5-607/1

5-607/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

14 DECEMBER 2010


Wetsvoorstel tot invoering van een federale enveloppefinanciering van de bedienaren der erkende erediensten en niet-confessionele levensbeschouwing en een bindende aanwijzing door de belastingplichtige

(Ingediend door de heer Ludo Sannen en mevrouw Marleen Temmerman)


TOELICHTING


Religie, geloof en hun rol in de samenleving staan momenteel om verschillende redenen in het centrum van het maatschappelijk debat. In essentie gaat het daarbij om maatschappelijke veranderingen die zich al decennialang manifesteren in België en geregeld tot maatschappelijke en politieke discussies leiden, meestal naar aanleiding van een concrete gebeurtenis of politieke stellingname.

Vooreerst is er de crisis van de Katholieke Kerk omwille van de toegenomen secularisering. In België vindt zij al haar oorsprong in het midden van de vorige eeuw, maar wordt zij nog versterkt door de recente onthullingen inzake seksueel misbruik, alsook door controversiële uitspraken van aartsbisschop Léonard.

Anderzijds doen zich bij ons, naast de katholieke, andere godsdiensten gelden. Het debat gaat daarbij over de integratie van andersgelovigen, denk maar aan de discussie over het al dan niet dragen van de hoofddoek.

Sommigen stellen daarbij uitdrukkelijk de rol van een religie in vraag of pleiten voor een verbod op (het uitdrukken van) sommige geloofsovertuigingen.

Dit wetsvoorstel vertrekt van de godsdienstvrijheid die in artikels 19, 20 en 21 van de Grondwet is vastgelegd : « De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd (...). Niemand kan worden gedwongen op enigerlei wijze deel te nemen aan handelingen en aan plechtigheden van een eredienst of de rustdagen ervan te onderhouden. (...) De Staat heeft niet het recht zich te bemoeien met de benoeming of de installatie der bedienaren van enige eredienst of hun te verbieden briefwisseling te houden met hun overheid (...). »

Artikel 9 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bevat gelijkaardige bepalingen, maar gaat verder dan het aspect « eredienst » en benadrukt ook het pluralisme : « Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften. De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die welke bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. »

Godsdienstvrijheid is met andere woorden een individueel recht. Elke mens mag geloven wat hij of zij wil en mag dit ook uitdragen in zijn omgeving. Hij mag ernaar leven en ernaar handelen. Hij mag ook van overtuiging veranderen. Godsdienstvrijheid betekent ook dat geloof niet mag leiden tot het uitsluiten of veroordelen van andersdenkenden. Godsdienstvrijheid is een individueel recht en mag niet strijdig zijn met andere individuele rechten die grondwettelijk gewaarborgd zijn : de gelijkheid tussen man en vrouw, de vrijheid van meningsuiting, het recht op arbeid en maatschappelijke ontplooiing. Dit houdt dan uiteraard ook in dat de overheid actief dient op te treden : enerzijds om godsdienstvrijheid te beschermen en anderzijds om andere rechten te beschermen wanneer zij door godsdienst in gevaar worden gebracht.

De overheid heeft dus als taak de vrijheid van godsdienst en de vrije uitoefening ervan te waarborgen. Politici kunnen en moeten zich uitspreken over het evenwicht van rechten in onze samenleving, inclusief de vrijheid van godsdienst.

In dat opzicht heeft de overheid in België zes erediensten bij wet erkend : de katholieke, protestantse, anglicaanse, israëlitische, islamitische en orthodoxe. Ook de vrijzinnigheid is grondwettelijk erkend.

België werkt dus aan een actief pluralisme. Er is in België geen absolute scheiding tussen Kerk en Staat, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Frankrijk dat geen enkele eredienst erkent.

De overheid erkent de maatschappelijke rol van de erediensten in functie van het algemeen belang. Die erkenning van de erediensten houdt voornamelijk in dat de wedden en pensioenen van de bedienaren van de erediensten, in uitvoering van artikel 181 van de Grondwet, ten laste van de Staat komen. De bedienaren vervullen immers een maatschappelijke opdracht die de overheid relevant en belangrijk vindt, namelijk het verzorgen van erediensten en het verlenen van morele bijstand aan personen volgens hun persoonlijke overtuiging.

