4-599/1

4-599/1

Belgische Senaat

ZITTING 2007-2008

29 FEBRUARI 2008


Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde en van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen, teneinde het gebruik van de elektronische factuur aan te moedigen en de termijnen voor het bewaren van sommige boeken, facturen en documenten in te korten

(Ingediend door de heer Wouter Beke c.s.)


TOELICHTING


Dit voorstel herneemt grotendeels de tekst van het wetsvoorstel van de heren Christian Brotcorne en Jan Steverlynck van 18 augustus 2006 (stuk Senaat, 3-1829/1).

Tot de inwerkingtreding van richtlijn 2001/115/EG van de Raad van 20 december 2001 tot wijziging van richtlijn 77/388/EEG met het oog op de vereenvoudiging, modernisering en harmonisering van de ter zake van de facturering geldende voorwaarden op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (1) , waren de voorwaarden inzake facturering totaal onaangepast aan de ontwikkeling van de nieuwe technologieën en de factureringsmethoden (2) .

In het licht van die evolutie was het onontbeerlijk geworden op Europees niveau te voorzien in een geharmoniseerde lijst van de vermeldingen die verplicht moeten voorkomen op de facturen, alsook een aantal gemeenschappelijke nadere voorwaarden vast te leggen waaraan moet worden voldaan om te kunnen overgaan tot elektronische facturering, elektronische opslag van de facturen, de zogenaamde « eigenhandige facturering » en de uitbesteding van de factureringsverplichtingen. De automatisering van de commerciële administratieve taken levert immers niet alleen economische winst op, ook het bedrijfsbeheer wordt er heel wat performanter en beter door.

Uit studies blijkt dat elektronische facturering, behalve organisatorische performantie, kostenbesparing en tijdswinst, ook nog andere voordelen heeft : zo kan de kostprijs voor de opmaak van de documenten niet alleen dalen met soms zelfs 75 %, ook zorgt de informatisering voor een stroomlijning van de inhoud en de administratieve verwerking van de facturen, wat dan weer het aantal schrijf- of overschrijffouten danig terugdringt (3) .

Voorts vergen elektronische facturen minder manipulaties, wat de verwerking van de facturen bespoedigt en uiteindelijk leidt tot kortere betalingstermijnen.

Om die reden strekt voormelde richtlijn 2001/115/ EG van de Raad van 20 december 2001 tot vereenvoudiging, modernisering en harmonisering van de voorwaarden die inzake belasting over de toegevoegde waarde moeten worden nageleefd bij de facturering. De richtlijn werd in het Belgisch recht omgezet bij de wet van 28 januari 2004 tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde (4) en trad op 1 januari 2004 in werking.

Uit de resultaten van een enquête die het doorlichtingsbureau PriceWaterhouseCoopers (PWC) heeft afgenomen bij 108 ondernemingen, waaronder 14 Belgische, blijkt dat slechts 36 % van de Europese ondernemingen waarin veel facturen omgaan, ook daadwerkelijk aan elektronische facturering en archivering doet (5) .

Wel erkennen de ondervraagde ondernemingen dat de elektronische facturering en archivering heel wat voordelen bieden : een toegenomen doeltreffendheid (71 %), een reductie van de kosten (61 %), sneller uitgevoerde betalingen (38 %) en minder discussies met klanten en leveranciers over de facturen (21 %).

Daarnaast valt wel op dat 10 % van de ondernemingen de wetgeving terzake nog als een hinderpaal ervaren, ondanks de harmonisatie op Europees niveau.

De eigenhandige facturering

Voormelde richtlijn 2001/115/EG van de Raad van 20 december 2001 staat voortaan eigenhandige facturering toe als middel om de administratieve rompslomp te verlichten.

De afnemer kan aldus de factuur opmaken in de plaats van zijn leverancier, « mits dat vooraf is overeengekomen in een akkoord tussen beide partijen, en op voorwaarde dat iedere factuur het voorwerp uitmaakt van een procedure van aanvaarding door de belastingplichtige die de goederen levert of de diensten verricht ».

