5-1532/2

5-1532/2

Belgische Senaat

ZITTING 2011-2012

20 MAART 2012


HERZIENING VAN DE GRONDWET


Herziening van artikel 195 van de Grondwet


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN DE HEER LAEREMANS

Enig artikel

Dit artikel vervangen door wat volgt :

« Enig artikel. In artikel 195 van de Grondwet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º het eerste lid wordt vervangen door wat volgt : « De Kamer van volksvertegenwoordigers kan elke bepaling van deze Grondwet herzien. »;

2º het tweede tot en met het vierde lid worden opgeheven;

3º het vijfde lid, dat het tweede lid wordt, wordt vervangen door wat volgt : « De Kamer van volksvertegenwoordigers kan niet beraadslagen wanneer niet ten minste twee derden van haar leden aanwezig is; een wijziging van de Grondwet is alleen aangenomen indien zij tenminste drie vijfden van de stemmen heeft verkregen. ». »

Verantwoording

Artikel 195 werd door de preconstituante voor herziening vatbaar verklaard om de procedure tot grondwetsherziening, zoals deze in dit artikel vervat is, te herzien. Dat is nu net wat de indieners van het voorstel NIET doen : zij herzien immers niet de procedure an sich, maar voegen een overgangsbepaling aan artikel 195 toe met als doel een aantal elementen in de Grondwet te betonneren die evenwel niet door de preconstituante voor herziening vatbaar waren verklaard.

Met ons huidige amendement willen wij invulling geven aan de oorspronkelijke bedoelingen van de preconstituante, met name de procedure om de Grondwet te herzien wijzigen.

Momenteel is een herziening van de Grondwet, zoals voorzien in artikel 195 van de Grondwet, uiterst omslachtig en tijdrovend, in die mate dat zij een drastische rem vormt op de aanpassing van ons grondwetgevend kader aan de snel evoluerende politieke en maatschappelijke realiteit in dit land.

Een herziening van de Grondwet kan op dit ogenblik immers pas nadat de volgende stappen zijn ondernomen.

Eerst moet de preconstituante optreden. Kamer, Senaat en de Koning moeten met andere woorden elk te kennen geven welke artikelen of delen van artikelen van de Grondwet zij voor herziening vatbaar verklaard wensen te zien. Slechts deze artikelen die door de drie takken van de federale wetgevende macht gelijkelijk vatbaar voor herziening worden verklaard, en als dusdanig daarvoor expliciet worden aangewezen, komen hiervoor effectief in aanmerking. In Kamer en Senaat gebeurt dat bij stemming met een gewone meerderheid.

Vervolgens worden in een tweede fase de eensluidende verklaringen van de preconstituante in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd, wat echter de automatische ontbinding van de wetgevende kamers tot gevolg heeft. Binnen 40 dagen moeten er verkiezingen plaatsgrijpen en binnen 2 maanden na de verkiezingen dienen de nieuw verkozen kamers bijeengeroepen te worden. Een wijziging van de Grondwet kan dus per definitie pas plaatsgrijpen nadat er verkiezingen hebben plaatsgegrepen en de Kamers werden vernieuwd, wat een zeer ingrijpende voorwaarde is.

Pas in een derde fase kan dan uiteindelijk de Grondwet worden gewijzigd door de constituante, die wordt gevormd door de nieuw verkozen Kamer van volksvertegenwoordigers en Senaat en door de Koning. In Kamer en Senaat moet dit gebeuren met een twee derde meerderheid van de stemmen en in aanwezigheid van twee derden van de leden van de assemblees. De mogelijkheden die zij hebben om de Grondwet te wijzigen zijn evenwel aan heel wat beperkingen onderworpen, onder meer de volgende :

— De herziening is enkel mogelijk voor die artikelen of delen van artikelen die door de preconstituante in herziening werden gesteld; artikelen die door de preconstituante niet voor herziening vatbaar werden verklaard kunnen ook niet herzien worden in de loop van een zittingsperiode.

— De herziening is tijdsgebonden in die zin dat zij enkel kan plaatsgrijpen tijdens de lopende legislatuur van de constituante.

Door deze loodzware procedure is het de regel dat er vaak vele jaren moet worden gewacht vooraleer Grondwetsartikelen gewijzigd kunnen worden, ook wanneer er een brede democratische consensus bestaat dat bepaalde artikelen zouden moeten worden gewijzigd.

Dat er dringend nood is aan een wijziging van deze loodzware procedure tot herziening van de Grondwet wordt tegenwoordig door de meeste partijen dan ook erkend. Het is dan ook om deze reden, en om geen enkele andere, dat artikel 195 door de preconstituante tijdens de vorige legislatuur voor herziening vatbaar werd verklaard, opdat de huidige federale wetgevende macht dit artikel in een vereenvoudigde zin zou wijzigen.

Naast de bezwaren omtrent de logheid van deze procedure, kan er ook tegen worden ingebracht dat zij niet helemaal democratisch is in die zin dat een herziening van de Grondwet momenteel slechts kan plaatsgrijpen indien de federale wetgevende macht, met name de Koning, de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat, gelijkelijk te kennen geven dat er redenen zijn tot herziening van de Grondwet. In een parlementaire democratische samenleving komt het in principe enkel het parlement toe, als vertegenwoordiger van de burgers die dit in vrije verkiezingen hebben verkozen, om zich uit te spreken over wijzingen aan hét basisdocument inzake staatsorganisatie en rechten en plichten van de burgers.

Ten slotte wordt de huidige vereiste twee derde meerderheid voor een grondwetsherziening teruggebracht tot een meerderheid van zestig procent van de stemmen die het voorstel heeft verkregen.

Het huidig amendement heeft dus tot doel om enerzijds de loodzware herzieningsprocedure drastisch te vereenvoudigen zodat een herziening te allen tijde kan gebeuren en deze anderzijds ook democratischer te maken door de Koning, als niet verkozen orgaan, hiervan uit te sluiten. Om redenen van vereenvoudiging, en vanuit de optiek dat deze best wordt afgeschaft, wordt de Senaat hiervan eveneens ontlast.

Nr. 2 VAN DE HEER LAEREMANS

Enig artikel

In het 1º, de woorden « zonder afbreuk te doen aan de huidige specifieke bepalingen van de wet van 9 augustus 1988 tot wijziging van de gemeentewet, de gemeentekieswet, de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de provinciewet, het Kieswetboek, de wet tot regeling van de provincieraadsverkiezingen en de wet tot regeling van de gelijktijdige parlements- en provincieraadsverkiezingen en aan die met betrekking tot de functie van de gouverneurs, » doen vervallen.

Verantwoording

De gewesten kunnen de hun voorgespiegelde volledige uitoefening van hun autonomie over de provincies slechts realiseren indien er geen uitzonderingen op deze regel bestaan. Er worden in het huidige voorstel evenwel wel uitzonderingen voorzien, met name wat de zogenaamde pacificatiewet en de functie van gouverneurs betreft.

Krachtens de pacificatiewet werd inderdaad een College van Provinciegouverneurs in het leven geroepen. Dit college heeft, ten aanzien van de gemeenten Voeren en Komen-Waasten, als administratieve overheid of als rechtscollege, een bindende adviserende en beslissende bevoegdheid met betrekking tot een aantal materies inzake gemeente- of OCMW-aangelegenheden. Het betreft voor wat deze gemeenten betreft onder andere zaken zoals de benoeming van een burgemeester buiten de raad, de schorsing of afzetting van schepenen, de vernietigingsbesluiten van beslissingen van gemeenteoverheden, politieraden of -colleges, het sturen van een commissaris ter plaatse en, als rechtscollege, het beslechten van geschillen inzake de verkiezing van raadsleden en schepenen. Wat de OCMW's betreft gaat het vooral om het afzetten of schorsen van raadsleden en het ter plaatse zenden van een commissaris, en, opnieuw als rechtscollege, om beroepen bij de verkiezing van de raad of het vast bureau en om geschillen inzake mandaten te beslechten. Dit college dient maandelijks te vergaderen over deze dossiers, hoewel het in de praktijk nauwelijks werk om handen heeft. De laatste twee jaar heeft het immers geen enkel dossier behandeld. Aan de zin ervan kan dus worden getwijfeld.

Deze regeling is evenwel vooral principieel onaanvaardbaar omdat hiermee inbreuk wordt gepleegd op de volheid van bevoegdheid van de gewesten over hun ondergeschikte besturen, zowel op het gemeentelijke vlak als op het vlak van de provincies.

De Vlaamse overheid heeft dan ook te kennen gegeven dat zij komaf wil maken met deze uitzonderingspraktijken. Daarvoor kan verwezen worden naar een aantal fiches van 30 augustus 2010 die de Vlaamse administratie in opdracht van de Vlaamse regering heeft opgesteld ter voorbereiding van de zesde staatshervorming. Zij mogen bijgevolg als standpunten van de Vlaamse regering worden beschouwd. Meer concreet verwijzen wij naar de fiches 17, 18 en 20 :

« FICHE 17. BZ

Thema : lokale en provinciale verkiezingen

Probleemstelling :

De BWHI regelt in artikel 6, § 1, VIM, 4º de overdracht aan de gewesten van « ... de verkiezing van de provinciale, gemeentelijke en binnengemeentelijke organen, alsook van de organen van de agglomeraties en federaties van gemeenten, met inbegrip van de controle op de hierop betrekking hebbende verkiezingsuitgaven. »

Deze bevoegdheidsoverdracht is echter niet volledig en geeft aanleiding tot anomalieën.

Beperkingen en uitsluitingen :

[...]

2) Uitzondering

Het Vlaamse Gewest mag niet raken aan de regelingen die door de Pacificatiewet van 9 augustus 1988 werden ingevoerd in de gemeentewet, gemeentekieswet, organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, provinciewet, kieswetboek, wet tot regeling van de provincieraadsverkiezingen en wet tot regeling van de gelijktijdige parlements — en provincieraadsverkiezingen (art 6,§ 1, VIII, 4º, a BHWI).

Onder deze uitzondering vallen :

1º) de rechtstreekse verkiezing van de schepenen in de zes Vlaamse randgemeenten en in de gemeente Voeren (art. 15, § 2, Nieuwe Gemeentewet, ingevoegd bij de Pacificatiewet);

2º) de rechtstreekse verkiezing van de OCMW-raden en van het vast bureau in de zes Vlaamse randgemeenten en in de gemeente Voeren (art. 17bis en art. 27bis, § 1, tweede lid, organieke OCMW-wet 8 juli 1976, gewijzigd bij de Pacificatiewet).

Vastgestelde anomalieën

[...]

b) Inzake de te verkiezen mandatarissen

Anderzijds worden in de gemeente Voeren en in de zes Vlaamse randgemeenten zowel de schepenen als de OCMW-raadsleden en de leden van het vast bureau van het OCMW rechtstreeks verkozen, wat niet het geval is in de 301 andere Vlaamse gemeenten en OCMW's.

De rechtstreekse verkiezing van de schepenen waarborgt in de praktijk slechts in enkele randgemeenten de aanwezigheid van Vlamingen in het college van burgemeester en schepenen. In die gemeenten met een rechtstreeks verkozen Vlaamse schepen wordt, bij gebrek aan consensus in het schepencollege, het betrokken punt besproken in de gemeenteraad. Om die reden is het noodzakelijk dat de uit te werken regeling terzake in de noodzakelijke waarborgen blijft voorzien inzake de betrokkenheid van beide taalgroepen bij het bestuur van de gemeenten en OCMW's.

Dat kan door, ter gelegenheid van de bevoegdheidsoverdracht, in de bijzondere wet te bepalen dat de Vlaamse overheid in de Vlaamse randgemeenten en de gemeente Voeren de betrokkenheid van de beide taalgemeenschappen bij het bestuur van de gemeente waarborgt, inzonderheid inzake hun aanwezigheid in het college van burgemeester en schepenen en in het vast bureau van het OCMW, alsook de bevoegdheid om bij gebrek aan consensus in die colleges een aangelegenheid voor te leggen aan de raad.

c) Technische anomalieën

De rechtstreekse verkiezingen voor de schepenen, de raden voor maatschappelijk welzijn en het vast bureau worden georganiseerd met toepassing van federale regels, die de gewesten niet kunnen wijzigen. Daardoor ontstaan, ten gevolge van wijzigingen aan de kieswetgeving op het niveau van de Vlaamse decreetgever, een aantal veeleer technische anomalieën, die doorzichtige verkiezingen bemoeilijken. De meest in het oog springende zijn :

1. Paritaire samenstelling van de lijsten

Voor de verkiezing van de gemeenteraden in alle 308 Vlaamse gemeenten geldt de verplichte paritaire samenstelling van de lijsten (man-vrouw-verhouding), terwijl die verplichte pariteit niet geldt voor de lijsten voor de rechtstreekse verkiezingen van de OCMW-raden in Voeren en in de zes Vlaamse randgemeenten.

2. Devolutief effect van de lijststem

De lijststem telt mee om het aantal bekomen zetels voor een lijst te bepalen en ze bepaalt mee de volgorde van de toewijzing van de effectief gekozenen en de opvolgers. Voor de aanwijzing van de gekozenen bij de gemeenteraadsverkiezingen telt die lijststem voor een derde mee in de 308 Vlaamse gemeenten, terwijl voor de aanwijzing van de verkozen OCMW-raadsleden en leden van het vast bureau in de zes Vlaamse randgemeenten en in Voeren het effect van de lijststem voor 50 % in aanmerking genomen wordt voor het bepalen van de rangorde van de gekozenen en van de opvolgers.

3. Voordrachtsakte en akte van bewilliging

Het kiesdecreet van 10 februari 2006 heeft de akte van bewilliging afgeschaft. Via deze akte moest een kandidaat aangeven met zijn voordracht in te stemmen, verbond hij zich ertoe de wetgeving op de verkiezingsuitgaven na te komen en kon hij een getuige aanduiden, die in het hoofdstembureau controleerde of alles volgens de regels verliep. Dit alles wordt nu opgenomen in de voordrachtsakte.

De akte van bewilliging blijft echter wel bestaan voor de OCMW-raadsverkiezingen in de zes Vlaamse randgemeenten en in Voeren. Voor de andere verkiezingen in deze gemeenten, namelijk de gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen, is de akte van bewilliging wel afgeschaft. De akte van bewilliging blijft ook bestaan voor de kandidaten die Europese Unie-onderdanen zijn voor de gemeenteraads- en districtsraadsverkiezingen.

4. Verkiezingscontentieux

Er geldt in Vlaanderen een verschillende regeling voor het verkiezingscontentieux voor de lokale verkiezingen. De Raad voor Verkiezingsbetwistingen doet uitspraak over bezwaren tegen de gemeenteraadsverkiezingen in alle Vlaamse gemeenten en tegen de OCMW-raadsverkiezingen in de Vlaamse randgemeenten, met uitzondering van Voeren. Anderzijds doet de deputatie uitspraak over betwistingen met betrekking tot de rechtstreekse verkiezingen van de schepenen en de rechtstreekse verkiezing van de OCMW-raad en het vast bureau in de zes Vlaamse Randgemeenten. Daarnaast is het college van provinciegouverneurs bevoegd om uitspraak te doen over betwistingen inzake de gemeenteraadsverkiezingen, de rechtstreekse verkiezing van de schepenen, de OCMW-raad en het vast bureau in de gemeente Voeren. Het is onontbeerlijk om eenzelfde regeling uit te werken die geldt in heel Vlaanderen met betrekking tot het verkiezingscontentieux over lokale verkiezingen.

Voorstel :

Een homogene bevoegdheidsuitoefening over de lokale en provinciale besturen houdt in dat Vlaanderen bevoegd moet zijn voor het hele Vlaamse grondgebied, inclusief voor de regelgeving met betrekking tot de verkiezingen in de gemeenten met een bijzonder taalstatuut.

Overdracht naar de gewesten van de bevoegdheid :

[...]

2º) inzake de regelgeving met betrekking tot de gemeenteraads-, OCMW-raads- en provincieraadsverkiezingen, wat de gemeenten met een bijzonder taalstatuut betreft.

« FICHE18. BZ

Thema : de faciliteitenregeling

Probleemstelling :

De vijfde staatshervorming heeft een ruime bevoegdheidsoverdracht aan de gewesten met zich meegebracht betreffende de lokale besturen.

Sinds 1 januari 2002 zijn de gewesten krachtens artikel 6, § 1, VIII, 1º, BWHI bevoegd voor de lokale en de provinciale besturen, behoudens enkele limitatief opgesomde materiële en territoriale uitzonderingen.

In concreto mag het Vlaamse Gewest niet raken aan :

— de regelingen die door de Pacificatiewet van 9 augustus 1988 werden ingevoerd in de gemeentewet, gemeentekieswet, organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, provinciewet, kieswetboek, wet tot regeling van de provincieraadsverkiezingen en wet tot regeling van de gelijktijdige parlements- en provincieraadsverkiezingen (art 6, § 1, VIII, 1º, eerste streepje BWHI);

— de garanties voor Franstaligen in de Vlaamse faciliteitengemeenten.

Vastgestelde anomalieën

1. De faciliteitenregeling heeft de integratie niet bevorderd

De praktijk toont aan dat deze bijzondere taalregeling tijdens de voorbije 40 jaar de integratie van de Franstalige inwoners in de faciliteitengemeenten in het Nederlandse taalgebied niet bevorderd heeft. Ook het uitsluitend gebruik van het Nederlands als bestuurstaal binnen de interne gemeentelijke organisatie zelf blijft problematisch.

Tot slot blijven er problemen rijzen inzake de correcte toepassing van de faciliteitenregeling voor de inwoners, ook na de arresten van de Raad van State van 23 december 2004 inzake de zogenaamde omzendbrieven Peeters en Martens, onder meer wat betreft de verzending van de oproepingsbrieven bij de verkiezingen.

2. Gemeentedecreet en kiesdecreet

Bij de redactie van het Gemeentedecreet en het Kiesdecreet moest rekening gehouden worden met een aantal beperkingen, vastgesteld in de zogenaamde Pacificatiewet van 9 augustus 1988 en in de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken. Dit resulteert in een aantal anomalieën die een ordentelijke organisatie van het binnenlands bestuur bemoeilijken (cfr fiche lokale en provinciale verkiezingen en fiche regelgeving organisatie van de gemeenten).

3. De naamgeving van de gemeenten

De Vlaamse decreetgever is bevoegd de namen van de gemeenten en van de deelgemeenten te bepalen. Volgens de Raad van State moet hij bij een eventuele wijziging van de naam van een gemeente wel rekening houden met de garanties die de Franstaligen genieten in de faciliteitengemeenten. Volgens de Raad van State moet het bestaan van een officiële naam in de andere landstaal als een van die garanties worden beschouwd. De Vlaamse decreetgever is aldus niet bevoegd om de Franse naam van de gemeenten in een van de faciliteitengemeenten op te heffen.

De Vlaamse overheid kan daardoor geen uitvoering geven aan een nagenoeg unaniem aangenomen resolutie van het Vlaamse parlement van 17 mei 2006 betreffende de schrijfwijze van de namen van de Vlaamse gemeenten.

Voorstel :

Een homogene bevoegdheidsuitoefening over de lokale besturen houdt in dat Vlaanderen bevoegd moet zijn voor alle lokale besturen in heel het Vlaamse grondgebied, inclusief voor de regelgeving van het taalgebruik in bestuurszaken in gemeenten met een bijzonder taalstatuut.

[...]. »

« FICHE 20. BZ

Thema : Regelgeving inzake de organisatie van de gemeenten — Verruimde bevoegdheden met betrekking tot de zes Vlaamse Randgemeenten en de gemeente Voeren

Probleemstelling :

De bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen kent aan de gewesten de bevoegdheid toe over « de samenstelling, organisatie, bevoegdheid en werking van de provinciale en gemeentelijke instellingen » (art. 4 wijzigt artikel 6, § 1, VIII van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen).

Deze bevoegdheidsoverdracht is echter niet volledig. Het Vlaamse Gewest mag niet raken aan de regelingen die door de Pacificatiewet van 9 augustus 1988 werden ingevoerd in de gemeentewet, gemeentekieswet, organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, provinciewet, kieswetboek, wet tot regeling van de gelijktijdige parlements- en provincieraadsverkiezingen (art. 6, § 1, VIII, 4º, a BWHI).

Inmiddels heeft het Vlaamse Gewest het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 uitgevaardigd.

Vastgestelde anomalieën

De beperking van de bevoegdheid van het Vlaamse Gewest geeft aanleiding tot anomalieën.

1. De aanwezigheid van beide geslachten in het college van burgemeester en schepenen

Artikel 11bis van de Grondwet verplicht de decreetgever om de aanwezigheid van personen van verschillend geslacht te regelen onder meer in de colleges van burgemeester en schepenen, de raden voor maatschappelijk welzijn, de vaste bureaus van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de districtscolleges.

Deze verplichting geldt momenteel echter niet bij een rechtstreekse verkiezing van de schepenen, de leden van de OCMW-raad of het vast bureau in de Vlaamse randgemeenten en Voeren.

2. Het lidmaatschap van de OCMW-voorzitter in het college van burgemeester en schepenen

Het Vlaamse gewest is niet bevoegd om de verkiezing van de schepenen in de Vlaamse Randgemeenten en Voeren te organiseren of te wijzigen. Artikel 15, § 2 van de Nieuwe Gemeentewet bepaalt dat de schepenen in de Randgemeenten en Voeren rechtstreeks worden verkozen door de gemeenteraadskiezers « op de hierna volgende wijze ». Het Vlaamse gewest kan die « hierna volgende wijze » (bepaald in de Nieuwe Gemeentewet) niet wijzigen door aan het rechtstreeks verkozen schepencollege een OCMW-voorzitter toe te voegen, die momenteel benoemd wordt door de Vlaamse regering. Als dat wel zou gebeuren komt er, in strijd met artikel 15, § 2, een niet-rechtstreeks verkozen schepen in het college.

3. De mogelijke vermindering van het aantal schepenen

Artikel 44 van het Gemeentedecreet bepaalt enkel een maximum en een minimum aantal schepenen. De gemeenten kunnen beslissen om minder schepenen te benoemen dan het decretaal voorziene maximum.

