Vragen en Antwoorden

BELGISCHE SENAAT


Bulletin 3-82

ZITTING 2006-2007

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers (Art. 70 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans


Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid

Vraag nr. 3-6439 van mevrouw Van de Casteele d.d. 20 december 2006 (N.) :
Europese studie. — Geestelijke gezondheid. — Ziekenhuisopnames in België.

Uit een grootschalige studie van de Europese Commissie zou blijken dat in België veel meer opnames in psychiatrische ziekenhuizen gebeuren dan in andere Europese landen.

Anderzijds zouden minder patiënten dan gemiddeld met geestelijke gezondheidsproblemen bij de huisarts aankloppen en zouden er minder psychofarmaca gebruikt worden.

Volgens de reactie van de geachte minister in de pers was deze studie het bewijs dat onze zorg toegankelijker is en dat de mentale gezondheidstoestand van de Belgen zeer goed is.

Volgens mij is er een meer diepgaande analyse van de cijfers nodig. Uit onze eigen nationale gezondheidsenquête van 2004 blijkt bijvoorbeeld dat 24 % van de ondervraagden ouder dan 15 jaar te kampen heeft met een psychisch onwelbevinden, 8 % heeft te maken met depressieve gevoelens en 6 % gaf aan in het afgelopen jaar een ernstige depressie te hebben doorgemaakt. 60 % daarvan wordt opgevolgd door de huisarts, 36 % door een specialist, 19 % volgde psychotherapie en 84 % nam geneesmiddelen.

De regering heeft trouwens een campagne gevoerd om het gebruik van slaap- en kalmeermiddelen te ontraden. Ook wat betreft het aantal zelfmoorden liggen de cijfers hoog. 12 % van de bevolking zou volgens dezelfde gezondheidsenquête ooit ernstig aan zelfmoord hebben gedacht en 4 % heeft ooit geprobeerd zelfmoord te plegen.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen :

1. Wat is de evolutie van 1996 tot 2006 van het aantal opnames in psychiatrische instellingen ?

2. Wat is de evolutie over dezelfde periode van het verbruik van antidepressiva, slaap- en kalmeermiddelen ?

3. Wat is de evolutie in dezelfde periode van het aantal zelfmoorden ?

4. Bevestigde de studie van de Europese Commissie deze trends ?

5. Kan er voor het feit dat er meer beroep op psychiatrische ziekenhuizen gedaan wordt geen verklaring worden gevonden in de gebrekkige toegankelijkheid van de eerste lijn, met name de huisartsen, die te weinig erkend worden door overheid en patiënten voor psychosociale begeleiding ?

6. Kan ook het feit dat psychotherapie in ons land nog steeds niet erkend is daarbij een rol spelen ?

7. Speelt ook de afbouw van psychiatrische thuiszorgprojecten en het feit dat de middelen vooral geïnvesteerd worden in ziekenhuizen en grote instellingen geen rol ?

8. Wijzen de cijfers er niet op dat een vernieuwend zorgconcept voor psychiatrische patiënten nodig is waarbij de eerste lijn en de thuiszorg de plaats en de middelen krijgen die nodig zijn omdat psychiatrische patiënten ook in hun thuisomgeving recht hebben op moderne kwalitatieve zorg ?

Antwoord : Ik heb de eer het geachte lid het volgende te antwoorden.

1. Momenteel beschikt mijn administratie enkel over opnamegegevens (uit de MPG-registratie) van 1997 tot en met 2003. Daarin zien we dat het percentage opnames in de residentiële psychiatrische voorzieningen (psychiatrische ziekenhuizen, PAAZ-diensten, psychiatrische verzorgingstehuizen en initiatieven voor beschut wonen) tussen 1999 en 2003 nagenoeg constant bleef (tussen 0,85 en 0,87 % van de Belgische bevolking). Dit percentage ligt maar iets hoger dan in de jaren 1997 en 1998 (resp. 0,81 % en 0,82 %). Bovendien is dit percentage een overschatting van het percentage opgenomen patiënten, aangezien eenzelfde patiënt — omwille van privacy-redenen- in de MPG-registratie meerdere opnames kan genereren zonder dat deze opnames met elkaar in verband kunnen worden gebracht.