Niettemin preciseert de richtlijn dat de lidstaten op het grondgebied waarvan goederen worden geleverd of diensten worden verricht, « de voorwaarden en uitvoeringsbepalingen [vaststellen] voor de akkoorden en de aanvaardingsprocedures tussen de belastingplichtige en diens afnemer » (6) .

Het feit dat iedere factuur op grond van artikel 53, § 2, tweede lid, van het BTW-Wetboek moet worden onderworpen aan een uitdrukkelijke procedure van aanvaarding door de belastingplichtige die de goederen levert of de diensten verstrekt, houdt evenwel een zware last in voor de belastingplichtigen die gebruik wensen te maken van eigenhandige facturering.

Opgemerkt zij dat eigenhandige facturering veelvuldig wordt toegepast in de automobielsector, net als in andere industriële sectoren, zoals de chemie. Als de Belgische bedrijven in die sectoren extra lasten worden opgelegd, dreigt hun concurrentiepositie nog meer in het gedrang te komen.

Aangezien die aanvaardingsprocedure alleen de partijen betreft, lijkt het aangewezen henzelf de keuze van die procedure over te laten. De partijen kunnen immers zelf in de voorafgaande overeenkomst de nadere regels bepalen die van toepassing zullen zijn op de procedure van aanvaarding van iedere factuur door de belastingplichtige die de goederen levert of de diensten verstrekt; voor het overige blijft de leverancier van de goederen en diensten verantwoordelijk voor het vervullen van zijn BTW-verplichtingen. Het lijkt derhalve niet aangewezen dat het BTW-Wetboek bijkomende voorwaarden zou opleggen betreffende de uitdrukkelijke aanvaarding van iedere factuur.

In dat opzicht moet tevens worden verwezen naar de Franse wetgeving, die geen verplichting oplegt tot uitdrukkelijke aanvaarding van iedere factuur. De Franse wet stelt immers het volgende :

« Les factures peuvent être matériellement émises, au nom et pour le compte de l'assujetti, par son client ou par un tiers lorsque cet assujetti lui donne expressément un mandat écrit et préalable à cet effet. Les factures émises dans le cadre de ce mandat peuvent ne pas être authentifiées de manière formelle par le mandant. Celui-ci peut contester les informations qu'elles contiennent dans le délai prévu dans le contrat de mandat. »

Door de Belgische ondernemingen een BTW-wetgeving op te leggen die afwijkt van de wetgeving van onze belangrijkste handelspartners (Frankrijk, Duitsland, Nederland), verhoogt men de administratieve lasten voor het Belgische bedrijfsleven, en wordt België minder aantrekkelijk voor potentiële investeerders. Een Belgisch bedrijf slaagt er bovendien meestal niet in aan zijn — meer bepaald Duitse, Franse, Nederlandse en Britse — klanten uit te leggen dat in België strengere regels gelden, en het zal die regels niet kunnen opleggen. Daardoor dreigen de Belgische bedrijven bestellingen en interessante contracten mis te lopen.

Teneinde zulks te verhelpen, beoogt dit wetsvoorstel artikel 53, § 2, tweede lid, van het BTW-Wetboek te wijzigen. Het ligt in de bedoeling duidelijke en eenvoudige regels vast te stellen, en de partijen zelf de nadere uitvoeringsregels van de procedure van aanvaarding betreffende eigenhandige facturering te laten bepalen.

Nadere regels voor de verbetering van foutieve facturen

In de zakenwereld vinden jaarlijks miljarden handelsverrichtingen plaats, waarvan een gedeelte wordt gefactureerd. De partijen wisselen derhalve voortdurend bestelbonnen, overeenkomsten, leveringsbonnen, ontvangstbewijzen, bestekken, facturen, rectificerende stukken en kredietnota's uit, en maken aldus van die duizend-en-één-formulieren gebruik om hun bedoelingen vorm te geven.

Hoewel het BTW-Wetboek bepaalt dat de factuur aan een reeks vormvereisten moet voldoen, voorziet het in niet meer dan één vormvereiste voor het rectificerende document, meer bepaald dat het « specifiek en ondubbelzinnig (...) [moet verwijzen] naar de oorspronkelijke factuur ».