In de gemeente Voeren en in de Vlaamse randgemeenten worden de schepenen echter overeenkomstig artikel 15, § 2 van de Nieuwe Gemeentewet rechtstreeks verkozen door de gemeenteraadskiezers en niet door de gemeenteraad. Het Vlaamse Gewest is niet bevoegd om deze regeling die ingevoegd werd door de Pacificatiewet te wijzigen. Artikel 15, § 2 van de Nieuwe Gemeentewet werd dan ook niet opgeheven. De mogelijkheid tot vermindering van het aantal schepenen geldt dan ook niet voor de gemeente Voeren en de Vlaamse randgemeenten. Dit zou immers het principe van de rechtstreekse verkiezing van de schepenen in deze gemeenten uithollen, waarbij het aantal te begeven mandaten gekend is op het ogenblik van de verkiezing.

4. Gewaarborgde aanwezigheid van Vlamingen in schepencollege en vast bureau OCMW

De rechtstreekse verkiezing van de schepenen waarborgt in de praktijk slechts in enkele randgemeenten de aanwezigheid van Vlamingen in het college van burgemeester en schepenen. In die gemeenten met een rechtstreeks verkozen Vlaamse schepen wordt, bij gebrek aan consensus in het schepencollege, het betrokken punt besproken in de gemeenteraad. Om die reden is het noodzakelijk dat de uit te werken regeling terzake in de noodzakelijke waarborgen blijft voorzien inzake de betrokkenheid van beide taalgroepen bij het bestuur van de gemeenten en OCMW's.

Dat kan door, ter gelegenheid van de bevoegdheidsoverdracht, in de bijzondere wet te bepalen dat de Vlaamse overheid in de Vlaamse randgemeenten en de gemeente Voeren de betrokkenheid van de beide taalgemeenschappen bij het bestuur van de gemeente waarborgt, inzonderheid inzake hun aanwezigheid in het college van burgemeester en schepenen en in het vast bureau van het OCMW, alsook de bevoegdheid om bij gebrek aan consensus in die colleges een aangelegenheid voor te leggen aan de raad.

5. De mogelijke beperking van de duur van het mandaat van de schepen

De mogelijkheid, opgenomen in artikel 45 van het Gemeentedecreet dat de duur van het mandaat van een schepen in de tijd wordt beperkt door een vermelding op de voordrachtsakte, geldt niet voor de Vlaamse Randgemeenten en Voeren. In die gemeenten worden de schepenen immers rechtstreeks verkozen.

6. Wijziging van de gemeentegrenzen

De artikelen 297 en 298 van het Gemeentedecreet over de procedure voor de samenvoeging en de splitsing van gemeenten zijn niet van toepassing op de Vlaamse Randgemeenten en Voeren. De wijziging van de grenzen van de Vlaamse Randgemeenten en Voeren blijft een federale bevoegdheid. Artikel 272 en 273 van de Nieuwe Gemeentewet blijven gelden voor de Randgemeenten en Voeren.

7. De regeling inzake het administratief toezicht voor Voeren

Ingevolge de bijzondere wet van 13 juli 2001 is de Vlaamse overheid sinds 1 januari 2002 bevoegd voor de organisatie van het toezicht op de Vlaamse Randgemeenten en de gemeente Voeren.

De besluiten van de gemeente Voeren vallen onder de toezichtregeling, opgenomen in het Gemeentedecreet, met uitzondering van die besluiten die verder onderworpen blijven aan de federale toezichtregelingen die ingeschreven zijn in :

a. een reeks expliciet in artikel 7 van de bijzondere wet van 13 juli 2001 opgesomde artikelen van de nieuwe gemeentewet;

b. een reeks artikelen van de nieuwe gemeentewet die de pacificatiewet in deze nieuwe gemeentewet heeft ingevoegd.

Deze regeling is bijzonder complex en staat haaks op de verregaande hervorming en vereenvoudiging van het bestuurlijk toezicht op de 307 overige Vlaamse gemeenten.

Voorstel :

Een homogene bevoegdheidsuitoefening over de lokale en provinciale besturen houdt in dat Vlaanderen bevoegd moet zijn voor het hele Vlaamse grondgebied, inclusief voor de volledige regelgeving met betrekking tot de gemeenten met een bijzonder taalstatuut.

[...] »

Uit deze fiches mag duidelijk duidelijk blijken dat de Vlaamse regering elke beknotting van haar autonomie inzake bevoegdheid over de provincies en de gemeenten afwijst en hierover exclusief bevoegd wil worden. Vanuit deze optiek ligt het voor de hand dat de beperkingen daarop die in het voorstel van de regeringspartijen en hun bondgenoten worden ingebouwd, dienen te worden geschrapt, wat het opzet is van dit amendement.

[...] »

Nr. 3 VAN DE HEER LAEREMANS

Enig artikel

Het 4º vervangen door wat volgt :

« 4º de artikelen 4, 36, 42, 44, tweede en vierde lid, 46, vijfde lid, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 55, 58, 59, 60, 69, 71, 73, 74, 75, 76, 77, 78, 79, 80, 81, 82, 83, 85, derde lid, 86, 87, 90, eerste lid, 91, eerste lid, 93, 95, 100, 151, § 2, 167, § 1, tweede lid, 174, eerste lid, 198 en titel IX, artikel 1, vijfde lid, om de Senaat af te schaffen; ».

Verantwoording

Met de huidige invulling van zijn functies in het Belgische bestuurlijke model, heeft de Senaat de voorbije jaren bewezen dat zijn toegevoegde waarde en dus zijn nut op bestuurlijk vlak erg klein of onbestaande is.

Geruime tijd heeft de Belgische Senaat, in het kader van een volwaardig tweekamerstelsel, dezelfde bevoegdheden gehad als de Kamer van volksvertegenwoordigers. Dit tweekamerstelsel werd door zijn voorstanders gerechtvaardigd met het argument dat ook de wetgever enige controle nodig heeft en dat het zodoende past dat de tweede kamer zich eventueel nog eens uitspreekt over de door de eerste kamer gestemde wetten. Tegenstanders verwijzen naar de hoge kostprijs van dit stelsel, naar de vertragingen op wetgevend vlak en naar het feit dat niet bewezen is dat een tweekamerstelsel beter zou functioneren dan een eenkamerstelsel.

Met de staatshervorming en de grondwetsherziening van 1993 is de rol van de Senaat grondwettelijk beperkt tot een echte tweede kamer, in grote mate ondergeschikt aan de Kamer van volksvertegenwoordigers. De grote debatten gebeuren in de Kamer van volksvertegenwoordigers en de regering is niet meer verantwoordelijk voor de Senaat en kan door de Senaat dus niet ten val worden gebracht. De regering laat dit trouwens zeer duidelijk blijken uit de manier waarop ze de Senaat behandelt. De Senaat is ook niet meer bevoegd voor de begroting wat opnieuw een belangrijke minderwaarde voor de parlementaire assemblee vertegenwoordigt. Bovendien blijkt zeer duidelijk uit de artikelen 77 en 78 van de Grondwet, waarbij wordt bepaald dat het de Kamer van volksvertegenwoordigers is die het laatste woord heeft in geval van verschil tussen de uitkomst van een debat in de Kamer en de Senaat, dat het deze kamer is die de bovenhand heeft gekregen.

Om de Senaat toch nog enige zin te geven, kreeg zij onder meer een communautaire pacificatierol toegemeten. Door haar samenstelling zou de Senaat bij voorkeur geschikt zijn om problemen tussen de verschillende gemeenschappen op te lossen. De Senaat is immers voor een deel samengesteld uit volksvertegenwoordigers die niet verkozen zijn als senator maar die verkozen zijn in hun regionaal parlement. In de praktijk is echter gebleken dat de Senaat deze pacificerende communautaire rol omzeggens nooit heeft kunnen waarmaken. Wanneer adviezen moeten worden gegeven om zogenaamde belangenconflicten tussen Vlamingen en Franstaligen op te lossen, dan beperkt de Senaat zich ofwel tot een verwijzing naar één of andere nietszeggende tekst, ofwel doodgewoon tot de vaststelling dat zij geen advies kan geven bij gebrek aan eensgezindheid tussen Vlaamse en Franstalige senatoren. De opdracht om als verzoener op te treden is dan ook manifest mislukt.

Een andere opdracht die de Senaat bij de meest recente staatshervorming meekreeg, was die van reflectiekamer. Ook wat dit betreft is de productie erg mager gebleken. Er zijn weliswaar in de Senaat debatten geweest die enige weerklank konden vinden, bijvoorbeeld het debat over het stemrecht voor niet-Belgen die de Belgische nationaliteit weigeren, het euthanasiedebat, en zo meer. Maar al deze debatten werden ook steeds opnieuw overgedaan in de Kamer van volksvertegenwoordigers. De maatschappelijke relevantie van de herhaling van deze debatten in beide kamers kan ten zeerste worden betwijfeld omdat zij in beide kamers volgens dezelfde lijnen verlopen vermits het de partijen en niet de parlementsleden van Kamer of Senaat zijn die de vormgeving en de inhoud van de debatten bepalen.

In het huidige België is een tweekamerstelsel dan ook een loutere verspilling van overheidsgelden aangezien zowel qua kwaliteit als qua kwantiteit aan het wetgevende werk en de controleopdracht van de wetgever niets wordt toegevoegd. Ook het sterker uitbouwen van de Senaat tot een Senaat van de deelstaten, zoals het de intentie is van de regeringspartijen en hun bondgenoten is, heeft weinig zin gelet op het totale falen van deze instelling van de beperkte rol die ze tot op heden op dat vlak te spelen had.

Het beste is dan ook dat de Senaat volledig wordt opgeheven, wat de strekking is van dit amendement.

Nr. 4 VAN DE HEER LAEREMANS

Enig artikel

Het 5º vervangen door wat volgt :

« 5º de artikelen 115, 116, 117 en 118 om de gemeenschappen en het Vlaamse en het Waalse gewest de bevoegdheid toe te kennen om de samenstelling, de werking en de verkiezing van hun parlementen autonoom te regelen; »

Verantwoording

De indiener van dit amendement is het ermee eens dat de deelstaten een grotere greep moeten krijgen op de verkiezing van hun eigen parlementen. Deze mag evenwel niet alleen beperkt worden tot aspecten met betrekking tot het vaststellen van de duur van de legislatuur en de datum van de verkiezingen, maar dient de deelstaten op dat vlak een zo ruim mogelijke autonomie te geven.

Het opzet van de regeringspartijen en hun bondgenoten met deze bepalingen bestaat er eveneens in om de federale verkiezingen te laten samenvallen met de verkiezingen van het Europees Parlement en vooral, zij het dat dit minder wordt uitgesproken maar wel duidelijk de achterliggende bedoeling is, om deze op die manier te laten samenvallen met verkiezingen van de deelstaatparlementen. De achterliggende gedachte daarvan is duidelijk : de deelstaatparlementen en -regeringen, inzonderheid de Vlaamse regering en het Vlaamse parlement, opnieuw meer ondergeschikt maken aan het federale politieke niveau en hen elke autonome dynamiek ontnemen. Dit opzet past dus volledig in een Belgische recuperatiestrategie, en dat mag volgens de indiener van dit amendement niet de bedoeling zijn.

Dat tevens wordt voorzien dat de deelstaten bij bijzonder decreet of bijzondere ordonnantie voortaan de mogelijkheid wordt geboden om zelf de duur van de legislatuur en de datum van de verkiezingen voor hun parlementen vast te leggen, is niet in strijd met deze Belgische recuperatiestrategie. Door het feit dat dit een bijzondere meerderheid vereist, volstaat het immers voor een minderheid aan reactionaire krachten (Groen, sp.a. en VLD) om de uitwerking van dit principe door de deelstaten, inzonderheid de Vlaamse deelstaat, tegen te houden. Het betreft hier dus veeleer een theoretische bevoegdheid die aan de deelstaten wordt gegeven, die in de praktijk heel moeilijk uitvoerbaar zal zijn.

In het kader van een zo ruim mogelijke autonomie voor de deelstaten, komt het overigens niet aan de bijzondere wetgever toe om de inwerkingtreding van deze bepalingen vast te stellen, maar enkel aan de betrokken deelstaten zelf. De indiener van dit amendement schrapt daarom ook de laatste bepaling uit het voorstel dat de regeringspartijen en hun handlangers hebben ingediend.

Nr. 5 VAN DE HEER LAEREMANS

Enig artikel

Het 6º doen vervallen.

Verantwoording

In het kader van het communautaire akkoord omtrent een zesde staatshervorming wordt voorzien in een onzuivere, en voor de Vlamingen in bepaalde opzichten uiterst schadelijke splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde. We overlopen de nadelige gevolgen hiervan voor Vlaanderen even hieronder.

a. De zes randgemeenten

Weliswaar wordt met de voorgestelde splitsing Brussel een aparte kieskring en wordt Halle-Vilvoorde samengevoegd met het arrondissement Leuven tot de provinciale kieskring Vlaams-Brabant, maar grote uitzondering hierop vormen de zes Vlaamse randgemeenten rond Brussel. Deze zes Vlaamse gemeenten zullen volgens dit akkoord voortaan deel uitmaken van zowel de kieskring Brussel als de kieskring Vlaams-Brabant. Op de kiesbrieven in deze gemeenten staan zowel de Brusselse als de Vlaams-Brabantse lijsten.

Het gaat hier dus niet om inschrijvingsrecht : de inwoners van deze zes gemeenten zullen zich niet moeten verplaatsen naar Brussel als ze voor de Brusselse lijsten willen stemmen, zoals destijds voorzien was in het Egmontpact en zoals vandaag gebeurt in Voeren en Komen. Elke drempel wordt daardoor weggeslagen.

Onvermijdelijk gevolg is dat het aantal stemmen voor Brusselse lijsten in deze gemeenten enorm hoog zal liggen. De Franstalige partijen zullen zich nu volop concentreren op « de Zes », die intensiever dan ooit bewerkt zullen worden met opruiende, imperialistische propaganda. De electorale verfransing krijgt er bijgevolg een echte zweepslag. Maar ook Vlaamse kandidaten uit Brussel kunnen er uiteraard campagne komen voeren. En de Vlaams-Brabantse lijsten zullen er hun kiespropaganda beperken tot het obligate minimum.

Ook belangrijk om te weten is dat kandidaten voor de Kamer niet hoeven te wonen in de kieskring waar zij opkomen. Men zal dus in de toekomst wel degelijk nog altijd kandidaat kunnen zijn op de lijst van een ander gewest. Dat betekent dat Franstalige burgemeesters of schepenen uit « de Zes » probleemloos zullen mogen kandideren op de Brusselse lijsten. Het succes van deze lijsten in de zes randgemeenten staat dus bij voorbaat vast.

Vandaag reeds is er in vijf van de zes faciliteitengemeenten immers een ruime francofiele meerderheid. Alles wijst er dan ook op dat het overgrote deel van deze inwoners zal stemmen voor Brusselse lijsten. Het gaat dus wel degelijk om een electorale uitbreiding van Brussel, zoals de Franstalige liberaal Armand De Decker triomferend verklaarde. We krijgen een groot-Brusselse kieskring van 25 gemeenten. « De Zes » worden electoraal geannexeerd.

Deze gemeenten worden bovendien weggerukt uit hun oorspronkelijk kieskanton. Wemmel wordt weggerukt uit het kieskanton Meise, Wezembeek-Oppem en Kraainem uit het kanton Zaventem. Linkebeek, Drogenbos en Sint-Genesius-Rode uit het kanton Halle. In de plaats daarvan komt er een nieuw en op het eerste zicht geheel kunstmatig kieskanton « Sint-Genesius-Rode », bestaande uit gemeenten die geografisch ver van mekaar verwijderd liggen en territoriaal doorgaans geen enkele binding met elkaar hebben. Bekijkt men de vorming van dit nieuwe kanton evenwel vanuit de optiek van het Brusselse annexionisme ten aanzien van deze zes gemeenten, dan wordt meteen duidelijk met welk oogmerk dit nieuwe kanton wordt opgericht. De oprichting van dit kanton kan met andere woorden niet anders worden gezien dan als een tussenstap naar de aanhechting van deze gemeenten bij Brussel. Het is overigens eveneens tekenend en zeer symbolisch dat uitgerekend de gemeente Sint-Genesius-Rode als hoofdplaats van dit kanton wordt gekozen : het is immers via deze gemeente dat de francofonie in dit land de zo door haar gewenste corridor tussen Brussel en Wallonië tot stand wil brengen om op die manier de Fédération Wallonie-Bruxelles tot alvast een geografische realiteit te maken.

Voorlopig zal dit kanton in alle geval met deze hervorming voortaan zweven tussen Brussel en Vlaams-Brabant en reeds op electoraal niveau de corridor tussen Brussel en Wallonië verwezenlijken. Niet alleen wordt de greep van Brussel op deze gemeenten fel versterkt, bovendien zal men in de toekomst haarfijn kunnen nagaan aan welk tempo het aantal Vlaamse stemmen in deze gemeenten daalt, met alle nefaste, demotiverende gevolgen van dien.

Via de samenbundeling in één kanton geeft men aan « de Zes » bovendien een afzonderlijk administratief statuut. Belangrijk aspect daarbij is dat alle bepalingen inzake de randgemeenten, ook deze inzake dit nieuwe kanton, grondwettelijk gebetonneerd zullen worden. Bovendien wordt voorzien dat deze bepalingen enkel nog bij bijzondere wet zullen kunnen worden gewijzigd. Dat betekent dat ze nooit meer kunnen worden opgeheven of gewijzigd door een Vlaamse meerderheid, maar enkel met een meerderheid in de beide taalgroepen, daar waar dit tot op heden met een gewone, desnoods exclusief Vlaamse, meerderheid kon worden geregeld. De Franstaligen vergrendelen hiermee niet alleen deze nieuwe faciliteiten voor Franstaligen in deze zes Vlaamse gemeenten, maar zien hierin ook — terecht overigens — een definitieve breuk met het « tijdelijke » karakter van deze faciliteiten.

b. Brussel

Is de schade met dit akkoord erg groot voor de zes randgemeenten, dan zijn het niettemin de Brusselse Vlamingen die het grootste slachtoffer van dit akkoord zijn. Niet alleen moeten zij dulden dat een slordige 30 000 stemmen uit de faciliteitengemeenten de Franstalige partijen in Brussel komen versterken, bovendien wordt hen uitdrukkelijk het recht ontzegd om hun lijsten met mekaar te verbinden. Nochtans gebeurt dit wel voor de huidige gewestraads-, Senaats- en Europese verkiezingen. Bij deze verkiezingen moet men namelijk eerst een keuze maken voor een taalgroep. Nadien worden de stemmen afzonderlijk per taalgroep geteld. Alleen voor de Kamer wordt dit onmogelijk gemaakt, ondanks de evidente noodzaak daartoe in Brussel gelet op de zeer minoritaire positie van de Vlamingen in de hoofdstad. De tekst van het communautaire akkoord daarover is overduidelijk : in Brussel geldt een algemene kiesdrempel van 5 % (en dus geen drempel van 5 % binnen elke taalgroep) en de techniek van apparentering en het samenvoegen van lijsten wordt uitdrukkelijk uitgesloten.

Hierdoor zullen de Brusselse Vlamingen in de toekomst in de praktijk geen enkele vertegenwoordiger meer kunnen afvaardigen naar de belangrijkste politieke vergadering van het land, met name de Kamer van volksvertegenwoordigers. Geen enkele Vlaamse partij zal immers op haar eentje de kiesdrempel van 5 % kunnen behalen, laat staan de 6,5 % die in de praktijk nodig is voor het behalen van een zetel. Alle 15 Brusselse zetels zullen door dit perfide systeem naar Franstalige partijen gaan.

Dat de Vlaamse partijen dit nochtans niet gewild hebben, wordt aangetoond door de splitsingsvoorstellen die zij eerder in de Kamer en de Senaat hadden ingediend. Daarin was immers wel degelijk een oplossing uitgewerkt via lijstverbinding (apparentering) tussen de Vlaamse partijen van Brussel met deze van Vlaams-Brabant en tussen de Franstalige partijen met deze van Waals-Brabant. Op die manier zou geen enkele stem verloren gaan.

De onderhandelaars hebben deze piste afgesloten omwille van een negatieve beoordeling van dit systeem door de Raad van State. Maar tegelijk werd elk alternatief dat wél de toets van de Raad van State had kunnen doorstaan onmogelijk gemaakt. Nochtans was precies de versterking van de Franstalige stemmen in Brussel met deze vanuit de faciliteitengemeenten een ijzersterk argument om een beschermingsmechanisme in te bouwen voor de Nederlandstaligen.

Zoals al vermeld kon dit nochtans op een heel eenvoudige manier voorkomen worden via de invoering van poolvorming zoals dat bij de andere verkiezingen het geval is. Als men dit systeem voor de Kamer zou toepassen, behalen de Vlaamse partijen met hun huidige stemmenaantal twee Kamerzetels. Concreet : bij de regionale, Europese en de nationale verkiezingen van 2009 en 2010 behaalden de Vlaamse lijsten in Brussel tussen de 47 000 en de 59 000 stemmen op een totaal van ongeveer 460 000. Dat is tussen de 10,5 en de 12,6 %. Wanneer men de Kamerzetels eerst verdeelt per taalgroep en nadien per partij, dan zouden de Vlaamse partijen twee verkozenen behalen.

Met dit akkoord zijn de Franstaligen er dus in geslaagd alle Brusselse Kamerzetels naar zich toe te trekken. Nochtans is dit uiterst onrechtvaardig omdat ook de Franstaligen in Brussel een minderheid zijn geworden en absoluut geen recht hebben op het geheel van deze 15 zetels. Dit hoge aantal zetels (voor amper 460 000 kiezers) heeft alles te maken met het zeer hoog aantal vreemdelingen in Brussel (officieel zo'n 30 % van de bevolking). Kamerzetels worden immers toegewezen op basis van het inwoneraantal en niet op basis van het aantal kiezers. Het signaal dat nu wordt gegeven is dat al deze buitenlanders voortaan louter door Franstaligen vertegenwoordigd zullen worden in de hoogste politieke vergadering van het land.

