5-1448/1

5-1448/1

Belgische Senaat

ZITTING 2011-2012

24 JANUARI 2012


Voorstel van resolutie betreffende de bevoegdheidsoverschrijdende rol van het Europese Hof voor de rechten van de mens

(Ingediend door mevrouw Anke Van dermeersch c.s.)


TOELICHTING


Het Europese Hof voor de rechten van de mens (hierna « EHRM » of « Hof ») is een orgaan van de Raad van Europa en werd opgericht door het Verdrag tot Bescherming van de rechten van de mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna « EVRM »).

Het EVRM kwam tot stand in Rome op 4 november 1950, in navolging van de in 1948 opgestelde Universele Verklaring van de rechten van de mens en werd ondertekend door de leden van de Raad van Europa (hierna « de Raad »).

Aanvankelijk was het EVRM slechts geldig voor de lidstaten van de Raad die het verdrag hadden geratificeerd maar sinds de inwerkingtreding van het elfde protocol bij het EVRM (1) op 1 november 1998, is het EVRM van toepassing op alle lidstaten en werd het EHRM een permanente internationaalrechtelijke instantie.

Sinds het Smeerkaasarrest (2) weten we dat een internationale rechtsnorm die rechtmatig tot stand gekomen is, en directe werking heeft in de interne rechtsorde, voorgaat op het interne recht, zowel op vroegere als op latere wetten (3) . Het EVRM voldoet aan die twee voorwaarden, dus moet de Belgische rechter bij de toetsing van de gedragingen van de rechtsonderhorigen aan de normen van de overheid, die normen ook toetsen aan het EVRM, en desgevallend het laatste voorrang geven (4) . Indien het Hof vaststelt dat er daarbij een schending van het Verdrag of van de Protocollen heeft plaatsgevonden en indien het nationale recht van de betrokken Hoge Verdragsluitende Partij slechts gedeeltelijk rechtsherstel toelaat, kent het Hof, indien nodig, een billijke genoegdoening toe aan de benadeelde (5) .

Het aantal zaken voor het EHRM is enorm toegenomen. In 1999 waren er 175 uitspraken. Tien jaar later, in 2009, waren er 1 622 arresten (6) .

Niet alleen kenden sommige Aanvullende Protocollen nieuwe fundamentele rechten toe, die het oorspronkelijke verdrag van 1950 nog niet waarborgde, ook de manier waarop die rechten door het individu zelf konden worden afgedwongen, verbeterde door de jaren heen (7) .

Bovendien is ook het aantal lidstaten toegenomen. Toen het EVRM werd opgesteld en ondertekend waren er drieëntwintig Staten lid van de Raad. Vandaag is dit aantal gegroeid tot zevenenveertig.

Op een recente conferentie van de Raad (8) hebben de regeringen van de zevenenveertig lidstaten zich op bepaalde punten kritisch uitgelaten over de rol van het EHRM (9)  :

« The Conference :

— invites the Court, when examining cases related to asylum and immigration, to assess and take full account of the effectiveness of domestic procedures and, where these procedures are seen to operate fairly and with respect for human rights, to avoid intervening except in the most exceptional circumstances;

[...]

— considers that the Court, when referring to its « well-established case-law » must take account of legislative and factual circumstances and developments in the respondent State;

[...]

— invites the Court to apply fully, consistently and foreseeably all admissibility criteria and the rules regarding the scope of its jurisdiction, ratione temporis, ratione loci, ratione personae and ratione materiae;

[...]

— invites the Court to give full effect to the new admissibility criterion in accordance with the principle, according to which the Court is not concerned by trivial matters (de minimis non curat praetor);

[...]

— invites the Court to confirm in its case law that it is not a fourth-instance court, thus avoiding the re-examination of issues of fact and law decided by national courts. »

De regeringen drongen op de conferentie ook aan op een beperking tot een absoluut minimum van het aantal kortgedingen. Tussen 2006 en 2010 is het aantal kortgedingen in asielzaken met maar liefst 4 000 % gestegen. In 2010 waren er 4 786 zaken in kort geding ofschoon dit aantal in feite « nul » zou moeten bedragen.