Artikel 53, § 2, derde lid, van het BTW-Wetboek, stelt echter ook dat ieder document dat wijzigingen aanbrengt in de oorspronkelijke factuur « dient te worden uitgereikt door dezelfde persoon als degene die de oorspronkelijke factuur heeft uitgereikt ».

Dat ieder rectificerend stuk moet worden uitgereikt door dezelfde persoon als degene die de oorspronkelijke factuur heeft uitgereikt, is een voorwaarde waarin de voormelde richtlijn 2001/115/EG niet voorziet. Zulks kan wel eens kwalijke gevolgen hebben, aangezien een corrigerend stuk in bepaalde gevallen kan worden uitgereikt door een ander persoon dan degene die de oorspronkelijke factuur heeft uitgereikt.

Dit wetsvoorstel beoogt de opheffing van die voorwaarde, die werd opgelegd bij de wet van 28 januari 2004 tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde.

Bewaringstermijn

Overeenkomstig de voormelde richtlijn 2001/115/EG van 20 december 2001 is de bewaringstermijn alleen van toepassing op de uitgaande facturen met betrekking tot verrichtingen die voor BTW-doeleinden in België plaatsvinden, alsook op de inkomende facturen van in België gevestigde belastingplichtigen.

Bepaalde boeken, facturen en stukken moeten worden bewaard ten behoeve van de controle door de belastingadministratie. Zulks blijkt duidelijk uit het feit dat artikel 60 van het BTW-Wetboek is opgenomen in « Hoofdstuk X. — Bewijsmiddelen en controlemaatregelen », alsook uit de samenlezing van de artikelen 60 en 61 van het BTW-Wetboek.

De bewaringstermijn van die boeken, facturen en stukken zou bijgevolg moeten worden afgestemd op de verjaringstermijn waarbinnen de belastingadministratie nog een vordering tot voldoening van de BTW, de interesten en de administratieve geldboeten kan instellen.

Uit artikel 81bis van het BTW-Wetboek blijkt evenwel dat die vordering verjaart uiterlijk « na het verstrijken van het zevende kalenderjaar volgend op dat waarin de oorzaak van opeisbaarheid zich heeft voorgedaan ».

Wat de BTW betreft, is het behoud van een bewaringstermijn van tien jaar dus weinig zinvol, aangezien de normale verjaringstermijn inzake BTW drie jaar bedraagt, en vijf jaar in sommige gevallen (uitzonderlijk en om controle mogelijk te maken). In héél uitzonderlijke en limitatief opgesomde gevallen kan die termijn oplopen tot zeven jaar.

Daarom werd de bewaringstermijn van de boeken, facturen en andere stukken waarvan het houden, opmaken en uitreiken is opgelegd door het BTW-Wetboek, bij de wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen (7) teruggebracht van tien jaar tot zeven jaar.

Teneinde de ondernemingen ertoe aan te zetten elektronisch te factureren, strekt dit wetsvoorstel ertoe de bewaringstermijn terug te brengen van zeven jaar tot vijf jaar, wat de stukken over « de analyses, de programma's en de uitbating » van de geïnformatiseerde systemen betreft.

Er zij op gewezen dat de inkorting van de bewaringstermijn in BTW-zaken een belangrijke stap is naar een algemenere verkorting van de bewaringstermijnen waarin is voorzien in andere wetgevingen, onder meer de wetten inzake boekhouding.

De wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen heeft de bewaringstermijn inzake facturen weliswaar verlaagd van tien naar zeven jaar, maar dat neemt niet weg dat die inkorting van de bewaringstermijn alleen uit het oogpunt van de BTW geldt.

Artikel 8 van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen bepaalt immers nog steeds het volgende : « De ondernemingen moeten hun boeken bewaren gedurende tien jaar, te rekenen van de eerste januari van het jaar dat op de afsluiting volgt. » De BTW-wetgeving heeft de bewaringstermijn echter verlaagd tot zeven jaar, ofschoon die wetgeving de bewaring van veel meer boeken en documenten oplegt dan de wetten inzake boekhouding.

Er zij tevens op geattendeerd dat de computerprogramma's zo snel evolueren dat het nagenoeg onmogelijk is digitale gegevens 11 jaar (het jaar zelf + 10 jaar) te bewaren.

