4-128/1

4-128/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 2007

31 JULI 2007


Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met betrekking tot de fiscale behandeling van bilocatie

(Ingediend door mevrouw Martine Taelman)


TOELICHTING


Dit voorstel neemt de tekst over van het DOC 51 2134/001.

Tot nauwelijks een vijftiental jaar geleden werd het hoederecht over de kinderen ingeval van echtscheiding bijna altijd toegewezen aan de moeder waarbij de vader een bezoekrecht kreeg. Met de wet van 13 april 1995 werd in artikel 374 van het Burgerlijk Wetboek ingeschreven dat beide ouders in principe gezamenlijk het ouderlijk gezag blijven uitoefenen na de echtscheiding. Dit gezagsco-ouderschap zorgde niet onmiddellijk voor een kentering in de mentaliteit van betrokkenen en rechtbanken voor wat het toekennen van het verblijf betreft.

Tegenwoordig is iedereen het erover eens dat beide ouders zich voor de opvoeding van het kind moeten inzetten. Dit beginsel werd verankerd in het Verdrag van de Verenigde Naties van 1991 inzake de rechten van het kind en vormde de grondslag voor de wet van 13 april 1995 betreffende de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag.

In de huidige samenleving is het een feit dat een aanzienlijk aantal van de (gehuwde) koppels na verloop van tijd uit elkaar gaat. De verblijfsregeling van de kinderen is hierbij vaak een heikel punt.

De regering gaat aan dit maatschappelijk feit niet voorbij en wenst beide ouders zoveel mogelijk gelijke verantwoordelijkheden, rechten en plichten te geven ten opzichte van hun kinderen na de (echt)scheiding.

De huidige regering diende een wetsontwerp in « tot het bevoorrechten van een gelijkmatig verdeelde huisvesting van het kind van wie de ouders gescheiden zijn en tot regeling van de gedwongen tenuitvoerlegging inzake de huisvesting van het kind » (DOC 51 1673/001).

De reden van indiening wordt in de memorie van toelichting als volgt omschreven :

« Dit ontwerp strekt tot invoering van de gelijkmatig verdeelde huisvesting tussen de ouders als wetgevend model dat bij gebrek aan concrete contra-indicatie van toepassing zou zijn. Dit ontwerp is voornamelijk gericht op de beperking van de huidige onvoorspelbaarheid van de geschillen die, gelet op het volledig gebrek aan enig model, immers aanleiding geeft tot veel rechtszaken evenals op de gelijkheid tussen de ouders. ... ».

De fiscale wetgeving is echter nog niet afgestemd op deze nieuwe maatschappelijke realiteit.

Kinderen zijn ten laste van hun ouders (fiscaal « gehuwde » gezinnen (1) ) of van de ouder van wiens gezin ze op 1 januari van het aanslagjaar deel uitmaken (een-oudergezinnen). (artikel 136 W.I.B.1992)

Bij (echt)scheiding is dit de ouder aan wie het hoederecht toekomt, vermits het kind daarmee « gezin » zal vormen.

Wanneer de ouders echter geopteerd hebben voor bilocatie, laat de wet in beginsel niet toe dat de kinderen door beide ouders ten laste worden genomen — vermits aangenomen wordt dat ze op 1 januari van het aanslagjaar slechts deel kunnen uitmaken van één gezin. Als regel wordt door de administratie uitgegaan van de domicilie, met andere woorden de ouder bij wie ze administratief ingeschreven zijn.

Nochtans is de domicilie van de kinderen niet determinerend voor het ten laste nemen van de kinderen bij bilocatie. Indien beide gescheiden ouders overeenkomen dat één van hen alle kosten draagt in verband met de kinderen dan moeten die kinderen ook fiscaal ten laste van die ouder kunnen zijn, ook al zijn ze ingeschreven op het adres van de andere ouder. (Brussel, 16 maart 2000, FJF, 2000/194).

De huidige fiscale regeling om tegemoet te komen aan deze toestand is vastgesteld in art. 132bis W.I.B. :

Vanaf aanslagjaar 2000 kunnen beide ouders, indien ze dat wensen, het fiscaal voordeel van de belastingvrije som onder elkaar verdelen.

Voorwaarden : (art. 132bis, eerste lid W.I.B.1992)

1) Beide ouders (vader en moeder) maken geen deel uit van het hetzelfde gezin;

2) oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over hun gemeenschappelijke kinderen en hebben gezamenlijk het hoederecht;

3) Ze moeten :

— gezamenlijk;

— een schriftelijke aanvraag indienen (die niet kan worden herroepen);

— bij hun aangifte in de inkomstenbelasting;

4) Ieder jaar opnieuw.