De regeling voor Brussel heeft ook zware gevolgen voor de taalverhoudingen in de Kamer zelf : de Vlamingen zullen zakken van 88 naar 86 Kamerzetels. Vandaag reeds zijn de Franstaligen oververtegenwoordigd in de Kamer. Een Franstalige Kamerzetel kostte in 2010 immers slechts 40 397 stemmen (62 zetels voor 2 504 587 stemmen), terwijl een Vlaamse Kamerzetel 45 713 stemmen kostte (88 zetels voor 4 022 780 stemmen). Indien het aantal Vlaamse Kamerzetels terugvalt op 86, wordt het verschil uiteraard nog veel groter : er zouden maar liefst 46 777 stemmen nodig zijn voor een Vlaamse Kamerzetel en amper 39 134 stemmen voor een Franstalige. Dat betekent dat een Kamerzetel voor een Vlaming in de toekomst 20 % duurder wordt dan voor een Franstalige !

Het meest waarschijnlijke (en ongetwijfeld ook bedoelde) gevolg van deze hemeltergende situatie is wellicht dat Vlaamse politici op individuele basis of in groep zullen gaan aankloppen bij de Franstalige partijen om een plaatsje op hun lijsten te krijgen. Vlaamse politici zijn bij zulke strategie compleet overgeleverd aan de goodwill van de francofonie. Als ze geluk hebben en voor de Franstaligen door het stof kruipen, zullen zij « mogen » kandideren op een Franstalige lijst, zonder enige garantie op verkiezing natuurlijk. Aangenomen mag worden dat Vlaamse politici met enige Vlaamse reflex hiervoor zeker niet in aanmerking zullen komen. In het beste maar erg onwaarschijnlijke geval leidt dit tot één of hooguit een paar « Vlaamse » verkozenen op Franstalige lijsten die naar de pijpen van de Franstalige partijen zullen dansen.

De impact van de nu voorgestelde regeling is dus onvoorstelbaar groot : een stem voor een Vlaamse partij wordt hierdoor compleet nutteloos in Brussel. En bijgevolg zullen de Brusselaars steeds minder voor de Vlaamse partijen stemmen. De Vlamingen worden met andere woorden politiek geliquideerd en onze hoofdstad verandert op die manier alvast electoraal van een tweetalige in een de facto Franstalige stad. Dit is een politieke moordaanslag op de Brusselse Vlamingen.

Omdat ook de partijen die dit akkoord hebben afgesloten er uitdrukkelijk van uitgaan dat er met dit splitsingsvoorstel in Brussel geen Vlaming meer kan verkozen worden en in Vlaams-Brabant geen Franstalige, wordt het systeem van de gecoöpteerde senatoren gehandhaafd, maar dan in een hervormde Senaat, die geen rechtstreekse verkozenen meer zal hebben. De bedoeling ervan is om enerzijds enkele Brusselse Vlamingen en anderzijds enkele Franstaligen uit Halle-Vilvoorde aan een federaal parlementair mandaat te kunnen helpen. Dit is voor de Brusselse Vlamingen echter duidelijk niet meer dan een doekje voor het bloeden. De nieuwe Senaat zal zich immers enkel toeleggen op grondwettelijke en communautaire dossiers en op het overleg tussen de gemeenschappen. Ook de internationale verdragen zullen tot de Senaatsbevoegdheden horen. Ook al hebben de onderhandelende partijen zich er uitdrukkelijk toe geëngageerd om een aantal niet-verkozenen uit Brussel en uit Vlaams-Brabant via coöptatie in de Senaat te krijgen, zodat beide « minderheidsgroepen » hun stem kunnen laten horen, dan blijft dit toch een piste die voor de Brusselse Vlamingen geen alternatief vormt om op het federale niveau politiek vertegenwoordigd te zijn. De nieuwe Senaat zal immers nauwelijks bevoegdheden overhouden en, behoudens enkele uitzonderingen, niet meer betrokken zijn bij de federale politieke besluitvorming.

Voor de volledigheid dient er nog te worden aan toegevoegd dat de regeling die voor de splitsing van het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde voor de Kamerverkiezingen wordt toegepast volgens het communautaire akkoord eveneens voor de verkiezingen van het Europees parlement zullen worden doorgevoerd. Ook op dat vlak worden de zes randgemeenten electoraal dus uit Vlaanderen weggesneden.

c. De strategisch nefaste gevolgen van het splitsingsvoorstel

Erg stuitend aan heel deze hervorming is dat de Franstaligen uit de zes faciliteitengemeenten electoraal uiteindelijk veel gunstiger bediend worden dan de Vlamingen uit de hoofdstad, vermits zij geen verloren stem uitbrengen en de Brusselse Vlamingen wel. De Franstaligen uit de Zes worden dus overbeschermd en dragen bovendien zelf ook bij tot de marginalisering van de Brusselse Vlamingen, vermits hun stemmen de Franstaligen in de hoofdstad nog verder versterken. Maar voor de Brusselse Vlamingen wordt er dus niets gedaan.

Wie overigens gelooft dat het door deze hervorming gedaan is met Franstalige lijsten in Vlaams-Brabant na de splitsing van BHV, die doolt. Met een Franstalige eenheidslijst zullen we wellicht niet geconfronteerd worden. Dat is voorlopig niet zinvol vermits het gros van de radicale Franstalige kiezers woonachtig is in de faciliteitengemeenten en dus op Brusselse lijsten zal stemmen. Om hun stemmenaantal buiten de faciliteitengemeenten te maximaliseren, hebben de Franstalige partijen er alle belang bij om met aparte lijsten op te komen en precies dat wordt op een perfide wijze aangemoedigd met het systeem van de gecoöpteerde senatoren : de Franstalige stemmen uit Halle-Vilvoorde zullen namelijk mee in rekening gebracht worden om de verdeling te bepalen van de vier Franstalige coöptatiezetels in de Senaat tussen de Franstalige partijen. Daarnaast worden de Franstalige partijen ook financieel aangemoedigd om apart op te komen, vermits de partijfinanciering voor het grootste gedeelte afhangt van de stemmen die bij de federale verkiezingen worden uitgebracht.

Het verschil tussen een afzonderlijke deelname en een gezamenlijke deelname via een eenheidslijst is bijzonder groot. Nemen we het voorbeeld van de Europese verkiezingen en de Vlaamse in juni 2009. In totaal werden er in Halle-Vilvoorde 44 491 uitgebracht op de UF-eenheidslijst voor het Vlaams Parlement (getrokken door FDF'er Van Eycken, maar gesteund door alle grote Franstalige partijen). Voor Europa werden er diezelfde dag 74 616 stemmen uitgebracht of 30 000 stemmen meer. De Franstalige scores liggen dus veel hoger bij een afzonderlijke deelname. Dat is niet alleen interessant voor de kas van de Franstalige partijen, bovendien kunnen ze op die manier met veel meer kracht verkondigen dat er een grote Franstalige « minderheid » woont in Vlaams-Brabant.

Vermits het systeem van gecoöpteerde senatoren speciaal in stand gehouden wordt om de zogeheten « minderheden » in Brussel en Vlaams-Brabant een vertegenwoordiging te geven, ligt het voor de hand dat de Franstalige partijen daadwerkelijk ook Vlaams-Brabanders uit gemeenten zonder taalfaciliteiten zullen coöpteren in de nieuwe Senaat. Het is zelfs mogelijk dat er een opbod ontstaat en dat drie of zelfs alle Franstalige gecoöpteerden (maximaal vier dus) uit Vlaams-Brabant zullen komen. Dat worden dan professionele onruststokers die goed betaald worden om nieuwe rechten op te eisen voor uitgeweken Brusselaars en om de Vlamingen internationaal te schande te maken. De verfransing buiten de faciliteitengemeenten zal hierdoor fors aangewakkerd worden in plaats van getemperd. De situatie dreigt veel erger te worden dan ze vandaag al is.

Voor alle duidelijkheid : vandaag hebben er twee Franstaligen uit Halle-Vilvoorde zitting in de Kamer, maar die komen beiden uit een faciliteitengemeente : Damien Thiéry, FDF- burgemeester van Linkebeek en Myriam Delacroix-Rolin, cdH-burgemeester van Sint-Genesius-Rode. Zij zullen zich in de toekomst ongetwijfeld laten verkiezen voor de Kamer in de Brusselse kieskring. Via het systeem van coöptatie zullen in de toekomst dus ook Franstaligen van buiten de faciliteitengemeenten tot federaal parlementslid gebombardeerd worden.

Het nieuwe systeem zal de electorale integratie van anderstaligen dan ook tegengaan in plaats van bevorderen en veel meer anderstaligen aanmoedigen om te blijven stemmen voor niet-Nederlandstalige lijsten. De voordelen van de splitsing worden hierdoor goeddeels teniet gedaan. We zullen blijvend geconfronteerd worden met affiches van MR, FDF, PS, Ecolo en cdH. Erger nog : ook het arrondissement Leuven (Tervuren, Kortenberg, ...) zal hier voortaan mee geconfronteerd worden.

De belangrijkste blunder in deze regeling bestaat er evenwel in dat de Vlaamse onderhandelaars nooit de koppeling tussen de situatie van de Brusselse Vlamingen en die van de Franstaligen in Halle-Vilvoorde hadden mogen aanvaarden omdat het hier om twee totaal verschillende situaties gaat. Men kan de Vlamingen in het tweetalige Brussel onmogelijk vergelijken met de Franstaligen in het eentalige Vlaams-Brabant. De situatie van de Brusselse Vlamingen is tot op heden altijd gekoppeld geweest aan deze van de Franstaligen in heel België. De bescherming en de relatieve bevoordeling van de Vlamingen in de hoofdstad (pariteit in regering en in de hogere ambtenarenfuncties op gemeentelijk en gewestelijk vlak) hangen samen met de bescherming en de voordelen voor de Franstaligen op federaal niveau. Het gaat hier om een van de basisevenwichten van het land.

Wat hier gebeurt, is een uiterst belangrijke omslag in de politieke machtsevenwichten in België : de Brusselse Vlamingen komen terecht in een minderheidsstatuut, waarvan de rechten in de toekomst steeds nadrukkelijker zullen afgemeten worden aan de rechten van de Franstaligen in Vlaams-Brabant buiten de faciliteitengemeenten. En Brussel zelf wordt een dominant francofone stad, waarin de Vlaamse minderheid hoogstens nog gedoogd wordt. Hun situatie zal steeds vaker gebruikt en misbruikt worden om bijkomende rechten af te dwingen voor de Franstaligen in Vlaams-Brabant.

Op het schaakbord omtrent de politieke toekomst van dit land en wat er daarna komt, hebben de Franstaligen hiermee bovendien een zeer belangrijke strategische zet gedaan. Indien het land ooit wordt opgedeeld, dan wordt het voortaan veel gemakkelijker voor de Franstaligen om de zes randgemeenten te claimen als een onderdeel van Brussel. Bovendien krijgen de Walen daardoor een veel duidelijker perspectief op het behoud van Brussel bij het uiteenvallen van het land via de corridor die dan gevormd zal worden via de gemeente Sint-Genesius-Rode. Brussel vormt in dat geval niet langer een echte enclave in Vlaanderen.

We citeren hiervoor uit een interview met Prof. Hugues Dumont, hoogleraar grondwettelijk recht aan de Brusselse « Facultés Saint-Louis » in Le Soir van 16 september 2011 in verband met dit akkoord : « Les six communes à facilités deviennent, sur le plan électoral, un canton hors norme et constitutionnalisé, ce qui me semble de la plus haute importance. Ce canton électoral sera rattaché à la fois à la conscription électorale de Bruxelles et à celle du Brabant flamand.

Le Soir : C'est une forme de corridor démocratique au fond ...

Dumont : Oui, sûrement, d'autant que dans ces six communes il y a Rhode-Saint-Genèse qui forme une continuité territoriale entre Bruxelles et la Wallonie. Et l'on ne peut pas négliger l'hypothèse, que je ne souhaite pas, d'une négociation future sur la partition de l'État belge. Ce caractère exceptionnel de ce canton électoral serait un des arguments que l'on pourra invoquer contre la transformation brutale de la frontière linguistique en une frontière internationale. C'est un point essentiel. »

In een reeks van 13 vragen en antwoorden maakt de MR dezelfde analyse. Op de vraag « Est ce que les frontières linguistiques peuvent devenir des frontières d'état ? » wordt zelfzeker geantwoord : « Non. La garantie constitutionnelle accordée aux communes à facilités permettra à celles-ci d'être prémunie contre toute exigence flamande d'annexion à un futur État flamand. » De hypothese dat Vlaanderen « de Zes » ooit nog zou « annexeren » is in Franstalige ogen dus voorgoed van de baan.

In La Libre Belgique van 15 september 2011 stelt commentaarschrijver Francis Van de Woestyne het nog duidelijker. Over het recht om vanuit de faciliteitengemeenten voor Brusselse lijsten te stemmen zegt hij : « Sur le plan géostratégique, c'est important. Si demain les partis flamands devaient provoquer la scission du pays, ces six communes seraient presque de facto rattachées à Bruxelles. »

Béatrice Delvaux van Le Soir is op diezelfde dag nog iets duidelijker over de Franstalige strategie, die gericht is op tijdswinst : « Gagner du temps sans perdre trop d'éléments fondamentaux (lien Wallonie-Bruxelles, statut de Bruxelles) pour pouvoir préparer ces deux régions à une prévisible future scission du pays. »

Dit alles illustreert ten overvloede dat de Franstalige politici, professoren en journalisten wel degelijk bezig zijn met de ontbinding van het land en met de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde zoals die wordt doorgevoerd de politieke kaarten sterk in hun voordeel hebben kunnen herleggen. Als dit akkoord gerealiseerd wordt, verhindert men in belangrijke mate dat de huidige taalgrens op termijn ook een staatsgrens zou worden.

De conclusie is dus dat de voorgestelde wijzigingen van dit grondwetsartikel niet tot doel heeft om « de rechtmatige belangen van de Nederlandstaligen [...] in de vroegere provincie Vlaams-Brabant te waarborgen », maar integendeel om ze in Brussel volledig af te breken, in de zes randgemeenten verder te ondergraven en het Vlaamse autonomiestreven fundamenteel spaken in de wielen te steken. Vermits de door de regeringspartijen en hun bondgenoten voorgestelde bepaling daarbij ook nog tot doel heeft deze fundamentele Vlaamse toegevingen te betonneren in de Grondwet en in bijzondere wetten om ze zo definitief te onttrekken aan een eventuele beslissing van de democratische Vlaamse meerderheid in dit land, spreekt het voor zich dat de indiener van dit amendement deze bepaling volledig wenst te schrappen.

Nr. 6 VAN DE HEER LAEREMANS

Enig artikel

Het 7º doen vervallen.

Verantwoording

Deze bepalingen hebben tot doel om het Brussels Hoofdstedelijk Gewest culturele bevoegdheden te laten uitoefenen, daarover desgewenst samen te werken met andere gemeenschappen of er internationaal verdragen over af te sluiten. Wij nemen aan dat dit vooral kadert in de bepaling uit het regeerakkoord om de (overblijvende) biculturele aangelegenheden van het federale niveau over te hevelen naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Een dergelijke overdracht van bevoegdheden betekent evenwel een forse breuk met de federale structuur zoals die tot op heden met de opeenvolgende staatshervormingen werd opgebouwd. Tot nog toe werd er immers uitgegaan van een federale opbouw via een evenwichtige verdeling van bevoegdheden over gemeenschappen en gewesten, waarbij de eersten meer aansloten bij de Vlaamse visie tot federalisering van het land en de tweede meer de Franstalige visie vertegenwoordigt. Door nu gemeenschapsbevoegdheden toe te kennen aan een gewest, in casu uitgerekend het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, wordt de klemtoon in de federale opbouw van dit land verschoven naar de gewesten en worden de communautaire evenwichten in dit land definitief verschoven in het nadeel van de Vlamingen. Daardoor wordt minstens een flinke aanzet gegeven om het Brussels Hoofdstedelijk Gewest effectief uit te bouwen tot een volwaardige deelstaat naast Vlaanderen en Wallonië, wordt Vlaanderen op deze wijze uit Brussel teruggedrongen en wordt Vlaanderen in Belgisch staatsverband tegenover twee door de francofonie volledig of grotendeels overheerste gewesten teruggedrongen in een minderheidspositie. Een federaal België bestaande uit drie volwaardige deelstaten wordt hiermee flink op de sporen gezet. Tevens wordt het hierdoor op een aantal vlakken gemakkelijker gemaakt om Brussel in de zogenaamde Fédération Wallonie-Bruxelles te integreren.

Nochtans is de visie van Vlaanderen op de samenstelling en de opbouw van de Belgische federatie volkomen anders.

Reeds op 3 maart 1999 stelde het Vlaams Parlement in één van de vijf intussen welbekende resoluties dat « als principieel uitgangspunt de tweeledigheid van het federale staatsbestel voorop [moet staan] met daarnaast een specifiek statuut voor Brussel dat door Vlamingen en Franstaligen op voet van gelijkheid moet worden bestuurd. » (Vlaams Parlement, stuk 1341 (1998-1999)).

Ook de opeenvolgende Vlaamse regeringen scharen zich volmondig achter deze visie, laatst nog in het Vlaamse regeerakkoord van 15 juli 2009 : « Onze visie op Brussel wordt bepaald vanuit onze visie op de staatkundige evolutie van België. Die visie gaat uit van een fundamentele tweeledigheid op basis van twee deelstaten met daarnaast een specifiek statuut voor Brussel én een Duitstalige Gemeenschap. Dit betekent dat de twee deelstaten in hun gezamenlijke hoofdstad volwaardig kunnen participeren in het beleid waarvan het belang het stedelijk niveau overstijgt. »

De huidige voorstellen in dit onderdeel tot herziening van de Grondwet gaan daar diametraal tegen in en zijn bijzonder schadelijk voor de toekomst van Vlaanderen. Vandaar dat met dit amendement wordt voorgesteld deze bepalingen te schrappen.

Nr. 7 VAN DE HEER LAEREMANS

Enig artikel

Het 8º doen vervallen.

Verantwoording

Het opzet van deze bepalingen werd door de regeringspartijen en hun bondgenoten nog niet duidelijk uitgesproken, maar zij kadert volgens de indiener van dit amendement in de geplande uitvoering van het bieden van de mogelijkheid aan de deelstaten om gezamenlijke decreten te kunnen uitvaardigen. Wat de achterliggende bedoeling daarvan is, werd evenmin al openlijk uitgesproken, maar wordt door de indiener van dit amendement met het grootste wantrouwen bekeken. Het is alvast bekend dat de francofonie in dit land de institutionele banden tussen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest enerzijds en de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest anderzijds zo stevig mogelijk probeert aan te halen om op die manier Vlaanderen Brussel (verder) te ontfutselen en vorm te geven aan hun Fédération Wallonie-Bruxelles. Het creëren van de mogelijkheid voor deelstaten om gezamenlijke decreten uit te vaardigen is in het licht van deze ontwikkelingen voor Vlaanderen uiterst gevaarlijk. Vandaar dat de indiener van dit amendement dit wenst te schrappen.

Nr. 8 VAN DE HEER LAEREMANS

Enig artikel

Het 9º doen vervallen.

Verantwoording

Het opzet van deze bepaling strekt ertoe grondwettelijk te verhinderen dat de deelstaten belangenconflicten zouden kunnen inroepen tegen federale maatregelen met betrekking tot de belastbare grondslag, het belastingtarief of de vrijstellingen of aan elk ander element dat tussenkomt in de berekening van de personenbelasting.

Deze bepaling beknot zeer sterk de mogelijkheden van de deelstaten om verzet aan te tekenen tegen beslissingen van de federale overheid op de vernoemde vlakken. Nochtans is het belang hiervan voor de deelstaten bijzonder groot, gelet op hun financiering zoals geregeld door de huidige Bijzondere Financieringswet en zoals ze volgens de intenties van de regeringspartijen en hun bondgenoten zal worden gewijzigd overeenkomstig het door hen afgesloten communautaire akkoord in het kader van de zesde staatshervorming. Een beknotting op dat vlak van de politieke actiemogelijkheden van de deelstaten is ongewenst en dient derhalve te worden geschrapt.

Nr. 9 VAN DE HEER LAEREMANS

Enig artikel

Het 10º doen vervallen.

Verantwoording

Het opzet van deze bepaling bestaat erin de bepalingen uit het communautaire akkoord dat door de regeringspartijen en hun medestanders werd afgesloten die betrekking hebben op de ontdubbeling van het gerechtelijk arrondissement Brussel grondwettelijk en in bijzondere wetten te betonneren.

Deze bepalingen uit het communautaire akkoord hebben evenwel catastrofale gevolgen voor de rechtsbedeling van de Nederlandstaligen in Brussel en zet de gerechtelijke verfransing van Halle-Vilvoorde op het spoor. Wij verklaren een en ander hieronder.

1. Huidige situatie

Voor een goed begrip moet men uiteraard zicht hebben op de huidige situatie van het gerechtelijk arrondissement. De rechtbank en het parket van Brussel-Halle-Vilvoorde zijn weliswaar tweetalig, maar toch wordt in de belangrijke Wet op het Taalgebruik in Gerechtszaken (1935) in grote mate rekening gehouden met het eentalig karakter van Halle-Vilvoorde.

Het arrondissement wordt opgedeeld in een gebied intra muros (Brussel-19), dat beschouwd wordt als tweetalig en een gebied extra muros (de 35 gemeenten van Halle-Vilvoorde) dat behandeld wordt als eentalig gebied. Wel is er een beperkte uitzondering wat betreft de faciliteitengemeenten. De vredegerechten kunnen er Franstalige vonnissen vellen, waartegen bij een Franstalige rechter beroep kan worden aangetekend. Voor het overige gebeuren dagvaardingen in Halle-Vilvoorde steeds in het Nederlands en wordt de procedure nadien in principe in het Nederlands gevoerd.

Daar kan vandaag reeds, net zoals in heel het land, van worden afgeweken, maar dan moet dat door beide partijen voor de rechter bepleit worden bij het begin van de procedure. Als hij toestemt, verzendt hij het dossier dan naar een andere kamer van de Brusselse rechtbank. Elders in Vlaanderen of Wallonië wordt het dossier dan doorgestuurd naar een anderstalige rechtbank over de taalgrens. Van deze regeling wordt niet zo vaak gebruik gemaakt, want de advocaten raden ze vanzelfsprekend af; meestal verliezen ze dan immers hun cliënt.

