenda 4 maal 20, die de Europese Unie verzoekt om in 2020 haar uitstoot van broeikasgassen met 20 % te verminderen, zijn hernieuwbare energieën met 20 % te verhogen, alsook zijn energiebesparingen met 20 % te verhogen,

G. gelet op het verslag Lange voor de herindustrialisering van ons continent, door het Europees Parlement goedgekeurd op 3 februari 2011,

H. gelet op de kencijfers van de prestaties van de industrie in de lidstaten in 2012 die de Europese Commissie op 10 oktober 2012 heeft bekendgemaakt,

I. gelet op artikel XX van het General Agreement on Tariffs and Trade 1994 (GATT), dat in beperkingen van de vrijhandel voorziet,

J. gelet op het verslag Caspary, dat op 27 september 2011 door het Europees Parlement werd goedgekeurd en dat aan de Europese Commissie vraagt om in alle vrijhandelsakkoorden waarover ze met derde staten onderhandelt systematisch een reeks sociale en milieugerelateerde normen op te nemen,

K. gelet op de acht fundamentele conventies van de (Core Labour Standards) van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO,) zoals ze worden opgesomd in de verklaring van de IAO inzake de fundamentele principes en rechten op het werk (1998),

L. gelet op de vier prioritaire conventies van de IAO (ILO Priority Conventions),

M. gelet op het hoge aantal bedrijfssluitingen en -herstructureringen die zowel in het noorden als in het zuiden van België honderden werknemers en hun gezinnen in 2012 getroffen hebben,

N. gelet op het feit dat de industriële productie in de zevenentwintig lidstaten sinds de economische crisis met 10 % gedaald is en dat meer dan drie miljoen banen in de industriële sector verloren zijn gegaan,

O. overwegende dat sinds 2009 het belangrijkste Europese antwoord op de crisis gericht was op het verbeteren van de leencapaciteit van de staten op de financiële markten, door de juridische sanctionering van begrotingsdiscipline,

P. overwegende dat het exclusieve nastreven van de vermindering van de overheidstekorten, in tegenstelling tot de doorbraak in het nieuwe Verdrag van Lissabon en in de EU 2020-strategie, het Europese sociale model en de binnenlandse consumptie in gevaar brengt en belangrijke overheidsinvesteringen, die noodzakelijk zijn voor de herindustrialisering van de Europese Unie onmogelijk maakt,

Q. overwegende dat de economische crisis sinds 2007 aan het licht heeft gebracht hoezeer het interne macro-economische evenwicht in de Europese Unie verstoord is en dat het in de Unie aan een coherent economisch beleid ontbreekt,

R. overwegende dat de Europese Unie 33 % vertegenwoordigt van het BBP van de wereld en vijfhonderd miljoen consumenten telt,

S. overwegende dat van oktober 2008 tot mei 2010 tweehonderdachtenzeventig protectionistische maatregelen werden aangenomen door de partners van de Unie, waarvan tweeënnegentig alleen al door de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India, China),

T. overwegende dat de Europese Unie blijkbaar de enige regio ter wereld is die de voorschriften van vrijhandel integraal toepast en daarbij haar ondernemingen een sociale concurrentie en een concurrentie op het gebied van het milieu die oneerlijk is en de werknemers van die ondernemingen het risico op delokalisatie doet ondergaan,

U. overwegend dat vele Europese spelers het erover eens zijn dat dringend werk moet worden gemaakt van de herindustrialisering van de Europese Unie,

V. overwegende dat zeven bevoegde ministers (Roemenië, Italië, Duitsland, Portugal, Luxemburg, Frankrijk, Spanje) een brief aan de Europese commissaris bevoegd voor Industrie en aan de Cypriotische minister die bevoegd is naar aanleiding van het voorzitterschap van de Unie hebben mede-ondertekend, waarin ze het idee hebben verdedigd dat de economie van de Unie weer op gang moet worden gebracht via het herstel van zijn industrie;

W. overwegende dat het cruciaal is dat België voluit een ambitieus standpunt over de herindustrialisering van de Europese Unie steunt,

Vraagt de Senaat de regering op Europees niveau een ambitieus standpunt in te nemen dat strekt om de herindustrialisering van de Europese Unie te bevorderen, wat onder andere de noodzaak met zich brengt :

1. te pleiten voor de uitvoering van een Europees economisch herstelplan dat de herindustrialisering van de Europese Unie mogelijk maakt;

2. de Europese coördinatie van de economische beleidsvormen te verdedigen, zodat de werkelijke economie en de binnenlandse consumptie kunnen worden ondersteund, in navolging van de reeds geleverde inspanningen voor de coördinatie van het begrotingsbeleid, en wel in overleg met het Europees parlement, de nationale parlementen en de sociale gesprekspartners;

