4-1087/1

4-1087/1

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

23 DECEMBER 2008


Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, met betrekking tot de aftrek van bijkomende kosten die verband houden met het verwerven of het behoud van een woning

(Ingediend door de heer Wouter Beke c.s.)


TOELICHTING


Dit voorstel herneemt de tekst van een voorstel ingediend in de Kamer (stuk Kamer 52-1464/1).

In de circulaire van 13 november 2007, nr. Ci.RH.26/586 459 (AOIF 43/2007) komt de administratie terug op haar standpunt dat kapitaalaflossingen en interesten die betrekking hebben op de premie van een schuldsaldoverzekering mee konden ontleend worden en dat ofwel de premie ofwel de kapitaalaflossing en interesten in aanmerking komen voor het langetermijnsparen. Voortaan geeft enkel de premie recht op een belastingvoordeel.

In de circulaire van 16 mei 2008, nr. Ci.RH.26/582 830 beperkt de administratie de kosten die mogen ontleend worden en die gemaakt worden naar aanleiding van het verwerven of het behouden van een onroerend goed, in het bijzonder een woning. Naast de prijs komen enkel de bijkomende kosten en belastingen die rechtstreeks verband houden met de aankoop, de bouw of de gehele of gedeeltelijke vernieuwing van de eigen woning in aanmerking. Zo zijn inzonderheid bedoeld de registratierechten evenals de notariële erelonen en kosten, in de mate dat die kosten en rechten verband houden met de eigenlijke verwerving van de woning. De verschuldigde btw naar aanleiding van de aankoop van een nieuwe woning, de bouw of vernieuwing van een woning, is eveneens bedoeld. Uitdrukkelijk uitgesloten zijn daarentegen volgens de administratie, de bijkomende kosten en belastingen die betrekking hebben op de eigenlijke hypothecaire lening. Het betreft voornamelijk de hypotheekkosten, de bankkosten, het gedeelte van de notariële erelonen en kosten dat betrekking heeft op de opmaak van de akte van de hypothecaire lening, evenals de registratierechten, in de mate dat ze betrekking hebben op het sluiten van de hypothecaire lening.

In de mate dat de hypothecaire lening dient ter financiering van deze laatste kosten, wordt de lening niet geacht « specifiek » te zijn aangegaan om het onroerend goed, in het bijzonder de eigen woning, te verwerven of te behouden. De kapitaalaflossingen en interesten die verband houden met dit gedeelte van de lening geven dus geen recht op aftrek.

De interpretatie die administratie geeft aan de vereiste dat de lening « specifiek » moet zijn aangegaan om een onroerend goed te verwerven of te behouden, strookt niet met het misbruik dat de wetgever beoogt.

Met het invoeren van een specifiek verband tussen de aangegane schuld en het verwerven of het behouden van onroerende goederen, heeft de wetgever inzonderheid beoogd een einde te maken aan bepaalde misbruiken die ertoe strekten de aftrek van interest en kapitaalaflossingen van een lening te rechtvaardigen op basis van de algemene redenering dat de voor enig doel aangegane lening had verhinderd dat onroerende goederen te gelde moesten worden gemaakt. Deze redenering kan hoogstens op een indirect verband tussen lening en onroerend goed wijzen, zodat interest van zulke leningen niet voor aftrek in aanmerking komt. Als voorbeeld kan een lening aangehaald worden die dient om de aankoop van een wagen te financieren of nog, de lening die wordt gebruikt om een belegging te financieren (1) .

Er is geen sprake van misbruik wanneer de lening wordt aangegaan om alle kosten te betalen die gepaard gaan met het verwerven of behouden van een woning. Derhalve wordt de lening aangegaan voor het verwerven van een woning wanneer zij niet alleen dient om de prijs, registratierechten of btw en de notariskosten te betalen maar ook om de notariskosten, registratierechten, het hypotheekrecht en dossierkosten voor de hypotheekvestiging of kosten voor een andere zekerheid te betalen.

