5-1532/3

5-1532/3

Belgische Senaat

ZITTING 2011-2012

21 MAART 2012


HERZIENING VAN DE GRONDWET


Herziening van artikel 195 van de Grondwet

(Verklaring van de wetgevende macht, zie « Belgisch Staatsblad » nr. 135, Ed. 2 van 7 mei 2010)


Voorstel tot herziening van artikel 195 van de Grondwet, teneinde de Senaat af te schaffen


Voorstel tot herziening van artikel 195 van de Grondwet


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE INSTITUTIONELE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

DE HEREN ANCIAUX EN DELPÉRÉE


I. INLEIDING

Op 12 maart 2012 heeft de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden, met toepassing van de artikelen 27-1 en 56-3 van het reglement van de Senaat, de vier volgende voorstellen tot herziening van artikel 195 van de Grondwet in behandeling genomen :

— een nog in de Kamer van volksvertegenwoordigers aanhangig voorstel tot herziening van artikel 195 (stuk Kamer, nr. 53-2064/1).

Dit voorstel werd ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers op 15 februari 2012. Het aangepaste enige artikel werd op 5 maart 2012 goedgekeurd door de kamercommissie voor de Herziening van de Grondwet en de Hervorming van de Instellingen met 12 tegen 5 stemmen en op 15 maart 2012 door de plenaire vergadering, met 103 tegen 39 stemmen. Het ontwerp van tekst werd op 16 maart 2012, overgezonden aan de Senaat.

Met toepassing van artikel 27-1, tweede lid, van het reglement van de Senaat, startte de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden de bespreking van dit voorstel tijdens haar vergadering van 12 maart 2012, namelijk vóór de stemming in de Kamer, in aanwezigheid van de heer Servais Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister.

Overeenkomstig artikel 56-3, tweede lid, van het reglement van de Senaat, werden drie andere voorstellen tot herziening van artikel 195 van de Grondwet samen besproken :

— voorstel nr. 5-96/1 van de heer Vande Lanotte c.s.;

— voorstel nr. 5-466/1 van de heer Laeremans c.s.;

— voorstel nr. 5-1091/1 van de heer Peter Van Rompuy.

Op 12 maart 2012 heeft de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden eerst een proceduredebat gehouden. Vervolgens heeft de heer Servais Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming, het op dat ogenblik nog in de Kamer aanhangige herzieningsvoorstel nr. 53-2064/1 toegelicht. De heer Laeremans deed hetzelfde voor zijn eigen voorstel nr. 5-466/1. Vervolgens werd de bespreking van de voorstellen aangevat.

Op 20 maart 2012 heeft de commissie, in aanwezigheid van de beide staatssecretarissen voor Staatshervorming, de heren Servais Verherstraeten en Melchior Wathelet, de bespreking voortgezet en stemmingen gehouden.

Op 21 maart 2012 werd dit verslag ter goedkeuring aan de commissie voorgelegd.

II. PROCEDURE

A. Toepassing van artikel 27-1 van het reglement van de Senaat

Tijdens de vergadering van 12 maart 2012 ontstond er een discussie over de toepassing van artikel 27-1 van het reglement van de Senaat.

De heer Laeremans begrijpt niet waarom de voorstellen tot herziening van artikel 195 van de Grondwet dringend op de agenda moeten worden geplaatst terwijl de Kamer nog niets heeft goedgekeurd in de plenaire vergadering. Het is niet erg zinvol om dit nu te behandelen aangezien men nog geen zicht heeft op de wijzigingen van de Grondwet. Wat het dossier Brussel-Halle-Vilvoorde betreft, is er geen herziening van de Grondwet nodig, integendeel. Spreker vraagt dat agendapunt uit te stellen tot na de paasvakantie, of zelfs na de gemeenteraadsverkiezingen van oktober.

De heer Laeremans gaat ermee akkoord om de uiteenzetting van de staatssecretaris over het voorstel tot herziening van artikel 195 van de Grondwet (nr. 53-2064/1) te horen, alsook die van de indieners van de overige voorstellen tot herziening. Spreker vraagt daarentegen te wachten tot na de plenaire vergadering van de Kamer alvorens een bespreking ten gronde aan te vatten. Men moet in eerste instantie kennis nemen van wat er in de Kamer wordt gezegd om een ernstig debat te kunnen voeren.

Mevrouw de Bethune, voorzitster, antwoordt dat artikel 27-1 van het reglement van de Senaat de commissie in staat stelt een voorstel te bespreken dat nog niet werd goedgekeurd in de plenaire vergadering van de Kamer. De commissie kan echter niet overgaan tot stemmingen.

Deze stelling wordt door de commissie onderschreven.

B. Hoorzittingen

Het voorstel van de heer Laeremans om hoorzittingen met universiteitsprofessoren te houden, wordt verworpen met tien tegen vier stemmen.

C. Intrekking van voorstel nr. 5-96/1

Voorstel nr. 5-96/1 van de heer Vande Lanotte c.s. zal worden ingetrokken. De indieners vinden dat de opzet dezelfde is als die van de overgezonden ontwerptekst van de Kamer van volksvertegenwoordigers.

D. Voorstel nr. 5-1091/1 wordt van de agenda geschrapt.

Aangezien de heer Van Rompuy afwezig is, wordt zijn voorstel nr. 5-1091/1 van de agenda geschrapt.

III.  TOELICHTING BIJ DE HERZIENINGSVOORSTELLEN

A. Ontwerp van tekst houdende herziening van artikel 195 van de Grondwet (stukken Kamer, nrs. 53-2064/1-4 en Senaat, nr. 5-1532/1)

Op 12 maart 2012 verstrekt de heer Servais Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming, toegevoegd aan de eerste minister, de volgende toelichting bij het op dat ogenblik nog in de Kamer aanhangige herzieningsvoorstel.

Dat voorstel werd er op 15 februari 2012 ingediend door acht fractievoorzitters.

Het werd op 5 maart 2012, met enkele tekstcorrecties, goedgekeurd door de Kamercommissie voor de Herziening van de Grondwet en de Hervorming van de Instellingen en zou op 15 maart 2012 in de plenaire vergadering van de Kamer in stemming worden gebracht.

Het voorstel werd uitgewerkt door de acht partijen die op 11 oktober 2011 het Institutioneel akkoord voor de Zesde Staatshervorming hebben gesloten en met dit voorstel de eerste steen leggen voor de uitvoering van dat akkoord.

De zesde staatshervorming kondigt zich, alleszins op budgettair vlak, aan als de meest omvangrijke sedert de eerste staatshervorming van 1970. Met het voorstel tot herziening van artikel 195 van de Grondwet wordt de parlementaire behandeling van de nieuwe staatshervorming effectief aangevat. De aanpassing van dat artikel maakt de volledige realisatie van de zesde staatshervorming tijdens deze legislatuur mogelijk.

Wat is de doelstelling van het voorstel ?

De preconstituante heeft een reeks grondwetsbepalingen voor herziening vatbaar verklaard, onder meer met het oog op een eventuele hervorming van het tweekamerstelsel (Belgisch Staatsblad van 7 mei 2010). Een aantal bepalingen die momenteel niet voor herziening vatbaar zijn, zouden echter ook moeten kunnen worden gewijzigd om uitvoering te geven aan het Institutioneel akkoord voor de Zesde Staatshervorming. Dat probleem kan juridisch-technisch perfect worden ondervangen door artikel 195 van de Grondwet te herzien. Dat artikel is namelijk wel voor herziening vatbaar.

In dat verband loont het de moeite terug te grijpen naar de parlementaire voorbereiding van de door Kamer en Senaat aangenomen herzieningsverklaringen. Inzonderheid de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden van de Senaat heeft veel aandacht geschonken aan de mogelijke consequenties van het voorstel om ook artikel 195 van de Grondwet in de herzieningsverklaring op te nemen (zie het verslag van de heren Vandenberghe en Delpérée, stuk Senaat, nr. 4-1777/3, blz. 6-8 en 81-84 en de Handelingen van 6 mei 2010). Zo verklaarde de heer Moureaux dat het volstond om uitsluitend artikel 195 voor herziening vatbaar te verklaren om de gehele Grondwet te kunnen wijzigen. Ook andere senatoren, zowel aan Franstalige als aan Nederlandstalige kant, wezen op het belang van artikel 195 als sleutel om de deur naar een grootscheepse staatshervorming te openen, in voorkomend geval door de wijziging van grondwetsbepalingen die de preconstituante niet voor herziening vatbaar had verklaard. Met andere woorden, de preconstituante kende de consequenties van de opname van artikel 195 in de herzieningsverklaring.

Het voorliggende voorstel voegt een overgangsbepaling toe aan artikel 195 van de Grondwet, die aan vijf grenzen onderworpen is.

1. De overgangsbepaling geldt slechts voor een bepaalde duur, namelijk deze legislatuur.

2. Ook naar het onderwerp is de overgangsbepaling begrensd. Zij bevat namelijk een limitatieve opsomming van de artikelen die kunnen worden herzien. Die artikelen hebben uitsluitend betrekking op de uitvoering van het Institutioneel akkoord voor de Zesde Staatshervorming.

3. De doelstellingen die met de herziening van die artikelen worden nagestreefd, worden voor elke grondwetsbepaling uitdrukkelijk vastgelegd in de overgangsbepaling.

4. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de in Titel II bepaalde grondrechten. Integendeel. Het is de intentie om ook het recht op kinderbijslag in artikel 23 te verankeren.

5. De door artikel 195 van de Grondwet voorgeschreven regels inzake quorum en meerderheid blijven gelden. Dat betekent dat de Kamers niet mogen beraadslagen wanneer niet ten minste twee derden van de leden waaruit elke Kamer bestaat, aanwezig zijn, en dat een verandering alleen dan is aangenomen, indien zij ten minste twee derden van de stemmen heeft verkregen. Die dubbele vereiste geldt dus zowel voor de goedkeuring van de voorliggende tekst als voor de herziening van de in de overgangsbepaling aangewezen grondwetsbepalingen. Tijdens de bespreking van dit voorstel in de bevoegde Kamercommissie werd er overigens op gewezen dat de plenaire vergadering van de Kamer het ontwerp van herzieningsverklaring met een ruime meerderheid heeft goedgekeurd (106 stemmen op 138 in totaal) (zie het verslag van de heer Landuyt en mevrouw Déom, stuk Kamer, nr. 53-2064/3, blz. 9). Met andere woorden, ook al hoefde het niet, toch was er zelfs voor de herzieningsverklaring voldaan aan de door artikel 195 bepaalde meerderheidsvereisten. Indien de door de acht partijen geviseerde staatshervorming wordt gerealiseerd, dan zal tijdens het grondwetgevend proces over twee zittingsperiodes, tot driemaal toe, aan het door artikel 195 bepaalde bijzonder aanwezigheids- en beslissingsquorum zijn voldaan. Het feit dat het Institutioneel akkoord en het daaruit voortvloeiend voorstel niet alleen door de meerderheidspartijen zijn ondertekend, maar ook door twee partijen uit de oppositie, vormt het bewijs dat de voorgestelde hervorming breed gedragen is.

De voorgestelde overgangsbepaling bij artikel 195 van de Grondwet bevat een lijst van artikelen waarvan de herziening noodzakelijk zou kunnen worden geacht om het Institutioneel akkoord voor de Zesde Staatshervorming volledig uit te voeren. Voor de andere punten uit dat akkoord is geen grondwetsherziening vereist.

Zo vereist de overdracht van de gezinsbijslagen en de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden geen wijziging van de Grondwet. De gezinsbijslagen zullen als onderdeel van de persoonsgebonden aangelegenheden bedoeld in artikel 128 van de Grondwet worden overgedragen via een wijziging van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. Bij de invoering van artikel 128 van de Grondwet (oud artikel 59bis, § 2bis) in 1980 is in de Constituante uitdrukkelijk de vraag gerezen of de bijzondere wetgever later eventueel de kinderbijslag als een « persoonsgebonden aangelegenheid » aan de Gemeenschappen zou kunnen overdragen (1) . In de Constituante werd uitdrukkelijk aangegeven dat de bijzondere wetgever op dat vlak soeverein is, zodat de kinderbijslag en de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden als onderdeel van de persoonsgebonden aangelegenheden kunnen worden overgedragen via de bijzondere wet. Wat Brussel betreft, bepaalt het Institutioneel akkoord dat de kinderbijslag wordt overgedragen aan de gemeenschappelijke gemeenschapscommissie. Hierbij zal toepassing worden gemaakt van de artikelen 128, § 2, en 135 van de Grondwet.

De overdracht van de bevoegdheid inzake het jeugdsanctierecht vereist evenmin een wijziging van de Grondwet. Het jeugdsanctierecht behoort eveneens tot de persoonsgebonden aangelegenheden bedoeld in artikel 128 van de Grondwet en zal als onderdeel hiervan worden overgedragen via een wijziging van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. Krachtens artikel 128, § 1, tweede lid, van de Grondwet komt het immers de bijzondere wetgever toe de persoonsgebonden aangelegenheden te bepalen die de Vlaamse en de Franse Gemeenschap per decreet regelen. De bijzondere wetgever is dus gemachtigd om het jeugdsanctierecht aan de gemeenschappen toe te wijzen.

Vervolgens geeft de staatssecretaris een overzicht van de onderdelen van de overgangsbepaling en schetst hij de zin waarin de erin opgesomde bepalingen, artikelen en groeperingen van artikelen kunnen worden herzien.

Tot slot past enige commentaar bij het argument dat niet alleen in de bevoegde Kamercommissie werd ontwikkeld, maar ook in de media, namelijk dat de voorgestelde overgangsbepaling strijdig zou zijn met artikel 187 van de Grondwet overeenkomstig hetwelk de Grondwet noch geheel, noch ten dele kan worden geschorst. Een meerderheid van de Kamercommissie, daarin gesteund door de twee staatssecretarissen voor Staatshervorming, deelde die stelling niet. Artikel 195 van de Grondwet blijft immers van toepassing. De grondwetsbepalingen die noch in de herzieningsverklaring, noch in de voorgestelde overgangsbepaling voorkomen, kunnen dus niet worden herzien. De bepalingen die wel voor herziening vatbaar zijn verklaard, kunnen uiteraard wel worden gewijzigd, met inachtneming van de in artikel 195 bepaalde meerderheidsvereisten. Artikel 195 blijft dus gelden. Van schorsing is geen sprake.

De bevoegde Kamercommissie heeft de voorgestelde overgangsbepaling, mits enkele tekstcorrecties, dan ook aangenomen met 12 tegen 5 stemmen (zie het verslag van de heer Landuyt en mevrouw Déom, stuk Kamer, nr. 53-2064/3, blz. 33).

B. Voorstel tot herziening van artikel 195 van de Grondwet, teneinde de Senaat af te schaffen (stuk Senaat, nr. 5-466)

De heer Bart Laeremans c.s. heeft dit voorstel ingediend op 10 november 2010 uit diepe onvrede over de bestaande herzieningsprocedure die niet alleen omslachtig en tijdrovend is, maar ook ondemocratisch.

Het is in een democratie niet aanvaardbaar dat een niet gekozen orgaan, de Koning, vertegenwoordigd door de regering, in deze procedure een rol speelt en als onderdeel van de wetgevende macht zelf een lijst opstelt van voor herziening vatbare grondwetsbepalingen.

De betrokkenheid van de drie takken van de wetgevende macht als onderdelen van de preconsituante bemoeilijkt de consensus en kan ertoe leiden dat, bij ontstentenis van akkoord tussen hen, slechts een afgeslankte herzieningsverklaring wordt goedgekeurd. Het is trouwens reeds voorgevallen dat de door Kamer en Senaat aangenomen verklaringen niet met elkaar overeenstemden. In dat geval zijn alleen de bepalingen die in de drie lijsten voorkomen, voor herziening vatbaar.

Een andere complicerende factor is dat de publicatie van de herzieningsverklaring in het Belgisch Staatsblad van rechtswege de ontbinding van de Kamers meebrengt en dus tot nieuwe verkiezingen leidt, hetgeen een herziening nodeloos tijdrovend maakt.

De constituante die dan aan zet komt, blijft bovendien onderworpen aan een logge procedure. In de eerste plaats mag zij enkel overgaan tot de herziening van de grondwetsbepalingen die de preconstituante heeft aangewezen. Ten tweede dient zij daarbij een verzwaard aanwezigheids- en beslissingsquorum in acht te nemen. Voorts kan de constituante hetzelfde artikel geen tweede keer wijzigen. Zij moet zich dan opstellen als preconstituante zodat de ganse procedure opnieuw van nul af aan kan beginnen.

Indien de Kamers geen herzieningsverklaring hebben goedgekeurd, dan is elke grondwetsherziening in de volgende legislatuur uitgesloten, waardoor weer vier jaren verloren gaan.

In dit ingewikkelde land, waar noodzakelijke hervormingen reeds decennialang geblokkeerd worden, is de bestaande loodzware herzieningsprocedure dan ook tot een rem verworden waardoor het land nog verder in het moeras weg dreigt te zinken.

Er bestaat daarom over alle partijgrenzen heen een ruime consensus om artikel 195 te herzien.

Maar de nu door de meerderheid voorgestelde overgangsbepaling (zie stuk Kamer, nr. 53-2064/1) biedt geen voldoening. Enerzijds laat ze alles bij het oude, anderzijds vormt ze voor een bepaalde termijn een uitzondering op de bestaande procedure. In plaats van artikel 195 op een eigentijdse manier op de schop te nemen, wordt voorgesteld het artikel tijdelijk te schorsen teneinde een aantal bepalingen te kunnen herzien die vooral de positie van de Franstaligen enorm moeten versterken. Op die manier worden hun in de Grondwet voorrechten toegekend die, althans in de Belgische context, achteraf nooit meer zullen kunnen worden gewijzigd. De voorgestelde regeling consacreert eigenlijk de Federatie Wallo-Brux, waarbij Brussel in de toekomst als Franstalige stad zal gelden. Tegelijkertijd voert zij het scenario uit van twee tegen één, waarbij de Vlamingen als bevolkingsmeerderheid institutioneel in de minderheid worden gesteld. De voorgestelde schorsing van artikel 195 schendt bovendien het in artikel 187 vastgestelde schorsingsverbod.

Gelet op het voorgaande roept de heer Laeremans de commissie op zijn voorstel te onderzoeken dat ertoe strekt artikel 195 drastisch te herzien op basis van de twee volgende krachtlijnen :

— alleen de Kamer van volksvertegenwoordigers, met uitsluiting van de Koning, zal nog bevoegd zijn om tijdens een lopende legislatuur de Grondwet te herzien;

— er zal voor de Kamer een aanwezigheidsquorum gelden van twee derden van haar leden en een wijziging kan slechts worden aangenomen indien zij ten minste drie vijfde van de stemmen (60 %) heeft verkregen.

Deze procedure biedt het voordeel van de soepelheid en waarborgt een meer democratische grondwetsherziening dan de huidige archaïsche formule die de acht partners van het Institutioneel akkoord in stand wensen te houden. Het voorstel van de heer Laeremans c.s. vormt dan ook een alternatief voor het voorstel van de meerderheid (stuk Kamer, nr. 53-2064/1) dat de Grondwet manipuleert en bijgevolg ongrondwettig is.

IV. ALGEMENE BESPREKING

Voor de bespreking wordt het in de Kamer ingediende voorstel nr. 53-2064/1 als uitgangspunt genomen.

A. Vragen en opmerkingen

De heer Moureaux benadrukt dat de techniek om artikel 195 te wijzigen uitzonderlijk wordt toegepast. Die techniek gaf trouwens aanleiding tot gevoelige discussies toen het artikel voor herziening vatbaar werd verklaard. Spreker was er oorspronkelijk tegen gekant. Hij ging uiteindelijk akkoord met die formule want het leek onmogelijk om alle artikelen op te sommen die herzien moesten worden om de staatshervorming uit te voeren. Het was de enige mogelijkheid om in dergelijke omstandigheden te kunnen werken en een geldige grondwettelijke grondslag te geven aan de hervorming.

Spreker herinnert eraan dat, bij de staatshervorming van 1980, toen hijzelf minister van Institutionele Hervormingen was, artikel 195 van de Grondwet niet voor herziening open was verklaard. Spreker moest bijgevolg de voor herziening vatbaar verklaarde bepalingen in alle richtingen wringen om de staatshervorming tot een goed einde te brengen, wat op heel wat kritiek stuitte.

Het feit dat artikel 195 van de Grondwet voor herziening vatbaar werd verklaard, biedt de huidige regering een zekere beweegruimte om te werken aan bepalingen die niet opgenomen zijn in de lijst van voor herziening vatbaar verklaarde artikelen die door de Senaat werd goedgekeurd op 6 mei 2010.

Tot slot voegt spreker er nog aan toe dat de herziening van artikel 195 van de Grondwet ertoe strekt een geldige grondwettelijke grondslag te geven aan de staatshervorming die een poging is om een nieuw compromis te vinden tussen de twee hoofdgemeenschappen van het land. Het zou dus logisch zijn dat iedereen die een stap voorwaarts wil maken, deze werkwijze steunt.

De PS-fractie wil snel vooruitgang boeken in positieve zin en in het belang van de gemeenschappen, ook van de Duitstalige Gemeenschap, die streeft naar de nodige rust in deze materies.

De heer Pieters verklaart dat het door de Kamer overgezonden ontwerp van tekst een operatie staatshervorming inluidt die verscheidene maanden in beslag zal nemen. Met sommige onderdelen van die hervorming kan zijn partij gedeeltelijk meegaan, ook al zou ze verder willen gaan; andere onderdelen daarentegen beantwoorden helemaal niet aan de verwachtingen die zijn partij met betrekking tot een staatshervorming koestert. Dat behoort tot het politieke spel tussen meerderheid en oppositie. Zijn partij zal dat spel meespelen en haar standpunten en bezwaren met betrekking tot elk onderdeel kenbaar maken.

De uitgangspunten van het betoog van spreker zijn de volgende :

— zijn partij is niet gekant tegen een staatshervorming. Integendeel, zij is vragende partij voor een nog meer diepgaande staatshervorming;

— zij verzet zich evenmin tegen een herziening van artikel 195 van de Grondwet.

Maar in het onderhandelingsproces dat zijn beslag heeft gekregen na de verkiezingen van 13 juni 2010 en waarin de heer De Wever en spreker, in hun respectieve hoedanigheden, betrokken zijn geweest, hebben zij er steeds over gewaakt om binnen de perken van de Grondwet te handelen.

De voorliggende tekst die een uitvloeisel is van het Institutioneel akkoord dat de meerderheidspartijen en de groenen hebben gesloten, vormt echter een compromis dat buiten de krijtlijnen van de Grondwet valt.

Daarmee begeeft men zich op een gevaarlijk pad. Want het betekent dat de grondwetgever in de toekomst om het even welke grondwetswijziging zal kunnen doorvoeren op voorwaarde dat artikel 195 voor herziening vatbaar is verklaard. De heer Moureaux heeft zich vroeger verzet tegen de herzienbaarheid van artikel 195 omdat dan alles mogelijk wordt. Inmiddels heeft hij dat standpunt laten varen. Maar de optie die nu wordt genomen, opent perspectieven. Aan de ene kant kan op die manier een grondige hervorming van de Staat worden gerealiseerd. Aan de andere kant dreigt het gevaar van spielereien en doemen onzalige herinneringen op aan de Weimarrepubliek en de Derde Franse Republiek in 1940, toen een brede meerderheid in het Parlement, in paniek, in allerijl de Grondwet wijzigde op een manier die er niet mee conform was.

Wat is de doelstelling van een staatshervorming ? Zij moet probleemoplossend zijn, pacificatie teweegbrengen en een efficiënte werking van de democratie waarborgen. Spreker verkeert in de overtuiging dat dit alles dient te geschieden met inachtneming van de door de Grondwet bepaalde procedures. Met het door de Kamer aangenomen voorstel plaatsen de indieners zich echter buiten dat speelveld.

Dat baart spreker grote zorgen. De regering verklaart dan wel dat er geen sprake is van een schorsing van de Grondwet. Maar wat is in haar ogen dan de definitie van de schorsing van een grondwetsbepaling ? Volgens spreker is dat niets anders dan het tijdelijk buiten werking stellen van die bepaling die op zichzelf wel blijft bestaan. Die definitie spoort volkomen met de inhoud die in andere rechtstakken aan het begrip schorsing wordt gegeven.

Volgens de heer Pieters is de conclusie dan ook onontkoombaar dat de voorgestelde tijdelijke overgangsbepaling in se een schorsing inhoudt van artikel 195, hetgeen strijdig is met artikel 187 van de Grondwet luidens hetwelk de Grondwet noch geheel, noch ten dele kan worden geschorst.

Een tweede bezwaar is dat de voorgestelde formule ook niet voldoet aan de herzieningsverklaring die op 7 mei 2010 is gepubliceerd. In de bevoegde Kamercommissie hebben sommigen verklaard dat het voorliggende voorstel geen herziening inhoudt van artikel 195. Het zou volgens hen gaan om een tijdelijke maatregel, een bijkomende verklaring. Dat betekent, volgens de heer Pieters, een bijkomende verklaring om een artikel buiten werking te stellen, met andere woorden om het te schorsen.

Hier wordt een dubieus verhaal geschreven waarmee een constitutioneel systeem wordt ondergraven. De in artikel 195 bepaalde herzieningsprocedure wordt op de helling gezet omdat de dubbele democratische controle wordt afgeschaft.

De heer Pieters en zijn partij staan niet alleen met hun twijfels. Verschillende eminente grondwetsexperts hebben eveneens hun bedenkingen geuit.

Zo stelde professor André Alen (2006) : « Het gaat hier niet om zomaar een of andere detailmaatregel in het kader van een politiek akkoord, doch wel om een grondregel die de wijze bepaalt waarop de grondslagen van ons staatsbestel kunnen worden herzien. » (ALEN, A., De procedure van grondwetsherziening in De Grondwet : verleden, heden en toekomst, Belgische Senaat, Cahier nr. 2, Brussel, Bruylant, 2006, blz. 52).