Uitwerking : (art. 132bis, tweede lid W.I.B.1992)

1) Voor de ouder bij wie de gezamenlijke kinderen zijn ingeschreven :

a) bepalen van de totale verhoging voor kinderen ten laste waarop hij/zij recht heeft (zonder rekening te houden met de verblijfsregeling);

b) bepalen van de totale toeslag waarop die gemeenschappelijke kinderen recht geven (zonder rekening te houden met eventueel andere kinderen die deel uitmaken van het gezin en ook recht geven op toeslag, met andere woorden de « andere » kinderen worden niet meegerekend voor de rangregeling -1e,2e,3e ...kind);

c) de helft van de aldus verkregen toeslag aftrekken van de totale verhoging verkregen onder 1;

2) Voor de ouder bij wie de gezamenlijke kinderen NIET zijn ingeschreven : de andere helft van de verkregen toeslag toevoegen aan de totale belastingvrije som berekend aan de hand van de gezinstoestand van die ouder (waarbij geen rekening werd gehouden met de gemeenschappelijke kinderen).

In de praktijk gebeurt het echter vaak dat de ouder bij wie de kinderen gedomicilieerd zijn, niet akkoord gaat met de regeling van artikel 132bis. Dit geeft aanleiding tot discriminatie vermits de andere ouder de kinderen niet fiscaal ten laste kan nemen, hoewel deze in principe evenveel tijd bij elk van beide ouders spenderen. Daarom wordt een nieuw artikel 132ter voorgesteld dat stelt dat de fiscale tenlasteneming steeds verdeeld wordt onder beide ouders indien er sprake is van gelijkmatig verdeelde huisvesting.

Het voorstel stelt dat er een andersluidend akkoord mogelijk is. De ouders zouden kunnen opteren voor een andere verdeelsleutel dan 50 % of één van beide ouders zou kunnen afzien van een fiscale tenlasteneming. Indien één van de ouders onderhoudsplichtig is voor het kind, kan het immers voordeliger zijn om de fiscale tenlasteneming niet te verdelen, vermits deze toeslagen niet verenigbaar zijn met de aftrekbaarheid van een onderhoudsuitkering op grond van artikel 104, 1º.

Op 7 maart 2005 antwoordde de minister van Financiën op een schriftelijke vraag (nr. 652 dd. 22 februari 2005 B068 p. 11174) over de fiscale behandeling van bilocatie het volgende :

« Het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bevat een bepaling die de situatie regelt waarnaar het geachte lid verwijst. Het gaat met name om artikel 132bis van dat Wetboek. Het is wel zo dat die bepaling enkel de verdeling van de toeslagen op de belastingvrije som met betrekking tot de kinderlast regelt. Ik ben bereid een eventuele uitbreiding van die regel tot andere toeslagen of aftrekbare kosten te laten onderzoeken op grond van een voorstel in die zin. Dit zou dan kunnen gebeuren van zodra het begrip van bilocatie een feit is. ».

Het wetsvoorstel komt ook tegemoet aan een arrest van het Arbitragehof van 12 januari 2005 (nr. 3/2005). In antwoord op een prejudiciële vraag, velde het Arbitragehof een arrest over artikel 133, § 1, 1º W.I.B.1992. De vraag was of de Grondwet wordt geschonden in zoverre dit artikel niet toestaat dat het daarin beoogde voordeel wordt verdeeld tussen een alleenstaande vader en een alleenstaande moeder die het gezamenlijk hoederecht over de kinderen hebben en die daartoe een aanvraag indienen.

Het Arbitragehof overweegt :

« B3. Uit de elementen van het verwijzingsvonnis blijkt dat de prejudiciële vraag betrekking heeft op een verschil in de behandeling onder de belastingplichtigen die geen gezin vormen en die gemeenschappelijke kinderen hebben, over wie zij hun ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen en over wie zij het gezamenlijke hoederecht hebben, naargelang die belastingplichtigen de in het geding zijnde belastingvrijstellingen genieten rekening houdende met het feit dat zij kinderen ten laste hebben of een ongehuwde vader of moeder met een kind ten laste zijn : terwijl het voordeel van de vrijstelling in het eerste geval kan worden verdeeld (artikel 132bis), kan dat niet in het tweede geval (artikel 133, § 1, 1º) en wordt het uitsluitend toegekend aan die ouder die het kind op 1 januari van het betrokken aanslagjaar ten laste heeft (artikel 136).