Momenteel is de verdeling van de middelen door de Federale Overheidsdienst (FOD) Justitie tussen de erediensten en de vrijzinnigheid als volgt (1) .

Eredienst Totaal Percentage
Katholiek 76 377 000 77.8
Protestants 3 295 000 3.4
Israëlitisch 777 000 0.8
Anglicaans 360 000 0.4
Islamitisch 6 166 000 6.3
Orthodox 1 109 000 1.1
Vrijzinnigheid 10 034 000 10.2
Totaal 98 118 000 100.0

De overheid geeft jaarlijks dus zo'n honderd miljoen euro uit aan de bedienaren van de erediensten.

Deze verdeling is historisch gegroeid.

De vraag rijst op basis van welke objectieve criteria deze verdeling gebeurt. De huidige regeling mist in ieder geval transparantie. Sommige religies worden in verhouding tot de grootte van hun geloofsgemeenschappen wellicht meer ondersteund dan andere.

In Europa hebben de meeste andere landen een regeling die objectiever en transparanter is dan de Belgische. In België is er ook nood aan een transparante verdeling van de middelen, die gebaseerd is op objectieve en representatieve gegevens. Op die manier wordt het democratisch draagvlak van de financiering versterkt. De democratische legitimiteit van de beoefening van de erediensten wordt daardoor ook verhoogd.

In Europa is er een verscheidenheid aan regelingen, waarbij de financiering gebeurt met een specifieke belasting, op basis van een referendum of via subsidies.

In dit wetsvoorstel wordt een regeling voorgesteld om de middelen tussen de verschillende erediensten en de vrijzinnigheid op een transparante en democratische wijze te verdelen.

De doelstelling van dit wetsvoorstel is te komen tot een eerlijke verdeling tussen de organisaties op basis van objectieve en representatieve gegevens, op de meest eenvoudige manier : een belastingplichtige kan via de aangifte van de personenbelasting aangeven welke eredienst of levensbeschouwing hij of zij ondersteund wil zien. Het gaat dus om een bindend « referendum », waarbij de overheid gebonden is de middelen te verdelen volgens het globale resultaat van de aanwijzingen op de belastingaangiftes. De extra administratiekost blijft in deze procedure beperkt omdat de bestaande middelen (aangifte personenbelasting) benut worden.

In het voorgestelde systeem wordt dus geen aparte belasting geheven en wordt het bedrag dat aan een eredienst of de vrijzinnigheid door de overheid wordt overgemaakt geenszins gekoppeld aan het belastbaar inkomen van de belastingplichtige. Het is de federale Staat die bepaalt welk totaalbedrag jaarlijks in de uitgavenbegroting wordt ingeschreven, ongeacht de hoogte van de belastingen of de inkomens van de belastingplichtigen. Door de aanwijzingen op de belastingaangiftes heeft de overheid enkel een door de gemeenschap van belastingbetalers vastgelegde verdeelsleutel inzake de financiering van de erediensten en vrijzinnigheid. De onderlinge verhouding van die aangeduide voorkeuren is voor de overheid de bindende verdeelsleutel om het totaalbedrag te verdelen onder de erediensten en vrijzinnigheid.

Volgens het wetsvoorstel is men geenszins verplicht om zijn godsdienstige overtuiging kenbaar te maken. In België bestaan immers ook andere dan de erkende levensbeschouwingen. De belastingplichtige heeft wel het recht (geen verplichting) om aan te duiden naar welke erkende eredienst hij wenst dat de overheidsmiddelen gaan. Cruciaal is dat de overheid kan inspelen op wisselende verhoudingen inzake de voorkeuren van zijn bevolking. De financiering, gegarandeerd door artikel 181 van de Grondwet, wordt op die manier democratisch verantwoord omdat elke belastingplichtige jaarlijks zijn voorkeur kenbaar kan maken. Dit is voor de erediensten de beste garantie op de voortdurende legitimiteit of rechtmatigheid van artikel 181.

