4-1583/1

4-1583/1

Belgische Senaat

ZITTING 2009-2010

4 JANUARI 2010


Wetsvoorstel betreffende het lot van de onderhoudsschulden in het kader van een collectieve schuldenregeling en het invoeren van een effectieve invordering van alimentatieschulden door de Dienst alimentatievorderingen

(Ingediend door mevrouw Els Schelfhout c.s.)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel staat in nauw verband met het wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de Federale Overheidsdienst (FOD) Financiën, met het oog op de verbetering van de situatie van de begunstigden van een alimentatievordering dat mevrouw Els Schelfhout in de Senaat indiende (stuk Senaat, nr. 4-1379/1 — 2008/2009). Dat voorstel strekt ertoe om de toegang tot de DAVO te vergemakkelijken en de kosten van een invordering door de DAVO ten laste van de onderhoudsplichtige te leggen en werkt suppletief ten aanzien van huidig voorstel.

A. Juridische achtergrond onderhoudsschulden

Uit artikel 203 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat de ouders naar evenredigheid van hun middelen zorgen voor de huisvesting, het levensonderhoud, het toezicht, de opvoeding en de opleiding van hun kinderen. Deze verplichting loopt in principe tot de meerderjarigheid van het kind. Indien echter de opleiding niet voltooid is op dat moment, loopt de verplichting door na de meerderjarigheid van het kind. Ook artikel 27 van het Kinderrechtenverdrag van 20 november 1989 erkent de primaire verantwoordelijkheid van de ouders om te zorgen voor de levensomstandigheden die een kind in staat moet stellen om zich te ontwikkelen, zowel op lichamelijk, geestelijk, intellectueel, zedelijk als maatschappelijk gebied (1) . Zij moeten dat doen naar hun vermogen en binnen de grenzen van hun financiële mogelijkheden. De overheid (de Staat die partij is bij het verdrag) neemt alle passende maatregelen om het verhaal te waarborgen van uitkeringen tot onderhoud van het kind door de ouders.

Een echtgeno(o)t(e) kan ook recht hebben op een onderhoudsuitkering van zijn/haar ex-partner. Indien er hierover niets overeengekomen wordt tussen beide partners beslist de rechter over de toekenning van een onderhoudsuitkering (2) . De rechter bepaalt de hoogte van deze uitkering rekening houdende met de staat van behoeftigheid van de onderhoudsgerechtigde echtgeno(o)t(e) (3) . De uitkering is beperkt tot maximaal een derde van het inkomen van de onderhoudsplichtige. De duur van de onderhoudsuitkering is beperkt tot de duur van het huwelijk (4) .

Er bestaan nog andere mogelijke vormen van onderhoudsverplichtingen, zoals de onderhoudsverplichting tussen schoonouders en schoonkinderen, de onderhoudsverplichting tussen adoptant en geadopteerde, de onderhoudsvordering ten laste van de nalatenschap, enzovoort. Een uitgebreide bespreking hiervan zou ons echter te ver leiden en maakt daarom niet het voorwerp uit van deze toelichting.

Het niet nakomen van de onderhoudsverplichting door de onderhoudsplichtige wordt gekwalificeerd als een misdrijf (5) . De onderhoudsplichtige die nalaat om gedurende twee maanden een onderhoudsuitkering te betalen, ten voordele van zijn echtgeno(o)t(e) of bloedverwant in neergaande of opgaande lijn, en waartoe hij is veroordeeld door een vonnis waartegen geen hoger beroep of verzet meer mogelijk is, kan worden veroordeeld voor het misdrijf « verlating van familie ».

B. Collectieve schuldenregeling

De collectieve schuldenregeling werd ingevoerd in het Gerechtelijk Wetboek bij wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen (6) .

De nieuwe wettelijke regeling moest een antwoord bieden op de problematiek van mensen die zich in een situatie van overmatige schulden bevinden en moest deze personen opnieuw toekomstperspectieven bieden.

De wettelijke regeling ziet er uit als volgt (7) . Iedere natuurlijke persoon die geen handelaar is kan een verzoek indienen bij de bevoegde rechter om een collectieve schuldenregeling te verkrijgen, op voorwaarde dat hij niet in staat is om op duurzame wijze zijn opeisbare of nog te vervallen schulden te betalen en voor zover hij niet kennelijk zijn onvermogen zelf heeft bewerkstelligd (8) .

De rechterlijke beschikking van toelaatbaarheid van collectieve schuldenregeling doet een situatie van samenloop ontstaan tussen de schuldeisers van de verzoeker. Deze situatie van samenloop heeft eveneens tot gevolg dat de interesten worden opgeschort en het vermogen van de verzoeker onbeschikbaar wordt (9) . Alle middelen van tenuitvoerlegging die strekken tot betaling van een geldsom worden geschorst (bijvoorbeeld beslag onder derden). De reeds gelegde beslagen behouden hun bewarende werking. De rechtbank stelt een schuldbemiddelaar aan. De verzoeker moet in het verzoekschrift een volledig beeld weergeven van zijn financiële situatie en alle schuldeisers opnemen. De schuldeisers worden door de griffie per gerechtsbrief aangeschreven. De schuldeisers moeten binnen de maand een aangifte doen van hun schuldvordering bij de schuldbemiddelaar. De schuldbemiddelaar kent de verzoeker een leefgeld toe dat ten minste gelijk is aan het bedrag dan niet vatbaar is voor loonbeslag conform de artikelen 1409 en 1412 van het Gerechtelijk Wetboek.

