4-875/3

4-875/3

Belgische Senaat

ZITTING 2009-2010

12 JANUARI 2010


Voorstel van resolutie over de bescherming van de niet-begeleide minderjarige vreemdeling


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BINNENLANDSE ZAKEN EN VOOR DE ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW DÉSIR


INHOUD

  1. INLEIDING
  2. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR MEVROUW LANJRI, HOOFDINDIENER VAN HET VOORSTEL
  3. HOORZITTINGEN
    1. Mevrouw Kristien Kloeck, vertegenwoordigster van Child Focus
    2. Mevrouw Agnès Delrue, VZW Gardanto
    3. De heer Francis Charlier, Association des tuteurs francophones (ATF)
    4. De heer Benoît Van Keirsbilck, directeur van de Service des droits des jeunes van Brussel en het Platform « Mineurs en exil »
    5. Mevrouw Renée Raymaekers, Directrice van het Bureau Minteh van de directie Toegang en Verblijf, Dienst Vreemdelingenzaken
    6. De heer Wim Bontinck, Cel Mensenhandel van de federale politie
    7. De heren Bernard Georis en Marc Tysebaert, Dienst Voogdij van de FOD Justitie
  4. ALGEMENE BESPREKING
  5. BESPREKING EN STEMMING VAN DE RESOLUTIE
    1. De Consideransen
    2. Het dispositief
  6. EINDSTEMMINGEN
  • BIJLAGEN

  • I. INLEIDING

    Het voorstel van resolutie waarover verslag wordt uitgebracht, werd in de Senaat ingediend op 14 juli 2008 door mevrouw Lanjri c.s.

    Het werd in de commissie besproken op 23 en 30 juni, 7 juli, 20 oktober 2009 en 5 en 12 januari 2010.

    Tijdens deze bespreking werden hoorzittingen gehouden met :

    — mevrouw Kristien Kloeck en de heer Miguel Torres Garcia, Child Focus

    — mevrouw Agnes Delrue en mevrouw Magda Verbeelen, vzw Gardanto, Vereniging van Nederlandstalige Voogden

    — de heer Benoit Van Keirsbilck en de dames Anne-Françoise Beguin en Anne Graindorge, Plate-forme Mineurs en exil en Vereniging voor de Rechten van de Jongeren — Brussel

    — de heer Francis Charlier, Vereniging van Frantalige Voogden

    — mevrouw Renée Raymaekers, Dienst Vreemdelingenzaken

    — de heer Wim Bontinck, Cel Mensenhandel van de federale politie

    — de heer Marc Tysebaert en de heer Bernard Georis, Dienst Voogdij FOD Justitie

    II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR MEVROUW LANJRI, HOOFDINDIENER VAN HET VOORSTEL

    Buitenlandse minderjarigen, en a fortiori niet-begeleide buitenlandse minderjarigen, bevinden zich in een moeilijke rechtspositie. Als vreemdeling hebben ze niet noodzakelijk verblijfsrecht, als minderjarige hebben ze evenwel recht op bescherming.

    In artikel 5 van titel XIII van hoofdstuk 6 « voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen » van de Programmawet van 24 december 2002 (hierna : « de Voogdijwet ») is een « niet-begeleide minderjarige vreemdeling » (hierna : « NBMV ») gedefinieerd. Het is elke persoon :

    — van minder dan achttien jaar oud;

    — niet begeleid door een persoon die het ouderlijk gezag of de voogdij over hem uitoefent;

    — die onderdaan is van een land dat geen lid is van de Europese Economische Ruimte;

    — en verkeert in één van de volgende situaties :

    • ofwel de erkenning van de hoedanigheid van vluchteling hebben gevraagd;

    • ofwel niet voldoen aan de voorwaarden inzake toegang tot en verblijf op het grondgebied vastgesteld in de wetten betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

    In 2007 werden er 2 630 signalementen van NBMV genoteerd, wat overeenkwam met 1 750 personen (één persoon kan meerdere keren gesignaleerd worden). Bij deze cijfers moet de bedenking worden gemaakt dat het enkel gaat om de NBMV die aangetroffen werden of die zichzelf hebben gemeld. Het geeft absoluut geen zicht op het reële aantal NBMV dat ons land binnenkomt of hier verblijft.

    Binnen de groep van NBMV bestaat er een grote verscheidenheid.

    De bevoegdheid over NBMV is deels een bevoegdheid van de gemeenschappen, deels van de federale overheid. Voor bepaalde aspecten van het beleid is het duidelijk welke overheid de verantwoordelijkheid draagt, andere elementen geven meer aanleiding tot onduidelijkheid.

    De federale overheid is regelgever voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en de bepaling van de hoedanigheid van vluchteling. Dit alles valt onder de bevoegdheid van de minister van Migratie- en Asielbeleid. De Dienst Vreemdelingenzaken (hierna : « DVZ ») staat de minister bij bij de uitvoering van het vreemdelingenbeleid.

    Het personen- en familierecht valt eveneens onder de werkingssfeer van de federale overheid, inclusief afstamming, het gezag over minderjarigen en de voogdij. Dit behoort tot de bevoegdheid van de minister van Justitie. Zo ressorteert de Dienst Voogdij onder de genoemde minister.

    Voor de materiële opvang moet een onderscheid worden gemaakt tussen de minderjarigen die asiel aanvragen en zij die dat niet doen.

    Voor de materiële opvang van de niet-begeleide minderjarige kandidaat-vluchtelingen is — net als voor de de opvang van andere kandidaat-vluchtelingen — de federale overheid bevoegd : meer bepaald de minister van Maatschappelijke Integratie. Fedasil is het Federaal Agentschap voor de Opvang van asielzoekers.

    De gemeenschappen staan in principe in voor de opvang van niet-begeleide minderjarigen die geen asiel aanvragen.

    De voorbije jaren werd stilaan een specifiek beschermingssysteem voor niet-begeleide minderjarigen in ons land uitgebouwd. Volgende internationale rechtsontwikkelingen speelden daarbij een rol.

    — Kinderrechtenverdrag

    Op 20 november 1989 werd door de Verenigde Naties het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind goedgekeurd. Het Verdrag schrijft voor dat een kind dat het leven in het gezin waartoe het behoort tijdelijk of blijvend moet missen, recht heeft op bijzondere bescherming en bijstand van staatswege.

    — Europese resolutie

    Resolutie nr. 97/C 221/03 van 1997 van de Raad van de Europese Unie handelt over « niet-begeleide minderjarigen die onderdanen zijn van derde landen ». In deze — weliswaar niet-bindende — resolutie staan richtlijnen met betrekking tot opvang, verblijf en terugkeer van niet-begeleide minderjarigen derdelanders.

    — « Arrest Tabita »

    De zaak « Mubilanzila Mayeka en Kaniki Mitunga versus België » voor het Europees Hof voor de rechten van de mens zorgde voor felle reacties en veranderingen in de wetgeving.

    De precaire situatie van de NBMV vraagt bijzondere beschermingsmaatregelen.

    a) Voogdij

    Sinds 1 mei 2004 moet de Dienst Voogdij voorzien in de juridische bescherming van NBMV, zoals bepaald in de Voogdijwet. Elke overheid die in contact komt met een niet-begeleide minderjarige dient deze te melden bij de Dienst Voogdij. Er wordt door de Dienst een voogd aangewezen wanneer de minderjarige aan de definitie van NBMV beantwoordt. De voogd zal niet zelf voorzien in de opvang van de NBMV maar dient daarvoor een beroep te doen op de bevoegde instanties en diensten. De opdracht van de voogd bestaat onder meer uit het vertegenwoordigen van de minderjarige bij alle rechtshandelingen (bijvoorbeeld met betrekking tot zijn verblijf), het zorgen dat de minderjarige onderwijs kan volgen, en het nemen van alle passende maatregelen om de familieleden op te sporen. Volgens cijfers van de FOD Justitie behandelde de dienst Voogdij in 2006 1 852 meldingen van NBMV. Op 31 december 2007 waren er 1 713 lopende voogdijen, 958 hiervan waren in 2007 toegewezen.

    b) Verblijf

    NBMV die ons land binnenkomen en hier een legaal verblijf nastreven, kunnen asiel aanvragen of een andere verblijfsprocedure opstarten. Wanneer ze geen procedure starten, kunnen ze een beroep doen op het « bijzonder beschermingsstatuut » dat voor hen in het leven is geroepen vanuit de overtuiging dat minderjarigen nood hebben aan extra bescherming. Ook uitgeprocedeerde NBMV kunnen zich beroepen op het bijzonder beschermingsstatuut.

    Het bijzonder beschermingsstatuut van de Dienst Vreemdelingenzaken is in het leven geroepen om het verblijf te regelen van NBMV die geen asiel aanvragen, of van NBMV die zich niet (meer) kunnen beroepen op de asielprocedure of een andere verblijfsprocedure. Het statuut is geregeld in de omzendbrief van 15 september 2005 betreffende het verblijf van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen (Belgisch Staatsblad van 7 oktober 2005).

    De bijzondere verblijfsprocedure van deze omzendbrief is voor deze groep NBMV de enige reglementaire basis om verblijfrecht te krijgen. Het is geen recht, er kan in individuele gevallen van afgeweken worden.

    Enkel NBMV die door de Dienst Voogdij als dusdanig geïdentificeerd zijn en die niet (meer) in een andere verblijfsprocedure zitten, kunnen zich beroepen op het beschermingsstatuut. De aanvraag moet gebeuren door de voogd.

    c) Slachtoffers mensenhandel

    Niet-begeleide minderjarigen kunnen in België, net als volwassenen, een procedure « slachtoffer van mensenhandel » opstarten. Zolang de procedure bezig is, genieten ze bescherming.

    d) Opvang

    In een eerste fase gaan NBMV naar een (federaal) observatie- en oriëntatiecentrum (OOC). Er zijn twee OOC : één in Steenokkerzeel en één in Neder-over-Heembeek. Daar krijgen ze een voogd toegewezen en kunnen ze vijftien dagen blijven, eenmaal verlengbaar met 5 dagen mits bijzonder gemotiveerde omstandigheden, waarbinnen de terugdrijvingsmaatregel door de dienst Grensinspectie van de DVZ dient uitgevoerd te worden. Dit gebeurt enkel indien de nodige garanties aanwezig zijn voor opvang door de ouders of opvangvoorziening in het land van herkomst of een derde land. In de praktijk verblijven ze er wel langer, namelijk tussen de 1 en 2 maanden en dit door een gebrek aan vervolgopvang. Lukt dit niet, dan wordt de minderjarige gemachtigd het grondgebied te betreden en wordt aan de voogd een beslissing tot terugleiding betekend. Indien er twijfels bestaan omtrent de verklaarde leeftijd van de betrokkene, wordt hij of zij vastgehouden in een aan de grens gelegen plaats tot de Dienst Voogdij een beslissing over diens leeftijd aan de DVZ bezorgt. Dit dient plaats te vinden binnen een termijn van 3 werkdagen, eenmaal verlengbaar. Indien de minderjarigheid wordt aangetoond, wordt gehandeld zoals hierboven beschreven. Indien de betrokkene meerderjarig blijkt te zijn, dan blijft hij vastgehouden met het oog op zijn terugdrijving.

    Indien er twijfel bestaat over de leeftijd van jongeren die niet aan de grens, maar in het binnenland worden aangetroffen, dan gebeurt de leeftijdsbepaling in het OOC. Daar loopt de gemiddelde termijn echter op tot 33 dagen, wat veel te lang is. Vaak verdwijnen deze « jongeren » dan ook voor men de leeftijd kon vaststellen.

    Vanuit het OOC gaat men op zoek naar vervolgopvang. Minderjarige asielzoekers worden toegewezen aan een federale opvangvoorziening waar ze materiële hulp ontvangen. NBMV die geen asiel aanvragen, kunnen een beroep doen op de Bijzondere Jeugdbijstand wanneer er sprake is van een « problematische opvoedingssituatie ». Ook slachtoffers van mensenhandel kunnen soms direct naar de Bijzondere Jeugdbijstand. Als de diensten van de bijzondere jeugdzorg NBMV niet kunnen opvangen, dan kunnen ook zij (eventueel in afwachting) terecht in een federale opvangvoorziening.

    In een derde fase is het de bedoeling dat de minderjarigen doorstromen naar « duurzame opvang ». Deze opvang kan bij vrienden of familie zijn, maar ook binnen de (niet-categoriale) opvang van de bijzondere jeugdzorg (begeleidingstehuizen, begeleid zelfstandig wonen, enzovoort) of eventueel in federale centra. Om in de opvangvormen binnen de bijzondere jeugdzorg terecht te kunnen moeten de NBMV altijd eerst via de categoriale opvangvormen van de bijzondere jeugdzorg (met uitzondering van pleegzorg) hiernaar georiënteerd worden.

    Heel wat NBMV verdwijnen terwijl ze opgevangen worden, het overgrote deel tijdens de eerste opvangfase. Het overgrote deel verdwijnt vanuit de twee observatie- en oriëntatiecentra in Neder-over-Heembeek en Steenokkerzeel. Er werden uit deze centra in 2007 619 verdwijningen van NBMV bij de politie gemeld. In totaal gaat het om 46,7 % namelijk 619 op 1 325 jongeren die in 2007 werden opgevangen. De meesten verdwenen binnen 48 uur na aankomst. Child Focus werd evenwel maar gecontacteerd voor 36 nieuwe dossiers van NBMV.

    e) Gezondheidszorg

    Een belangrijk knelpunt is ondertussen (bijna) door de regelgeving ondervangen. Het betreft een aanpassing van de zogenaamde Gezondheidswet. Het is nu enkel nog wachten op een omzendbrief.

    Betreffende de verzekering van personen ten laste van de NBMV : volgens deze regelgeving hebben NBMV uit eigen hoofde recht op terugbetaling, maar het recht op terugbetaling voor personen ten laste werd uitgesloten. Dit betekent dat de NBMV die een kind hebben voor dit kind niet kunnen terugvallen op de verzekering. De kinderen van NBMV zijn immers zelf geen NBMV. Toch kan men bezwaarlijk stellen dat zij minder kwetsbaar zijn. Deze lacune in de wetgeving vraagt om een oplossing.


    III. HOORZITTINGEN


    1. Mevrouw Kristien Kloeck, vertegenwoordigster van Child Focus

    Spreekster schetst de missie van Child Focus. Child Focus, de Stichting voor Vermiste en Seksueel Uitgebuite kinderen die opgericht werd in de nasleep van de zaak Dutroux (erkend bij koninklijk besluit van 10 juli 1997), behandelt via haar noodnummer 116 000 jaarlijks ongeveer 3 300 zaken van verdwijning of seksuele uitbuiting van minderjarigen (de meldingen van kindermisbruik op internet via de website stopchildporno.be zijn hier niet inbegrepen). Verdwijning » is een generieke term, die meerdere ladingen dekt : wegloopgedrag, ontvoering door een derde, parentale (internationale) ontvoering, ongedefinieerde verdwijning. Ook « seksuele uitbuiting » omvat meerdere fenomenen : extrafamiliaal seksueel misbruik, kinder- en jongerenprostitutie, kinderpornografie op internet, kinderhandel met seksuele doeleinden. Voor een cijfermatig inzicht in de caseload van Child Focus zie de jaarverslagen (www.childfocus.be).

    Vanuit deze missie besteedt Child Focus sedert jaren bijzondere aandacht aan de niet begeleide minderjarige vreemdelingen die « vertrekken » of « verdwijnen » (meestal) uit het gespecialiseerd eerstelijnsopvangcentrum waar ze na hun aanmelding of interceptie door de overheid geplaatst worden. Sinds 1 mei 2004 zijn er 2 centra die instaan voor de eerstelijnsopvang van zowel asiel- als niet-asielzoekers en beheerd worden door Fedasil (het Federaal Agentschap voor de opvang van asielzoekers /FOD Maatschappelijke Integratie). Alle NBMV worden hier na interceptie voor een korte periode van een tweetal weken opgevangen en van daaruit georiënteerd naar ofwel een gemeenschapsinstelling, ofwel een federale instelling afhankelijk van de procedure die ze volgen.

    « Bijzondere aandacht » omdat deze buitenlandse minderjarigen bijzonder kwetsbaar zijn : ze hebben vaak een traumatische voorgeschiedenis, ze vertoeven in een onzekere verblijfssituatie, ze missen een gezinsomkadering, ze hebben vaak medische problemen of om uiteenlopende redenen een grote nood aan emotionele en psychologische ondersteuning, ze lopen meer dan andere jongeren het risico slachtoffer te worden van (georganiseerde) uitbuiting.

    Op gebied van cijfergegevens, meldt spreekster wat volgt : sinds 2000 wordt Child Focus door opvangcentra, asielinstanties, politiediensten en voogden gecontacteerd in geval van verdwijning van een niet-begeleide minderjarige vreemdeling. Child Focus opende tot dusver ruim 2 000 nieuwe verdwijning dossiers voor deze jongeren. Een niet te verwaarlozen aantal dus.

    Slechts een zeer beperkt aantal van deze vermiste niet begeleide minderjarige vreemdelingen wordt ook teruggevonden ofgelokaliseerd. Dat is niet verwonderlijk. De gerechtelijke overheden staan vaak machteloos. Ze ondervinden bij de opsporing van deze vermiste jongeren heel wat problemen die het onderzoek bemoeilijken. De gebruikelijke opsporingstechnieken zoals een huiszoeking, onderzoek bij de ouders, buurtonderzoek, ... schieten hier namelijk tekort.

    Om een verdwijningdossier van een NBMV zo goed als mogelijk af te handelen, is het erg belangrijk om over voldoende identiteitsgegevens te beschikken, en hier knelt vaak het schoentje.

    — Vóór 2006 meldde de lokale politie alle verdwijningen van niet begeleide minderjarigen aan Child Focus, zonder onderscheid volgens de mate van onrustwekkendheid. Gezien het snelle vertrek van de jongere (vaak binnen 48 u na aankomst in de opvanginstelling), bestond de informatie die Child Focus kreeg vaak enkel uit een naam en een nationaliteit zonder verdere identiteits- of achtergrondgegevens. Bovendien was de betrouwbaarheid van deze schaarse gegevens om diverse redenen zeer twijfelachtig (nachtelijke registratie, verklaringen van de jongere, vreemde taal, ...). Gezien deze al te beperkte informatie kon Child Focus moeilijk het gerechtelijk onderzoek naar de vermiste stimuleren of via een oproep tot getuigenissen ondersteunen en kon dus geen meerwaarde bieden.