Dit wetsvoorstel beoogt artikel 8 van de voormelde wet van 17 juli 1975 te wijzigen, en de bewaringstermijn van de boeken te verkorten van tien tot zeven jaar. Met een dergelijke inkorting van de bewaringstermijn hoeven de ondernemingen boekhoudkundig een hele reeks van weinig belangrijke documenten niet langer te bewaren dan zeven jaar na het jaar volgend op het lopende boekjaar. Bij die documenten denken we aan kastickets, facturen, contracten van geringe waarde, leveringsbonnen, enz.

Opslagplaats en grensoverschrijdende aspecten

De voormelde richtlijn 2001/115/EG van 20 december 2001 bekrachtigt het principe dat de belastingplichtige de plaats van opslag van de facturen mag bepalen, mits hij alle aldus opgeslagen facturen of gegevens op ieder verzoek daartoe zonder onnodig uitstel ter beschikking van de bevoegde autoriteiten kan stellen. De lidstaten kunnen de keuze van de plaats van opslag beperken tot het grondgebied van de Europese Unie — maar ze hoeven dat niet te doen.

Krachtens artikel 11 van de wet van 28 januari 2004 tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde (8) staat het BTW-Wetboek toe dat de facturen die elektronisch worden bewaard (waardoor in België een volledige en onlinetoegang tot de betrokken gegevens gewaarborgd is), ook in een andere lidstaat van de Unie mogen worden bewaard, op voorwaarde dat de administratie die de belasting over de toegevoegde waarde onder haar bevoegdheid heeft, hiervan vooraf in kennis wordt gesteld.

Niets lijkt te rechtvaardigen dat het een belastingplichtige wordt verboden de facturen te bewaren in een Staat buiten de Europese Unie, als hij daarbij dezelfde voorwaarden in acht neemt. Voor de Belgische ondernemingen waarvan de hoofdzetel niet in de Europese Unie gevestigd is, is de beperking van de opslag tot de lidstaten van de Europese Unie een bijkomende last : die ondernemingen kunnen bijvoorbeeld geen beroep doen op de opslagdiensten van een shared service center buiten de Unie, wat betekent dat speciaal voor deze Belgische ondernemingen, die een onderdeel zijn van internationale groepen, in een extra archiveringsoplossing (opslagplaats) moet worden voorzien binnen de EU. In het kader van het gebruik van een centraal computersysteem door ondernemingen van eenzelfde groep impliceert zulks extra veiligheidsvoorzieningen (bijvoorbeeld tegen « hackers »), een extra locatie, computers en dergelijke, zonder enige economische meerwaarde, en brengt het voor de Belgische vestiging van de betrokken groepen bovenmatige meerkosten met zich.

Bovendien kunnen de Belgische ondernemingen op die manier niet langer vrijelijk kiezen voor de goedkoopste dienstverrichter (outsourcer) die een archiveringsoplossing met online toegang aanbiedt.

Uit een korte vergelijking van de oplossingen die in de buurlanden in het kader van de omzetting van de richtlijn tot stand zijn gekomen, blijkt dat die landen niet hebben geopteerd voor een dergelijke beperking in hun wetgeving.

Een dergelijke verplichting heeft aldus tot gevolg dat Belgische ondernemingen in vergelijking met andere Europese landen nog maar eens geconfronteerd worden met een hogere kostenstructuur. Zo'n verplichting kan tevens potentiële buitenlandse investeerders tegenhouden om in België een onderneming te vestigen, wat meebrengt dat er geen bijkomende werkgelegenheid komt.

Als een volledige en onlinetoegang tot de betrokken gegevens altijd en overal gewaarborgd is ingeval van controle, lijkt het dan ook op zijn minst overdreven te eisen dat die archivering alleen in een lidstaat van de Europese Unie mag gebeuren, terwijl het niet noodzakelijk mogelijk is na te gaan waar de voormelde gegevens op informaticadrager zijn opgeslagen.