De schuldbemiddelaar stelt een ontwerp van minnelijke aanzuiveringsregeling op. De schuldeisers en bepaalde instanties (fiscus, RSZ, sociale verzekeringskassen, enz.) kunnen volledige of gedeeltelijke kwijtschelding verlenen. De minnelijke aanzuiveringsregeling moet door alle belanghebbende partijen worden goedgekeurd. Indien deze minnelijke aanzuiveringsregeling niet wordt goedgekeurd stelt de schuldbemiddelaar dit vast in een proces-verbaal dat hij aan de rechter overmaakt.

De rechter kan vervolgens zelf een gerechtelijke aanzuiveringsregeling vaststellen. De rechter kan bepaalde maatregelen nemen : uitstel en herschikking van betaling van de schulden in hoofdsom, interesten en kosten; vermindering van de conventionele interestvoet tot de wettelijke interestvoet en gehele of gedeeltelijke vrijstelling van moratoire interesten, vergoedingen en kosten. De maatregelen gaan gepaard met passende maatregelen van de verzoeker (schuldenaar) om de betaling van de schulden te vergemakkelijken of te garanderen.

Indien voornoemde maatregelen niet volstaan om de schuldtoestand te saneren kan de rechter nog andere maatregelen bevelen, namelijk de gedeeltelijke kwijtschelding van schulden, zelfs van kapitaal onder de volgende voorwaarden : alle voor beslag vatbare goederen worden te gelde gemaakt en het saldo van de onbetaalde schulden vormt met inachtneming van de gelijkheid van de schuldeisers het voorwerp van een aanzuiveringsregeling. De lopende onderhoudsschulden vormen hierop echter een uitzondering en kunnen worden betaald zonder eerbiediging van de gelijkheid der schuldeisers. De rechter kan bovendien geen kwijtschelding bevelen van de nog te vervallen onderhoudsgelden, de schulden die een schadevergoeding uitmaken voor het herstel van een lichamelijke schade veroorzaakt door een misdrijf en de schulden van een gefailleerde die overblijven na het sluiten van een faillissement (bij verschoonbaarheid kan de rechter hiervan afwijken).

Indien blijkt dat geen enkele minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling mogelijk is omdat de verzoeker over onvoldoende middelen beschikt kan de rechter de volledige kwijtschelding van de schulden toestaan zonder aanzuiveringsregeling. De uitzonderingen voorzien bij de gerechtelijke aanzuiveringsregeling zijn ook hier van toepassing. De kwijtschelding van de schulden kan gepaard gaan met begeleidende maatregelen en is verworven, behoudens terugkeer tot beter fortuin binnen vijf jaar volgende op de beslissing. De beslissing is gedurende vijf jaar herroepbaar.

De rechter kan de beschikking tot toelaatbaarheid van de collectieve schuldenregeling of minnelijke/gerechtelijke aanzuiveringsregeling herroepen indien blijkt dat de verzoeker (schuldenaar) niet te goeder trouw handelt (10) . De rechter kan worden gevat door eenvoudige schriftelijke verklaring neergelegd ter griffie of aan de griffie verzonden. Bij herroeping herleven de individuele middelen tot tenuitvoerlegging.

C. Invordering door de Dienst voor alimentatievorderingen (DAVO)

Wanneer een onderhoudsgerechtigde beroep doet op de DAVO treedt deze op in naam en voor rekening van de onderhoudsgerechtigde. Wanneer deze dienst voorschotten op onderhoudsgeld heeft betaald, dan treedt hij ten belope van de voorschotten van rechtswege in de plaats van de onderhoudsgerechtigde voor de inning en invordering van de alimentatievordering (11) . De DAVO gaat ten vroegste één maand na de kennisgeving van de invordering over tot invordering door middel van een dwangbevel (12) . Na deze betekening kan de DAVO bij een ter post aangetekende brief uitvoerend beslag onder derden leggen (13) . en kan ook een eerder door de onderhoudsgerechtigde verkregen rechterlijke beslissing tot loondelegatie inroepen ten aanzien van derden zodat derde-schuldenaars enkel nog bevrijdend aan de DAVO kunnen betalen (14) .

Bij het invorderen van de betaalde voorschotten en de achterstallen blijkt echter dat de DAVO bepaalde wettelijke hindernissen ondervindt om deze bedragen op een efficiënte wijze in te vorderen (infra). Deze hindernissen vertolken zich ook in concrete bedragen. Het totaal in te vorderen bedrag voor DAVO bedraagt momenteel zo'n 168,8 miljoen euro. Het totaal ontvangen bedrag beloopt slechts 23,7 miljoen euro (15) .

D. Draagwijdte van het voorstel

Onderhoudsschulden bekleden een bijzondere plaats in onze samenleving.

De gelijkheid van de schuldeisers vormt één van de basisbeginselen van de collectieve schuldenregeling. Er bestaan echter fundamentele verschillen tussen onderhoudsschulden en andere schulden, die een onderscheid tussen deze categorieën van schulden rechtvaardigt. Gelijke regels toepassen op een ongelijke situatie is al even onrechtvaardig en discriminatoir als op een gelijke situatie ongelijke regels toepassen.