    — In 2006 wijzigde Child Focus daarom haar werkwijze in samenspraak met alle betrokken actoren. Child Focus wil immers geen « paraplu » of alibi zijn voor verdwijningszaken waar uiteindelijk niemand zijn nek voor uitsteekt, maar wil vóór alles de jongere terugvinden en zeker zijn dat deze in veiligheid is. De nieuwe werkwijze houdt in dat voortaan bij Child Focus enkel een dossier NBMV geopend wordt wanneer er een minimum aan informatie is over de jongere en over de omstandigheden van zijn verdwijning. Want alleen dan kan Child Focus voor het onderzoek een meerwaarde bieden. Dan wordt voornamelijk gedacht aan onrustwekkende verdwijningen, waarvoor een aantal duidelijke criteria gelden.

    Tabel 1. Verdwijningen gemeld door de eerstelijnscentra aan de politie en gemeld aan Child Focus(a)

    Jaar —  Année Gemelde verdw NOH — Dispar. signalées NOH Gemelde verdw STKZ — Dispar. signalées STKZ Totaal(b) — Total(b) CF nieuwe dossiers — Nouveaux dossiers CF %(c)
    2004 n.b. — n.c. n.b. — n.c. n.b. — n.c. 266
    2005 n.b. — n.c. n.b. — n.c. n.b. — n.c. 611
    2006 728 233 961 66 6,9 %
    2007 631 271 902 36 4,0 %
    2008 750 299 1 049 44 4,2 %
    2009 (jan-juni) n.b. — n.c. 31 n.b. — n.c. 6(d)

    Tabel 2. Vertrokken zonder adres van de OOC Steenokkerzeel en Neder-over-Heembeek van 2004 tot 2009(e)

    Jaar —  Année Gemelde verdw NOH — Dispar. signalées NOH Gemelde verdw STKZ — Dispar. signalées STKZ Totaal — Total CF nieuwe dossiers — Nouveaux dossiers CF %
    2004 n.b. — n.c. n.b. — n.c. 266
    2005 662 200 862 611 71 %
    2006 451 378 829 66 6,9 %
    2007 351 273 624 36 4 %
    2008 338 224 562 44 7,83 %
    2009 (jan-juni) 44 33 77 6 7,8 %
    Totaal (2004-2009) 1 846 1 108 2 954 1 029 35 %

    Tabel 3. Onrustwekkende verdwijningen van de OOC Steenokkerzeel en Neder-over-Heembeek van 2004 tot 2009(f)

    Jaar —  Année Gemelde verdw NOH — Dispar. signalées NOH Gemelde verdw STKZ — Dispar. signalées STKZ Totaal — Total CF nieuwe dossiers — Nouveaux dossiers CF
    2004 n.b. — n.c. n.b. — n.c. 266
    2005 1 3 4 611
    2006 0 9 9 66
    2007 3 2 5 36
    2008 13 1 14 44
    2009 (jan-juni) 6 3 9 6(i)
    Totaal (2004-2009) 23 18 41 1 029

    (a) Bron van de cijfers in deze tabel : Enerzijds cijfers van de lokale politie Neder-over-Heembeek en Steenokkerzeel. Dit is het aantal verdwijningen dat door de OOC's aan de lokale politie werd doorgegeven. Anderzijds de cijfers van de geopende nieuwe dossiers bij Child Focus.

    (b) De centra melden de verdwijningen of het « vrijwillig vertrek » aan de lokale politie die dan geacht wordt Child Focus in te lichten. Jammer genoeg is er vaak onvoldoende informatie over de identiteit en de achtergrond van de NBMV om een goede inschatting te maken van de onrustwekkendheid van dit « vertrek ».

    (c) Het gaat in deze kolom over het percentage nieuwe dossiers bij Child Focus ten overstaan van de gemelde verdwijningen bij de lokale politie.We moeten dit cijfer ook afzetten tegen het totaal aantal opnames in de Observatie- en Oriëntatiecentra (OCC's). Voor 2008 maakt Fedasil in zijn jaarverslag melding van 1 334 opnames. Bijna 70 % van alle opgevangen jongeren verdwijnt of « vertrekt » dus uit de opvangcentra (zie volgende tabellen). Cijfer verschilt naargelang de bron. Lokale politie meldde ons 631 verdwijningen, Fedasil spreekt van 348 verdwijningen.

    (d) Bij het aantal meldingen van 2008 naar 2009 stellen we een sterke daling vast zowel bij lokale politie als bij de OOC's. Als reden werd door de partners van Child Focus aangegeven dat het wegvallen van de minderjarige Indiërs (Singh) en een nieuwe regeling voor hen hiervan de voornaamste oorzaak zou zijn.

    (e) Bron : rechtstreeks van Fedasil : let op de verschillen met de cijfers van de lokale politie.

    (f) Bron : rechtstreeks van Fedasil : let op de verschillen met de cijfers van de lokale politie.

    Uit de tabellen blijkt duidelijk dat het aantal nieuwe aanmeldingen van verdwenen niet begeleide minderjarige vreemdelingen bij Child Focus drastisch is gedaald na de invoering van de nieuwe werkwijze : nog nauwelijks gemiddeld 5 % van de niet begeleide buitenlandse jongeren die als vermist worden opgegeven, worden daadwerkelijk bij Child Focus aangemeld.

    Betekent dit dat in slechts 5 % van alle vermiste NBMV sprake is van een mogelijk onrustwekkendeverdwijning ?

    Zijn die 5 % bij C.F. gemelde zaken de enige dossiers met voldoende informatie over de identiteit en de achtergrond van de minderjarigen, waardoor we écht wéten dat het om onrustwekkende dossiers gaat ?

    Hoe kan men een vrijwillig vertrek onderscheiden van een verdwijning. Rond hogere cijfers en eraan gelinkte probleemstelling heerst bij tijd en wijl een hele polemiek.

    — De statistische gegevens rond vertrek/verdwijning durven nogal eens verschillen volgens de bron : Fedasil, de dienst Voogdij, de lokale politiediensten, Child Focus, ...

    — Aan het gebeuren zelf worden verschillende betekenissen gegeven : volgens diverse organisaties vertrekken deze jongeren vrijwillig uit de open opvanginstelling en so what ? Dit is hun recht. De centra verwijzen hierbij naar het profiel van de vertrekkers : kinderen van Roma zigeuners die hun familie vervoegen, niet-begeleide buitenlandse minderjarigen die hun tocht naar de U.K. willen verder zetten, jongeren die al langer (illegaal) in België verblijven en hier al bindingen hebben. Voor Child Focus gaat het, zolang de jongeren niet gelokaliseerd zijn en hun veiligheid niet verzekerd is, om « verdwijningen » die gelet op hun bijzondere kwetsbaarheid bijzondere aandacht verdienen. De visie van Child Focus hieromtrent steunt op het Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind, dat op 20 november 1989 in de schoot van de Verenigde Naties goedgekeurd en twee jaar later door België geratificeerd werd. Het verdrag schrijft voor dat « een kind, dat het leven in een gezin waartoe het behoort tijdelijk of blijvend moet missen, recht heeft op bijzondere bescherming en bijstand van staatswege. ».

    Met het Kinderrechtenverdrag voor ogen en vaak minimale basisinformatie over de vermiste NBMV, is het noch voor de opvanginstellingen noch voor de actoren die instaan voor het welzijn van deze NBMV een makkelijke oefening om een evenwicht te vinden tussen hun recht op bescherming en hun recht op zelfbeschikking. Beide zijn even belangrijk, maar tussen beide rechten bestaat onmiskenbaar een spanningsveld, wat zich trouwens in elke opvoedingsrelatie laat voelen.

    Kinderen — en NBMV zijn in de eerste plaats kinderen, nog voor zij vluchteling zijn — zijn mensen en hebben recht op zelfbeschikking, participatie en privacy.

    Maar kinderen zijn mensen in wording, en om dat groeiproces in het belang van het kind in goede banen te leiden moeten zijn protectie en provisierechten — zijn recht op bescherming, voeding, een dak boven het hoofd, onderwijs en vorming, gezondheid, veiligheid en zorg, ... — in eerste instantie verzekerd worden. Juist deze bescherming en zorg zijn kritieke voorwaarden voor elk kind om tot zelfbeschikking te kunnen evolueren.

    Betekent — in het licht van wat voorafgaat — spreken over « vrijwillige vertrekkers » eerder dan over « verdwijningen » geen onterechte banalisering van het gebeuren ? Mag men een verdwijning van een minderjarige ooit wel als « normaal » bestempelen ? Welke verdwijning is dan niet onrustwekkend ? Deze van een jongere aan de vooravond van zijn 18e verjaardag, of ook deze van een 16-jarige die ogenschijnlijk « zijn mannetje staat » en er niet kwetsbaar « uitziet » ? Wie neemt écht de verantwoordelijkheid om te zeggen dat deze verdwijningen niet onrustwekkend zijn en geen bijzondere aandacht verdienen ?

    Voor Child Focus en overeenkomstig het IVRK staat tegenover het recht op bijzondere bescherming en bijstand een zorgplicht in hoofde van de overheid en de samenleving in het algemeen. Voor Child Focus is het ook erg belangrijk dat op zijn minst iemand zich het lot van deze jongeren die spoorloos verdwijnen aantrekt. En voor Child Focus is het geen kwestie van keuze tussen recht op bescherming en recht op zelfbeschikking. In het belang van het kind én in het belang van de samenleving als geheel kunnen en mogen wij hen niet overleveren aan de straat noch aan de goodwill van vrijblijvende personen, waarvan we niet de absolute zekerheid hebben dat ze het goed met hen menen. Integendeel, het is onze plicht te investeren in de toekomst van deze jonge mensen, die vaak buiten hun wil in een wildvreemd land moeten leven en bovendien in vaak oncontroleerbare en risicovolle situaties terecht komen.

    Een andere vraag die zich stelt is hoe verdwijningen voorkomen ?

    Child Focus ziet minstens twee belangrijke hefbomen hiertoe.

    1. Een goede opvang en begeleiding van de NBMV

    Als de jongere met zorg op maat wordt opgevangen en omringd, zijn angsten en twijfels kan bespreken, zijn complexe problematiek kan delen, heel geleidelijk terug licht kan zien in de duisternis, zal hij minder geneigd zijn uit de instelling te vertrekken of te verdwijnen.

    Tijdens de eerste fase van de opvang pleit Child Focus zo nodig voor een beveiligde omgeving met fysieke en pedagogische waarborgen, en dit gelet op potentiële risicosituaties. Na een degelijk risk assessment op maat van de jongere moeten binnen het kader van de open opvang bijkomende beveiligingsmaatregelen worden voorzien, in het belang van de veiligheid van de minderjarige zelf.

    Dit standpunt wordt niet zelden afgewezen met verwijzing naar het feit dat opsluiting in een gesloten centrum absoluut onaanvaardbaar is. Het is inderdaad geen evidente oefening om de idee van een beveiligde opvang vorm te geven en daarbij de nefaste gevolgen verbonden aan een gesloten opvang uit de weg te gaan. Toch pleit Child Focus voor haalbare alternatieven : de vaststelling dat op jaarbasis een kleine 1 000 minderjarigen uit de open opvangstructuren verdwijnen en niet kunnen gelokaliseerd worden, en de waarschijnlijkheid dat een wellicht onderschat aantal jongeren in onveilige en bedreigende omstandigheden rondzwerft dan wel in handen van malafide personen belandt, moet ons hierbij leiden.

    Hoe deze beveiligde opvang er moet uitzien, kan o.i. best aansluiten bij de opvang die voorzien wordt door de categoriale gemeenschapscentra voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen en slachtoffers van mensenhandel, Juna, Minor N'dako en Esperanto. Het screenen van de bezoekers, het begeleiden van de jongere wanneer hij het centrum verlaat, cameratoezicht rond het gebouw, het bijhouden van alle contactadressenvan de minderjarige, zijn zovele preventieve maatregelen die verdwijning of vertrek kunnen voorkomen. Aanpassingen in voormelde zin zijn o.i. wenselijk voor alle centra die instaan voor de eerste opvang van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen en in het bijzonder voor de federale OOC. De nodige financiële en personele middelen moeten hiertoe vrijgemaakt worden.

    Na de eerstelijnsopvang volgt de oriëntatie naar een tweedelijnscentrum, waar deze voor langere tijd zal worden opgevangen en begeleid. Idealiter vormen het profiel en de noden en behoeften van de NBMV de basis voor de oriëntatie, maar dit is lang niet het geval. Want hoewel reeds belangrijke stappen werden gezet,ontbreken vandaag nog steeds voldoende specifieke opvangplaatsen voor de bijzonder kwetsbare jongeren, die in deze doelgroep hoegenaamd geen minderheid vormen. Slachtoffers van mensenhandel, zeer jonge kinderen, minderjarigen met psychiatrische moeilijkheden, zwangere meisjes, jongeren met extra hulpvragen krijgen vaak niet de opvang en begeleiding die ze nodig hebben.

    De « gelukvogels » onder hen komen in een categoriale gemeenschapsinstelling terecht met een bevredigende omkadering, maar zonder enige garantie op doorstroming of toeleiding naar andere hulpverleningsvormen (pleeggezin, begeleid zelfstandig wonen, ...). Anderen komen in een federaal opvangcentrum terecht, waar wel inspanningen worden geleverd maar de nodige gespecialiseerde omkadering (orthopedagogen, kinderpsychologen, opvoeders als groepsbegeleiding, ...) ontbreekt om een kwaliteitsvolle vraaggestuurde hulpverlening te kunnen bieden. Het personeel dat deze verrijkende maar bijzonder belastende en confronterende taak op zijn schouders neemt, is er van goede wil maar mist vaak de nodige bijkomende opleiding, permanente vorming, werkbegeleiding en supervisie. Een hoge turnover is dan onvermijdelijk !

    In een opiniestuk dat Child Focus enkele maanden geleden publiceerde (De Standaard van 15 oktober 2008) betreurt ze dat « de beste zorg (in Vlaanderen) verloren gaat ». Aanleiding was de sluiting van twee tweedelijnscentra (De Bilck en De Lier, beide in West Vlaanderen), die — moegestreden om de nodige financiële middelen voor een noodzakelijke gespecialiseerde werking bij elkaar te sprokkelen — er het bijltje bij neerlegden. Minstens één vergelijkbaar opvanginitiatief is vandaag eveneens met sluiting bedreigd (LOI Assesse). Precies uit die centra verdwenen weinig of geen jonge asielzoekers. Precies in die centra werden vertwijfelde jonge vluchtelingen met veel inspanningen begeleid tot evenwichtige volwassenen. Één opvoeder per drie jongeren was er de norm. Nu komen deze jongeren terecht in grootschaligere instellingen waar de verhouding ligt op één personeelslid per 15 jongeren. Ter vergelijking : in de Bijzondere jeugdzorg is de norm één op één ...

    De typisch Belgische bevoegdheidsverdeling handhaaft het vanuit zorgoogpunt irrelevante onderscheid tussen asielzoekers en zij die geen asiel vragen, blijft aanleiding geven tot ping-pongspelletjes en hypothekeert de bereidheid tot capaciteitsuitbreiding en tot ontwikkeling van kwaliteitszorg ... uit vrees voor een aanzuigeffect. Het belang van de minderjarige is hier ver te zoeken.

    2. De rol van de voogd

    Ook dit is belangrijk in het kader van preventie-inspanningen.

    Vandaag worden belangrijke inspanningen geleverd om zo snel mogelijk na de interceptie of aanmelding van de jongere een voogd aan te stellen die verwacht wordt een vertrouwensband op te bouwen met zijn pupil. Maar wanneer deze wettelijke verplichting in de praktijk niet gerealiseerd wordt omdat de NBMV al te snel verdwijnt, kan er van bescherming vaak geen sprake zijn.

    Theoretisch is het mogelijk een voogd ook aan te stellen na een verdwijning : deze modaliteit is voorzien in het samenwerkingsprotocol. Vraag is of er in de praktijk werk van wordt gemaakt. Child Focus is van mening dat de ultieme aanstelling van een voogd vooralsnog een belangrijke meerwaarde kan hebben tijdens het verdwijningsonderzoek. Want ook al heeft hij vaak weinig informatie over identiteit, gewoontes, vrienden, toch kan de voogd onmiddellijk na de verdwijning al stappen ondernemen om de jongere zo snel mogelijk te lokaliseren. De voogd dus als eerste schakel in het opsporingsonderzoek en als buffer om meldingen bij Child Focus zo nodig te stimuleren.

    Overigens is de kwaliteit en inzet van de (vrijwillige en professionele) voogden erg verschillend : richtlijnen met betrekking tot de rechtmatige verwachtingen verbonden aan deze functie van trajectbegeleider en vertrouwenspersoon evenals een regelmatige evaluatie zijn wenselijk.

    Ook is een goede samenwerking en afstemming tussen de voogd en de begeleider in het opvangcentrum noodzakelijk, want als de ene dwarsligt op de andere is de buitenlandse jongere « de pineut ».

    Een ander knelpunt is dat NBMV afkomstig uit de nieuwe EU-landen (Roemenië, Bulgarije, Polen, ...) toch bijzonder kwetsbaar blijven, nu ze door de toetreding tot de Europese Economische Ruimte van de voogdij uitgesloten zijn.

    Hoe verdwijningen zo efficiënt mogelijk oplossen ?

    Het onderzoek naar verdwenen niet begeleide minderjarige vreemdelingen kan slechts worden opgestart als minstens de identiteit van de NBMV bekend is. De initiële registratie op het moment van de interceptie moet daarom nauw gezeten systematisch gebeuren door de bevoegde overheidsdiensten. Indien deze identiteitsgegevens nadien onjuist of onvolledig blijken, dan moet de Dienst Voogdij hiervan zo snel mogelijk op de hoogte worden gebracht.

    De eerste uren na een verdwijning zijn het allerbelangrijkst in de zoektocht naar een vermiste. Snel en alert handelen, in goede samenwerking met de betrokken actoren, op basis van zoveel mogelijk informatie is dan ook een kritieke succesfactor om de verdwijningzaak zo efficiënt mogelijk op te lossen.

    Een goede afstemming en samenwerking tussen alle betrokken actoren is niet vanzelfsprekend. Child Focus nam daarom het initiatief om de actoren rond de tafel te brengen en een samenwerkingsprotocol voor de behandeling van de verdwijningen uit de eerste lijnsobservatie- en oriëntatiecentra uit te werken.