Sinds de splitsing van de Brusselse balie in 1985 wordt de eentaligheid van Halle-Vilvoorde ook gerespecteerd door de advocaten. Artikel 430 van het gerechtelijk wetboek bepaalt zeer duidelijk dat enkel de advocaten van de Nederlandse Orde (bedoeld wordt de orde van Nederlandstalige advocaten) hun kantoor kunnen hebben in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde. Franstalige advocaten dienen hun kantoor te houden binnen de grenzen van Brussel-19.

Toch is de huidige situatie in het grote arrondissement Brussel (de officiële naam verwijst niet naar Halle-Vilvoorde) om velerlei redenen niet bevredigend. De rechtbanken zijn onoverzichtelijk groot en moeten rekening houden met verschillende bronnen van wetgeving (federaal parlement, Vlaams parlement, Brussels Hoofdstedelijk Parlement, Vlaamse en gemeenschappelijke gemeenschapscommissie, parlement van de Franse Gemeenschap, ...) ook op strafrechtelijk en fiscaal vlak. Het klassieke probleem van de gerechtelijke achterstand is in Brussel mede hierdoor, maar ook ten gevolge van slecht beheer, bijzonder groot. De Brusselse rechtbanken zijn ook bevoegd voor dossiers die niets met Brussel of Halle-Vilvoorde te maken hebben. Zo zijn er vandaag een zeer groot aantal verkeersongevallen aanhangig voor de Brusselse politierechtbank die zich in West-Vlaanderen of Luxemburg hebben afgespeeld, maar die louter omwille van de zetel van de verzekeringsmaatschappij toch in Brussel moeten beoordeeld worden.

Bovendien zijn er belangrijke tweetaligheidsvereisten, wat niet onlogisch is in een tweetalige rechtbank. Zo moet twee derde van alle magistraten binnen de rechtbanken (eerste aanleg, arbeidsrechtbank, koophandel) en het parket het bewijs leveren van de kennis van de tweede taal. In de praktijk zijn het vooral de Vlamingen die de tweetaligen aanbrengen. Ondanks een belangrijke versoepeling van de taalexamens slaagt men er steeds moeilijker in om tweetalige magistraten te vinden. Dit werd een tiental jaar geleden omzeild door Justitieminister Verwilghen via de uitbreiding van het aantal « toegevoegde magistraten », voor wie helemaal geen taalvereisten gelden. Hij kwam hiermee royaal tegemoet aan de Franstalige eisen. Minstens had men dit moeten compenseren met de invoering van een passieve basiskennis van de andere taal voor alle nieuwe magistraten, zodat men in staat zou zijn de vonnissen van de eigen rechtbank te lezen.

Wat het parket betreft, is men het er al lang over eens dat BHV een veel te grootschalig en te verscheiden gebied is (grootstedelijk versus landelijk) om efficiënt te kunnen beheren. Een parket leiden van meer dan 100 magistraten in zo'n complex gebied is een haast onuitvoerbare opdracht.

2. Drie wetsvoorstellen

Om de huidige situatie te veranderen, werden er drie wetsvoorstellen ingediend : het voorstel Maingain-Bacquelaine (FDF-MR), het voorstel-Vandenberghe (CD&V) en het voorstel- Laeremans (Vlaams Belang).

2.1. Laeremans. Het meest recente is dat van senator Laeremans dat werd voorgesteld op 2 december 2010 en een volledige (verticale) splitsing organiseert van zowel het parket als de rechtbanken. In dit voorstel wordt een eigen parket opgericht en aparte Nederlandstalige rechtbanken voor Halle-Vilvoorde (met behoud van de faciliteiten in de Zes en dus een aantal tweetalige magistraten) en daarnaast een tweetalig parket in Brussel én gesplitste, eentalige Nederlandstalige en Franstalige rechtbanken in Brussel. Een kwart van de magistraten in Brussel zou Nederlandstalig zijn.

Tegelijk wordt in dit voorstel ook het hof van beroep opgesplitst : een tweetalig hof van beroep wordt bevoegd voor Brussel-19 en een nieuw, Nederlandstalig hof van beroep in Leuven, wordt bevoegd voor Vlaams-Brabant en Limburg. Het aantal inwoners van dit nieuwe rechtsgebied zou ongeveer even groot zijn als dat van het verkleinde beroepshof van Antwerpen (bijna 1,9 miljoen inwoners versus 1,7 miljoen in de provincie Antwerpen).

Dit wetsvoorstel was vooral een reactie op de voorstellen van de Atomiumwerkgroep, die het gerechtelijk landschap wou omvormen tot een zeer vreemde structuur : de rechtbanken van eerste aanleg en de parketten zouden georganiseerd worden per provincie en de arbeids- en handelsrechtbanken volgens het grondgebied van het hof van beroep. Niet alleen zou dit leiden tot een veel te complexe, onoverzichtelijke structuur, bovendien zou dit betekenen dat de eentalig Nederlandstalige arbeids- en handelsrechtbanken van Leuven zouden toegevoegd worden aan de tweetalige Brusselse rechtbanken. Een achteruitgang van formaat !

Dit voorstel toont aan dat het perfect mogelijk is om een werkbaar alternatief te creëren. Een rechtbank voor Halle-Vilvoorde die vergelijkbaar is met deze van Leuven en tegelijk levensvatbare Nederlandstalige rechtbanken in Brussel, die een gezonde concurrentie kunnen aangaan met de Franstalige rechtbanken. De Franstalige rechtbanken werden hierbij niet benadeeld qua aantal magistraten vergeleken met de huidige situatie. Bovendien behield Brussel 90 % van de magistraten, terwijl zijn rechtsgebied toch met 36 % zou inkrimpen. Een billijke en realistische regeling, onder andere gelet op de hogere werkdruk en de hogere criminaliteit in Brussel. In totaal zou de creatie van deze nieuwe rechtbanken en het bijkomende hof van beroep een toename vergen van een 15-tal magistraten.

2.2. Vandenberghe. Het wetsvoorstel Vandenberghe (dat ook naar voor werd geschoven als model in de nota-De Wever) is gebaseerd op de splitsing van de Brusselse balie : de tweetalige rechtbanken worden opgedeeld in een Nederlandstalige rechtbank die bevoegd is voor Brussel en Halle-Vilvoorde en een Franstalige rechtbank die bevoegd is voor Brussel (en waarnaar ook Franstalige strafzaken uit Halle-Vilvoorde kunnen overgeheveld worden, zoals vandaag ook gebeurt). Vandaar dat wordt gesproken van een asymmetrische of horizontale splitsing.

Het parket wordt verticaal gesplitst in een Nederlandstalig parket voor Halle-Vilvoorde en een tweetalig parket voor Brussel. Zeer merkwaardig en onaanvaardbaar in dit voorstel is dat de rechtsvordering voor Nederlandstalige Brusselaars zou worden uitgevoerd door het parket van Halle-Vilvoorde. Op die manier zou het Brussels parket niet volwaardig ten dienste staan van de Brusselse Nederlandstaligen, die daardoor een soort tweederangsburgers zouden worden.

Een van de belangrijkste argumenten van Vandenberghe tegen een verticale splitsing is dat op deze wijze de Vlaamse aanwezigheid in Brussel sterk wordt verzwakt. Dit argument is niet overtuigend. In december 2010 telde de Nederlandse Orde (dat zijn de Vlaamse advocaten bij de Brusselse rechtbank) 2 481 advocaten, waarvan er liefst 1 912 kantoor hielden in Brussel en slechts 569 in Halle-Vilvoorde. Met 1 912 advocaten blijft de Nederlandstalige Brusselse balie nog steeds groter dan de Antwerpse (1 836 advocaten). De Vlamingen moeten dan ook geen schrik hebben dat ze bij een verticale splitsing onvermijdelijk zouden gemarginaliseerd worden in Brussel. Veel hangt af van de wijze waarop deze splitsing zou voltrokken worden en van de grootte van de nieuwe Nederlandstalige rechtbank in Brussel.

Een handhaving van het huidige gerechtelijke arrondissement verhindert dat er een op provinciale basis georganiseerde rechtbank zou komen in Vlaams-Brabant (zoals dat inmiddels werd overeengekomen in het akkoord over Veiligheid en Justitie van 28 oktober — zie verder). Bovendien wordt tevens verhinderd dat Vlaanderen op termijn autonoom zou kunnen worden op vlak van Justitie over het grondgebied van het gehele gewest. Halle-Vilvoorde blijft immers een aanhangsel van Brussel.

2.3. Maingain. Het wetsvoorstel van FDF'er Maingain en zijn liberale fractievoorzitter Bacquelaine behoudt het unitaire parket (weliswaar met een functionele tweedeling) en deelt de rechtbanken op (men spreekt over « le dédoublement ») in eentalige rechtbanken, die beiden op volstrekt gelijke wijze bevoegd zijn voor zowel Brussel als Halle-Vilvoorde. De tweetaligheidsvereisten voor de magistraten worden daarbij volledig afgeschaft. Dit « dédoublement » zou een gigantische uitbreiding betekenen van de faciliteiten in gerechtszaken en de eentaligheid van Halle-Vilvoorde helemaal op de helling zetten.

Opmerkelijk : in het voorstel wordt niet gevraagd om de procedure voor de taalwijziging te vergemakkelijken; ze wordt enkel op een analoge wijze gebracht als bij de andere rechtbanken. Het wetsvoorstel van de FDF-voorzitter is overigens erg summier. Er wordt over taalkaders niet gesproken. Een toename van het aantal Franstalige magistraten wordt niet geëist.

3. Het akkoord van de regeringspartijen en hun bondgenoten met betrekking tot de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel

3.1. Splitsing van parket en arbeidsauditoraat

Het enige positieve punt van dit akkoord is dat er een apart parket wordt opgericht voor Halle-Vilvoorde, zodat er een veiligheidsbeleid kan ontwikkeld worden dat op maat van de streek geschreven is. Maar dit nieuwe parket wordt meteen zwaar geïnfecteerd met de aanwezigheid van Franstalige parketmagistraten, die de uitdrukkelijke taak hebben om dossiers van anderstaligen te kanaliseren naar de Franstalige rechtbank. Dit is om verscheidene redenen totaal onaanvaardbaar. Ook de taalregeling voor het Brussels parket, dat voortaan altijd onder leiding van een Franstalige procureur zal staan, kan echt niet door de beugel.

Een gelijkaardige regeling wordt getroffen voor het auditoraat : een apart Nederlandstalig auditoraat voor Halle-Vilvoorde, met een Franstalige waakhond. En een Brusselse auditeur die altijd Franstalig zal zijn.

3.1.1. Parket en auditoraat van Halle-Vilvoorde : meteen geïnfecteerd

Het Parket van Halle-Vilvoorde zal bestaan uit « 20 % van het huidig kader van het parket van Brussel (BHV), met inbegrip van de toegevoegde magistraten. Dit parket is samengesteld uit Nederlandstalige magistraten waarvan 1/3 tweetalig is. » En dan komt het : « Met het oog op het prioritair behandelen van de Franstalige zaken, zullen functioneel tweetalige Franstalige magistraten, overeenstemmend met 1/5 van het aantal Nederlandstalige magistraten van HV, van het parket van Brussel gedetacheerd worden. Zij zullen deze zaken behandelen zodra de verdachte voor de Franse taal zal hebben gekozen. Zij staan onder het gezag van de procureur des Konings van HV voor wat de uitvoering van het strafrechtelijk beleid betreft, maar onder het hiërarchisch gezag van de procureur des Konings te Brussel. »

Concreet : het huidige kader van het parket van BHV bedraagt 92 statutairen en 29 toegevoegden of 121 mensen. Een vijfde daarvan bedraagt 24. Het parket van Halle-Vilvoorde zal dus 24 Nederlandstalige parketmagistraten tellen, waarvan er 8 « functioneel » tweetalig zijn. Voor de nieuwe procureur geldt een « grondige » (en dus zwaardere) tweetaligheidsverplichting. Daar bovenop komen er 5 gedetacheerde tweetalige Franstaligen, die rechtstreeks hun orders zullen krijgen van de Franstalige Brusselse procureur. In de praktijk krijgen we dus een Franstalige afdeling binnen het Nederlandstalig parket van Halle-Vilvoorde, die rechtstreeks wordt gestuurd vanuit Brussel. Dit roept heel ernstige bezwaren op.

1. We krijgen dus een verschillend vervolgingsbeleid in Halle-Vilvoorde naargelang men Nederlands- of Franstalig is. Franstalige zaken moeten immers prioritair behandeld worden. Waarop kan zulke prioriteit gebaseerd zijn ? Zijn Franstalige daders in enig opzicht belangrijker dan Nederlandstalige ? Waarom wordt hier een beleid van twee maten en twee gewichten geïnstalleerd ?

2. Waarom moeten Franstalige delinquenten die een misdrijf plegen in Halle-Vilvoorde, maar die heel vaak woonachtig zijn in Halle-Vilvoorde, zo noodzakelijk vervolgd worden door Franstalige parketmagistraten, die dan bovendien nog onder de hiërarchie staan van de Franstalige procureur van Brussel ? Wat is er dan mis met Nederlandstalige parketmagistraten die een tweetaligheidsproef hebben afgelegd en die trouwens vandaag reeds met een ploeg dit werk in Halle-Vilvoorde verrichten ? Waarom zoveel wantrouwen (en misprijzen) voor Nederlandstalige magistraten ? En waarom moeten die Franstalige magistraten slechts « functioneel tweetalig » zijn en niet « grondig tweetalig », terwijl ze toch in eentalig Nederlandstalig gebied werken ?

3. Waarom kunnen die Franstalige parketmagistraten dan niet onder de hiërarchie staan van de procureur van Halle-Vilvoorde ? Door twee hiërarchieën in te bouwen, creëert men vooral veel anarchie. Dit staat haaks op de noodzaak aan een eenvormig veiligheidsbeleid in Halle-Vilvoorde. Nergens anders in het land is het mogelijk dat de ene procureur de andere zo kan saboteren. Nergens anders is het mogelijk dat een procureur tuchtrechtelijk bevoegd is voor magistraten van een andere procureur.

4. Deze regeling druist helemaal in tegen het territorialiteitsbeginsel en miskent het Nederlandstalig karakter van Halle-Vilvoorde volkomen. Zelfs in faciliteitengemeenten wordt vandaag geen Franstalig personeel benoemd, maar enkel mensen met een Nederlandstalig diploma, die in een aantal gevallen het bewijs moeten leveren van de kennis van het Frans. Gezien de faciliteitenproblematiek is het inderdaad niet onlogisch dat een deel van de Vlaamse magistraten Frans kent, maar dit verantwoordt allerminst de aanstelling van Franstalige magistraten.

5. De regeling zal er voor zorgen dat het hele onderzoek in dossiers met een anderstalige dader van meet af aan bij een Franstalige onderzoeksrechter komt en grotendeels in het Frans zal gevoerd worden, ook al zijn tal van andere elementen Nederlandstalig. Voorbeeld : een Roemeens dieventrio uit Halle breekt in bij Nederlandstalige gezinnen uit Dworp en de getuigen zijn Nederlandstalig. Toch zal het onderzoek grotendeels in het Frans gevoerd worden en de (Nederlandstalige) politie zal aangezet worden zoveel mogelijk onderzoeksdaden in het Frans te verrichten. Deze regeling zal onmiskenbaar bijdragen tot de verfransing van Halle-Vilvoorde.

6. De Franstalige onderzoeks- en strafrechters van Brussel zijn van oudsher veel lakser dan hun Nederlandstalige collega's. Franstalige verdachten en vreemdelingen zullen dan ook systematisch kiezen voor de Franstalige procedure, zelfs al spreken ze vlot Nederlands, al wonen ze in Halle-Vilvoorde en zijn ook de slachtoffers Nederlandstalig. De gevolgen zullen gauw merkbaar zijn. Wanneer een verdachte wordt aangehouden en voor de Franstalige procedure kiest, wordt de kans veel groter dan hij meteen weer op straat staat en kan verder gaan met zijn criminele activiteiten. Het is dus allerminst zeker dat er op het terrein in Halle-Vilvoorde veel ten goede zal veranderen.

7. Ook de Orde van Vlaamse Balies protesteert met klem tegen deze detachering van vijf Franstalige parketmagistraten en geeft een zeer terecht bijkomend argument : « Het tweetalige Brusselse parket kampt nu al met een tekort aan magistraten. Tweetalige Franstaligen zijn broodnodig in het Brussels parket. De achterstand aldaar zal ondanks de splitsing morgen niet opgelost zijn. »

Jos Colpin, eerste substituut en gewezen woordvoerder van het Brussels parket reageert in een interview in de Juristenkrant van 26 oktober jl. bijzonder scherp : « Hoe halen ze het in hun hoofd ? Die mensen hangen af van de procureur in Brussel; hoe zal de korpschef in Halle-Vilvoorde dan een deftig personeelsbeleid kunnen voeren ? Dit alles geeft de indruk dat men in feite een veredelde adjunct van de procureur des Konings van Brussel wil creëren. Ik hoop dat het niet zo loopt. Bovendien, we hebben die Franstaligen in Halle-Vilvoorde niet nodig. De Nederlandstaligen hebben er voldoende kennis van het Frans om zelf Franstalige zaken te behandelen, zoals dat nu ook al het geval is en de laatste tientallen jaren altijd geweest is. Ik vermoed hier een politieke bedoeling achter, namelijk een steeds grotere voet tussen de deur houden in Halle-Vilvoorde als stap naar de uitbreiding van Brussel. »

De regels voor het parket gelden mutatis mutandis ook voor het arbeidsauditoraat. Vier van de zeven Nederlandstaligen bij het Brusselse auditoraat verhuizen naar Halle-Vilvoorde, waar zij het gezelschap krijgen van een Franstalige gedetacheerde, die onder de hiërarchie blijft staan van de (steeds) Franstalige auditeur van Brussel.

3.1.2. Parket en auditoraat van Brussel : afbouw van de tweetaligheid

« In afwachting van het vastleggen van de kaders, onder andere volgens de werklastmeting, zal het parket van Brussel voortaan samengesteld zijn uit één vijfde Nederlandstaligen en vier vijfde Franstaligen. Op het geheel van de magistraten zal één derde tweetalig zijn. »

Samen gelezen met het vorige hoofdstuk (parket Halle-Vilvoorde) houdt deze regeling in dat het parket van Brussel een kader behoudt van 97 magistraten, waarvan 19 Nederlandstaligen en 78 Franstaligen. Wij hadden liever een verhouding 25/75 gezien (cf. het wetsvoorstel-Laeremans) in plaats van 20/80, maar gezien het heel hoge Franstalige werkvolume in strafrechtelijke aangelegenheden in Brussel, kunnen we hiermee leven. Toch is die 20 % Nederlandstaligen een absoluut minimum. Als men daaronder zakt, dreigen de Nederlandstalige parketmagistraten helemaal gemarginaliseerd te raken. Dit staat op termijn ook daadwerkelijk te gebeuren, vermits het definitieve kader zal afhangen van de werklastmeting. Voor ons is 20 % een absolute ondergrens.

Wel zijn we het ten zeerste oneens met de afbouw van de tweetaligheidsverplichtingen bij het parket van 2/3 naar amper 1/3. Vermits Brussel een tweetalige stad is en het Brussels parket moet werken met zowel de Nederlandstalige als de Franstalige rechtbank én met Nederlandstalige en Franstalige politiemensen, blijft er nood aan een veralgemeende tweetaligheidsverplichting bij de parketmagistraten. Vermits de 1/3-regel « in globo » geldt en niet per taalgroep, blijft er nauwelijks enige stimulans over om Franstaligen aan te zetten een tweetaligheidsexamen af te leggen. Minstens zou men aan alle parketmagistraten een passieve kennis moeten opleggen van de andere landstaal, zodat men in staat zou zijn de anderstalige documenten en vonnissen te begrijpen.

Zo mogelijk nog erger is dat het Brussels parket in de toekomst altijd geleid zal worden door een Franstalige procureur, bijgestaan door een Nederlandstalige adjunct. Deze regeling is discriminatoir en haast racistisch, want ze houdt in dat een Nederlandstalige, hoe bekwaam hij ook is, in zijn eigen hoofdstad nooit nog kan doorgroeien tot het ambt van procureur des Konings. En dat het grootste en belangrijkste parket van het land, met jurisdictie over de internationale instellingen, nooit meer kan geleid worden door iemand die de taal spreekt van de meerderheid van het land.

Dit wordt verantwoord met het argument dat de procureur van Halle-Vilvoorde altijd een Nederlandstalige is, maar dit is een vals argument. Beide situaties zijn niet te vergelijken en kunnen dus onmogelijk aan mekaar gekoppeld worden. Brussel is immers de tweetalige hoofdstad van het land, waar Nederlandstaligen en Franstaligen op voet van gelijkheid zouden moeten staan. Vandaag zijn de taalrol van de procureur-generaal van Brussel en van de procureur aan mekaar gekoppeld : zij kunnen nooit van dezelfde taalrol zijn. Bovendien moet een Nederlandstalige altijd opgevolgd worden door een Franstalige en omgekeerd. In de toekomst zal het dus mogelijk zijn dat zowel de procureur als de procureur-generaal van Brussel Franstalig zullen zijn, zodat de Vlamingen veel minder vat zullen hebben op het veiligheidsbeleid in de hoofdstad. Deze regeling is dus de zoveelste illustratie dat Brussel aan het verglijden is van een tweetalige stad naar een dominant Franstalige stad, waar de Nederlandstaligen gedegradeerd zijn tot tweederangsburgers.

De regels voor het Brussels parket gelden mutatis mutandis ook voor het arbeidsauditoraat. Een vijfde van de leden zal Nederlandstalig zijn en vier vijfde Franstalig. Dit betekent dat er drie Nederlandstalige parketmagistraten achterblijven in Brussel en dat de Franstaligen hun 12 magistraten kunnen behouden. Ook hier wordt de tweetaligheid afgebouwd naar 1/3 en krijgen we voorgoed een Franstalige auditeur. Onze kritiek op deze regeling is identiek aan onze reactie op de regeling voor het parket.

3.1.3. Aantal parketmagistraten

De omvang van het nieuwe parket van Halle-Vilvoorde lijkt op zich redelijk, ook in verhouding met Brussel. Een parket van 24 leden (onnodig verhoogd met 5 Franstalige gedetacheerden) lijkt inderdaad voldoende. Brussel behoudt op die manier een kader van 97 personen, wat ruim viermaal hoger ligt dan de 24 van Halle-Vilvoorde. Gezien de zeer hoge criminaliteitscijfers, de bendevorming, het zware banditisme en de vele illegalen in de hoofdstad lijkt dit een correcte verdeling.