De voorzitter van het Grondwettelijk Hof, professor Marc Bossuyt, deelt deze opvatting over de kortgedingen voor het Hof :

« Het Hof van Straatsburg gaat zijn boekje te buiten door deze kortgedingen te aanvaarden. Het mag immers alleen maar nagaan of een bepaalde wettelijke regel klopt met het mensenrechtenverdrag. Het kan zich niet in de plaats stellen van de staten die het verdrag ondertekenden. Dat doet het wél in deze kortgedingen. Het Hof gaat asielverzoeken, die door de staten al grondig zijn onderzocht, eigenlijk opnieuw onderzoeken, terwijl het daarvoor noch de wettelijke bevoegdheid, noch de kennis van de situatie, noch de mogelijkheid om de situatie grondig te onderzoeken heeft » (10) .

Bossuyt heeft ook kritiek op de rechtspraak van het EHRM over asielzoekers (11)  :

« In de Straatsburgse rechtspraak over asielzoekers van de laatste vijf jaar zijn drie belangrijke evoluties vast te stellen. Eerst en vooral is er een enorme explosie van het aantal arresten. In de zestien jaar van 1989 tot 2004 waren er zestien arresten; in de vier en half jaar van 2004 tot juni 2009 zijn dat er vijfenveertig. Dat is een vertienvoudiging op jaarbasis. De eerste periode noem ik de « terughoudende » periode; de tweede de « activistische ».

Er worden ook meer arresten unaniem geveld : de helft van de arresten in de eerste periode, tegenover 86 % van de arresten in de tweede. Mij lijkt het een onechte eensgezindheid, die vooral te verklaren is door het gebrek aan tijd van de rechters, door de overbelasting van het Hof. De derde evolutie is de belangrijkste : terwijl het Hof vroeger tegenover de regeringen een eerder begrijpende houding aannam, staat het nu veel welwillender tegenover de belangen van asielzoekers.

We zien dat vooral in de rechtspraak over artikel 3 EVRM : het verbod van folteringen en onmenselijke en vernederende behandelingen. Vóór 2004 gaf het Hof in 33 % van de gevallen waarin zo'n schending in asielzaken werd aangevoerd, de klager gelijk. Vanaf 2004 is dat in 80 % van de gevallen. Of nog : in de eerste periode stelde het Hof om de vier jaar zo'n schending vast, in de tweede om de twee maanden.

Het gaat om « indirecte » en « virtuele » schendingen. Staten worden door het Hof veroordeeld, niet omdat zij zelf de klager hebben gefolterd, maar omdat zij hem willen overbrengen naar een andere Staat die dat mogelijk zou doen. Ook wanneer de Staat de klager heeft teruggestuurd naar zijn herkomstland waar hij later niet werd mishandeld, wordt de Staat toch veroordeeld omdat dat had (of misschien nog zou) kunnen gebeuren.

Soms besluit het Hof nu ook tot « procedurele » schendingen van artikel 3, zoals in het arrest Hussain tegen Roemenië van 14 februari 2008. Het Hof oordeelde dat de politie de zaak van een man die klaagde over geweld door zijn vroegere vriendin niet voldoende had onderzocht, en dat de zaak ten onrechte niet voor de rechter was gekomen. Vele landen hebben dagelijks zulke zaken die niet voor een rechtbank komen. Die benadering houdt het gevaar in dat schendingen van artikel 3, nochtans de meest « infame » mensenrechtenschendingen, worden gebanaliseerd en enkel onverschilligheid oproepen. »

Bossuyt verwijst onder andere naar het arrest Mubilanzila Mayeka en Kaniki Mitunga van 12 oktober 2006 als voorbeeld van de banalisering.

België werd veroordeeld omdat de vijfjarige peuter Tabitha twee maanden in een gesloten centrum voor illegalen had moeten verblijven en ze nadien op een vliegtuig naar Kinshasa werd gezet alwaar geen enkel gezinslid aanwezig was om haar op te vangen.