    Dit protocol werd op 12 november 2008 door alle partners ondertekend (de ondertekenaars zijn het hof van beroep van Brussel, Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel, Dienst Vreemdelingenzaken, Commissariaat generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen, Fedasil, Lokale politie Zone Brussel Hoofdstad-Elsene, Lokale politie Zone Kampenhout-Steenokkerzeel-Zemst, Dienst Voogdij, Child Focus) en zal na één jaar toepassing worden geëvalueerd. De echte meerwaarde van dit protocol vloeit voort uit het feit dat deze oefening gestart is vanuit de basis, wat een reële betrokkenheid van de actoren zou moeten waarborgen : een inspanningsverbintenis is minstens een kritieke succesvoorwaarde om resultaat te kunnen boeken.

    Het verhoopte resultaat is een snellere lokalisatie van de NBMV na verdwijning, dankzij optimalisering van de identiteitsregistratie, evenals een betere bescherming tegen risico's van misbruik of uitbuiting, dank zij een betere samenwerking en afstemming tussen alle betrokken actoren.

    Verder is het ook de bedoeling om op basis van de behandelde verdwijningzaken de criteria voor onrustwekkende verdwijningen zo nodig bij te sturen op maat van de doelgroep NBMV.

    Maar van meet af aan was ook de zwakte van het samenwerkingsprotocol duidelijk.

    Verdwijningen situeren zich voornamelijk in Brussel, de initiële interceptie situeert zich daarentegen aan de buitengrenzen ! Een nauwkeurige en systematische initiële registratie en een doorstroming van de informatie naar de bevoegde actoren, vereist dus de betrokkenheid van alle politiediensten en niet enkel deze van de lokale politie Brussel en KASTZE.

    Child Focus hoopt dan ook dat het pilootproject in Brussel na evaluatie model kan staan voor uitbreiding naar het Belgisch grondgebied. Slechts een samenwerkingsprotocol met nationale draagwijdte kan — mits aan alle randvoorwaarden is voldaan — resulteren in een kwaliteitsvolle en resultaatgerichte afhandeling van verdwijningen van NBMV.

    Besluit

    1. Child Focus hoopt met het samenwerkingsprotocol te komen tot een betere afstemming, vlottere informatiedoorstroming en samenwerking i.k.v. verdwijningen van NBMV's. en rekent op een uitbreiding van het toepassingsgebied naar gans het land.

    2. Child Focus blijft bezorgd om het groot aantal spoorloze verdwijningen van NBMV's. Er zijn geen harde cijfers om te bewijzen dat ze in gevaar verkeren, maar evenmin weten we of ze in veiligheid zijn. Gelet op het IVRK en in het belang van deze kwetsbare jongeren moeten we met zijn allen de nodige inspanningen leveren om hierin verandering te brengen.

    3. Child Focus wil het belang van het kind ook in deze materie vooropstellen. Aangezien vele actoren betrokken en bevoegd zijn inzake NBMV, is er soms sprake van moeizame samenwerking. Child Focus zal blijven pleiten om het belang van het kind altijd centraal te stellen, boven bevoegdheids- of andere conflicten die vandaag de persoonsgeoriënteerde en resultaatgerichte afhandeling ernstig hypothekeren.

    4. Child Focus steunt het parket dat voorstander is om bij de interceptie van de NBMV vingerafdrukken te nemen : dubbels in meldingen van verdwijningen zullen niet meer voorkomen, en het zal een duidelijker zicht bieden op meervoudige verdwijningen. Een winst dus beleidsmatig én op vlak van trajectbegeleiding en hulpverlening aan deze jongeren ... Maar hierover zijn de meningen van het werkveld erg uiteenlopend.

    5. Het verdient aanbeveling een vroeger opgestarte werkgroep die een betere afstemming tussen federale en gemeenschapsbevoegdheden beoogde, te reactiveren teneinde een meer coherent beleid in het belang van deze doelgroep te realiseren.


    2. Mevrouw Agnès Delrue, VZW Gardanto

    De Vereniging voor Nederlandstalige Voogden voor Niet Begeleide Buitenlandse Minderjarigen, Gardanto (Esperanto voor « Voogd »), voelt zich sterk aangesproken door de problematiek die besproken wordt en brengt graag een aantal voorstellen naar voor.

    Het is voor Gardanto bijzonder ontgoochelend op te merken dat, in de actuele politieke discussie van Regularisering bij Asiel en Migratie, de Niet-Begeleide Minderjarigen niet als een duidelijke groep worden erkend en in de besprekingen van het geplande conclaaf zelfs niet worden opgenomen.

    De bevoegde minister meent dat niet-begeleide minderjarigen niet als afzonderlijke groep bestaan, « ... gezien deze jongeren zich steeds met ouders of ouderen verplaatsen ... ». De dagelijkse realiteit van de voogdij laat ons het omgekeerde ervaren.

    Kunnen deze jongeren dan ook geen recht laten gelden op mogelijkeregularisatie ? Laat ons hopen ...

    Jaarlijks komt een grote groep jongeren, zonder hun ouders of wettelijke vertegenwoordiger, naar ons land. Gezien de relevante cijfers aan de commissie reeds werden medegedeeld, zal spreekster zich beperken tot een inhoudelijke reflectie, vertrekkend van de individuele rechten en noden van kinderen en jongeren, en gesteund op het toekomstgericht denken in het ontwikkelen van een duurzame oplossing.

    Deze inhoudelijke reflectie behandelt 4 invalshoeken :

    — het kind/de jongere

    — de voogd

    — de voogdenvereniging

    — de naderende meerderjarigheid of +18 jaar

    a) Het kind

    De groep van NBM (Niet-begeleide Minderjarige) is even divers als de Belgische jongeren : leeftijd, herkomst, familienetwerk, culturele en religieuze achtergrond, taal, ...

    De NBM (Niet-begeleide Minderjarige) draagt echter een extra zware rugzak mee :

    — hij/zij koos niet zelf om zijn/haar vertrouwde omgeving te verlaten;

    — een uitputtende (soms gevaarlijke) en lange reisweg;

    — aankomen in een land waar ze de taal niet kennen en de levensgewoonten niet begrijpen;

    — een verblijfplaats worden « aangewezen »;

    — een lange periode in onzekerheid verblijven afhangend van de « papieren » dat ze mogelijks verkrijgen;

    — « integratie » een niet gekende ballast, met een groot kostenplaatje.

    Zoals iedere jongere dromen ze van een « toekomst ». Zij worden benoemd als NBM omdat zij « alleen » zijn en er voor hen een wettelijke vertegenwoordiger werd aangesteld : de voogd.

    Gardanto VZW zou voor deze jongeren een aantal voorstellen willen formuleren.

    1) Als de jongere op het grondgebied van België toekomt en zich aanmeldt bij de Dienst Vreemdelingenzaken dat voor hen een dynamische identiteitsfiche wordt opgesteld, gebruiksvriendelijk voor alle verantwoordelijken. Mogelijks is het toepasbaar voor alle Schengenlanden. Het is zeer belangrijk dat iedere wijziging in de identificatie van de NBM hierop wordt genoteerd, bijvoorbeeld leeftijd, verdwijning, ... Dit vermijdt dat de jongere in een vacuüm van identificatie zou belanden, maar aanspraak kan maken op zijn wettelijke rechten. Zo zal voor Haman die bij de aangemelde leeftijd van 17 jaar en na het leeftijdsonderzoek 15,5 jaar duidelijk vermeld worden.

    2) Kan de jongere bij zijn aanmelding een « voorlopig verblijfsrecht » van een zekere duur worden toegekend ? Dit kan de voogd met de jongere toelaten om een verantwoorde keuze te maken in de verblijfsprocedures. De jongeren krijgen na identificatie een voogd toegewezen. Als voogd duurt het enige tijd vooraleer men het vertrouwen van de jongere krijgt. Op basis van de stilaan toevertrouwde informatie van de NBM, kan de voogd de verschillende mogelijkheden van verblijf uitleggen en met de jongere een keuze van procedure bepalen.

    Momenteel dient men soms een beslissing te nemen die men later, bij ruimere info, helemaal anders zou nemen. Het voorlopig verblijfsrecht zou de voogd toelaten om gerichter en ook efficiënter de toekomst en de « duurzame oplossing « van de jongere mee ontwikkelen.

    De jongeren worden door hun « runners « gemeld aan DVZ en vooral gedwongen dat ze « asiel « dienen aan te vragen. Bij heel wat jongeren ervaart Gardanto dat ze niet weten wat asiel inhoudt en het ook niet aangeraden is deze procedure te volgen.

    De voogd heeft de gelegenheidommet de jongere hun ouders op te sporen en contacten te herstellen, mogelijks de identiteitspapieren te krijgen.

    3) De verblijfsprocedure : asiel, omzendbrief van 25 september 2005, slachtoffer mensenhandel ? Zodra een procedure wordt gestart, kan deze datum ook de begindatum van een mogelijks wettelijk verblijfduur betekenen ? Momenteel kan de NBM ofwel asiel aanvragen, ofwel de omzendbrief volgen, ofwel de procedure « slachtoffer mensenhandel » volgen. Bij elk van de 3 procedures, moet de NBM herbeginnen van nul om zijn rechten te kunnen laten gelden.

    4) De jongere voor wie asiel wordt aangevraagd, beleeft zijn vlucht anders dan zijn/haar ouders of familie. De NBM heeft zelf geen keuze gemaakt. Anderen beslisten voor hem. Hij beschikt over beperktere informatie dan volwassenen, de jongere zal vanuit eigen leefwereld praten.

    Als voogd ervaart spreekster dat tijdens de interviews bij het CGVS (Commissariaat Generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen) men « enige » aandacht heeft voor de specifieke situatie van NBM. Toch moeten deze NBM dezelfde procedure doorlopen als de volwassenen.

    Volgens spreekster moet de asielprocedure op maat van kinderen/jongeren worden uitgewerkt.

    Het lang uitblijven van een beslissing is voor kinderen/jongeren uitputtend. Het laat hen niet toe om in de toekomst te denken. Kan de beslissing niet vlugger geformuleerd en medegedeeld worden, vooral rekening houdend met de actuele leefsituatie van de NBM ? Jongeren moeten soms snel verhuizen, met verandering van school tot gevolg, en het teniet doen van een basisverankering.

    5) De huidige omzendbrief van 25 september 2004 over de procedure voor minderjarigen stelt duidelijke criteria namelijk opzoeken familie, identiteitsdocumenten en inschrijven in de school. Om de 3 maanden wordt een verslag van de voogd gevraagd. Bij het krijgen van de BIVR kaart is deze periode wat langer. Reeds lange tijd wordt gezegd dat een nieuwe omzendbrief op komst is. Wanneer zal deze er zijn en welke criteria zal die bevatten voor onze NBM ? Wordt de minderjarige gehoord en hoe zal dit gebeuren ?

    6) Vanuit Gardanto VZW heeft een studiegroep op 1 juni 2009 zijn eerste besluiten voorgelegd omtrent de « duurzame oplossing« . Gardanto brengt dan ook een voorstel tot fasering van de procedure en de installatie van een onafhankelijke multidisciplinaire werkgroep die een voorstel tot duurzame oplossing voor en met de NBM kan uitwerken.

    Gardanto pleit ervoor om dit voorstel in overweging te nemen en om haar de faciliteiten te geven om deze werkgroep zijn studie- en onderzoekswerk te laten verder uitwerken.

    7) De procedure mensenhandel is goed uitgewerkt voor volwassenen. Spreekster ervaart bij de NBM, die mogelijks slachtoffer mensenhandel zijn, deze procedure hun voordeel kan bieden. Echter kunnen NBM, om heel wat redenen (individuele en/of culturele, ...) geen medewerking verlenen. Spreekster pleit om deze procedure op maat van de NBM uit te werken.

    8) De opvang van onze NBM is heel complex en dikwijls zeer moeilijk. Het knellend probleem van onvoldoende en gedifferentieerde opvang voor de NBM is een feit en dagelijkse realiteit. Spreekster meent dat een opvang niet mag afhangen van de te volgen procedure en omgekeerd. Een eventuele beslissing nemen om asiel aan te vragen om zeker voor de jongere opvang te hebben is onverantwoord. De NBM die dus alléén in België toekomen, verblijven sowieso in een problematische opvoedingssituatie en behoeven aangepaste opvang en zorg, kunnen zijn niet systematisch onder de Bijzondere Jeugdzorg vallen ?

    Gardanto betreurt dat kwaliteitsvolle centra voor jonge vluchtelingen recentelijk werden gesloten om welke reden ook. Daarom vraagt zij dat de jongeren niet in centra met volwassenen verblijven doch in kleinere leefentiteiten met spreiding over het ganse grondgebied. Zij vraagt bijzondere aandacht voor de diversiteit van de jongeren maar vooral voor jonge kinderen, zwangere meisjes en moeders met kind, getraumatiseerde jongeren, jongeren met grensoverschrijdend gedrag ....

    9) Spreekster vraagt een bijzondere benadering voor de jongeren met specifieke noden als trauma-verwerking en Post-traumatische Stress. Kunnen niet-asielzoekers ook toegang krijgen tot de Centra met een gespecialiseerd team van therapeuten over het ganse land verspreid ?

    10) Onderwijs op maat is voor NBM fundamenteel en staat ook ingeschreven in onze Grondwet.

    Degelijk onderwijs is nodig om onze taal te leren, (voor sommigen) te leren lezen en schrijven, de maatschappelijke context en onze voorzieningen te leren kennen, een opleiding te krijgen die de NBM de kans geeft om een plaats in onze maatschappij toebedeeld te krijgen, kansen tot verdere ontwikkeling en studie te bekomen en een perspectief op een degelijke tewerkstelling biedt.

    Gardanto vraagt dat men in het onderwijs werk maakt van :

    — de erkenning van de vroegere scholing of vorming in het land van herkomst door te werken met EVC-tests (Elders verworven competenties).

    — het recht van een intense begeleiding van NBM nà de OKAN (Onthaalklas Anderstalige Nieuwkomers)

    — aangepaste leertrajecten uit te zetten, rekening houdend met onder andere leertempo van de NBM, de emotionele begeleiding van de NBM, ...met vooral de toekomstgerichtheid van het genoten onderwijs.

    11) De NBM hebben momenteel recht en toegang tot medische zorg door de aansluiting bij een Mutualiteit. Gardanto pleit er voor dat NBM ook in de Federale centra kunnen aansluiten bij een ziekteverzekering.

    12) Het bevorderen van de Sociale integratie : spreekster wenst dat de NBM als onze jongeren in de toekomst kunnen aansluiten bij sportclubs, socio-culturele activiteiten en zich kunnen inzetten in het vrijwilligerswerk, een studentenjob mogen uitoefenen, een studiebeurs krijgen, ... zonder de eis van het voorleggen van wettelijke verblijfsdocumenten. Deze is wel gekoppeld aan het regelmatig volgen van opleiding, onder welke vorm dan ook.

    Dit zal een zinvolle tijdsinvestering betekenen en vooral hun sociale integratie bevorderen en helpen in het ontwikkelen van een ondersteunend netwerk.

    Cigden mag momenteel de cursus als monitor niet volgen en op een speelplein haar stage doen, heeft een bijlage 38 doch volgt onderwijs in de opleiding « kinderzorg ». Ze dient echter deze vakantie zich tevervelenen niksen.

    13) Jongeren die zonder ouders in ons land verblijven, moeten het recht krijgen om hun ouders op te zoeken, contacten te herstellen en te onderhouden. Belangrijk is dat we hier de middelen en ondersteuning krijgen.

    Gardanto pleit er voor dat de NBM én hun ouders kunnen kiezen voor vrijwillige terugkeer naar hun land van herkomst (of derde landen) zonder het risico te lopen van repressie of opnieuw weggestuurd te worden. Dit dient procesmatig, in alle sereniteit en in vertrouwelijk overleg met de NBM ontwikkeld te worden, los van eventuele verblijfsprocedures.

    b) De Voogdij

    De Voogdij is sinds 1 mei 2009 vijf jaar operationeel. Voogdij heeft sinds haar ontstaan een hele pioniersperiode gekend, een lange weg afgelegd én zijn nut bewezen.

    Voogden kunnen hun taak uitoefenen onder volgende statuten : werknemer (met een arbeidsovereenkomst), vrijwilliger of zelfstandige.

    Elk van deze statuten heeft zijn waarde bewezen. Voor sommige voogden is er de sterke maatschappelijke verankering, voor andere voogden, het kunnen terugvallen op een stevige ondersteunende organisatie.

    Het belangrijkste is de onafhankelijke positie van de voogd om in alle sereniteit voor én mét de NBM dé « duurzame oplossing « te ontwikkelen samen met alle betrokken partijen en op alle levensdomeinen van de jongere.

    De Gardanto pleit voor het bevorderen van de deskundigheid en professionalisering van de voogd. De selectie en opleiding wordt georganiseerd door de Dienst Voogdij — Ministerie van Justitie. Gardanto VZW organiseert vorming en tracht de informatiestroom te kanaliseren.

    Gardanto pleit bijgevolg voor :

    — een maatschappelijke bescherming van de titel « voogd »;

    — een duidelijke functieomschrijving van de voogd;

    — evaluatiecriteria en procedures en middelen om deze te realiseren.

    c) Gardanto VZW — De voogdenvereniging (Nederlandstalige voogden)

    Sinds september 2007 hebben de Nederlandstalige voogden zich vanuit regionale werkingen georganiseerd en willen deze bevorderen.

    Gardanto VZW beantwoordt als Voogdenvereniging van de Nederlandstalige voogden aan de voorwaarden gesteld door het ministerie van Justitie.

    Op 9 juni 2009 werd een dossier « Aanvraag tot Erkenning » ingediend bij de diensten van minister De Clercq, FOD Justitie.

    Gardanto VZW heeft regelmatig overleg met ATF Mena (voogdenvereniging van de Franstalige voogden). Over een aantal dossiers is er een intense samenwerking met ATF-Mena gerealiseerd.

    Om haar opdracht — volgens de Voogdijwet — (ontvangen door de Federale Overheid van Justitie) naar behoren te kunnen verder zetten en om de doelstellingen van Gardanto VZW te kunnen realiseren, hoopt spreekster dat de minister haar werking zal erkennen en subsidiëren.

    Een aantal belangrijke punten voor een optimale werking van Gardanto zijn :

    1. Een locatie voor de administratie en een Ontmoetingsruimte (samen met ATF-Mena) in Brussel is een noodzaak om degelijk en gestructureerd werk te kunnen leveren ter ondersteuning van onze voogden. Subsidiëring werd aangevraagd aan de FOD Justitie.

    2. Systematische bijscholingsmogelijkheden voor de voogden, met een systeem van accreditering om de aanstelling te behouden.