2. Uit de Gezondheidsenquêtes (1997-2001-2004) weten we dat het percentage van de bevolking dat slaap- en kalmeermiddelen nam « m de twee weken vóór de bevraging merkbaar toenam tussen 1997 en 2001 (van 5,5 % naar 7,8 % voor slaapmiddelen en van 4,5 % naar 5,7 % voor kalmeermiddelen) maar dat deze stijgende trend enigszins afgezwakt werd tussen 2001 en 2004 (van 7,8 % naar 9,4 % voor slaapmiddelen en van 5,7 % naar 6,6 % voor kalmeer- middelen). Wat betreft het gebruik van antidepressiva tijdens de afgelopen twee weken zien we een gestadig toenemende tendens tussen 1997 en 2004 (3,9 % in 1997, 4,9 % in 2001 en 6,1 % in 2004). Wanneer we het gebruik van psychotrope geneesmiddelen als geheel bekijken, vinden we een percentage dat — indien gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht — steeg van 8,9 % in 1997 naar 11,8 % in 2004.

3. Wat betreft het aantal zelfmoorden beschikken wij nog niet over cijfers met betrekking tot de globale populatie. De cijfers die U aanhaalt uit de Gezondheidsenquête 2004 met betrekking tot zelfmoordgedachten en zelfmoordpogingen zijn een eerste meting.

Binnen de psychiatrische populatie zien we dat in de periode 2000-2003 het percentage patiënten dat zelfmoord pleegt stabiel blijft rond de 0,09 %. In de periode 1997-1999 lag dit percentage iets hoger, namelijk rond de 0,12 %.

Binnen de Interkabinettenwerkgroep « Taskforce GGZ » werd een subwerkgroep « Zelfdoding » opgericht. Deze heeft onder meer als missie te beschikken over statistische en epidemiologische gegevens voor het hele land. Tijdens de werkzaamheden van deze werkgroep werd afgesproken dat de Franse gemeenschap een procedure zal opzetten om de problemen met betrekking tot de registratie van mortaliteitsgegevens op te lossen zodat nationale cijfers rond zelfdoding gegenereerd kunnen worden.

4. De cijfers in de Eurobarometer-studie zijn gebaseerd op een recente (2005-2006) survey bij een steekproef van 1 011 personen van 15 jaar of ouder uit de Belgische bevolking, aan wie men onder meer vroeg of zij tijdens de afgelopen 12 maanden in het ziekenhuis waren opgenomen omwille van « psychologische of emotionele gezondheidsproblemen ». Voor de grote discrepantie met de officiële opnamecijfers uit de MPG bestaan verschillende verklaringen. De vertalingsproblemen (in de Franse versie staat afgelopen 12 maanden; in de Engelse versie wordt dit weggelaten) alsook hoe bepaalde vragen dienen geïnterpreteerd te worden. Het zou kunnen dat zich poliklinisch aanmelden door sommige patiënten wordt geïnterpreteerd als een opname. Mijn administratie beschikt niet over cijfers van het aantal poliklinische consultaties in ziekenhuizen.

Anderzijds liggen de cijfers uit de Gezondheidsenquête wat betreft het gebruik van psychotrope geneesmiddelen niet zo ver verwijderd van deze uit de Euro-barometer-studie, rekening houdend met het feit dat : 1) het in de Gezondheidsenquête gaat om het gebruik tijdens de afgelopen twee weken, en in de Eurobarometer-studie om het gebruik gedurende de laatste 12 maanden, en 2) een deel van de respondenten in de Gezondheidsenquête die psychotrope geneesmiddelen gebruikte tijdens de afgelopen twee weken (met name diegenen die slaapmiddelen namen louter omwille van een slaapprobleem) deze inname vermoedelijk niet beschouwen als « ten gevolge van psychologische en emotionele gezondheidsproblemen », iets wat expliciet wel in de vraagstelling vervat zit de Eurobarometer-studie. Bovendien blijkt dat België in de Eurobarometer-studie slecht 1 % afwijkt van het Europese gemiddelde wat betreft het « gebruik van geneesmiddelen omwille van psychologische en emotionele gezondheidsproblemen ».