Het EHRM stelde vast dat Tabitha zich in een extreem kwetsbare positie bevond toen ze als kind zonder ouders, op zeer jonge leeftijd in een haar volstrekt onbekend land aankwam. In de gevangenis zat ze tussen volwassenen, had ze geen begeleiding en geen onderwijs. Volgens het Hof moeten de autoriteiten zich bewust zijn geweest van de ernstige psychologische gevolgen die de detentie moet hebben gehad op de peuter. Zowel de opsluiting zelf als de omstandigheden typeert het Hof als inhumaan en stelt een schending van artikel 3 EVRM vast. Ook de deportatie zelf en de grote angsten die de detentie bij de moeder heeft veroorzaakt, schenden artikel 3 EVRM. De omstandigheden in de gevangenis waren in het geheel niet geschikt voor de uiterst kwetsbare positie waarin Tabitha zich bevond en daarmee hebben de Belgische autoriteiten ook Tabitha's recht op vrijheid geschonden, beschermd door artikel 5 EVRM.

Bossuyt : « Naast een schadevergoeding van 25 000 euro aan Tabitha kreeg ook haar moeder 10 000 euro omdat zij « een diepe angst » had ervaren terwijl Tabitha in dat centrum verbleef. Welnu, Tabitha werd nauwelijks anders behandeld dan een kind dat aan een crèche wordt toevertrouwd. Dat zegt het arrest zelf in paragraaf 37 ! En bovendien had haar moeder zelf haar tweeling van drie jaar gedurende twee jaar achtergelaten in Kinshasa. Had België Tabitha moeten toewijzen aan een 18-jarige vrouw van wie de vader voor zedenfeiten met minderjarigen aangehouden was, zoals door haar toenmalige advocaat werd voorgesteld ? De Belgische staat heeft zich geen inspanning bespaard om van Canada de toelating te krijgen voor Tabitha om naar haar moeder te kunnen gaan. Zes dagen nadat ze naar Kinshasa was gerepatrieerd, werd ze — na interventies van de Belgische eerste minister bij zijn Canadese collega — op kosten van België naar Canada overgebracht. »

Volgens Bossuyt stelt het EHRM zich, ook in de beoordeling van de feiten, meer en meer in de plaats van de nationale instanties die over asielzoekers moeten beslissen en voor wie het risico op foltering veel minder ernstig en reëel is :

« In de zaak N. tegen Finland van 26 juli 2005 reisden twee rechters van het Hof zelfs naar Finland om na te gaan of een Congolese asielvrager wel geloofwaardig was, wat door drie opeenvolgende Finse instanties en door de Nederlandse overheid werd betwijfeld. De Congolees had vier verschillende namen opgegeven en sprak zelfs de taal niet van de stam waartoe hij beweerde te behoren. Het Hof achtte hem niettemin geloofwaardig. Om de geloofwaardigheid van een Congolees met kennis van zaken te beoordelen is het misschien nuttiger om naar Kinshasa te gaan dan naar Helsinki. Zo oordeelt het Hof niet alleen over mensenrechtenschendingen in de zevenenveertig verdragsstaten, maar gaat het ook nog speculeren over de toestand van de mensenrechten in vele andere staten van de wereld waarnaar asielzoekers worden uitgewezen. »

Over de voorlopige maatregelen zegt Bossuyt :

« Het Hof verwijst naar het VN-Comité tegen foltering en naar het VN-Mensenrechtencomité, maar die comités kunnen geen juridisch bindende beslissingen nemen. Het Hof verwees ook nog naar het Internationaal Gerechtshof in Den Haag en naar het Inter-Amerikaanse mensenrechtenhof van Costa Rica, maar die hebben elk in hun constitutieve teksten wel een bepaling over voorlopige maatregelen. Daarenboven hebben de Europese verdragspartijen steeds geweigerd zo'n bepaling in een aanvullend protocol op te nemen. Het Hof legt hen dus verplichtingen op die zij nooit hebben willen aanvaarden.

Vaak wordt nu over zulke verzoeken tot voorlopige maatregelen beslist binnen 24 uur zonder dat de betrokken verdragspartij zelfs maar de gelegenheid krijgt om te worden gehoord. Het gaat dus als in een procedure op eenzijdig verzoekschrift. Het vermoeden van onschuld en de rechten van verdediging wordt de staten niet gegund, en zeker niet de staten die geen verdragspartij zijn. »

Het EHRM neemt functies op zich die niet behoren tot zijn kerntaak. Bossuyt :