De onderhoudsgerechtigde werd — behoudens in geval van een conventionele onderhoudsuitkering — voorafgaandelijk een onderhoudsuitkering toegekend door de rechtbank omdat op basis van objectieve gegevens werd geoordeeld dat hij/zij zich in een staat van behoeftigheid bevindt. De onderhoudsgerechtigde is hoofdzakelijk op het onderhoudsgeld aangewezen om te kunnen voorzien in zijn/haar levensonderhoud. Hiermee onderscheidt deze schuldeiser zich van andere schuldeisers zoals een telefoonoperator, een kredietmaatschappij, een verhuurder, de fiscus, en dergelijk meer. Deze schuldeisers bevinden zich meestal in een financieel sterkere positie dan de onderhoudsgerechtigde, de gevolgen van de niet-betaling hebben een grotere weerslag op de financiële toestand van de onderhoudsgerechtigde. De onderhoudsgerechtigde zal zich in veel gevallen zelf moeten wenden tot de sociale bijstand om financieel het hoofd boven water te houden. Maatschappelijk kunnen we toch niet aanvaarden dat de belastingbetaler het gelag betaalt van de onderhoudsplichtige die zijn verplichtingen niet nakomt ?

Onderhoudsschulden onderscheiden zich van andere schulden omdat het schulden betreffen die nauw samenhangen met de familiale solidariteit. De familie en het gezin vormen de hoekstenen van onze maatschappij en zijn anno 2009 zeker niet voorbijgestreefd als samenlevingsmodel. Een hernieuwing van deze familiale waarden en normen dringt zich echter op. In een maatschappij die als maar sneller evolueert hebben mensen meer dan ooit nood aan de zekerheid en stabiliteit die een familie kan bieden. De familiale solidariteit kan echter niet louter bestaan uit familiale rechten, er zijn ook familiale verplichtingen die gerespecteerd moeten worden. De familiale solidariteit die de vorm aanneemt van een onderhoudsuitkering is er daar één van. De wetgever moet in deze een duidelijk signaal geven dat het niet respecteren van deze familiale verplichting maatschappelijk niet wordt aanvaard. De betaling van een onderhoudsuitkering werd voorheen reeds dermate belangrijk geacht door de wetgever dat de niet-betaling als een misdrijf wordt gekwalificeerd (supra). Het betreft aldus een verplichting die de openbare orde raakt.

België heeft zich er zich bovendien met de ratificatie van het Kinderrechtenverdrag, als verdragsluitende staat, uitdrukkelijk toe verbonden om alle passende maatregelen te nemen om het verhaal te waarborgen van uitkeringen tot onderhoud van het kind door de ouders of andere personen die de financiële verantwoordelijkheid voor het kind dragen, zowel binnen de Staat die partij is als vanuit het buitenland. Indiener is van oordeel dat het verhaal van het kind in geval van een collectieve schuldenregeling niet voldoende wordt gegarandeerd. Zeker niet daar waar de rechter over de mogelijkheid beschikt om de achterstallige onderhoudsschulden kwijt te schelden.

De tekst van de wet van juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen formuleert zelf de doelstelling van de wet. Artikel 1675/3, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de aanzuiveringsregeling ertoe strekt de financiële toestand van de schuldenaar te herstellen, met name hem in staat te stellen in de mate van het mogelijke zijn schulden te betalen en tegelijkertijd te waarborgen dat hij zelf en zijn gezin een menswaardig leven kunnen leiden. Wat de wetgever bij de formulering van de doelstelling echter vergeten is te vermelden, is dat de personen die niet langer deel uitmaken van het gezin van de verzoeker, maar ten aanzien van wie een onderhoudsverplichting bestaat, ook recht hebben op een menswaardig leven, bijvoorbeeld de kinderen of de gewezen echtgeno(o)t(e) van de verzoeker (schuldenaar). Door het niet-betalen (meestal reeds gedurende een langere termijn voor het indienen van het verzoek tot collectieve schuldenregeling) van onderhoudsgelden kunnen de kinderen en gewezen echtgeno(o)t(e) van de verzoeker ook in aanzienlijke financiële problemen komen en genoodzaakt zijn om beroep te moeten doen op de sociale bijstand.

Uit armoedeonderzoek blijkt dat maar liefst 36 % van de alleenstaande ouders onder de armoedegrens leeft (16) . Als we weten dat de belastingdruk voor beroepsactieve alleenstaanden in België bij de absolute wereldtop behoort, waarom zou een alleenstaande gescheiden man of vrouw dan überhaupt nog de moeite doen om werk te zoeken ? Door toedoen van allerhande voordelen waarvan uitkeringsgerechtigden genieten is deze alleenstaande werkloze, die bovendien zelf kan instaan voor de opvang van zijn/haar kinderen, meestal beter af dan dan de werkende alleenstaande die buitenschoolse opvang moet zoeken. Uit een studie van het Steunpunt Gelijkekansenbeleid blijkt dat de werkloosheidsval voor alleenstaande ouders met een lage verdiencapaciteit bijzonder hoog is (17) . Vooral laaggeschoolde vrouwen met jonge kinderen, met geen of slechts beperkte werkervaring, die lange tijd alleenstaand blijven, vormen een risicogroep om in de armoede terecht te komen (18) . Dergelijke situatie hypothekeert ook de ontwikkelingskansen van de kinderen om door te stromen naar het hoger onderwijs. Kinderen van alleenstaande ouders, voornamelijk alleenstaande moeders, participeren namelijk veel minder in het hoger onderwijs dan kinderen van tweeoudergezinnen (19) .