Professor Filip Reyntjens (2012) gaat een stap verder : « Ik ben sedert enkele decennia meer bezig met Afrika, en ik herken dit soort dingen dus wel. Leo Tindemans zei ooit dat hij de Grondwet niet beschouwde als een « vodje papier » maar deze regering denkt daar blijkbaar anders over en volgt liever het voorbeeld van haar Afrikaanse evenknieën. (...) Dat de regering zelfs maar overweegt even met de Grondwet te zappen, is de schande voorbij. » (« Zappen met een vodje papier », De Standaard, 10 januari 2012).

Professor Carl Devos (2012) liet zich uit als volgt : « Één keer de Grondwet via de Grondwet forceren, om daarna terug de oude regel in te voeren : het lijkt slapstick met een vodje papier. Wat denken die leiders wel ? Dat ze de principes van de Grondwet eventjes, voor zichzelf, opzij kunnen schuiven om hun partijpolitieke deal in alle nuance uit te voeren, omdat daar nu eenmaal de nodige meerderheid voor is ? (...) Ofwel verandert art. 195 blijvend, ook voor de toekomst, en daar valt iets voor te zeggen, ofwel niet en respecteert Di Rupo I de spelregels (en dus de lijst voor herziening vatbaar verklaarde artikels). Al de rest is : incivieke arrogantie onder het mom van democratisch gedekt pragmatisme. » (De redactie.be, 18 februari 2012).

Professor Hendrik Vuye (2012) gewaagde van « grondwetsfraude door politici die in België niet wordt gesanctioneerd. » (De Morgen, 14 februari 2012).

Ook professor Marc Verdussen (2012) heeft zijn bedenkingen :

« On ne sait que trop bien que, si l'article 195 de la Constitution a été soumis à révision, c'est afin de permettre au pouvoir constituant d'envisager une refonte globale et durable de la procédure de révision constitutionnelle, devenue largement inadaptée à l'évolution de la société belge. » (La Libre Belgique, 11 februari 2012).

Ook staatssecretaris Verherstraeten was in 2007 als kamerlid de mening toegedaan dat « De Grondwet, de basistekst van de Staat, moet worden herzien door een solide meerderheid en niet door een gelegenheidsmeerderheid. Een voldoende ruime consensus moet tot stand komen tijdens twee zittingsperiodes, wanneer het gaat om de wijziging van de fundamentele structuur van de Staat of de fundamentele rechten van de personen. » (zie het verslag van de heren Hasquin en Tant van 23 april 2007, stuk Kamer, nr. 51-3056/5, blz. 13).

Ook CD&V heeft naar aanleiding van een vroegere herzieningsverklaring in een persbericht verklaard dat « de inherzieningstelling van artikel 195 een blanco volmacht is om de Grondwet naar believen te wijzigen. Deze wijziging druist in tegen elke redelijke democratische besluitvorming en een solide verankering van de basisregels van het Belgisch grondwettelijk stelsel. Er zijn bovendien juridische bezwaren. »

Gewezen senator Hugo Vandenberghe huldigde in 2003 in deze commissie het standpunt dat « indien hun goedkeuring aan het voorstel om artikel 195 van de Grondwet voor herziening vatbaar te verklaren, impliceert dat ook andere artikelen dan die welke in de herzieningsverklaring voorkomen, zullen kunnen worden herzien, stemmen zij in met een constitutionele striptease. (...) Het is een democratisch minimum dat de herziening van de Grondwet haar beslag krijgt over twee legislaturen. De voorstanders van een herziening binnen een en dezelfde legislatuur getuigen volgens spreker van een autoritaire afwijking. » (zie het verslag van de heren Monfils en Caluwé van 2 april 2003, stuk Senaat, nr. 2-1549/3, blz. 28).

Senator Delpérée schreef in 2003 dat

« L'article 195 de la Constitution permet encore de « calmer le jeu ». Tous les acteurs politiques doivent savoir qu'il n'est pas possible d'obtenir « tout et tout de suite ». Il y a des césures. Il y a des transitions. Il y a un échelonnement des opérations. » (Delpérée F. (ed.), La Procédure de révision de la Constitution, Brussel, Bruylant, 2003, blz. 8).

De heer Delpérée acht de door de heer Pieters aangewende argumentatietechniek niet correct. Het citaat dat hem wordt toegeschreven, betreft een commentaar op het vigerende artikel 195. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen dat citaat en voorstellen om dat artikel te herzien. Dat zijn twee verschillende benaderingen die de heer Pieters in zijn betoog met elkaar verwart.

De heer Pieters vat de draad van zijn betoog weer op en citeert tot slot senator Armand De Decker, gewezen senaatsvoorzitter. Die verklaarde in Le Soir van 13 januari 2003 :

« La volonté de réviser le 195 repose sur l'espoir de ramener la Constitution au niveau d'une loi spéciale. C'est jouer aux apprentis sorciers, cela mènera à un système d'instabilité et débouchera sur un climat de tensions communautaires permanentes. Permettre de détricoter la Constitution tous les trimestres serait irresponsable. »

(citaat overgenomen uit het verslag van de heren Monfils en Caluwé van 2 april 2003, stuk Senaat, nr. 2-1549/3, blz. 16).

De les die uit al deze citaten kan worden getrokken, is dat tal van personen die toch goed vertrouwd zijn met onze Grondwet en zeker niet tot het kamp van de Vlaams-nationalistische extremisten kunnen worden gerekend, waarschuwen voor een avontuurlijke omgang met artikel 195 van de Grondwet. Zij dringen erop aan zich te hoeden voor het pad dat met dit voorstel wordt betreden.

Er heerst nu een oorverdovende stilte bij degenen, zoals staatssecretaris Verherstraeten, die hun vroeger standpunt hebben afgezworen. Moet daaruit worden besloten dat de grondwettigheid van een herzieningsvoorstel wordt afgemeten aan de inhoud van de voorgestelde herziening ? In bevestigend geval, zullen de meningen uiteenlopen. Wat de enen zullen toejuichen, zullen de anderen veroordelen. Maar de grondboodschap is dat er constitutionele spelregels zijn die moeten worden geëerbiedigd. Spreker stelt vast dat die nu overboord worden gegooid. De diagnose luidt bijgevolg dat de voorstanders van dit voorstel leerling-tovenaars zijn. Nu het hen politiek voordelig uitkomt, bedienen ze zich van een procedure waartegen ze zich vroeger hebben afgezet.

Intern-juridisch bestaat er weliswaar geen rechtsmiddel waarmee men tegen een grondwetsherziening kan opkomen. Maar het kan toch geen toeval zijn dat degenen die zich zorgen maakten toen Hongarije met inachtneming van de meerderheidsvereisten zijn Grondwet wijzigde zodat de regering meer invloed kreeg op de rechterlijke macht, het bankwezen en de media, nu de wenkbrauwen fronsen bij het voornemen om een deel van de Belgische Grondwet te schorsen omdat dat de meerderheid plus goed uitkomt.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat, onder andere met de steun van de Duitse groenen en liberale grondwetsspecialisten, in de Raad van Europa wordt voorgesteld deze kwestie aan de Commissie van Venetië voor te leggen die de rechtstatelijkheid van het optreden van de lidstaten opvolgt.

Tot slot wenst de heer Pieters nadere uitleg over de verklaring van staatssecretaris Wathelet in de Kamer dat de methode van de overgangsbepaling, indien nodig, tijdens deze legislatuur kan worden herhaald, maar dan om weer andere artikelen te kunnen herzien (zie het verslag van de heer Landuyt en mevrouw Déom, stuk Kamer, nr. 53-2064/3, blz. 23). Als dat het geval is, dan verdient artikel 195 de naam van carrouselartikel.

Conclusie is dus dat met dit voorstel een gevaarlijke operatie wordt ingezet die, wanneer ze slaagt, onvermijdelijk als precedent zal worden beschouwd waarmee alles mogelijk wordt indien er maar een tweederdemeerderheid voor wordt gevonden. Of een artikel al dan niet voor herziening vatbaar is verklaard, zal geen rol meer spelen. Als artikel 195 herzienbaar is, dan ligt elke herziening binnen handbereik. De voorgestelde overgangsbepaling komt neer op de tijdelijke opheffing van artikel 195, hetgeen, behoudens tegenbewijs, een schending inhoudt van artikel 187.

De heer Beke wijst de vorige spreker erop dat er een minimale geloofwaardigheid had kunnen geweest zijn indien zijn politieke fractie niet meermaals had herhaald dat ze zich zouden ontdoen van de Grondwet in 2014. De spelregels moeten wel worden gerespecteerd en het lid is ervan overtuigd dat dit hier wel degelijk het geval is, ook al is het niet op de manier die de N-VA wenst.

We zullen zien wat de Raad van Europa hierover zegt. We moeten er echter aan herinneren dat de N-VA in het verleden van leer trok tegen diezelfde Raad van Europa toen vertegenwoordigers van de Raad zich bogen over de weigering om bepaalde burgemeesters in de faciliteitengemeenten te benoemen.

De N-VA was voorstander van een grotere staatshervorming. Het lid zelf had een dergelijke hervorming ook gewild indien die haalbaar was geweest. Hoe dacht de N-VA dan de hervormingen uit te voeren die werden opgesomd in de nota van de koninklijk verduidelijker van 17 oktober 2010, zonder een herziening van artikel 195 van de Grondwet ? Dat had niet gekund. Dit is de tweede incoherentie in de redevoering van de heer Pieters.

Indien het voorstel zo rampzalig lijkt, waarom werkt de N-VA dan mee aan de staatshervorming met de andere partijen binnen de Vlaamse regering ?

Bovendien gaat het er hier niet om de spelregels opzij te schuiven. Het gaat om een herziening om andere artikelen te kunnen herzien. Dat betekent dat men tot twee keer toe een tweederdemeerderheid zal moeten zien te vinden om deze artikelen te kunnen herzien.

Er werden verschillende professoren geciteerd, maar natuurlijk niet diegenen die geschreven hebben dat de gebruikte procedure wellicht niet de fraaiste was, maar dat ze niet ongrondwettelijk was en kon worden gevolgd.

Tot slot herinnert de heer Beke eraan dat deze staatshervorming een brede steun geniet zowel aan Vlaamse kant als aan Franstalige kant. Men moet ophouden met de indruk te geven dat deze evolutie slechts zou uitgaan van één van beide zijden van de taalgrens.

De herziening van artikel 195 past binnen het politieke akkoord dat met name een antwoord wil bieden op het arrest van het Grondwettelijk Hof, dat een oplossing vroeg voor de kieskringen. Vandaag wordt de eerste stap gezet en in de toekomst zullen nog meer stappen volgen.

De heer Anciaux sluit zich aan bij een aantal argumenten die de heer Beke heeft aangevoerd. In het licht van de verklaring van de voorzitter van de N-VA dat de Grondwet opzij zal moeten worden geschoven om een confederaal staatsmodel te realiseren, lijkt de kritiek van de heer Pieters echter al heel wat minder evident. Desalniettemin gaat spreker nader in op de door hem opgeworpen bezwaren.

Het argument dat de voorgestelde overgangsbepaling helemaal niet grondwetsconform is, mist elke grond. Zoals de staatssecretaris reeds heeft opgemerkt in zijn toelichting, is de preconstituante, zowel in Kamer als in Senaat, in 2010 lang stil blijven staan bij het voorstel om ook artikel 195 in de herzieningsverklaring op te nemen. Zo heeft gewezen senator Johan Vande Lanotte, hoogleraar grondwettelijk recht, op 6 mei 2010 in de plenaire vergadering van de Senaat verklaard dat zijn fractie voorstander was van de herzienbaarverklaring van artikel 195. Hij pleitte toen onder meer dat : « In plaats van die toch wat hypocriete impliciete hervormingen aan te houden, kiezen we toch beter openlijk voor een systeem dat hoe dan ook een dubbele garantie inhoudt. Eerst zal artikel 195 van de Grondwet moeten worden herzien, vervolgens kunnen andere artikelen van de Grondwet worden herzien, natuurlijk niet met een eenvoudige meerderheid, maar met een tweederdemeerderheid zodat de beschermingsmechanismen blijven bestaan. Wat best verdwijnt is niet de bescherming van de minderheid, maar de technische blokkering door de preconstituante, die niet altijd kan voorspellen wat de constituante in een staatshervorming wil doen. » (Senaat, Handelingen, 6 mei 2010, nr. 4-122, blz. 78-79).

De heer Delpérée heeft in 2007 tegen de herzienbaarheid van artikel 195 gestemd omdat het door de heer Vande Lanotte geschetste scenario daarvan de juridisch logische consequentie zou kunnen zijn. In 2010 is hij echter overstag gegaan (Senaat, Handelingen, 6 mei 2010, nr. 4-122, blz. 78, 80 en 109, stemming nr. 106).

Met andere woorden, de thans voorgestelde overgangsbepaling ligt volkomen in de lijn van de door de preconstituante goedgekeurde herzieningsverklaring en is dus juridisch correct.

In 2010 hebben trouwens ook de senatoren Ide en Stevens, die beiden tot de partij van de heer Pieters behoren, in tegenstelling tot hun fractiegenoten in de Kamer, het voorstel goedgekeurd om artikel 195 voor herziening vatbaar te verklaren (Senaat, Handelingen, 6 mei 2010, nr. 4-122, blz. 80 en 109, stemming nr. 106).

Deze terugblik moge aantonen dat er geen paniekvoetbal wordt gespeeld. Het door de Kamer overgezonden ontwerp van tekst komt niet zomaar uit de lucht vallen. Het is gebaseerd op de parlementaire voorbereiding van de laatste herzieningsverklaringen waarbij artikel 195 voor herziening vatbaar is verklaard.

Het argument van de N-VA dat de voorgestelde overgangsbepaling buiten de perken van de Grondwet treedt, verliest voorts nog aan kracht in het licht van het amendement dat deze partij in de bevoegde Kamercommissie heeft ingediend (stuk Kamer, nr. 53-2064/2, amendement nr. 15). In tegenstelling tot de voorgestelde overgangsbepaling die zelf verschillende grenzen bevat waarbinnen de erin vermelde bepalingen kunnen worden herzien, wordt in dat amendement voorgesteld om artikel 195 zo te wijzigen dat de Grondwet binnen eenzelfde legislatuur onbeperkt en permanent kan worden herzien.

De stelling dat de voorgestelde overgangsbepaling het door artikel 187 bepaalde schorsingsverbod zou schenden, is niet correct. Het gaat hier wel degelijk om een grondwetsherziening. Sommigen betreuren dat hierover geen advies kan worden gevraagd aan de Raad van State of het Grondwettelijk Hof. Maar deze rechtscolleges zouden herzieningsvoorstellen uitsluitend aan de vigerende grondwetsbepalingen kunnen toetsen. Zij zouden echter geen zicht hebben op de intenties van de grondwetgever. Dat zou ook nooit hun opdracht kunnen zijn. Alleen de constituante is bevoegd om te beslissen welke bepalingen in de toekomst definitief of tijdelijk zullen worden herzien en in welke richting. Het in artikel 187 bepaalde schorsingsverbod richt zich trouwens uitsluitend tot de wetgevende en de uitvoerende macht. De constituante beschikt namelijk over de exclusieve keuzevrijheid om de Grondwet naar eigen inzicht te herzien, aan te passen en ook tijdelijk te herzien en dit volgens de procedure die de Grondwet voorziet.

Spreker vindt de in het ontwerp van tekst gehanteerde methode interessant omdat ze een voor hem essentiële doelstelling nastreeft, namelijk een grootscheepse institutionele hervorming die misschien voor enige tijd rust zal brengen in het land en voor een groot deel tegemoetkomt aan de Vlaamse verzuchtingen. Spreker bevestigt dat de zesde staatshervorming, als het aan hem had gelegen, er zeker anders zou uitzien. Hij zal evenmin alle bepalingen in het politiek akkoord met veel vreugde goedkeuren. Maar dat is de prijs van het compromis.

Het blijft voor de heer Anciaux trouwens nog steeds een raadsel hoe men bijvoorbeeld de omvorming van de Senaat, de overheveling van de kinderbijslag en de hervorming van Justitie zou kunnen realiseren zonder de door de meerderheid gekozen herziening van artikel 195 van de Grondwet.

Mevrouw Defraigne stelt vast dat men artikel 195 van de Grondwet kan zien als een gereedschapskist. De voorgestelde oplossing is heel pragmatisch en maakt het mogelijk de doelstelling te realiseren waarover acht partijen het eens zijn, namelijk de staatshervorming.

De senatrice vindt het verbazend dat een vorige spreker aanvoert dat de spelregels niet worden gerespecteerd. Hoe dacht de N-VA de drastische en grondige staatshervorming waarop ze aandringt, tot een goed einde te brengen ? Indien deze politieke fractie de oplossing van de herziening van artikel 195 van de Grondwet verwerpt, hoe zou ze dan deze institutionele hervorming kunnen doorvoeren ? Er moesten hoe dan ook verkiezingen komen. Dit is het absurde bewijs dat de N-VA het land 400 dagen rondjes heeft laten draaien, louter en alleen om te komen tot nieuwe verkiezingen. Gelukkig hebben de andere politieke partijen een compromis kunnen bereiken en ons land voor chaos kunnen behoeden.

Mevrouw Piryns verklaart dat Groen constructief wil meewerken aan een staatshervorming teneinde samen met Ecolo en de zes meerderheidspartijen de aanslepende communautaire impasse te doorbreken. Ook al is het Institutioneel akkoord voor de Zesde Staatshervorming niet perfect, toch bevat het een aantal essentiële elementen. In de eerste plaats gelooft Groen dat dit akkoord communautaire vrede zal brengen waardoor meerderheids- en minderheidspartijen zich zullen kunnen concentreren op de grote uitdagingen waarmee we worden geconfronteerd. Ten tweede biedt het akkoord een oplossing voor een aantal problemen, zoals de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en de hervorming van de Senaat.

De voorgestelde herziening van artikel 195 is juridisch verantwoord. Zij is de minst onorthodoxe methode om de voorgestelde staatshervorming te realiseren. Groen is er dan ook terecht trots op het Institutioneel akkoord te hebben ondertekend en het voorliggende ontwerp van tekst mee te hebben ingediend.

De kritiek van de N-VA op het ontwerp spruit volgens spreekster voort uit de frustratie die zich van die partij meester heeft gemaakt wegens haar onmacht om zelf een akkoord af te sluiten. Het blijft voor spreekster trouwens een raadsel hoe de N-VA dat akkoord grondwettelijk zou verankeren.

Vier methoden komen daarvoor in aanmerking :

— alleen de in de herzieningsverklaring opgesomde bepalingen worden herzien. Dat is geen optie omdat een grootscheepse staatshervorming zoals die nu in de steigers staat, dan niet tijdens deze legislatuur tot stand kan worden gebracht;

— er wordt tegen 2014 een nieuwe herzieningsverklaring opgesteld met alle bepalingen die zouden moeten worden herzien. Dat biedt de N-VA het tactisch voordeel dat zij erop kan blijven hameren dat alles op de lange baan wordt geschoven;

— de herziening wordt doorgevoerd aan de hand van een overgangsbepaling, zoals die thans voorligt;

— de Grondwet wordt tijdelijk volledig terzijde geschoven, hetgeen de optie is die door de voorzitter van de N-VA wordt verdedigd.

Mevrouw Piryns hekelt de schijnheilige houding van de N-VA. Deze partij is namelijk van oordeel dat de realisatie van het confederaal staatsmodel een dermate nobel doel is dat het gerechtvaardigd is daarvoor de Grondwet buitenspel te zetten. Dan is de voorgestelde overgangsbepaling veel minder laakbaar en juridisch wel correct. De geplande staatshervorming dient eveneens nobele doelen, zoals de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en de hervorming van de Senaat. Maar blijkbaar is er in de ogen van de N-VA slecht één nobel doel, de splitsing van het land.

De heer Delpérée wenst drie opmerkingen te maken van juridische aard, en één opmerking die veeleer politiek is van aard.

Ten eerste is artikel 195 van de Grondwet vatbaar verklaard voor herziening, en wel zonder beperking.

Het is eigenaardig om te horen dat sommigen verwijzen naar het internationaal en het Europees recht, of naar andere bepalingen van de Grondwet, alsof die regels de macht van de grondwetgevende vergadering zouden kunnen beperken.

In ons land is er een hoogste macht : de grondwetgevende macht. Deze hoogste macht is niet onderworpen aan andere bepalingen.

Daarenboven kan een grondwetsartikel dat voor herziening vatbaar is verklaard, geheel of gedeeltelijk worden herzien. De herziening kan definitief of tijdelijk gelden. Spreker merkt terloops nog op dat de huidige Grondwet ook andere tijdelijke bepalingen bevat, die niemand lijken te deren, en dit niet alleen aan het einde van de tekst maar zelfs er middenin (cf., bijvoorbeeld artikel 35).

De Grondwet is trouwens niet in « slapende » toestand. Artikel 195 is niet opgeschort, noch tijdelijk zonder toepassing. Het bewijs daarvan is dat de bepalingen van artikel 195 van toepassing blijven voor de artikelen die in de verklaring van herziening van 7 mei 2010 staan.

Spreker moet uiteindelijk ook vaststellen dat degenen die nu kritiek hebben op de procedure die door de parlementaire meerderheid en de groenen wordt toegepast, dezelfden zijn die hoopten dat de herziening van grondwetsartikel 195 zou leiden tot de opheffing hiervan, wat ervoor zou zorgen dat wat een vorige spreker een « institutionele big bang » noemde, veel gemakkelijker te bereiken zou zijn.

Rekening houdend met deze opmerkingen, trekt spreker drie conclusies.

De eerste is dat er geen juridisch bezwaar is tegen de voorgestelde werkwijze.

De tweede is dat men er alle belang bij heeft om op dit moment en voor een beperkte tijd te voorzien in een specifieke procedure voor de herziening van de Grondwet.

De derde conclusie is dat de deur die nu is geopend meteen na de herziening opnieuw gesloten moet worden, zodat de structuren van ons federaal systeem er versterkt uitkomen.

Ter intentie van de heer Pieters zegt de heer De Croo dat het ontroerend is om te zien hoe zijn partij zich opwerpt als grote verdediger van de Belgische Grondwet. Dat is een vreemde positie waaruit, zoals vaker, een zekere dubbelzinnigheid spreekt vanwege die partij.

Enerzijds horen we de heer Weyts zeggen dat de Grondwet geen vod papier is.

Anderzijds beweren de heer Bracke en zijn partijvoorzitter in een interview dat de Grondwet maar de Grondwet is. Dat zou betekenen dat de Grondwet op beslissende momenten terzijde kan worden geschoven.

Spreker stelt dan ook vast dat, zelfs als de Grondwet niet als een vodje papier kan worden beschouwd, na 2014, als de zaken evolueren in de richting die de N-VA wenst, die partij waarschijnlijk niet meer zo'n hevige verdediger van de Grondwet zal blijken en dat de Grondwet waarschijnlijk verscheurd zal kunnen worden.

Een spreker merkt nog op dat er beroep is ingesteld bij de Raad van Europa, zowel door een separatistische als door een unitaristische partij. Dit toont zeker aan dat de uitersten elkaar raken.

Wat de vraag betreft of de voorgestelde procedure tot gevolg zou hebben dat de Grondwet wordt opgeschort, denkt spreker dat daar geen sprake van is. Anders zou de lijst van de voor herziening vatbaar verklaarde artikelen van 7 mei 2010 niet kunnen worden gebruikt, wat niet het geval is.

Meer nog : de artikelen die noch in de lijst van voor herziening vatbare artikelen, noch in artikel 195 worden genoemd, kunnen per definitie niet worden gewijzigd.

De Grondwet wordt dus niet buiten spel gezet, men maakt alleen gebruik van de mogelijkheden die hij biedt. Tenzij men doet alsof van artikel 195 van de Grondwet nooit gebruik gemaakt mag worden, maar dan kan men zich afvragen waarom het bestaat en waarom men op 7 mei 2010 eensgezind besloot om er gebruik van te maken.

Spreker meent dat dit de manier illustreert waarop de N-VA uitvluchten gebruikt om de zaken te blokkeren. Deze partij beweert een grote staatshervorming te willen, maar doet er in de praktijk alles aan om die hervorming tegen te houden : het blokkeren van een hervorming past namelijk beter in het kraam van haar belangen en doelstellingen.

De heer Cheron stelt vast dat er tijdens het debat al veel over de groenen is gezegd.

Acht partijen hebben lang gedebatteerd over het sluiten van een akkoord inzake institutionele aangelegenheden.

Wat parlementaire werkzaamheden betreft, is het inderdaad best om duidelijk te stellen waar men mee bezig is.

Spreker heeft met belangstelling geluisterd naar de heer Pieters die, met de overtuiging van een pas bekeerde, de Belgische Natie verdedigde.

De heer Pieters merkt op dat hij niet heeft gezegd wat spreker beweert gehoord te hebben. Hij heeft alleen gezegd dat krachtens de Grondwet, de soevereiniteit uitgaat van de Natie en niet van de wetgever of van de grondwetgever.

De heer Cheron onderstreept voorts nog dat de N-VA vandaag de Belgische grondwet verdedigt, terwijl men heel goed weet dat deze partij helemaal geen Belgische grondwet meer wil, wat toch wel cynisch is. Het principe dat al wie moeilijke dingen kan oplossen ook simpele taken aankan, geldt hier niet.

Spreker herhaalt dus dat het belangrijk is om vandaag vast te leggen wat men precies van plan is.

Men vertrekt van de verklaring tot herziening van de Grondwet van 7 mei 2010, waar artikel 195 in staat.

Men dient hier te benadrukken dat het de bedoeling is een overgangsbepaling op te stellen. Het voorstel waar over gediscussieerd wordt bevat een specifieke procedure en aangezien het om artikel 195 gaat, moet men uiterst precies zijn. Daarom verbindt men in de toelichting die aan het voorstel voorafgaat, in tegenstelling tot wat de preconstituante doet — die de grondwetgever tot niets verbindt — duidelijk de grondwetgever, door te zeggen dat het om een beperkte, specifieke bepaling gaat die voor het einde van deze zittingsperiode dient te verdwijnen. Er wordt overigens duidelijk vermeld dat de stemming over deze tekst niet zal leiden tot de ontbinding van de Kamers als beschreven in art. 195, tweede lid.