Dit wetsvoorstel beoogt derhalve de opheffing van de verplichting de elektronische facturen alleen in België of in een andere lidstaat van de Europese Unie te bewaren.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Dit artikel strekt ertoe artikel 53, § 2, tweede lid, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde te wijzigen, teneinde duidelijke en eenvoudige regels vast te stellen en tegelijk de partijen zelf de nadere regels van de procedure van aanvaarding inzake eigenhandige facturering te laten bepalen. Voorts beoogt artikel 2 een wijziging van artikel 53, § 2, derde lid, van hetzelfde Wetboek, met het oog op de afschaffing van de voorwaarde dat de corrigerende factuur door dezelfde persoon moet worden uitgereikt als de oorspronkelijke factuur.

Artikel 3

Dit artikel strekt tot wijziging van artikel 60, § 2, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, teneinde de bewaringstermijn van de gegevens met betrekking tot de analyses, de programma's en de uitbating van geïnformatiseerde systemen te verkorten van zeven tot vijf jaar.

Bovendien strekt dit artikel tot opheffing van de in artikel 60, § 3, eerste lid, van hetzelfde Wetboek vervatte verplichting de elektronische facturen alleen in België of in een andere lidstaat van de Europese Unie te bewaren.

Artikel 4

Dit artikel strekt tot wijziging van artikel 8 van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen, teneinde de bewaringstermijn van de boeken terug te brengen tot zeven jaar.

Wouter BEKE
Georges DALLEMAGNE
Hugo VANDENBERGHE
Tony VAN PARYS
Pol VAN DEN DRIESSCHE
Etienne SCHOUPPE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 53, § 2, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, vervangen bij de wet van 28 januari 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) in het tweede lid worden de woorden « een procedure van aanvaarding » vervangen door de woorden « een door de beide partijen overeengekomen procedure van aanvaarding »;

B) in het derde lid worden de woorden « en dient te worden uitgereikt door dezelfde persoon als degene die de oorspronkelijke factuur heeft uitgereikt » weggelaten.

Art. 3

In artikel 60 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) paragraaf 2, eerste lid, vervangen bij de wet van 28 december 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling :

« § 2. Ten aanzien van de gegevens met betrekking tot de analyses, de programma's en de uitbating van geïnformatiseerde systemen dienen, in afwijking van § 1, de boeken, facturen en andere stukken, waarvan dit Wetboek of de ter uitvoering ervan gegeven regelen het houden, het opmaken of het uitreiken voorschrijven, te worden bewaard door hen die ze hebben gehouden, opgemaakt, uitgereikt of ontvangen gedurende vijf jaar te rekenen vanaf de eerste januari van het jaar volgend op het laatste jaar waarin het in deze gegevens omschreven systeem werd gebruikt. »;

B) in § 3, eerste lid, tweede zin ingevoegd bij de wet van 28 januari 2004 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2005, worden de woorden « lidstaat van de Gemeenschap » vervangen door het woord « Staat ».

Art. 4

In artikel 8, § 2, van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen worden de woorden « gedurende tien jaar » vervangen door de woorden « gedurende zeven jaar ».

11 februari 2008.

Wouter BEKE
Georges DALLEMAGNE
Hugo VANDENBERGHE
Tony VAN PARYS
Pol VAN DEN DRIESSCHE
Etienne SCHOUPPE.

(1) Publicatieblad Europese Gemeenschap nr. L15 van 17 januari 2002, blz. 24-28.

(2) L. Strepenne, « La transposition en droit fiscal belge des nouvelles règles de facturation », R.G.F. juni-juli 2004, nr. 6-7, blz. 17.

(3) « La dématérialisation, une efficace evolution », L'Écho 11 oktober 2005, blz. 3.

(4) Belgisch Staatsblad van 10 februari 2004.

(5) « Un tiers des entreprises adeptes de la facturation électronique », L'Écho 16 november 2005, blz. 9.

(6) Artikel 2 van richtlijn 2001/115/EG van de Raad van 20 december 2001, op. cit.

(7) Zie artikel 32 van de wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen, Belgisch Staatsblad van 30 december 2005, dat artikel wijzigt artikel 60, § 1, eerste lid, van het BTW-Wetboek.

(8) Zie artikel 11 van de wet van 28 januari 2004 tot wijziging van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde. Belgisch Staatsblad 10 februari 2004.