Vragen en Antwoorden

BELGISCHE SENAAT


Bulletin 3-87

ZITTING 2006-2007

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers (Art. 70 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans


Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid

Vraag nr. 3-5961 van mevrouw De Roeck van 3 oktober 2006 (N.) :
Zwakke doelgroepen. — Chronische psychiatrische patiėnten. — Tewerkstellingsbeleid.

De geestelijke gezondheidszorg doet er alles aan om mensen via een goede psychiatrische, psychische en sociale ondersteuning te rehabiliteren. Heel wat chronische patiėnten kunnen via een tijdelijke opname beschut en zelfs zelfstandig gaan wonen. Een voorwaarde voor deze vorm van wonen is dat deze mensen een nuttige tijdsbesteding hebben. Heel wat chronische patiėnten doen aan vrijwilligerswerk, in het kader bijvoorbeeld van een programma binnen het beschut wonen. Velen vullen dit vrijwilligerswerk erg structureel en regelmatig in. Ze presteren haast als een vaste kracht en kunnen op de werkvloer niet meer worden gemist. Helaas maakt men regelmatig misbruik van deze gratis arbeidskrachten.

Ons beleid schenkt nochtans heel wat aandacht aan zwakke groepen in onze maatschappij. Vaak wordt die aandacht in het hokje van de sociale economie teruggeduwd. Ik ben ervan overtuigd dat bij een goede ondersteuning een reļntegratie op de werkvloer mogelijk is voor heel wat zwakke doelgroepen en vooral voor chronische psychiatrische patiėnten.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen :

1. Treft de geachte minister, wat zijn bevoegdheden betreft, maatregelen om zwakke doelgroepen te betrekken in het reguliere arbeidscircuit ? Zo ja, om welke maatregelen gaat het ? Over welke andere hefbomen beschikt hij om zwakke doelgroepen te integreren in het reguliere arbeidscircuit ?

2. Welke ondersteuning biedt zijn beleid voor het vrijwilligerswerk in het kader van tewerkstelling van zwakke doelgroepen binnen de reguliere arbeid ?

3. Welke projecten bestaan er binnen zijn bevoegdheden om de chronische psychiatrische patiėnten te begeleiden van een baan in de sociale economie of vrijwilligerswerk naar een reguliere baan ? Hoe evalueert hij deze projecten ?

4. Zal hij voor deze steeds groeiende groep van chronische psychiatrische patiėnten een specifiek beleid inzake tewerkstelling (via bijvoorbeeld een laagdrempelige instap) uitwerken ? Zo ja, wat zal dit dan concreet inhouden ?

Antwoord : Ik heb de eer het geachte lid als volgt te antwoorden.

Vooreerst wens ik te stellen dat uw vragen mijn bevoegdheden als minister van Volksgezondheid overschrijden.

Zoals u weet liep er sinds 2001 het pilootproject « activering ». De hoofddoelstelling van het pilootproject « activering » was het ondersteunen van de patiėnten bij het zoeken naar gepast werk of een opleiding binnen het regulier circuit om hun sociale reļntegratie te bevorderen. Uit de evaluatie en het wetenschappelijk onderzoek is echter gebleken dat de deelnemers aan het pilootproject vooral de nadruk hebben gelegd op « vrije-tijdsbesteding » voor de patiėnten in plaats van de beide vooropgestelde componenten van de activeringsfunctie uit te bouwen.

Op basis van de te grote verschillen bij de deelnemers, de zeer beperkte resultaten (slechts 8 % van de patiėnten vond werk in het reguliere arbeidscircuit en van vorming is zo goed als geen sprake) werd de overeenkomst van de deelnemers aan het pilootproject « activering » niet verlengd.

Daar de gemeenschappen/gewesten ook bereid waren om voor het thema activering oplossingen te zoeken op hun niveau en hieromtrent contacten zouden leggen met de ministers bevoegd voor Arbeid en Tewerkstelling, was de federale overheid bereid om een éénmalige verlenging te voorzien van het pilootproject « activering » dus tot en met 20 december 2005.

De federale overheid was echter bereid te onderzoeken of er in het sociaal akkoord geen eventuele oplossing mogelijk is voor « activering ». Er wordt wel op gewezen dat er dan geen sprake meer kan zijn van een pilootproject « activering » daar er in het sociaal akkoord steeds de link naar tewerkstelling moet zijn. Het IBW zou dan meer middelen krijgen om dergelijke functie waar te nemen.

Toch geeft dit de indruk dat de oplossing steeds door de federale overheid moet worden aangereikt. Het zou een beter signaal zijn dat alle gemeenschappen/gewesten een financiėle input deden. Op die manier geven ook alle overheden de belangrijkheid van dit thema aan.

Daaropvolgend werd in de vergadering van 12 december 2005 van de Interministeriėle Conferentie Volksgezondheid de consensus bereikt dat :

— het sociaal akkoord zal worden uitgevoerd en gelinkt aan de realisatie van de zorgfunctie activering in de initiatieven voor beschut wonen (IBW);

— de beslissing van de niet-verlenging van het pilootproject « activering » definitief is;

— personen die niet zijn opgenomen in een IBW beroep kunnen doen op de activeringsfunctie gerealiseerd door de IBW;

— in een eerste fase, in het kader van de uitvoering van het sociaal akkoord, het financieringsbesluit zal worden aangepast, en later zullen dan, in een tweede fase, de erkenningsnormen van de IBW worden aangepast;

— de IBW in het financieringsbesluit niet verplicht zullen worden om de middelen die zij in het kader van de realisatie van de activeringsfunctie zullen ontvangen te « poolen ».

Momenteel geeft mijn administratie uitvoering aan deze beslissingen. Ik verwijs hiervoor naar het koninklijk besluit van 13 maart 2006 tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 juli 2001 houdende vaststelling van de regelen volgens dewelke het budget van financiėle middelen, het quotum van verblijfsdagen en de prijs per verblijfdag voor initiatieven van beschut wonen worden bepaald.

Daar werd besloten om in een eerste fase het financieringsbesluit aan te passen en in een tweede fase de erkenningsnormen van de initiatieven voor beschut wonen (IBW) aan te passen, heb ik in dit kader advies gevraagd aan de Nationale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen op welke wijze de erkenningsnormen voor beschut wonen gewijzigd dienen te worden teneinde de structurele inbedding van de activeringsfunctie in de IBW mogelijk te maken. Tot op heden mocht ik dit advies nog niet ontvangen.

Tevens kan ik nog vermelden dat tot op heden het beleid een deel van de basiswerking van drie patiėntenverenigingen ondersteunt namelijk Uilenspiegel in Vlaanderen, Passifou in Brussel en Psytoyens in Walloniė en dit teneinde patiėntenparticipatie aan het beleid te verhogen.