De democratische rechtstaat is het aan zichzelf verplicht, met het oog op een voldoende geloofwaardigheid van ons gerechtelijk apparaat, om te zorgen dat rechterlijke beslissingen ook effectief worden uitgevoerd. Er anders toe besluiten leidt er immers toe dat er een gevoel van wetteloosheid ontstaat of nog versterkt wordt binnen onze maatschappij. Een moderne rechtstaat, die naam waardig, kan slechts legitiem functioneren wanneer de uitvoerende macht een daadwerkelijk gevolg geeft aan de beslissingen van de rechterlijke macht.

De huidige regelgeving inzake de collectieve schuldenregeling is ook in tegenspraak met de ratio legis van de regeling vervat in artikel 1412 van het Gerechtelijk Wetboek inzake het loonbeslag en de onderhoudsvordering. Het artikel bepaalt dat de grenzen waaronder beslag kan worden gelegd niet gelden wanneer het beslag wordt gelegd wegens onderhoudsverplichtingen. Inderdaad, het inkomen is volledig beslagbaar of voor delegatie vatbaar voor wat een onderhoudsvordering betreft. Door de collectieve schuldenregeling wordt deze regeling echter zo goed als inhoudsloos, de individuele middelen tot tenuitvoerlegging worden immers geschorst. Het is toch niet logisch dat men toelaat dat het volledige inkomen van de onderhoudsplichtige vatbaar is voor beslag en dat deze regel in het kader van een collectieve schuldenregeling niet langer van toepassing is ? Zo kan deze regeling immers worden beschouwd als een open invitatie voor de schuldenaar om zijn eigen onvermogen te bewerkstelligen, wat in de praktijk dan ook regelmatig gebeurt.

Om voorgaande redenen wordt in het wetsvoorstel voorzien dat de onderhoudsschuldeisers niet langer in samenloop komen met de andere schuldeisers ingeval van een collectieve schuldenregeling. In tegenstelling tot wat nu geldt, geldt deze regel in de procedure van de collectieve schuldenregeling niet enkel voor de toekomstige onderhoudsgelden, maar ook voor de achterstal. De rechter zal ook niet langer de achterstallige onderhoudsgelden kunnen kwijtschelden in het kader van een gerechtelijke aanzuiveringsregeling of bij een volledige kwijtschelding. Door het wetsvoorstel hebben de onderhoudsschuldeisers voorrang bij betaling vanwege de verzoeker (schuldenaar) uit de nog aanwezige middelen of uit toekomstige inkomsten wanneer de schuldenaar opnieuw vermogend zou worden.

Voor een efficiëntere inning en invordering door DAVO worden volgende wijzigingen voorgesteld :

Er wordt voorzien in een sanctie indien de onderhoudsplichtige nalaat te reageren binnen de termijn van 15 dagen na kennisgeving van de aanvraag tot tegemoetkoming voorzien in artikel 8 van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën. De gegevens vermeld in de aanvraag tot tegemoetkoming worden in dergelijk geval geacht overeen te stemmen met de werkelijkheid. De onderhoudsplichtige kan deze gegevens vermeld in de aanvraag tot tegemoetkoming nog altijd aanvechten na het verstrijken van de antwoordtermijn van 15 dagen indien hij aantoont dat er sprake is van overmacht of kwade trouw vanwege de onderhoudsgerechtigde. Men denke bijvoorbeeld aan een langdurige ziekte of wanneer de onderhoudsgerechtigde opzettelijk een hoger achterstal opgeeft dan waar hij/zij recht op heeft. De kennisgeving van de aanvraag tot tegemoetkoming vermeldt uitdrukkelijk op een voor de onderhoudsplichtige eenvoudige en verstaanbare taal, los van de andere tekst, in een voldoende groot lettertype en in het vet gedrukt de gevolgen van het niet reageren op de kennisgeving binnen de termijn van 15 dagen.

Uit het verslag van de evalutatiecommissie van de DAVO blijkt immers dat ongeveer een derde van de onderhoudsplichtigen niet tijdig reageert alhoewel ze soms wel over betalingsbewijzen beschikken. De DAVO kan deze bewijzen niet naast zich neerleggen aangezien de rechter ze zal aanvaarden in geval van een procedure. Dit heeft veel tijdsverlies tot gevolg en soms moet een deel van de aanvraagprocedure herbegonnen worden (20) . De sanctie voorzien in het artikel moet het verloop van de dossiers bij de DAVO aanzienlijk versnellen.

Het artikel 10, § 2, van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën bepaalt dat de kennisgeving van de DAVO, dat zij in de plaats van de onderhoudsgerechtigde overgaat tot de inning en invordering, in voorkomend geval als ingebrekestelling geldt. Er wordt in artikel 10, § 2 een nieuw derde lid ingevoegd dat ertoe strekt om met de kennisgeving die geldt als ingebrekestelling ook de termijn voor de berekening van de nalatigheidsinteresten te laten lopen. Voor de berekening van de nalatigheidsinteresten wordt de wettelijke interestvoet in burgerlijke zaken in aanmerking genomen. De DAVO zelf stelt voor om een dergelijke bepaling in te voeren om mogelijke discussies te vermijden (21) .