« Het Hof mag niet uit het oog verliezen dat zijn taak dubbel subsidiair is : het komt na de nationale wetgever, die als enige politiek verantwoordelijk is, en na de nationale rechtscolleges. Het Hof wil echter alle rechtsregels waaraan een mensenrechtenaspect zit onder zijn bevoegdheid brengen, ook al hebben de verdragsstaten dat niet gewild. Het Hof heeft nu vier functies op zich genomen, waarvan er maar één tot zijn kerntaak behoort. Zo gedraagt het zich nu eens als feitenrechter in beroep, dan weer als cassatierechter (in asielzaken vooral wat artikel 5 betreft) door na te gaan of een verdragspartij haar eigen wetgeving wel correct heeft toegepast. Sinds het arrest Mamatkoulov is het nu ook nog kortgedingrechter geworden. Zijn eigenlijke taak is na te gaan of de nationale wetgeving van een verdragsstaat en de gevolgde rechtsprocedures wel in overeenstemming zijn met het EVRM. Daarvoor is het Hof van Straatsburg opgericht. »

Bossuyt besluit dat er te veel terughoudendheid bestaat om kritiek te uiten op het EHRM en verwijt het Hof dat het alle zaken waarin een mensenrechtenaspect zit naar zicht toetrekt :

« Het Hof gaat daarin zover dat je zelfs van een « rechterlijke revolutie » mag gewagen. Zijn arresten worden als onaantastbaar en onbekritiseerbaar ervaren. Advocaten van asielzoekers en de behartigers van hun belangen juichen, terwijl de Staten zich in stilzwijgen hullen. Straatsburg locuta, causa finita. Wanneer er kritiek is in de rechtsleer, is dat bijna altijd omdat het arrest nog een stapje verder zou moeten gaan. Wie zelden wordt bekritiseerd, loopt het gevaar te denken dat hem alles is veroorloofd. »

Een andere criticus van het EHRM is de Engelse Lord Leonard Hoffmann. Deze Senior Law Lord is reeds meerdere malen scherp uitgevallen tegen het EHRM. Hoffman beschuldigt het Hof van bevoegdheidsoverschrijding en van de betrachting om een « federal law of Europe » te creëren.

In een toespraak voor het Studies Judicial Board in 2009 zei hij over het EHRM onder meer volgende zaken (12)  :

— « It has been unable to resist the temptation to aggrandise its jurisdiction and to impose uniform rules on member states. »

— « It considers itself the equivalent of the Supreme Court of the United States, laying down a federal law of Europe. »

— « As the case law shows, there is virtually no aspect of our legal system, from land law to social security to torts to consumer contracts, which is not arguably touched at some point by human rights. But we have not surrendered our sovereignty over all these matters. We remain an independent nation with its own legal system, evolved over centuries of constitutional struggle and pragmatic change. I do not suggest belief that the United Kingdom's legal system is perfect but I do argue that detailed decisions about how it could be improved should be made in London, either by our democratic institutions or by judicial bodies which, like the Supreme Court of the United States, are integral with our own society and respected as such. »

Als voorbeeld van de bevoegdheidsoverschrijding verwees Hoffman in zijn toespraak naar het arrest Hatton and others v. The United Kingdom (13) . Volgens het EHRM zijn het uiteindelijk rechters, met een loutere verwijzing naar het recht op privéleven van artikel 8 EVRM, die moeten kunnen beslissen waar een luchthaven wordt ingeplant en welke aanvliegroutes op Londen Heathrow gebruikt moeten worden, terwijl Hoffman stelde dat zulks onterecht was omdat de beslissingsmacht ter zake tot de soevereiniteit van de Britse regering behoorde (14) .

Begin februari 2011, naar aanleiding van een discussie over stemrecht voor gevangenen, riep Hoffman de Britse regering op om zich te beraden over een onttrekking aan de bevoegdheid van het EHRM.

In het voorwoord van een rapport uitgebracht door de denktank Policy Exchange (15) schreef Hoffman :

« International institutions which are set up by everyone become in practice answerable to no one, and courts have an age-old tendency to try to enlarge their jurisdictions. » en ook : « And so the Strasbourg court had taken upon itself an extraordinary power to micromanage the legal systems of the member states of the Council of Europe (or at any rate those which pay attention to its decisions) culminating, for the moment, in its decision that the UK is not entitled to have a law that convicted prisoners lose, among other freedoms, the right to vote. »

In bovenvernoemd rapport, geschreven door professor Pinto-Duschinsky, wordt de inefficiënte werking en de onbekwaamheid van de rechters van het EHRM aangeklaagd. Policy Exchange roept de Britse regering op om hierover onderhandelingen op te starten en, indien er binnen de twee jaar geen resultaten zijn, zich te onttrekken aan de bevoegdheid van het EHRM (16) .