Ook in vergelijking met Leuven kan niet gesteld worden dat Halle-Vilvoorde misdeeld wordt. Leuven telt 490 000 inwoners en heeft momenteel 18 parketmagistraten. Met 24 Nederlandstalige magistraten zal Halle-Vilvoorde (600 000 inwoners) geen tekort hebben.

Het parket van Brussel-19 zal versterkt uit deze operatie komen. Momenteel heeft het parket een kader van 92 statutairen (61F-31N) en 29 toegevoegden (20F-9N) of een totaal van 121 mensen. In de praktijk zijn er evenwel al geruime tijd 20 statutaire plaatsen vacant (2 Nederlandstaligen en 18 Franstaligen). Op dit moment bedraagt het totaal aantal effectieven dus 101.

Aan Franstalige kant slaagt men er zeer moeilijk in om tweetalige parketmagistraten te vinden zodat aan de 2/3-verplichting kan voldaan worden. Momenteel zijn er 27 tweetalige Franstaligen op een Franstalig kader van 61 of een tekort van 14. Het systeem van toegevoegde magistraten werd trouwens gecreëerd om die tweetaligheidsverplichting te omzeilen. Met de nieuwe regeling (waarbij nog slechts 1/3 van alle parketmagistraten tweetalig moet zijn), zullen de Franstalige vacatures snel opgevuld kunnen worden : niemand van de nieuw aangeworvenen hoeft immers nog tweetalig te zijn.

Bij een volledig ingevuld kader zal Brussel over 97 parketmagistraten beschikken, nauwelijks 4 minder dan het huidige aantal. Maar door de afsplitsing van Halle-Vilvoorde zal het werkingsgebied natuurlijk veel kleiner zijn. Hopelijk zal dit in Brussel leiden tot een verhoogde efficiënte en tot minder seponeringen.

Wij zijn op zich in ieder geval geen tegenstander van de relatieve versterking van het Brussels parket. Dit onderdeel komt overeen met ons eigen wetsvoorstel. Alleen hadden wij een hoger percentage Nederlandstaligen voorzien (25 %), het behoud van de tweetaligheid op twee derde en een veralgemeende passieve kennis van de tweede landstaal.

Door de oprichting van een eigen, grotendeels Nederlandstalig parket in Halle-Vilvoorde stellen we vast dat het globale aantal Nederlandstalige parketmagistraten met dit akkoord niet zal dalen. Als onze interpretatie van de cijfers juist is, zullen we in Halle-Vilvoorde over 24 parketmagistraten beschikken en in Brussel over 19. Dat geeft 43 of 3 meer dan het huidige kader (5 meer dan het huidige aantal magistraten in functie). Maar ! Het gaat om voorlopige kaders : de kans is reëel dat het aantal Nederlandstalige parketmagistraten in Brussel over drie jaar zal dalen als blijkt dat er verhoudingsgewijs niet genoeg Nederlandstalige strafzaken zijn in Brussel. Dat kan voor ons niet. Voor de goede werking van het Brussels parket is 20 % Nederlandstaligen een absoluut minimum.

Grootste winnaar in dit verhaal zijn de Franstaligen. Hun kader wordt uitgebreid van 81 naar 83 (78 in Brussel en 5 in Halle-Vilvoorde), maar in werkelijkheid zal hun aantal stijgen van 63 naar 83. Een reële vooruitgang dus met 20 parketmagistraten of meer dan 30 %. Niemand van de nieuw aangestelden zal tweetalig moeten zijn. Ook in de toekomst hoeft het aantal tweetalige Franstaligen niet uitgebreid te zijn, vermits men ervan kan uitgaan dat de Vlamingen (ook al zijn ze slechts met 20 %) het gros van de tweetaligen zullen leveren.

Bij het auditoraat stellen we een status quo vast aan Vlaamse kant (3 in Brussel en 4 in Halle-Vilvoorde) en een beperkte uitbreiding van het Franstalige kader (12 in Brussel en 1 in Halle-Vilvoorde of +1). Door de ondergraving van de tweetaligheidsverplichting en de versnelde opvulling van de kaders zal het aantal Franstalige effectieven stijgen van 9 naar 13.

3.2. « Dédoublement » van de rechtbanken volgens model-Maingain

Ronduit rampzalig is dat voor de rechtbanken gewerkt wordt met het model-Maingain en niet met het model-Vandenberghe, laat staan met het splitsingsmodel van het Vlaams Belang : er komt dus geen splitsing tussen Brussel en Halle-Vilvoorde, maar een ontdubbeling in eentalige rechtbanken, die gelijkelijk bevoegd zijn voor heel BHV. De tekst van het akkoord is heel duidelijk : « De rechtbank van eerste aanleg, de rechtbank van koophandel, de arbeidsrechtbank en de arrondissementsrechtbank zullen ontdubbeld worden in een Franstalige en een Nederlandstalige rechtbank die voor heel het gerechtelijk arrondissement van Brussel, samengesteld uit de 54 gemeenten van BHV, bevoegd zijn. »

Voor alle duidelijkheid : de arrondissementsrechtbank is geen echte rechtbank, maar een verwijzingskamer die moet aanduiden welke rechtbank (eerste aanleg, koophandel of arbeid) bevoegd is. In de praktijk gaan we dus van drie tweetalige rechtbanken met eentalige kamers naar zes eentalige rechtbanken, die alle zes bevoegd worden voor zowel de 19 Brusselse gemeenten als alle 35 gemeenten van Halle-Vilvoorde.

Dit is voor de Vlamingen een rampscenario, want het gaat hier om een regelrechte dijkbreuk ten voordele van de Franstaligen. Vandaag wordt Halle-Vilvoorde immers beschouwd als een eentalig Nederlandstalig gebied, waarvoor de procedures in het Nederlands verlopen. De dagvaarding van de inwoners uit Halle-Vilvoorde (dat wil zeggen : de officiële oproep om te verschijnen via een gerechtsdeurwaarder) gebeurt steevast in het Nederlands. En wanneer twee inwoners uit Halle-Vilvoorde beslissen om samen naar de rechtbank te stappen (de zogeheten vrijwillige verschijning) moet dit in de regel ook voor een Nederlandstalige kamer van de Brusselse rechtbank. De uitzonderingen daarop zijn beperkt :

— Vonnissen van de vrederechter met betrekking tot inwoners van de faciliteitengemeenten kunnen Franstalig zijn. In dat geval zijn het Franstalige kamers van de rechtbank van eerste aanleg die oordelen in beroep.

— In strafrechtelijke zaken kan een verwijzing naar een Franstalige kamer of naar een Brusselse politierechtbank gevraagd worden, maar de (Nederlandstalige) rechter beschikt over een beoordelingsmarge en kan peilen naar de daadwerkelijke taalkennis van de gedaagde. Zeker voor de politierechtbanken van Halle en Vilvoorde gebeurt dit tamelijk consequent, tot ergernis van nogal wat Franstaligen, die liever voor een milde Franstalige politierechter verschijnen.

— In burgerlijke zaken kan een taalwijziging aangevraagd worden, maar de beide partijen moeten het eens zijn, men moet dit verdedigen voor de rechter en die moet deze vraag in de regel inhoudelijk beoordelen. Advocaten raden zo'n taalwijziging meestal af.

— Vandaag kan een verweerder (iemand die gedagvaard wordt) uit een faciliteitengemeente eenzijdig een verzending naar een Franstalige rechter vragen, maar ook hier beschikt de rechter over een ruime beoordelingsmarge, waarbij hij zich kan baseren op de concrete taalkennis van de gedaagde.

Dit verandert zeer drastisch : de Franstalige rechtbanken worden gelijk bevoegd met de Nederlandstalige voor alle 35 gemeenten van Halle-Vilvoorde. Verschil blijft dat dagvaardingen in Halle-Vilvoorde nog steeds in het Nederlands moeten gebeuren en dat procedures via dagvaarding bijgevolg altijd bij de Nederlandstalige rechtbank moeten starten, maar :

— twee inwoners uit Halle-Vilvoorde kunnen voortaan rechtstreeks naar de Franstalige rechtbank stappen (vrijwillig verschijnen), zelfs zonder dat zij Franstalig zijn, maar bijvoorbeeld omdat deze Franstalige rechtbank sneller werkt. Dit is helemaal nieuw. Er is geen enkele appreciatie of controle meer door een Nederlandstalige rechter.

— bij de procedure met een dagvaarding wordt een gezamenlijke vraag tot taalwijziging veel gemakkelijker gemaakt. Een eenvoudig verzoekje aan de griffie volstaat. De rechter moet dan binnen de 15 dagen een beslissing nemen en mag enkel nagaan of er inderdaad een akkoord is. Dit wordt dus een formaliteit. Deze regeling wordt zelfs uitgebreid tot heel het land. Vandaag is zo'n taalwijziging de hoge uitzondering; in de toekomst gaat dit legio worden in heel Vlaanderen.

— wanneer de verweerder een inwoner is van een faciliteitengemeente, kan hij veel gemakkelijker de taalwijziging eisen en bijgevolg de verzending naar de Franstalige rechtbank. Zelfs indien de eiser Nederlandstalig is en helemaal geen taalwijziging wil. De beoordelingsmarge van de rechter wordt heel sterk ingeperkt : hij mag alleen nog kijken naar de dossierstukken en naar de eventuele taal van de arbeidsverhouding. De taalkennis van de gedaagde mag niet meer getoetst worden. Voorbeeld : als u een auto verkoopt aan een inwoner van Wemmel en er zijn wat meer mailtjes in het Frans dan in het Nederlands, dan mag u het als verkoper voortaan voor de Franstalige rechter gaan uitleggen in plaats van de Nederlandstalige, zelfs al spreekt de koper perfect Nederlands.

— nog veel straffer is dat men overweegt om deze extra faciliteiten uit te breiden naar heel het land : « De wenselijkheid om dit stelsel uit te breiden naar het geheel van de gerechtelijke arrondissementen zal worden onderzocht door de commissie voor de modernisering van de rechterlijke orde. » Blijkbaar verstaat men onder modernisering tegenwoordig een terugkeer naar de periode voor 1935. Dit zou inderdaad de invoering betekenen van nieuwe francofone privileges in heel Vlaanderen.

— bij het minste taalconflict kan men in beroep gaan bij de « verenigde Nederlandstalige en Franstalige arrondissementsrechtbanken ». De voorzitter heeft doorslaggevende stem. Het voorzitterschap van dit college wisselt volgens een regelmatige beurtrol. Concreet gevolg : iemand die gedagvaard wordt voor de Vilvoordse politierechtbank en Nederlands spreekt, maar toch liever in het Frans voor de Brusselse politierechtbank verschijnt, zal nu veel gemakkelijker de doorverwijzing kunnen afdwingen.

Besluit : waar de Franstalige rechtbank vandaag slechts uitzonderlijk bevoegd is voor personen uit Halle-Vilvoorde, worden de Nederlandstalige en de Franstalige rechtbank in de toekomst bijna volledig gelijkgeschakeld. Dit betekent dat Halle-Vilvoorde juridisch verglijdt van een eentalig Nederlandstalig gebied naar een tweetalig gebied. De juridische verfransing van heel Halle-Vilvoorde wordt hiermee op gang gebracht.

Wanneer men in deze omstandigheden de Franstalige rechtbanken ook nog eens extra middelen geeft ten opzichte van de Nederlandstalige (meer rechters en griffiers, zie verder) dan zal dit leiden tot een zwaar concurrentievoordeel, waardoor Franstalige rechtbanken de Nederlandstalige zelfs in Halle-Vilvoorde gaan wegconcurreren.

Tot op heden is het wettelijk niet toegelaten dat leden van de Franse Orde van Advocaten zich vestigen in Halle-Vilvoorde, maar de kans is groot dat dit verbod binnen afzienbare tijd zal sneuvelen. Daarover staat niets in het akkoord te lezen, maar doordat beide rechtbanken in de toekomst quasi gelijk bevoegd zullen zijn over Halle-Vilvoorde, rolt men als het ware de rode loper uit voor een massale toestroom van Franstalige advocaten in Halle-Vilvoorde en voor klachten bij het Grondwettelijk Hof wegens zogezegde discriminatie.

3.3. Waanzinnige taalkaders in de rechtbanken; Vlamingen zeer zwaar gediscrimineerd

Tot op heden is er in het gerechtelijk arrondissement Brussel wettelijk een minimale aanwezigheid verzekerd van één derde Nederlandstalige en één derde Franstalige magistraten in de drie Brusselse rechtbanken, het parket en het arbeidsauditoraat. De rest van het kader wordt ingevuld op basis van het werkvolume. Deze wetgeving voldoet en is correct.

Bij de arbeidsrechtbank en bij de rechtbank van koophandel wordt deze wetgeving goed nageleefd. Dit leidt tot een kader van 9 Nederlandstalige arbeidsrechters en 17 Franstaligen. Bij koophandel bedraagt het werkvolume aan Nederlandstalige kant 45 % en kennen we vandaag een kader van 44 % Nederlandstaligen (11 op 24) en 56 % Franstaligen. Bij het arbeidsauditoraat is er een kader van 7 Nederlandstaligen en 12 Franstaligen en bij het huidige parket een kader van 31 vaste Nederlandstaligen en 9 toegevoegden versus 62 vaste Franstaligen (waarvan 18 niet ingevuld) en 20 toegevoegden.

Bij de rechtbank van eerste aanleg wordt de minimale aanwezigheid van één derde Nederlandstaligen reeds geruime tijd op een perfide wijze omzeild via het systeem van de toegevoegde magistraten. Bij de vaste kaders is er namelijk een verhouding van 35 Nederlandstaligen en 70 Franstaligen (waarvan 5 plaatsen vacant), maar bij de toegevoegden zijn er 31 Franstaligen versus 5 Nederlandstaligen. Op een totaal van 136 ingevulde plaatsen zijn er momenteel 96 Franstaligen of ruim 71 % en amper 40 Nederlandstaligen of 28,4 %. Bij de grootste rechtbank van Brussel zijn de Nederlandstaligen vandaag dus reeds met 5 % te weinig.

Veel is evenwel nog niet genoeg. De Franstaligen zijn er aan de onderhandelingstafel in geslaagd een compleet waanzinnige taalverhouding af te dwingen van nog amper 20 % Nederlandstaligen en 80 % Franstaligen bij diezelfde rechtbank van eerste aanleg en bij de arbeidsrechtbank, en 40 % N en 60 % F bij de rechtbank van koophandel. Dit betekent een extreme achteruitgang van het aantal Nederlandstalige magistraten en griffiebedienden, zonder dat daar een ernstige objectieve reden voor is.

Deze verhoudingen zijn, zeker wat de eerstgenoemde rechtbanken betreft, in de verste verte niet in overeenstemming met het werkvolume noch met de bevolkingssituatie in BHV. Een verhouding 20/80 kan hoogstens aanvaard worden voor Brussel-19, maar hoegenaamd niet voor heel BHV.

3.3.1. Rechtbank van eerste aanleg

Vandaag zijn er in deze rechtbank 40 Nederlandstalige magistraten actief en 96 Franstalige op een effectief kader van 136. Dat is 28,4 versus 71,6 %. Eigenlijk gaat het om 101 Franstaligen op een globaal kader van 141, want er zijn 5 Franstalige vacatures bij het vaste kader niet ingevuld. Formeel heeft er geen werklastmeting plaatsgevonden, maar op basis van de nieuw binnengekomen burgerlijke zaken en de vonnissen in strafzaken in 2010, kan men zich een zeker idee vormen van het werkvolume.

Affaires civiles 2010 —  Burgerlijke zaken 2010 Affaires pénales 2010 —  Strafr. vonnissen 2010 Total —  Totaal
N 9 885 32,74 % 2 209 26,33 % 12 094 31,35 %
F 20 308 67,26 % 6 180 73,67 % 26 488 68,65 %
T 30 193 100 % 8 389 100 % 38 582 100,0 %

Het gros van de dossiers bij de rechtbank van eerste aanleg zijn burgerlijke dossiers (ruim 30 000 in 2010). Daarvan bedroeg het aantal nieuw ingeschreven Nederlandstalige dossiers 32,7 %. Het aantal vonnissen in strafzaken bedroeg 8 389, waarvan 26,3 % Nederlandstalig. Als men deze cijfers optelt, komt men nog steeds aan een percentage van 31,35 % Nederlandstalige dossiers. De huidige reductie van het percentage Nederlandstalige magistraten naar 28 % met behulp van toegevoegden is dus onrechtvaardig en niet te verantwoorden. Maar het is helemaal te gek om de verhoudingen nog verder scheef te trekken naar 20 % versus 80 %.

Nochtans wordt deze verhouding fel verdedigd door Luc Hennart, de Franstalige voorzitter van deze rechtbank. Hennart is in dit verhaal allerminst een neutrale persoon die een correct verhaal vertelt. Hij voert met veel ijver een Franstalige politieke agenda, waarbij hij de zware vermindering van de tweetaligheidsvereisten voor magistraten (van 2/3 naar 1/3, zowel bij parket als bij de rechtbanken) fel toejuicht. Zijn openhartigheid zorgde voor grote verontwaardiging bij magistraten en advocaten op een debat van het Vlaams Pleitgenootschap op 7 november 2011. In een interview in De Standaard van 7 oktober 2011 verklaarde Hennart over de werklast : « De verhoudingen in de vonnissen is op dit moment eerder 75/25. Maar als je de achterstand aan Franstalige kant meetelt, kom je aan een veel hoger cijfer dan 80 %. Zeker voor de straf- en jeugdzaken. »

Deze uitspraak is geen klein beetje strijdig met de waarheid. We zijn daarvoor in het jongste jaarverslag gaan kijken, waar heel andere cijfers te vinden zijn. De verhouding 75/25 is een afronding naar beneden van de vonnissen in strafzaken : 25,7 % N in 2007, 28,8 % in 2008 en 27,4 % in 2009. Maar in burgerlijke zaken (veel meer dossiers en meestal veel meer werk per dossier) bedroeg het percentage Nederlandstalige vonnissen in die jaren respectievelijk 36,1 %, 35,4 % en 37,3 %. Zelfs in jeugdzaken schommelt het aantal Nederlandstalige vonnissen rond de 25 % (resp. 25,2 %, 25,5 % en 24,03 %). En in de tabellen van de achterstand zien we geen onoverkomelijke verschillen.

Bovendien kan de achterstand nooit een criterium zijn voor de verantwoording van nieuwe taalverhoudingen. In het beste geval kan dit een tijdelijke verhoging van het aantal effectieven verantwoorden. Maar de Franstaligen mogen niet op structurele wijze beloond worden en de Vlamingen mogen zeker niet gestraft worden voor de tragere, minder efficiënte werking in de Franstalige kamers.

We tillen heel zwaar aan deze cijfermanipulatie. Het is absoluut onaanvaardbaar dat de voorzitter van een rechtbank cijfers verdraait voor politieke doeleinden en daarmee een belangrijk deel van de burgers groot onrecht aandoet.

De concrete gevolgen van de invoering van de 80/20-verhouding zijn uiterst verregaand op vlak van het personeelsbestand van deze rechtbank. Het personeelsbestand wordt aan Franstalige kant VIER KEER groter dan aan Vlaamse kant.

Aantal vaste zetelende magistraten

2010 Après l'accord sur BHV —  Na BHV-akkoord Différence —  Verschil
N 35 + 5 28 -12 (en réalité 19 trop peu). — -12 (in werkelijkheid 19 te weinig)
F 70 + 31 113 + 12 (19 de trop). — + 12 (19 te veel)
T 141 141

Vandaag zouden de Nederlandstaligen op basis van de 1/3-regel moeten beschikken over 47 magistraten op de 141. Het zijn er in werkelijkheid slechts 40 of 7 te weinig. Na de invoering van de 20/80-regeling zouden er opnieuw 12 Nederlandstaligen moeten sneuvelen. Er blijven dan nog 28 over op een totaal van 141. Dat zijn er 19 te weinig volgens de 1/3-regeling.

Aan Franstalige kant zijn er vandaag 96 ingevulde plaatsen, terwijl het er maximaal 94 hadden mogen zijn. Vijf vacatures zijn niet ingevuld. Na invoering van de 20/80 regeling zullen ze beschikken over 113 magistraten op 141 of 19 meer dan hun vandaag eigenlijk toekomt.

Bij de griffie is de slachting nog veel groter. Daar speelt het werkvolume vandaag minder mee. Vermits er meer Nederlandstaligen slagen voor de (reeds afgezwakte) tweetaligheidsvereisten, zijn zij verhoudingsgewijs sterker vertegenwoordigd, zeker bij de statutairen. Dat is de Franstaligen al zeer lang een doorn in het oog. Voor de griffies van de nieuwe eentalige rechtbanken geldt dezelfde 20/80-regeling.

Greffe —  Griffie Statutaires — Statutair Contractuels — Contractueel Total — Totaal
Aujourd'hui —  Nu Après —  Na Aujourd'hui —  Nu Après —  Na Aujourd'hui —  Nu Après —  Na
N 112 38(-74) 58 40(-18) 170 78(-92)
F 76 150(+74) 140 158(+18) 216 308(-92)
T 188 198 386

Bij de rechtbank van eerste aanleg verdwijnen 92 van de 170 Nederlandstalige griffiebedienden, of meer dan de helft.

3.3.2. Arbeidsrechtbank

Vandaag zijn er in deze rechtbank 9 Nederlandstalige magistraten actief en 16 Franstaligen op een kader van 26. Er is één Franstalige vacature. De Nederlandstaligen hebben dus ruim 34,6 % van de magistraten. Het werkvolume bedroeg in 2010 26,79 % en in 2011 (tot 30 september) 30,48 %. Ook hier is er dus geen enkele objectieve reden waarom men zou moeten terugvallen op 20 %.

Nombre de dossiers 2010 —  Aantal zaken 2010 Nombre de dossiers 2011 —  Aantal zaken 2011
N 5 827 26,79 % 30,48 %
F 15 923 73,21 % 69,52 %
T 21 750 100 % 100 %

Ook hier zouden de gevolgen op vlak van personeelsbezetting zeer verregaand zijn. Het aantal Nederlandstalige magistraten zou bijna halveren (van 9 naar 5), terwijl het kader voor de Franstaligen zou stijgen van 17 naar 21.