In het artikel 16 van dezelfde wet wordt paragraaf 2 opgeheven. Hierdoor worden de invorderingsmogelijkheden van de onderhoudsgerechtigde en de DAVO gelijkgeschakeld. Artikel 1412 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de loongrenzen voorzien in artikel 1409 Ger.W. waaronder geen beslag kan worden gelegd niet gelden wanneer het beslag wordt gelegd wegens onderhoudsverplichtingen. Artikel 16, § 2, van de wet van 21 februari 2003 verhindert de DAVO om in te vorderen beneden de grenzen van het leefloon. Hierbij rijzen twee problemen. Ten eerste varieert het leefloon volgens de persoonlijke situatie van de onderhoudsplichtige en is het voor de DAVO praktisch onmogelijk om het bedrag van het leefloon zelf te berekenen. Ten tweede kan het zijn dat een onderhoudsplichtige van verschillende instellingen vergoedingen of toelagen geniet waarvan het afzonderlijk bedrag telkens lager ligt dan het leefloon, maar samengenomen het leefloon overstijgen (22) . Ten slotte blijkt dat de DAVO er onder meer door deze beperking niet in slaagt om een hoog percentage van betaalde voorschotten en achterstallen in te vorderen (23) . Om deze redenen schaft het artikel de beperking, bepaald in artikel 16, § 2, van deze wet af.

Er wordt een nieuw artikel 13/1 ingevoegd. Hiermee wordt de wettelijke basis gecreëerd voor de DAVO om een afbetalingsregeling toe te staan aan de onderhoudsplichtige. In sommige gevallen is het immers voordeliger om een afbetalingsregeling te voorzien waarbij de onderhoudsplichtige over een langere termijn de betaalde voorschotten en achterstallen terugbetaalt aan de DAVO (24) . Een gedwongen invordering zal in dergelijke gevallen waarschijnlijk toch niet het beoogde effect teweeg brengen. Voor de DAVO is het vanzelfsprekend beter om iets te ontvangen, al is het maar een klein bedrag, dan niets. Er worden duidelijke eisen gesteld aan het verkrijgen van een afbetalingsregeling. De Dienst voor alimentatievorderingen kan aan de onderhoudsplichtige slechts een afbetalingsregeling voorstellen indien :

1º de onderhoudsplichtige zijn lasten niet onrechtmatig heeft verhoogd of zijn baten heeft verminderd;

2º de onderhoudsplichtige zijn onvermogen niet heeft bewerkt;

3º de onderhoudsplichtige geen bewust valse verklaringen heeft afgelegd;

4º er een realistisch vooruitzicht bestaat dat de voorschotten en de achterstallen binnen een redelijke termijn kunnen worden terugbetaald.

Indien de onderhoudsplichtige de afbetalingsregeling niet naleeft herwint de Dienst voor alimentatievorderingen natuurlijk de mogelijkheid om de voorschotten en achterstallen gedwongen in te vorderen door middel van een dwangbevel. De minister van Financiën wordt gemachtigd om de nadere regels te bepalen voor de toekenning, de uitvoering en de beëindiging van de afbetalingsregeling.

E. Parlementair initiatief inzake objectieve berekening onderhoudsbijdragen

Op 11 juni 2009 nam de Kamer van volksvertegenwoordigers het wetsontwerp ter bevordering van een objectieve berekening van de door de ouders te betalen onderhoudsbijdragen voor hun kinderen aan na amendering in commissie (25) . Na amendering werd in de definitieve tekst een bepaling (art. 4 nieuw) opgenomen waardoor een artikel 203ter wordt ingevoegd (26)  :

« Art. 203ter. Indien de schuldenaar een van de verplichtingen opgelegd bij de artikelen 203, 203bis, 205, 207, 336 of 353-14, van dit Wetboek of de krachtens artikel 1288, eerste lid, 3º, van het Gerechtelijk Wetboek of de krachtens een notariële of gehomologeerde overeenkomst tussen partijen aangegane verbintenis niet nakomt, kan de schuldeiser, onverminderd het recht van derden, zich voor de vaststelling van het bedrag van de uitkering en voor de tenuitvoerlegging van het vonnis doen machtigen om, met uitsluiting van voornoemde schuldenaar, onder de voorwaarden en binnen de grenzen door het vonnis gesteld, de inkomsten van deze laatste of iedere andere hem door een derde verschuldigde geldsom te ontvangen.

In alle geval staat de rechter de machtiging toe indien de onderhoudsplichtige zich gedurende twee, al dan niet opeenvolgende, termijnen in de loop van twaalf maanden die aan het indienen van het verzoekschrift voorafgaan, geheel of ten dele onttrokken heeft aan zijn verplichting tot betaling van levensonderhoud. »

Dit artikel bepaalt dat de rechter een machtiging tot loondelegatie kan toestaan indien de onderhoudsplichtige gedurende twee maanden in de loop van twaalf maanden heeft nagelaten om het onderhoudsgeld te betalen (27) . Bij loondelegatie wordt het verschuldigde onderhoudsgeld rechtstreeks door de schuldenaar van de onderhoudsplichtige (meestal betreft het de werkgever van de onderhoudsplichtige) aan de onderhoudsgerechtigde betaald.