    3. Het opnemen van het life-project in de nieuwe rapporteringsvorm opnemen.

    Dit zal een duidelijke meerwaarde betekenen voor het ontwikkelen van een « duurzame oplossing ».

    Zulke vorm van rapportering vraagt bijkomende opleiding en heel wat meer werk voor de voogd.

    Kan de huidige vergoeding van een voogdij herzien en aangepast worden ?

    d) Wat na 18 jaar ? Erkende vluchteling, subsidiaire bescherming, geregulariseerd ... een wettig verblijf

    Van op de dag dat de NBM 18 jaar wordt, wordt de voogdij dag op dag beëindigd.

    Er is tijdens het voogdij traject een vertrouwensrelatie ontwikkeld tussen de voogd en de NBMV.

    Deze vertrouwensrelatie heeft zijn weerslag op de verschillende domeinen van de voogdij : het verblijfstraject van de NBM, de diverse fases van zijn verblijf en de levensdomeinen.

    Het is essentieel dat de jongere voorbereid wordt op een grote zelfstandigheid en onafhankelijkheid eens hij/zij 18 jaar wordt. Normaal kan hij/zijn niet meer terugvallen op personen waarmee hij/zij zijn/haar traject mede hebben opgebouwd.

    Kan een systeem van begeleiding ontwikkeld worden op basis van de vrijwillige hulpverlening in de Bijzondere Jeugdzorg ? De jongvolwassene zou dan een beroep kunnen doen op zijn vroegere voogd op duidelijk afgesproken domeinen en periodes. De voogd zou hem/haar gericht advies en ondersteuning kunnen geven.

    Voor jongeren die erkend worden als vluchteling of van subsidiaire bescherming kunnen genieten zou een bijzonder begeleidings- en integratietraject samen met het OCMW kunnen ontwikkeld worden.


    3. De heer Francis Charlier, Association des tuteurs francophones (ATF)

    Spreker is lid van de ATF (Association des tuteurs francophones) en is zelf voogd. Hij heeft de afgelopen 4 jaar een zeventigtal voogdijdossiers beheerd, zodat hij goed kan inschatten met welke problemen voogden vandaag de dag te kampen hebben.

    Als leidraad van zijn uiteenzetting hanteert hij het basisbeginsel dat iedere voogd in acht neemt als hij een niet-begeleide minderjarige vreemdeling onder zijn hoede neemt : het « hogere belang van het kind ».

    Kan men stellen dat bij een niet-begeleide minderjarige vreemdeling, vanaf het ogenblik dat hij aankomt op het grondgebied totdat hij meerderjarig wordt, dit grondbegrip van « hoger belang van het kind » steeds in acht wordt genomen door alle verschillende instanties en personen die zich met hem bezighouden ?

    Het antwoord is veelal bevestigend. Maar de praktijk van de opdracht als voogd en de werkelijke feiten maken enige nuancering noodzakelijk.

    Een voogd heeft een dubbele taak :

    — om te beginnen moet hij zorgen dat de minderjarige de best mogelijke opvang krijgt met het oog op zijn intellectuele, sociale, affectieve en gezondheidsgebonden ontwikkeling, ofwel bij min of meer naaste familie ofwel in een opvangcentrum.

    — daarnaast moet hij hem helpen een levensplan te vinden dat past in de zoektocht naar een duurzame oplossing die aan de Dienst Vreemdelingenzaken kan worden voorgelegd. Hij moet hem dus uitleg en raad geven, hem bijstaan en begeleiden tijdens de hele procedure van de aanvraag van asiel of van een verblijfsvergunning.

    Deze dubbele opdracht is voor de voogd soms echt een gevecht ...

    Het begint met de identificatie van de minderjarige : zijn nationaliteit, naam, leeftijd.

    De eerste inlichtingen die de jongere bij zijn verhoor verstrekt, worden als het ware « in steen gebeiteld » bij het vreemdelingenregister. Als hij een verkeerde naam, nationaliteit of leeftijd heeft opgegeven, zullen die fouten hem de hele procedure lang achtervolgen (verblijfsvergunning, schoolinschrijving, ...), tenzij hij bewijsstukken kan voorleggen over zijn werkelijke identiteit, meestal een paspoort, waar hij in de meeste gevallen geen toegang toe heeft.

    De identiteitsfiche zou toch dynamischer beheerd moeten worden. De vertegenwoordigster van Child Focus heeft dit zonet zeer terecht aangehaald.

    Dan moeten de minderjarigen onderdak krijgen in de opvangcentra. Het chronisch plaatsgebrek in de centra en het schrijnend gebrek aan materiële en menselijke middelen om de minderjarige het trauma dat hij heeft doorgemaakt, te laten « overleven », zijn een ernstige verstoring van het evenwicht van de meest kwetsbare jongeren. Dat leidt vervolgens tot weglopen, delinquent gedrag, druggebruik, schoolverzuim. Als opvangcentra geen kweekvijvers voor delinquentie zijn, is dat voornamelijk te danken aan de kwaliteitsvolle begeleiding.

    Hoe kan een voogd accepteren dat sommige centra de eenzijdige beslissing nemen om een jongere de deur te wijzen omdat hij zich niet aan het reglement heeft gehouden, zonder dat daarover met de voogd wordt overlegd om bijvoorbeeld de gevolgen op schoolgebied en sociaal vlak te verkleinen ?

    Hoe kan men niet in opstand komen tegen deze aanfluiting van het gezond verstand, het CADE, een vleugel van het Federaal Centrum Klein Kasteeltje die is voorbehouden voor minderjarigen : het bijna constante contact met volwassen, de directe buitenwereld die in het centrum van de stad een voedingsbodem is voor illegaliteit en clandestiniteit (zwartwerk, zwendel, drugs, ...) ? Alle factoren zijn aanwezig om delinquentie voort te brengen.

    Een verblijf in de familie-omgeving moet ook van nabij worden opgevolgd door de voogd, om een eventuele verslechtering van de relaties binnen de familie te voorkomen (ontzeggen van affectie, ontbering, uitbuiting, fysiek en psychologisch misbruik, ...) In dit verband moet worden gewezen op het efficiënte werk van tal van organisaties die de moeilijkste gevallen mee begeleiden.

    Is de regularistatieprocedure op basis van de omzendbrief van 15 september 2005 verenigbaar met het hogere belang van het kind ?

    Deze procedure staat open voor iedere niet-begeleide minderjarige vreemdeling die geen enkele andere regularisatieprocedure heeft aangevat (asielaanvraag, artikel 9, § 3, van de wet van 15 december 1980, subsidiaire bescherming, ...).

    De procedure is gebaseerd op een verslag waarin de voogd de gezinssituatie van de niet-begeleide minderjarige vreemdeling en de eventuele identiteitspapieren waarover hij beschikt, beschrijft, samen met een voorstel voor een duurzame oplossing die de Dienst Vreemdelingenzaken als volgt definieert :

    1. eerst en vooral de gezinshereniging;

    2. dan de terugkeer naar zijn land als er garanties zijn dat de minderjarige bij zijn terugkeer wordt opgevangen,

    3. als laatste optie de toestemming om onbeperkt in België te blijven. Die laatste aanvraag moet vergezeld gaan van inlichtingen om de integratiewil van het kind te staven (trouw schoolbezoek, sociaal gedrag, aanleren van een landstaal, ...). In het beste geval krijgt het kind een aankomstverklaring die 3 maanden geldig is en een of twee keer kan worden hernieuwd en nadien eventueel kan worden omgezet in een tijdelijke verblijfsvergunning van zes maanden tot een jaar.

    In de andere gevallen krijgt hij een Bijlage 38, of Bevel aan de voogd om de jongere terug te brengen naar waar hij vandaan komt. Dat Bevel tot terugbrenging is trouwens niet uitvoerbaar zolang de jongere minderjarig is, maar lijkt wel op een veroordeling voor de jongere. Het een « weigering tot tijdelijk verblijf » noemen, zou de waarheid minder geweld aandoen.

    Bovendien is het een vrij eenvoudige maar weinig realistische procedure.

    Van de voorgestelde duurzame oplossingen zijn de gezinshereniging en de terugkeer naar het land niet realistisch.

    De jongere is willens nillens in België terechtgekomen, meestal op initiatief van de ouders, die hem hebben weggestuurd opdat hij kan studeren en een opleiding krijgen.

    Als de jongere terugkeert, is dat een nederlaag voor de ouders, en/of een verbreking van het morele contract van de jongere. De meesten hebben dus redenen om zich tegen deze hereniging te verzetten en zonder hun instemming kunnen zij niet gedwongen worden terug te keren.

    Als een jongere zijn kansen op een verblijfsvergunning definitief heeft verkeken door aanhoudend delinquent gedrag (ernstige en herhaalde delinquente daden, weigeren school te lopen, ...) wordt de gezinshereniging realistischer; een vrijwillige terugkeer naar zijn land, met instemming van zijn ouders, geeft hem een tweede kans om een toekomst uit te bouwen.

    De overblijvende duurzame oplossing is de verblijfsvergunning voor onbeperkte tijd. Uiteraard wordt die het vaakst voorgesteld door de voogden. De Dienst Vreemdelingenzaken antwoordt « geval per geval » : in principe een « aankomstverklaring », die na drie maanden kan worden hernieuwd en eventueel wordt gevolgd door een tijdelijke verblijfsvergunning.

    Vaak worden het 5, 6 tot zelfs 10 aankomstverklaringen die telkens om diverse redenen worden uitgesteld :

    a. het ontbreken van een paspoort, terwijl geweten is dat het land van herkomst van de jongere in België geen paspoorten uitreikt (Congo, Rwanda, Kameroen, ...);

    b. onbevredigende schoolresultaten, ook als de school trouw wordt bezocht;

    c. licht afwijkend sociaal gedrag.

    Hoe moet een jongere de hoop krijgen om een toekomst in België op te bouwen in dergelijke tijdelijke omstandigheden (3 maanden) ? De talloze hernieuwingen van zijn aankomstverklaring worden de hernieuwing van de onzekerheid over zijn toekomst; sommige jongeren verliezen de pedalen en kiezen voor de clandestiniteit of delinquentie.

    Kortom, de omzendbrief van 15 september 2005 beantwoordt niet — of nauwelijks — aan zijn bedoeling om een duurzame oplossing te bieden voor de honderden jongeren die in België hun recht op opleiding en vorming zoeken. Erger nog, de onnodige druk die ervan uitgaat, duwt sommige jongeren de clandestiniteit in.

    Een andere duurzame oplossing ?

    Aangezien momenteel een NBMV die op het grondgebied wordt geïndentificeerd, niet naar zijn land van oorsprong mag worden uitgewezen zonder zijn instemming en zonder de instemming van zijn ouders, zodat hij tot hij meerderjarig is in België moet blijven; aangezien de meeste van deze jongeren naar België komen met instemming van hun ouders om er te studeren en een opleiding te krijgen, krachtens Beginsel 2 van de Verklaring van de rechten van het kind : « Het kind moet bijzondere bescherming genieten en moet krachtens de wet of langs andere wegen gelegenheid en faciliteiten krijgen om zich lichamelijk, geestelijk, zedelijk, intellectueel en maatschappelijk te ontwikkelen op een gezonde en normale wijze », is het dan een utopie om de omzendbrief van 15 september te vervangen door een « contract voor de toekomst » met deze jongeren ?

    Ieder kind zou de zekerheid hebben op het grondgebied te kunnen blijven tot hij meerderjarig is (zoals nu reeds het geval is). Als tegenprestatie zou hij zich verbinden tot een levensplan dat hij zou kunnen voorbereiden met zijn voogd en de sociale begeleiding van zijn opvangcentrum; hij zou kunnen beginnen dat uit te voeren op school. Hij zou een verblijfsvergunning krijgen tot hij meerderjarig is. In die tijd kan hij zijn identiteit bewijzen, zijn wil tot sociale integratie (leren van een landstaal, onderwijs, ...) en de gegrondheid van zijn levensplan.

    Een mogelijk eerste uitschuiver zou niet langer een definitieve breuk betekenen (zoals met bijlage 38 nu vaak wel het geval is), maar een waarschuwing, met bijhorende corrigerende maatregelen. Als de jongere echter ernstig en permanent delinquent gedrag vertoont, moet er alles aan gedaan worden om gezinshereniging of begeleide terugkeer naar zijn land van oorsprong te bewerkstelligen.

    Als hij meerderjarig wordt, heeft hij de grote afspraak met zijn opvangland dat vervolgens kan beslissen om het toekomstcontract al dan niet voort te zetten.

    Een toekomstcontract in plaats van een omzendbrief ? Ja, zodat het hoogste belang van het kind opnieuw centraal komt te staan in het beleid inzake opvang en bescherming van de NBMV.

    Ook andere onderwerpen verdienen aandacht van de wetgever, zoals de leemtes en tekortkomingen in de onthaalprocedure voor NBMV. Het ATF steunt de suggesties en voorstellen van Gardanto ten volle.


    4. De heer Benoît Van Keirsbilck, directeur van de Service des droits des jeunes van Brussel en het Platform « Mineurs en exil »

    Het Platform « Mineurs en exil », « Kinderen op de Vlucht » heeft onlangs zijn tienjarig bestaan gevierd. Het omvat een twintigtal organisaties en verenigingen die zich inzetten voor de situatie van de NBMV in België. Het beschikt dus over enige expertise ter zake en heeft in de loop der jaren vastgesteld dat er met heel wat van zijn aanbevelingen uit het verleden rekening werd gehouden. Bedoeling was de zorg voor en de bescherming van de NBMV in België te verbeteren zodat er een betere naleving komt van het IVRK. Spreker kan zich hier alleen maar over verheugen.

    Hoewel de situatie van de NBMV sterk verbeterd is de afgelopen tien jaar, zijn er nog heel wat problemen. Het Platform « Mineurs en exil » is dan ook verheugd dat er een ontwerp van resolutie wordt besproken dat die jongeren nog meer bescherming zal bieden, anders zouden zij bijzonder kwetsbaar blijven.

    Het Platform kon onlangs nog verschillende aanbevelingen formuleren bij de verkiezingen van 2007, namelijk : voorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet van 15/12/80 tot invoering van het verblijfsrecht voor de NBMV, aanbevelingen betreffende de voogdij van de NBMV, aanbevelingen betreffende de opvang, ...

    Heel recent nog werd er een brief aan de minister van Migratie en Asielbeleid gericht waarin het Platform op verschillende recente moeilijkheden wees, met name het horen van de NBMV door de dienst NBMV-MH van de Dienst Vreemdelingenzaken, hun verblijfssituatie, ...

    Het Platform had ook op vraag van UNICEF België een studie uitgevoerd over « La protection des mineurs non accompagnés victimes de la traite des êtres humains » die ook tot verschillende aanbevelingen leidde.

    Ten slotte bestreed het systematisch elke vorm van opsluiting van kinderen en gezinnen vanwege migratie. Ook hier is spreker verheugd over de vooruitgang die de laatste maanden werd geboekt, maar hij stelt vast dat er nog steeds een beleid met twee snelheden is : kinderen die voor de bestaande alternatieven in aanmerking komen en zij die dat niet kunnen omdat zij aan de grens niet over de vereiste documenten beschikken. Voor het Platform is dat een onaanvaardbare en ongegronde discriminatie die zo snel mogelijk een halt moet worden toegeroepen.

    Spreker juicht dan ook de verslagen van de federale bemiddelaars toe, met name over de voormelde kwesties (verblijf, opsluiting, tenlasteneming, opvang, ...). Hij dringt erop aan dat dit zo spoedig mogelijk in aanmerking wordt genomen en dat het op erg korte termijn tot beduidende veranderingen zal leiden.

    Wat het voorstel van resolutie betreft, wil het Platform « Mineurs en exil » een bepaald aantal overwegingen meedelen waarmee rekening kan worden gehouden bij de bespreking van dat voorstel.

    Het Platform stelt ook vast dat er geen of weinig betrouwbare cijfers zijn; de cijfers van de Dienst Voogdij verschillen van die van de dienst Vreemdelingenzaken en van het CVGS voor de materies die hen aanbelangen. Die cijfers zijn dus weinig bruikbaar. Om een weldoordacht beleid te voeren, moet men over betrouwbare cijfers kunnen beschikken. Spreker meent dus dat het uiterst belangrijk is een centrale databank op te richten die de persoonlijke levenssfeer van de NBMV in acht neemt. De Dienst Voogdij (hij doet dat — in RA OE) zou ook een jaarlijks en openbaar activiteitenverslag moeten opstellen.

    Het Platform heeft ernstige bedenkingen bij het nemen van vingerafdrukken, tenzij er ernstige garanties kunnen worden geboden dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer niet wordt geschonden (wie zal toegang hebben tot de gegevens, onder welke voorwaarden, om wat te doen, ... ?).

    1. Het Platform heeft ernstige bedenkingen bij de verdere opvolging van de aanbevelingen uit de studie door Child Focus. Volgens Child Focus maken de NBMV per definitie kans op een onrustwekkende verdwijning en het bepleit veiligheidsmaatregelen om dat aan te pakken. Dat rapport maakt niet genoeg een onderscheid tussen de NBMV die op een onrustwekkende manier verdwijnen en hen die het opvangcentrum vrijwillig verlaten zonder zichzelf noodzakelijkerwijs in een gevaarlijke situatie te brengen. Voor de eerste groep, moeten er belangrijke opsporingsmaatregelen worden genomen en moet er voor bescherming worden gezorgd.

    2. Het Platform dringt erop aan alles in het werk te stellen om de kwaliteit van de tenlasteneming, de opvang en de begeleiding van de NBMV te verbeteren. Dat dient in de eerste plaats om hun het gevoel te geven dat ze gerespecteerd worden, omgeven en gesteund worden in een gastvrije omgeving, opdat ze vertrouwen hebben in de hulp die hun wordt geboden. Het Platform meent dat de mogelijke veiligheidsmaatregelen over het algemeen het omgekeerde effect hebben want de eerste reactie op gesloten deuren, tralies, kleinzielige controlemaatregelen, bewakingscamera's, alarmen, ... is proberen eraan te ontsnappen.

    3. De centra van Neder-Over-Heembeek en Steenokkerzeel zijn dezelfde mening toegedaan en willen geen veiligheidscentra zijn waar controle de overhand heeft op de tenlasteneming. Er bestaan trouwens enkele centra die NBMV opvangen die slachtoffer zijn van mensenhandel. Zij sluiten hen niet op maar bieden een zeer nauwe, menselijke begeleiding aan.

