3-2446/1

3-2446/1

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

24 APRIL 2007


Herziening van artikel 150 van de Grondwet

(Verklaring van de wetgevende macht, zie « Belgisch Staatsblad » nr. 128, tweede uitgave, van 10 april 2003)

(Ingediend door de heer Philippe Mahoux)


TOELICHTING


A. Huidige toestand

Artikel 150 van de Grondwet bepaalt thans dat de jury wordt ingesteld voor alle criminele zaken (1) , alsook voor politieke en drukpersmisdrijven. Ingevolge de wet van 7 mei 1999 werden drukpersmisdrijven die door racisme of xenofobie zijn ingegeven, aan de bevoegdheid van het hof van assisen ontrokken (2) .

Deze bevoegdheid van het hof van assisen kadert in de klassieke driedelige indeling van misdrijven in overtredingen, die voor de politierechtbank komen, wanbedrijven die tot de bevoegdheid van de correctionele rechtbank behoren en misdaden die in principe gereserveerd zijn voor het hof van assisen.

De drieledige indeling van de misdrijven, die aan de rechter duidelijk maakt welke de toepasselijke regels van het strafrecht en het strafprocesrecht zijn, wordt echter voortdurend op de helling gezet door de stelselmatig uitgebreide techniek van correctionalisatie (en — in veel mindere mate — contraventionalisatie).

Sinds de wet van 1 februari 1977, tot wijziging van de Wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden en het Strafwetboek (3) , kan een misdaad door de onderzoeksgerechten naar de correctionele rechtbank worden verwezen, via de aanneming van verzachtende omstandigheden, voor zover de wettelijk voorziene straf ten hoogste 20 jaar opsluiting bedraagt. Voordien bestond deze mogelijkheid slechts ingeval de wettelijke straf ten hoogste 15 jaar opsluiting bedroeg en in enkele gevallen waar de normale straf maximaal 20 jaar bedroeg. De wetten van 6 februari 1985 (4) , van 11 juli 1994 (5) , van 13 april 1995 (6) , van 28 november 2000 (7) en van 23 januari 2003 (8) , verruimden verder de toepassingsmogelijkheden van de correctionalisatie, zodat ook een aantal misdaden waarvan de wettelijke straf meer dan 20 jaar bedraagt, kunnen worden gecorrectionaliseerd (9) . Bovendien kan ingevolge de wet van 11 juli 1994 de procureur des Konings, wanneer er geen gerechtelijk onderzoek is geweest, eveneens de correctionalisatie voorstellen.

Verder is correctionalisatie door raadkamer of kamer van inbeschuldigingstelling ook mogelijk op grond van de aanneming van een strafverminderende verschoningsgrond (10) . Dit is met name het geval voor de uitlokking.

Door de techniek van de correctionalisering -welke trouwens ook nog kan worden toegepast bij de berechting door de vonnisgerechten– kan de strafmaat afgestemd worden op de concrete ernst van de feiten en de persoon van de dader. Evenwel is de correctionalisering door de raadkamer en kamer van inbeschuldigingstelling in de praktijk verworden tot een onberedeneerd automatisme dat ertoe strekt de meeste misdaden aan het hof van assisen te onttrekken. Bovendien gaat het ook conceptueel om een betwistbaar mechanisme, in de zin dat het onderzoeksgerecht — dat geen uitspraak kan doen over het bewezen zijn van de feiten — op een anticipatieve en voor het vonnisgerecht bindende wijze oordeelt dat indien de feiten bewezen zouden verklaard worden, er verzachtende omstandigheden bestaan welke van die aard zijn dat slechts een straf van een lagere misdrijfcategorie moet worden opgelegd. De als uitzondering bedoelde mogelijkheid van correctionalisatie en contraventionalisatie is de algemene regel geworden waardoor de grondwettelijke regels inzake de bevoegdheid in criminele zaken worden miskend en waardoor de notie verzachtende omstandigheden wordt uitgehold (11) .