Dit ontmijnt de argumentatie als zou de Grondwet worden opgeschort. Alle grondwetsartikelen blijven hun essentiële rol spelen in onze democratie, ook artikel 195 zelf, aangezien de verklaring tot herziening die in het Belgisch Staatsblad is verschenen nog steeds kan worden toegepast.

De voorgestelde bepaling beantwoordt niet alleen aan het recht maar ook aan politieke doeleinden.

Ons land is te lang geblokkeerd gebleven door institutionele kwesties. Ook al hadden de onderhandelende partijen, zeer rechtmatig, verschillende einddoelen, toch blijken er uiteindelijk acht partijen te zijn die samen de vereiste grondwettelijke meerderheid vormen en akkoord gaan over een aantal onderwerpen, weliswaar na lange vooronderhandelingen en onderhandelingen.

Veel actoren zijn daarbij betrokken, ook naast de acht genoemde partijen.

De stelling dat de mensen die maandenlang onderhandeld hebben, geweten zouden hebben dat ze uiteindelijk het akkoord niet zouden uitvoeren, is moeilijk verdedigbaar.

Hoe kan men een dergelijke intellectuele komedie aan de Vlaamse publieke opinie uitleggen ?

Een beroep doen op de Raad van Europa is ongelooflijk. Zijn er veel voorbeelden van beslissingen die door deze raad werden genomen en die door regeringen waarvan de N-VA deel uitmaakt, werden gerespecteerd ?

Spreker herinnert er ook nog aan dat de Grondwetten van veel van de ons omringende landen niet aangenomen noch gewijzigd worden als de onze.

Men kan niet beweren dat bepalingen die verschillend zijn van die welke al vele jaren de onze zijn, per definitie anti-democratisch zijn. Spreker zou in dit verband graag de plannen van de N-VA kennen wat een Vlaamse Grondwet betreft. Hij is benieuwd of die ontwerpen een preconstituante, verkiezingen en een constituante omvatten.

Als historicus herinnert spreker eraan dat een bepaalde rechtse strekking na de eerste wereldoorlog ooit heeft gepleit voor een « institutionele staatsgreep » (de staatsgreep van Loppem) en dat men toen door het invoeren van het universeel kiesrecht (beperkt, want alleen voor mannen) net voor de grondwetsherziening de situatie terug heeft rechtgetrokken.

De heer Deprez wenst zich rechtstreeks tot de heer Pieters te richten, wiens woorden hij niet volledig aanvaardbaar vindt.

De analogie die hij heeft willen beschrijven tussen wat er hier gebeurt en wat de heer Orban in Hongarije heeft gedaan, is een intellectuele schande. De Europese instellingen hebben zich met de Hongaarse zaak bemoeid omdat de heer Orban op drie vlakken — onafhankelijkheid van de centrale bank, onafhankelijkheid van de magistratuur en bescherming van de burgerlijke vrijheden — beslissingen had genomen die indruisten tegen de Europese verdragen.

Spreker zou het prettig vinden als de heer Pieters zijn woorden zou intrekken als zou de procedure die hier wordt overwogen zou indruisen tegen de Europese Verdragen, of dat hij zich anders uitdrukt, want voor spreker grenst dit aan intellectueel bedrog.

B. Replieken

De heer Pieters verklaart dat men zijn woorden niet moet verdraaien. Zijn fractie heeft vastgesteld dat artikel 195 voor herziening vatbaar was verklaard. Het lijdt overigens geen twijfel dat de procedure tot herziening van de Grondwet gewijzigd kan worden. Maar het is niet dat wat hier gebeurt.

Eigenlijk wordt artikel 195 tijdelijk onwerkzaam voor een reeks bepalingen.

Spreker betwist formeel dat het adagium « qui peut le plus peut le moins » hier geldt.

Hij betwist ook formeel het standpunt dat de schorsing van de Grondwet door de wetgever of door de grondwetgever kan worden verwezenlijkt. Artikel 187 van de Grondwet is wat dat betreft heel duidelijk : de Grondwet kan noch geheel, noch ten dele worden geschorst.

Het is voor spreker volstrekt duidelijk dat het uitsluiten van de toepassing van een artikel van de Grondwet voor een aantal bepalingen en voor een bepaalde duur, met een welbepaald doel voor ogen, niets anders is dan de schorsing van de toepassing van het betreffende artikel.

In strijd met wat is gezegd, is de partij van spreker niet gekant tegen elke wijziging van artikel 195 van de Grondwet. Het is juist dat de voorzitter van de partij verklaard heeft dat hij in confederale termen dacht. Het is ook duidelijk dat een diepgaande institutionele hervorming de wijziging van artikel 195 veronderstelt. Dat is vandaag het probleem niet. Het debat gaat over het feit dat er voor artikel 195 een overgangsregeling komt, waardoor het ontoepasbaar wordt voor een aantal bepalingen die niet in de verklaring tot herziening van de grondwet van 7 mei 2010 staan. Het gaat om een manipulatie van artikel 195 voor een eigen doel en om een schorsing van de Grondwet, die deze Grondwet verbiedt. De partij van spreker is dus niet inconsequent en misleidt de Vlaamse publieke opinie niet.

Wat de eventuele inconsequentie betreft van een partij die zich beroept op de huidige bepalingen van een Grondwet die ze wil veranderen, onderstreept spreker dat dit de regels zijn van het parlementair spel, die zijn partij altijd geëerbiedigd heeft. Zij heeft overigens altijd geopteerd voor een staatshervorming met eerbiediging van de regels van het huidige constitutionele stelsel.

Kennelijk wensen sommigen dat het anders zou zijn. Geven ze zich rekenschap van de risico's die dit inhoudt ? Ze mogen van geluk spreken dat de Vlaamse nationalisten die de onafhankelijkheid van Vlaanderen nastreven dat doen met inachtneming van de democratische regels en in het Parlement.

In strijd met wat gezegd is, heeft de partij van spreker slechts tien dagen — en geen vierhonderd dagen — gekregen om te proberen een institutionele hervorming uit te werken.

Wat de vergelijking met Hongarije betreft, heeft spreker gezegd dat niet elke Grondwetsherziening op zich gerechtvaardigd is. Het is niet omdat alles formeel gebeurt met eerbiediging van de procedureregels dat het « buitenspel » zetten van grondwetsbepalingen regelmatig is.

De heer Moureaux antwoordt dat, als men na de herziening van artikel 195 zou raken aan onze vrijheden en aan onze fundamentele nationale en internationale regels, er reden is voor kritiek en voor rechtsmiddelen.

Wat echter in het dispositief staat, raakt niet aan die materies, die onaantastbaar blijven..

Indien men een staatshervorming wenst door te voeren, moet de Grondwet worden herzien. De N-VA is zich daarvan terdege bewust. Het bewijs wordt geleverd door haar voorzitter die de Grondwet desnoods met een bulldozer te lijf wil gaan terwijl de heer Pieters niet eens een pincet wenst te gebruiken.

Op de bedenking van de heer Beke dat het vreemd is dat de N-VA vanuit de Vlaamse regering zal meewerken aan de uitvoering van de staatshervorming, antwoordt de heer Pieters dat de grondwetsherziening in een federaal land nu eenmaal tot de bevoegdheid van het federaal Parlement behoort. Het constitutioneel bestel impliceert dat de over te dragen bevoegdheden worden geassumeerd door de deelstaatoverheden. Of wenst men misschien dat de regeringsmeerderheden overal dezelfde zijn ? Trouwens, ook de minister-president van de Vlaamse regering, de heer Peeters, heeft vragen bij de geplande staatshervorming. Spreker ziet echt niet in waarom het niet zou kunnen dat zijn partij, enerzijds, in het federaal Parlement haar bedenkingen uit over die hervorming, maar, anderzijds, in de Vlaamse regering haar verantwoordelijkheid opneemt. Dat behoort juist tot het federale spel.

Spreker is het ook oneens met de opmerking van de heer De Croo die opperde dat de N-VA, enerzijds, op de eerbiediging van de grondwetsherzieningprocedure staat, maar, anderzijds, dezelfde Grondwet, na de volgende verkiezingen, als een vodje papier zou beschouwen. De N-VA dringt er enkel op aan dat Vlaanderen de grondwetsherziening krijgt die zij bij de vorige verkiezingen heeft gevraagd. Wellicht zal die herziening nog met meer kracht worden gevraagd bij de volgende verkiezingen, zodat dan ook getracht zal worden een meer fundamentele grondwetsherziening te realiseren. Dat lijkt spreker totaal niet buiten proportie. Of is het zo dat de gevraagde staatshervorming enkel als legitiem wordt beschouwd en de hiervoor aangewende methodes als aanvaardbaar, wanneer ze vanuit de juiste hoek worden voorgesteld ?

Spreker verwijst voorts naar de eerder door hem aangehaalde citaten over artikel 195 van de Grondwet, en meer bepaald naar één van de heer Delpérée :

« (...) wat een wapen in de handen van de slopers van de Belgische staat; ik ben niet bereid brandstichters een doosje lucifers te geven ».

Spreker is gekant tegen het hanteren van twee maten en twee gewichten, en pleit ervoor de vastgelegde regels te respecteren.

Spreker verzoekt de staatssecretaris op zijn minst te antwoorden op de vraag met betrekking tot artikel 187 van de Grondwet.

De heer Mahoux wil een en ander verduidelijken.

Eerst en vooral bevestigt hij dat het hem wat verbaasde dat de N-VA de Raad van Europa een geloofwaardige instantie vindt.

Vervolgens wenst spreker terug te komen op de onterechte parallel die de heer Pieters met de toestand in Hongarije probeert te trekken. Het is een wat kwetsende vergelijking, want men zou kunnen denken dat de fundamentele rechten en de rechten van de mens geschonden worden.

Spreker wijst erop dat het antwoord impliceert dat de verzoeker afgewezen werd voor wat de onmiddellijkheid die hij wenste betreft, en wel op het niveau van een instantie die nu op het niveau van de Raad van Europa samenkomt, dat wil zeggen op het niveau van de commissies.

Er werd beslist de problematiek over te zenden aan het Bureau van de algemene vergadering van de Raad van Europa, die in april zal samenkomen, zodat elkeen de gelegenheid krijgt een correcte uitleg te geven over de inhoud van de huidige werkzaamheden.

Spreker kan dus niet toestaan dat men de indruk wekt dat er een beslissing werd genomen op het niveau van de commissies.

De heer Pieters weerlegt de suggestie dat de N-VA problemen zou hebben met de Raad van Europa. Spreker verwijst naar vroegere uitspraken van die instantie die zijn partij gunstig waren gestemd, bijvoorbeeld inzake het taalgebruik in de Brusselse hospitalen. Er waren ook minder gunstige uitspraken, maar dat betekent niet dat het merkwaardig zou zijn dat de N-VA zich tot die internationale organisatie wendt.

De vergelijking met Hongarije werd enkel gemaakt om aan te tonen dat de naleving van de grondwettelijk vastgelegde meerderheidsvereisten geen vrijbrief is om om het even wat te doen.

De heer Mahoux wijst erop dat niet de twee derde meerderheid kan worden betwist, maar het onrechtmatig gebruik van die meerderheid in het licht van bijvoorbeeld het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

De heer Laeremans kan zich aansluiten bij de bedenkingen die de N-VA over het meerderheidsvoorstel heeft geformuleerd. De meerderheidspartijen en de groenen spelen het spel immers zeer vals. Zij beweren dat zij artikel 195 van de Grondwet willen herzien teneinde de herzieningsprocedure te versoepelen. Maar in werkelijkheid zal de herziening moeilijker worden omdat er allerlei voorrechten voor de Franstaligen in de Grondwet worden gebetonneerd waarop de Nederlandstaligen geen aanspraak zullen kunnen maken. Daardoor wordt het land nog minder democratisch dan het vandaag is.

Aldus wordt de democratie in dit land nog verder uitgehold. Zo is de wijze waarop de Brusselse Vlamingen verder worden gemarginaliseerd, stuitend.

Spreker is het wel oneens met het pleidooi van de heer Pieters voor de eerbiediging van de Grondwet en de spelregels van de democratie. Het is volgens de heer Laeremans helemaal geen toonbeeld van democratie om binnen het kader van de Belgische Grondwet te blijven. Spreker verwijst ter zake naar het ontstaan van dit land, met name naar de totaal ongrondwettelijke scheiding van de Nederlanden. Vlamingen hebben het recht zich van België af te scheiden en een eigen nationale staat op te richten. Dat sluit nauwer aan bij de sociologische realiteit en is bij uitstek democratisch. Heel wat landen zijn recent op die wijze ontstaan. Ijveren voor een volledige onafhankelijkheid, ook al gaat die buiten de lijnen van de Grondwet, is dus niet ondemocratisch.

De voorzitter van de N-VA zet trouwens zelf een eerste stap in die richting, weliswaar niet vergaand genoeg, met zijn voorstel om België tot een confederatie om te vormen. Spreker betreurt dat de N-VA-fractie zich vandaag van die stelling distantieert.

Inzichten over democratie blijken in België totaal geperverteerd. Men zwaait met begrippen als democratie in situaties die er niets meer mee uit te staan hebben.

Gelet op die onduidelijkheid, zou het nuttig zijn dat de Senaat, als reflectiekamer, een hoorzitting houdt met bijvoorbeeld professor M. Storme of prof. em. H. Vandenberghe over thema's als democratie en eerbiediging van de Grondwet.

De heer Pieters vraagt zich af waarom de leden van het Vlaams Belang nog in het Parlement zitting hebben, wanneer zij blijkbaar hervormingen via parlementaire weg in twijfel trekken.

De heer Laeremans antwoordt dat dit juist de essentie is van oppositievoering. De filosofie van een stapsgewijze hervorming, waarbij men op een eerbare manier tot compromissen komt waarbij de Vlamingen worden gerespecteerd, blijkt niet te werken. In tegenstelling tot de N-VA-fractie kan de fractie van spreker zich niet aansluiten bij het « Belgisch denken ».

De heer Verherstraeten dankt de meerderheidsfracties en de groenen voor hun steun aan het voorliggende initiatief, dat een belangrijke eerste stap betekent in de uitvoering van het Institutioneel akkoord voor de zesde staatshervorming.

Spreker stelt met genoegen vast dat ook andere fracties dan de acht die bij het akkoord betrokken waren, deze staatshervorming, of ten minste bepaalde onderdelen ervan, als positief beschouwen. Vandaar ook de hoop dat zij de wetgevende initiatieven die uit dat akkoord zullen voortvloeien, zullen goedkeuren.

Wat het vereiste betreft om binnen de perken van de Grondwet te handelen, onderlijnt spreker dat dat wel degelijk de bedoeling is van de acht initiatiefnemende partijen. Het is hun ambitie om een evolutie binnen de Grondwet tot stand te brengen, in plaats van een revolutie erbuiten. Om die redenen worden ook de spelregels gerespecteerd, met name de drie in artikel 195 bepaalde drempels, namelijk de preconstituante, het oordeel van de kiezer en de constituante.

De eerste twee drempels zijn reeds met succes genomen. De preconstituante heeft de herzieningsverklaring met de vereiste meerderheid goedgekeurd, zelfs met een bijzondere meerderheid, hoewel dat grondwettelijk niet vereist is. Meer nog, de preconstituante heeft in haar voorbereiding duidelijk gewezen op de risico's en mogelijkheden van de herzienbaarheid van artikel 195 van de Grondwet. De tweede drempel met de verkiezingen van 2010 was communautair geladen. Het communautaire thema was één van de belangrijke campagnethema's, nadat de regering over een communautaire kwestie was gevallen. Ook die tweede horde is genomen.

De derde fase is de constituante die autonoom is en niet wordt beperkt door de bedoelingen van de preconstituante. Nochtans dient ook de constituante bepaalde spelregels te respecteren, namelijk het quorum in beide kamers en de vereiste tweederdemeerderheid. Dat is uiteraard de ambitie van de acht partijen. De spelregels die in onze Grondwet zijn verankerd, worden dus gerespecteerd. Bovendien zijn, zoals spreker in zijn toelichting heeft verduidelijkt, in de voorgestelde overgangsbepaling verschillende begrenzingen ingebouwd.

Met betrekking tot artikel 187 is spreker het fundamenteel oneens met de volgens hem foute interpretatie dat dit artikel tot gevolg zou hebben dat de grondwetgever de Grondwet niet meer mag wijzigen. De constituante schorst artikel 195 niet, maar wijzigt het. Indien het voorliggend initiatief wordt goedgekeurd door Kamer en Senaat, blijft artikel 195 toepasselijk. Er zijn hoe dan ook artikelen die door de preconstituante niet voor herziening vatbaar zijn verklaard en niet in voorliggend voorstel zijn opgenomen. Op dit ogenblik en in de huidige stand van zaken kunnen die bepalingen dus niet worden gewijzigd. Andere artikelen zijn wel voor herziening vatbaar verklaard, maar hun eventuele herziening is slechts mogelijk mits eerbiediging van het in artikel 195 vereiste aanwezigheids- en beslissingsquorum. Artikel 195 blijft dus toepasselijk. Van schorsing is geen sprake.

Spreker wenst niet in te gaan op verklaringen van politicologen, die geen constitutionalisten zijn.

Wat de commentaren van de grondwetsspecialisten betreft, stelt spreker vast dat de meerderheid van hen het voorliggend initiatief steunt.

Met betrekking tot de verwijzing naar het standpunt van professor Alen wijst de staatssecretaris erop dat de heer Pieters het correcter had gespeeld indien hij had verwezen naar de opvatting die professor Alen in de Juristenkrant van 8 februari 2012 heeft verdedigd met betrekking tot de voorgestelde overgangsbepaling : « De andere voorwaarden om de Grondwet te herzien, zoals de bijzondere meerderheden, blijven behouden. Als dat eenmalig blijft, heb ik daar geen probleem mee. Ik vind dat veel minder erg dan een nieuw permanent artikel 195 te maken, waarbij in geen parlementsontbinding meer voorzien zou zijn. Dat is veel minder democratisch. Men wordt hiertoe nu gedwongen door de omstandigheden. Ik zie dat als de weg van het minste kwaad. »

Spreker betreurt dat men een hoogleraar, lid van het Grondwettelijk Hof, gedeeltelijk en onjuist citeert in verzoekschriften die aan internationale organisaties worden gericht.

De heer Pieters werpt tegen dat het door hem aangehaalde citaat van professor Alen, hoogleraar grondwettelijk recht en rechter in het Grondwettelijk Hof, wel degelijk correct is. Het gaat evenwel om een citaat uit 2006. Blijkbaar is er sprake van een voortschrijdend inzicht bij de betrokkene, wellicht geïnspireerd door de gewijzigde politieke omstandigheden. Het is steeds vervelend voor een auteur om geconfronteerd te worden met de opvattingen die men vroeger heeft verdedigd. Daarom is het citaat nog niet verkeerd.

De heer Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming, wijst erop dat het artikel uit 2006 waaruit de vorige spreker heeft geciteerd, handelde over structurele hervormingen van artikel 195 van de Grondwet. Het herzieningsvoorstel dat thans wordt besproken, kan echter wel rekenen op een positieve kritiek van professor Alen.

De heer Pieters heeft ook verwezen naar een uitspraak van de heer Verherstraeten als volksvertegenwoordiger in 2007. Men moet inderdaad voorzichtig zijn met artikel 195 van de Grondwet. De heer Verherstraeten heeft toen gesteld dat een herziening van de Grondwet steeds over twee legislaturen moet worden gespreid en bovendien moet kunnen rekenen op een solide meerderheid. Welnu : dat is precies wat er vandaag gebeurt. Er was een preconstituante vóór de verkiezingen van 2010 en tijdens deze legislatuur is het Parlement een constituante. Er is bovendien een solide meerderheid, die bestaat uit acht politieke fracties waarvan er twee niet vertegenwoordigd zijn in de regering. Wat vandaag gebeurt, is dus helemaal in overeenstemming met de verklaring die spreker in 2007 heeft afgelegd.

De Raad van Europa is inderdaad in de eerste plaats opgericht om de fundamentele rechten en vrijheden te waarborgen. Het huidige voorstel tot herziening van artikel 195 heeft geenszins ten doel om die fundamentele rechten en vrijheden aan te tasten. Integendeel : deze rechten en vrijheden zullen nog worden versterkt. Met betrekking tot de aanhangigmaking van het voorliggende voorstel bij de Raad van Europa, dient de door de N-VA verstrekte informatie toch te worden bijgestuurd. Op 12 maart 2012 heeft de juridische commissie van de Assemblee van de Raad van Europa namelijk beslist een aanbeveling te richten aan het Bureau van de Assemblee om de kwestie aan de Commissie van Venetië voor te leggen. Die procedurestap heeft geen schorsende werking. Op 23 april 2012 zal het Bureau dan beslissen welk gevolg het aan die aanbeveling wenst te verlenen. In voorkomend geval zal de zaak dan in juni 2012 bij de Commissie van Venetië aanhangig worden gemaakt.

Vervolgens bevestigt de staatssecretaris uitdrukkelijk het standpunt dat de heer Wathelet, die eveneens staatssecretaris voor Staatshervorming is, heeft ingenomen tijdens de bespreking van het herzieningsvoorstel in de Kamercommissie voor de Herziening van de Grondwet en de Hervorming van de Instellingen met betrekking tot een latere wijziging van artikel 195 van de Grondwet tijdens deze legislatuur. Volgens de moderne rechtsleer is het inderdaad mogelijk dat een constituante een grondwetsartikel meer dan eens wijzigt tijdens dezelfde legislatuur. Er is dus helemaal geen sprake van een « carrousel » die zich op gang zou hebben getrokken. De constituante beslist hierover autonoom. De staatssecretaris voor de Staatshervorming vervult hier de rol van notaris, die nauw toeziet op het respect voor en de correcte uitvoering van het akkoord dat de acht politieke partijen hebben gesloten over de staatshervorming. De thans voorgestelde herziening van artikel 195 van de Grondwet maakt de uitvoering van dat akkoord mogelijk.

Concluderend meent de heer Verherstraeten dat sommige leden de herziening van artikel 195 van de Grondwet weliswaar zullen steunen, maar toch gevoelig zijn voor de kritiek die op de voorgestelde werkwijze wordt geuit; anderen zijn dat minder. Wil men het politiek akkoord over de staatshervorming uitvoeren, dan is er evenwel geen andere mogelijkheid om artikel 195 van de Grondwet te wijzigen. Wie dat ontkent, spreekt niet de juridische waarheid. Terecht wordt dan ook de vraag gesteld hoe sommige politieke partijen die een veel grotere staatshervorming beogen, die tijdens deze legislatuur zouden willen realiseren zonder aan artikel 195 van de Grondwet te raken. Hij hoopt dan ook dat de weg wordt vrijgemaakt voor de uitvoering van het politiek akkoord over de staatshervorming, om aldus de politieke en communautaire stabiliteit van ons land te waarborgen en andere sociale, economische en maatschappelijke hervormingen te realiseren.

De heer Pieters antwoordt dat hij een duurzame en permanente wijziging van artikel 195 van de Grondwet beoogt, terwijl het herzieningsvoorstel dat vandaag wordt besproken, maar een tijdelijke wijziging beoogt, die slechts op sommige artikelen van de Grondwet van toepassing zal zijn. Dat laatste is niet wat de preconstituante voor ogen stond toen zij artikel 195 van de Grondwet voor herziening vatbaar heeft verklaard en waarover het kiezerskorps vervolgens is geraadpleegd. Artikel 195 kan vandaag nog steeds permanent worden herzien. Wat is immers de zin van het voor herziening vatbaar verklaren van andere artikelen dan artikel 195 van de Grondwet, als men om het even wat kan doen door alleen dit laatste artikel voor herziening vatbaar te verklaren ?

Vandaag zet men de deur open voor een wijziging van de Grondwet in functie van de politieke omstandigheden, om ze vervolgens weer toe te doen. Dat komt neer op een schorsing van een bepaling uit de Grondwet. Artikel 187 van de Grondwet staat zulks niet toe.

De heer Laeremans is evenmin overtuigd door het antwoord van de staatssecretaris. Hij meent dat artikel 187 van de Grondwet inderdaad wordt geschonden door het tijdelijk buiten werking stellen van artikel 195. Dat laatste artikel wordt immers niet ten gronde herzien : alles blijft bij het oude en in de toekomst zal men opnieuw een beroep moeten doen op de bestaande verstarde herzieningsprocedure. Dat is niet waarover het kiezerskorps werd geraadpleegd en waaraan het zijn fiat heeft gegeven, nadat de preconstituante artikel 195 van de Grondwet voor herziening vatbaar heeft verklaard. Het zal in de toekomst nog moeilijker worden om binnen de context van de Grondwet nog hervormingen door te voeren.

Derhalve pleit ook de heer Laeremans voor een permanente wijziging van artikel 195 van de Grondwet. Het antwoord dat de staatssecretaris heeft verstrekt op de vraag waarom dat vandaag niet gebeurt, is niet afdoende. Waarom blijft artikel 195 van de Grondwet ongewijzigd, terwijl het had kunnen worden herzien ?

De heer Anciaux repliceert dat de antwoorden van de staatssecretaris duidelijk zijn. Artikel 195 van de Grondwet wordt gewijzigd om een grondige staatshervorming te realiseren. Nu rijst de vraag of die wijziging tijdelijk dan wel definitief is. Maar dat speelt geen rol. Artikel 195 van de Grondwet kan altijd worden herzien volgens de vigerende herzieningsprocedure. Als de preconstituante aan het einde van deze legislatuur artikel 195 met een gewone meerderheid voor herziening vatbaar verklaart en de constituante tijdens de volgende legislatuur dat artikel wijzigt met inachtneming van de vereiste bijzondere meerderheid, kan men de herzieningsprocedure opnieuw wijzigen.

Het is evenwel de mening van de acht politieke partijen die het Institutioneel akkoord voor de zesde staatshervorming hebben gesloten dat een herziening van de Grondwet ook in de toekomst over twee legislaturen moet worden gespreid en dat de wijziging van een grondwetsartikel op een solide meerderheid moet kunnen rekenen. Dat is niet wat de beide vorige sprekers beogen : zij willen in één en dezelfde legislatuur de Grondwet kunnen wijzigen. Dat is hun goed recht. Zij mogen echter niet beweren dat de wijziging van artikel 195, die vandaag wordt besproken, niet zal worden gebruikt om een grondige staatshervorming door te voeren. Dat is immers wel degelijk het geval.