Hoewel de bestemming van de middelen in artikel 181 vastligt, gebeurt de toekenning aan de erediensten of vrijzinnigheid in het wetsvoorstel via enveloppes. Een enveloppesysteem biedt als voordeel dat criteria voor de toekenning transparant zijn en dat kwaliteitswaarborgen kunnen worden ingevoerd.

De in 2005 door toenmalig minister van Justitie Onkelinx opgerichte Commissie belast met het onderzoek van het statuut van de bedienaars van de erkende erediensten beveelt in haar verslag aan een systeem van enveloppefinanciering in te stellen. Dit houdt de vastlegging in van het totale budget voor de wedden van de bedienaren van de eredienst en de afgevaardigden van de georganiseerde vrijzinnigheid en de bepaling van objectieve criteria voor de verdeling van de beschikbare middelen tussen de organisaties. Een dergelijke werkwijze is volgens de commissie niet in strijd met de autonomie van de erediensten en vrijzinnigheid. Zij behouden hun ruime vrijheid op het vlak van kwalificaties van de bedienaren en op het vlak van organisatie. Mogelijk kan een verschuiving worden gerealiseerd van de administratielast van de FOD Justitie naar de representatieve organen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

In het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt een afdeling toegevoegd, waarbij aan de belastingplichtige het recht wordt toegekend te bepalen naar welke in België erkende eredienst of niet-confessionele levensbeschouwing de overheidsmiddelen moeten gaan.

Artikel 3

Bepaalt dat de aanwijzingen van de belastingplichtigen bindend zijn voor de overheid om vast te leggen welk bedrag per eredienst of niet-confessionele levensbeschouwing wordt overgemaakt.

Artikel 4

Dit artikel legt de enveloppefinanciering vast.

Ludo SANNEN
Marleen TEMMERMAN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt in titel VII « Vestiging en invordering van de belastingen, hoofdstuk II « Aangifte » een nieuwe afdeling VI toegevoegd die een artikel 314ter bevat, luidende :

« Afdeling VI. — Bindende aanwijzing door de belastingplichtige inzake de federale financiering van de bedienaren der erkende erediensten en niet-confessionele levensbeschouwing.

Art. 314ter. — De belastingplichtige die aan de in artikel 1 vermelde belastingen is onderworpen, kan op zijn aangifte aanduiden naar welke in België erkende eredienst of niet-confessionele levensbeschouwing hij wilt dat de overheidsmiddelen gaan.

Als de belastingplichtige geen aanwijzing maakt, wordt hij geacht akkoord te gaan met de verdeling van de middelen door degenen die wel een aanwijzing maken.

De minister van Financiën bepaalt de nadere regels van de aanwijzing op de aangifte. »

Art. 3

Ter uitvoering van artikel 181 van de Grondwet bepaalt de Koning jaarlijks welk bedrag wordt toegekend aan de erkende erediensten en de niet-confessionele levensbeschouwing.

Dit bedrag wordt onderling verdeeld tussen de erediensten en de niet-confessionele levensbeschouwing volgens dezelfde verhouding als de verhouding tussen aanwijzingen van de belastingplichtigen, vermeld in artikel 2.

De verhouding tussen de aanwijzingen van de belastingplichtigen is bindend.

Art. 4

Het bedrag per eredienst of niet-confessionele levensbeschouwing wordt overgemaakt aan het representatief orgaan per eredienst of niet-confessionele levensbeschouwing.

De Koning bepaalt de nadere regels van de financiering.

25 november 2010.

Ludo SANNEN
Marleen TEMMERMAN.

(1) Cijfers begroting 2006. Bron : « De federale financiering van de bedienaren der erediensten en de afgevaardigden van de Centrale Vrijzinnige Raad, Verslag van de Commissie van Wijzen », 2006, blz. 86.