B. Voorstel

De Commissie tot hervorming van het hof van assisen wenst de bevoegdheid van het hof van assisen niet uit te breiden.

Verder acht zij de huidige kunstmatige praktijk van systematische correctionalisatie, via de aanneming van soms behoorlijk illusoire verzachtende omstandigheden, absoluut onbevredigend.

De bestaande regeling brengt vanwege de soevereine appreciatiebevoegdheid betreffende de verwijzing van het dossier naar de correctionele rechtbank of het hof van assisen, bovendien het gelijkheidsbeginsel in gevaar. Het is immers mogelijk dat bepaalde rechtsgebieden op basis van wisselende beleidsoverwegingen plots zaken voor het hof van assisen brengen die in andere rechtsgebieden blijvend worden gecorrectionaliseerd.

Door de quasi-automatische toepassing van de correctionalisatie door de onderzoeksgerechten komt het huidig systeem volgens de Commissie ook op gespannen voet te staan met het legaliteitsbeginsel. De Commissie is de mening toegedaan dat indien de thans geldende maatschappelijke strafopvattingen, voor een aantal misdrijven niet meer corresponderen met de strafmaten waarin de wet voorziet — en die nog in zeer grote mate teruggaan op het Strafwetboek van 1867 — het aan de wetgever toekomt om zijn verantwoordelijkheid te nemen en over te gaan tot een aanpassing van de in de wet voorziene straffen.

Binnen haar mandaat opteert de Commissie daarom voor een bevoegdheidsomschrijving voor het hof van assisen op basis van een positieve, limitatieve lijst van de misdaden die tot deze bevoegdheid behoren. Dit voorstel heeft onvermijdelijk gevolgen voor de correctionele afhandeling van de misdaden die niet voorkomen op de lijst.

Daarnaast wenst de Commissie niet te raken aan de regel dat ook politieke misdrijven en drukpersmisdrijven door het hof van assisen worden berecht.

1. Positieve en limitatieve lijst

Deze benadering biedt het voordeel van een duidelijke en bewuste keuze voor het voorleggen van slechts bepaalde zaken aan de juryrechtspraak, in plaats van het huidige kunstmatige eliminatiesysteem via de correctionalisatie. De positieve lijst verzekert ook uniformiteit en gelijkheid.

De Commissie gaat uit van een lijst van de misdaden die aanleiding kunnen geven tot een vrijheidsberovende levenslange straf, met vervolgens een uitbreiding naar bepaalde misdaden die een vrijheidsberovende straf van 30 jaar (12) kunnen teweegbrengen.

Afgezien van de gevallen waarin de wetgever hoe dan ook in een levenslange opsluiting heeft voorzien, werd als beginsel uitgegaan van een dubbel basiscriterium : enerzijds de dood van een slachtoffer en anderzijds het oogmerk in hoofde van de dader om te doden.

Daarnaast wordt voorgesteld om bij uitbreiding ook sommige misdaden op te nemen waar nog steeds sprake is van een dodelijk slachtoffer evenwel zonder dat in hoofde van de dader het oogmerk om te doden bestaat, doch waar sprake is van een bijzondere wreedheid die met de handelwijze van de dader(s) gepaard gaat (zoals met name het geval is bij foltering, verkrachting of ontvoering, alsook bij ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht) (13) . Ten slotte worden bepaalde misdrijven, wegens hun politieke aard, aan de bevoegdheid van het hof van assisen toegewezen.

In concreto worden de volgende misdaden in de lijst opgenomen :

— Misdaden en wanbedrijven tegen de veiligheid van de staat (14)  : het gaat om politieke misdrijven uit de aard. Een aantal zijn ook strafbaar met een levenslange straf.

— Ernstige schendingen van het humanitair recht (15)  : het hof van assisen beschikt over een grotere legitimiteit dan de correctionele rechter om deze misdrijven te beoordelen. Dit geldt ook voor de misdrijfvormen die een mindere straf dan levenslang toelaten (16) . Deze zullen trouwens zeer vaak samenhangen met misdaden strafbaar met levenslange opsluiting.