3. ervoor te pleiten dat de nationale investeringen die nuttig zijn voor de herindustrialisering van de EU, bijvoorbeeld in innovatie, onderzoek en onderwijs, ondersteund en aangemoedigd worden door de Europese instanties;

4. te pleiten voor mechanismen ter bestrijding van sociale dumping en milieudumping binnen en buiten de grenzen van de Europese Unie. Die dumping verzwakt de binnenlandse consumptie, zet aan tot de delokalisatie van ondernemingen en plaatst die ondernemingen in een situatie van oneerlijke concurrentie;

5. het verzoek te steunen van het Europees Parlement aan de Europese Commissie, dat is opgenomen in het verslag Caspary van 27 september 2011 om systematisch in alle vrijhandelsakkoorden waarover ze met derde staten onderhandelt, een reeks sociale en milieugerelateerde normen op te nemen. Op sociaal gebied gaat het om de acht fundamentele conventies (Core Labour Standards) van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), zoals ze worden opgesomd in de verklaring van de IAO inzake de fundamentele principes en rechten op het werk (1998), de vier prioritaire conventies van de IAO (ILO Priority Conventions) voor de geïndustrialiseerde landen, en op milieugebied, de lijst van conventies inzake het milieu en de beginselen van goed bestuur, zoals bepaald in de Europese verordening houdende toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties (APS), alsook om een lijst van aanvullende conventies die geleidelijk en flexibel ten uitvoer moet worden gelegd, rekening houdend met de ontwikkeling van de economische en sociale toestand en van de toestand op milieugebied van de betreffende partner;

6. zich te beroepen op de uitzonderingen op de vrijhandel waarin artikel XX van het General Agreement on Tariffs and Trade van 1994 voorziet, en een sociale en milieugerelateerde bijdrage in het leven te roepen

(a) die flexibel is, omdat ze alleen toepasselijk is op goederen waarvan de productiewijze de vermelde minimale sociale en milieugerelateerde normen niet in acht neemt en/of in gevallen waarin een land zijn wisselkoers duidelijk dermate manipuleert dat de munt en dus de exportprijzen van dat land ondergewaardeerd worden;

(b) die tijdelijk is, want ze wordt opgeheven op de dag waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor haar toepassing;

(c) die moduleerbaar is, op grond van een berekening door de Wereldhandelsorganisatie, om de toegestane compenserende belasting bij dumping te evalueren;

(d) en die solidair is, aangezien de opbrengst ervan gedeeltelijk zal worden aangewend via de Europese begrotingslijn 1 A (concurrentiekracht ter bevordering van groei en werkgelegenheid) om de doelstelling die door de Europese Commissie wordt voorgesteld, dat het aandeel van de industrie in het BBP van de EU in 2020 20 % bereikt en via begrotingslijn 4 (de EU als mondiale partner) om de efficiëntie van die sociale en milieugerelateerde minimumnormen in derde landen te ondersteunen;

7. de opspoorbaarheid van de producten te verbeteren door een etikettering op te leggen die de werkelijke bijdrage van elk land bij de fabricage van die producten vermeldt;

8. tot slot, het instellen te steunen van een financieel meerjarenkader 2013-2020, zodat de nodige begrotingsmiddelen kunnen worden uitgetrokken om de doelstelling te halen die de Europese Commissie voorstelt, dat het aandeel van de industrie in het BBP van de EU in 2020 20 % bereikt, door voldoende financiële marges te reserveren in de Europese begrotingslijn 1 A en door toe te staan dat voor dat doel een deel van de opbrengst van innoverende financiële instrumenten, zoals de euro-obligaties, de project-bonds, de taks op financiële transacties, de publieke emissie voor Europese burgers, of nog de sociale en milieugerelateerde bijdrage aan de grenzen van de EU wordt aangewend.

Marie ARENA.
Ludo SANNEN.
Ahmed LAAOUEJ.
Philippe MAHOUX.
Fauzaya TALHAOUI.

(1) In het raam van Agenda 2010 — « Hartz I tot IV »-wetten, die van 2003 tot 2005 werden aangenomen. Sinds 2005 is het aantal uitzendkrachten in Duitsland verdubbeld, aangezien een baan op 10 een « Mini-job » is, met een loon van ongeveer 400 euro per maand. In 2010 verdiende een Duitse loontrekker op vier minder dan 9,15 euro bruto per uur. 71 % van hen is professioneel geschoold en 10 % heeft een academisch diploma. Meestal zijn het vrouwen welke die zeer lage lonen verdienen (63,7 %).

(2) Verslag over « een industriebeleid voor het tijdperk van de globalisering » (2010/2095(INI)), goedgekeurd op 3 februari 2011.