    4. Over de NBMV die slachtoffer zijn van mensenhandel, heeft het Platform dus een studie gemaakt met talrijke aanbevelingen (kwaliteit van het verblijf, procedure, ...).

    5. Wat de gezinshereniging in een Europees land betreft, meent het Platform dat men in de mate van het mogelijke en na een individuele evaluatie die rekening houdt met de NBMV, een gezinshereniging in een veilig derde land moet nastreven. Er dient benadrukt te worden dat om perfect in overeenstemming te zijn met het Verdrag inzake de rechten van het kind, een dergelijke gezinshereniging in twee richtingen moet kunnen worden overwogen : ofwel voegt het kind zich bij zijn ouders ofwel mogen de ouders in België verblijven om voor hun kinderen te zorgen.

    6. Spreker is voor multidisciplinaire dispatching op voorwaarde dat dit geen louter administratieve procedure wordt en dat men aan de OOC (observatie- en oriëntatiecentra) een prominente plaats geeft om oriëntatievoorstellen te formuleren (wat goed in hun opdracht past). Een samenwerkingsakkoord tussen de federale staat en de gemeenschappen is uiteraard onontbeerlijk.

    7. Het Platform is voorstander van een goede samenwerking tussen de instanties die verdwijningen opsporen op voorwaarde dat men de rol en de functie van eenieder in acht neemt, net als de persoonlijke levenssfeer van de NBMV en het beroepsgeheim van de personen die zich hiermee bezighouden zoals de voogden.

    8. Wat het algemeen kader van de voogden betreft, is het Platform voorstander van een kwalitatieve evaluatie van het volledige voogdijstelsel : werking van de Dienst Voogdij, de voogden en de volledige toepassing van de « wet-Tabitha ». Na 5 jaar lijkt immers een evaluatie van dat stelsel nodig en moet het, waar nodig, aangepast worden.

    9. Het Platform is voorstander van een uitbreiding van de definitie van de NBMV zodat de Europese NBMV ook in aanmerking kunnen worden genomen; het heeft zich vaak in die zin uitgesproken omdat deze groep momenteel minder goed wordt behandeld dan de NBMV van buiten Europa.

    10. Het Platform is ook voorstander van een wettelijke verankering van het verblijfsrecht van de NBMV. Daartoe heeft het een ontwerp opgesteld voor een nieuw artikel 9quater dat in de Vreemdelingenwet van 15 december 1980 moet worden ingevoegd. Het voert een tijdelijk verblijfsrecht in voor de NBMV zodra ze het grondgebied betreden en werkt een procedure uit om een duurzame oplossing te bepalen die het best aansluit bij de belangen van het kind.

    11. Het Platform pleit ook voor een versoepeling van de verplichte voorlegging van een paspoort om recht te kunnen hebben op een verblijfsvergunning, want heel wat NBMV kunnen een dergelijk document niet voorleggen.

    12. De aanbeveling voor de geneeskundige verzorging van de NBMV werd gevolgd en is dus niet meer nodig.

    Naast de voormelde aanbevelingen wil het Platform terugkomen op het probleem van de identificatie van de NBMV. Het gaat om een bevoegdheid van de Dienst Voogdij die zich hiervoor moet kunnen baseren op alle elementen die over de jongere beschikbaar zijn, zo ook de documenten in zijn bezit die niet ipso facto als vals moeten worden beschouwd. De medische test geeft slechts een aanwijzing maar levert geen bewijs; hij moet afgewogen worden tegenover de overige beschikbare elementen. Meer nog, er moet aan worden herinnerd dat in geval van twijfel de jongere als minderjarig moet worden beschouwd, wat niet systematisch het geval lijkt te zijn.

    In dat verband, ten slotte, voorziet het koninklijk besluit tot uitvoering van de voogdijwet ook in de mogelijkheid om psycho-affectieve testen te gebruiken om de medische test te vervolledigen; hoewel die testen a priori niet betrouwbaarder zijn dan de medische test, meent het Platform dat de mening van de opvoeders en andere personen die contact hebben met de jongere en hem het best kennen, een belangrijke indicatie kan zijn waarmee rekening moet worden gehouden.


    5. Mevrouw Renée Raymaekers, Directrice van het Bureau Minteh van de directie Toegang en Verblijf, Dienst Vreemdelingenzaken

    Bij wijze van inleiding wijst spreekster erop dat het Bureau Minteh van de Dienst Vreemdelingenzaken een dubbele functie vervult : het treedt op voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen en voor slachtoffers van mensenhandel die al dan niet meerderjarig zijn.

    Wat de resolutie betreft, beklemtoont spreekster twee aspecten van de problematiek van de NBMV. Ten eerste heeft het fenomeen van de NBMV een internationale dimensie : alle Europese landen staan voor dezelfde uitdaging met uiteenlopende oplossingen. Dat is dus niet enkel van toepassing op België.

    Spanje heeft zich onlangs tot de Europese Commissie gericht en haar gevraagd zich actief in te zetten voor het dossier van de NBMV. Spanje verwijst naar zijn praktijken en algemene benadering die op drie pijlers steunt : ten eerste preventie in de landen van herkomst (samenwerking met het land van herkomst om opleidingen in te voeren, een betere scholing enz); ten tweede bescherming zowel in het opvangland als in de derde landen van oorsprong; ten derde begeleide terugkeer (via samenwerking met de IOM, de internationale organisatie voor migratie, om de terugkeer in de beste omstandigheden te laten verlopen).

    België en de Dienst Vreemdelingenzaken nemen deel aan de internationale en de Europese besprekingen.

    De problematiek van de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen valt onder de bevoegdheid van de Dienst Vreemdelingenzaken, wat de migratie betreft. De DV is de instantie die de wet van 15 december betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen toepast. De DV is dus een partner met gespecialiseerde bevoegdheden inzake migratie en de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen maken deel uit van het fenomeen van de migratie en de kinderhandel.

    Die handel dient specifieke aandacht te krijgen en dient bestreden te worden door middel van preventieve maatregelen, zoals de inschrijving van de kinderen via een persoonlijk paspoort. Het persoonlijk paspoort voor kinderen is onlangs in Europa ingevoerd. Er bestaat een task force die zich over dergelijke preventieve maatregelen buigt.

    De historische achtergrond van de problematiek van de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen binnen de DV, wordt door spreekster als volgt geschetst.

    In de jaren negentig werd men zich bewust van het fenomeen van de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. De Dienst Vreemdelingenzaken zag zaken met minderjarigen opduiken die hij individueel regelde, op basis van het principe van de bescherming van het kind.

    In 1999 komt er een eerste, interne dienstnota met regels die in die zaken gevolgd moeten worden.

    In 2000 richt de Dienst Vreemdelingenzaken een dienst voor de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen op.

    In 2002 wordt, na de zaak Tabitha, die veel aandacht kreeg van de pers, de voogdijwet ontworpen.

    In 2003 voegt men de dienst voor de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen samen met de dienst mensenhandel, onder de directie « Toegang en Verblijf ». Het feit dat de dienst minderjarigen en slachtoffers van de mensenhandel onder die directie valt, is een duidelijk signaal dat het hier om het verblijf gaat, veeleer dan om de controle.

    In 2004 wordt de dienst Voogdij opgericht.

    In 2005 komt er een omzendbrief over de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. Uiteraard is die omzendbrief intussen achterhaald en dient hij herwerkt te worden. De Dienst Vreemdelingenzaken is zich bewust van de lacunes en problemen in die circulaire en werkt thans aan oplossingen.

    Het bureau Minderjarigen, Slachtoffers mensenhandel, binnen de directie Toegang en Verblijf, is dus een bureau gespecialiseerd in minderjarigen en (minder- en meerderjarige) slachtoffers van de mensenhandel. Het houdt zich uitsluitend met die zaken bezig. Het telt 13 gespecialiseerde en gemotiveerde personeelsleden. Er worden sedert een paar maanden ook doorgedreven opleidingen gegeven. Het bureau Minderjarigen, Slachtoffers mensenhandel beschikt over twee ruimtes voor hoorzittingen die speciaal voor kinderen zijn ingericht.

    De bevoegdheden van het bureau Minderjarigen en Slachtoffers Mensenhandel steunen op de volgende wettelijke grondslag :

    a) toepassing van de omzendbrief betreffende de fiche « niet-begeleide minderjarige vreemdeling » van 23 april 2004 (Belgisch Staatsblad van 30 april 2004), gewijzigd op 25 juli 2007 (Belgisch Staatsblad van 13 augustus 2007). Deze omzendbrief voert de seiningsfiche in voor NBMV. Het gaat hier om een eerste (en soms de enige) kans om een maximum aan inlichtingen over de minderjarige te verzamelen. Meestal wordt de fiche opgesteld door de politiediensten of de Dienst Vreemdelingenzaken.

    De Dienst Vreemdelingenzaken heeft dit jaar 2 200 seiningen van minderjarigen opgetekend, die van de eigen diensten of de politiediensten afkomstig waren. Het bureau Minderjarigen en Slachtoffers Mensenhandel vult gemiddeld 700 seiningsfiches in.

    Om te voldoen aan de vereisten van het protocol waar mervouw Kloeck het over had, wordt die fiche zo volledig mogelijk ingevuld (adres van de ouders, telefoonnummer, ...). Het is wel zo dat de voogd op dat moment nog niet aanwezig is.

    b) toepassing van de omzendbrief van 15 september 2005 betreffende het verblijf van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, met de bedoeling een duurzame oplossing te vinden, voornamelijk in samenwerking met de voogden;

    c) toepassing van de wettelijke en verordenende bepalingen inzake mensenhandel;

    d) multidisciplinaire omzendbrief inzake mensenhandel van 25 september 2008. Dit is een recente omzendbrief, die de samenwerking van alle betrokken actoren vastlegt. Er worden twee kwetsbare categorieën in het bijzonder in vermeld, namelijk het diplomatiek personeel en de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. Hier wordt dus bijzondere aandacht aan geschonken en er volgt in 2010 een evaluatie. Op dat moment zal worden overwogen of de toegang van minderjarigen versoepeld kan worden op basis van een procedure van « slachtoffer van de mensenhandel », een mogelijkheid die tot nu toe zelden openstaat voor minderjarigen. De cijfers spreken voor zich : van jaar tot jaar zijn er minder minderjarigen die het statuut van « slachtoffer van de mensenhandel » krijgen (vermindering van 30 in 2000 tot 6 in 2008). Men kan zich dus afvragen of dat statuut nog zin heeft voor de niet-begeleide minderjarigen.

    Het bureau Minderjarigen en Slachtoffers Mensenhandel werkt samen met andere betrokken instanties, zoals de Dienst Voogdij, de voogden, de politie (als er sprake is van verdwijningen waarbij het protocol van Child Focus wordt toegepast), de parketten, Buitenlandse Zaken, FEDASIL, Child Focus, enz ...

    Om een situatie van het type NMBV te beschrijven, legt spreekster uit dat alles begint bij het opstellen van de seiningsfiche door de politie, door de Dienst Vreemdelingenzaken, of nog door andere diensten zoals « Droits des jeunes ». Door deze fiche wordt de procedure in gang gezet en wordt het kind « zichtbaar ». De identificatie van het kind is een ware uitdaging. Veel documenten zijn niet legaal of gewoon vervalst en in het kader van de mensenhandel opgesteld.

    De niet-begeleide minderjarige vreemdeling wordt vervolgens naar de voogdijdienst gestuurd, waar er voor hem wordt gezorgd. Er wordt een voogd aangewezen die een procedure opstart bij de Dienst Vreemdelingenzaken, om een verblijfsvergunning te krijgen op basis van de omzendbrief van 15 september 2005 betreffende het verblijf van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen.

    Het onderzoek van een verblijfsaanvraag door de Dienst Vreemdelingenzaken in het raam van de circulaire van 15 september 2005 verloopt als volgt :

    — sinds juni 2009 hoort de DVZ de jongere in aanwezigheid van diens voogd. Om die nieuwe methode te veralgemenen werden opleidingen gevolgd en werd voorzien in infrastructuur.

    — het zoeken van de duurzame oplossing, met de steun van de voogd. Spreker wijst er in dit verband op dat gezinshereniging niet als eerste oplossing wordt gezien, ze maakt deel uit van een geheel. Het is juist dat de DVZ meestal daarmee begint, om de mogelijkheid van gezinshereniging uit te sluiten (overlijden van de ouders of omdat de ouders niet in staat zijn om het kind op te vangen) om andere mogelijkheden te onderzoeken.

    — het zoeken van de familie : dit is een belangrijk element. Wat dat betreft zal de DVZ zeer binnenkort een « best practice » protocol ondertekenen met het ministerie van buitenlandse zaken, opdat de diplomatieke posten de DVZ helpen bij het zoeken van de familie. Ook Spanje heeft daar een cruciaal punt van gemaakt.

    — het probleem van het paspoort is essentieel : het paspoort is een vormvoorwaarde en geen inhoudelijke voorwaarde voor de inschrijving in het vreemdelingenregister. Ons hele Belgische administratief systeem is immers op de identiteit en de woonplaats gebaseerd. Dit geldt zowel voor Belgen als voor vreemdelingen. Men vraagt dus een paspoort om de identiteit van het kind in het rijksregister vast te leggen. Het ontbreken ervan veroorzaakt grote problemen wanneer het kind herhaaldelijk van identiteit of van leeftijd verandert.

    De DVZ is zich bewust van de problemen die erin bepaalde gevallen zijn om een paspoort te verkrijgen.

    Het is echter essentieel dat men beklemtoont dat een kind zonder paspoort niet zal kunnen reizen of akten van de burgerlijke stand laten opstellen (huwelijk, geboorte van kinderen, naturalisatie). Op lange termijn is de vereiste van het paspoort er dus in het belang van het kind.

    — de verblijfsdocumenten : de DVZ denkt na over verbeteringen wat dat betreft. Het is juist dat de dienst van spreekster bevelen tot uitzetting afgeeft, het gaat om ongeveer 7 % van de beslissingen. Die bevelen tot uitzetting worden niet uitgevoerd. Dat is een groot probleem in de andere Europese landen.

    — terugkeer : er is geen gedwongen terugkeer van NBMV. Er bevinden zich geen NBMV, die als dusdanig geïdentificeerd zijn, in de gesloten centra. Het belangrijkste probleem vloeit voort uit het niet uitvoeren van de beslissingen tot uitzetting, wat de verlenging van hun verblijf in België verklaart. Men moet zich afvragen of men niet meer moet werken rond een werkelijke terugkeer met waarborgen inzake opvang. Bepaalde organisaties, zoals de Internationale Organisatie voor Migratie, stellen begeleide terugkeer voor met re-integratie in het land van oorsprong, ook al worden de ouders niet teruggevonden. Er wordt dan gezorgd voor een follow-up van het kind in het land van oorsprong. Dat wordt de grote uitdaging voor Europa.

    De DVZ werkt tevens op verschillende manieren samen met het buitenland. Er zijn bijvoorbeeld werkgroepen ontstaan, waaronder de Task Force « alleenreizende minderjarigen », die werd opgericht door minister Turtelboom. Die werkgroep buigt zich niet alleen over het geval van de NBMV, maar ook over alleenreizende Belgische en Europese kinderen. Evenzo is er het samenwerkingsprotocol « Verdwijning ».


    6. De heer Wim Bontinck, Cel Mensenhandel van de federale politie

    De heer Bontinck zet uiteen dat zijn bijdrage aan deze hoorzitting voortbouwt op de politiële ervaring met niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. Hij baseert zich niet alleen op de Belgische situatie, maar maakt ook gebruik van de politiële informatie uit de 27 EU-lidstaten die Europol bundelt. De stellingen mogen niet worden veralgemeend naar alle situaties waarin een NBMV verkeert. Ze maken abstractie van individuele dossiers, maar schetsen wel de rode draad doorheen de politiedossiers. Dat is ook de opdracht van de centrale dienst Mensenhandel van de federale gerechtelijke politie, die intussen vijftien jaar bestaat.

    Een belangrijk aspect is het risico voor NBMV op slachtofferschap van mensenhandel of mensensmokkel. Bij mensenhandel gaat het om het ronselen, overbrengen of transporteren, het ontvangen, het herbergen, het controleren of het overdragen van de controle van een persoon met het oog op uitbuiting. Bij mensensmokkel gaat het om het leveren van een bijdrage — in onverschillig welke vorm — tegen een patrimoniaal voordeel tot het laten binnenkomen, het verblijf of de doorreis van een onderdaan van een derde land in de EU.

    Er bestaat geen enkele reproduceerbare of controleerbare nationale of internationale studie die aantoont dat niet begeleide minderjarige vreemdelingen vaker slachtoffer worden van rnensenhandel dan andere minderjarigen. Vele studies verwijzen zonder enige kritische noot naar andere. In België in het bijzonder is de overgrote meerderheid van minderjarige slachtoffers van één of andere vorm van exploitatie overigens Belg. Voor de jaren 2006, 2007 en 2008 gaat het om respectievelijk 155 Belgen op 199 minderjarigen, om 120 Belgen op 159 minderjarigen en om 92 Belgen op 114 minderjarigen. In overeenstemming met de richtlijn over de opsporing van mensenhandel geven justitie en politie absolute prioriteit aan minderjarige slachtoffers. Op die manier is ook het mogelijke slachtofferschap van een niet begeleide minderjarige vreemdeling indirect een belangrijke zorg. De signalen voor de detectie van mogelijke slachtoffers van mensenhandel en mensensmokkel gelden zonder meer voor minderjarigen.

    Wanneer niet begeleide minderjarige vreemdelingen in beeld komen, kunnen ze, zoals mevrouw Raymaeckers eerder toelichtte, terugvallen op het statuut van slachtoffer van mensenhandel of mensensmokkel in verzwarende omstandigheden.

    Wat met de niet begeleide minderjarige vreemdelingen en mensensmokkel ? Om België of andere landen van de EU te bereiken, doet deze niet begeleide minderjarige vreemdeling, ongeacht zijn verblijfsstatus (asielaanvraag, irregulier verblijf, ...), even vaak als volwassenen in onwettig verblijf een beroep op derden, meestal via de ouders. Niet enkel Belgische studies, maar ook internationale rapporten stellen vast dat ongeveer acht op de tien wel « ergens op het traject » naar de EU de hulp inroepen van anderen. Als die derden aan die « hulp » of « assistentie » geld verdienen, worden ze mensensmokkelaars. Die assistentie gaat van het misbruik van binnenkomstvereisten tot echte mensensmokkel.