— Terroristische misdrijven met een of meer dodelijk slachtoffer(s) (17)  : er wordt niet uitgegaan van een vermoeden van politiek misdrijf. Derhalve wordt het voormelde basiscriterium toegepast (dodelijk slachtoffer en intentie om te doden). De Commissie acht het evenwel aangewezen in deze gevallen rekening te houden met het risico van een onmogelijkheid om de jury samen te stellen vanwege van een reële dreiging of druk, zodat op dit punt een voorbehoud in de wet moet worden ingeschreven (18) . In dat geval wordt de zaak voor het hof van beroep gebracht, oordelend in eerste en laatste aanleg, naar analogie van het principe van « voorrecht van rechtsmacht ».

— Gijzeling (19) . Bij gijzeling van minderjarigen voorziet de wet in een levenslange opsluiting. Dit is eveneens het geval wanneer de gijzeling de gevolgen heeft, omschreven in artikel 347bis, § 4 of gepaard gaat met foltering.

— Verkrachting met de dood als gevolg (20) . Het voorstel om deze misdrijven in de lijst op te nemen strookt met de huidige situatie (21) . Het betreft hier een uitbreiding ten aanzien van het basiscriterium, omdat in artikel 376, lid 1 van het Strafwetboek de intentie om te doden ontbreekt. Evenwel is er sprake van een bijzondere wreedheid.

— Opzettelijk doden. In geval van moord, oudermoord (22) of vergiftiging voorziet de wet in een levenslange opsluiting Bij doodslag (23) geldt het basiscriterium, namelijk de aanwezigheid van een dodelijk slachtoffer ten gevolge van een oogmerk om te doden.

— Foltering met de dood als gevolg (24) . Het betreft hier een uitbreiding ten aanzien van het basiscriterium, omdat in artikel 417ter, derde lid, 2º van het Strafwetboek er geen intentie is om te doden. Evenwel is er sprake van een bijzondere wreedheid.

— Ontvoering of gevangenhouding van minderjarigen met de dood als gevolg (25) . Het betreft hier een uitbreiding ten aanzien van het basiscriterium, omdat in artikel 428 § 5 en 429 van het Strafwetboek er geen intentie is om te doden. Evenwel is er sprake van een bijzondere wreedheid.

— Roofmoord (26)  : artikel 475 van het Strafwetboek voorziet in een levenslange opsluiting.

— Brandstichting met dodelijk slachtoffer (27)  : wanneer de dader moest vermoeden dat zich in de in brand gestoken plaatsen een of meer personen bevonden, en het feit de dood ten gevolge heeft, voorziet artikel 518, laatste lid van het Strafwetboek in een levenslange opsluiting.

— Doodslag om vernieling/beschadiging te vergemakkelijken (28)  : artikel 532 van het Strafwetboek voorziet in een levenslange gevangenisstraf.

De opbouw van bovenstaande lijst impliceert dat de strafbare pogingen, die krachtens artikel 52 van het Strafwetboek strafbaar zijn met de straf die op de schaal van artikel 80 van ditzelfde wetboek onmiddellijk lager is dan die gesteld op de misdaden zelf, behoudens samenhang niet meer voor het hof van assisen moeten worden gebracht. Het juridisch begrip « strafbare poging » veroorzaakt overigens delicate interpretatieproblemen, zoals het onderscheid tussen voorbereidingshandelingen en een begin van uitvoering of de staking van het misdrijf wegens omstandigheden al dan niet afhankelijk van de wil van de dader. De Commissie beseft dat vanuit het oogpunt van de gevaarlijkheid van de dader en de impact op het slachtoffer en de samenleving, er soms weinig verschil bestaat met het voltooid misdrijf, doch beklemtoont dat door de voorgestelde nieuwe bevoegdheidsregeling, de correctionele rechtbanken voor deze strafbare pogingen dezelfde straffen kunnen uitspreken als thans het geval is voor het hof van assisen.