5. Ik wens er u attent op te maken dat psychosociale ondersteuning reeds een onderdeel uitmaakt van het behandelingprogramma dat in het ziekenhuis wordt aangeboden aan de patiënt. Verder wens ik er ook nog op te wijzen dat in de centra voor geestelijke gezondheidszorg, dewelke onder de bevoegdheden ressorteren van de gemeenschappen/gewesten, reeds een psycholoog is voorzien die door de patiënt zonder bijkomende kosten kan geconsulteerd worden. Voorts werkt mijn administratie momenteel ook aan een wetsontwerp betreffende de erkenning van de geestelijke gezondheidszorgberoepen. En ten slotte zal in het kader van de therapeutische projecten de rol van de eerste lijn verder worden versterkt — vermits de eerste lijn één van de verplichtte actoren uitmaakt.

6. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.

7. Vooreerst wens ik toch even het volgende recht te zetten. U stelt namelijk de vraag of ook de afbouw van psychiatrische thuiszorgprojecten en het feit dat de middelen vooral geïnvesteerd worden in ziekenhuizen en grote instellingen hierbij geen rol speelt. Ik wens er toch op te wijzen dat de contracten met alle deelnemende instellingen bij het pilootproject rond psychiatrische thuiszorg worden verlengd. En voor alle duidelijkheid het is zeker niet de bedoeling om middelen te investeren in maatregelen met achterhaalde « hospitaalcentrische » tendensen, maar wel om te komen tot een structureel voorstel van zorgcircuits en netwerken en in die zin de geestelijke gezondheidszorg in België te hervormen. Hiervoor verwijs ik tevens naar het antwoord op vraag 8.

8. Tijdens de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid werd op 24 mei en 6 december 2004 tussen de ministers van Volksgezondheid overeengekomen om projecten op te starten die op termijn moeten leiden tot een uitbreiding en betere organisatie van het zorgaanbod in de geestelijke gezondheidszorg. Om dit akkoord uit te voeren werd op niveau van het RIZIV en Volksgezondheid 15 000 000 euro uitgetrokken voor een periode van drie jaar.

Er werd afgesproken dat het zorgaanbod moet uitgaan van de noden van de patiënt. Daarbij dient te worden uitgegaan van bevolkingsgroepen gebaseerd op leeftijd en de daarmee samenhangende sociologische kenmerken. Voor elke doelgroep dient een specifiek aanbod of zorgcircuit te worden uitgetekend. Op organisatorisch vlak dient zich dit te vertalen in een netwerk tussen alle betrokken zorgaanbieders. In een eerste fase moet dit zorgaanbod bovendien gaan om patiënten met een chronische (langdurige) en complexe problematiek, voor wie de waarschijnlijkheid om verscheidene partners te moeten ontmoeten (multidisciplinair aspect van de tenlasteneming) groter is : het is bijgevolg nodig het overleg tussen de partners te stimuleren om de zorgcontinuïteit te waarborgen.

Om op langere termijn structurele vorm te geven aan het « overleg rond de patiënt » worden onder de vorm van een experiment, « therapeutische projecten » gecreëerd. Hiervan wordt verwacht dat zij het overleg organiseren en/of coördineren rond de patiënt binnen een patiëntendoelgroep (één van de drie leeftijdsgroepen en voor een welbepaalde pathologie), hetgeen moet leiden tot « verzorging op maat » en het onder meer mogelijk maken dat de patiënt vanuit een verblijfsstructuur in de geestelijke gezondheidszorg kan terugkeren naar de maatschappij of beter nog, dat een opname kan worden vermeden. Dit overleg moet zich inschrijven in een functionele samenwerking.