Aantal vaste magistraten arbeidsrechtbank

2010 Après l'accord sur BHV —  Na BHV-akkoord Différence —  Verschil
N 9 5 - 4
F 17 21 + 4
T 26 26

Bij de griffie is de slachting aan Nederlandstalige kant buitengewoon groot. Maar liefst 2/3 van de Nederlandstalige griffiers zal vervangen worden door Franstaligen. Het aantal Nederlandstaligen zakt van 50 naar amper 16 of een terugval met 34 mensen.

Greffe —  Griffie Statutaires — Statutair Contractuels — Contractueel Total — Totaal
Aujourd'hui —  Nu Après —  Na Aujourd'hui —  Nu Après —  Na Aujourd'hui —  Nu Après —  Na
N 33 9 (-24) 17 7 (-10) 50 16 (-34)
F 13 37 (+24) 17 27 (+10) 30 64 (+34)
T 46 34 80

Aan de situatie inzake de arbeidsrechtbank werd al enige aandacht besteed in de media, dank zij het dappere verweer van Gaby Van den Bossche, de voorzitter van de Brusselse arbeidsrechtbank. In een vrije tribune in de krant De Standaard van 11 oktober 2011 hekelde deze voorzitter dat zij tijdens de onderhandelingen op geen enkel moment geconsulteerd was in deze nochtans uiterst belangrijke aangelegenheid. Ze waarschuwde dat de 20/80-regeling « onherstelbare schade » zou teweegbrengen : « Indien de nieuwe Nederlandstalige rechtbank met een capaciteit van 20 % van de magistraten een werkvolume van minstens 30 % dient te behandelen, brengt dit met zich dat elk jaar een derde van de ingeleide zaken niet zal kunnen worden behandeld. Dat er met andere woorden een achterstand zal ontstaan. Elke twee jaar wordt zo een achterstand gecreëerd van een jaar — terwijl er nu al een achterstand van twee jaar bestaat in de geschillen over arbeidsovereenkomsten. »

Mevrouw van den Bossche voegt er aan toe dat het werkvolume van de meest arbeidsintensieve dossiers, de arbeidsovereenkomsten en de collectieve schuldenregeling, aan Nederlandstalige kant meer dan 40 % bedraagt. Ze verzette zich ten slotte met klem tegen het akkoord om de werklast pas drie jaar na de opstart van het nieuwe systeem te gaan meten. « Die werklastmeting wordt al jaren beloofd zonder resultaat — en dat is niet de fout van de Nederlandstalige Brusselse magistraten, die er vragende partij voor zijn. »

3.3.3. Rechtbank van koophandel

In de rechtbank van koophandel is het aandeel Nederlandstalige zaken al jarenlang een pak groter dan in de andere rechtbanken. In 2010 ging het volgens de voorzitter van deze rechtbank om 45 % van in totaal 15 687 zaken. Daar staat momenteel een personeelskader tegenover van 11 Nederlandstalige magistraten op 24, versus 13 Franstaligen of 45,8 %.

Anders dan bij eerste aanleg en arbeid, heeft men zich akkoord verklaard om het personeelskader voorlopig vast te leggen op 40/60 in plaats van 20/80. Maar ook deze vermindering is ongegrond. Er is geen enkele reden waarom het Nederlandstalig kader zou verminderd worden naar 10, terwijl het werkvolume duidelijk 11 magistraten verantwoordt.

Nbre d'affaires en 2010 —  Aantal zaken 2010 Nbre de magistrats en 2011 —  Aantal magistraten 2011 Après BHV-bis —  Na BHV-bis Différence —  Verschil
N 8 628 45 % N 11 10 -1
F 7 059 55 % F 13 14 + 1
T 15 687 100 % T 24 24

Ook bij een verhouding 60/40 moet vastgesteld worden dat het Nederlandstalig griffiepersoneel aanzienlijk wordt uitgedund : het aantal Nederlandstalige personeelsleden zakt met 17. Met een 45/55 verhouding zou de vermindering aan Nederlandstalige kant beperkt blijven tot 12.

Greffe —  Griffie Statutaires — Statutair Contractuels — Contractueel Total — Totaal
Aujourd'hui —  Nu Après —  Na Aujourd'hui —  Nu Après —  Na Aujourd'hui —  Nu Après —  Na
N 37 21 (-16) 19 18 (-1) 56 39 (-17)
F 16 32 (+16) 26 27 (+1) 42 59 (+17)
T 53 45 98

3.3.4. Politierechtbank

Ook de Brusselse politierechtbank wordt opgedeeld volgens de 20/80-verhouding. Maar ondanks het feit dat de territoriale bevoegdheid van deze rechtbank beperkt is tot Brussel-19 (Halle en Vilvoorde hebben hun eigen politierechtbanken), is deze verhouding niet in overeenstemming met de reële werklast. Bij de strafzaken heeft men een verhouding van 10 % N versus 90 % F, maar bij de burgerlijke verkeerszaken is de verhouding volgens de deken van de politierechtbank momenteel 35 % N — 65 % F. Hoewel deze dossiers veel minder talrijk zijn, genereren zij wel de meeste werklast. Het gaat immers vaak om uitgebreide verzekeringsdossiers, waar schadevergoedingen moeten berekend worden. Volgens de deken kan de globale verhouding in de werklast Nederlands-Frans geraamd worden op 30 % N en 70 % F. Ook hier gaat het dus niet op te werken met een arbitraire 80/20-verhouding.

Bij een opdeling van de politierechtbank boeken de Franstaligen verhoudingsgewijs de grootste vooruitgang. Gezien het tweetalige verloop van de zittingen heeft deze functie in het verleden immers vooral Nederlandstalige magistraten aangetrokken. Er bestaat bovendien geen taalkader zoals bij de andere rechtbanken. Bij een opdeling naar eentalige politierechtbanken zal het gros van de plaatsen naar Franstaligen gaan.

Nbre de magistrats 2010 —  Aantal magistraten 2010 Après BHV-bis —  Na BHV-bis Différence —  Verschil
N 11 3 -8
F 3 11 + 8
T 14 14
Greffe —  Griffie Statutaires — Statutair Contractuels — Contractueel Total — Totaal
Aujourd'hui —  Nu Après —  Na Aujourd'hui —  Nu Après —  Na Aujourd'hui —  Nu Après —  Na
N 16 6 (-10) 10 4 (-6) 26 10 (-16)
F 13 23 (+10) 11 17 (+6) 24 40 (+16)
T 29 21 50

Momenteel zijn er in Brussel 14 politierechters werkzaam, waarvan er 11 Nederlandstalig zijn. De opdeling van de rechtbank en de toepassing van de 20/80-verhouding zal tot gevolg hebben dat het aantal Nederlandstalige rechters zal dalen van 11 naar 3 en dat het aantal Franstaligen zal stijgen van 3 naar 11. Het aantal Nederlandstalige griffiebedienden zal zakken van 26 naar 10. De Franstaligen hebben komaf willen maken met het Nederlandstalig overwicht en zijn dan ook laaiend enthousiast over dit onderdeel van het gerechtelijk BHV- akkoord. Op de webstek van de Franstalige liberalen kraait Brussels MR-parlementslid en fractievoorzitter Vincent De Wolf victorie : « Il garantira aux francophones d'être traités par des magistrats francophones, et ce alors qu'une grande majorité des magistrats actuels étaient néerlandophones. La nouvelle répartition des magistrats permettra aux justiciables francophones d'être jugés sous un délai raisonnable. »

Een uiterst gortige uitspraak, vermits hier wordt gesuggereerd dat de Franstaligen momenteel onrechtvaardig behandeld worden en langer moeten wachten op een vonnis. Al deze rechters zijn nochtans houder van een examen « grondige tweetaligheid ». Zij mogen en kunnen dus zitting houden in de beide talen. Net zoals bij de Brusselse vrederechters zijn hun zittingen volledig tweetalig en wisselen Nederlandstalige en Franstalige dossiers mekaar voortdurend af. Bovendien is de achterstand bij de politierechtbank de voorbije jaren weggewerkt. Het is dus helemaal niet zo dat er aan Franstalige kant een grotere achterstand is dan aan Nederlandstalige kant.

Ook de politierechters zelf stellen zeer ernstige vragen bij deze opdeling. Zij vergelijken de werking van de politierechtbank met die van de vredegerechten. Nagenoeg alle dossiers zijn er in de praktijk meertalig. Zij vragen om de politierechtbank analoog te behandelen als de Brusselse vredegerechten, met name : behoud van de huidige, tweetalige situatie.

3.3.5. Globale Nederlandstalige achteruitgang

In totaal vermindert het aantal Nederlandstalige magistraten met 25 (12+4+1+8) ten opzichte van het huidige aantal. Als we evenwel rekening houden met het actuele tekort van 7 Nederlandstalige magistraten bij de rechtbank van eerste aanleg ten aanzien van de wettelijke minimumnorm, kunnen we zelfs stellen dat er een Vlaamse achteruitgang op komst is met 32 magistraten.

Bij de griffies is er een globale Nederlandstalige achteruitgang van maar liefst 159 personeelsleden (92+34+17+16). Het totaal aantal Nederlandstalige griffiebedienden zakt van 302 naar 143, wat dus neerkomt op meer dan een halvering. Indien men bij de opdeling rekening zou houden met een correcte verhouding 33/66 in plaats van 20/80 bij eerste aanleg en arbeid en met 45/55 in plaats van 40/60 bij koophandel, dan zouden er 67 Nederlandstalige griffiebedienden minder moeten sneuvelen.

Het spiegelbeeld van deze cijfers is uiteraard de vooruitgang aan Franstalige kant. Zij winnen 25 (en eigenlijk zelfs 32) magistraten en 159 griffiebedienden.

3.3.6. Beoordeling

De 20/80-regeling komt er op neer dat de Franstalige rechtbank van eerste aanleg en arbeidsrechtbank VIERMAAL groter zullen zijn dan hun Nederlandstalige tegenhanger, terwijl het werkvolume slechts tweemaal groter is. Het gaat hier om het meest stuitende en meest onrechtvaardige en tegelijk ook meest absurde onderdeel van het gerechtelijke BHV-akkoord. Mocht het FDF zoiets enkele maanden geleden openlijk voorgesteld hebben, dan zouden de Vlamingen in koor geroepen hebben dat het om een belachelijke provocatie ging.

De dupe van deze dramatische historie is in de eerste plaats de Vlaamse burger in Brussel en Halle-Vilvoorde, die in de toekomst veel langer dan vandaag op een gerechtelijke uitspraak zal moeten wachten. Maar deze buitensporig onrechtmatige bevoordeling van de Franstaligen zal ook leiden tot een toenemende verfransingsdruk. De Franstalige rechtbanken zullen immers stukken concurrentiëler zijn en dus veel sneller kunnen functioneren dan de Nederlandstalige, waardoor steeds meer mensen, ook Vlamingen, geneigd zullen zijn naar de Franstalige rechtbank te stappen.

De Tijd bracht op 20 oktober uit dat de Vlaamse onderhandelaars gebrieft waren door de kabinetschef van toenmalig Justitieminister De Clerck, maar dat deze cijfers niet met de realiteit overeenstemmen. Men krijgt een gevoel van plaatsvervangende schaamte als men zoiets verneemt, want het getuigt toch wel van manifeste onbekwaamheid van de minister als hij er niet in slaagt aan de onderhandelaars de juiste cijfers mee te delen van zijn eigen diensten. Een onderhandelaar getuigt anoniem : « Hadden we geweten dat de cijfers fout waren, hadden we zelf navraag gedaan. Dit is echt vervelend. We voelen ons gepakt. » Hiermee geconfronteerd verklaarde de toenmalige minister dat : « Als er in het parlement cijfers opduiken die objectief tegen te spreken zijn, [dan] kan er nog worden gedebatteerd. Bovendien komt er een werklastmeting die over drie jaar exacte cijfers zal opleveren. »

Die drie jaar zijn in werkelijkheid ruim VIER JAAR, vermits de drie jaar pas een aanvang nemen na de inwerkingtreding van de wet (ten vroegste 1 januari 2013). Intussen is het kwaad geschied en zal er in de Vlaamse rechtbanken een onaanvaardbare achterstand ontstaan zijn. De OVB heeft dan ook overschot van gelijk als ze een ONMIDDELLIJKE werklastmeting eist en in afwachting daarvan de handhaving van de bestaande kaders.

3.4. Blokkering van Justitie op federaal niveau; blokkering van een moderne Justitie in Vlaams-Brabant

Het is volkomen verkeerd om de procedures voor een aanvraag tot taalwijziging te vergemakkelijken. Men zou deze mogelijkheid integendeel beter afschaffen. Dit druist immers in tegen de territoriale basisfilosofie van de Wet op het Taalgebruik in Gerechtszaken. Justitie dreigt hierdoor helemaal in de greep te komen van de « personalisering », zonder dat nog rekening moet gehouden worden met de omgeving waar men woont en de gebruiken die in deze streek bestaan. Terecht wijst de OVB op de vele problemen die zo'n versoepelde taalwijziging met zich mee zal brengen. In welke taal moet zo'n vonnis bijvoorbeeld uitgevoerd worden ? En wat met de geschillen die vandaag verplicht voor een territoriaal vastgestelde rechtbank gebracht worden ?

Nog veel erger is dat Justitie, ten gevolge van de in heel het land sterk versoepelde aanvraagprocedure tot taalwijziging, meer dan ooit geblokkeerd wordt op federaal niveau. Het zal immers veel moeilijker worden om te evolueren naar een Vlaamse Justitie, met eigen rechtsregels en een eigen strafprocedure. Overal in Vlaanderen zullen Franstaligen immers claimen dat ze « recht » hebben op een Franstalige rechtbank en bijgevolg op de toepassing van federaal recht en federale procedures. Iedere evolutie naar een eigen Vlaamse Justitie wordt daarmee gefnuikt.

Jaren geleden riep oud-CD&V-voorzitter Marc van Peel dat de splitsing van Justitie dringender was dan die van BHV. Vandaag wordt het gerechtelijk arrondissement BHV grondwettelijk gebetonneerd en is de splitsing van Justitie verder weg dan ooit. Zodra men inderdaad overgaat tot de grondwettelijke betonnering van de zogenaamde gerechtelijke rechten van de Franstaligen in Vlaanderen, zal het de facto onmogelijk zijn om binnen de Belgische context ooit nog een echte splitsing van Justitie door te drukken.

Op 28 oktober werd door de regeringsonderhandelaars een deelakkoord goedgekeurd rond Justitie en veiligheid, waarin beslist werd om de rechtbanken en parketten te hergroeperen op provinciale leest. We zouden daardoor terugvallen van 27 naar 13 arrondissementen. Een zeer goede zaak, ware het niet dat Vlaams-Brabant hierbij niet erkend wordt als een volwaardige provincie. Halle-Vilvoorde blijft een aanhangsel van Brussel en Leuven blijft een klein en bijgevolg niet efficiënt arrondissement. Vlaams-Brabant mist hierdoor de trein van de modernisering.

Wanneer de BHV-regeling daadwerkelijk wordt vergrendeld met een tweederde meerderheid, betekent dit dat Vlaams-Brabant nooit zal kunnen evolueren zoals de andere Vlaamse provincies. Een discriminatie om « u » tegen te zeggen.

Wat nu ter tafel ligt, is een absolute ramp voor de Vlamingen. Zowel in Brussel als in Halle-Vilvoorde wordt de situatie veel erger dan ze vandaag al is. Brussel wordt in de praktijk een dominant Franstalige stad, waar de Nederlandstaligen een volstrekt ondergeschikte rol toebedeeld krijgen. En Halle-Vilvoorde verglijdt naar een tweetalige situatie, zelfs op het niveau van het parket. De Franstalige rechtbanken krijgen bovendien de mensen en de middelen om de Vlaamse rechtbanken kapot te concurreren.

Het akkoord over de hervorming van het gerechtelijk arrondissement, waartoe de bepalingen in het 12º van dit voorstel tot herziening van de Grondwet de eerste aanzet geeft, moet dan ook resoluut worden afgewezen, wat het doel is van dit amendement.

Nr. 10 VAN DE HEER LAEREMANS

Enig artikel

In het 12º de woorden « , aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, » doen vervallen.

Verantwoording

Deze bepaling heeft tot doel de gemeenschappen en de gewesten, zij het op een uiterst bescheiden wijze, te betrekken bij bepaalde aspecten van het Justitiebeleid. Volgens de regeringspartijen en hun medestanders moet dit worden geregeld bij een bijzondere wet. Volgens de indiener van dit amendement moet dit evenwel geregeld kunnen worden bij gewone wet; zoniet wordt de Vlaamse democratische meerderheid aan banden gelegd door de minderheid in dit land.

Nr. 11 VAN DE HEER LAEREMANS

Enig artikel

Het 13º doen vervallen.

Verantwoording

Deze bepalingen kaderen in het opzet van de regeringspartijen en hun bondgenoten om de behandeling van de administratieve geschillen met betrekking tot de zes randgemeenten en de natuurlijke of rechtspersonen die er gevestigd zijn niet meer onder een Nederlandstalige Kamer van de Raad van State te laten vallen, maar wel onder de bevoegdheid van de algemene vergadering van de Raad van State. Deze vergadering is tweetalig en zal ook fungeren als beroepsinstantie tegen alle mogelijke administratieve rechtscolleges en tuchtorganen. Het voorzitterschap, met doorslaggevende stem bij staking van stemmen, wordt alternerend uitgeoefend door een Nederlandstalige en een Franstalige. Er zijn telkens twee auditeurs, die tot een verschillende taalrol behoren.

Ook op dit vlak wordt dus het statuut van de zes randgemeenten, als behorende tot het Nederlandstalige gebied en tot de Nederlandstalige rechtsorde, gewijzigd tot een tweetalig statuut. Niet alleen worden deze Vlaamse gemeenten hiermee ook op gerechtelijk vlak (verder) aan de Vlaamse invloedssfeer onttrokken en is dit een zoveelste stap in de richting van een aanhechting bij Brussel, maar heeft dit ook vergaande gevolgen voor de behandeling van het communautaire contentieux in deze Vlaamse gemeenten.

Zo is het onder meer de bedoeling dat via deze weg de welbekende Vlaamse omzendbrieven (die opleggen dat documenten altijd eerst in het Nederlands moeten worden opgestuurd) voorgoed geneutraliseerd zouden worden. Deze tweetalige kamer volgt immers de Franstalige interpretatie van de faciliteitenwetgeving. Als dit kan worden bereikt, wat overigens vroeg of laat staat te gebeuren, dan wordt er een grote bres geslagen in het beleid van de Vlaamse regering om de Franstalige inwoners in deze zes faciliteitengemeenten te integreren in de Vlaamse Gemeenschap. Hiermee wordt de faciliteitenregeling immers niet meer ingeperkt, maar wordt zij opnieuw een automatisch en permanent gegeven. Van enige aanpassing van de Franstalige inwoners van de zes randgemeenten zal opnieuw geen sprake meer zijn.

Niet minder belangrijk is het opzet om het geschil tussen de incivieke waarnemende burgemeesters van enkele van deze gemeenten, die weigeren om de taalwetgeving correct toe te passen, en de Vlaamse regering die hen daarom weigert te benoemen, in het voordeel van deze incivieke individuen te beslechten.

Ter zijde kan ook worden opgemerkt dat een en ander ook voor gevolg heft dat deze belangrijke algemene vergadering van de Raad van State zich in de toekomst zal moeten bezig houden met de meest banale administratiefrechtelijke dossiers, die niets met politiek of met taalwetgeving (cf. de Vlaamse omzendbrieven) te maken hebben. Dit betekent een enorme verspilling van mensen en energie, die de achterstand bij de Raad opnieuw zal vergroten. En dit allemaal omwille van de voor Franstaligen ondenkbare gedachte dat Franstaligen beoordeeld zouden worden door Nederlandstalige magistraten. Zeer terecht merkt de Orde van Vlaamse Balies op dat zo'n loodzware werkwijze in dringende procedures of in procedures « van uiterst dringende noodzakelijkheid » gewoon niet werkbaar is.

Het is voor Vlamingen vanzelfsprekend onaanvaardbaar dat de territoriale integriteit van het Vlaamse grondgebied ook op deze vlakken wordt aangetast; vandaar dat wij voorstellen om deze bepalingen te schrappen.

Nr. 12 VAN DE HEER LAEREMANS

Enig artikel

Het 14º doen vervallen.

Verantwoording

Deze bepalingen hebben, in het kader van de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde, dezelfde doelstellingen als deze die vervat zijn in het 6º van deze herziening van de Grondwet, zij het dan in dit geval niet voor de verkiezingen van de Kamer, maar wel voor de verkiezingen van het Europees Parlement.

Voor verdere toelichting verwijzen wij dan ook naar de verantwoording die gegeven werd bij ons amendement nr. 5.

Nr. 13 VAN DE HEER LAEREMANS

Enig artikel

In het 15º de woorden « het Rekenhof opdrachten kunnen toevertrouwen, in voorkomend geval tegen betaling » vervangen door de woorden « een eigen Rekenhof kunnen oprichten ».

Verantwoording

Ten vierde wil Vlaanderen grotere betrokkenheid bij de voordrachten van leden van de hoogste controleorganen zoals de Raad van State, het Grondwettelijk Hof en het Rekenhof.

In het kader van het beheer en de controle van de financiën van de deelstaten is het een kleine stap in de goede richting dat de deelstaten opdrachten kunnen toevertrouwen aan het Rekenhof.

In haar regeerakkoord van 15 juli 2009, meer bepaald in de bijlage bij dat akkoord, heeft de Vlaamse regering evenwel de wens geuit om over een grotere autonomie inzake het bepalen van de regels over het beheer en de controle van zijn financiën te kunnen beschikken. In dat verband werd geopperd dat er bij het Vlaams Parlement een Vlaams Rekenhof moet kunnen worden ingesteld dat bevoegd is voor de controle op de uitvoering van de Vlaamse begroting.

Dit amendement wil de voorwaarde scheppen om dit Grondwettelijk mogelijk te maken.

Nr. 14 VAN DE HEER LAEREMANS

Enig artikel

In de laatste zin het woord « geen » vervangen door het woord « een ».