Bijzonder hoogleraar Intellectuele Grondslagen van Politieke Ontwikkelingen en voormalig Europees Commissaris, Frits Bolkestein liet zich tijdens de Thorbecke (17) -lezing uit 1998 ook bijzonder kritisch uit over het EVRM :

« In de jaren vijftig tekende Nederland een aantal verdragen, zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de verdragen die ten grondslag liggen aan de EU, waarmee het de invloed van de rechtspraak op zijn functioneren aanzienlijk maar onbedoeld heeft vergroot. Vooral het EVRM haalde veel vage en ongeschreven normen binnen het verdragsrecht waardoor het toetsingsbereik van de rechter weer ruimer werd. Ook hier werd met de ene hand genomen wat met de andere hand werd gegeven.

Opvallend in dit kader is dat bij de parlementaire behandeling van het EVRM werd opgemerkt dat het verdrag waarschijnlijk nauwelijks gevolgen zou hebben voor Nederland. De parlementaire behandeling besloeg slechts enkele bladzijden in de Handelingen. Hoe ingrijpend de onderschatting van de gevolgen van het EVRM voor Nederland is geweest, bewijst een waslijst aan rechterlijke uitspraken. Onlangs bleek dit weer uit de problemen die ontstaan als gevolg van de vertraagde afhandeling van strafzaken.

Bij goedkeuring van verdragen door ons land vindt zelden een duidelijke afweging plaats van het belang dat wij hebben bij dat verdrag of de internationalisering van een bepaald beleidsterrein. Bovendien blijkt vaak achteraf dat wij het verdrag op zijn strekking verkeerd hebben begrepen. Dit is een combinatie van een algemeen adagium dat voor verdragen geldt — namelijk : Nederland heeft belang bij de internationale rechtsorde — en onbenulligheid van onderhandelaars terzake van de gevolgen die een verdrag, hoe vaag ook geformuleerd, of misschien juist dan, voor onze rechtsorde kan hebben. Er zijn nogal wat verdragen die binnen onze rechtsorde meer problemen hebben veroorzaakt dan ze hebben opgelost. Denk hierbij vooral aan het EVRM en het BUPO (Internationaal verdrag ter bescherming van burgerlijke en politieke rechten).

Nederland moet zich bij het sluiten van verdragen meer laten leiden door de vragen die een liberale staatkunde in de lijn van Thorbecke stelt want geen enkele tekst is zonder tanden ! Hoe goed bedoeld de meeste verdragen ook zijn, wij moeten ons meer bewust zijn van de gevolgen van goed klinkende maar algemeen geformuleerde verdragen. Hoe vager de tekst, des te meer macht voor een ander dan de politiek. »

In een ander opiniestuk lieten Stef Blok en Klaas Dijkhoff (respectievelijk voorzitter en lid van de VVD fractie in de Nederlandse Tweede Kamer) optekenen dat het EHRM de democratisch tot stand gekomen wetgeving te zeer aantast en dat het Hof, door zich steeds meer te mengen in democratisch gelegitimeerde politieke besluiten van de lidstaten, zijn geloofwaardigheid en draagvlak dreigt te verliezen. « Om deze ontwikkeling te keren, moet het Comité van ministers, dat de deelnemende lidstaten vertegenwoordigt, een veel meer sturende rol gaan vervullen. Dit Comité vertegenwoordigt immers de wetgevers in de aangesloten landen. Het moet zich dus niet bemoeien met individuele rechterlijke uitspraken, maar wel kaders stellen voor de interpretatie van het EVRM » (18)

Nog een kritische stem uit Nederland is die van prof. dr. Tom Zwart, hoogleraar rechten van de mens aan de Universiteit Utrecht. Zwart wijst er op dat het Hof zich soms onvoldoende bewust is van de maatschappelijke context van zijn oordelen en dat dit op den duur zijn legitimiteit kan schaden (19)  :