    De ervaring leert dat ook voor niet begeleide minderjarige vreemdelingen deze twee manieren even vaak worden gebruikt. Enkel bij mensensmokkel — en niet bij hulp bij illegale immigratie — wordt de niet begeleide minderjarige vreemdeling slachtoffer van mensensmokkel. Ter illustratie kan worden gesteld dat nagenoeg 50 % van de NBMV dezelfde nationaliteit heeft als de top 5 van de gesmokkelde nationaliteiten.

    Doorgaans reizen de niet begeleide minderjarige vreemdelingen niet alleen, maar in kleinere of grote groepjes en met landgenoten zonder dat één van die medereizigers de ouder of de wettelijke voogd is.

    De motieven voor de irreguliere immigratie van een niet begeleide minderjarige vreemdeling naar België of naar andere landen zijn bekend. De heer Charlier kwam er al op terug. Het gebeurt ofwel op vraag van de ouder die ergens — legaal of onregelmatig — in de EU verblijft, ofwel omdat een familielid in de EU beloofde voor het kind van broer, zus, tante, neef ... te zorgen en haar of hem betere toekomstperspectieven te geven. In die gevallen weten zowel de niet begeleide minderjarige vreemdeling als de volwassenen al van bij het eerste begin van hun avontuur waarheen ze zullen reizen. Vanaf de start weten ze in detail wie hen zal helpen en hoe ze met hen contact moeten opnemen zodra ze hun (tussen)bestemming bereiken. Zelden laten ze bij interpellaties of in latere gesprekken iets los over die contacten.

    Voor de detectie van een mogelijk slachtoffer van mensenhandel en enkele zwaardere vormen van mensensmokkel bestaat er een politiële leidraad met mogelijke signalen van kinderhandel en kindersmokkel. Die leidraad werd ook getoetst aan academische inzichten. De gids reikt ook praktische tips aan voor het eerste contact en het latere onderzoek.

    Wat zijn de problemen waarmee de politie afrekent in de context van de niet begeleide minderjarige vreemdeling ? Bij de uiteenlopende politiële interpellaties van niet begeleide minderjarige vreemdelingen — controles smokkel, interventies of onderzoek waarbij de dader een NBMV is — rijzen altijd opnieuw problemen die politiemensen nog altijd parten spelen. De structurele oplossing ervan waarborgt dat een politieagent in de toekomst even alert blijft voor de problematiek van de niet begeleide minderjarige vreemdelingen en nauwgezet de taken inzake NBMV zal uitvoeren.

    Wanneer men weet dat de politie in 2007 en 2008 respectievelijk 2 263 en 2 193 keer — of in 3 % van de gevallen — een — zelfverklaarde — niet begeleide minderjarige vreemdeling aantrof, is die vraag naar de oplossing nog meer gerechtvaardigd. Daarbij geeft spreker ook aan dat politieagenten niet begeleide minderjarige vreemdelingen meermaals in dezelfde regio interpelleren. Voor volwassen personen in onwettig verblijf gebeurt dat trouwens tot 12 keer.

    Vooreerst is het niet altijd duidelijk of het gaat om een niet begeleide minderjarige vreemdeling. Vooral wanneer de politie een volwassene en een minderjarige aantreft die beweren ouder en kind te zijn, maar geen identiteit kunnen aantonen, wordt het zeer complex. De vraag rijst wie dan beslist om ouder en kind te scheiden met het oog op het verdere onderzoek. Daarnaast is er de problematiek dat na contact met de dienst Voogdij de minderjarige mag beschikken. Die minderjarige heeft misschien de nacht doorgebracht in een politiepost waar hij niet mocht opgesloten worden, terwijl de politieagent naast zijn proces-verbaal verschillende administratieve verslagen opstelde en op zoek moest gaan naar maaltijden. Buiten de werkuren is de dienst Voogdij immers beperkt bereikbaar.

    Als de dienst Voogdij besluit om de niet begeleide minderjarige vreemdeling onder te brengen in een centrum, is er het probleem van het vervoer. De middelen van de dienst Voogdij — personen en auto's — voor een overbrenging zijn beperkt. Vaak moet de politie instaan voor het vervoer van deze minderjarige naar een centrum. De lokale politieoverheden zijn daar niet gelukkig mee en reageren afwijzend. Het is de vraag of dit het gevraagde werk bij een ondervraging van een niet begeleide minderjarige vreemdeling beïnvloedt.

    Vervolgens is er de problematiek van de aanwending van een dwangmiddel om de beslissing van de dienst Voogdij uit te voeren. Voor de politieagent is het onbegrijpelijk dat iemand voor wie hij een tijdlang zorgde, bij het « administratieve gedeelte » vrij kan beslissen of hij naar een centrum gaat.

    De minderjarigheid is ook een handigheidje. Bij de eerste contacten met de politie verklaart de ondervraagde soms minderjarig te zijn. Bij indicaties van mensenhandel of mensensmokkel kan de gecontacteerde magistraat een leeftijdsbepaling laten uitvoeren vooraleer de dienst Voogdij de begeleiding van de niet begeleide minderjarige vreemdeling opneemt. De minderjarigheid is immers een verzwarende omstandigheid bij mensenhandel en mensensmokkel. In andere gevallen besluit de dienst Voogdij tot de leeftijdsbepaling. Ofwel geeft de NBMV, zodra de dienst Voogdij hem of haar komt ophalen, toe meerderjarig te zijn, ofwel bij aankomst in het centrum. Er rest niets anders dan hem of haar te laten beschikken. De ondervraagde ontloopt met deze spitsvondigheid zowel een mogelijke opsluiting in een gesloten centrum met het oog op repatriëring als een bevel om het grondgebied te verlaten. Deze handigheid delen de mensen in onwettig verblijf snel met elkaar.

    Wat zijn de mogelijkheden voor een bredere samenwerking bij een niet begeleide minderjarige vreemdeling in de context mensenhandel of mensensmokkel ? Om te beginnen wijst spreker erop dat de problematiek van de NBMV zowel bij de opsporing van mensenhandel en mensensmokkel, als bij de dagelijkse tussenkomsten een politieel aandachtspunt blijft. Wel ontbreken in de omzendbrief van de minister van Justitie over de opsporing en vervolging van mensenhandel, Col 1/2007, specifieke en afdwingbare richtlijnen voor justitie en politie over de mogelijke kinderhandel en de NBMV.

    Momenteel werkt de minister aan een omzendbrief over de opsporing en vervolging van mensensmokkel. Die zal zich tot veel meer partners richten. Allicht zijn ook specifieke en afdwingbare richtlijnen nodig die de beschreven problemen bij mogelijke kindersmokkel en de NBMV verhelpen. Een kwalitatief vervolgtraject voor de NBMV vanaf de eerste politiële interpellatie is de beste garantie om politieagenten in de praktijk blijvend te motiveren voor de problematiek van de NBMV.

    Ten slotte lijkt het evident dat een partner — de dienst Vreemdelingenzaken, een gespecialiseerd onthaalcentrum voor slachtoffers van mensenhandel, een aangewezen voogd ... — die als eerste met een niet begeleide minderjarige vreemdeling wordt geconfronteerd en signalen van mensenhandel of mensensmokkel opvangt, onmiddellijk het lokale parket daarvan inlicht. Dat wordt overigens zo gevraagd in de richtlijn van 26 september 2008 over de multidisciplinaire samenwerking bij slachtoffers van mensenhandel en enkele zwaardere vormen van mensensmokkel.

    De gecontacteerde magistraat zal een politiedienst met het verdere onderzoek belasten. Elk tijdverlies impliceert dat nuttige opsporingselementen verloren gaan. Zodra de niet begeleide minderjarige vreemdeling geïdentificeerd is als mogelijk slachtoffer van mensenhandel of van zwaardere vormen van mensensmokkel, verloopt de samenwerking en wisselwerking tussen justitie, de aangewezen voogd, het gespecialiseerde onthaalcentrum voor — minderjarige — slachtoffers van mensenhandel of van zwaardere vormen van mensensmokkel en de dienst Vreemdelingenzaken op de manier die de richtlijn van 26 september 2008 beschrijft. Het actieplan Mensenhandel van de interdepartementale coördinatiecel Mensenhandel en mensensmokkel plant op korte termijn een andere toekenning van het slachtofferstatuut aan een minderjarige slachtoffers van mensenhandel of van enkele zwaardere vormen van mensensmokkel.


    7. De heren Bernard Georis en Marc Tysebaert, Dienst Voogdij van de FOD Justitie

    De heer Georis wenst de structuur en basiswerking van de Dienst Voogdij uiteen te zetten.

    Deze dienst werd in mei 2004 opgericht binnen de FOD Justitie, bij het Directoraat-generaal « Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden », meer bepaald de dienst Rechten van de mens. Hij bestaat uit een multidisciplinair team van 24 ambtenaren : juristen, licentiaten sociale wetenschappen, maatschappelijk assistenten, experten en administratieve assistenten en chauffeurs-begeleiders.

    De dienst heeft drie belangrijke opdrachten : hij is 24 uur per dag, iedere dag, bemand om signalementen te ontvangen van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen en hen op te vangen, dus ook te identificeren en vervolgens een voogd aan te stellen.

    De derde taak is het overleg, algemeen en bilateraal, dat om de drie maanden wordt gevoerd.

    Een gedetailleerde tabel (zie bijlage 1) geeft een overzicht van de statistieken van de dienst van 2005 tot 30 september 2009. De tabel geeft weer hoeveel personen ieder jaar aan de dienst worden gesignaleerd.

    Uit een analyse van de verschillende nationaliteiten blijkt voor Afghanistan vanaf 2008 en voor Algerije vanaf 2009 een explosie van signalementen. Roemenië, dat sedert 2006 deel uitmaakt van de Europese economische ruimte, staat op de elfde plaats. Het aantal signalementen is sterk gedaald : 213 in 2006 en 66 in 2007. Deze jongeren worden niet meer systematisch aan de Dienst Voogdij gesignaleerd. Dat betekent niet dat er minder zijn, het is alleen een ander statuut.

    Een ander opmerkelijk punt betreft de Indiërs, de vijfde nationaliteit in de tabel. Er waren er 263 in 2008 en slechts 69 in 2009, na een politieoperatie in 2008 waarbij het netwerk blijkbaar werd getroffen.

    De Dienst Voogdij ontvangt de signalementen van iedereen die jonger dan 18 jaar lijkt of zegt te zijn en niet wordt begeleid door een volwassene die het ouderlijk toezicht of de voogdij uitoefent. Deze persoon moet afkomstig zijn uit een land buiten de Europese economische ruimte en asielzoeker of « illegaal » zijn, dus niet beantwoorden aan de bepalingen van de wet van 1980 inzake de toegang en het verblijf.

    Om te beginnen voert de Dienst Voogdij de gegevens in. Tot 30 september 2009 kreeg de dienst 2 880 signalementen, die betrekking hadden op 1 773 nieuwkomers, dus mensen die voordien onbekend waren bij de Dienst. Van die 2 880 waren er reeds 270 personen bij onze diensten gekend in 2008, voor hun signalement.

    Dat cijfer kan eveneens vergeleken worden met de 2 826 signalementen die in 2008 werden ontvangen en die betrekking hadden op 1884 nieuwkomers dat jaar.

    Na het ingeven van de identiteitsgegevens en de gegevens over de huidige situatie van de minderjarige, zorgt de dienst voor onderdak en krijgt hij dus, zoals de heer Bontinck aanhaalde, te maken met het probleem van het vervoer naar de opvangcentra.

    Dit jaar brachten we, tot en met 30 september, 688 personen naar de opvangcentra van het agentschap voor de opvang van asielzoekers — eerst naar het observatie- en oriëntatiecentrum van Steenokkerzeel of Neder-over-Heembeek —, 627 personen gaven een adres door bij familie of elders, bijvoorbeeld een gemeenschapscentrum of zelfs bij Fedasil. Wie bij familie woont en nog niet bekend is bij de Dienst Voogdij, wordt uitgenodigd voor een identificatieonderhoud om eventuele twijfels te kunnen meedelen en het voogdijsysteem uit te leggen.

    707 mensen hadden geen onderdak. Dat betekent dus dat zij geen onderdak hadden of nog steeds niet hebben, of dat de Dienst Voogdij niet weet waar zij verblijven. Dat betekent dus ook dat zij op het grondgebied verblijven en niet meedelen waar zij wonen. Zij zijn daar trouwens niet toe verplicht.

    Sommigen leven inderdaad op straat, ook sommige niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. Een concreet voorbeeld daarvan vormen de verschillende minderjarigen die in Jabbeke werden aangetroffen. Het gaat om 11 minderjarige Afghanen langs de snelweg aan de kust. De Dienst Voogdij wilde hen onderdak bieden en vond plaatsen in de observatie- en oriëntatiecentra. Deze personen verdwijnen regelmatig meteen na hun overbrenging of weigeren in de dienstwagens te stappen. Zij verzetten zich tegen hun overbrenging naar een verblijfplaats en blijven op straat leven. Weinig jongeren die door de Dienst Voogdij worden uitgenodigd om zich aan te melden, gaan daarop in. De jongeren in Jabbeke zijn uiteindelijk naar Calais vertrokken. Jongeren worden soms meermaals gesignaleerd.

    Dit geval illustreert de recente gebeurtenissen met de sluiting van de « jungle » van Calais. Het is moeilijk dergelijke gebeurtenissen weg te werken in de fase van de signalering en de opvang, ook al wenst de Dienst Voogdij de minderjarige onderdak en stabiliteit te bieden.

    In de tweede fase van de tenlasteneming worden de personen geïdentificeerd. Zij worden uitgenodigd voor een identificatieonderhoud bij de Dienst Voogdij wanneer er twijfels bestaan over hun verklaringen inzake hun leeftijd. Zowel de Dienst Vreemdelingenzaken als de Dienst Voogdij zelf kan twijfelen. Dit jaar heeft de Dienst Voogdij 363 tests en evenveel identificatiegesprekken gevoerd. In 72 % van de gevallen werd de jongere meerderjarig bevonden, in 28 % minderjarig.

    De Dienst Voogdij voert ook identificaties uit als de jongere begeleid wordt door een persoon die het ouderlijk gezag heeft. Een honderdtal onderhouden in 2008 hebben in 48 gevallen geleid tot het stopzetten van de opvang of de voogdij, afhankelijk van het ogenblik waarop de beslissing werd genomen.

    Na de identificatie wijst de Dienst Voogdij een voogd aan.

    Voor de praktische organisatie en uitvoering van het werk van de voogden heeft de Dienst Voogdij momenteel 416 kandidaat-voogden erkend. Een kandidaat dient een dossier in bij de dienst. Dat dossier omvat een curriculum vitae, een bewijs van goed zedelijk gedrag model 2 en ieder aspect dat zijn motivatie en zijn kennis van de problematiek kan staven. Vervolgens wordt de kandidaat uitgenodigd voor een onderhoud door de Dienst Voogdij, waarbij de verschillende competenties en de kennis van de kandidaat worden nagegaan en wordt beslist hem al dan niet te erkennen. De erkende voogden hebben uiteenlopende beroepen : er zijn maatschappelijk assisenten, psychologen, advocaten, leerkrachten, opvoeders, ingenieurs en ambtenaren. Ook andere beroepen zijn op de lijst terug te vinden.

    Een erkende kandidaat krijgt vóór zijn eerste opdracht een basisopleiding over alle belangrijke inlichtingen die nodig zijn om de voogdij te kunnen uitoefenen. Zo kan die nieuwe voogden gewezen worden op bepaalde aspecten van het vreemdelingenrecht of het jeugdrecht en op andere aspecten van de psychosociale begeleiding van minderjarigen.

    De Dienst Voogdij zorgt ook voor permanente opleiding. In 2008 kregen de voogden vijf dagen opleiding in kleine groepjes. De opleiding werd gegeven door de externe organisatie Solentra en ging over hoe de minderjarige kan worden benaderd, hoe cultuurverschillen en trauma's kunnen worden gedetecteerd en hoe in een netwerk kan worden gewerkt.

    In 2009 veranderde de methode : de Dienst Voogdij besloot de opleidingen van de Association pour le Droits des Étrangers te financieren, zodat de voogden nu hun kennis inzake vreemdelingenrecht op die manier kunnen verbeteren of verdiepen. Voogden kunnen ook deelnemen aan « opendeurdagen » van het commisariaat-generaal of de dienst Vreemdelingenzaken.

    Zij hebben ook een soort vademecum ter beschikking als papieren informatiebron. Dat bevat de verschillende aspecten en actoren van de problematiek. Zij kunnen met vragen ook steeds terecht bij de Dienst Voogdij via het algemene nummer.

    De materiële organisatie van het werk van de voogden houdt de erkenning, de opleiding en de ondersteuning in, maar ook de behandeling van de schuldvorderingen en subsidies voor de verenigingen die de voogden tewerkstellen. Aangezien jaarlijks ongeveer 6 000 stukken worden behandeld, is dat een groot deel van het werk van de Dienst Voogdij.

    De tabel als bijlage toont de lijst met voogden en hun verdeling op basis van het aantal voogdijen dat zij waarnemen. Aan Franstalige kant zijn er 45 voogden met elk 1 tot 5 voogdijen en in totaal 87 voogdijen. Er zijn 11 Franstalige voogden die elk 6 tot 10 voogdijen waarnemen voor een totaal van 96 voogdijen. In totaal zijn er 84 Franstalige voogden voor 741 voogdijen en 87 Nederlandstalige voogden voor 759 voogdijen. Dat maakt dus dat 171 voogden een of meer minderjarige vreemdelingen volgen. Ongeveer 20 van hen zijn aangeworven voor ongeveer 500 voogdijen. Zij zijn aangeworven door verenigingen waarmee een protocolakkoord is gesloten. Voor hen is dat een voltijdse baan.

    Uiteraard zijn deze voogden loontrekkenden. Anderen hebben een zelfstandigenstatuut en worden vergoed per voogdij en per jaar, met een onkostenvergoeding voor adminstratie en de mogelijkheid om reiskosten in te brengen. Zij krijgen ongeveer 580 euro per voogdij per jaar, plus 85 euro administratie- en reiskosten.

    Inzake een dertigtal voogdijen en het beheer door de Dienst Voogdij van de ondersteuning en controle van de voogden, wijst spreker er om te beginnen op dat de dienst de controle organiseert via het volgen van de verslagen die de voogden wettelijk moeten overzenden aan de vrederechter en de Dienst Voogdij. De dienst ziet erop toe dat de verslagen binnen de door de wet bepaalde termijnen worden opgesteld. De verslagen worden gelezen en sommige aspecten worden ingevoerd in een databank, zodat een overzicht van de activiteiten van een voogd ontstaat. De Dienst Voogdij volgt geen dossiers van individuele minderjarigen, tenzij in bepaalde gevallen op vraag van de voogd, een centrum of de minderjarige zelf. Hij beoordeelt of het nodig is op te treden in een individueel dossier, maar de bedoeling is de voogden te controleren en te volgen en de manier waarop zij hun opdracht uitvoeren, te beoordelen.