Wat artikel 187 van de Grondwet betreft, herinnert de heer Anciaux eraan dat de filosofie van deze bepaling erin bestaat dat niemand anders dan de constituante de Grondwet zelf kan wijzigen, ook tijdelijk. De tijdelijke wijziging van artikel 195 van de Grondwet door de constituante strijdt niet met deze bepaling. De constituante heeft dat recht. Spreker merkt overigens op dat ook in de nota van koninklijk verduidelijker De Wever geen sprake was van een permanente wijziging van artikel 195 van de Grondwet.

De heer Delpérée herhaalt dat het antwoord op de vraag of de Grondwet door de wetgever mag worden geschorst, vanzelfsprekend negatief is. Men kan echter geen argumenten uit artikel 187 van de Grondwet putten voor wat de huidige werkzaamheden betreft, omdat de commissie als grondwetgever optreedt. Mocht men de interpretatie van artikel 187 van sommigen volgen, dan zou men het onmogelijk maken om de Grondwet nog te veranderen. Er is een duidelijk verschil tussen de schorsing van de Grondwet en de wijziging ervan.

De heer Moureaux denkt dat men op politiek gebied voorzichtig moet zijn met een herhaald gebruik van artikel 195 van de Grondwet. Hij pleit voor zeer grote voorzichtigheid.

Het is nog te vroeg om te debatteren over de vraag of sommige artikelen voor het einde van de regeerperiode opnieuw zullen worden herzien.

De heer Cheron verklaart dat zijn fractie voorliggende tekst en de beschreven procedure tot herziening van artikel 195, die aansluit bij de institutionele akkoorden, steunt. Zijn fractie heeft echter niet de bedoeling deel te nemen aan andere stemmingen die ertoe strekken artikel 195 van de Grondwet te wijzigen tijdens deze zittingsperiode. Het is immers een centrale bepaling in onze Grondwet.

De heer Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming, benadrukt dat het voorstel dat voorligt, geen schorsing maar wel een wijziging van artikel 195 van de Grondwet inhoudt. Dit artikel wordt immers helemaal niet buiten werking gesteld. Diegenen die pleiten voor een permanente en definitieve wijziging van artikel 195 van de Grondwet, hebben na de verkiezingen van 2010 tijdens de formatiegesprekken meer dan 400 dagen daarvoor de tijd gehad. Nergens is dit ter sprake gekomen. De heer Pieters heeft tijdens dit formatieberaad nochtans de rol van bemiddelaar gespeeld en aldus een bijzondere verantwoordelijkheid gekregen, maar er is nooit een voorstel tot een definitieve herziening van artikel 195 van de Grondwet besproken.

De heer Pieters repliceert dat deze problematiek wel degelijk tijdens de onderhandelingen aan bod is gekomen en verwijst hiervoor naar het eindverslag van de koninklijke bemiddelaars Vande Lanotte en Beke.

Spreker verzet zich ten slotte tegen de interpretatie als zou artikel 187 van de Grondwet niet worden geschonden wanneer de constituante, buiten de in artikel 195 bepaalde herzieningsprocedure om, bepaalde grondwetsartikelen buiten werking zou stellen. Die interpretatie is manifest onjuist. Ook een constituante kan geen artikelen van de Grondwet buiten werking stellen. Zij dient zich te houden aan de in artikel 195 bepaalde herzieningsprocedure. De heer Pieters betreurt dat de staatssecretaris die stelling niet uitdrukkelijk bevestigt.

De heer Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming, verwijst naar zijn eerdere antwoorden op de vragen die de heer Pieters heeft ontwikkeld en meent dat de stellingen voldoende afgelijnd zijn.

De heer Pieters wil dat de staatssecretaris van institutionele hervormingen een punt verduidelijkt, namelijk het beroep op artikel 195 van de Grondwet. In het debat in de Kamer heeft de heer Wathelet verklaard dat hij de mogelijkheid openliet om nog eens een beroep te doen op artikel 195 van de Grondwet. De heer Cheron van zijn kant heeft in de vorige vergadering van de commissie voor de institutionele aangelegenheden van de Senaat verklaard dat dit niet het geval kan zijn.

De heer Moureaux verklaart dat dit volgens hem niet de beste oplossing kan zijn, maar dat men niet kan uitsluiten dat in deze regeerperiode nogmaals gebruik wordt gemaakt van artikel 195 van de Grondwet, mocht dat nodig blijken om het regeerakkoord uit te voeren.

De heer Wathelet, staatssecretaris van institutionele hervormingen herhaalt, zoals in de Kamer, dat het niet onmogelijk is dat men artikel 195 van de Grondwet nogmaals wijzigt in de loop van deze regeerperiode. Of dat zal gebeuren en of het door een twee derde meerderheid zal worden gesteund, dat zijn andere vragen. Het is evenwel duidelijk dat de goedkeuring van dit wetsontwerp niet uitsluit dat het mogelijk is dat artikel 195 later nogmaals wordt gewijzigd. Stel u voor dat de grondwetgever een fout maakt in de herziening van artikel 195. Het zou absurd zijn dat hij die fout niet zelf zou kunnen rechtzetten, terwijl het artikel nog steeds vatbaar is voor herziening.

De heer Pieters leidt daaruit af dat wanneer de bepalingen die zullen worden herzien in de zin zoals vermeld in het ontwerp, kort daarna opnieuw kunnen worden herzien in een andere zin, men zich niet al te zeer moet bekommeren over wat er in de tekst staat. In werkelijkheid is het dus een carte blanche om de Grondwet te herzien zoals men dat wenst. Wie de Grondwet ernstig neemt, kan vaststellen dat dit een ernstig probleem is.

Indien de staatssecretaris durft beweren dat dit niet het geval is voor de NV-A, vraagt de spreker dat hij dit verduidelijkt.

De heer Wathelet, staatssecretaris van institutionele hervormingen, onderstreept dat er enige meningsverschillen zijn tussen vorige spreker en hijzelf. De voorzitter van de N-VA heeft in de pers verklaard dat de Grondwet kan worden aangepast na de grote staatshervorming. Hij deelt de zorg van de meerderheid om de staatshervorming uit te voeren overeenkomstig de regels van de Grondwet niet. Voor de staatssecretaris kan men de Grondwet zo niet zien. Het is geen vodje papier.

De heer Anciaux herinnert eraan dat elke grondwetsherziening volgens de regels van de Grondwet moet verlopen. Dat betekent dat de bepaling tijdens de voorgaande regeerperiode voor herziening vatbaar moet zijn verklaard. Men noemt de volgende wetgever « grondwetgever », dat wil zeggen dat hij de bevoegdheid heeft de grondwetsartikelen die voor herziening vatbaar zijn verklaard te wijzigen. Hij heeft die bevoegdheid gedurende de volledige regeerperiode. Indien de procedure in acht wordt genomen, kan een artikel bijgevolg tijdens een regeerperiode verscheidene keren worden gewijzigd. Dat beantwoordt volledig aan de regels van de Grondwet, wat geenszins geldt voor de procedure waarvoor de N-VA pleit. Zij wil haar grote staatshervorming uitvoeren en de Grondwet daarna wijzigen.

Het lid onderstreept dat voor die procedure een interventie over twee regeerperioden nodig is, met een preconstituante en een grondwetgever.

Dit debat verrast de heer Delpérée. Eerst en vooral werd voorliggende tekst in de Kamer van volksvertegenwoordigers besproken en werd hij ingediend op initiatief van parlementsleden. Dat voorstel is een ontwerp geworden en werd aan de Senaat overgezonden. Waartoe dient het ministers te interpelleren over een tekst waarvan de regering niet de auteur is ? Ze zijn in de commissie aanwezig om de het standpunt van de regering weer te geven, niet om verantwoording af te leggen over een ontwerp waarvan zij de auteurs niet zijn.

De heer Cheron herinnert eraan dat er aanvankelijk een verklaring tot herziening van de Grondwet was, die werd aangenomen op 7 mei 2010 en in het Belgisch Staatsblad werd bekendgemaakt. Die verklaring somt de artikelen van de Grondwet op en een ervan is artikel 195. De senator beklemtoont het specifieke en beperkte karakter van de staatshervorming, met als doelstelling de tenuitvoerlegging van het institutioneel akkoord dat door de acht partijen werd goedgekeurd.

Juridisch gezien is het heel goed mogelijk dat er nog een structurele hervorming van artikel 195 van de Grondwet komt. Maar politiek gezien is het lid er geen voorstander van. Dat is het wat het in de vorige vergadering heeft gezegd.

Mocht blijken dat bepalingen waardoor het institutioneel akkoord concreet vorm kan worden gegeven, werden vergeten, dan is een nieuwe specifieke en beperkte hervorming noodzakelijk en zal daarover worden gedebatteerd.

De heer Laeremans handhaaft zijn stelling dat het Institutioneel akkoord voor de Zesde Staatshervorming, met de voorgestelde herziening van artikel 195 van de Grondwet als eerste uitvoeringsstap, een brouwsel is dat voor Vlaanderen niet te pruimen is.

In de eerste plaats beantwoordt de voorgestelde herziening van artikel 195 niet aan de intentie van de preconstituante. Uit de parlementaire voorbereiding van de herzieningsverklaring van 2010 blijkt duidelijk dat artikel 195 voor herziening vatbaar werd verklaard om het ten gronde en permanent te wijzigen. Zo verklaarde toenmalig eerste minister Leterme in de Kamer uitdrukkelijk dat het de bedoeling was de herzieningsprocedure te vergemakkelijken. Er bestond een algemene consensus, althans aan Vlaamse kant, bijvoorbeeld bij de Open Vld-Kamerleden Versnick en Vautmans en bij sp.a-senator Vande Lanotte, dat de huidige procedure te log en tijdrovend is en de grondwetgever niet in staat stelt snel en adequaat te reageren op nieuwe maatschappelijke evoluties. De grondwetgever is daardoor meer dan eens gedwongen geweest om impliciete grondwetsherzieningen door te voeren. Sp.a-senator Vande Lanotte ging zelfs zover te verklaren dat met de herzienbaarheid van artikel 195 ook de rol van de Koning ter sprake zou kunnen worden gebracht. Nu het gidsland Nederland, op aangeven van linkse partijen, beslist heeft om de rol van de Koning in het formatieproces drastisch te verminderen, valt het te betreuren dat de overgangsbepaling niet de grondwetsartikelen betreffende de Koning vermeldt zodat dezelfde oefening in België kan worden gemaakt. Aan Franse kant was er echter veel meer tegenstand tegen de herzienbaarheid van artikel 195. PS-senator Mahoux verklaarde profetisch dat een eventuele tijdelijke wijziging misschien nog mogelijk was. De heer Laeremans kan niet anders dan vaststellen dat de Franstaligen aan het langste eind hebben getrokken en de Vlamingen weer hebben toegegeven. De procedure wordt niet eenvoudiger. Integendeel, ze wordt nog complexer. Er wordt namelijk voor de merkwaardige methode gekozen waarbij artikel 195 zogezegd wordt herzien, waarna op het einde van deze legislatuur het bestaande artikel 195 in zijn volle glorie wordt hersteld. Dat is geen herziening maar, zoals eerder werd betoogd, een schorsing, hetgeen strijdig is met artikel 187 van de Grondwet. Op zich maakt spreker daar geen drama van omdat zijn partij de Belgische Grondwet geen warm hart toedraagt. Integendeel, zij kan samen met de Belgische Staat zo spoedig mogelijk worden opgeheven. Maar het blijft behoorlijk inconsequent dat zij die zeggen de Grondwet te koesteren, met dit voorstel diezelfde Grondwet schenden.

Spreker stipt aan dat een schending van de Grondwet niet noodzakelijk ondemocratisch hoeft te zijn. Een deelstaat die met een meerderheid in zijn eigen parlement zijn onafhankelijkheid uitroept, gaat weliswaar in tegen de federale grondwet maar handelt perfect democratisch.

Ten derde luidt de voorgestelde herziening van artikel 195 een staatshervorming in die fundamenteel ondemocratisch is. Zij legt de meerderheid van de bevolking nog sterker aan banden en verhindert een democratische machtsuitoefening. De in de overgangsbepaling vermelde artikelen die voor herziening in aanmerking komen, strekken er namelijk in hoofdzaak toe om met bijzondere meerderheden aanvullende rechten voor de Franstaligen te kunnen betonneren bijvoorbeeld inzake kieskringen, het taalgebruik in gerechtszaken en samenvallende verkiezingen.

Het schoolvoorbeeld is de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde. Die zou juridisch perfect kunnen worden gesplitst met een gewone wet. Maar tijdens de vorige legislatuur werd de democratische besluitvorming steeds weer verkracht doordat andere assemblees belangenconflicten opwierpen, zelfs wanneer hun belangen, denken we maar aan het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, niet werden geschaad. Het enige doel was de wetgevingsprocedure te blijven rekken zodat er geen stemming kon worden gehouden. De meerderheid werd toen buitenspel gezet. Met de voorgestelde herziening dreigt zich dat weer voor te doen. Het is symptomatisch dat de Vlaamse toegevingen in de komende staatshervorming weer voor lange tijd via een vereenvoudigde grondwetsherzieningsprocedure zullen worden gebetonneerd. Daardoor wordt het land nog ondemocratischer dan het vandaag al is. Ooit was België een voorloper inzake de bescherming van rechten en vrijheden. Die koppositie is ze al lang kwijt.

Voor de splitsing van het gerechtelijk arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde geldt hetzelfde verhaal. Ook die splitsing kan bij gewone wet worden doorgevoerd. De heer Laeremans heeft daartoe trouwens een wetsvoorstel ingediend (stuk Senaat, nr. 5-755/1). Ook andere parlementsleden, zoals gewezen senator Hugo Vandenberghe, hebben daartoe vroeger wetsvoorstellen ingediend. Een grondwetsherziening is daarvoor niet noodzakelijk.

Gelet op het voorgaande begrijpt de heer Laeremans niet waarom dit voorstel tot herziening van artikel 195 zo haastig door het Parlement wordt gejaagd. Hij stelt voor dat de regering eerst de teksten houdende uitvoering van het Institutioneel akkoord opstelt en voor advies voorlegt aan de Raad van State. Pas nadien zal de ware impact van de voorgestelde herziening duidelijk worden en kan worden nagegaan of de voorgestelde overgangsbepaling al dan niet toereikend is.

In de Kamercommissie is er trouwens weinig aandacht besteed aan de draagwijdte van de 15 in de overgangsbepaling opgenomen punten (zie in dat verband de opmerking van de heer Bacquelaine onder meer over de voorgenomen hervorming van de kieswetgeving en de daarmee gepaard gaande creatie van een federale kieskring (en, eventueel, kieskringen die de grenzen van de provincies overschrijden) in het verslag van de heer Landuyt en mevrouw Déom, stuk Kamer, nr. 53-2064/3, blz. 9-10). De heer Laeremans wenst van de staatssecretarissen te weten of de federale kieskring wel degelijk op de agenda van de regering staat.

Een analyse van de 15 punten van de overgangsbepaling levert de volgende conclusies op.

Vier punten zijn neutraal en niet communautair geladen.

— Het 1º betreffende de provincies en de positie van de gouverneur. In dat verband rijst wel de vraag naar de toekomst van de Brusselse gouverneur en vice-gouverneur.

— het 2º waardoor het recht op kinderbijslag in artikel 23 van de Grondwet zou worden verankerd. De vraag is echter wat de meerwaarde is van een dergelijke bepaling. Niemand is daar immers tegen gekant. Wat is bijgevolg de achterliggende bedoeling van dit voorstel ?

— Ook het 3º waardoor de kieswetgeving niet meer kan worden gewijzigd op minder dan een jaar voor de geplande datum van de verkiezingen, schept geen problemen.

— Ten slotte is er 11º betreffende de bevoegdheid van de Raad van State om zich te kunnen uitspreken over de privaatrechtelijke gevolgen van hun beslissingen.

Alle andere bepalingen zijn niet zo neutraal en werden ingevoegd door de ene of andere taalgemeenschap.

Wanneer men de vergelijking maakt, is de wanverhouding tussen de Vlaamse toegevingen en de Franstalige toegevingen flagrant.

Wat voor bepalingen zijn er immers die voordelig zijn voor de Vlamingen of die zij hadden gevraagd ?

In punt 12º kan men het recht aanhalen voor de gemeenschappen of de gewesten om vervolgingen te bevelen in de aangelegenheden die tot hun bevoegdheid behoren. Het spreekt voor zich dat de partij van spreker deze bepaling steunt, die trouwens gunstig is voor alle deelgebieden van het land, niet alleen voor de Vlaamse Gemeenschap.

Ook de mogelijkheid om het Rekenhof met opdrachten te belasten, zoals bepaald in punt 15º, is er gekomen op verzoek van de Vlaamse partijen. Het gaat echter niet om een grote stap vooruit in de staatshervorming, noch om een grote overwinning voor de Vlamingen.

Vervolgens zijn er de bepalingen die werden ingevoegd op verzoek van de Franstaligen en die duidelijk een grote overwinning voor hen vormen. Spreker noemt er negen.

Men zou a priori kunnen denken dat de bepalingen met betrekking tot de hervorming van het tweekamerstelsel zouden kunnen worden ondergebracht bij de neutrale bepalingen, maar niets is minder waar. De Vlamingen waren immers vragende partij om de Senaat zonder meer af te schaffen. De Senaat heeft de afgelopen jaren bewezen in geen enkel opzicht meer zinvol te zijn. Bovendien moeten we vaststellen dat meer en meer landen afzien van het tweekamerstelsel. Het zou perfect denkbaar zijn om een reflectiekamer te integreren in de andere assemblee zonder een tweekamerstelsel te moeten behouden.

De heer Delpérée wijst erop dat alle federale staten over een tweekamerstelsel beschikken.

De heer Laeremans repliceert dat België geen echte federale staat is, aangezien het federalisme enkel dient om de Belgische Staat te versterken en de voordelen die de Franstaligen uit de Vlamingen halen, te bestendigen. Wallonië ontvangt jaarlijks 12 miljard euro van Vlaanderen, wat een enorm bedrag is ! Dit is niet langer een kwestie van solidariteit, maar een compleet onredelijke toepassing van het principe van federalisme. Louter en alleen om die reden houdt men België in stand. Indien de sociale zekerheid moet worden gesplitst, zou er van een Belgische Staat geen sprake meer zijn.

Voor de Vlamingen betekende de hervorming van het tweekamerstelsel de afschaffing van de Senaat. En wat zien we ? In plaats van te worden afgeschaft, krijgt de Senaat een belangrijker rol toebedeeld dan in het verleden. De Senaat wordt immers een ontmoetingsplaats van de gemeenschappen en de gewesten. En hij krijgt ook nog eens nieuwe bevoegdheden inzake internationale verdragen, aangezien de gewesten en de gemeenschappen geen evocatierecht meer hebben in deze materie.

De heer Anciaux verduidelijkt dat er in het regeerakkoord alleen wordt gezegd dat dit eventueel, in sommige gevallen, zo zal zijn.

De heer Laeremans stelt vast dat men geconfronteerd wordt met een nog veel groter gevaar, met name het systeem van de gecoöpteerde senatoren.

De coöptatie zoals ze tot op heden bestond, was verantwoord omdat ze heel degelijke kandidaten die niet verkozen waren, in staat stelde senator te worden. In de toekomst zal het systeem van de gecoöpteerde senatoren een heel andere betekenis hebben.

Men behoudt het systeem van de gecoöpteerde senatoren om de zogenaamde minderheden in het parlement te krijgen, omdat die zogezegd uit de boot zullen vallen na de splitsing van BHV.

Dit is het meest weerzinwekkende aspect van het akkoord over BHV. Men kan enkel vaststellen dat dit op geen enkele manier een stap vooruit betekent voor de Vlaamse Gemeenschap.

Het is altijd de bedoeling geweest van de splitsing van BHV om een einde te maken aan de invloed van Brussel op Halle en Vilvoorde en de verfransing van de gemeenten van Vlaams-Brabant een halt toe te roepen. In de praktijk zal dat niet mogelijk zijn vanwege het nieuwe stelsel van gecoöpteerde senatoren. In Vlaams-Brabant zal dat nieuwe stelsel dienen om zogenoemde vertegenwoordigers van de minderheden in het Parlement zitting te laten hebben die zullen opkomen in de gemeenten waar zij oorspronkelijk niet vandaan komen aangezien zij uit de faciliteitengemeenten komen.

Het is niet de bedoeling Franstaligen van de zes faciliteitengemeenten in het Parlement zitting krijgen aangezien die doelstelling al verwezenlijkt is door het kiesarrondissement van Brussel uit te breiden tot vijfentwintig gemeenten. Zo zullen er op de Brusselse lijsten inwoners staan uit de faciliteitengemeenten waardoor de hoofdstad verder verfranst zal worden.

Het stelsel van gecoöpteerde senatoren dient om Franstaligen uit heel Vlaams-Brabant, behalve uit Brussel, zitting te laten hebben in het Parlement, waardoor zij in de Senaat hun rol van gediscrimineerde Franstalige martelaren in Vlaams-Brabant kunnen spelen.

Een diepgaandere analyse van de teksten toont dus aan dat de hervorming van het bicamerale stelsel volstrekt niet neutraal is en dat het daarentegen de bedoeling is een nieuwe minderheid van Franstaligen in Vlaams-Brabant te introduceren. De BHV-regeling, die tot 2003 van toepassing was, het jaar waarin de provinciale kiesarrondissementen werden ingevoerd, was gebaseerd op een arrest van het Grondwettelijk Hof waarin bepaald werd dat die regeling de Franstaligen in de zes faciliteitengemeenten beschermde.

Met de nieuwe bepalingen worden er in de Grondwet nieuwe rechten ingeschreven voor een Franstalige minderheid die buiten de faciliteitengemeenten woont.

Het meest geniepige is dat die nieuwe minderheid van Franstaligen in de rand geassocieerd wordt met de Vlamingen die in Brussel wonen want zij worden gelijk behandeld.

De Brusselse Vlamingen zijn het grootse slachtoffer. In Brussel moet de procureur des Konings in de toekomst Franstalig zijn onder het voorwendsel dat hij in Halle en Vilvoorde voortaan Nederlandstalig zal zijn. Dit betekent dus dat de Brusselse Vlamingen tweederangsburgers worden.

Dezelfde redenering wordt gevolgd voor de kiesarrondissementen met het nieuwe stelsel van gecoöpteerde senatoren uit Vlaams-Brabant.

Spreker is tegen het akkoord gekant omdat de Brusselse Vlamingen uitdrukkelijk hun recht wordt ontzegd om hun lijsten met mekaar te verbinden. Nochtans gebeurt dit wel voor de huidige gewestraads-, Senaats- en Europese verkiezingen. Het is slechts voor de Kamer dat dit niet meer mogelijk zal zijn, terwijl het logisch zou zijn dat er een « poolvorming » wordt ingevoerd zoals bij andere verkiezingen al het geval is. Als men voor dat systeem zou kiezen, zouden de Vlaamse partijen in Brussel twee zetels in de Kamer verkrijgen met het aantal stemmen dat ze nu behalen.

Met de nieuwe bepalingen die van kracht zullen zijn, en in het bijzonder de invoering van een algemene kiesdrempel van 5 %, gekoppeld aan het verbod op apparentering en samenvoeging van de lijsten, kunnen de Brusselse Vlamingen in de toekomst geen enkele vertegenwoordiger meer afvaardigen naar de grootste politieke assemblee van het land. De Brusselse Vlaamse kandidaten worden door de regering politiek vermoord want zij zullen de nodige kiesdrempel niet meer kunnen halen. Dat zal tot gevolg hebben dat de vijftien Brusselse zetels terug naar de Franstalige partijen zullen gaan.

Het dispositief heeft ook gevolgen voor de taalverhoudingen in de Kamer zelf : de Vlamingen krijgen nog slechts 86 zetels in plaats van 88 in de Kamer.

Spreker heeft het gevoel dat men de politieke rol van de Brusselse Vlamingen heeft begraven : door voor hen te stemmen helpt men alleen indirect een gecoöpteerde senator.

Brussel evolueert demografisch zeer snel : binnen de acht jaar zullen er 200 000 inwoners bijkomen, die waarschijnlijk de Belgische nationaliteit zullen aanvragen. Mensen van buitenlandse oorsprong zullen natuurlijk op hun beurt voor franstalige lijsten kiezen, omdat die keuze nuttig is en leidt tot de verkiezing van een rechtstreekse vertegenwoordiger en niet van een gecoöpteerde senator.

Spreker begrijpt niet waarom de Vlaamse meerderheidspartijen het tot een dergelijke toestand hebben laten komen. Brussel is onze hoofdstad en de twee taalgemeenschappen horen er op gelijke voet behandeld te worden. De stemmen zouden geteld moeten worden met een « pool » systeem : alles is erop gericht om ervoor te zorgen dat de Vlaamse Brusselaars geen enkele politieke invloed meer zouden hebben.

De waarheid is dat de Vlaamse meerderheidspartijen Brussel al hebben opgegeven. De regering van het Brussels Gewest, vertegenwoordigd door de heer Peeters, heeft niets gedaan om de zorgwekkende positie van de Vlaamse Brusselaars te verdedigen tegen de strategieën van de federatie Wallonie-Bruxelles. Zo laat men de Vlaamse gemeente Brussel uitdoven als een kaarsje.

In het akkoord dat gesloten werd over de gerechtelijke arrondissementen wordt het uitdoven van de Vlaamse personeelsformatie trouwens uitdrukkelijk genoemd.

Wat gelijktijdige verkiezingen betreft, zegt het akkoord dat de Europese en de wetgevende verkiezingen tegelijk zullen plaatsvinden. We verlengen zo de regeerperiode van vier naar vijf jaar. Dit past niet in een democratie : de kiezer verliest immers 20 % van zijn kansen om nieuwe vertegenwoordigers te kiezen. Dit geldt des te meer wanneer de verkiezingen samenvallen met de regionale verkiezingen. In het voorgestelde systeem gaat de voorrang weer naar het federale niveau, dat bevoegd blijft voor de belangrijkste domeinen (binnenlandse zaken, justitie, sociale zekerheid, veiligheid, economie, ...) terwijl in een federale staat de voorrang juist zou moeten gaan naar de deelgebieden.