« Dat het Hof tegen de stroom ingaat, is mede mogelijk doordat anderen het geen spiegel voorhouden. Ngo's en academici zijn doorgaans zeer tevreden met de alsmaar uitdijende mensenrechtenbescherming van het Hof. Van hen valt dus geen tegenspel te verwachten. Daarom is juist voor politici een belangrijke rol weggelegd op dit gebied. Zo kan het Comité van ministers van de Raad van Europa in resoluties uitspraken doen over de betekenis van bepalingen in het Verdrag. Aangezien het Hof bij de interpretatie van het Verdrag met zulke subsequent practices rekening moet houden, kan de uitdijende jurisprudentie op deze manier in toom worden gehouden en kan de koers worden bijgesteld. »

Volgens Zwart dient het Comité van ministers van de Raad van Europa zich steviger op te stellen jegens het EHRM om zo te komen tot een systeem van checks and balances, naar analogie met Supreme Court in the Verenigde Staten (20) .

Door de jaren heen heeft het EHRM zich ontpopt tot een regering van rechters.

In zijn toespraak bij de installatie van Roger Henneuse tot voorzitter van het Grondwettelijk Hof op 16 februari 2011, waarschuwde Bossuyt voor de rol van het EHRM als gouvernement des juges (21)  :

« De laatste jaren echter — en in steeds groeiende mate — wordt de beoordelingsruimte van het Grondwettelijk Hof sterk beknot door de rechtspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens in Straatsburg en van het Hof van Justitie van de Europese Unie in Luxemburg. Dit doet zich niet zelden voor in aangelegenheden die van groot belang zijn voor onze samenleving en soms ernstige financiële gevolgen kunnen hebben voor de Belgische Staat of voor de gemeenschappen of de gewesten. Het is ook niet verrassend dat de ingewikkeldheid en de specificiteit van sommige Belgische regelgevingen, ontgaan aan rechtscolleges die bijna uitsluitend zijn samengesteld uit rechters van vreemde nationaliteit.

Dit risico is des te groter wanneer de referentienormen in zeer algemene en abstracte bewoordingen zijn gesteld, zoals in het bijzonder het geval is met mensenrechtenbepalingen. Of de Europese rechtscolleges hierbij altijd evenzeer blijk geven van self-restraint wordt door sommigen wel eens betwijfeld. Het door de politieke wereld zo gevreesde « gouvernement des juges » lijkt zich eerder voor te doen op het Europese dan op het nationale niveau. »

De tijd lijkt alleszins rijp om de toenemende bevoegdheidsoverschrijdingen van het Europese Hof voor de rechten van de mens een halt toe te roepen. Meerdere personen met een grondig inzicht en hoge autoriteit in de materie van de ontwikkeling van het Europese rechtsbestel op zowel wetenschappelijk als politiek vlak blijken pleitbezorgers hiervoor te zijn, zoals hoger uiteengezet. De auteurs van deze resolutie maken de terechte argumenten van deze gerenommeerde personaliteiten bijgevolg grotendeels tot de hunne.

Anke VAN DERMEERSCH.
Bart LAEREMANS.
Yves BUYSSE.
Filip DEWINTER.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


De Senaat,

A. overwegende dat het Europese Hof voor de rechten van de mens zich steeds meer taken en bevoegdheden toeeigent die haar niet toekomen;

B. overwegende dat het Europese Hof voor de rechten van de mens vaak slechts indirecte of virtuele schendingen veroordeelt;

C. overwegende dat het Europese Hof voor de rechten van de mens in zijn uitspraken weinig of geen rekening houdt met de diverse nationale normen en waarden;

D. overwegende dat de rechtspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens in toenemende mate afbreuk doet aan de nationale soevereiniteit van de lidstaten;

E. overwegende dat het Europese Hof voor de rechten van de mens te vaak optreedt als een soort van vierde beroepsinstantie;

F. overwegende dat het Europese Hof voor de rechten van de mens zich, ook in de beoordeling van de feiten, meer en meer in de plaats stelt van de nationale instanties;

G. overwegende dat het Europese Hof voor de rechten van de mens soms voorlopige maatregelen oplegt terwijl de Europese verdragspartijen steeds hebben geweigerd om deze bevoegdheid toe te kennen;