    De Dienst Voogdij houdt zich in grote mate bezig met de dagelijkse taken, de vragen van de voogd of iemand anders in een individueel geval.

    De voogd oefent wel een nagenoeg volledig ouderlijk gezag uit, maar heeft geen dwingende rol in de betekenis van « politie ». De wet omschrijft de opdrachten van de voogd, die in de eerste plaats een wettelijke vertegenwoordiger is. Dat staat dicht bij het begrip voogd in het burgerlijk wetboek. De voogd moet de minderjarige volgen in alle procedures, ieder verhoor bijwonen, of dat nu bij de Dienst Vreemdelingenzaken of bij het gerecht is, ...

    Naast deze wettelijke vertegenwoordiging beheert hij ook de goederen. Hij moet ook zorgen voor het algemeen welzijn van de minderjarige, dus zorgen dat hij onderwijs krijgt, medische verzorging en eventueel psychologische bijstand enz. Hij moet eveneens zorgen dat hij toegang heeft tot maatschappelijke hulp. Voor de psychosociale begeleiding bevatten zijn opdrachten geen dwingende bepalingen. De voogd moet een minderjarige steunen en er dus voor zorgen dat zijn rechten, vastgesteld in het Internationaal Verdrag voor de rechten van het kind, geëerbiedigd worden.

    De wet bepaalt dat de vrederechter bevoegd is voor conflicten tussen de minderjarige en de voogd. Eenieder die een belang heeft bij de situatie, kan een zaak bij de vrederechter aanhangig maken. In 2009 waren er zeven gevallen waarin automatisch een ad hoc voogd is aangewezen. De vrederechter kan na beraadslaging de voogd al dan niet handhaven in zijn functie, indien nodig zet dan meestal een ad hoc voogd de opdracht voort.

    Eenieder die belang heeft bij de situatie, kan een zaak bij de vrederechter aanhangig maken, dus ook de Dienst Voogdij. De dienst heeft de vrederechter al enkele malen ingelicht, zonder evenwel echt een zaak aanhangig te maken.


    IV. ALGEMENE BESPREKING

    De heer Moureaux wenst te weten of de Dienst Voogdij ooit informatie heeft gekregen die erop wees dat bepaalde voogden niet alleen goede bedoelingen hadden met de minderjarigen.

    De heer Georis verklaart dit nooit te hebben vastgesteld. De Dienst Voogdij heeft wel soms de erkenning geweigerd, omdat er sprake was van bijzonder moeilijke verhoudingen.

    De heer Tysebaert voegt daaraan toe dat de erkenning en de intrekking ervan bij ministerieel besluit gebeuren. Een erkenning wordt voorafgegaan door een onderzoek van de dienst Voogdij. Die dienst gaat alle elementen na en controleert of er geen veroordelingen zijn geweest die het belang van de minderjarigen kunnen schaden. Ook is er een follow-up van de kwaliteit.

    De heer Daras wil graag het statuut van die minderjarigen kennen. Sommigen hebben asiel aangevraagd en zijn in principe aangewezen op Fedasil. Anderen vallen onder een speciaal beschermend statuut. Een aantal zijn slachtoffers van mensenhandel. Dat geeft allemaal aanleiding tot verschillende vormen van behandeling en verschillende rechten, tenzij die verschillen alleen in theorie bestaan. De vertegenwoordigers van de Dienst Voogdij hebben dit onderwerp — de verschillende statuten die de minderjarigen kunnen hebben — niet aangeraakt.

    De heer Georis bevestigt dat zijn uiteenzetting vooral ging over het signalement en de opvang. Bij het signalement weet de Dienst Voogdij of de minderjarige al dan niet asiel aanvraagt. Een derde van de minderjarigen geeft zich op als asielzoeker. Men baseert zich steeds op de verklaring van de personen.

    De heer Daras vindt dit essentieel : de voogden worden verondersteld de minderjarigen tijdens deze procedure te vergezellen. Men dient dus te weten wat hun statuut is.

    De heer Georis verklaart dat de aangewezen voogd een uiterst belangrijke rol speelt voor de richting die de minderjarige zal kiezen. Hij kan de asielaanvraag doorzetten, of een aankomstverklaring aanvragen bij de Dienst Vreemdelingenzaken, overeenkomstig de bepalingen van de omzendbrief van september 2005.

    De heer Moureaux vraagt zich af wat er gebeurt met de twee derden die geen asielaanvraag doen.

    De heer Georis vindt dat men, om een onderscheid te maken, aan de dienst Vreemdelingenzaken zou moeten vragen hoeveel mensen van de twee derden die geen asiel hebben aangevraagd, de dienst om een aankomstverklaring hebben verzocht.

    Het is de voogd die de nodige stappen zet om een procedure in te leiden. Er zijn op dit moment 1 500 minderjarigen die onder voogdij staan. Ongeveer een derde van die minderjarigen is asielzoeker of heeft een procedure als asielzoeker opgestart. De overige twee derden hebben een aanvraag ingediend bij het bureau « Minderjarigen » van de dienst voor asielzoekers.

    Mevrouw Raymaekers herinnert eraan dat er in de wet drie verschillende statuten bestaan en daarnaast is er ook nog de gewone regularisatieaanvraag, waarvoor er op dit moment geen cijfers beschikbaar zijn. Er is inderdaad een derde asielzoekers. In haar dienst past men de omzendbrief van 15 september 2005 toe. Vanaf het begin geteld zijn er, met inbegrip van de procedures die nu lopen, ongeveer 750 tot 800 niet-begeleide minderjarigen die worden gevolgd. Daar zijn zeer weinig slachtoffers van mensenhandel bij. Jaarlijks gaat het om minder dan tien kinderen die werkelijk het statuut van slachtoffer krijgen.

    De heer Moureaux wil weten wat de gemiddelde leeftijd is van de minderjarigen die onder voogdij staan.

    Volgens de heer Georis ligt die leeftijd tussen zestien en achttien jaar. Er zijn weinig zeer jonge kinderen. Zowat 80 % van die minderjarigen zijn ouder dan vijftien.

    Mevrouw Désir stelt vast dat sommige voogden wel dertig minderjarigen onder hun hoede hebben. Hoe kunnen zij dan een vertrouwensrelatie opbouwen en erop toezien dat elk van die minderjarigen goed wordt behandeld ? Legt de wet een bovengrens op ? Zijn er genoeg kandidaten, of is er een tekort aan kandidaat-voogden ?

    De heer Georis zegt dat de wet een maximum vastlegt van veertig minderjarigen per voogd. Zijn dienst houdt rekening met de capaciteit van iedere voogd. De actiefste voogden zijn ook zij die het meest met de Dienst Voogdij in contact zijn wat de ondersteuning betreft. De vraag van mevrouw Désir is echter relevant. De voogd heeft veel werk aan het begin van de opdracht. Daarna wordt zijn taak lichter.

    De vertrouwensrelatie kent natuurlijke grenzen : er zijn culturele verschillen, motiveringen, ... De minderjarigen verwachten resultaten van hun voogd wat de verblijfsvergunning betreft. Het vertrouwen is dus ook gebaseerd op de resultaten.

    Zijn dienst wordt soms door een centrum gebeld over een minderjarige die zijn voogd nog nooit heeft gezien. De minderjarige heeft iemand nodig die aanwezig is en die hem steun geeft. Hij heeft er nood aan te begrijpen wat er gaande is. Om een vertrouwensrelatie op te bouwen dient men een activiteit te ontwikkelen die aan die nood beantwoordt. Naast de verblijfsvergunning is er nog de school, de zoektocht naar familie, enzovoort.

    Sommige minderjarigen brengen meer werk mee. Er is niet echt een vaste regel. Het hangt van de omstandigheden af. De minder aanwezige voogden zijn niet altijd die aan wie de meeste gevallen zijn toegewezen. Sommige voogden beseffen gewoon niet hoeveel invloed ze op de minderjarige kunnen hebben. Anderen blijven afstandelijk en laten de taak over aan de verblijfscentra van de Franse gemeenschap, die gespecialiseerde hulp bieden en de minderjarige op de voet volgen. Een minderjarige kan echter ook affectieve behoeften hebben. Hij vindt dus dat men niet meer dan vijfentwintig of dertig minderjarigen bij dezelfde voogd mag plaatsen.

    Wat het aantal kandidaat-voogden betreft, bieden er zich bij zijn dienst nog twee of drie kandidaten per maand aan, Nederlands- en Franstaligen samen. Er is dus zeker een daling merkbaar. Op dit moment krijgen we veel Afghanen en Algerijnen binnen en moet er misschien opnieuw gesensibiliseerd worden om meer kandidaten te krijgen. Er is echter geen gebrek aan voogden. Er zijn 416 erkenningen; daarvan zijn er 230 personen beschikbaar, waarvan er 170 momenteel voogdij uitoefenen. Er is dus wel een zekere marge.

    De heer Moureaux stelt vast dat er een twintigtal personen zijn die er hun beroep van hebben gemaakt. Zij zijn veel beschikbaarder, aangezien zij vijf dagen per week klaarstaan. Hij veronderstelt dat het die mensen zijn die wel dertig minderjarigen onder hun hoede nemen.

    De heer Georis antwoordt dat er ook gepensioneerden bij zijn die, met een statuut van zelfstandige, voltijds beschikbaar zijn.

    De heer Moureaux vraagt zich af of de taal geen hindernis vormt. Hoe gaat de Dienst Voogdij daarmee om ?

    De heer Georis merkt op dat er volgens de wettelijke bepalingen tolken worden verschaft door de dienst. Dit is een onderdeel van de administratieve ondersteuning en de ondersteuning van de voogden. Er bestaat een bijgewerkte lijst van tolken die klaar staan. Zelfs voor de talen die in Afghanistan worden gesproken, beschikt zijn dienst op dit moment over voldoende tolken, al was dit eerst een probleem.

    De heer Collas herinnert eraan dat het volgens de heer Bontinck soms moeilijk is om de Dienst Voogdij te bereiken, wat in tegenspraak is met wat de vertegenwoordiger van die dienst zelf zegt, namelijk dat zij 24 uur op 24 en 7 dagen op 7 bereikbaar zijn. Hoe zit dat nu ?

    Ook is er gesproken over Franstalige en Nederlandstalige voogden. Zijn er dan geen niet-begeleide minderjarigen in de Duitstalige gemeenschap ?

    De heer Georis antwoordt dat dit niet betekent dat er geen Duitstalige voogden zijn. Uiteraard is de Dienst Voogdij gemakkelijker te bereiken tijdens de kantooruren. Na zes uur 's avonds is er een verantwoordelijke van de dienst die thuis wachtdienst doet. Hij heeft een draagbare computer die in verbinding staat met de databank en beschikt over een gsm. Hij is dus bereikbaar, al kan de reactietijd wat uitlopen. Geen enkel opvangcentrum wil immers nog minderjarigen opvangen na 21 uur. Vanuit dit oogpunt is het dan ook nutteloos nog een transport te organiseren na 22 uur. Er is een reeks opvangcentra, voornamelijk de oriëntatie- en observatiecentra van het agentschap voor de opvang van asielzoekers, in Neder-over-Heembeek en Steenokkerzeel. Er zijn ook de verenigingen voor hulpverlening in open milieu van de Franse gemeenschap — SOS Jeunes of Synergie 14 bijvoorbeeld — die op noodsituaties kunnen reageren.

    Maar na een bepaald uur zijn alle deuren gesloten. Na 22 uur stelt de Dienst Voogdij zijn reactie dus uit tot 6 uur 's ochtends. Daarna is er weer een actieve wachtdienst die de dossiers behandelt en ook het vervoer organiseert naar de verblijfscentra.

    Soms belt de politie midden in de nacht, niet voor een signalement maar gewoon om inlichtingen te krijgen over de werking van de dienst. Voor spoedgevallen verzekert de Dienst Voogdij dus een wachtdienst thuis, tot 22 uur. Later dan dat is er voor de dienst geen praktische mogelijkheid om zijn bevoegheden uit te oefenen.

    Mevrouw Jansegers wenst te vernemen hoeveel personen er precies werken bij de dienst Voogdij.

    Zij begrijp nog steeds niet of de voogdij op vrijwillige basis verloopt.

    Ten slotte wenst ze graag te vernemen hoe de voogden vergoed wordt. Gebeurt dat bij aanvang van de voogdij ? In schijven ? Of op het einde van het jaar ? Wordt de vergoeding teruggevorderd als een erkenning wordt ingetrokken ?

    De heer Georis verklaart dat er vierentwintig personen op de Dienst Voogdij werken. Er zijn vier juristen, twee licentiaten in sociale wetenschappen en acht maatschappelijk werkers. Zes personen doen administratief werk. Er zijn ook vier chauffeurs. Het personeel is grosso modo paritair samengesteld op taalkundig vlak.

    De dienst heeft een opvangcel die bestaat uit vier chauffeurs, twee assistent-administratief deskundigen en twee sociale deskundigen, een Franstalige en een Nederlandstalige. Zes deskundigen begeleiden de voogden. Het onder voogdij brengen van een minderjarige vergt een specifieke aanpak. Daarom heeft de Dienst Voogdij in 2008 een opleiding georganiseerd om voogden bewust te maken, voor te lichten en te informeren over de manier om minderjarigen te benaderen, rekening houdend met culturele verschillen en soms negatieve motieven.

    Voor het opbouwen van een vertrouwensrelatie met een minderjarige moeten vele aspecten in acht worden genomen. De vereniging Soletra, verbonden aan de ULB en gespecialiseerd in deze materie, werd gevraagd aan de voogden een opleiding van vijf dagen over de aanpak van minderjarigen te verstrekken.

    Lang niet alle minderjarigen worden onder voogdij geplaatst. De opvangfase en het zoeken van huisvesting kunnen met veel problemen gepaard gaan.

    De heer Bontinck heeft uitgelegd dat een minderjarige die deel uitmaakt van een netwerk of die een bepaald doel heeft, niet meteen zal zeggen wat hij wil, waar hij naartoe gaat en waarom hij geëmigreerd is. Het zal heel moeilijk zijn om hem te stabiliseren tussen de melding en de huisvesting. De Dienst Voogdij heeft enige ervaring opgedaan, maar het is niet altijd gemakkelijk om een minderjarige te stabiliseren.

    Van de 170 actieve voogden zijn er een twintigtal tewerkgesteld en bezoldigd door de vereniging. De anderen zijn zelfstandig en ontvangen een vergoeding van ongeveer 580 euro per voogdij, plus 85 euro voor administratieve kosten en eventuele verplaatsingskosten.

    Mevrouw Lijnen vraagt zich af wat er gebeurt met de jongeren na 22.00 uur, als er geen opvang meer kan worden aangeboden.

    De heer Georgis bevestigt dat indien de jongere wordt aangehouden na 21 uur, hij de nacht in het politiekantoor moet doorbrengen, behalve indien het gaat om een jong kind.

    De heer Moureaux is ongerust over dit ernstige probleem. De politieagenten weten niet altijd wat ze moeten doen met een minderjarige die op straat wordt aangehouden. In Molenbeek heeft men zelfs te maken met kinderen die niemand komt afhalen na schooltijd. Wanneer men er niet in slaagt een familielid te bereiken, is de politie de laatste uitweg. De korpschef van de politiezone heeft vaak gezegd dat men over een alternatief zou moeten beschikken om minderjarigen op te vangen, ongeacht hun afkomst.

    De cijfers met betrekking tot de Afghanen tonen aan dat we te maken hebben met een specifiek probleem. Wanneer men de kranten erop naleest, kan men zich niet van de indruk ontdoen dat het nog een tijd zal duren, aangezien de situatie in Afghanistan niet verbetert. Een deel van die mensen ziet Engeland als het walhalla en is enkel op doorreis. Maar wat met de anderen ? Aangezien in Afghanistan nog steeds een oorlog woedt, kunnen we hen niet naar hun land terugsturen. Wanneer het om bepaalde personen gaat, levert de Dienst Vreemdelingenzaken onuitvoerbare bevelen af om het grondgebied te verlaten, wat voor opschudding bij de politiediensten zorgt ... Hoe zal het Afghaanse dossier evolueren ?

    Mevrouw Renée Raymaekers stelt vast dat heel Europa inderdaad getuige is van een toestroom van Afghanen, ongeacht of het gaat om volwassenen of niet-begeleide minderjarigen. Deze mensen kunnen asiel of subsidiaire bescherming aanvragen en heel wat onder hen maken van die mogelijkheid gebruik.

    De heer Moureaux vraagt of die mensen nog steeds per se naar Engeland willen of thans bereid zijn om zich in andere Europese landen te vestigen.

    Mevrouw Raymaekers verklaart dat veel Afghaanse niet-begeleide minderjarigen uiteindelijk in België blijven. Hun eerste idee is om naar Engeland te gaan, maar zodra de Dienst Vreemdelingenzaken hun bescherming en andere « voordelen » aanbiedt, begrijpen ze vlug dat het beter is voor hen om in België te blijven.

    Volgens de heer Moureaux is dit dossier zeer delicaat. Enkele jaren geleden waren er in een kerk in het centrum van de gemeente Molenbeek herstellingswerken aan de gang. Een groep Afghanen verbleef in de straat en kroop 's nachts op de stellingen. De gemeente heeft advies gevraagd aan de minister van Binnenlandse Zaken, de Dienst Vreemdelingenzaken, enzovoort. Uiteindelijk hebben we toch een interventie verkregen. Deze personen waren duidelijk op doorreis naar Engeland. De problematiek van Calais bewijst dat het aanzuigeffect van Engeland nog zeer sterk is, maar gezien de explosie kan men zich de vraag stellen of dit fenomeen geen algemeen Europees probleem aan het worden is.

    Mevrouw Anne-Françoise Beguin, vertegenwoordigster van het platform Mineurs en exil, wijst erop dat het platform in het belang van de jongeren pleit voor de aanwijzing van een voorlopige voogd tijdens de identificatiefase. Het is wenselijk dat de jongeren worden beschouwd als minderjarigen en niet als meerderjarigen tot de afronding van de identificatie. Andere elementen dan het botonderzoek — de innerlijke overtuiging of eventueel psychoaffectieve tests — zouden in aanmerking moeten worden genomen om de leeftijd van de jongere te bepalen.