Bij toekomstige kiescampagnes zullen de deelgebieden dan ook de onderhorige worden van het federale niveau. Het gaat alweer om een Franstalige overwinning, aangezien de dynamiek die jaren geleden aan de bron lag van de gescheiden verkiezingen gebaseerd was op de wens van het Vlaamse Gewest om meer autonomie te krijgen en zich te bevrijden van het federale juk.

Dank zij die nieuwe overwinning van de Franstaligen, wordt de stabiliteit van de Belgsiche staat alweer versterkt.

Punt 6º gaat over de « rechtmatige belangen » van de Franstaligen en de Nederlandstaligen in de vroegere provincie Brabant. Deze uitdrukking komt uit een arrest van het Grondwettelijk Hof van 2003, waarin werd gesteld dat de unitaire kieskring niet kon blijven bestaan. Hoewel het Hof niet heeft aangegeven hoe het probleem opgelost moest worden, kwam het er toch op neer dat de situatie niet langer mocht duren dan tot 2007. In die context heeft men het aan het Parlement overgelaten om een oplossing te vinden en ervoor te zorgen dat de « rechtmatige belangen » van de Nederlandstaligen en de Franstaligen in de vroeger provincie Brabant gewaarborgd blijven.

Dat wordt hier in precies dezelfde woorden gezegd, net als in andere teksten, zoals die van de heer Beke.

Het gaat echter om een valstrik en een rookgordijn, aangezien er alleen werd gedacht aan de belangen van de Franstaligen, wat erg discriminerend is. Men biedt hen de kans om voor Brusselse kandidaten te stemmen en voor de Brusselse kieskring voor de Kamer. Dat is al een vreemd systeem, dat ver af ligt van het inschrijvingsrecht, dat kiezers ertoe verplichtte om naar Brussel te gaan om te stemmen en waar de partij van spreker zich tegen verzette. Daarna volgde de mooiste institutionele hervorming die ons land heeft gekend, die van 1980. Toen werd er geen enkele slechte beslissing genomen. Er vond een defederalisering plaats ten voordele van de gemeenschappen en Vlaanderen kreeg eenzijdig meer autonomie, zonder dat er toegevingen werden gedaan inzake Brussel, zoals dat later zou gebeuren.

In 1988 werd de grootste vergissing begaan, toen de partij van de heer Anciaux het nodig vond in de regering te stappen en de faciliteiten werden vastgelegd. Toen is Brussel ook verheven tot de rang van derde gewest. De heer Anciaux senior heeft zelfs in een interview in Knack, twee of drie jaar geleden, verklaard dat hij die etappe betreurde.

Het probleem is dat de huidige staatshervorming de structuur met drie gewesten — en dus ook het Brussels Gewest en de gemeenschap Wallonie-Bruxelles — versterkt.

Wat het 8º betreft van het ontwerp van overgangsbepaling, zou spreker graag wat verduidelijking krijgen van de staatssecretaris. Spreker ziet in die tekst de mogelijkheid voor Wallo-Brux, dat bestaat uit twee entiteiten die nauw samenwerken, de mogelijkheid om te bestaan. Brussel wordt als het ware « opgezogen » door Wallonië en er is meer dan ooit sprake van drie gewesten — twee tegen één —, een scenario waarvoor de partij van spreker reeds in 1977 en ook in 1988 had gewaarschuwd.

Misschien heeft de vereenvoudiging van de samenwerkingsprocedures ook te maken met de stedelijke gemeenschap die voor Brussel is gecreëerd. Ook hierover wenst spreker wat verduidelijking.

Spreker verwijst naar het 6º van de ontworpen overgangsbepaling en naar de gewettigde belangen die erin vermeld staan. Voor de Franstaligen van de zes faciliteitengemeenten in de rand wordt met die belangen rekening gehouden. Die zes gemeenten maken deel uit van de Brusselse kieskring zodat Wallonië op electoraal gebied aan Brussel grenst. Het volstaat te lezen wat de Franstaligen over het BHV-akkoord schrijven om te begrijpen dat de taalgrens poreus geworden is en dat bij een verdwijning van België, de Franstaligen de betrokken zes gemeenten zullen kunnen opeisen als een deel van een soort « groot-Brussel ».

Met de gewettigde belangen van de Franstaligen wordt rekening gehouden. Met die van de Vlamingen is dat helemaal niet het geval, noch in het akkoord over de kieskring, noch in het akkoord over de splitsing van het gerechtelijk arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde. Het is nog niet te laat en de partij van spreker zal in het kader van het debat over de kieskring BHV ijveren voor de behartiging van de belangen van de Vlamingen in Brussel.

Brussel is een tweetalig gebied en als men niet als dusdanig te werk gaat, betekent dit dat Brussel en de Vlamingen die er leven worden opgegeven.

Het enige voordeel van het voorgestelde systeem voor de Vlamingen ligt in de eigenlijke splitsing, maar die wordt volledig uitgehold niet alleen via het systeem van de gecoöpteerde senatoren maar ook door de Hoofdstedelijke Gemeenschap. Dit laatste element is eveneens zeer gevaarlijk. De Franstaligen redeneren immers op lange termijn en vanuit demografisch oogpunt.

Sommigen, zoals de heer De Decker, die in december 2011 door spreker in de plenaire vergadering geïnterpelleerd werd over hetgeen hij had gezegd over de zes faciliteitengemeenten, hebben dit overigens erkend. Hij had verklaard dat de zes gemeenten volstrekt Franstalig zouden zijn, niet tengevolge van minachting ten overstaan van de Vlamingen maar wegens een demografisch fenomeen.

Als dit al zo is voor de zes betrokken gemeenten, dat zal dit a fortiori gelden voor Brussel. De opvolgers van de huidige generatie Brusselse Vlamingen zullen niet meer in Brussel wonen. Zij zullen verdwenen zijn, eveneens tengevolge van de demografische evolutie.

De grenzen van België zijn open en de nieuwkomers zullen gestaag arriveren. Zoals blijkt uit de jongste cijfers verstrekt door de minister van Binnenlandse Zaken die gewag maakt, op 1 januari 2012, van 20 600 bijkomende inwoners in Brussel. Die nieuwe stijging is integraal te wijten aan de immigratie. Voor wie zullen deze nieuwkomers, die natuurlijk geen Nederlanders zijn, stemmen ? In tegenstelling tot sommigen is spreker niet zo naïef te geloven dat dat voor Vlaamse kandidaten zal zijn.

Spreker vreest dat de Vlamingen niet alleen in Brussel en in de zes faciliteitengemeenten in de rand zullen verdwijnen, maar ook in een steeds groter deel van Vlaams-Brabant. Indien de zaken op demografisch gebied evolueren zoals vandaag zal over 20 tot 30 jaar de hele Hoofdstedelijke Gemeenschap die even groot is als het vroegere Brabant samenvallen met het Brussels Gewest. Men zal dan geconfronteerd worden met een geïnternationaliseerd stadsgebied waarin het Nederlands verdwenen zal zijn.

Dat is de reden waarom spreker aan politiek doet en een verband legt tussen het communautair dossier en het dossier van de immigratie.

Spreker ziet niet in waarom men zijn gemeente Grimbergen verplicht deel uit te maken van die Hoofdstedelijke Gemeenschap. Dat is nooit zo geweest en zij heeft ook nooit willen deel uitmaken van Brussel.

De Vlamingen hebben dit nooit gewild en nu gaat men ze verplichten, tot in Landen, Tienen, Diest en Aarschot, om deel uit te maken van die Gemeenschap. Spreker vreest zelfs dat dit alles met een bijzondere meerderheid in de Grondwet gebetonneerd zal worden. Hij zal tot zijn laatste adem tegen deze gang van zaken vechten.

Hij begrijpt niet dat de Vlaamse partijen van de meerderheid dit aanvaarden. De heren Beke en De Croo dragen daarin een verpletterende verantwoordelijkheid. Zelfs leden van de meerderheid weten niet dat de Hoofdstedelijke Gemeenschap met een bijzondere wet zal tot stand worden gebracht.

Uiteraard moet er overleg zijn tussen Vlaams-Brabant en het Brussels Gewest maar door dit overleg te betonneren en een politiek instituut in het leven te roepen creëert men het risico dat er een politieke machine ontstaat die de Franstaligen in Vlaams-Brabant een middel geeft om hun verfransingspolitiek verder te zetten. Dit is de agenda van de Franstaligen uit Brussel en Bart Maddens heeft overschot van gelijk wanneer hij zegt dat dit het Groot-Brussel van 2050 wordt.

Daarom roept hij de Vlaamse partijen op om zich te beraden over deze stap. Het is dus helemaal niet nodig artikel 195 te herzien en dit soort risico's te nemen. Hij begrijpt niet dat men het onevenwicht in dit akkoord niet ziet.

In punt 7º geeft men openlijk toe dat men aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevoegdheden wil toekennen die niet zijn toegekend aan de gemeenschappen. Ook dit is een verwerpelijke beslissing want Brusel wordt daardoor, veel meer dan de andere gewesten, een supergewest : het krijgt provinciale en gemeenschapsbevoegdheden, weze het onder de noemer van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Als we weten dat de drieledigheid (drie gewesten) een stommiteit is geweest, tenminste volgens Vic Anciaux, dan is het nog veel stommer om die drieledigheid nog te versterken en nog meer bevoegdheden aan Brussel te geven.

Wat de samenwerkingsprocedures tussen de verschillende entiteiten betreft, vraagt de heer Laeremans meer uitleg.

Men wil een paragraaf toevoegen om de belangenconflictenprocedure in een aantal gevallen uit te sluiten. Daarmee worden de huidige Vlaamse bevoegdheden op het vlak van fiscaliteit en financiering gefnuikt. Vlaanderen zal in de toekomst dus geen belangenconflict meer kunnen inroepen wanneer het zijn belangen geschaad acht. Daarbij gaat men aan het feit voorbij ndat Vlaanderen de netto-financier is van dit land. Graag had hij hier meer uitleg over gekregen.

Het taalgebruik in rechtszaken is een monument dat in dit land voor billijkheid en rechtvaardigheid heeft gezorgd omdat het heel goed de realiteit erkende die toen bestond, binnen Brussel heerste tweetaligheid en in de rest van het land was er eentaligheid. Dit heeft gezorgd voor het behoud van het Nederlandstalig karakter van de rand rond Brussel en van de advocatuur. Mede door deze wetgeving is er in Brussel ook een Nederlandstalige Orde kunnen opgericht worden.

Zijn fractie is extreem huiverig voor wat thans voorligt. Er zijn in het verleden verschillende splitsingsvoorstellen voor het gerechtelijk arrondissement BHV ingediend. Hij heeft een voorstel uitgewerkt (St. Senaat, nr. 5-755) waarbij een volledige splitsing wordt voorgesteld voor het hele Brusselse grondgebied, zowel in eerste aanleg als beroep, waarbij een volwaardige Vlaamse rechtbank wordt behouden in Brussel. Dit maakt het mogelijk om in Vlaanderen een eigen autonome justitie te krijgen en kan Brussel het federale verhaal van Justitie blijven volgen — als hoofdstad is dat perfect legitiem. In dat voorstel leveren de Franstaligen geen enkele magistraat in. Het grote voordeel is dat de Franstaligen daardoor een veel efficiëntere Justitie kunnen krijgen in Brussel zelf. Misschien loont het de moeite om dit voorstel te onderzoeken.

Het voorstel Maingain hield een ontdubbeling in, met de oprichting van een Franstalige en Nederlandstalige rechtbank voor heel Brussel-Halle-Vilvoorde.

Uiteindelijk is het voorstel Maingain realiteit geworden waarbij de Franstalige rechtbanken veel meer bevoegdheden gaan hebben in Halle-Vilvoorde dan vandaag het geval is.

Dit is een enorme vooruitgang voor de Franstaligen en een achteruitgang voor de Vlamingen.

Bovendien hebben de Vlamingen zich compleet in de luren laten leggen. Momenteel hebben zij 1/3 van de magistraten en de Franstaligen 2/3, wat overeenstemt met de werklast en het werkvolume van het aantal Nederlandstalige en Franstalige zaken. Deze verhouding wordt nu teruggebracht naar 20 % Vlaamse magistraten tegenover 80 % Franstalige. Deze verhouding is op geen enkel objectief argument gebaseerd.

De huidige regeling met een intra muros en extra muros is veel voordeliger dan de voorgestelde regeling. Het gevolg van deze perfide regeling zal zijn dat Vlamingen in de rand naar Franstalige advocaten zullen stappen omdat de behandeling van de dossiers in de Franstalige rechtbanken 3 tot 4 keer sneller zal gaan. De procedures bij de Vlaamse rechtbanken zullen volledig vastlopen omwille van het tekort aan magistraten. De Franstaligen zullen echter over een geoliede machine beschikken om de rechtbanken goed te laten draaien en om Vlaams-Brabant te verfransen, wat uiteraard de achterliggende agenda is.

De heer Laeremans begrijpt niet dat de heer De Clercq, gewezen minister van Justitie, in november 2011 niet over cijfers zou beschikken. De minister heeft toegegeven dat de gehanteerde cijfers compleet verkeerd zijn. Hij stelde echter dat hij zich niet kon voorstellen dat het parlementair debat geen rekening zou houden met de correcte cijfers. De huidige minister van Justitie, mevrouw Turtelboom, zegt echter duidelijk dat het akkoord niet zal aangepast worden omdat het lang genoeg heeft geduurd om tot een akkoord te komen. De bevolking van Halle-Vilvoorde zal hier echter de dupe van zijn, evenals de Vlamingen in Brussel.

Spreker vraagt dit dossier opnieuw te onderzoeken. De echte cijfers zijn terug te vinden in amendement nr. 9 van de heer Laeremans (stuk Senaat, nr. 5-1532/2). Overigens heeft hij deze cijfers kunnen verzamelen op één enkele namiddag, dankzij enkele eenvoudige telefoontjes naar de rechtbanken. Het verbaast hem dan ook bijzonder dat de gewezen minister van Justitie deze cijfers niet zou gekend hebben. Het verbaast hem nog meer dat, eenmaal duidelijk was dat de cijfers verkeerd waren, de onderhandelaars niet geëist hebben dat er opnieuw onderhandeld zou worden.

De werklastmeting is enkel een doekje voor het bloeden. Het betekent enkel dat de Franstaligen met onmiddellijke ingang een kaderuitbreiding krijgen en dat in tweede orde, op een later ogenblik, zal bekeken worden of de Vlamingen niet te weinig hebben gekregen. Dit zal uiteraard jaren op zich laten wachten, in dit geval 3 jaar nadat de akkoorden zijn goedgekeurd. Ondertussen hebben de Franstaligen de buit al lang binnen.

De heer Laeremans hoopt dat deze vergissing nog kan worden rechtgezet op basis van de objectieve feiten. Het argument dat de kaderuitbreiding nodig is omwille van de grote achterstand van de Franstalige rechtbanken is onzin. De achterstand is misschien wel groot, maar is per definitie een tijdelijk fenomeen dat kan weggewerkt worden door bijvoorbeeld tijdelijke kaders in te schakelen, wat nu al gebeurt door middel van toegevoegde magistraten.

Punt 13º betreft de nieuwe bevoegdheden en de beraadslaging van de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze regels zullen enkel kunnen gewijzigd worden door een wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid. Het gaat hier natuurlijk over de faciliteitengemeenten, de burgemeesters en de omzendbrief. Uiteraard zal er nooit een meerderheid aan Franstalige kant zijn om voorrechten en privilegies van Franstaligen weg te werken.

Punt 14º betreft de verkiezingen voor het Europees parlement. Ook hier weer hetzelfde verhaal : alles in het voordeel van de Franstaligen.

Samengevat stelt de heer Laeremans dat de voorgestelde herziening van de grondwet 9 Franstalige overwinningen bevat, 2 marginale voordelen voor de Vlamingen waaruit ook de Franstaligen voordeel halen, en 4 communautair neutrale punten. Dit getuigt van een magistrale onderhandelingskunde van de heren Beke en De Croo.

De onderhandelaars zijn tot elkaar veroordeeld omdat zij electoraal in nauwe schoentjes zitten, maar dat geeft de tijd om wat hier gebeurt uitgebreid uit te leggen aan de Vlaamse bevolking, want nodig is om de fabeltjes rond de splitsing van BHV te ontkrachten. Dit systeem stimuleert de verfransing en betekent de politieke liquidatie van de Vlamingen in Brussel.

Het is zeer perfide dat de nieuwe privilegies voor de Franstaligen ingevoerd worden via de wijziging van artikel 195, maar eens ze zijn ingevoerd enkel kunnen gewijzigd worden via de oude en logge procedure van de grondwetswijziging.

Vermist er nog geen concrete teksten zijn over de staatshervorming, vraagt de heer Laeremans het debat te verplaatsen naar 15 oktober. Dit geeft de tijd om eindelijk de teksten over de staatshervorming te schrijven en het advies van de Raad van State te vragen. BHV kan dan via een gewone wetswijziging gesplitst worden, in plaats van er grondwettelijke wijzigingen voor te misbruiken.

Ten slotte heeft de heer Laeremans nog enkele vragen. De Vlaamse regering heeft onmiddellijk alle fiches over de staatshervorming en de gevolgen ervan op een transparante wijze meegedeeld aan de Vlaamse parlementsleden. Hier werd dit aangekondigd voor 15 maart, maar deze datum is ondertussen al voorbij. Kan de staatssecretaris meer uitleg geven ? Zullen de parlementsleden kennis krijgen van de fiches over de staatshervorming ? Wanneer zal dat gebeuren ? Zal dat nog gebeuren voor het debat in de plenaire ? Het zou in dit verband nuttig zijn het plenaire debat te verschuiven naar volgende week.

Een tweede vraag betreft de timing van de staatshervorming. Kan de staatssecretaris die meedelen ? Wanneer is de goedkeuring voorzien ? Is het mogelijk dat enkele zaken snel worden overgeheveld na de goedkeuring ervan ? Het enige dat volgens spreker momenteel duidelijk is, is dat BHV voor 21 juli van dit jaar moet geregeld worden en liefst voor 11 juli om er mee te kunnen pronken op 11-juli-vieringen.

Zal de Raad van State voldoende tijd krijgen om een gedegen advies te geven over de voorstellen ? Is de staatssecretaris bereid rekening te houden met de adviezen ? Of zal hij spoedadviezen vragen op 3 of 5 dagen ? Het lijkt nuttig dat de Raad van State de voorstellen grondig kan onderzoeken en becommentariëren.

De heer Pieters is van oordeel dat, door de hele staatshervorming bij de bespreking te betrekken, onrecht wordt aangedaan aan de discussie omtrent de herziening van artikel 195 van de Grondwet. Hij wenst immers punt per punt een toelichting te krijgen bij het voorstel tot herziening van dit artikel en een antwoord te krijgen op elke punctuele vraag die hij stelt, zodat hij weet wat de draagwijdte is van de tekst die vandaag voorligt. Wat vervolgens met het gewijzigde artikel 195 van de Grondwet mogelijk kan worden gerealiseerd, is een vraag die later dient beantwoord te worden maar is niet het voorwerp van de bespreking die vandaag wordt gevoerd.

Spreker wijst erop dat professor André Alen, hoogleraar grondwettelijk recht en rechter in het Grondwettelijk Hof, in 2003 van oordeel was dat een wijziging van artikel 195 van de Grondwet geen goed idee was (« Grondwet is geen vodje papier », De Juristenkrant, 26 maart 2003, nr. 66, p. 2-3), terwijl hij nu vindt dat dit wel kan, voor zover deze procedure slechts één maal wordt gebruikt. De vraag is nu : kan artikel 195 van de Grondwet meer dan eens worden gewijzigd tijdens deze legislatuur ? Een dergelijke tweede wijziging zou een precedent creëren vermits eenzelfde bepaling tot nog toe nooit eerder méér dan één maal werd gewijzigd door dezelfde Constituante. Wat is het standpunt van de bevoegde staatssecretarissen ter zake ?

De heer Anciaux wenst te reageren op enkele stellingen die door een vorige spreker werden ontwikkeld. De heer Laeremans heeft immers een aantal elementen vermeld waarover helemaal geen akkoord bestaat en waarover niets wordt vermeld in de tekst die vandaag voorligt. Dit geldt bijvoorbeeld voor de federale kieskring, waar nergens naar wordt verwezen. Dit is niet correct.

Over een aantal elementen wil spreker wel concrete antwoorden geven. De splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde is reeds jaren een Vlaamse eis. Men kon deze op twee manieren realiseren : door een « verticale » splitsing of door een « horizontale » splitsing. Zelf is de heer Anciaux voorstander van deze laatste oplossing, omdat ze gunstig is voor de Vlamingen die in Brussel wonen. Deze oplossing werd echter aan Vlaamse kant niet aanvaard omdat een dergelijke « horizontale » splitsing teveel aanleiding zou geven tot toegevingen aan de Franstaligen. Vandaar de keuze om een « verticale » splitsing na te streven en deze zal eerstdaags worden gerealiseerd. Het gaat om het meest zuivere voorstel splitsing van de bewuste kieskring sedert jaren. Het klopt evenwel dat deze « verticale » splitsing niet voordelig is voor de Vlamingen die in Brussel leven. Dit is een afweging die de Vlaamse partijen hebben gemaakt, en de heer Anciaux erkent dat hij niet onverdeeld gelukkig is met deze uitkomst. De splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde werd door de Vlaamse Gemeenschap nu eenmaal als een belangrijke prioriteit naar voor geschoven en deze prioriteit werd afgewogen tegen het lot van de Vlamingen die in Brussel leven. Deze laatste groep heeft moeten aanvaarden dat deze prijs wordt betaald omdat de grote meerderheid van de Vlamingen een andere keuze heeft gemaakt.

Het verhaal van de heer Laeremans dat het Vlaamse Gewest het onderspit zal moeten delven tegen het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is niet correct. De heer Anciaux is geen vragende partij voor een grondwettelijke verankering van een hoofdstedelijke gemeenschap, maar de invulling die hiervoor wordt voorzien is er een van overleg — en niet méér dan overleg. De Vlaamse Gemeenschap en het Vlaams Gewest zullen steeds zelf de touwtjes in handen kunnen houden vermits ze in dit overleg telkens hun akkoord moeten geven bij elke beslissing die wordt genomen. Bestaat er dan zo weinig zelfvertrouwen bij de Vlamingen dat ze vrezen dat dit overleg binnen de Hoofdstedelijke Gemeenschap de autonomie van Vlaanderen zal aantasten ? Sommigen beschouwen Brussel steeds opnieuw als de vijand, terwijl zij vergeten dat er ook in Brussel een sterke Vlaamse Gemeenschap aanwezig is. Men moet in Vlaanderen ophouden om Brussel te bekijken vanuit een underdog-situatie. Zo gaat men nooit tot overleg en tot structurele oplossingen komen.

Overigens geldt dit ook omgekeerd : ook vanuit Brussel wordt er op een te negatieve wijze naar Vlaanderen en de Vlaamse Gemeenschap in Brussel gekeken. Essentieel is hierbij het respect voor de taalwetgeving. Dit is een van de grote knelpunten wanneer men samen een toekomst wil opbouwen in ons land. De heer Anciaux doet dan ook een oproep naar diegenen die in Brussel verantwoordelijkheid dragen om een negatieve houding tegenover de taalwetgeving aan de kant te schuiven en werkelijk te investeren in het respecteren van de taalwetgeving.

De hervorming van de Senaat die vandaag voorligt is in grote mate de hervorming die de Vlamingen hebben gewenst. De Senaat wordt een weerspiegeling van de deelgebieden in een confederale context, die steeds meer werkelijkheid wordt. Waar de Kamer van volksvertegenwoordigers federaal wordt samengesteld, zal de toekomstige Senaat op een confederale wijze de gewesten en gemeenschappen vertegenwoordigen, die ook een rechtstreekse rol krijgen op het confederale niveau. Spreker vindt dit een belangrijke stap voorwaarts en hoopt dat de Senaat een ontmoetingsplaats kan worden tussen de gemeenschappen en de gewesten.

Dat een en ander gepaard gaat met de afschaffing van enkele rechtsreeks verkozen parlementaire mandaten, is volgens de heer Anciaux een positieve zaak. Hij erkent dat het behoud van de gecoöpteerde senatoren een van de minder positieve kanten van de hervorming van de Senaat is, maar dit kadert nu eenmaal in een compromis dat werd gesloten. Hij bestrijdt de stelling dat deze coöptaties enkel dienen om de zekerheid te bieden dat minderheden, aan de beide zijden van de taalgrens, vertegenwoordigd zullen zijn. Vandaag is dit immers ook reeds mogelijk vermits niets in de weg staat dat een Franstalige politieke partij een inwoner uit Oostende coöpteert in de Senaat, en dat een Vlaamse politieke partij een inwoner uit Luik coöpteert.

Wanneer men de bijkomende bevoegdheden voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bekijkt, wil de heer Anciaux preciseren dat het daarbij enkel gaat om bevoegdheden die niet toegewezen zijn aan de gemeenschappen en dat de overdracht van deze bevoegdheden slechts mogelijk is in het kader van een wet, aangenomen met een bijzondere meerderheid. Het gaat meer specifiek over culturele bevoegdheden, zoals bijvoorbeeld de Zinneke Parade, en de heer Anciaux onderstreept dat dergelijke bevoegdheden op zeer minimalistische wijze zullen worden ingevuld.

De bewering, als zou de voogdij over de vice-gouverneur van Brussel-Hoofdstad door de minister-president van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zwaar worden versterkt, strookt niet met de waarheid. Er is geen enkele tekst te vinden waarin sprake is van een dergelijke voogdij. Iets anders is dat een aantal bevoegdheden van de gouverneur worden overgedragen aan enkele hoge ambtenaren van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Aan de bevoegdheid van de vice-gouverneur inzake toezicht op de taalwetgeving wordt niet geraakt.