De voorgestelde regeling in het wetsvoorstel werkt aanvullend op het voornoemde wetsontwerp.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Wijziging van het Gerechtelijk Wetboek

Artikel 2

Dit artikel houdt de onderhoudsschulden buiten de samenloop van de schulden in geval van een beschikking van toelaatbaarheid van de collectieve schuldenregeling. Op deze wijze worden de middelen tot tenuitvoerlegging van de onderhoudsschuldeiser niet geschorst en kunnen er eventuele nieuwe middelen tot tenuitvoerlegging worden ingesteld. De schuldbemiddelaar zal er rekening mee moeten houden bij het opstellen van een ontwerp van minnelijke aanzuivering dat de onderhoudsschulden voorrang genieten en uitbetaald moeten worden voor de andere schulden.

Bovendien laat het de verzoeker van de collectieve schuldenregeling toe om voortaan naast de toekomstig te vervallen onderhoudsschulden ook de achterstallige onderhoudsschulden te betalen in geval van een collectieve schuldenregeling. De verzoeker (schuldenaar) is zelfs verplicht om deze onderhoudsschuld te betalen, ook in het geval zich een collectieve schuldenregeling voordoet (28) .

Artikel 3

In geval de rechter aanvullende maatregelen oplegt in de vorm van de kwijtschelding van schulden, worden alle goederen van de verzoeker (schuldenaar) te gelde gemaakt. Het saldo van de schulden maakt het voorwerp uit van een aanzuiveringsregeling. Deze aanzuiveringsregeling moet worden gevolgd, behalve voor wat de lopende onderhoudsschulden betreft. De verzoeker (schuldenaar) moet deze lopende onderhoudsschulden betalen zonder rekening te houden met de aanzuiveringregeling. Het artikel voorziet dat deze uitzondering voortaan ook geldt voor de achterstallige onderhoudsschulden.

De mogelijkheid voor de rechter om kwijtschelding te verlenen voor onderhoudsgelden wordt ingeperkt. Momenteel is voorzien dat enkel toekomstige onderhoudsgelden geen voorwerp kunnen uitmaken van een rechterlijke kwijtschelding. Door dit artikel is het ook niet langer mogelijk om achterstallige onderhoudsgelden kwijt te schelden.

Wijziging van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën

Artikel 4

Het artikel voorziet een sanctie indien de onderhoudsplichtige nalaat te reageren binnen de termijn van 15 dagen na kennisgeving van de aanvraag tot tegemoetkoming voorzien in artikel 8 van de wet van 21 februari 2003. De gegevens vermeld in de aanvraag tot tegemoetkoming worden geacht overeen te stemmen met de werkelijkheid. De onderhoudsplichtige kan deze gegevens vermeld in de aanvraag tot tegemoetkoming nog altijd aanvechten na de periode van 15 dagen indien hij aantoont dat er sprake is van overmacht of kwade trouw vanwege de onderhoudsgerechtigde. Men denke bijvoorbeeld aan een langdurige ziekte of wanneer de onderhoudsgerechtigde opzettelijk een hoger achterstal opgeeft dan waar hij/zij recht op heeft. De kennisgeving van de aanvraag tot tegemoetkoming vermeldt uitdrukkelijk op een voor de onderhoudsplichtige eenvoudige en verstaanbare taal, los van de andere tekst, in een voldoende groot lettertype en in het vet gedrukt de gevolgen van het niet reageren op de kennisgeving binnen de termijn van 15 dagen.

Uit het verslag van de evalutatiecommissie van de DAVO blijkt immers dat ongeveer een derde van de onderhoudplichtigen niet tijdig reageert alhoewel ze soms wel over betalingsbewijzen beschikken. De DAVO kan deze bewijzen niet naast zich neerleggen aangezien de rechter ze zal aanvaarden in geval van een procedure. Dit heeft veel tijdsverlies tot gevolg en soms moet een deel van de aanvraagprocedure herbegonnen worden (29) . De sanctie voorzien in het artikel moet het verloop van de dossiers bij de DAVO aanzienlijk versnellen.

Artikel 5

Artikel 10, § 2, bepaalt dat de kennisgeving van de DAVO, dat zij in de plaats van de onderhoudsgerechtigde overgaat tot de inning en invordering, in voorkomend geval als ingebrekestelling geldt.

Het nieuwe lid strekt ertoe om met de kennisgeving die geldt als ingebrekestelling ook de termijn voor de berekening van de nalatigheidsinteresten te laten lopen. Voor het berekenen van de nalatigheidsinteresten wordt de wettelijke interestvoet in burgerlijke zaken in aanmerking genomen. De DAVO zelf stelt voor om een dergelijke bepaling in te voeren om mogelijke discussies te vermijden (30) .

Artikel 6

In artikel 16 wordt paragraaf 2 opgeheven. Hierdoor worden de invorderingsmogelijkheden van de onderhoudsgerechtigde en de DAVO gelijkgeschakeld. Artikel 1412 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de loongrenzen voorzien in artikel 1409 van het Gerechtelijk Wetboek waaronder geen beslag kan worden gelegd niet gelden wanneer het beslag wordt gelegd wegens onderhoudsverplichtingen. Artikel 16, § 2, verhindert de DAVO om in te vorderen beneden de grenzen van het leefloon. Hierbij rijzen twee problemen. Ten eerste varieert het leefloon volgens de persoonlijke situatie van de onderhoudsplichtige en is het voor DAVO praktisch onmogelijk om het bedrag van het leefloon zelf te berekenen. Ten tweede kan het zijn dat een onderhoudsplichtige van van verschillende instellingen vergoedingen of toelagen geniet waarvan het afzonderlijk bedrag telkens lager ligt dan het leefloon, maar samengenomen het leefloon overstijgen (31) . Ten slotte blijkt dat de DAVO er onder meer door deze beperking niet in slaagt om een hoog percentage van betaalde voorschotten en achterstallen in te vorderen (32) . Om deze redenen schaft het artikel de beperking, voorzien in artikel 16, § 2, af.