    Spreekster dringt erop aan dat de bepaling van de leeftijd en de praktijk van het botonderzoek een exclusieve bevoegdheid van de Dienst Voogdij blijven. Op dit moment worden onder andere bij Fedasil immers bepaalde botonderzoeken toevertrouwd aan andere instanties.

    Mevrouw Anne Graindorge, vertegenwoordigster van het platform Mineurs en exil, stelt vast dat er in dit opzicht twee problemen bestaan. Sinds enige tijd worden geregeld onderzoeken verricht door het parket. Jongeren die door de politie zijn aangehouden, worden naar het parket verwezen, terwijl ze reeds door de Dienst Voogdij zijn geïdentificeerd. Het gewone leeftijdsonderzoek van het parket kan de drievoudige test van de Dienst Voogdij tegenspreken. Jongeren die zijn erkend als niet-begeleide minderjarige vreemdelingen worden gevangengenomen na een leeftijdstest van het parket die stelt dat ze meerderjarig zijn.

    Sinds de opvangcrisis en het plaatsgebrek heeft men vastgesteld dat er transitafdelingen voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen werden opgericht in centra voor meerderjarigen en dat Fedasil eenvoudige leeftijdstests verricht voor jongeren die beweren minderjarig te zijn maar bijna meerderjarig zijn en die op grond van die eerste test al dan niet naar de eerste opvang worden verwezen. Het platform maakt zich zorgen over de toename van deze problematische praktijken. De drievoudige tests zijn reeds zeer betwistbaar. De noodzaak van een identificatiesysteem om te bepalen wie minderjarig is, is perfect te begrijpen, maar zelfs de methode van de drievoudige test is wetenschappelijk omstreden. In beide richtingen zijn tegenstrijdigheden gebleken : een jongere die minderjarig was verklaard, is in werkelijkheid meerderjarig of het omgekeerde. Men bereikt de limieten van de wetenschap. De gebruikte aanwijzingen hebben allemaal te kampen met foutenmarges. Bijgevolg dringt spreekster erop aan dat de wettelijke garanties worden nageleefd.

    De heer Moureaux vindt het delicaat om zich uit te spreken over de wetenschappelijke waarde van de tests. Daarvoor zou men artsen of specialisten moeten horen. Men dient echter vast te stellen dat men het parket onmogelijk kan beletten zijn eigen onderzoek te voeren. In dit opzicht zijn zijn bevoegdheden zeer ruim. Als er tegenstrijdigheden zijn, is dat beslist betreurenswaardig, maar men kan justitie niet aan banden leggen. Ze moet haar werk doen. Justitie zou zich kunnen beroepen op de tests van de Dienst Voogdij. Als ze het opportuun acht een andere test te doen ... Het is een expertise die wordt beslist door een gerechtelijke overheid, zoals heel wat andere expertises.

    Mevrouw Graindorge antwoordt dat het op het terrein zorgwekkend is om vast te stellen dat twee diensten die afhangen van de minister van Justitie er verschillende praktijken op na houden op het gebied van identificatie. Dit heeft zeer grote gevolgen voor de jongere. De ene overheid verklaart hem minderjarig, de andere meerderjarig. De voogd kan een jongere die zich in de gevangenis bevindt en meerderjarig is verklaard — hoewel hij door andere overheden minderjarig is verklaard — niet correct vertegenwoordigen.

    De heer Marc Thysebaert, Dienst Voogdij van de FOD Justitie, stelt zich ervan bewust te zijn dat op het moment twee verschillende methodes worden gebruikt om minderjarigen te identificeren. In het kader van de coördinatie inzake de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen heeft de dienst voogdij geregeld contact met de verschillende overheidsdiensten en met de magistratuur en proberen ze een zekere coherentie te krijgen. Hij wacht de resultaten van dat overleg af.

    Wanneer er twijfel is over de leeftijd van de niet-begeleide minderjarige vreemdeling, gaat de Dienst Voogdij in eerste instantie over tot een medische test waarbij drie parameters worden onderzocht : de pols, de tandontwikkeling en het sleutelbeen. Op basis van het verslag van de geneesheer-specialist maakt de Dienst Voogdij een inschatting van de vermoedelijke leeftijd. Die is voor de dienst een indicatie, maar zeker niet het enige of een doorslaggevend element om een beslissing te nemen. Als een minderjarige zelf zegt minderjarig te zijn en als hij als zodanig wordt gesignaleerd, maar uit de medische test blijkt hij meerderjarig te zijn, dan volgt de Dienst Voogdij de medische test, tenzij andere elementen uit zijn dossier dat tegenspreken. In het andere geval neemt de dienst alle elementen van het dossier in aanmerking. Dat kan gaan om de verklaring van de betrokkene, de bevindingen van de medewerkers van de dienst, eventueel de bevindingen van personen die met de jongeren hebben gewerkt in een open centrum of als voogd, of alle mogelijke documenten die de NBMV bij zich kan hebben. Op basis van al die elementen probeert de dienst voogdij een coherente visie te krijgen.

    Omdat de dienst zelf geen specialisten ter zake heeft, bezorgt hij die documenten ook aan de federale politie, die nagaat of er geen vervalsing in het spel is. Indien nodig bezorgt hij ze ook aan de FOD Buitenlandse Zaken ten einde de conformiteit met de plaatselijke gebruiken na te gaan in het kader van het Wetboek internationaal privaatrecht. Dat vraagt enige tijd, omdat de documenten moeten worden verzonden naar de diplomatieke posten, die soms ter plaatse experts moeten aanstellen, die dan een onderzoek moeten opstarten. Soms gaan er maanden overheen vooraleer de dienst voogdij een antwoord krijgt.

    Als de identificatie niet afgerond is, wordt soms een voorlopige voogd aangesteld. Dat systeem van de voorlopige voogdij verloopt op het moment zeker niet tot ieders tevredenheid en is dan ook voorwerp van discussie. De dienst voogdij is bezig de betreffende wet, die nu bijna vijf jaar van kracht is, te evalueren. In die evaluatie wordt onderzocht of dit systeem moet worden bijgestuurd of eventueel afgeschaft.

    Zodra de dienst voogdij over alle elementen van een dossier beschikt, wordt een beslissing genomen over de leeftijd van de vreemdeling. Die beslissing kan afwijken van de medische test, maar binnen zekere marges. Als bijvoorbeeld een NBMV volgens de medische test zeker meer dan 21 of 22 jaar is, maar volgens zijn documenten 14 of 15, dan zal de Dienst Voogdij dit niet aannemen. Op dat moment wordt, in het belang van de minderjarige, een neerwaartse appreciatiemarge van twee jaar toegepast. Spreker denkt dat dit beantwoordt aan de bezorgdheid die bij sommige mensen bestaat.

    Tot slot overloopt spreker in grote lijnen waaraan de Dienst Voogdij werkt bij de wetsevaluatie. Het gaat om een uitbreiding van het toepassingsgebied van de wet naar kwetsbare minderjarigen, naar minderjarigen van andere landen van de Economische Europese Ruimte en naar minderjarige verstekelingen op schepen. Verder wenst de dienst voogdij een duidelijker statuut voor de voogden, vooral inzake opleiding, beroepsgeheim en deontologie. Daarbij wordt gedacht aan een commissie die de deontologische problemen kan bestuderen en daarover knopen kan doorhakken en aan een soort van raadgevende commissie met vertegenwoordigers van de voogden die professioneel georganiseerd zijn, en de voogden die individueel werken. Die commissie zou de overheid moeten bijstaan.

    Verder moet de identificatieprocedure die vandaag wordt toegepast, verduidelijkt worden, evenals het statuut van de voorlopige voogd. De dienst voogdij hoopt tegen het einde van het jaar een tekst klaar te hebben, waarna een uitgebreide consultatie zal plaatsvinden met alle actoren op het terrein.


    V. BESPREKING EN STEMMING VAN DE RESOLUTIE


    A. De Consideransen

    Punt I

    Amendement nr. 1

    Mevrouw Lanjri dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 4-875/2) dat ertoe strekt het voorgestelde punt I van de overwegingen aan te vullen met de zin : « Zelfs indien de niet-begeleide minderjarige vreemdeling in het bezit is van een nationaal paspoort wordt niet altijd een bewijs van inschrijving in het Vreemdelingenregister afgeleverd met als argument dat één van beide ouders gekend is. »

    Mevrouw Lanjri merkt op dat sinds de indiening van het voorstel van resolutie 4-875 over de bescherming van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen op 14 juli 2008, er in de dagelijkse praktijk veranderingen opgetreden zijn.

    Zo weigert de Dienst Vreemdelingenzaken meer en meer een bewijs van inschrijving in het Vreemdelingenregister (BIVR) af te leveren als één van de beide ouders gekend is. Het is belangrijk deze werkwijze van de DVZ in de resolutie op te nemen omdat ze een weergave is van een gangbare praktijk. Het gevaar bestaat echter dat deze praktijk het principe van de omzendbrief van 15 september 2005 die de bescherming van NBMV regelt, op de helling zet.

    Het amendement nr. 1 wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 2.

    Punt J

    Amendement nr. 2

    Mevrouw Lanjri dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 4-875/2) dat ertoe strekt het voorgestelde punt J van de overwegingen te doen vervallen.

    De indienster van het amendement merkt op dat gelet op de veranderingen die zijn opgetreden sinds de indiening van het voorstel van resolutie 4-875, alle niet begeleide minderjarige vreemdelingen zich nu kosteloos kunnen verzekeren tegen ziekte. Voorwaarde is wel dat zij drie maanden school hebben gelopen in België. Deze regeling geldt ook voor personen ten laste van de niet-begeleide minderjarige vreemdeling. Verder is ook de omzendbrief van de Dienst administratieve controle van het RIZIV in verband met de bewijzen die de minderjarige vreemdeling moet voorleggen aan het ziekenfonds voor inschrijving in tussentijd verschenen. Punt J van het voorstel van resolutie is dus overbodig geworden

    Het amendement nr. 2 wordt éénparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.


    B. Het dispositief

    Punt 1

    Amendement nr. 3

    Mevrouw Lanjri c.s. dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 4-875/2) dat ertoe strekt het voorgestelde punt 1, na de tweede zin, aan te vullen met de volgende zin : « Hiertoe moet een juridisch kader gecreëerd worden ».

    Mevrouw Lanjri is van oordeel dat sinds de indiening van het voorstel van resolutie 4-875 over de bescherming van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen op 14 juli 2008, er in de dagelijkse praktijk veranderingen opgetreden zijn. Zo neemt de Dienst Vreemdelingenzaken nu vingerafdrukken af van alle NBMV, zowel van de asielzoekers als de niet-asielzoekers. De vingerafdrukken zouden daarentegen wel in de gevraagde centrale databank moeten worden opgenomen. Hiervoor moet er een juridische basis gecreëerd worden.

    Het amendement nr. 3 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 3 onthoudingen.

    Punt 2

    Amendement nr. 11

    Mevrouw Matz dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 4-875/2) dat strekt om in het voorgestelde punt 2 de woorden « Werk te maken van de concrete aanbevelingen ... » te vervangen door de woorden « Inspiratie te putten uit de concrete aanbevelingen ». Tevens strekt dit amendement om de laatste zin van het voorgestelde punt 2 aan te vullen met de woorden : « en elke opsluiting van die minderjarigen te voorkomen ».

    Amendement nr. 11 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 2 onthoudingen.

    Punt 5bis (nieuw)

    Amendement nr. 6

    Mevrouw Somers en mevrouw Lijnen dienen een amendement in dat ertoe strekt een nieuw punt 5bis in te voegen, dat de nadruk legt op de behoefte aan een grondige evaluatie van de huidige voogdijwet.

    De indieners merken op dat uit de hoorzittingen is gebleken dat verschillende actoren pleiten voor een evaluatie van de voogdijwet.

    Het amendement nr. 6 wordt éénparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.

    Punt 7

    Amendement nr. 7

    Mevrouw Somers en mevrouw Lijnen dienen een amendement in dat ertoe strekt het voorgestelde punt 7 in fine aan te vullen met volgende zin : « Tegelijkertijd via bilaterale weg een structurele oplossing te zoeken voor de problematiek van de niet begeleide Europese minderjarige vreemdeling ».

    Mevrouw Somers merkt op dat de voogdijwet niet het geschikte instrument is om een oplossing te bieden voor de niet begeleide minderjarige vreemdeling die afkomstig is uit een Europese lidstaat. Deze wet wil in de eerste plaats bescherming bieden aan niet begeleide minderjarige vreemdelingen van buiten de Europese Unie. Het is belangrijk dit onderscheid te behouden.

    Het amendement nr. 7 wordt éénparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.

    Punt 8

    Amendement nr. 10

    De heer Moureaux dient een amendement in (stuk Senaat nr. 4-875/2), dat strekt om de derde zin van het voorgestelde punt 8 te vervangen als volgt : « Het is zeer wenselijk dat de Dienst Vreemdelingenzaken verplicht wordt telkens omstandig te motiveren waarom een bijlage 38 werd afgegeven. ». Dit amendement strekt tevens om de laatste zin van het voorgestelde punt 8 te schrappen.

    Amendement nr. 8

    Mevrouw Somers en mevrouw Lijnen c.s dienen een amendement nr. 8 in (doc. Senaat, n 4-875/2) dat ertoe strekt in het voorgestelde punt 8, de twee laatste zinnen te doen vervallen.

    Amendement nr. 10 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 2 onthoudingen.

    Door het aannemen van amendement nr. 10 vervalt amendement nr. 8.

    Punt 9

    Amendement nr. 4

    Mevrouw Lanjri. dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 4-875/2) dat ertoe strekt het voorgestelde punt 9 aan te vullen als volgt : « en er voor te zorgen dat de niet begeleide minderjarige vreemdeling steeds alle bescherming geniet conform de omzendbrief van 15 september 2005 betreffende de bescherming van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen ».

    Mevrouw Lanjri merkt op dat de Dienst Vreemdelingenzaken meer en meer weigert een bewijs van inschrijving in het Vreemdelingenregister (BIVR) af te geven als één van de beide ouders gekend is. Het is belangrijk dat de bescherming van de NBMV zoals geregeld in de omzendbrief van 15 september 2005 niet op de helling wordt gezet.

    Amendement nr. 4 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 2 onthoudingen.

    Amendement nr. 9

    Mevrouw Somers en mevrouw Lijnen dienen een amendement nr. 9 in (doc. Senaat, n 4-875/2) dat ertoe strekt het voorgestelde punt 9 aan te vullen met wat volgt : « Een eventuele versoepeling mag de deur niet open zetten voor misbruiken. ».

    De indieners merken op dat een versoepeling van de administratieve formaliteit om een nationaal paspoort te kunnen voorleggen voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning niet zonder risico is en kan leiden tot meer misbruik zoals het opgeven van een verkeerde leeftijd. Dit is ook niet altijd in het belang van de betrokkenen : in een latere fase kunnen problemen opduiken indien blijkt dat de betrokkene heeft gelogen.

    Amendement nr. 4 wordt aangenomen met 11 stemmen bij 1 onthouding.

    Punt 10

    Amendement nr. 5

    Mevrouw Lanjri. dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 4-875/2) dat ertoe strekt het voorgestelde punt 10 te doen vervallen.

    De indienster van het amendement merkt op dat gelet op de veranderingen die zijn opgetreden sinds de indiening van het voorstel van resolutie 4-875, alle niet begeleide minderjarige vreemdelingen zich nu kosteloos kunnen verzekeren tegen ziekte. Voorwaarde is wel dat zij drie maanden school hebben gelopen in België. Deze regeling geldt ook voor personen ten laste van de niet begeleide minderjarige vreemdeling. Verder is ook de omzendbrief van de Dienst administratieve controle van het RIZIV in verband met de bewijzen die de niet-minderjarige vreemdeling moet voorleggen aan het ziekenfonds voor inschrijving in tussentijd verschenen. Punt 10 van het voorstel van resolutie is dus overbodig geworden.

    Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 12 aanwezige leden.


    VI. EINDSTEMMINGEN

    Het geheel van het voorstel van resolutie, zoals geamendeerd wordt aangenomen met 10 stemmen bij 2 onthoudingen.


    Dit verslag is goedgekeurd bij eenparigheid van de 10 aanwezige leden.

    De rapporteur, De voorzitter,
    Caroline DÉSIR. Philippe MOUREAUX.

    BIJLAGEN


    Bijlage 1

    Statistisch overzicht

    Nationaliteiten — Nationalités 2005 2006 2007 2008 2009
    1 Afghanistan 87 93 152 356 392
    2 Algerije. — Algérie 88 97 71 111 198
    3 Marokko. — Maroc 109 101 125 124 129
    4 Guinee. — Guinée 93 61 68 134 104
    5 India. — Inde 106 71 123 263 69
    6 Congo 106 109 96 70 66
    7 Irak 113 64 77 119 58
    8 Servië. — Serbie 23 49 46 51 52
    9 Palestina. — Palestine 38 33 37 45 41
    10 Joegoslavië. — Yougoslavie 146 156 103 51 39
    11 Roemenië. — Roumanie 202 213 66 34 31
    12 Kroatië. — Croatie 23 29 30 22 27
    13 Angola 47 43 33 27 19
    14 Bosnië-Herzegovina. — Bosnie-Herzégovine 11 7 22 28 18
    15 Kosovo 1 2 2 14 17
    16 Somalië. — Somalie 55 20 7 22 14
    17 Brazilië. — Brésil 11 12 18 4 13
    18 Rusland. — Russie 20 23 31 32 13
    19 Rwanda 92 42 33 16 13
    20 Kameroen. — Cameroun 50 36 26 37 12

    Bijlage 2

    Follow-up van de voogden : lijst

    Kinderen onder voogdij per voogd —  Tutelles exercées FR Kinderen onder voogdij —  Tutelles NL Kinderen onder voogdij —  Tutelles
    1 tot/à 5 45 87 56 103
    6 tot/à 10 11 96 10 69
    11 tot/à 15 12 149 4 44
    16 tot/à 20 4 71 2 36
    21 tot/à 25 5 115 5 113
    26 tot/à 30 4 111 1 29
    > 30 3 112 9 365
    Totaal voogden/kinderen onder voogdij. — Total tuteurs/tutelles 84 741 87 759
    Totaal voogden. — Total tuteurs 171
    Totaal werknemers. — Total employés 20 werknemers — 20 employés/500 kinderen onder voogdij — 500 tutelles
    Totaal actieve voogden. — Total tuteurs actifs 125+103=228
    Totaal erkenden. — Total agréés 416

    Bron : FOD Justitie — Dienst Voogdij.