Wat de taalwetgeving in gerechtszaken betreft, ontkent de heer Anciaux dat het regeerakkoord vermeldt dat de verhouding 20N/80F zal worden toegepast. Deze verhouding zal worden toegepast, behalve indien de werklastmeting een andere verhouding als uitkomst biedt. Dit is een belangrijk verschil : er moet derhalve een werklastmeting gebeuren, en thans rijst de vraag hoe deze zal gebeuren. Zowel de vorige als de huidige minister van Justitie hebben terzake duidelijk stelling ingenomen : wie vandaag benoemd is blijft op post in een uitdovende context. Tijdens dit uitdovingsscenario zal deze werklastmeting gebeuren, zodat men automatisch van de ene toestand automatisch in de andere vloeit. Een en ander heeft in het slechtste geval als gevolg dat er tijdelijk enkele Franstalige rechters teveel zullen zijn, maar geenszins dat er Nederlandstalige rechters tekort zullen zijn. De rechtsbedeling voor Nederlandstaligen komt derhalve helemaal niet in gevaar. De bewering, als zou de verhouding 20N/80F meteen wordt toegepast, klopt dus helemaal niet.

Ten slotte, merkt de heer Anciaux op dat sommigen het voorstellen alsof de hele staatshervorming beperkt is tot de herziening van artikel 195 van de Grondwet. Weliswaar is deze herziening vereist om de staatshervorming te realiseren, maar er zijn ook heel wat andere elementen afgesproken waarvoor de Franstalige politieke partijen helemaal géén vragende partij waren, zoals bijvoorbeeld de overheveling van het gezondheidsbeleid en het arbeidsmarktbeleid van de federale overheid naar de gemeenschappen en de gewesten. Het is intellectueel oneerlijk om te doen alsof deze akkoorden niet bestaan.

De heer Moureaux merkt op dat de tussenkomst van de heer Anciaux hem doet vrezen voor ontsporingen die zijn fractie niet kan aanvaarden.

Momenteel bestaat de oppositie in de Senaat hoofdzakelijk uit Nederlandstaligen. We zijn getuige van dialogen waarbij de heer Anciaux stelt dat het akkoord van de meerderheid niet perfect is, maar dat hij erin zal slagen deze overeenkomst binnen de meerderheid bij te sturen. Hij houdt een klassiek pleidooi wat het taalgebruik in Brussel betreft.

De heer Moureaux herinnert eraan dat men aan Franstalige zijde vragende partij was voor een andere hervorming : de aansluiting van de faciliteitengemeenten bij het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zou de logica zelf geweest zijn. Iedereen heeft dus toegevingen gedaan binnen het bereikte compromis, maar zijn fractie staat 100 % achter dit compromis.

Wanneer hij hoort hoe de heer Anciaux dit compromis op losse schroeven zet, maakt hij zich zorgen en hoopt hij dat diegenen die de akkoorden hebben ondertekend alles in het werk zullen stellen om ze mogelijk te maken. Bovendien spreekt de heer Anciaux zichzelf tegen wanneer hij enerzijds pleit voor een groter overleg tussen Brussel en Vlaanderen en anderzijds terughoudend staat tegenover het orgaan dat dit overleg kan organiseren.

Wat de bewering betreft dat tellingen misschien bepaalde percentages zullen veranderen, wijst de heer Moureaux erop dat deze tellingen kunnen leiden tot veranderingen in beide richtingen. Indien men strikt objectieve vaststellingen doet, kan dit geen excuus zijn om op zijn belofte terug te komen.

Met andere woorden : de PS-fractie steunt het akkoord, maar niet de interpretaties die sommigen eraan zouden kunnen geven.

De commissie beslist eerst de diverse punten van de overgangsbepaling aan te pakken, alsook de amendementen erop, en vervolgens de globale amendementen.

V. DEBAT OVER DE PUNTEN VAN DE VOORGESTELDE OVERGANGSBEPALING EN DE AMENDEMENTEN

Punt 1º

De heer Laeremans dient amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 5-1532/2), dat strekt om in het 1º, de volgende woorden te doen vervallen :

« zonder afbreuk te doen aan de huidige specifieke bepalingen van de wet van 9 augustus 1988tot wijziging van de gemeentewet, de gemeentekieswet, de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de provinciewet, het Kieswetboek, de wet tot regeling van de provincieraadsverkiezingen en de wet tot regeling van de gelijktijdige parlements- en provincieraadsverkiezingen en aan die met betrekking tot de functie van de gouverneurs, ».

Voorliggend voorstel bevat een aantal uitzonderingen op de volledige uitoefening van de autonomie van de gewesten ten opzichte van de provincies. Zo blijft de rol van het college van provinciegouverneurs voor een aantal gemeenten met een bijzonder taalstatuut gehandhaafd. Dat college heeft advies- en beslissingsbevoegdheid voor een reeks materies in verband met de gemeenten of de OCMW's. Dat is een inbreuk op de volheid van bevoegdheid van de gewesten over hun ondergeschikte besturen.

De heer Laeremans verwijst naar een aantal fiches die de Vlaamse administratie in opdracht van de Vlaamse regering in augustus 2010 heeft opgesteld. Hij verwijst met name naar de diverse technische anomalieën die worden beschreven in fiche nr. 17, die hij overneemt in de schriftelijke verantwoording van zijn amendement.

Spreker steunt het voorstel van de Vlaamse administratie, dat in het volgende voorziet :

« Een homogene bevoegdheidsuitoefening over de lokale en provinciale besturen houdt in dat Vlaanderen bevoegd moet zijn voor het hele Vlaamse grondgebied, inclusief voor de regelgeving met betrekking tot de verkiezingen in de gemeenten met een bijzonder taalstatuut ».

De heer Laeremans verwijst vervolgens naar het voorstel van de Vlaamse administratie over de faciliteitenregeling (zie fiche nr. 18 in de schriftelijke verantwoording van zijn amendement) :

« Een homogene bevoegdheidsuitoefening over de lokale besturen houdt in dat Vlaanderen bevoegd moet zijn voor alle lokale besturen in heel het Vlaamse grondgebied, inclusief voor de regelgeving van het taalgebruik in bestuurszaken in gemeenten met een bijzonder taalstatuut. ».

Ten slotte verwijst spreker naar fiche nr. 20 in de schriftelijke verantwoording van zijn amendement over de regelgeving inzake de organisatie van de gemeenten en de verruimde bevoegdheden met betrekking tot de zes Vlaamse randgemeenten en de gemeente Voeren. De Vlaamse administratie beschrijft er een aantal anomalieën en pleit ervoor dat Vlaanderen bevoegd zou zijn voor het hele Vlaamse grondgebied, inclusief voor de volledige regelgeving met betrekking tot de gemeenten met een bijzonder taalstatuut.

De heer Laeremans leidt uit die fiches af dat de Vlaamse regering elke beknotting van haar autonomie inzake bevoegdheid over de provincies en de gemeenten afwijst en hierover exclusief bevoegd wil worden.

Spreker onderstreept dat zijn amendement het legitieme standpunt van de Vlaamse administratie weergeeft. Hij veronderstelt dat de politieke fracties die deel uitmaken van de Vlaamse regering het standpunt dat de Vlaamse administratie verdedigt, steunen. Ook de fractie Open VLD, die tot voor kort deel uitmaakte van de Vlaamse meerderheid, moet blijk geven van coherentie en dat standpunt verdedigen. Zijn besluit is dat amendement nr. 2 brede steun moet kunnen krijgen.

De heer Pieters merkt op dat de inhoudelijke bespreking van de staatshervorming weliswaar op een later tijdstip zal plaatsvinden, maar de voorliggende herziening van artikel 195 van de Grondwet biedt nu al de mogelijkheid om na te gaan in welke zin een aantal artikelen van de Grondwet gewijzigd zullen worden.

Daarom wil spreker meer uitleg over het punt 1 van de overgangsbepaling die ertoe strekt om (1) de volledige uitoefening van de autonomie van de gewesten te garanderen ten aanzien van de provincies, zonder dat daarbij afbreuk mag worden gedaan aan de bepalingen van de pacificatiewet van 1988 en aan die met betrekking tot de functie van de gouverneurs en (2) de betekenis van het in de Grondwet gebruikte woord « provincie » te beperken tot zijn louter territoriale betekenis. Betekent dit dat de functie en ook het ambt van gouverneur behouden blijven ? Zullen de taken van de gouverneur van Brussel overgenomen worden door de minister-president ? Aangezien het punt 1 niets bepaalt omtrent de vicegouverneurs, leidt de heer Pieters hieruit af dat het gewest hiervoor wel bevoegd zal zijn en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de functie van vicegouverneur bijgevolg kan afschaffen.

De heer Moureaux antwoordt dat de akkoorden die door de 8 partijen werden afgesloten, niet voorzien in een wijziging van de rol van de vicegouverneur. Dit betekent niet dat het statuut van de vicegouverneur later niet kan gewijzigd worden, met het oog op meer dialoog en effectiviteit.

De heer Pieters vraagt zich vervolgens af of er dan ook niet geraakt zal worden aan de verschillende regeringscommissarissen.

Voor de heer De Decker strekt deze grondwetsherziening ertoe het aangetaste vertrouwen tussen de gemeenschappen te herstellen. Een duidelijke eis van de Vlaamse Gemeenschap is de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde (BHV). De Vlaamse Brusselse verkozenen stonden hier wel eerder terughoudend tegenover omdat zij de gevolgen ervan hadden berekend op het aantal Vlaamse Brusselse verkozenen in de Kamer van volksvertegenwoordigers.

De herziening van 195 van de Grondwet moet nu de hervorming van BHV mogelijk maken. Voor de heer De Decker is zowel de hervorming van de kieskring als van het gerechtelijk arrondissement even belangrijk. Om het vertrouwen tussen de gemeenschappen te herstellen, heeft zijn fractie de splitsing van BHV aanvaard, ook al heeft dat ertoe geleid dat het FDF de samenwerking met de MR heeft opgezegd.

Het is voor de heer De Decker duidelijk dat de fractie van de heer Laeremans geen akkoord wil over de staatshervorming, maar eerder een verdere verrotting van de situatie. Zijn fractie heeft er inderdaad geen belang bij om het vertrouwen tussen de gemeenschappen te herstellen. Zowel op ethisch, intellectueel als moreel vlak zou de heer Laeremans zelfs niet aan deze bespreking mogen deelnemen omdat zijn doel het einde van ons land is en niet het herstel van het vertrouwen tussen de gemeenschappen.

De voorzitster stelt dat elke senator het recht heeft om tussen te komen in de debatten, maar nodigt de commissieleden uit om zich nu te beperken tot de bespreking van het punt 1.

De heer Laeremans heeft nog een aanvullende vraag over de laatste zinsnede van het punt 1, namelijk « en om de betekenis van het in de Grondwet gebruikte woord « provincie » te beperken tot zijn louter territoriale betekenis, los van elke institutionele betekenis ». Moet hieruit worden afgeleid dat in de toekomst de provincies nog altijd een institutionele betekenis zullen hebben of alleen een louter territoriale betekenis ?

De heer Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming, stelt vooreerst dat het niet de bedoeling is om heel de staatshervorming te bespreken bij de herziening van artikel 195 van de Grondwet. De volgende weken en maanden zullen de wetsvoorstellen en de voorstellen van bijzondere wet zeker nog uitvoerig worden besproken in het Parlement.

Wat de fiches betreft, heeft de Vlaamse regering reeds bepaalde initiatieven genomen die als positief omschreven kunnen worden. Ook de andere deelregeringen en de federale regering hebben initiatieven genomen. Dat heeft te maken met de praktische voorbereiding van de staatshervorming, maar het is een feit dat nog niet alle elementen zijn gekend omdat de teksten nog niet tot in het laatste detail beschikbaar zijn. Spreker bevestigt dat de Kanselarij van de eerste minister werkt aan de samenstelling van de fiches.

Zo worden de teksten over de bevoegdheidsoverdrachten en de bijzondere financieringswet nu nog voorbereid. Het is bijgevolg voorbarig om daar nu verder op in te gaan, en zeker niet op de vraag hoe dit zal worden geïmplementeerd. Het is begrijpelijk dat de verschillende administraties, hun personeelsleden en de mensen op het terrein zich zorgen maken over de toekomst. Deze institutionele hervorming wordt gedragen door 8 partijen die niet allemaal regeringsverantwoordelijkheid dragen, maar hun verantwoordelijkheid in deze institutionele hervorming zal zeker gehonoreerd en gerespecteerd worden

Wat de vragen van de commissieleden betreft, legt de heer Verherstraeten uit dat punt 1 betrekking heeft op de uitbreiding van de autonomie van de gewesten ten aanzien van de provincies. Het ambt van gouverneur van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt afgeschaft en een aantal van zijn bevoegdheden zullen worden toegewezen aan een hoge ambtenaar van het Gewest, die door de Brusselse regering zal worden aangesteld. Die ambtenaar zal onder het gezag van de minister-president werken en wordt bevoegd voor de taken van de gouverneur in verband met burgerlijke vrijheid, de uitwerking van plannen voor noodtoestanden op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en dat onder het gezag, naar gelang van het geval, van de minister van Binnenlandse Zaken dan wel van een lid van de Brusselse regering.

Wat het ambt van vicegouverneur betreft, bevestigt de staatssecretaris de stelling van de heer Moureaux.

Wat de juiste geest betreft van het eerste punt voor de lijst van artikelen bedoeld in artikel 195, herinnert staatssecretaris voor Staatshervorming Wathelet eraan dat voorliggend voorstel de startfase is. De mogelijkheid tot wijziging wordt geopend, zonder al te wijzigen.

Het is duidelijk dat iedere wijziging slechts zal plaatsvinden nadat ze met een twee derde meerderheid werd aangenomen in beide assemblees. De assemblees hebben dus volledige controle over het gevolg dat aan dit voorstel wordt gegeven.

De openingen die werden gemaakt, strekken om het institutioneel akkoord te regelen, dat erin voorziet meer autonomie aan het gewestelijk niveau te geven ten opzichte van de provincies.

Het zal dus aan de gewesten zijn om, met eerbiediging van ieders autonomie, te beslissen of de provincies nog slechts een territoriaal concept zonder enige bevoegdheid zullen worden.

Er wordt vanzelfsprekend niet aanvaard dat wordt geraakt aan de wetgeving op de communautaire pacificatie.

De heer Pieters verwijst naar het laatste zinsdeel en meer bepaald naar de woorden « los van elke institutionele betekenis ». Wat betekent dat ?

De heer Cheron verwijst naar de Grondwet, waar het woord « provincie » voorkomt in andere artikelen dan die welke in het 1 worden vermeld. Alles bevindt zich dus in het institutioneel akkoord. Indien het 1 wordt aangenomen en de vermelde artikelen zijn vatbaar voor herziening, dan bestaat de mogelijkheid om bijzondere wetten of andere wetten te maken.

Wat de provincies betreft, voorziet het institutioneel akkoord erin dat de gewesten hun autonomie zullen hebben over de ontwikkeling van de provinciale instelling. De reden dat niet wordt geraakt aan de andere artikelen waarin het woord « provincie » voorkomt, is dat in die artikelen het woord « provincie » in zijn territoriale betekenis wordt opgevat en niet in de institutionele betekenis. Het feit dat die artikelen niet in de lijst zijn opgenomen, impliceert niet dat de mogelijkheid voor de regio's in het gedrang komt om hun absolute autonomie te krijgen over de ontwikkeling van het provinciale instelling, hetzij om haar te handhaven, hetzij om haar te veranderen of er iets anders mee te doen.

De heer Laeremans wenst verduidelijking over de functie van vicegouverneur. Kan men uit de tekst afleiden dat de term « vicegouverneur » as such blijft bestaan, zelfs al is er geen gouverneur meer ? Spreker verwijst ook naar het in het verleden bestaande parallellisme tussen de vicegouverneur in Vlaams-Brabant die ten dienste stond van de Franstaligen in de zes faciliteitengemeenten en de vicegouverneur in Brussel die over de naleving van de taalwet moest waken.

De heer Anciaux antwoordt dat er voorlopig geen akkoord bestaat, noch over de functie noch over de naam « vicegouverneur ». Er verandert momenteel dus niets aan deze functie.

Punt 2º

De heer Pieters vraagt of de indieners en de regering van oordeel zijn dat kinderbijslag niet tot het concept « sociale zekerheid » behoort, zoals vastgelegd in het huidige artikel 23 van de Grondwet. Is dat een juiste lezing ? Indien men het recht op kinderbijslag wil toevoegen aan artikel 23, waarin het recht op sociale zekerheid is verankerd, dan betekent dat dat kinderbijslag die universeel is als een recht dat alle kinderen genieten, niet onder het in artikel 23 bepaalde begrip sociale zekerheid valt. Sociale zekerheid wordt zo verbonden met arbeid. Sociale bijstand wordt overigens ook afzonderlijk geregeld in artikel 23. Als kinderbijslag reeds deel uitmaakt van de sociale zekerheid, dan heeft de toevoeging geen zin.

De heer Verherstraeten preciseert dat het 2 enkel de verankering van het fundamenteel recht op kinderbijslag in de Grondwet beoogt. Uiteraard gaat het hier om een persoonsgebonden materie en kan de overdracht gebeuren zonder grondwetswijziging. De betrokken deelstaat die deze bevoegdheid ontvangt, zal daar dan de nodige invulling aan geven.

De heer Pieters verduidelijkt dat het huidige artikel 23 een recht op sociale zekerheid bevat. Dat kan worden uitgevoerd bij wet, decreet of ordonnantie. In het 2 wordt nu de mogelijkheid gecreëerd om het recht op kinderbijslag toe te voegen aan artikel 23. Spreker leidt hieruit af dat de regering en de indieners de opvatting huldigen dat de kinderbijslag nog niet in artikel 23 is vermeld en dus niet onder de « sociale zekerheid » valt. Dat is in een aantal andere landen het geval, bijvoorbeeld in Frankrijk, omdat de sociale zekerheid daar de sociale verzekeringen voor werknemers, zelfstandigen enz. beoogt. Is dat de interpretatie die hier wordt gevolgd ?

De heer Wathelet antwoordt dat het duidelijk is dat de wil om het recht op kinderbijslagen te vermelden in artikel 23 neutraal is inzake financiering en managementstructuren van de kinderbijslagen.

Dat gegeven waarborgt een recht op kinderbijslagen voor alle kinderen. Dat is de toegevoegde meerwaarde in het raam van artikel 23.

De heer Laeremans vraagt waarom dit specifiek recht op kinderbijslag in artikel 23 zal worden opgenomen. Spreker meent dat deze toevoeging zinledig is omdat er op dit ogenblik kinderbijslag bestaat. Er is in de verste verte geen sprake van een afschaffing van dit recht. Wat is de ratio legis om dit recht specifiek in de Grondwet in te schrijven ? Is er een achterliggend motief zoals het duiden van de verschillen in kinderbijslag tussen Vlaanderen en Wallonië ?

De heer Cheron verwijst naar het antwoord van de staatssecretaris. Artikel 23 gaat over de economische, sociale en culturele rechten. Spreker onderstreept het woord « inzonderheid » in dat artikel. We bespreken niet de wijziging van de grondwettekst, maar de openstelling voor een latere, concrete wijziging. We bevinden ons in het stadium van de wil, niet in dat van de wijziging.

Punt 3º

De heer Pieters vraagt of deze bepaling de mogelijkheid creëert om de herzienbaarheid van de Grondwet te beperken, voor zover het gaat om bepalingen inzake verkiezingen.

Staatssecretaris voor Staatshervorming de heer Wathelet antwoordt dat het om de wil gaat om een bepaling in te voegen die verbiedt de kieswetgeving te wijzigen op minder dan een jaar voor de geplande datum van de verkiezingen.

De heer Pieters gaat akkoord om niet over de inhoud van dit punt te discussiëren maar hij wenst meer duidelijkheid over de beperkingen die erin vervat zijn, want dit zal tenslotte het voorwerp uitmaken van de stemming. Het zou logischer zijn dat men elke wijziging van de kieswetgeving, ongeacht of die in een gewone wet dan wel in de Grondwet is vervat, zou uitsluiten één jaar voor een voorzienbare datum van verkiezingen.

De heer Moreaux wijst erop dat men de mogelijkheid wilde uitsluiten om de spelregels te wijzigen vlak voor de verkiezingen. Spreker meent dat het niet wenselijk zou zijn om bijvoorbeeld op het allerlaatste moment het beginsel van de stemplicht te veranderen.

De heer Verherstraeten, staatsecretaris voor Staatshervorming, legt uit dat het de bedoeling is een bepaling op te nemen die toegevoegd wordt aan de Grondwet, (wat trouwens ook een aanbeveling was van de Commissie van Venetië). Gelet op de hiërarchie der normen kan een verbod tot wijziging van wetgeving slechts bindend zijn in geval het is opgenomen in de Grondwet.

De heer Moureaux meent dat een algemene regel ook moet verbieden dat de andere grondwetartikelen met betrekking tot de verkiezingen kort voor deze laatste worden gewijzigd.

De heren Delpérée en Cheron onderstrepen dat het er wel degelijk om gaat te verbieden dat de kieswetgeving wordt gewijzigd.

De heer Moureaux verwijst naar de tekst, verbeterd door de commissie voor de Herziening van de Grondwet en de Hervorming van de Instellingen van de Kamer over de herziening van artikel 195 van de Grondwet, waarin staat : « ....kunnen de Kamers .....beslissen over de herziening van de volgende bepalingen, artikelen en groeperingen van artikelen, uitsluitend in de hierna gestelde zin » (stuk Kamer, nr. 53-2064/004). Spreker meent dat de grondwetgever niet strikt aan dat beginsel gebonden is, maar dat het de mogelijkheid biedt dat men zich vragen stelt over de juiste draagwijdte van de artikelen.

De heer Delpérée legt uit dat het begrip residuaire wetgevende bevoegdheden in het publiek recht bevoegdheden omvat die aan geen enkel openbare overheid worden toegekend. Men kan dat manco aanvullen met een generische formulering, die bepaalt dat alles waarin niet is voorzien, globaal en forfaitair aan dergelijke instelling wordt toegewezen. In dit geval betekent het dat alles wat niet specifiek aan de Senaat wordt toegewezen, de Kamer van volksvertegenwoordigers ten deel valt, naar analogie met wat in 1831 is gedaan (alles wat niet aan de Koning werd toegekend, viel het Parlement ten deel) en in 1970 en 1980 (alles wat niet aan de gemeenschappen en gewesten is toegekend, valt de federale staat ten deel).

Punt 4º

De heer Pieters stelt vast dat een hervorming van het tweekamerstelsel het behoud ervan impliceert. Hij wenst te weten wat de juridische draagwijdte is van het begrip « residuaire wetgevende bevoegdheden ». Het gaat om bevoegdheden die niet aan een ander orgaan zijn toevertrouwd. Spreker gaat er van uit dat dit enkel kan slaan op het federaal niveau.

De heer Anciaux is van oordeel dat de residuaire wetgevende bevoegdheden hierdoor nog enkel door de Kamer van volksvertegenwoordigers zullen worden uitgeoefend.

De heer Laeremans dient amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 5-1532/2) dat ertoe strekt het eerste lid, 4º, van het enig artikel van het ontwerp van herziening van de Grondwet te vervangen.

Spreker herinnert eraan dat zijn fractie pleit voor een zuivere afschaffing van de Senaat, wat bovendien een substantiële besparing zou kunnen opleveren. De heer Laeremans is van mening dat de Senaat geen meerwaarde vormt binnen het huidige systeem en in werkelijkheid geen enkele rol meer speelt. De Senaat is bijgevolg een compleet zinloze instelling geworden. Hetzelfde kan worden gezegd van de rol van de Senaat als « ontmoetingsplaats » van de gewesten en gemeenschappen.

In het kader van de voorgestelde hervorming zou de Kamer bovendien beschikken over residuaire bevoegdheden en het risico bestaat dat de Senaat bevoegdheden toegewezen wenst te krijgen die hem geenszins toekomen.

Tot slot heeft spreker bedenkingen bij de rol die de Senaat heeft gespeeld als reflectiekamer. Hij meent dat ook in dit opzicht het resultaat zeer mager is uitgevallen, met uitzondering van de wetgeving inzake ethische aangelegenheden. Ook dit wetgevend werk zou echter evengoed in de Kamer kunnen worden verricht.

De heer Laeremans verduidelijkt dat dit amendement voorstelt om in het 4º alle artikels op te sommen die verband houden met de Senaat, teneinde deze instelling eventueel tegen het einde van de zittingsperiode te kunnen afschaffen. Indien de regering toch zou beslissen om de Senaat af te schaffen, kan ze dit enkel doen indien ze nu reeds in deze mogelijkheid voorziet.

De heer De Decker repliceert dat er geen enkele federale staat bestaat zonder tweekamerstelsel. Zelfs de vroegere oostbloklanden die recent hebben kennisgemaakt met de democratie, hebben voor een tweekamerstelsel geopteerd om hun democratisch karakter te versterken. Anderzijds is het niet correct te beweren dat de Senaat geen meerwaarde heeft betekend tijdens de afgelopen jaren. Als bewijs hiervoor noemt hij de vele ethische aangelegenheden met betrekking tot het persoonlijk statuut van de burgers en hun privéleven waarover lang en intens in de Senaat is gedebatteerd. De aanzet voor deze wetgevingen werd door senatoren gegeven. Spreker denkt niet dat de Kamer tijd zal kunnen vrijmaken voor wetgevend werk in aangelegenheden zoals euthanasie.

Zelfs in de veronderstelling van een confederale staat, pleit spreker tot slot persoonlijk voor een Senaat met ruime bevoegdheden naar het voorbeeld van de Bundesrat, die bijvoorbeeld op de eerste plaats de Duitse federale begroting onderzoekt. Hij zou het bijgevolg logisch vinden dat de gewesten in bepaalde aangelegenheden de begroting van de federale overheid zouden onderzoeken, want elk gewest zou het recht moeten hebben bij te dragen tot de uitwerking van de federale begroting.

Wat de vorige spreker in werkelijkheid stoort, is dat de Senaat concreet vormt geeft aan de wens van iedereen om samen te leven.