Het nemen van een hypotheek is bovendien een wettelijke voorwaarde opdat de kapitaalaflossingen en interesten van een lening in aanmerking komen voor de woonbonus. Het zou dan ook onlogisch zijn degene die de hypotheekkosten niet uit eigen zak kan betalen en dus zou moeten ontlenen om een eigen woning te verwerven, uit te sluiten van bepaalde financieringsformules, in het bijzonder een lening die gepaard gaat met een individuele levensverzekering uitsluitend aangegaan voor het wedersamenstellen van het kapitaal van de lening die specifiek is afgesloten voor het verwerven van een woning.

Immers, de wet schrijft voor dat de premie van de individuele levensverzekering voor het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden uitsluitend mag dienen voor het wedersamenstellen van een hypothecaire lening. Wie zijn hypotheekkosten mee ontleende, heeft volgens de administratieve interpretatie niet langer een individuele levensverzekering afgesloten die uitsluitend dient tot het wedersamenstellen van het kapitaal van een lening die « specifiek » is afgesloten voor het verwerven van een woning.

We mogen trouwens niet uit het oog verliezen dat wie genoodzaakt is om ook de hypothecaire kosten of de premie van een schuldsaldoverzekering te ontlenen en die bovendien onder het maximumbedrag van de aftrek woonbonus blijven, juist de minst kapitaalkrachtigen zijn.

In vele gevallen zullen het alleenstaanden zijn die dit maximumbedrag ontlenen en waarvan alle kapitaalaflossingen, interesten en premies voor de woonbonus in aanmerking komen. We moeten immers rekening houden met het feit dat, als men meer dan 100 % moet lenen om een woning aan te kopen, men ook nog in staat moet zijn om de lening af te lossen. Laat het nu juist de groep van alleenstaande kopers zijn die bij de invoering van de woonbonus er relatief het minst zijn op vooruitgegaan (2) .

Omdat de administratieve interpretatie van het begrip « specifiek » niet overeenstemt met het misbruik dat de wetgever hiermee wenste te bestrijden, weerlegt dit wetsvoorstel de nieuwe administratieve interpretatie door het begrip « specifiek » nader te interpreteren.

Wouter BEKE
Jean-Jacques DE GUCHT
André VAN NIEUWKERKE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 14, 1º, artikel 104, 9º en artikel 115, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelasting 1992 wordt het begrip « specifiek » uitgelegd als volgt :

« Met het invoeren van een specifiek verband tussen de aangegane schuld en het verwerven of het behouden van onroerende goederen zoals een woning, wordt inzonderheid beoogd een einde te maken aan bepaalde misbruiken die ertoe strekten de aftrek van interest en kapitaalaflossingen van een lening te rechtvaardigen op basis van de algemene redenering dat de voor enig doel aangegane lening had verhinderd dat onroerende goederen te gelde moesten worden gemaakt. Deze redenering kan hoogstens op een indirect verband tussen lening en onroerend goed wijzen, zodat interest van zulke leningen niet voor aftrek in aanmerking komt.

Dat de lening specifiek moet zijn aangegaan om het onroerend goed te verwerven of te behouden, verhindert niet dat alle kosten die worden gemaakt om die woning te verwerven of te behouden ontleend mogen worden. Inzonderheid komen de volgende kosten in aanmerking :

1º de prijs;

2º de bijhorende belastingen zoals registratierechten of btw;

3º de notariële erelonen en aktekosten in verband met de verwerving van het onroerend goed;

4º de dossierkosten en schattingskosten die de financiële instelling aanrekent;

5º de kosten voor het aangaan van de te stellen zekerheden teneinde de lening te verkrijgen, in het bijzonder :

a) de vestiging van een hypotheek die in het bijzonder de volgende kosten met zich meebrengt; de hypotheekkosten, de registratierechten, de notariële erelonen en kosten die betrekking hebben op de opmaak van de akte van de hypothecaire lening;

b) de premie van een levensverzekering die dient voor het wedersamenstellen of tot waarborg van een lening. »

22 december 2008.

Wouter BEKE
Jean-Jacques DE GUCHT
André VAN NIEUWKERKE.

(1) Stuk Senaat, 1988/1989, nr. 440/2, 72-73; stuk Kamer, 2005/2006, nr. 2098/001, 103-104.

(2) Stuk Kamer, 2004/2005, nr. 1437/023, 61 en 80.