Verantwoording

Door te stellen dat de overgangsbepaling, die met dit voorstel van herziening van de Grondwet in artikel 195 wordt ingevoegd, geen verklaring is in de zin van artikel 195, tweede lid, van de Grondwet willen de indieners van dit voorstel vermijden dat er nieuwe verkiezingen zouden worden uitgeschreven.

Daarmee gaan zij evenwel voorbij aan een essentieel element van de procedure tot herziening van de Grondwet, met name aan het raadplegen van het kiezerskorps. Zoals bekend bestaat elke herziening van de Grondwet immers in essentie uit drie stappen : het in herziening stellen van een aantal grondwetsartikelen door de preconstituante, het raadplegen van het kiezerskorps daarover middels verkiezingen, en vervolgens de herziening zelf door de constituante van de door de preconstituante in herziening gestelde grondwetsartikelen.

De artikelen van de Grondwet die niet door de preconstituante in herziening werden gesteld en die de indieners van dit voorstel nu toch nog via een kunstgreep op basis van artikel 195 willen herzien, hebben dus niet het fiat van het kiezerskorps gekregen. Elke herziening van deze artikelen mist daardoor elke legitimiteit en is in feite ongrondwettelijk. De enige mogelijkheid om dit op een grondwettelijk correcte wijze toch nog te doen, had erin bestaan om de herzieningsprocedure zoals totnogtoe bepaald in artikel 195 van de Grondwet ten gronde te veranderen waardoor herzieningen van de Grondwet in één legislatuur mogelijk zouden worden gemaakt, maar daar willen de indieners van dit voorstel om politieke redenen blijkbaar niet van weten.

Wil men de herzieningsprocedure van de Grondwet respecteren, dan moeten in deze omstandigheden ook de grondwetsartikels die in de overgangsbepaling vervat zijn eerst aan de wil van het kiezerskorps worden onderworpen alvorens zij kunnen worden gewijzigd. Dat is het opzet van dit amendement.

Nr. 15 VAN DE HEER LAEREMANS

Enig artikel

Dit artikel vervangen door wat volgt :

« Enig artikel. Artikel 195 van de Grondwet wordt aangevuld met een overgangsbepaling, luidende :

« Overgangsbepaling

Evenwel kunnen de Kamers, in overeenstemming met de Koning, beslissen over de herziening van de volgende bepalingen, artikelen en groeperingen van artikelen, uitsluitend in de hierna aangeduide zin :

1º de artikelen 1, 2 en 3, om te bepalen dat de Belgische pseudo-federatie wordt ontbonden en de volksgemeenschappen die thans nog deel uitmaken van het Belgische staatsverband hun soevereiniteit verwerven. De aldus soeverein geworden en statelijkheid verworven hebbende volksgemeenschappen moeten zelf beslissen of zij op grond van vrijwilligheid en op voet van soevereine gelijkwaardigheid confederale samenwerkingsverbanden wensen aan te gaan met andere statelijke entiteiten. Uiteraard treden de op te stellen grondwetten van de door de ontbinding van het Belgische staatsverband ontstane soevereine staten in de plaats van de Belgische Grondwet die zal ophouden enige rechtskracht te bezitten;

2º artikel 4, om de thans tot het Belgische staatsverband behorende soeverein geworden volksgemeenschappen zelf te laten beslissen over het statuut van hun grondgebied;

3º de artikelen 5 en 6, om de soevereine volksgemeenschappen zelf de binnenstatelijke territoriale indeling van hun grondgebied te laten bepalen;

4º artikel 7, om de soevereine volksgemeenschappen zelf te laten beslissen of hun staatsgrenzen en territoriale verdelingsgrenzen door hun grondwet geregeld worden dan wel dat deze aangelegenheid bij de wet in formele zin dient geregeld te worden;

5º artikel 7bis, om de soevereine volksgemeenschappen zelf te laten beslissen over hun algemene beleidsdoelstellingen;

6º de artikelen 8 en 9, omdat er geen Belgische natie en derhalve geen Belgische nationaliteit bestaan, de soevereine volksgemeenschappen zelf de regels te laten bepalen volgens dewelke hun nationaliteit wordt verkregen, behouden en verloren. Het komt aan de soevereine volksgemeenschappen toe om de voorwaarden te bepalen waaraan voldaan moet worden om de politieke rechten zoals het stemrecht te kunnen uitoefenen;

7º de artikelen 10, 11, 11bis, 12, 13, 14, 14bis, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 22, 22bis, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, om aan de soevereine volksgemeenschappen toe te laten om te beslissen over de fundamentele rechten van hun onderdanen;

8º artikel 21, om aan de soevereine volksgemeenschappen toe te laten om te beslissen over de fundamentele rechten van hun onderdanen. Het behoort eveneens tot hun bevoegdheid om de status van het burgerlijke en kerkelijke huwelijk te regelen;

9º artikel 30, om de soevereine volksgemeenschappen, indien zij dat wensen, zelf regels met betrekking tot het taalgebruik op hun grondgebied vast te laten stellen;

10º artikel 31, om de soevereine volksgemeenschappen zelf de voorwaarden te laten bepalen waaronder vervolging kan ingesteld worden tegen openbare ambtenaren, met inbegrip van de ministers van hun regeringen;

11º artikel 32, om de soevereine volksgemeenschappen desgewenst zelf regels vast te laten stellen met betrekking tot de openbaarheid van bestuur;

12º de artikelen 33 en 34, om aan de soevereine volksgemeenschappen toe te laten om te bepalen op welke wijze de machten worden uitgeoefend en op welke wijze de uitoefening ervan kan overgedragen worden aan volkenrechtelijke instellingen;

13º artikel 35 : De soevereiniteitsoverdracht aan de volksgemeenschappen ontneemt aan dit artikel elke betekenis;

14º artikel 36, om aan de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe te laten om de uitoefening van de wetgevende macht te regelen;

15º artikel 37, om de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe te laten om de uitoefening van de uitvoerende macht te regelen;

16º de artikelen 38 en 39 : De soevereiniteitsoverdracht aan de volksgemeenschappen ontneemt aan deze artikelen elke betekenis;

17º artikel 40, om de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe te laten om de uitoefening van de rechterlijke macht te regelen;

18º artikel 41, om de soevereine volksgemeenschappen toe te laten zelf de bevoegdheden, de werkingsregels en de wijze van verkiezing vast te laten stellen van de vertegenwoordigende organen van de gedecentraliseerde openbare lichamen;

19º artikel 42, om de soevereine volksgemeenschappen toe te laten om de vertegenwoordiging van de natie te regelen;

20º artikel 43 : Aan dit artikel wordt door de soevereiniteitsoverdracht aan de volksgemeenschappen elke betekenis ontnomen;

21º de artikelen 44, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 57, 58, 59 en 60, om de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe te laten om de bevoegdheden en werkzaamheden van de vertegenwoordiging van de natie te regelen, alsmede de rechten en plichten, verantwoordelijkheden, bevoegdheden, werkzaamheden en de opvolging van het staatshoofd te regelen;

22º de artikelen 61, 62, 63, 64, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 72 en 73, om de soevereine volksgemeenschappen zelf de samenstelling, de wijze van verkiezing en de periodiciteit van de vernieuwing van hun volksvertegenwoordiging te laten bepalen, alsook de voorwaarden waaronder het actieve en passieve kiesrecht kan uitgeoefend worden. Zij bepalen tevens de materiële voordelen die de leden van de volksvertegenwoordiging uit hoofde van hun mandaat genieten;

23º de artikelen 74, 75, 76, 77, 78, 79, 80, 81, 82, 83 en 84, om de soevereine volksgemeenschappen de wijze van totstandkoming van wetten in formele zin te laten bepalen;

24º de artikelen 85, 86, 87, 88, 89, 90, 91, 92, 93, 94 en 95, om de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen te laten bepalen wie het staatshoofd is en om de rechten, plichten, verantwoordelijkheden, bevoegdheden en werkzaamheden van het staatshoofd te bepalen en de opvolging van het staatshoofd te laten regelen;

25º de artikelen 96, 97, 98, 99, 100, 101, 102, 103 en 104, om de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe te laten om de samenstelling van de regering en de Ministerraad te regelen, alsmede de benoeming, de bevoegdheden, de plichten en de werkzaamheden van (de leden van) de regering en de Ministerraad te bepalen;

26º de artikelen 105, 106, 107, 108, 109, 110, 111, 112, 113 en 114, om de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe te laten om te bepalen wie het staatshoofd is en welke de rechten, plichten, verantwoordelijkheden, bevoegdheden en werkzaamheden van het staatshoofd zijn;

27º de artikelen 115, 116, 117, 118, 118bis, 119, 120, 121, 122, 123, 124, 125 en 126 : Door de soevereiniteitsoverdracht aan de volksgemeenschappen wordt aan deze artikels elke betekenis ontnomen. De soevereine volksgemeenschappen zullen zelf de binnenstatelijke territoriale indeling van hun grondgebied bepalen, alsmede de wijze van samenstelling van de vertegenwoordigende en uitvoerende organen van de gedecentraliseerde openbare lichamen regelen en de materiële voordelen vaststellen die de leden van deze organen uit hoofde van hun mandaat genieten;

28º de artikelen 127, 128, 129, 130, 131, 132, 133, 134, 135, 136, 137, 138, 139 en 140 : De soevereiniteitsoverdracht aan de volksgemeenschappen ontneemt elke betekenis aan deze artikels, die betrekking hebben op de bevoegdheden van de gemeenschappen en de gewesten. De soevereine volksgemeenschappen zullen zelf de bevoegdheden omschrijven van de organen van de gedecentraliseerde openbare lichamen;

29º de artikelen 141 en 143 : De soevereiniteitsoverdracht aan de volksgemeenschappen ontneemt aan deze artikels, die op de regeling van bevoegdheids- en belangenconflicten tussen de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten ziet, elke betekenis;

30º artikel 142 : De soevereiniteitsoverdracht aan de volksgemeenschappen ontneemt aan dit artikel zijn betekenis, voor zover het de rol van het Grondwettelijk Hof met betrekking tot de beslechting van bevoegdheidsconflicten tussen de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten betreft. Het komt anderzijds aan de soevereine volksgemeenschappen toe om te oordelen over de wenselijkheid van de oprichting van een constitutioneel hof en om, in voorkomend geval, de bevoegdheden van een dergelijk hof en de omvang en de intensiteit van de grondwettelijke toetsing door deze instantie te bepalen;

31º de artikelen 144, 145, 146, 147, 148, 149, 150, 151, 152, 153, 154, 155, 157, 158 en 159, om de soevereine volksgemeenschappen de samenstelling van de rechterlijke macht te laten bepalen, alsook de wijze van instelling, de bevoegdheden en de werkzaamheden van de gerechten die daartoe behoren. Zij regelen tevens de wijze van benoeming van de rechters en hun rechtspositie. Dezelfde bevoegdheid hebben zij ten aanzien van de ambtenaren van het openbaar ministerie;

32º artikel 156, om de soevereine volksgemeenschappen toe te laten hun grondgebied in rechtsgebieden in te delen;

33º de artikelen 160 en 161, om de soevereine volksgemeenschappen toe te laten administratieve rechtscolleges in te stellen en er de samenstelling, de bevoegdheden en de werkzaamheden van te bepalen;

34º de artikelen 162, 163, 164, 165 en 166, om de soevereine volksgemeenschappen de binnenstatelijke territoriale indeling van hun grondgebied, de wijze van samenstelling van de vertegenwoordigende en uitvoerende organen van de gedecentraliseerde openbare lichamen te laten bepalen, alsmede de bevoegdheden en de werkzaamheden van deze organen;

35º de artikelen 167, 168 en 169, om aan de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe te laten de behartiging van de buitenlandse betrekkingen te regelen;

36º de artikel 170, 171, 172 en 173, om de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe te laten te bepalen hoe de belastingen ten behoeve van de staat en/of de gedecentraliseerde openbare lichamen vastgesteld en geïnd worden;

37º artikel 174, om de soevereine volksgemeenschappen toe te laten regels vast te stellen met betrekking tot de opmaak van de begroting en de rekening;

38º de artikelen 175, 176, 177 en 178, om aan de soevereine volksgemeenschappen toe te laten om regels vast te stellen met betrekking tot de financiering door de staat van de gedecentraliseerde openbare lichamen;

39º de artikelen 179 en 181, om de soevereine volksgemeenschappen te laten bepalen hoe de pensioenen geregeld worden;

40º artikel 180, om aan de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe te laten om een orgaan in te stellen dat belast is met de controle op de financiën van de openbare besturen en om de bevoegdheden van dat orgaan te bepalen;

41º de artikelen 182, 183, 184 en 186, om de soevereine volksgemeenschappen de samenstelling van de gewapende macht te laten bepalen en de rechten en verplichtingen van de militairen vast te stellen;

42º artikel 185, om de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe te laten te bepalen onder welke voorwaarden ter beveiliging van de natie vreemde troepen kunnen toegelaten worden tot het grondgebied en onder welke voorwaarden internationale veiligheidsverdragen met andere naties kunnen gesloten worden;

43º de artikelen 187 en 188, om aan de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe te laten de onschendbaarheid en de toepassing van hun eigen grondwet te waarborgen, omdat de Belgische Grondwet door de soevereiniteitsoverdracht aan de volksgemeenschappen ophoudt enige rechtskracht te bezitten;

44º artikel 189, om aan de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe te laten te bepalen in welke talen hun grondwet moet gesteld zijn;

45º artikel 190, om aan de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe te laten de wijze van bekendmaking en inwerkingtreding van wetten in formele en materiële zin te regelen;

46º artikel 191, om aan de soevereine volksgemeenschappen toe te laten om, met inachtneming van de internationale verdragen die hen binden, de rechten van vreemdelingen te bepalen;

47º artikel 192, om de soevereine volksgemeenschappen toe te laten een eed op te leggen en er de formule van vast te stellen;

48º artikel 193, om de soevereine volksgemeenschappen te laten bepalen welke hun officiële symbolen zijn;

49º artikel 194, om aan de soevereine volksgemeenschappen toe te laten hun hoofdstad en de zetel van hun regering te bepalen;

50º de artikelen 195, 196, 197 en 198, om aan de grondwetgevende instellingen van de soevereine volksgemeenschappen toe te laten nadere regels te geven voor de wijziging van hun grondwet. » »

Verantwoording

Reeds vóór de Eerste Wereldoorlog schreef Jules Destrée aan de Koning : « Er zijn geen Belgen, Sire. België is een politieke staat, vrucht der diplomatie. Het werd kunstmatig samengesteld, het heeft géén nationaliteit. Welke anti-thesis tussen Vlaanderen en Wallonië ! De aardbodem is verschillend, de mensen die deze streken bewonen zijn anders en hunne zielen zijn zo verschillend als hunne landschappen. Hunne bedrijvigheden is voor de enen de landbouw, voor de anderen de nijverheid. De Vlaming is langzaam, hardnekkig, geduldig en ordelijk, de Waal is vlug, onbestendig en bedilziek. De gevoeligheid is anders : wat de ene geestdriftig maakt, laat de ander koud en verwekt misschien wel afkeer. (...) De Waal hoort toe aan de Latijnse beschaving en de Vlaming aan de Germaanse cultuur. Er zijn dus in België Walen en Vlamingen, er zijn géén Belgen. (...) In 1830 werd het evenwicht gebroken ten nadele der Vlamingen. De omwenteling was ontstaan tegen Holland en versterkt door de steun van Frankrijk. Haar bijzonderste bewerkers waren Walen. »

Tijdens het laatste decennium is almaar duidelijker geworden dat Vlamingen en Walen er over zowat alle politieke onderwerpen tegengestelde visies op na houden. Of het nu gaat om het jeugdsanctierecht, de NMBS, de hervorming van de ambtenarij, het budgettaire beleid, de sociale zekerheid of het vreemdelingenbeleid : steeds valt er een onmiskenbare communautaire breuklijn waar te nemen. Het bestaan van de Belgische staat is de oorzaak van ondeugdelijk bestuur en van een immobilisme dat uiteindelijk Vlamingen noch Walen ten goede komt en leidt tot frustratie en tot wederzijds onbegrip tussen de beide volksgemeenschappen. Er bestaat geen Belgisch algemeen belang, geen Belgische identiteit, geen Belgisch volk en dus ook geen Belgische democratie. Democratie is immers niets anders dan een middel om de zelfbeschikking van een gemeenschap gestalte te geven en waarvan de finaliteit bestaat in de ontwikkeling van een politiek die het algemeen belang van de gemeenschap, de polis, dient. Democratie vooronderstelt het bestaan van een gemeenschap en kan slechts gedijen in een samenleving die een minimum aan coherentie en homogeniteit op het vlak van normen en waarden vertoont, tenzij men democratie wil herleiden tot haar formele zijde, tot een spel van rekensommetjes en procedures.

De staat vormt geen doel op zich, maar moet ten dienste staan van het algemeen belang. Het algemeen belang, het doel van de staat, vormt tegelijk de legitimiteit van de staat in de meest ruime zin. Aan deze maatstaf gemeten mist de Belgische staat elke legitimiteit. Vlamingen en Walen hebben immers andere collectieve behoeften. De Belgische staat is eerder een hinderpaal dan een instrument om tot een oplossing van belangrijke maatschappelijke problemen te komen. Belgische oplossingen zijn steeds onbevredigend, hetzij voor de Vlamingen, hetzij voor de Walen. In de praktijk is het meestal zo dat, wanneer er geen voor de Walen bevredigende oplossing kan gevonden worden, er gewoonweg niets gebeurt. Het immobilisme dat daarvan het gevolg is, is mede verantwoordelijk voor het feit dat steeds meer burgers zich van de politiek afkeren. Alleen de onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië kan het immobilisme doorbreken en kan voor een goed bestuur en voor politieke vernieuwing in de echte zin van het woord zorgen.

De Belgische federatie biedt geen enkele meerwaarde. Indien, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, aangelegenheden op een hoger niveau dan dat van de volksgemeenschap moeten geregeld worden, dient zulks in het algemeen te gebeuren binnen het kader van de Europese Unie. Vlaanderen en Wallonië hebben immers nauwelijks iets gemeenschappelijk wat hen als geheel van de andere Europese volkeren onderscheidt, wat overigens niet uitsluit dat er op specifieke terreinen op grond van interstatelijke verdragen tussen Vlaanderen en Wallonië samengewerkt wordt, indien beide volksgemeenschappen dat in hun belang wenselijk achten. De Europese integratie vergemakkelijkt de Belgische boedelscheiding eerder dan ze te bemoeilijken. De opvolgerstaten Vlaanderen en Wallonië blijven immers na de ontbinding van de Belgische staat binnen het verband van de Europese Unie. Het vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal blijft onverkort gelden. Ook het argument dat er met de onafhankelijkheid van Vlaanderen en Wallonië een einde komt aan de Belgische economische en monetaire unie is niet langer van betekenis, nu er een Europese economische en monetaire unie bestaat.

Dat een relatief eenvoudig dossier als Brussel-Halle-Vilvoorde — de aanpassing van een administratieve grens aan de indeling van België in taalgebieden, Gewesten en eentalige provincies ingevolge een arrest van het Grondwettelijk Hof — reeds jarenlang geblokkeerd wordt door de blijvende onwil van de Franstalige politici — denken we maar aan het misbruik dat bestaat in de opeenvolgende dilatoire belangenconflicten of aan onredelijke eisen als de uitbreiding van Brussel ter « compensatie » voor de splitsing van de kieskring —, toont aan dat België geen democratie verdraagt en dat in feite de minderheid haar wil oplegt aan de meerderheid. Op een treffende manier illustreert de kwestie Brussel-Halle-Vilvoorde dat het Belgische federale model leidt tot een neutralisering van de Vlaamse meerderheid ten voordele van de privileges van de Franstalige minderheid. België wordt reeds geruime tijd bestuurd door een federale regering die geen meerderheid heeft in Vlaanderen. Dat betekent in principe dat elke beslissing die genomen wordt door deze regering en dat elke wet die gestemd wordt door de parlementaire meerderheid die haar steunt, geen meerderheid heeft in Vlaanderen. Toch achten de Franstalige politieke partijen het volstrekt onaanvaardbaar dat de Vlamingen hun numerieke meerderheid één keer zouden gebruiken om de indeling in kieskringen in overeenstemming te brengen met de grondwettelijke indeling van België.

De enige manier waarop de Belgische grondwetgever zich nuttig kan maken, bestaat erin om, naar het voorbeeld van de fluwelen splitsing van Tsjecho-Slowakije in 1992/1993, in de Belgische Grondwet een datum vast te stellen waarop België ophoudt te bestaan en te bepalen dat Vlaanderen en Wallonië de opvolgerstaten van België zijn. Opdat er daartoe geen enkel grondwettelijk bezwaar zou rijzen, ingeval, middels de inschrijving van een bepaling van voornoemde strekking in de Grondwet, tot de onvermijdelijke en noodzakelijke ontbinding van de Belgische staat zou worden besloten, dient de volledige Belgische Grondwet herzienbaar te zijn.

Bart LAEREMANS.

Nr. 16 VAN DE HEER PIETERS

Enig artikel

Dit artikel vervangen door wat volgt :

«  Enig artikel. In artikel 195 van de Grondwet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º het tweede en het derde lid worden opgeheven;

2º in het vierde lid worden de woorden « Deze Kamers » vervangen door de woorden « De Kamers ». »

Verantwoording

De fractievoorzitters van CD&V, open VLD, sp.a, Groen, PS, MR, cdH en ecolo dienden op 15 februari 2012 een voorstel in tot herziening van artikel 195 van de Grondwet (stuk Kamer, nr. 53-2064/001).

Met dat voorstel kiezen zij er niet voor om artikel 195 permanent te wijzigen, maar voegen zij er enkel een tijdelijke overgangsbepaling aan toe. Het is de bedoeling om zo, naast de artikelen die zijn opgenomen in de Verklaring tot herziening van de Grondwet van 7 mei 2010 (Belgisch Staatsblad van 7 mei 2010) nog andere grondwetsartikelen te kunnen wijzigen tijdens deze legislatuur. Zij verwijzen daarbij naar het feit dat hun voorstel het mogelijk zou moeten maken het institutioneel akkoord voor de zesde staatshervorming van 11 oktober 2011 uit te voeren.