De tweede bepaling is opgenomen in artikel 132bis van het W.I.B. 1992 bij de wet van 4 mei 1999, op grond van volgende overwegingen :

« Luidens artikel 374 van het Burgerlijk Wetboek blijven de ouders, wanneer zij niet samenleven, gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, behalve wanneer de rechter er anders over beslist.

In dergelijke omstandigheden en wanneer de ouders het gezamenlijk hoederecht over hun kinderen hebben, is het dan ook slechts billijk dat de toeslagen op de belastingvrije som waarop kinderen recht geven, onder die beide ouders worden verdeeld. » (Parl. St., Kamer, DOC 49 2073/001, pp1 en 2).

« Tot op heden worden in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992), toeslagen op de belastingvrije som voor kinderen ten laste, gewoonlijk alleen toegekend aan de ouder bij wie de kinderen gedomicilieerd zijn. Wanneer het hoederecht werkelijk en afwisselend door elk van de ouders wordt uitgeoefend, wordt de last van de kinderen door elke ouder billijk gedragen.

De beoogde bepaling heeft dus tot doel het mogelijk maken dat de toeslag op de belastingvrije som voor kinderen ten laste van wie het hoederecht gezamenlijk door die ouders wordt uitgeoefend, door elke ouder voor de helft wordt gedeeld, mits beiden hun schriftelijk en onherroepelijk akkoord gegeven hebben. ».

(Parl. St., Kamer, DOC 49-2073/006, p. 2)

B5. Het extra belastingvoordeel dat artikel 133,§ 1, 1º, biedt heeft tot doel een ouder te helpen die alleen moet instaan voor de opvoeding en de financiële lasten van de kinderen, verantwoordt het loutere gegeven dat deze laatsten geen deel uitmaken van het gezin van een alleenstaande belastingplichtige — zoals, te dezen, de ongehuwde vader — op de in artikel 136 bedoelde datum, niet dat het eerste voordeel niet kan worden verdeeld, terwijl het tweede dat wel dat, wanneer beide ouders op gelijke wijze instaan voor de opvoeding en de last van de kinderen, waarbij beiden het gezamenlijke hoederecht werkelijk en afwisselend hebben en wanneer de ouders daartoe gezamenlijk een aanvraag indienen. ».

Het Arbitragehof komt dan ook tot de conclusie dat het artikel 133,§ 1,1º van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt in zoverre het niet toestaat dat het daarin beoogde voordeel wordt verdeeld tussen een alleenstaande vader en een alleenstaande moeder die het gezamenlijke hoederecht over hun kinderen hebben en die daartoe gezamenlijk een aanvraag indienen.

Het wetsvoorstel stelt daarom artikel 132bis en het nieuwe artikel 132ter ook van toepassing op artikel 133, § 1, 1º.

Martine TAELMAN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 104, 1º van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, laatst gewijzigd bij de wet van 27 december 2005, worden de woorden « de toepassing van artikel 132bis werd gevraagd » vervangen door de woorden « de belastingplichtige een toeslag geniet ingevolge artikel 132bis of artikel 132ter ».

Art. 3

In artikel 132bis van hetzelfde Wetboek, laatst gewijzigd door de wet van 6 juli 2004, worden tussen de woorden « 132, eerste lid, 1º tot 5º » en het woord « , geen », de woorden « en artikel 133, 1º » ingevoegd.

Art. 4

In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 132ter ingevoegd luidende :

« Art. 132ter. — Indien kinderen recht gevende op de toeslagen vermeld in artikel 132, eerste lid, 1º tot 5º en artikel 133, 1º krachtens een door de rechtbank gehomologeerd akkoord of een rechterlijke beslissing gelijkmatig verdeeld gehuisvest worden bij beide ouders, worden de in voormelde artikelen bedoelde toeslagen waarop die kinderen recht geven verdeeld over de beide ouders behoudens andersluidend akkoord.

In dat geval worden de toeslagen waarop de gemeenschappelijke kinderen recht geven, en die vastgesteld worden ongeacht of er al of niet andere kinderen zijn in het gezin waarvan zij deel uitmaken, voor de helft toegekend aan de ouder bij wie de gemeenschappelijke kinderen hun fiscale woonplaats niet hebben, en wordt het totaal van de toeslagen waarop de andere ouder recht heeft, met eenzelfde bedrag verminderd. ».

25 juli 2007.

Martine TAELMAN.

(1) Gehuwden (niet feitelijk gescheiden) en samenwonenden die een verklaring van wettelijk samenwonen hebben afgelegd bij de ambtenaar van de burgelijke stand.