Het overleg rond de patiënt moet kaderen in een ruimer perspectief van overleg om zo te komen tot een coherent beleid inzake de organisatie en/of coördinatie van zorgcircuits. En daar spreken we dan over « transversaal overleg . De bedoeling is op korte termijn een overleg tot stand te brengen tussen therapeutische projecten binnen éénzelfde doelgroep, om op die manier op termijn te komen tot een structureel voorstel van zorgcircuit en netwerk. De experimenten zouden dan binnen enkele jaren moeten kunnen leiden tot definitieve conclusies.

De belangrijkste doelstelling ter motivering van het belang van de therapeutische projecten is het verzekeren van meer zorg op maat en het waarborgen van meer continuïteit in de geboden zorgverlening. Het opzet daarbij is om de zorg zo veel en zo lang als mogelijk te realiseren in het thuis of thuisvervangende milieu van de patiënt en dit in aansluiting met zijn individuele zorgbehoeften/zorgvraag. Met dit doel voor ogen staat in de therapeutische projecten centraal : het optimaliseren en valoriseren van overleg, coördinatie en samenwerking op micro- of patiëntniveau tussen enerzijds de GGZ-partners uit de ambulante en residentiële gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg onderling en anderzijds tussen de GGZ-sector en de partners uit de eerstelijns (huisartsen, verpleegkundigen, GDT, kiné, thuishulp, ambulant welzijnswerk, ...).

Zo werd namelijk ingeschreven in de voorwaarden tot deelname aan de therapeutische projecten dat om te zorgen voor voldoende representativiteit de minimale vertegenwoordiging van drie verschillende partners aan volgende criteria moet voldoen :

— tenminste een psychiatrisch ziekenhuis of een psychiatrische ziekenhuisdienst van een algemeen ziekenhuis;

— minstens een centrum voor geestelijke gezondheidszorg. Indien er zich binnen hetzelfde werkingsgebied geen centrum voor geestelijke gezondheidszorg heeft aangemeld als kandidaatpartner, dient minstens een pilootproject  psychiatrische zorg voor patiënten in de thuissituatie  of  outreaching  van de FOD Volksgezondheid tot de partners te behoren;

— minstens een dienst in het kader van de eerstelijnsgezondheidszorg : vereniging van huisartsen, verenigingen voor thuisverpleging of -zorg of geïntegreerde dienst voor thuiszorg (GDT).

Indien zij behoren tot het zelfde werkingsgebied, moeten de pilootprojecten « psychiatrische zorg voor patiënten in de thuissituatie  (volwassenen) en  outreaching  (kinderen), de voorzieningen met een psychosociale RIZIV-revalidatieovereenkomst en de geïntegreerde diensten voor thuiszorg (GDT) prioritair worden uitgenodigd om een rol als partner op zich te nemen. Indien zij dezelfde doelgroep als dat van het therapeutische project beogen kunnen zij als partner door de initiatiefnemers van het project niet worden geweigerd voor zover zij zich kandidaat hebben gesteld en zij het objectief van het project ondersteunen.

Ik wens er nog op te wijzen dat het opzet van deze projecten uitvoerig is besproken met de volledige sector en vertegenwoordigers van de gemeenschappen/gewesten in het begeleidingscomité « therapeutische projecten transversaal overleg .

Het basis koninklijk besluit dat de therapeutische projecten regelt en het koninklijk besluit en ministerieel besluit voor de financiering van het overleg via de geïntegreerde diensten voor thuiszorg (GDT) zijn op 6 november 2006 verschenen in het Belgisch Staatsblad. De kandidaturen kunnen bij het RIZIV ingediend worden vanaf 16 november 2006 en voor 16 december 2006 met het op de website beschikbare elektronisch inschrijvingsformulier.