Artikel 7

Er wordt een nieuw artikel 13/1 in de wet ingevoegd. Hiermee wordt de wettelijke basis gecreëerd voor de DAVO om een afbetalingsregeling toe te staan aan de onderhoudsplichtige. In sommige gevallen is het immers voordeliger om een afbetalingsregeling te voorzien waarbij de onderhoudsplichtige over een langere termijn de betaalde voorschotten en achterstallen terugbetaalt aan de DAVO (33) . Een gedwongen invordering zal in dergelijke gevallen waarschijnlijk toch niet het beoogde effect teweeg brengen. Voor de DAVO is het vanzelfsprekend beter om iets te ontvangen, al is het maar een klein bedrag, dan niets. Er worden duidelijke eisen gesteld aan het verkrijgen van een afbetalingsregeling. De Dienst voor alimentatievorderingen kan aan de onderhoudsplichtige een slechts een afbetalingsregeling voorstellen indien :

1º de onderhoudsplichtige zijn lasten niet onrechtmatig heeft verhoogd of zijn baten heeft verminderd;

2º de onderhoudsplichtige zijn onvermogen niet heeft bewerkt;

3º de onderhoudsplichtige geen bewust valse verklaringen heeft afgelegd;

4º er een realistisch vooruitzicht bestaat dat de voorschotten en de achterstallen binnen een redelijke termijn kunnen worden terugbetaald.

Indien de onderhoudsplichtige de afbetalingsregeling niet naleeft herwint de Dienst voor alimentatievorderingen natuurlijk de mogelijkheid om de voorschotten en achterstallen gedwongen in te vorderen door middel van een dwangbevel.

Els SCHELFHOUT
Pol VAN DEN DRIESSCHE
Wouter BEKE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 1675/7 van het Gerechtelijk Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in paragraaf 1 worden de woorden « ,met uitzondering van de onderhoudsschulden, » ingevoegd tussen de woorden « Onverminderd de toepassing van § 3, doet de beschikking van toelaatbaarheid » en de woorden « een toestand van samenloop ontstaan tussen de schuldeisers ».

2º in paragraaf 3, tweede streepje, worden de woorden « voor zover deze geen achterstallen betreft. » opgeheven.

Art. 3

In artikel 1675/13 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in paragraaf 1, eerste lid, tweede streepje, wordt het woord « lopende » opgeheven.

2º in paragraaf 3, tweede streepje, worden de woorden « die niet vervallen zijn op de dag van de uitspraak houdende vaststelling van de gerechtelijke aanzuiveringsregeling. » opgeheven.

Art. 4

Artikel 8 van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën wordt aangevuld met een lid, luidende :

« Indien de onderhoudsplichtige, behoudens in geval van overmacht of kwade trouw van de onderhoudsgerechtigde, niet aantoont dat hij de gerechtelijke beslissing of de overeenkomst als bedoeld in artikel 1288, 3º of 4º, van het Gerechtelijk Wetboek regelmatig heeft uitgevoerd of dat de door de onderhoudsgerechtigde ingeroepen titel van de alimentatievordering niet meer actueel is, worden de gegevens in de aanvraag geacht overeen te stemmen met de werkelijkheid. Het aangetekend schrijven vermeldt uitdrukkelijk deze wettelijke verplichting in een voor de onderhoudsplichtige eenvoudige en verstaanbare taal, los van de andere tekst, in een voldoende groot lettertype en in het vet gedrukt onderaan het aangetekend schrijven. »

Art. 5

Artikel 10, § 2, van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidende :

« De kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft de aanvang van de termijn voor de berekening van de nalatigheidsinteresten tot gevolg. Voor het berekenen van de nalatigheidsinteresten wordt de wettelijke interestvoet in burgerlijke zaken in aanmerking genomen. »

Art. 6

In artikel 16 van dezelfde wet wordt paragraaf 2 opgeheven.

Art. 7

In dezelfde wet wordt een artikel 13/1 ingevoegd, luidende :

« Art. 13/1. De Dienst voor alimentatievorderingen kan aan de onderhoudsplichtige een afbetalingsregeling voorstellen indien :

1º de onderhoudsplichtige zijn lasten niet onrechtmatig heeft verhoogd of zijn baten heeft verminderd;

2º de onderhoudsplichtige zijn onvermogen niet heeft bewerkt;

3º de onderhoudsplichtige geen bewust valse verklaringen heeft afgelegd;

4º er een realistisch vooruitzicht bestaat dat de voorschotten en de achterstallen binnen een redelijke termijn kunnen worden terugbetaald.

Indien de onderhoudsplichtige de afbetalingsregeling als bepaald in het eerst lid niet naleeft herwint de Dienst voor alimentatievorderingen haar invorderingsrecht overeenkomstig artikel 13. »

26 oktober 2009.

Els SCHELFHOUT
Pol VAN DEN DRIESSCHE
Wouter BEKE.