De heer Moureaux wenst geen debat te openen over de toekomst van de Senaat en erkent dat deze instelling opmerkelijk werk heeft geleverd op ethisch gebied. Aangezien de Senaat niet langer zal beschikken over dit soort van bevoegdheden, moet er in de toekomst evenwel een groep van volksvertegenwoordigers komen die zich voor deze ethische aangelegenheden interesseert. Door de hervorming van de Senaat doet er zich een probleem van menselijk kapitaal voor en men dient erop toe te zien dat bepaalde mensen blijven werken rond deze materies.

Voor het overige zal — indien de hervorming wordt goedgekeurd — een reeks belangrijke aangelegenheden worden overgeheveld van de federale staat naar de deelgebieden. Het is dan ook logisch dat wanneer men beslist om de Senaat te behouden, deze instelling zich toespitst op de vertegenwoordiging van de gemeenschappen en de gewesten en bevoegd zou zijn voor de desbetreffende aangelegenheden (institutionele hervormingen bijvoorbeeld).

Spreker meent daarentegen dat het zeer gevaarlijk zou zijn om de Senaat budgettaire bevoegdheden toe te kennen. Indien men wil dat er een kamer is die de deelgebieden vertegenwoordigt, zou het zeer delicaat zijn om een van hen in staat te stellen de begroting van de federale overheid te blokkeren.

Tot slot meent de heer Moureaux dat de Senaat deels zelf verantwoordelijk is voor zijn impopulariteit in politieke kringen wegens het ondoordachte beheer van deze instelling. Spreker verwijst met name naar de nutteloze zittingen voor vragen om uitleg aan de ministers die vroeger 's avonds werden gehouden.

De heer Laeremans wijst op het feit dat hij geen confederalist is, maar streeft naar de onafhankelijkheid van Vlaanderen. Daarnaast is het duidelijk dat er voor de Senaat in de toekomst geen ethische rol meer is voorzien en dat dat argument dus niet overtuigend is. Wat de begrotingsbevoegdheid van de nieuwe Senaat betreft, stelt spreker vast dat daarover nog niets te lezen was tot nu toe.

Het is bijzonder interessant om in Duitsland het verschil tussen de Bundesrat en de Bundestag te bestuderen. De Bundestag is na de val van de muur enorm geëvolueerd, ook op het vlak van gebouwen enz. De Bundesrat stelt daarnaast niet veel voor. Er wordt regelmatig de vergelijking gemaakt tussen de nieuwe Senaat en deze Bundesrat, maar spreker vreest dat er voor de Senaat toch nog meer belang is voorzien. De Bundesrat van dichtbij analyseren zou wat bescheidenheid kunnen meebrengen. Het voorziene systeem met tien gecoöpteerde senatoren houdt het risico in dat de Senaat te belangrijk zal worden gemaakt om deze personen aan het werk te houden, terwijl dat niet wenselijk is.

Spreker heeft daarnaast nog een vraag over artikel 36 van de grondwet. Dit artikel is in voorliggende tekst niet te herzien. Dit artikel stelt dat de federale wetgevende macht gezamenlijk wordt uitgeoefend door de Koning, de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat. Het voorliggend voorstel wil de hervorming van het tweekamerstelsel uitvoeren en de residuaire wetgevende bevoegdheden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers toevertrouwen. Volgens spreker is dit in strijd met artikel 36 van de grondwet, terwijl een herziening van dit artikel niet werd voorzien.

De heer Anciaux legt uit dat er geen hiërarchie van artikels bestaat in de grondwet. Wanneer artikel 36 spreekt over de federale wetgevende macht en een nieuw artikel zou gaan over de residuaire wetgevende bevoegdheden, dan is enkel die materie specifiek geregeld en het is die specifieke bepaling die telt binnen de grondwet.

De heer Verherstraeten, staatssecretaris, merkt op dat in het licht van het communautaire akkoord de Senaat hoe dan ook deel zal blijven uitmaken van de federale wetgevende macht. De Senaat wordt niet afgeschaft en het is dus niet noodzakelijk om artikel 36 van de grondwet voor herziening vatbaar te maken. In 1993 werd de Senaat eveneens hervormd zonder dat artikel te wijzigen.

Punt 5º

De heer Pieters vraagt zich af of men van oordeel is dat een bijzondere wet nu al niet kan bepalen wat de datum is van verkiezingen voor gemeenschappen en gewesten, omdat deze mogelijkheid toch al aanwezig was in artikel 117 van de grondwet. Waarom moet dat dan bijkomend geregeld worden ?

De heer Verherstraeten, staatssecretaris, denkt dat het wel noodzakelijk is. Het akkoord houdt een verlenging van de federale zittingsperiode en het samenvallen van de verkiezingen in. Na 2014 bestaat er de mogelijkheid om constitutieve autonomie aan de deelstaten te geven wat betreft de duurtijd en de datum van de verkiezingen samen met de grondwettelijke regeling voor het samenvallen van de Europese verkiezingen en de verkiezingen van de Kamer. In het akkoord staat een gezamenlijke inwerkingtreding wat de twee laatste punten betreft. Om die reden is een wijziging van de grondwet noodzakelijk.

De heer Wathelet, staatssecretaris, wil erop wijzen dat artikel 117 van de huidige Grondwet hierin voorziet tenzij een wet bij bijzondere meerderheid iets anders bepaalt. De idee bestaat erin te voorzien dat de bijzondere wet de parlementen van de Gemeenschappen en Gewesten de mogelijkheid kan geven om af te wijken van de regel vervat in artikel 117 van de Grondwet.

De heer Anciaux verwijst naar artikel 46 van de Grondwet dat de ontbinding van de Kamers voorziet zoals het vandaag wordt geregeld. In de nieuwe bepaling moet ook voorzien worden dat indien de Kamer ontbonden wordt, dat het voor de resterende periode is.

De heer Pieters verduidelijkt dat zijn vraag enkel betrekking had op het feit of artikel 117 van de Grondwet nu al niet toelaat om deze ingrepen toe te passen. Het blijkt dus inderdaad het geval te zijn, maar aan de hand van een andere techniek dan die die nu wordt voorgesteld.

De heer Laeremans dient een amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 5-1532/2) dat ertoe strekt het eerste lid, 5º, van het enig artikel van het voorstel tot herziening van de Grondwet te vervangen.

De heer Laeremans betreurt het samenvallen van de verkiezingen. Een grote verkiezingsdag om de vijf jaar zou de spankracht uit het huidige systeem halen waarmee een dynamiek naar meer autonomie ontstaat bij de gemeenschappen. Spreker vreest dat met het nieuwe systeem het federale niveau alle aandacht naar zich toe zal trekken en dat de aandacht die er is voor het Vlaamse niveau zal verminderen. De gemeenschappen en gewesten worden op die manier opnieuw ondergeschikt aan het federale niveau.

Spreker had liever gehad dat het huidig systeem werd gehandhaafd omdat dat systeem zorgt voor meer verkiezingen. Op die manier krijgt de burger regelmatig kansen om aan de verkiezingen deel te nemen en assemblees samen te stellen. Er is nu sprake van een reductie van verkiezingen waardoor de burger minder inspraak heeft. Dit is ondemocratisch.

In de Verenigde Staten zijn er om de twee jaar verkiezingen voor het Huis van afgevaardigden. Daarnaast is een opkomstplicht zoals deze in België bestaat ook niet democratisch. Voor de gemeenteraadsverkiezingen is de periode goed, aangezien er daar veel meer betrokkenheid is en het contact met de burgemeesters veel directer kan verlopen. Spreker stelt dat het samenvallen van de andere verkiezingen een toezuigen is van de macht door het Belgische niveau. Er is geen sprake van een copernicaanse hervorming zoals ze werd aangekondigd, maar wel naar een versterking van het Belgische gezag.

De heer De Decker herinnert eraan dat het de bedoeling moet zijn het vertrouwen in de politieke dialoog te herstellen. Dat verloopt ook via het wegwerken van het gevoel van frustratie bij de bevolking die bijna voortdurend wordt opgeroepen om te gaan stemmen. Er waren verkiezingen in 2006, 2007, 2009, 2010 en er zullen nieuwe verkiezingen zijn in 2012. Dat is wat veel.

De heer Claes denkt dat de deelstaten zelf kunnen beslissen wanneer ze verkiezingen houden na 2014 dus het hoeft niet per se samen te vallen. Het is niet omdat verkiezingen samenvallen dat daarom de aandacht naar het federale niveau zal gaan.

Punt 6º

De heer Pieters verwijst naar de mogelijkheid om in de Grondwet te bepalen dat er een bijzondere wet komt om « bepaalde bijzondere modaliteiten om de rechtmatige belangen van de Nederlandstaligen en de Franstaligen in de vroegere provincie Brabant te vrijwaren ». Dat is een zeer vage bewoording. Spreker wenst te benadrukken dat er sprake is van gelijke bepalingen die gelden voor Nederlandstaligen en Franstaligen. Dit mag op geen enkele wijze inbreuk maken op het gelijkheidsbeginsel tussen Franstaligen en Nederlandstaligen. Dit is dus geen vrijgeleide om alleen voor de Franstaligen of alleen voor de Nederlandstaligen bijzondere modaliteiten te voorzien.

De heer Laeremans dient amendement nr. 5 in (stuk Senaat, nr. 5-1532/2) dat ertoe strekt het eerste lid, 6º, van het enig artikel van het voorstel tot herziening van de Grondwet te schrappen.

De heer Laeremans herhaalt dat hij nergens ziet hoe de gewettigde belangen van de Vlamingen worden gewaarborgd in Brussel. Hij ziet ze daarentegen van het politieke toneel verdwijnen. Waar ziet men het tweetalige karakter van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ?

Waarom wil men de Brusselse Vlamingen geen aanwezigheid in de Kamer gunnen ? Het is om die reden dat zijn fractie punt 6º wil doen vervallen.

De heer Moureaux herinnert eraan dat wanneer men de tekst van het akkoord zo bekijkt, men meteen opmerkt dat hij heel algemeen is. Hij stipt aan dat « (...) voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de wet voorziet in bijzondere modaliteiten om de rechtmatige belangen van de Nederlandstaligen en de Franstaligen in de vroegere provincie Brabant te vrijwaren (...) ». Als we ons aan de tekst houden, dan ziet hij niet in waarom hierover polemiek moet worden gevoerd. Hij gaat ervan uit dat het beginsel van de waarborg van de gewettigde belangen voor iedereen wordt gesteund. Voor het overige, is er een akkoord tussen de acht partijen en alleen de toekomst zal uitwijzen hoe dat concreet zal worden uitgevoerd.

In dit stadium is de voorgestelde tekst erg algemeen. Hij kan zowel over Waals-Brabant als Vlaams-Brabant gaan omdat er over de vroegere provincie Brabant wordt gesproken. Spreker ziet dus niet in hoe men nog verder zou kunnen gaan, nu er deze algemeen geldende tekst is.

De heer Pieters sluit zich aan bij de analyse van de heer Moureaux in de zin dat de tekst zeer algemeen is en bijgevolg geen vrijgeleide bevat om inbreuken te maken op het gelijkheidsbeginsel.

De heer Anciaux bevestigt overigens dat het in deze bepaling alleen gaat over de verkiezing voor de Kamer van volksvertegenwoordigers en niet over andere verkiezingen.

De heer Cheron gaat akkoord met opmerking van de heer Moureaux over de aard van de tekst. Het spreekt voor zich dat die bepaling algemeen is en geen aanleiding geeft tot speculatie over de draagwijdte ervan in de uiteindelijke tekst tot herziening. Hij begrijpt de kunstgreep van de heer Pieters die al heel duidelijk probeert om een tekst die hij nog niet kent in een bepaalde richting te sturen, buiten de lezing van het institutioneel akkoord om. De huidige tekst biedt de acht partijen enkel de mogelijkheid om een concrete tekst in een later stadium in te dienen.

De heer Pieters vindt het wel logisch dat zijn fractie tracht te weten over welke beperkingen men spreekt. Als hij hoort dat de tekst als zeer algemeen wordt beschouwd blijft hij bij zijn standpunt dat er geen vrijgeleide in zit om een ongelijke behandeling van de Nederlandstaligen en de Franstaligen mogelijk te maken.

Staatssecretaris Verherstraeten benadrukt dat de bepaling over de gewettigde belangen van de Nederlandstaligen en de Franstaligen uiteraard een uitvoering geeft aan het communautair compromis dat werd afgesloten. Trouwens, de modaliteiten waarnaar wordt verwezen, zijn door iedereen gekend, ze staan in het regeerakkoord en in andere nota's. Er zal uiteraard geen onderscheid worden gemaakt tussen de Nederlandstaligen en de Franstaligen.

Punt 7º

Over punt 7º wenst de heer Pieters volgende verduidelijking : het gaat over de culturele aangelegenheden die nog niet zouden zijn toegewezen aan de gemeenschappen. Er wordt wel eens naar de Zinneke Parade verwezen, wat volgens hem naast de kwestie is. De Zinneke Parade betreft een culturele aangelegenheid die immers toegewezen is aan de gemeenschappen. Welke andere culturele aangelegenheden zijn dan niet aangewezen aan de gemeenschappen ? Spreker ziet geen andere optie dan de federaal gebleven culturele instellingen zoals de Muntschouwburg of het Paleis voor Schone Kunsten. Zo niet, wat viseert men precies met dit punt 7º ?

De heer Laeremans dient amendement nr. 6 in (stuk Senaat, nr. 5-1532/2) dat strekt om het eerste lid, 7º, van het enig artikel van het ontwerp tot herziening van de Grondwet te doen vervallen.

Het is volgens spreker niet wenselijk dat Brussel nog meer bevoegdheden krijgt. Brussel is al een « super gewest » met ook nog eens provinciebevoegdheden. Daarop ook nog extra culturele bevoegdheden toekennen, is niet aanvaardbaar. Dit zou de versmelting tussen het Brussels Gewest en het Waals gewest alsmaar verhogen.

Reeds op 3 maart 1999 stelde het Vlaams Parlement in één van de vijf intussen welbekende resoluties dat « als principieel uitgangspunt de tweeledigheid van het staatsbestel voorop moet staan met daarnaast een specifiek statuut voor Brussel dat door Vlamingen en Franstaligen op voet van gelijkheid moet worden bestuurd. »

Deze resolutie werd door alle Vlaamse partijen gesteund en vandaag wordt daar diametraal tegen ingegaan. Brussel wordt immers een waterhoofd, met extra prestigebevoegdheden, wat spreker weigert.

De heer Anciaux stelt dat men kan uitsluiten dat punt 7 handelt over de federale culturele of federale wetenschappelijke instellingen.

Op vraag van de heer Laeremans of de heer Anciaux in eigen naam spreekt of in naam van de acht partijen, antwoordt de heer Moureaux dat zijn collega in eigen naam heeft gesproken.

De heer Delpérée herinnert eraan dat de formulering « bevoegdheden [...] die niet toegewezen zijn aan de gemeenschappen voor de aangelegenheden bedoeld in de artikelen 127, 128 en 129 » reeds in artikel 135 van de Grondwet voorkomt. Het is niets nieuws.

De heer Moureaux van zijn kant stelt vast dat de tekst eens te meer zeer algemeen is. Men stemt nog niet over het akkoord dat de acht partijen hebben gesloten, maar alleen over een tekst die mogelijkheden opent. Hij ziet niet in waarom men verder moet gaan dan wat in dit stadium ter discussie ligt.

De heer Pieters stelt dat het evident is dat wanneer de mogelijkheid wordt geopend om dit te creëren, hij een duidelijk antwoord wilt. Hij wenst voorbeelden van bevoegdheden die daaronder zouden vallen. Het Parlement heeft het recht om dit te weten.

Staatssecretaris Verherstraeten haalt de Zinneke Parade als voorbeeld aan. Dit staat trouwens in de voetnoot van bladzijde 28 van het communautair akkoord.

De heer Wathelet voegt eraan toe dat in het institutioneel akkoord ook de gemeentelijke sportinfrastructuren worden vermeld en de infrastructuren van de tweetalige beroepsopleidingen. Het gaat zeker niet om de federale, biculturele instellingen. Het gaat dus niet om de Munt, het Paleis voor Schone Kunsten of het Nationaal Orkest. Alleen de biculturele initiatieven van gewestelijk belang worden bedoeld.

De heer Moureaux wijst erop dat men die materies terugvindt in het akkoord van de acht partijen. Er bestaat wat de gemeentelijke infrastructuren betreft bijvoorbeeld al een vorm van samenwerking tussen het Brussels Gewest, de COCOF en de VGC. Het is de bedoeling daar een stevigere basis aan te geven.

Wat de beroepsopleidingen betreft, voorziet het akkoord erin dat het Brussels Gewest de mogelijkheid zal krijgen om beroepsopleidingen te organiseren, naast de integrale handhaving van van de bevoegdheden van de gemeenschappen.

De heer Pieters stelt vast dat dit een iets ernstiger antwoord is dan de Zinneke Parade waarvoor geen enkele noodzaak is aan een bijzondere bevoegdheid. Wel wenst hij met zekerheid te vernemen dat het niet gaat over de OCMW-bevoegdheden.

De heer Moureaux bevestigt dat de OCMW's in Brussel van de gemeenschappelijke commissie blijven afhangen.

Punt 8º

De heer Pieters wenst ook hier enige verduidelijking. Op dit ogenblik bestaan er een aantal materies waarvoor de Grondwet of de bijzondere wet samenwerkingsakkoorden voorschrijven. Daarnaast bestaan er akkoorden tussen de deelstaten wanneer zij zelf daartoe besluiten. Het is de heer Pieters niet duidelijk waar punt 8 over gaat. Wil het de deelstaten de bevoegdheid geven om afspraken te maken ? Wil het een procedure tot stand brengen waarvoor al in de grondwet of in de bijzondere wet samenwerkingsakkoorden voorzien zijn ? De tekst heeft het enkel over het « vereenvoudigen » van bestaande zaken, niet over nieuwe zaken. Het vereenvoudigen van welk soort samenwerkingsakkoorden wordt hier beoogd ?

Volgens de heer Cheron is het doel dat bijvoorbeeld het Vlaams Parlement in één enkele beweging een decreet zou kunnen stemmen dat zowel gemeenschaps- als gewestbevoegdheden zou bevatten.

De heer Laeremans dient amendement nr. 7 in (stuk Senaat, nr. 5-1532/2), dat strekt om het eerste lid, 8º, van het enig artikel van het ontwerp tot herziening van de Grondwet te doen vervallen.

De heer Laeremans vraagt in welke mate de samenwerkingsprocedures zouden kunnen gaan over bijvoorbeeld de politieke samenwerking tussen de Franse Gemeenschap en het Brussels Gewest in het kader van de Fédération Wallonie-Bruxelles. Is dit punt mede bedoeld om de samenwerking tussen deze beide deelstaten of de naamsverandering van de Franse Gemeenschap in de Fédération Wallonie-Bruxelles te concretiseren en er eventueel extra bevoegdheden aan te geven ? Valt ook de samenwerking tussen de gewesten in het kader van de Hoofdstedelijke Gemeenschap er onder ? Faciliteert wat in punt 8º staat die samenwerking of staat dit er volledig los van ?

De heer Wathelet verduidelijkt dat er momenteel nog steeds een debat bestaat over de vraag hoe de samenwerkingsprocedures kunnen vereenvoudigd worden. Voor sommigen is het nodig de grondwet te wijzigen om te beschikken over alle vereenvoudigingsmechanismen van deze procedures. Anderen stellen dat enkel een bijzondere wet hiertoe volstaat. Indien tijdens de komende besprekingen zou blijken dat er wijzigingen aan de grondwet moeten aangebracht worden, dan zal dit mogelijk zijn dankzij dit punt 8º.

De doelstelling van punt 8º is het bieden van de mogelijkheid de procedures van de samenwerkingsakkoorden te vereenvoudigen via een aanpassing van de grondwet indien dit nodig zou blijken. De Grondwet zal echter enkel worden gewijzigd wanneer een vereenvoudiging van de procedures niet mogelijk is via een bijzondere wet.

De heer Wathelet stelt zeer duidelijk dat punt 8º niet de Hoofdstedelijke Gemeenschap betreft.

De heer Cheron meent dat de jurisprudentie van de Raad van State over deze materie evolueert, waardoor voorzichtigheid geboden is en in dit punt 8º moet bepaald worden zodat de mogelijkheid bestaat de Grondwet te wijzigen.

De heer Delpérée wijst op een fundamentele regel in ons grondwettelijk systeem : een bijzondere wet is onmogelijk zonder grondwettelijke basis. Er bestaan geen « spontane » bijzondere wetten.

De heer Pieters onthoudt dat punt 8º niet handelt over de invoering van nieuwe samenwerkingsverbanden, maar over het vereenvoudigen van reeds bestaande wijzen van samenwerking.

De heer Moureaux stelt dat het niet de bedoeling is een hiërarchie van de normen in te voeren.

Dit wordt bevestigd door de heer Wathelet.

De heer Cheron meent dat de heer Pieters tracht een stand-still te creëren. Hij gaat verder dan de tekst zelf. Hij vertrekt van wat er bestaat en dat niet mogelijk zal zijn in de toekomst. Daar gaat het niet over.

De heer Wathelet verduidelijkt dat het werk dat hij samen met de heer Verherstraeten verricht, de bedoeling heeft uitvoering te geven aan de tekst die stelt het vergroten van de rol van de deelstaten in de federale instellingen, het sluiten van samenwerkingsakkoorden of het oprichten van interfederale organen te willen bevorderen. In de mate dat de uitvoering van het institutioneel akkoord op deze punten een wijziging van de Grondwet zou vereisen, zal gebruik kunnen worden gemaakt van dit punt 8º. Het is door middel van dit punt dat het institutioneel akkoord moet tot uitvoering worden gebracht. En er bestaat inderdaad nog een debat over hoe dit mogelijk is : met of zonder een wijziging van de Grondwet ? Indien punt 8º echter niet zou bestaan, dan zou de mogelijkheid om de Grondwet over dit thema te wijzigen niet bestaan, wat misschien nodig zal blijken.

De heer Laeremans meent dat het antwoord duidelijk is. De staatssecretaris wil alle pistes open houden omdat nog niet is uitgeklaard hoe dit dient te gebeuren. Spreker heeft de staatssecretaris heel duidelijk horen zeggen dat punt 8º geen betrekking zal hebben op de Hoofdstedelijke Gemeenschap. Hoe zal dit dan wel geïnstitutionaliseerd worden ? Wellicht zal dit dan enkel via een bijzondere wet gebeuren, en niet in de grondwet ? Senator Laeremans begrijpt wel dat via punt 8º grondwettelijk vorm kan gegeven worden aan de Fédération Wallonie-Bruxelles. De heer Laeremans heeft niet vernomen dat punt 8º niet de intentie heeft om Wallonië en Brussel nauwer aan elkaar te verbinden op structurele wijze. De ongerustheid van spreker blijft zodoende bestaan.

Volgens de heer Moureaux zijn de toelichtingen van de regering duidelijk. Spreker bevindt zich op dezelfde golflengte als andere leden als hij stelt dat het gaat om een vereenvoudiging, en niet om een wijziging van de fundamentele regels. De deur wordt niet op een kier gezet voor het instellen van een hiërarchie van de normen.

De heer Delpérée voegt hier aan toe dat de gebruikte formulering « de samenwerkingsprocedures tussen de entiteiten vereenvoudigt » niet betekent dat een instelling wordt gecreëerd, zoals door de heer Laeremans wordt beweerd.

Punt 9º

Deze bepaling is volgens de heer Pieters duidelijk. Inhoudelijk worden een aantal beginselen van onze federale staatsstructuur op de helling gezet. Het is onbegrijpelijk waarom voor één punt op één domein geen belangenconflicten zouden kunnen ingeroepen worden terwijl dit wel kan voor de meest futiele zaken. Punt 9º vormt een inbreuk op de federale structuur zoals we die nu kennen, en een inbreuk op de gelijke belangen van de deelstaten en de staat, zeker in de context van de financieringswet waar de belastbare grondslag belangrijk zal worden. Duidelijk is het echter wel.

De heer Anciaux begrijpt niet dat de heer Pieters zich tegen dit punt verzet, dat een versterking van de fiscale autonomie inhoudt.

De heer Pieters stelt dat punt 9º enkel over de federale wetgeving handelt. Het is volledig eenzijdig.

De heer Laeremans dient een amendement nr. 8 in (stuk Senaat, nr. 5-1532/2), dat strekt om het eerste lid, 9º, van het enig artikel van het ontwerp tot herziening van de Grondwet te doen vervallen.

Volgens de heer Laeremans vormt punt 9º een beknotting van de autonomie van de deelstaten, door een paragraaf in te voegen die de belangenconflictprocedure uitsluit ten aanzien van een wet of een beslissing van de federale overheid die wijzigingen aanbrengt aan belastbare grondslag, belastingtarief of vrijstellingen. De gemeenschappen of gewesten krijgen dus minder mogelijkheden dan ze vandaag hebben. Het is helemaal geen uitbreiding van de autonomie. De heer Laeremans heeft eerder gevraagd naar de ratio legis van deze bepaling. Er is toch recent geen conflict of een machtsmisbruik over dit soort procedures vastgesteld ?

De heer Verherstraeten, staatssecretaris, meent dat sommige leden van de commissie voorbij gaan aan het communautaire akkoord, waarbij een fiscale autonomie gegeven wordt van meer dan 10 miljard euro. Deze bepaling kadert in die overdracht. Er moet verhinderd worden dat de federale fiscaliteit bemoeilijkt wordt door ondoelmatig gebruik van belangenconflicten.

De heer Wathelet wijst er op dat op een bepaald ogenblik in de onderhandelingen 12 principes het voorwerp uitmaakten van een akkoord tussen een aantal partijen, die later niet het institutioneel akkoord gesloten hebben. In deze 12 principes zat ook deze bepaling omdat men niet wou dat de overdracht van het geheel van fiscale bevoegdheden aan de gewesten als gevolg zou hebben dat de federale overheid zijn fiscale bevoegdheden niet meer zou kunnen uitoefenen. Er is geen probleem met de overdracht van fiscale bevoegdheden, maar het mag niet de bedoeling zijn om deze overdracht later te gebruiken om de federale bevoegdheden te blokkeren. De federale overheid wil nog steeds in staat zijn de belastingen te verlagen.

Punt 10º

De heer Laeremans dient amendement nr. 9 in (stuk Senaat, nr. 5-1532/2) dat ertoe strekt het eerste lid, 10º, van het enig artikel van het ontwerp tot herziening van de Grondwet te doen vervallen.