H. gelet op het feit dat het Europese Hof voor de rechten van de mens zich nu eens gedraagt als feitenrechter in beroep, dan weer als cassatierechter en dan weer als kortgedingrechter terwijl zijn eigenlijke taak is na te gaan of de nationale wetgeving van een verdragsstaat en de gevolgde rechtsprocedures wel in overeenstemming zijn met het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden;

I. overwegende dat het Europese Hof voor de rechten van de mens vandaag de dag de facto meer en meer blijkt op te treden als een « gouvernement des juges »,

Vraagt de regering :

1. om de Raad van Europa te verzoeken dat het Europese Hof voor de rechten van de mens wordt opgeroepen niet langer op te treden als een « gouvernement des juges »;

2. om in de Raad van Europa aan te dringen op een duidelijke aflijning én beperking van de bevoegdheden van het Europese Hof voor de rechten van de mens.

17 januari 2012.

Anke VAN DERMEERSCH.
Bart LAEREMANS.
Yves BUYSSE.
Filip DEWINTER.

(1) European Treaty Series (ETS) nr. 155, ondertekend op 11 mei 1994.

(2) Cass. 27 mei 1971, N.V. Fromagerie Franco-Suisse Le Ski, Arr. Cass., 1971, 959.

(3) A. Alen, Compendium van het Belgisch staatsrecht, 40-42.

(4) W. Verrijdt, « Gevolgen van het Elfde Protocol bij het EVRM. Dilemma tussen de kwaliteit en de kwantiteit van de (grond)rechtsbedeling », Jura Falconis, jg 39, 2002-2003, nr. 4, p. 571-652.

(5) Artikel 41 EVRM.

(6) http://www.echr.coe.int/NR/rdonlyres/15E0E23D-8D4A-4B53-B483-9B443AB99AA3/0/ListeChrono.pdf.

(7) Zo maakte het Twaalfde Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens het Europees Hof bevoegd maakt om elke nationale regelgeving — ook de sociaal-economische — te toetsen aan een algemeen discriminatieverbod.

(8) High Level Conference on the Future of the European Court of Human Rights, Izmir, Turkey, 26-27 april 2011.

(9) http://www.coe.int/t/dghl/standardsetting/conferenceizmir/Declaration %20Izmir %20E.pdf.

(10) http://www.gva.be/nieuws/buitenland/aid1041836/regeringen-zijn-immenging-europees-mensenrechtenhof-in-asielzaken-beu-2.aspx.

(11) http://www.gva.be/dekrant/experts/johndewit/bossuyt-mensenrechtenhof-gaat-boekje-te-buiten.aspx.

(12) Toespraak Lord Hoffman « The Universality of Human Rights », Judicial Studies Board, Jaarlijkse Lezing 2009, 13 maart 2009. http://www.judiciary.gov.uk/Resources/JCO/Documents/Speeches/Hoffmann_2009_JSB_Annual_Lecture_Universality_of_Human_Rights.pdf.

(13) Application No. 36022/97, uitspraak EHRM 8 juli 2003.

(14) Lord Hoffmann : « That was an essentially political decision which his government had been elected to make. », The Universality of Human Rights, Judicial Studies Board Annual Lecture, 19 March 2009.

(15) M. Pinto-Duschinsky, « Bringing Rights Back Home : Making human rights compatible with parliamentary democracy in the UK ».

(16) http://www.telegraph.co.uk/news/worldnews/europe/8307782/UK-should-withdraw-from-European-Court-of-Human-Rights.html.

(17) De Thorbeckeprijs, genoemd naar staatsman J.R.Thorbecke (1789-1872), is een prijs voor politieke welsprekendheid die aan Nederlandse politici wordt uitgereikt. Bolkestein krijg deze prijs toegekend in 1994.

(18) S. Blok en K. Dijkhoff, « Leg het Europese Hof aan banden », Volkskrant, 7 april 2011.

(19) T., Zwart, « Bied dat mensenrechtenhof weerwerk », NRC Handelsblad, 17 januari 2011.

(20) T., Zwart, « Een steviger opstelling tegenover het Europees Hof voor de rechten van de mens bevordert de rechtsstaat », NJB 2011/343.

(21) M., Bossuyt, « Installatie op 16 februari 2011 van de heer Roger Henneuse tot voorzitter van het Grondwettelijk Hof », Het Poelaertplein, nr. 5, mei-juni 2011, 8-9.