(1) Artikel 27 van het Kinderrechtenverdrag van 20 november 1989 bepaalt : « 1. De Staten die partij zijn, erkennen het recht van ieder kind op een levensstandaard die toereikend is voor de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind. 2. De ouder(s) of anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind, hebben de primaire verantwoordelijkheid voor het waarborgen, naar vermogen en binnen de grenzen van hun financiële mogelijkheden, van de levensomstandigheden die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind. 3. De Staten die partij zijn, nemen, in overeenstemming met de nationale omstandigheden en met de middelen die hun ten dienste staan, passende maatregelen om ouders en anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind te helpen dit recht te verwezenlijken, en voorzien, indien de behoefte daaraan bestaat, in programma's voor materiële bijstand en ondersteuning, met name wat betreft voeding, kleding en huisvesting. 4. De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om het verhaal te waarborgen van uitkeringen tot onderhoud van het kind door de ouders of andere personen die de financiële verantwoordelijkheid voor het kind dragen, zowel binnen de Staat die partij is als vanuit het buitenland. Met name voor gevallen waarin degene die de financiële verantwoordelijkheid voor het kind draagt, in een andere Staat woont dan die van het kind, bevorderen de Staten die partij zijn de toetreding tot internationale overeenkomsten of het sluiten van dergelijke overeenkomsten, alsmede het treffen van andere passende regelingen. »

(2) Artikel 301, § 2, van het Burgerlijk Wetboek.

(3) Artikel 301, § 3, van het Burgerlijk Wetboek.

(4) Artikel 301, § 4, van het Burgerlijk Wetboek.

(5) Artikel 391bis, eerste lid, van het Strafwetboek : « Met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van vijftig euro tot vijfhonderd euro of met een van die straffen alleen, onverminderd de toepassing van strengere straffen, indien daartoe grond bestaat, wordt gestraft hij die, na door een rechterlijke beslissing waartegen geen verzet of hoger beroep meer openstaat, te zijn veroordeeld om een uitkering tot onderhoud te betalen aan zijn echtgenoot, aan zijn bloedverwanten in de nederdalende of in de opgaande lijn, meer dan twee maanden vrijwillig in gebreke blijft de termijnen ervan te kwijten.

(6) Belgisch Staatblad van 31 juli 1998.

(7) De voor het wetsvoorstel relevante procedureregels worden summier samengevat zonder dat indiener zich op volledigheid wenst te beroepen.

(8) Artikel 1675/2 van het Gerechtelijk Wetboek.

(9) Artikel 1675/8, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek voorziet een verbod voor de verzoeker om behoudens toestemming van de rechter : enige daad te stellen die een normaal vermogensbeheer te buiten gaat en enige daad te stellen die een schuldeiser zou bevoordelen, behoudens de betaling van een onderhoudsschuld voor zover deze geen achterstallen betreft.

(10) Artikel 1675/15 van het Gerechtelijk Wetboek : de herroeping kan gebeuren in volgende gevallen : de afgifte van onjuiste stukken door de schuldenaar, het niet nakomen van de verplichtingen, onrechtmatig de lasten verhogen of de baten verminderen, het onvermogen bewerkstelligen, bewust valse verklaringen afleggen en bedrieglijke handelingen stellen in het nadeel van een schuldeiser.

(11) Artikel 12 van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën.

(12) Ibid., artikel 13.

(13) Ibid., artikel 14.

(14) Ibid., artikel 15.

(15) Evaluatiecommissie DAVO, Evaluatieverslag 2008, blz. 42-44.

(16) B. Cantillon, « Armoede in België : over meten, weten, voelen en handelen », in : De gids op maatschappelijk gebied, 99 :3(2008), blz. 4-12.

(17) Steunpunt Gelijkekansenbeleid, Consortium Universiteit Antwerpen en Universiteit Hasselt, De loopbanen en loopbaankansen van alleenstaande ouders, 2008, 72, http://www.steunpuntgelijkekansen.be/main.aspx ?c=*SGK&n=59943.

(18) Ibidem, 77.

(19) S. Groenez, I. Van Den Brande en I. Nicaise, Cijferboek sociale ongelijkheid in het Vlaamse onderwijs — Een verkennend onderzoek op de Panelstudie van Belgische Huishoudens (onderzoek in opdracht van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, in het kader van het programma « Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek », 2003, 41.

(20) Evaluatiecommissie DAVO, Evaluatieverslag 2008, blz. 55.

(21) Ibid.

(22) Ibid., blz. 56.

(23) Evaluatiecommissie DAVO, Evaluatieverslag 2008, blz. 51.

(24) Zie hiervoor Evaluatiecommissie DAVO, Evaluatieverslag 2008, blz. 55.

(25) Voor de oorspronkelijke tekst van het wetsvoorstel, zie : Parl. St., Kamer, nr. 52-899/001. Het wetsontwerp is op het ogenblik van de redactie van huidig wetsvoorstel nog in bespreking in de Senaat.

(26) Parl. St. Kamer, nr. 52-899/006.

(27) Dat is dezelfde voorwaarde die wordt gesteld om in aanmerking te komen voor een tussenkomst van de DAVO.

(28) Zie hiervoor : S. Brouwers, « Alimentatie », in : APR, 2009, p. 94-95, randnr. 172.

(29) Evaluatiecommissie DAVO, Evaluatieverslag 2008, blz. 55.

(30) Ibid.

(31) Ibid., blz. 54.

(32) Ibid., blz. 51.

(33) Ibid., blz. 55.