4-72

4-72

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 23 AVRIL 2009 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Question orale de Mme Martine Taelman au ministre de la Justice sur «les négociations menées avec des prévenus dans des affaires de délits financiers concernant le taux de la peine» (nº 4-731)

Question orale de M. Hugo Vandenberghe au ministre de la Justice sur «les négociations avec les prévenus» (nº 4-745)

M. le président. - Je vous propose de joindre ces questions orales. (Assentiment)

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). - In een nota van het parket-generaal van Antwerpen staat dat het met beklaagden een akkoord onderhandelt voor bijvoorbeeld feiten van fraude of andere financiële misdrijven. Het Angelsaksische plea bargaining komt daarmee opnieuw in de schijnwerpers. Het houdt in dat het openbaar ministerie een lagere straf vordert in ruil voor medewerking en bekentenissen. De rechter bekrachtigt het akkoord in zijn vonnis.

De nota is opvallend, want in ons land bestaat er geen wettelijk kader voor plea bargaining.

Op welk wetgevend kader steunt het parket-generaal zich om dat systeem toe te passen?

Worden die initiatieven genomen met medeweten of in samenwerking met het kabinet Justitie?

Wordt het systeem ook toegepast in andere rechtsgebieden, zo ja, welke?

Beperkt het zich tot financiële misdrijven?

In hoeveel zaken werd het systeem toegepast en voor welke feiten?

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Volgens een nota van het parket-generaal te Antwerpen kan een beleid gevoerd worden inzake `akkoorden met beklaagden'.

Tijdens de vorige legislatuur werd in de Senaat een nieuw Wetboek Strafprocesrecht goedgekeurd dat moeilijk verteerbaar was in de Kamer. Het was trouwens de eerste keer sinds 1831 dat een wetgevende kamer in ons land zoiets realiseerde. Het gaf aanleiding tot lange discussies over de draagwijdte van akkoorden met beklaagden en er werd een minimale regeling voorgesteld. De Senaat was het echter eens over de volgende uitgangspunten:

Een. Het legaliteitsbeginsel in strafzaken staat niet toe dat het strafprocesrecht in zekere mate kan worden geprivatiseerd door afspraken tussen het parket, advocaten en de zetelende magistratuur.

Twee. De wetgevende macht in strafzaken komt toe aan de federale kamers en niet aan het parket-generaal. De suggestie van het College van procureurs-generaal om gewoon een artikel in het strafprocesrecht aan te passen om dergelijke ingrijpende wijziging van ons strafprocesrecht mogelijk te maken, zonder verdere precisering van voorwaarden en omstandigheden, is niet verzoenbaar met het vroeger door de Senaat ingenomen standpunt.

Drie. Mocht dat spoor toch worden gevolgd, dan moeten in ieder geval in een uitgebreide wettelijke regeling de criteria inzake `akkoorden met beklaagden' worden bepaald.

De akkoorden met beklaagden kunnen nooit zonder meer onder het opportuniteitsbeginsel voor de vervolging door het parket worden geplaatst.

Vier. Het gelijkheidsbeginsel dient te worden nageleefd. Aanpassingen kunnen dus enkel in een adequaat wettelijk kader worden uitgewerkt.

Wat is het standpunt van de minister van Justitie in verband met het beleid inzake `akkoorden met beklaagden'?

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - De parlementaire vragen verwijzen naar een artikel dat gisteren is verschenen in De Tijd en naar het perscommuniqué van het parket-generaal te Antwerpen over de zaak Maurice De Velder-Think Media voor het Hof van Beroep te Antwerpen.

In een nota licht het parket-generaal de zaak concreet toe en onderstreept hierbij dat het openbaar ministerie het overleg start met respect voor de geldende regels inzake procedure en bewijsvoering. Dat betekent onder meer dat het openbaar ministerie alleen rekening zal houden met bewijsgegevens die op een regelmatige wijze zijn verkregen en dat zeker geen `deal' zal worden gesloten.

In elke stand van de procedure blijft het openbaar ministerie meester van de strafvordering - het openbaar ministerie mag immers op de terechtzitting naar eer en geweten vorderen -, waarna de rechtbank of het hof beslist.

Aangezien het hof van beroep te Antwerpen in genoemde zaak inderdaad een arrest heeft geveld, is het niet aan mij als minister van Justitie hierop commentaar te geven.

Het gaat hierbij geenszins om een plea bargainingsysteem zoals dat in andere landen nogal eens wordt toegepast.

Inzake beleid verwijst het parket-generaal in zijn nota naar een voorstel van het College van procureurs-generaal tot wijziging van artikel 216bis van het Wetboek van Strafvordering.

Ik heb recent inderdaad een uitgewerkt voorstel tot wetswijziging ontvangen van het College van procureurs-generaal. Het past in het project `Uitbreiding van de mogelijkheden tot dading en minnelijke schikking door het openbaar ministerie', dat mijn voorganger heeft aangekondigd in de beleidsverklaring 2009 in volgende bewoordingen: `De verruiming van het bestaande mechanisme van VSBG (Verval van de Strafvordering tegen Betaling van een Geldsom), geregeld in artikel 216bis van het Wetboek van Strafvordering, en gemeenzaam de minnelijke schikking genoemd, wordt bestudeerd.