1. Tijdelijke wijziging van art. 195 G.W. geeft aanleiding tot discussies

De techniek die door de betrokken partijen wordt gehanteerd, gaf reeds aanleiding tot de nodige discussie onder grondwetsspecialisten, notoire academici, experten en opiniemakers. Daarbij werd in het bijzonder gefocust op het feit dat de 8 partijen opteren voor een tijdelijke aanpassing van artikel 195 en niet voor een permanente, duurzame herziening van dit artikel.

Hierna worden slechts enkele citaten weergegeven :

— Carl Devos (2012) : « De staatshervormers zeggen nu ongeveer : « Dat is dus maar theorie. Wij leven in de praktijk. » Wie de Grondwet « maar theorie » noemt, kan ook de legitimiteit van de volksvertegenwoordigers betwisten. Die is ook theoretisch. Theorie is dus niet betekenisloos. De truc met art. 195 is daarom wraakroepend. Getuigt van arrogantie. Van een gebrek aan respect voor de spelregels, door diegenen die ons om respect voor hen en voor hun regels vragen. Als de politiek de fundamentele spelregels van de Staat niet wil respecteren, mist ze elk gezag om anderen te vragen wel regels te volgen. Het is dus een kwestie van constitutioneel fatsoen én van geloofwaardigheid.(...) Ze willen daarom art. 195 aanpassen, zodat ze die flexibiliteit hebben. En die aanpassing zou slechts, stel ie voor, voor één legislatuur dienen : de hunne. Één keer de Grondwet via de Grondwet forceren, om daarna terug de oude regel in te voeren : het lijkt slapstick met een vodje papier. Wat denken die leiders wel ? Dat ze de principes van de Grondwet eventjes, voor zichzelf, opzij kunnen schuiven om hun partijpolitieke deal in alle nuance uit te voeren, omdat daar nu eenmaal de nodige meerderheid voor is ? Wie de redenering van de staatshervormers volgt, kan ultiem, in een ver doorgeslagen redenering, zelfs de afschaffing van de democratie legitimeren, als die maar middels een democratische beslissing verdwijnt. Ofwel verandert art. 195 blijvend, ook voor de toekomst, en daar valt iets voor te zeggen, ofwel niet en respecteert Di Rupo I de spelregels (en dus de lijst van voor herziening vatbaar verklaarde artikels). Al de rest is : incivieke arrogantie onder het mom van democratisch gedekt pragmatisme. » (Dereadactie.be, 18 februari 2012)

— Prof. M. Verdussen (2012) : « On ne sait que trop bien que, si l'article 195 de la Constitution a été soumis à révision, c'est afin de permettre au pouvoir constituant d'envisager une refonte globale et durable de la procédure de révision constitutionnelle, devenue largement inadaptée à l'évolution de la société belge. » (La Libre Belgique, 11 februari 2012)

— Prof. H. Vuye (2012) : « Ooit struikelde het Egmontpact over artikel 195. Eerste minister Leo Tindemans (CD&V) bulderde op 11 oktober 1978 in volle Kamer dat de Grondwet « geen vodje papier » is. (...) Nu vertrekt ook de regering-Di Rupo, voor de gelegenheid aangevuld door Groen en Ecolo, op avontuur. Artikel 195 wordt tijdelijk uitgekleed. (...) Dit brengt ons bij een wel heel fundamentele vraag : is een staat waar politici ongestraft de Grondwet aan hun laars kunnen lappen eigenlijk wel nog een rechtsstaat ? Fraude en fraudeconstructies worden nog steeds zwaar onderschat, stelde John Crombez (sp.a) recent. Inderdaad, grondwetsfraude door politici wordt in België niet gesanctioneerd. » (De Morgen, 14 februari 2012)

— Prof. F. Reyntjens (2012) : « In een vroeger leven was ik specialist in het grondwettelijk recht, maar ik ben sedert enkele decennia meer bezig met Afrika, en ik herken dit soort dingen dus wel. Leo Tindemans zei ooit dat hij de Grondwet niet beschouwde als een « vodje papier », maar deze regering denkt daar blijkbaar anders over en volgt liever het voorbeeld van haar Afrikaanse evenknieën. Overigens is haar intentie intern inconsistent. De regering zou immers kunnen voorstellen artikel 195 te herzien, maar dan voorgoed. Zoals gezegd is daar veel voor te zeggen. Maar nu vindt de regering blijkbaar dat die bepaling intrinsiek waardevol is -anders zou ze het wetsartikel nadien niet opnieuw willen invoeren, weliswaar na een kortstondige « opschorting » die haar blijkbaar uitkomt. Dat de regering zelfs maar overweegt even met de Grondwet te zappen, is de schande voorbij. » (« Zappen met een vodje papier », De Standaard, 10 januari 2012)

— Paul Geudens (2012) : « De acht partijen die het akkoord over een nieuwe staatshervorming ondertekenden hebben daar het volgende op gevonden. Ze wijzigen artikel 195 zélf. De voorwaarde van voorafgaande aanduiding wordt er tijdelijk uit gehaald. Zo kunnen de grendels die de Franstaligen eisen tóch de Grondwet worden ingesmokkeld. Vervolgens wordt artikel 195 weer in zijn oude vorm hersteld. Om het een beetje plastisch uit te drukken : ze breken het slot uit de deur die ze normaal niet kunnen openen bij gebrek aan sleutel, ze openen de deur vijf minuten, waarna ze opnieuw wordt gesloten en hersteld met het oude slot en de oude sleutel. (...) Wat we nu meemaken is politieke loodgieterij van de ergste soort, om Jean-Luc Dehaene jaloers te maken. En het kan de Vlamingen nog zuur opbreken. Een keer de Franstaligen hun buit binnen hebben, kunnen ze de Vlamingen laten fluiten naar de rest van de staatshervorming. » (Gazet van Antwerpen, 20 februari 2012)

2. Een permanente en duurzame procedure tot grondwetsherziening

Met onderhavig amendement wordt de herzieningsprocedure die door de 8 partijen wordt voorgesteld, herwerkt zodat er niet langer sprake is van een tijdelijke wijziging maar wél van een permanente wijziging van artikel 195.

De terminologie die in dit amendement wordt gehanteerd, is bovendien letterlijk overgenomen uit eerdere voorstellen van CD&V en sp.a. Meer bepaald zijn uit deze voorstellen de passages gekopieerd die het mogelijk maken een permanente herzieningsprocedure uit te tekenen. Het betreft dan ook het overnemen van :

— sp.a : Enig artikel, punt A, van het voorstel tot herziening van artikel 195 van de Grondwet van 16 september 2010 (nr. 5-96/1), ingediend door Johan Vande Lanotte, Bert Anciaux, Ludo Sannen, Guy Swennen, Marleen Temmerman, Güler Turan en Frank Vandenbroucke.

— CD&V : Enig artikel, punt 1º, van het voorstel tot herziening van artikel 195 van de Grondwet van 15 juni 2011 (nr. 5-1091/1), ingediend door Peter Van Rompuy.

Voortaan zal de Grondwet dan ook tijdens één legislatuur kunnen worden herzien. Belangrijk is daarbij dat, zoals gezegd, niet eenmalig met de procedure wordt geschoven, maar dat deze regeling zal gelden zowel vandaag als voor de toekomst.

3. Advies en reflectie

Tegelijk moeten maatregelen worden genomen zodat een degelijke en correcte herziening van de Grondwet kan worden gegarandeerd. Dit amendement moet dan ook samen worden gelezen met het N-VA wetsvoorstel « tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State met het oog op de evaluatie van ontwerpen of voorstellen tot herziening van de Grondwet » (DOC 53 2091/001). Door de Raad van State bevoegd te maken om wijzigingen pro-actief te evalueren, wordt verhinderd dat grondwetswijzigingen al te snel en onbezonnen worden goedgekeurd. Deze adviesprocedure biedt immers het voordeel een reflectieperiode in te bouwen en moet een kwalitatieve herziening van de Grondwet garanderen.

Nr. 17 VAN DE HEER PIETERS

(Subsidiair amendement op amendement nr. 16)

Enig artikel

In de voorgestelde overgangsbepaling de punten 1 tot 15 van artikel 195 doen vervallen.

Verantwoording

De fractievoorzitters van CD&V, open VLD, sp.a, Groen, PS, MR, cdH en ecolo dienden op 15 februari 2012 een voorstel in tot herziening van artikel 195 van de Grondwet (stuk Kamer, nr. 53-2064/001).

Met dat voorstel kiezen zij er niet voor om artikel 195 permanent te wijzigen, maar voegen zij er enkel een tijdelijke overgangsbepaling aan toe. Het is de bedoeling om zo, naast de artikelen die zijn opgenomen in de Verklaring tot herziening van de Grondwet van 7 mei 2010 (Belgisch Staatsblad van 7 mei 2010) nog andere grondwetsartikelen te kunnen wijzigen tijdens deze legislatuur. Zij verwijzen daarbij naar het feit dat hun voorstel het mogelijk zou moeten maken het institutioneel akkoord voor de zesde staatshervorming van 11 oktober 2011 uit te voeren.

De indiener van dit amendement verzet zich met klem tegen de door de indieners van het voorstel tot herziening van artikel 195 gehanteerde techniek. Deze techniek van de tijdelijke wijziging en dus de facto opschorting van de Grondwet geeft immers aanleiding tot discussie. De auteur kiest ondubbelzinnig voor een permanent wijzigingsmechanisme en dient daartoe ook een eerste amendement in.

In de Kamer werd een amendement zowel in de commissie als in plenaire vergadering ingediend dat de wijziging van artikel 195 permanent moest maken, niet alleen voor het heden (de huidige meerderheid) maar ook voor de toekomst.

De meerderheid, gesteund door Ecolo-Groen, liet echter reeds blijken niets te zien in deze permanente wijziging en koos tijdens de stemming in de Kamer ervoor het voorstel niet te amenderen.

Indien een permanente wijziging van artikel 195 niet mogelijk blijkt, wil de indiener langs deze weg ook het tijdelijke versoepelen van de procedure op maat van een « gelegenheidsmeerderheid » ongedaan maken.

Nr. 18 VAN DE HEER PIETERS

(Subsidiair amendement op amendement nr. 16)

Enig artikel

In de voorgestelde overgangsbepaling na de woorden « uitsluitend in de hierna aangeduide zin : » de woorden « artikel 174 om een schuldenrem in te voegen zoals voorzien in het verdrag van 31 januari 2012 inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en monetaire unie. Daarbij wordt voorzien dat de federale overheid en de Gemeenschappen en Gewesten volledig autonoom en onafhankelijk blijven in het beheer van hun respectievelijke budgetten en dat in geval van een eventuele Europese sanctie uitsluitend de overheid of de overheden die zich niet houden aan de budgettaire verplichtingen zullen instaan voor de betaling van deze sancties» invoegen.

Verantwoording

De fractievoorzitters van CD&V, open VLD, sp.a, Groen, PS, MR, cdH en ecolo dienden op 15 februari 2012 een voorstel in tot herziening van artikel 195 van de Grondwet (stuk Kamer, nr. 53-2064/001).

Met dat voorstel kiezen zij er niet voor om artikel 195 permanent te wijzigen, maar voegen zij er enkel een tijdelijke overgangsbepaling aan toe. Het is de bedoeling om zo, naast de artikelen die zijn opgenomen in de Verklaring tot herziening van de Grondwet van 7 mei 2010 (Belgisch Staatsblad van 7 mei 2010) nog andere grondwetsartikelen te kunnen wijzigen tijdens deze legislatuur. Zij verwijzen daarbij naar het feit dat hun voorstel het mogelijk zou moeten maken het institutioneel akkoord voor de zesde staatshervorming van 11 oktober 2011 uit te voeren.

De indiener van dit amendement verzet zich met klem tegen de door de indieners van het voorstel tot herziening van artikel 195 gehanteerde techniek. Deze techniek van de tijdelijke wijziging en dus de facto opschorting van de Grondwet geeft immers aanleiding tot discussie. De indiener kiest ondubbelzinnig voor een permanent wijzigingsmechanisme en dient daartoe ook een eerste amendement in.

In de Kamer werd een amendement zowel in de commissie als in plenaire vergadering ingediend dat de wijziging van artikel 195 permanent moest maken, niet alleen voor het heden (de huidige meerderheid) maar ook voor de toekomst.

De meerderheid, gesteund door Ecolo-Groen, liet echter reeds blijken niets te zien in deze permanente wijziging en koos tijdens de stemming in de Kamer ervoor hun voorstel niet te amenderen. Er zijn echter een aantal wijzigingen van de Grondwet die niet voorzien zijn in het voorstel van de meerderheid en Ecolo-Groen. Deze wijzigingen zijn nochtans ingegeven door internationale verplichtingen. Het betreft met name de overeenstemming met het arrest Grosaru en met het recent gesloten Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur in de Economische en Monetaire Unie.

Naar aanleiding van de financiële crisis en de aanpak ervan in de Eurozone kwamen de Europese regeringsleiders op de top van 30 januari 2012 overeen een nieuw verdrag voor te leggen aan de lidstaten dat moet zorgen voor meer budgettaire discipline. De parlementen krijgen tot 1 januari 2013 om dit verdrag te ratificeren; uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van het verdrag moet een schuldenrem bindend en permanent in werking zijn in elke lidstaat. Het verdrag geeft duidelijk aan dat dit mechanisme bij voorkeur in de Grondwet opgenomen wordt.

Artikel 3, 2 van het verdrag bepaalt : « De in lid 1 vastgestelde regels worden uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag van kracht in het nationaal recht van de verdragsluitende partijen middels bindende en permanente, bij voorkeur constitutionele, bepalingen of door andere garanties voor de volledige inachtneming en naleving ervan gedurende de nationale begrotingsprocessen. »

De heer staatssecretaris Verherstraeten gaf tijdens de plenaire vergadering van 15 maart 2012 inzake de schuldenrem reeds aan dat de regering zowel een grondwettelijke verankering als een verankering bij bijzondere wet als mogelijkheid zag. Nochtans heeft een schuldenrem een impact op de draagwijdte van de in artikel 174 GW toegekende bevoegdheid. Indien men een schuldenrem zou invoeren buiten artikel 174 om, zou men dit artikel impliciet wijzigen of de werking ervan impliciet beperken. Stefaan Van Hecke stelde nog tijdens de plenaire vergadering van de Kamer van 15 maart 2012 over impliciete wijzigingen van de Grondwet : « andere sprekers hebben ook al gewezen op de weg van de impliciete wijziging van de Grondwet. Dit is eigenlijk een veel laakbaarder systeem dat wij in het verleden helaas al vaker hebben gekend. Via een wijziging van de artikelen die voor herziening vatbaar werden verklaard, zal men impliciet andere grondwetsartikelen wijzigen. »

De indiener wijst bovendien op het feit dat onder andere de heer Cheron tijdens de bespreking in de senaatscommissie dd. 12 maart 2012 weigerde om artikel 195 GW tijdens deze zittingsperiode een tweede maal te herzien

Met de goedkeuring van dit amendement, zou dergelijke 2e wijziging kunnen worden tegengegaan. Meer specifiek wil de steller, met dit amendement, het dan ook mogelijk maken dat de schuldenrem met deze wijziging wordt opgenomen zodat ze op tijd in werking kan treden en de Europese verplichtingen op tijd worden nagekomen.

De schuldenrem moet bovendien voldoen aan een aantal criteria teneinde de verhoudingen tussen de deelstaten in evenwicht te houden en de solidariteit en federale loyauteit te beschermen :

— Wat de federale overheid betreft, mag het begrotingstekort maximaal 0,5 % bedragen. Het bruto binnenlands product dat in rekening wordt gebracht, wordt gewogen met het aandeel aan eigen inkomsten van de federale overheid in het geheel van de totale inkomsten in België.

— Wat elke individuele Gemeenschap en elk individueel Gewest betreft, mag het tekort maximaal 0,5 % bedragen. Het bruto binnenlands product dat in rekening wordt gebracht, wordt gewogen met het aandeel aan eigen inkomsten van de betrokken Gemeenschap of Gewest in het geheel van de totale eigen inkomsten in België.

— De federale overheid en de Gemeenschappen en Gewesten blijven volledig autonoom en onafhankelijk in het beheer van hun respectievelijke budgetten.

— Inzake een eventuele Europese sanctie geldt het principe dat de veroorzaker betaalt. Eerder dan een vaste verdeelsleutel tussen de federale overheid en de deelstaten vast te stellen, zal uitsluitend de overheid of zullen uitsluitend de overheden die zich niet houden aan de budgettaire verplichtingen instaan voor de betaling van eventuele Europese sancties.

— Er geldt een regeling voor « uitzonderlijke omstandigheden » : noodgevallen zoals natuurrampen of gebeurtenissen die buiten de macht van de betrokken overheid vallen en perioden van ernstige economische terugval. »

Nr. 19 VAN DE HEER PIETERS

(Subsidiair amendement op amendement nr. 16)

Enig artikel

In de voorgestelde overgangsbepaling na de woorden « uitsluitend in de hierna aangeduide zin : » de woorden « artikel 48, teneinde dit artikel tegelijk met artikel 142 te wijzigen zodat het Grondwettelijk Hof bevoegd gemaakt wordt voor de gerechtelijke toetsing van het verkiezingsresultaat zoals aangehaald door het Europees Hof voor de rechten van de mens in zijn arrest van 2 maart 2010 Grosaru t. Roemenië»invoegen.

Verantwoording

De fractievoorzitters van CD&V, open VLD, sp.a, Groen, PS, MR, cdH en ecolo dienden op 15 februari 2012 een voorstel in tot herziening van artikel 195 van de Grondwet (stuk Kamer, nr. 53-2064/001).

Met dat voorstel kiezen zij er niet voor om artikel 195 permanent te wijzigen, maar voegen zij er enkel een tijdelijke overgangsbepaling aan toe. Het is de bedoeling om zo, naast de artikelen die zijn opgenomen in de Verklaring tot herziening van de Grondwet van 7 mei 2010 (Belgisch Staatsblad van 7 mei 2010) nog andere grondwetsartikelen te kunnen wijzigen tijdens deze legislatuur. Zij verwijzen daarbij naar het feit dat hun voorstel het mogelijk zou moeten maken het institutioneel akkoord voor de zesde staatshervorming van 11 oktober 2011 uit te voeren.

De indiener van dit amendement verzet zich met klem tegen de door de indieners van het voorstel tot herziening van artikel 195 gehanteerde techniek. Deze techniek van de tijdelijke wijziging en dus de facto opschorting van de Grondwet geeft immers aanleiding tot discussie. De indiener kiest ondubbelzinnig voor een permanent wijzigingsmechanisme en dient daartoe ook een eerste amendement in.

In de Kamer werd een amendement zowel in de commissie als in plenaire vergadering ingediend dat de wijziging van artikel 195 permanent moest maken, niet alleen voor het heden (de huidige meerderheid) maar ook voor de toekomst.

De meerderheid, gesteund door Ecolo-Groen, liet echter reeds blijken niets te zien in deze permanente wijziging en koos tijdens de stemming in de Kamer ervoor het voorstel niet te amenderen. Nochtans zijn er een aantal wijzigingen van de Grondwet die niet voorzien zijn in het voorstel van de meerderheid en Ecolo-Groen. Deze wijzigingen zijn nochtans ingegeven door internationale verplichtingen. Het betreft met name de overeenstemming met het arrest Grosaru en met het recent gesloten Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur in de Economische en Monetaire Unie.

Met dit amendement wil de steller, hoewel hij zich blijft verzetten tegen de opschorting van de Grondwet, de leden van de meerderheid en Ecolo-Groen de mogelijkheid bieden zich in lijn te stellen met de Europese verplichtingen voortvloeiend uit het arrest Grosaru (1) .

 In dit arrest stelt het EHRM : « Le recours devant le Parlement, comme juge de sa propre élection, est parfois prévu, mais risque d'entraîner des décisions politiques. Il est admissible en première instance là où il est connu de longue date, mais un recours judiciaire doit alors être possible. (...)

Les trois pays qui n'envisagent aucun recours juridictionnel en dehors de la validation des pouvoirs par la chambre législative sont des pays d'Europe occidentale (Belgique, Italie, Luxembourg). L'existence de cette tendance à la juridictionnalisation du contentieux postélectoral s'inscrit dans le droit fil des normes européennes préconisées par la Commission de Venise, qui souligne qu'un recours juridictionnel devrait exister dans tous les cas, les seuls recours devant la commission de validation du parlement ou devant une commission électorale n'offrant pas de garanties suffisantes. (...)

Na de federale parlementsverkiezingen van 2010 werden verzoekschriften gericht aan het EHRM teneinde een veroordeling van België te bekomen. Tot op vandaag is een jurisdictionele procedure immers nog niet mogelijk.

Een beroepsprocedure tegen de beslissing inzake de geldigheid van de verkiezingen kan enkel mits een wijziging van de Grondwet. Bij voorkeur wordt het Grondwettelijk Hof bevoegd voor deze beoordeling. Hiervoor is een wijziging nodig van zowel artikel 48 als artikel 142 GW. Hiervoor kan bijvoorbeeld verwezen worden naar professor Marc Verdussen (UCL) in La Libre Belgique van 18 maart 2010.

Enkel artikel 142 GW is in herziening gesteld. De steller van dit amendement wil dan ook via artikel 195 GW artikel 48 in herziening stellen zodat aan de verplichting aangehaald door het EHRM tegemoet gekomen kan worden. Enkel artikel 142 GW wijzigen zou immers neerkomen op een impliciete wijziging van artikel 48 GW. Stefaan Van Hecke stelde in de Kamer op 15 maart 2012 inzake impliciete wijzigingen van de Grondwet dat : « andere sprekers hebben ook al gewezen op de weg van de impliciete wijziging van de Grondwet. Dit is eigenlijk een veel laakbaarder systeem dat wij in het verleden helaas al vaker hebben gekend. Via een wijziging van de artikelen die voor herziening vatbaar werden verklaard, zal men impliciet andere grondwetsartikelen wijzigen. »

De indiener wijst bovendien op het feit dat onder andere dhr. Cheron tijdens de bespreking in de senaatscommissie dd. 12 maart 2012 weigerde om artikel 195 GW tijdens deze zittingsperiode een tweede maal te herzien. Met de goedkeuring van dit amendement zou dergelijke 2e wijziging kunnen worden tegengegaan.

Danny PIETERS.

(1) EHRM, 2 maart 2010, Grosaru t. Roumanie (requête no 78039/1).