Dit punt moet het mogelijk maken dat in de Grondwet een bepaling wordt ingevoegd om erin te voorzien dat geen wijziging kan worden aangebracht aan de essentiële elementen van de hervorming met betrekking tot het gebruik der talen in gerechtszaken in het gerechtelijk arrondissement Brussel alsook aan de ermee overeenstemmende aspecten inzake het parket, de zetel en het rechtsgebied, dan bij een wet, aangenomen met een bijzondere meerderheid.

Spreker meent dat het akkoord dat werd afgesloten omtrent de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel nefast is en hij nodigt eenieder uit om kennis te nemen van het document waarin alle taalverhoudingen, cijfers inzake werkvolume en dergelijke worden weergegeven. Daaruit zal blijken dat de onderhandelaars zich schromelijk hebben vergist door de 20N/80F verhouding te aanvaarden. Deze vergissing wordt doorgetrokken over alle rechtbanken heen, tot zelfs bij de politierechtbank, ook wanneer deze in burgerlijke dossiers uitspraak doet.

Dit laatste is niet zonder belang vermits zowat alle verzekeringsdossiers bij de Brusselse politierechtbanken worden behandeld omdat de verzekeringsmaatschappijen in Brussel hun hoofdzetel hebben. Deze burgerlijke zaken zijn kleiner in aantal maar vertegenwoordigen een grote werklast voor de betrokken magistraten. De verhouding 20N/80F is nergens op gebaseerd. Het is dan ook fout om in deze politierechtbanken in grote getale Franstalige magistraten te benoemen, daar waar de overgrote meerderheid vandaag Nederlandstalige magistraten zijn. Men creëert hier een overtal van 160 Franstalige magistraten terwijl er zich op het terrein geen enkel probleem stelt, gelet op de tweetaligheid van de meeste magistraten. Een overtal aan griffie-beambten dreigt eveneens te ontstaan door het hanteren van deze verdeelsleutel, vermits deze 160 overtallige Franstalige magistraten zich zullen laten bijstaan door Franstalig griffiepersoneel.

De heer Laeremans verwijst verder naar de uitspraken van de bevoegde staatssecretarissen over de indiening van de wetsvoorstellen inzake de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde en het gerechtelijk arrondissement Brussel. Deze zouden nog vóór het parlementair zomerreces 2012 goedgekeurd moeten worden. Hoeveel tijd zal de Raad van State krijgen om zijn advies te verstrekken ? In welke parlementaire assemblee zullen de teksten worden ingediend ? Zal men de voorstellen inzake de splitsing van het gerechtelijk arrondissement en de kieskring gelijktijdig behandelen, het ene in de Senaat en het andere in de Kamer van volksvertegenwoordigers ? Gaat het hier om wetsontwerpen van de regering of zullen de acht politieke fracties die het akkoord hebben afgesloten wetsvoorstellen indienen ? Welke is het tijdspad dat wordt vooropgesteld voor de hervorming van de Senaat ? Zal deze hervorming ook eerst in de Senaat worden besproken ?

De heer Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming, antwoordt dat het 10º een uitvoering betreft van het akkoord dat de acht onderhandelende politieke fracties hebben gesloten omtrent de splitsing van het parket van Brussel en een ontdubbeling van de zetel. Daarbij werden een aantal zaken overeengekomen en deze zal men honoreren.

Op dit ogenblik redigeert het Uitvoeringscomité voor de staatshervorming de juridische teksten die vereist zijn om aan de afgesloten akkoorden concreet gestalte te geven, onder meer wat betreft de splitsing van de kieskring en het gerechtelijk arrondissement. Van zodra deze teksten klaar zijn, worden ze ingediend en de staatssecretaris hoopt dat zo spoedig mogelijk het advies van de Raad van State zal worden gevraagd en verkregen. Het staat nog niet vast in welke parlementaire assemblee deze teksten zullen worden ingediend. In het najaar van 2012 zal men vervolgens verder gaan met de bevoegdheidsoverdrachten en de hervorming van de bijzondere financieringswet, zoals overeengekomen.

Punt 11º

De heer Pieters meent dat deze bepaling bijzonder onduidelijk is. Er wordt over « privaatrechtelijke gevolgen » gesproken. Gaat het hier om schadevergoedingen ? Gaat het over andere aangelegenheden ?

Waarom beperkt de voorliggende bepaling zich tot federale administratieve rechtscolleges ? Quid met de administratieve rechtscolleges die door de gemeenschappen en de gewesten werden ingesteld en die met dezelfde problematiek te maken hebben ?

Zal men toelaten dat tegen arresten van administratieve rechtscolleges cassatieberoep wordt aangetekend, nu ze bevoegd worden voor de privaatrechtelijke gevolgen ?

De heer Wathelet, staatssecretaris voor Staatshervorming, antwoordt dat men zich tot het federale niveau heeft beperkt omdat de administratieve rechtbanken die vandaag bestaan, zijn tot stand gekomen met gebruikmaking van de impliciete bevoegdheden waarover wordt gesproken in artikel 10 van de Bijzondere Wet van 8 augustus 1980, en dat het niet de bedoeling is om deze bevoegdheid in vraag te stellen. De Grondwet zal worden aangepast om eindelijk mogelijk te maken dat de Raad van State niet enkel de administratieve maar ook de burgerrechtelijke gevolgen van zijn arresten kan bepalen, zodat de rechtzoekende voor dit laatste niet langer een nieuwe, burgerrechtelijke procedure moet opstarten.

De heer Cheron benadrukt dat de voorgestelde bepaling in hoge mate het leven van de burgers zal vergemakkelijken. Vandaag moeten zij immers twee paden bewandelen om genoegdoening te krijgen.

De heer Anciaux meent dat de voorgestelde bepaling onmogelijk als gevolg kan hebben dat de rechten van de belanghebbenden zouden geschaad worden. Een beroepsprocedure, zoals ze vandaag bestaat tegen een uitspraak van de burgerlijke rechtbank wanneer over de privaatrechtelijke gevolgen uitspraak wordt gedaan, moet vanzelfsprekend blijven bestaan. Een beroeps- en een cassatieberoep moet dan ook behouden blijven. In het andere geval zou hier eerder sprake zijn van een beperking van de rechten van de burgers, eerder dan aan hun verzuchtingen tegemoet te komen, wat de bedoeling is.

De heer Pieters is het eens met deze laatste tussenkomst. Daarentegen begrijpt hij niet waarom de voorgestelde bepaling zich beperkt tot de administratieve rechtscolleges op het federale niveau en de mogelijkheid niet meteen creëert voor de administratieve rechtscolleges ingesteld door de gemeenschappen en de gewesten. Hiervoor is geen enkele reden. De uitleg van de staatssecretarissen overtuigt geenszins. Het gaat hier niet om een wijziging van de bevoegdheden tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten. Hij begrijpt niet waarom andere dan federale administratieve rechtscolleges niet bevoegd kunnen worden gemaakt om uitspraak te doen over de privaatrechtelijke gevolgen van hun uitspraken.

De heer Laeremans sluit zich aan bij deze opmerking. De andere dan federale administratieve rechtscolleges dienen op dezelfde wijze te worden behandeld.

Bovendien lijkt hem dit de gelegenheid bij uitstek om een doorbraak te realiseren in de oprichting van administratieve rechtscolleges van eerste aanleg waarbij de Raad van State, die vandaag overbevraagd is, als beroepsinstantie zou kunnen optreden. Vandaag wordt elk klein dispuut met een gemeentelijke overheid meteen voorgelegd aan een centrale rechtbank, daar waar een decentralisatie zich opdringt. De thans besproken bepaling zou een dergelijke hervorming tenminste niet onmogelijk mogen maken.

De heer Wathelet, staatssecretaris voor Staatshervorming, herhaalt dat de gemeenschappen en gewesten vandaag geen uitdrukkelijke bevoegdheid hebben om administratieve rechtbanken op te richten. De administratieve rechtbanken die zij hebben opgericht vloeien voort uit de impliciete bevoegdheden, vermeld in artikel 10 van de Bijzondere Wet van 8 augustus 1980. Deze bevoegdheid wordt helemaal niet in vraag gesteld en de gemeenschappen en gewesten beschikken over een volledige autonomie ter zake, die wordt gerespecteerd.

De voorgestelde bepaling wenst alleen de federale administratieve rechtscolleges — met name de Raad van State — de bevoegdheid te geven om ook uitspraak te doen over de privaatrechtelijke gevolgen van hun uitspraken. Wanneer de voorgestelde tekst ook de andere dan federale administratieve rechtbanken zou hebben vermeld, zou men ongetwijfeld hebben opgemerkt dat wordt geraakt aan de bevoegdheid en de autonomie van de gemeenschappen en de gewesten.

De heer Pieters is verheugd over deze laatste verklaring van de staatssecretaris. Ze brengt immers met zich mee dat de impliciete bevoegdheid om een administratieve rechtbank op te richten, waarover de gemeenschappen en de gewesten beschikken met toepassing van artikel 10 van de Bijzondere Wet van 8 augustus 1980, ook de bevoegdheid inhoudt om deze rechtbanken uitspraak te laten doen over de privaatrechtelijke gevolgen van hun uitspraken.

Hij vreest evenwel dat dit niet echt de bedoeling is van de staatssecretaris. Daarom begrijpt hij niet waarom men de bevoegdheid om uitspraak te doen over de privaatrechtelijke gevolgen ook niet aan de andere dan federale administratieve rechtbanken zou geven. Een administratief rechtscollege dat door een gewest werd ingesteld en, bijvoorbeeld, over milieu-aangelegenheden uitspraak moet doen zou immers ook de bevoegdheid moeten krijgen om uitspraak te doen over de privaatrechtelijke gevolgen. Zulks tast de bevoegdheden van de federale overheid noch van de gemeenschappen en gewesten aan.

De heer Laeremans vreest een systeem van twee maten en gewichten. Een beroep tegen een Vlaamse administratieve rechtbank in milieu-aangelegenheden wordt door de Raad van State behandeld, die dan meer bevoegdheden zou hebben al naargelang het federale dan wel gewestelijke aangelegenheden betreft. Hier wordt een nieuwe discriminatie in het leven geroepen.

De heer Pieters stelt vast dat de staatssecretaris het verbinden van privaatrechtelijke gevolgen aan de beslissingen van de door de deelgebieden op basis van hun impliciete bevoegdheden opgerichte administratieve rechtscolleges beschouwt als een inmenging van de federale overheid in de impliciete bevoegdheden van de deelgebieden. Moet uit deze verklaringen worden afgeleid dat de impliciete bevoegdheden van de deelgebieden hen toestaan om de behandeling van de privaatrechtelijke gevolgen op te dragen aan de door hen opgerichte administratieve rechtscolleges ?

Spreker geeft het voorbeeld van milieumisdrijven, die door de regionale administratieve rechtscolleges worden behandeld. Momenteel zijn deze laatste niet bevoegd voor de privaatrechtelijke gevolgen van deze misdrijven. Waarom wordt niet in deze mogelijkheid voorzien in de tekst aangezien dit noch aan de bevoegdheden van de federale macht, noch aan die van de deelgebieden raakt ?

De heer Laeremans wijst erop dat de voorgestelde regeling een vorm van discriminatie inhoudt. Een beroep tegen een beslissing in milieuzaken van een Vlaams administratief rechtscollege zal worden behandeld door de Raad van State. De Raad van State zal dus meer bevoegdheden hebben inzake federale aangelegenheden — waarin hij zich ook over de privaatrechtelijke gevolgen zal kunnen uitspreken — dan voor de regionale aangelegenheden.

Punt 12º

De heer Laeremans dient amendement nr. 10 in (stuk Senaat, nr. 5-1532/2), dat ertoe strekt in het eerste lid, 12º, van het enig artikel van het ontwerp tot herziening van de Grondwet, de woorden « aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid », te doen vervallen.

Spreker verheugt zich erover dat men de gemeenschappen en gewesten wil betrekken bij bepaalde aspecten van het justitiebeleid. Hij begrijpt echter niet waarom de deelname van de gemeenschappen en gewesten bij een bijzondere wet moet worden geregeld. Een gewone wet volstaat om deze kwestie te regelen.

Punt 13º

De heer Pieters stelt vast dat het 13º ertoe strekt de nieuwe bevoegdheden van de Raad van State te wijzigen. Welke zijn deze nieuwe bevoegdheden ?

De heer Laeremans dient amendement nr. 11 in (stuk Senaat nr. 5-1532/2), dat ertoe strekt het eerste lid, 13º, van het enig artikel van het ontwerp van herziening van de Grondwet te doen vervallen.

Spreker ziet niet in waarom de huidige beraadslagingsprocedure in de afdeling bestuursrechtspraak zou moeten worden aangepast. De inperking van de bevoegdheden van de Vlaamse Kamers van de Raad van State is onaanvaardbaar.

De heer Wathelet, staatssecretaris voor Staatshervorming, wijst erop dat de ontwerptekst voorziet in de mogelijkheid om een zaak rechtstreeks aanhangig te maken bij de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De tekst verleent de Raad van State geen nieuwe bevoegdheden. De algemene vergadering krijgt nieuwe bevoegdheden. Bepaalde dossiers, die nu al door de Raad van State worden behandeld, zullen in de toekomst worden toegewezen aan de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak.

De heer Pieters vindt het wetgevingstechnisch gezien eigenaardig om de Grondwet te willen wijzigen teneinde nog onbestaande regels te « betonneren ».

Volgens de heer Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming, maakt dit deel uit van het communautaire compromis.

Punt 14º

De heer Pieters verwijst naar de bespreking van punt 6º. Hij leidt uit de voorgestelde bepaling af dat er geen stelsel kan worden ingevoerd dat uitsluitend op de Nederlandstaligen of de Franstaligen van toepassing zou zijn omdat het artikel geen verschillende behandeling toelaat tussen de gewettigde belangen van elk.

De heer Laeremans dient amendement nr. 12 in (stuk Senaat, nr. 5-1532/2) dat ertoe strekt het eerste lid, 14º, van het enig artikel van het voorstel tot herziening van de Grondwet te schrappen.

Spreker verwijst naar de bespreking over de splitsing van het kiesarrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde. Men voert voor de Europese verkiezingen een vergelijkbare oplossing in zoals voor de federale wetgevende verkiezingen. De inwoners van de zes faciliteitengemeenten krijgen een bevoorrecht statuut voor de federale verkiezingen omdat zij deel mogen uitmaken van het Brusselse kiescollege en het Vlaamse kiescollege. Spreker meent dat dit waarborgen biedt voor de Franstaligen in de rand omdat hun stem een zeker gewicht zal hebben maar er wordt niet in een vergelijkbaar systeem voorzien voor de Brusselse Vlamingen.

De heer Moureaux merkt op dat de Brusselse Vlamingen voor hun lijsten kunnen stemmen. Het nieuwe stelsel is een logisch gevolg van de splitsing van het kiesarrondissement.

De heer Laeremans verduidelijkt dat het nieuwe stelsel tot gevolg heeft dat de Vlaamse kiezers in Brussel geen enkele vertegenwoordiger zullen hebben omdat de vijftien verkozenen van het Brussels college vermoedelijk allemaal Franstaligen zullen zijn. Het voorgestelde systeem is discriminerend voor de Brusselse Vlamingen.

De heer Cheron verwijst naar de antwoorden tijdens de bespreking van punt 6º. Hij merkt op dat de vorige spreker bijna pleit voor een niet-splitsing van het arrondissement.

De heer Laeremans denkt dat het nieuwe stelsel de situatie van de Brusselse Vlamingen erger maakt. Hij betreurt het dat men de oplossingen heeft laten vallen die gebaseerd waren op de apparentering van de Vlaamse stemmen in Brussel met de stemmen van Vlaams-Brabant en de stemmen van de Franstaligen in Brussel met die van Waals-Brabant.

De heer Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervormingen, verduidelijkt dat de evenwichtige oplossing voor de federale verkiezingen ook wordt toegepast voor de Europese verkiezingen. De bijzondere uitvoeringsbepalingen waarin wordt voorzien, worden door heel wat mensen als redelijk beschouwd, ook van Nederlandstalige kant. Hij bevestigt anderzijds dat er geen onderscheid zal kunnen worden gemaakt tussen de Nederlandstaligen en de Franstaligen in de vroegere provincie Brabant.

De heer Broers leidt hieruit af dat dit niet geldt voor de overige Vlaamse provincies.

De heer Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervormingen, verwijst naar het akkoord tussen de acht partijen.

Punt 15º

De heer Pieters vraagt wat de meerwaarde is van de voorgestelde bepaling. Spreker denkt dat wat wordt voorgesteld momenteel al mogelijk is.

De heer Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervormingen, is het niet eens met dat standpunt. Op grond van het huidige artikel 180 van de Grondwet kunnen er geen opdrachten rechtstreeks aan het Rekenhof worden toevertrouwd.

De heer Pieters verwijst naar de opdrachten van het Rekenhof zoals omschreven op diens website. Hij ziet de meerwaarde niet in van de voorgestelde bepaling.

De heer Laeremans dient amendement nr. 13 in (stuk Senaat, nr. 5-1532/2) dat ertoe strekt in het eerste lid, 15º, van het enig artikel van het voorstel tot hervorming van de Grondwet de woorden « het Rekenhof opdrachten kunnen toevertrouwen, in voorkomend geval tegen betaling » te vervangen door de woorden « een eigen Rekenhof kunnen oprichten ».

De heer Laeremans verklaart dat zijn amendement het voordeel biedt dat de federale regering op die manier besparingen zal realiseren door een deel van de kosten door te schuiven naar de gewesten. De kosten van de huidige doorlichting van de Vlaamse begroting door het Rekenhof en de behandeling van klachten die een Vlaams parlementslid kan indienen, worden op dit ogenblik door het federaal niveau gedragen. Iedereen die bezorgd is om de financiële situatie van het federaal niveau zou zijn amendement moeten goedkeuren.

Staatssecretaris Wathelet meent dat de meerwaarde van het voorstel erin bestaat dat het huidig artikel 180 de bevoegdheden van het Rekenhof beperkt. Het regeerakkoord kent een bijkomende bevoegdheid toe aan het Rekenhof, dit wil zeggen de mogelijkheid voor de deelgebieden om aan het Rekenhof opdrachten te geven tegen betaling.

De heer Laeremans wijst erop dat de Vlaamse regering in haar regeerakkoord van 15 juli 2009 de wens heeft geuit een grotere autonomie te verkrijgen inzake het bepalen van de regels met betrekking tot het beheer en de controle van haar financiën. In dat verband werd geopperd een Vlaams Rekenhof op te richten bij het Vlaams Parlement. Zijn fractie stelt dus voor wat de N-VA, de CD&V en de sp.a in het Vlaams regeerakkoord bepleiten.

Staatssecretaris Verherstraeten wijst erop dat het federale regeerakkoord gedeeltelijk uitvoering geeft aan de Octopusnota. Hij stelt vast dat de Vlaamse regering oordeelt dat het federale regeerakkoord niet in tegenspraak is met het Vlaamse regeerakkoord.

Laatste zin

De heer Laeremans dient amendement nr. 14 in (stuk Senaat, nr. 5-1532/2) teneinde in de laatste zin het woord « geen » te vervangen door het woord « een ». Daardoor zou de goedkeuring van dit herzieningsvoorstel de ontbinding van de Kamers meebrengen waardoor de kiezers hierover hun oordeel kunnen uitspreken.

Globale amendementen

Tot sluit buigt de commissie zich over een aantal globale amendementen.

Amendement nr. 1

De heer Laeremans dient amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 5-1532/2) teneinde het enig artikel in zijn geheel te vervangen. Dit amendement beoogt artikel 195 van de Grondwet duurzaam te wijzigen, hetgeen de bedoeling was van de preconstituante. Een herziening zou tijdens dezelfde legislatuur kunnen worden doorgevoerd wanneer twee derden van de leden aanwezig is en ze wordt aangenomen met drie vijfden van de stemmen. Dat vormt de garantie dat ook de Franstaligen bij de bespreking en de stemming aanwezig moeten zijn. De beslissingsmeerderheid ligt echter lager.

Staatssecretaris Verherstraeten verwijst naar het antwoord dat hij tijdens de algemene bespreking heeft verstrekt.

Amendement nr. 15

De heer Laeremans dient amendement nr. 15 in (stuk Senaat, nr. 5-1532/2) teneinde het enig artikel in zijn geheel te vervangen. Het strekt ertoe alle 198 artikelen van de Grondwet in de overgangsbepaling op te nemen.

De heer Laeremans verwijst naar de uitgebreide toelichting bij dit amendement. De Belgische Grondwet was indertijd niet conform met de Nederlandse Grondwet en is dus in feite ontstaan uit het niets. Ooit zal ook een Vlaamse Grondwet worden geschreven die een breuk met het verleden maakt.

Amendement nr. 16

De heer Pieters dient amendement nr. 16 in (stuk Senaat, nr. 5-1532/2) teneinde het enig artikel in zijn geheel te vervangen. Zijn amendement beoogt een permanente en duurzame herziening van artikel 195.

Amendementen nrs. 17, 18 en 19

Op amendement nr. 16 dient de heer Pieters de subsidiaire amendementen nrs. 17, 18 en 19 in (stuk Senaat, nr. 5-1532/2).

Amendement nr. 17 heft de punten 1º tot en met 15º van de overgangsbepaling op.

De amendementen nrs. 18 en 19 beogen twee punten toe te voegen aan de overgangsbepaling. Deze punten behoeven een dringend grondwettelijk antwoord. Amendement nr. 18 betreft de herzienbaarheid van artikel 174 om de schuldenrem grondwettelijk te verankeren, terwijl amendement nr. 19 artikel 48 viseert teneinde het onderzoek van de geloofsbrieven aan het Parlement te onttrekken en, mits een herziening van artikel 142, aan het Grondwettelijk Hof toe te vertrouwen.

De juridische verankering van de schuldenrem wordt opgelegd door de Europese Unie. Zij vraagt om dat het binnen een bepaalde termijn te doen en bij voorkeur in de Grondwet. In principe zou dit met een bijzondere wet kunnen gebeuren, maar in ons land moet de Grondwet daarin voorzien. Aangezien er spoed is, zou artikel 174 dus ook in de overgangsbepaling moeten worden opgenomen.

Ingevolge het Grosaru-arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens moet België zijn procedure aanpassen voor het onderzoek van de geloofsbrieven en de behandeling van verkiezingsbetwistingen. Het is onaanvaardbaar dat bij verkiezingen het Parlement rechter en partij is. Het volstaat niet om alleen artikel 142 van de Grondwet te wijzigen, ook artikel 48 moet worden gewijzigd.

Indien men het argument enige geloofwaardigheid wil geven dat de voorgestelde regeling van artikel 195 ingegeven is door een dringende noodzakelijkheid, dan moeten ook deze twee punten in de overgangsbepaling worden opgenomen.

De heer Cheron stelt vast dat de heer Pieters, die getracht heeft aan te tonen dat de voorgestelde wijziging van artikel 195 verkeerd was, nu voorstelt om twee artikelen toe te voegen aan de lijst waarin de overgangsbepaling voorziet en die niets te maken hebben met de hervorming van de instellingen.

De heer Pieters blijft erbij dat een tijdelijke wijziging van artikel 195 onaanvaardbaar is. Het enige antwoord dat men hem geeft is dat dit nu eenmaal binnen de meerderheid is overeengekomen. Als er voor deze formule echter een meerderheid wordt gevonden, waarom zou men er dan geen gebruik van maken om twee vragen op te lossen die Europeesrechtelijk worden gesteld en op korte termijn moeten worden opgelost.

Volgens de heer Anciaux past de problematiek van de schuldenrem niet in de bespreking van het voorstel tot herziening van artikel 195 van de Grondwet, maar eerder in de bespreking van een voorstel tot herziening van artikel 7bis van de Grondwet dat voor herziening vatbaar is verklaard.

Wat het hoofdamendement nr. 16 van de heer Pieters betreft, verwijst de heer Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming, naar de algemene bespreking. De twee andere amendementen die in ondergeschikte orde zijn ingediend, staan buiten het communautaire akkoord. Het voorstel van grondwetswijziging is bewust beperkt tot de uitvoering van dat akkoord, hetgeen vanzelfsprekend ook te maken heeft met de gevoeligheden omtrent artikel 195.

Wat de subsidiaire amendementen nrs. 18 en 19 betreft, stelt de staatssecretaris dat de inhoud van het Grosaru-arrest niet eenduidig is. Het Europees Mensenrechtenhof heeft namelijk aanvaard dat klassieke democratieën met een lange parlementaire traditie, zoals België, de huidige regeling mogen behouden. Met betrekking tot het principe van de schuldenrem is het zo dat, eens de twaalf lidstaten het nieuwe verdrag bekrachtigd hebben, de vraag zal rijzen of dat principe al dan niet grondwettelijk moet worden verankerd dan wel moet worden opgenomen in een bijzondere wet. Er werden ondertussen al initiatieven genomen om het grondwettelijk te verankeren, onder meer door het voorstel van de heer Van Rompuy tot herziening van artikel 7bis van de Grondwet teneinde een schuldenrem in te voeren (stuk Senaat, nr. 5-1499/1). We moeten in ieder geval eerst alle mogelijkheden onderzoeken en alleen als er geen andere oplossing mogelijk is, zal andermaal een beroep worden gedaan op artikel 195.

VI. STEMMINGEN

De amendementen nrs. 1 tot 15 worden achtereenvolgens verworpen met 10 tegen 4 stemmen.

De amendementen nrs. 16 tot 19 worden achtereenvolgens verworpen met 11 tegen 4 stemmen.

Het enige artikel wordt aangenomen met 11 tegen 4 stemmen. Bijgevolg vervalt het herzieningsvoorstel nr. 5-466/1.

Dit verslag wordt werd eenparig goedgekeurd door de 14 aanwezige leden.

De rapporteurs, De voorzitster,
Bert ANCIAUX. Francis DELPÉRÉE. Sabine de BETHUNE.

De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers (zie stuk Kamer, nr. 53-2064/5).


(1) Handelingen Kamer, 1979-80, 3 juli 1980, blz. 2330.