Volgens het voorstel krijgt het openbaar ministerie de mogelijkheid om telkens een dading te sluiten of een minnelijke schikking aan te bieden, ook wanneer de strafvordering al ingesteld werd. Met andere woorden: ook tijdens het gerechtelijk onderzoek en tijdens de behandeling voor de raadkamer, de correctionele rechtbank of het hof van beroep, naar analogie met wat bestaat bij Douane en Accijnzen. Deze zienswijze was reeds opgenomen in het document "justitiedialogen" van Erdman en de Leval. Ze is uitdrukkelijk opgenomen in het plan van het College van procureurs-generaal betreffende "Krachtlijnen voor een strategisch plan voor de modernisering van het openbaar ministerie". Ze wordt tevens vermeld in het actieplan van het College voor de strijd tegen de fiscale en sociale fraude, dat werd gepresenteerd door staatssecretaris Carl Devlies. De uitvoering van dit laatste plan werd beslist door het Ministerieel Comité voor de strijd tegen de fiscale en sociale fraude op 2 juli 2008. De concrete modaliteiten van de wetswijziging zullen uitgewerkt worden met de bevoegde actoren op het terrein.'

Het document dat ik ontvangen heb, is dus niets meer dan de uitvoering hiervan.

Het College heeft bij de uitwerking ervan in het expertisenetwerk `strafrechtspleging' trouwens tal van externe partners betrokken, onder meer de opgerichte werkgroep in kader van de uitvoering van het plan-Devlies, academici, de diensten van de FOD Justitie en de FOD Financiën, de dienst strafrechtelijk beleid, adviseurs enzovoort.

Het project geldt niet alleen voor de financiële gevallen maar is algemeen van toepassing, zoals trouwens ook geldt voor het huidige artikel 216 van het Wetboek van Strafvordering. Met dat project kunnen we misschien het hoofd bieden aan de bijzonder problematische, onredelijke lange termijnen in strafzaken, bijdragen tot een snelle en daadwerkelijke inning van geldsommen en evolueren van een opgelegde justitie naar een consensuele, herstelgerichte justitie.

Het denkspoor is dus zeker het onderzoeken waard en past in de reflectie over een modernere justitie.

De parlementsleden hoeven zich geen zorgen te maken, want, zoals ook senator Vandenberghe heeft beklemtoond, beslist uiteindelijk de wetgevende macht om het voorstel al dan niet goed te keuren.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De essentiële vraag is of het legaliteitsbeginsel wordt gerespecteerd. Over genoemde zaak spreek ik me niet uit, maar ik ben het niet eens met het standpunt van het parket-generaal van Antwerpen, dat opportuniteitsbeginsel verdedigt en dus onderhandelingen met beklaagden toelaat. Ik maak een onderscheid tussen de beslissing om een vordering in te stellen en de beslissing om na een vonnis in eerste aanleg in overleg met de beklaagden bepaalde afspraken te maken.

De verklaring van de advocaat-generaal is klaar en duidelijk, maar ik wijs er wel op dat de scheiding der machten in alle richtingen geldt. Toen de Senaat het nieuwe strafprocesrecht heeft goedgekeurd, heeft het parket-generaal van Antwerpen de prestaties van de Senaat met alle mogelijke bijvoeglijke naamwoorden gekwalificeerd. Ik ben dat niet vergeten!

Het parket-generaal van Antwerpen moet weten dat het zich in strafzaken niet in de plaats kan stellen van de wetgevende macht. Ik zal dan ook een resolutie indienen over deze materie, zodat de Senaat zich kan uitspreken over de toepassing van het legaliteitsbeginsel.

Ik verwijt de minister niets. Iedereen mag worden geconsulteerd, maar die adviezen vervangen niet de besluitvorming in Kamer en Senaat, zoals de minister terecht verklaart, wat sommigen ook mogen beweren. Overigens krijg ik de indruk dat professoren enkel au sérieux worden genomen als ze geen parlementslid zijn, maar niet langer als ze deel uitmaken van de wetgevende macht.

Het legaliteitsbeginsel is te belangrijk om à la carte te worden toegepast door de parketten-generaal.

Nog niet zo lang geleden heeft de Senaat groot belang gehecht aan het respect voor de scheiding der machten. Ik vind dan ook dat wij wat het legaliteitsbeginsel betreft, dat in de Grondwet staat en in het EVRM, op ons standpunt moeten blijven en geen sluipende besluitvorming mogen dulden waardoor we onder het mom van het opportuniteitsbeginsel het plea bargainingsysteem ingang doen vinden. Plea bargaining betekent een fundamentele wijziging van ons systeem. Het kan een goede oplossing zijn voor veel zaken, maar de vraag is of daar een parlementaire meerderheid voor is.

Ik wilde dit onderwerp ook aankaarten om nogmaals de nadruk te leggen op het werk dat we dienaangaande in de vorige legislatuur hebben verricht.

Ik ben er wel zeker van dat de minister van Justitie het parlement in deze het laatste woord geeft. We zullen constructief meewerken aan een goede oplossing, namelijk een grondige hervorming van het strafprocesrecht.