De vraag rijst of het invoeren van een positieve, limitatieve lijst geen probleem oplevert op vlak van het gelijkheidsbeginsel, omdat een onderscheid wordt gemaakt tussen twee categorieën van misdaden, namelijk degene die op de lijst voorkomen en deze die er buiten vallen. Het hanteren van het criterium van de levenslange straf en/of het veroorzaken van een dodelijk slachtoffer met het oogmerk om te doden biedt een duidelijk objectief onderscheid. De Commissie is van oordeel dat de invalshoek van de bijzondere wreedheid, op basis waarvan enkele misdaden toch in de bevoegdheidslijst worden opgenomen terwijl geen levenslange straf is vastgesteld en er geen oogmerk is om te doden (29) , een bijkomend onderscheidingscriterium biedt dat redelijk verantwoordt dat een verschillende behandeling wordt ingesteld op het vlak van de bevoegdheidstoebedeling.

Op te merken is trouwens dat de wetgever ook op het terrein van de wanbedrijven, via artikel 138 van het Wetboek van strafvordering, de berechting van een aantal van deze wanbedrijven — bijvoorbeeld inzake wegverkeer — aan de bevoegdheid van de politierechtbank heeft toevertrouwd. Ook maakt artikel 2 van de Wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden thans een onderscheid binnen de categorie van de misdaden strafbaar met meer dan 20 jaar opsluiting tussen bepaalde misdaden die wel correctionaliseerbaar zijn door aanneming van verzachtende omstandigheden en de andere die het niet zijn.

2. Wijziging van de Grondwet

In het voorstel van de Commissie dienen de misdaden die niet tot de positieve lijst behoren, te worden gekwalificeerd als « misdaden die behoren tot de bevoegdheid van de correctionele rechtbank ». Gelet op de huidige formulering van artikel 150 van de Grondwet, waar bepaald is dat de jury wordt ingesteld voor alle criminele zaken, impliceert dit dat de grondwet op dit punt moet worden gewijzigd.

Philippe MAHOUX.

VOORSTEL


Enig artikel

Artikel 150 van de Grondwet wordt vervangen als volgt :

« Art. 150. — De jury wordt ingesteld voor de criminele zaken bepaald door de wet, alsmede voor politieke misdrijven en drukpersmidrijven, behoudens voor drukpersmisdrijven die door racisme of xenofobie ingegeven zijn. »

19 april 2007.

Philippe MAHOUX.

(1) Wet van 7 mei 1999 tot wijziging van de Grondwet, Belgisch Staatsblad van 29 mei 1999.

(2) Naast de niet-gecorrectionaliseerde misdaden is het hof van assisen ook bevoegd voor wanbedrijven en overtredingen die samenhangen met zulke misdaden.

(3) Wet van 1 februari 1977, tot wijziging van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden en het Strafwetboek, Belgisch Staatsblad van 19 februari 1977.

(4) Wet van 6 februari 1985 tot wijziging van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden, Belgisch Staatsblad van 19 februari 1985.

(5) Wet van 11 juli 1994 betreffende de politierechtbanken en houdende een aantal bepalingen betreffende de versnelling en de modernisering van de strafrechtspleging, Belgisch Staatsblad van 21 juli 1994.

(6) Wet van 13 april 1995 betreffende seksueel misbruik ten aanzien van minderjarigen, Belgisch Staatsblad van 25 april 1995.

(7) Wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, Belgisch Staatsblad van 17 maart 2001.

(8) Wet van 23 januari 2003 houdende harmonisatie van de geldende wetsbepalingen met de wet van 10 juli 1996 tot afschaffing van de doodstraf en tot wijziging van de criminele straffen, Belgisch Staatsblad van 13 maart 2003.

(9) Concreet kunnen vandaag de volgende misdaden aan de bevoegdheid van het hof van assisen ontrokken worden : — alle misdaden waarvan de in de wet bepaalde straf twintig jaar opsluiting niet te boven gaat; — de misdaad bedoeld in artikel 347bis van het Strafwetboek, wanneer de gijzeling voor de gegijzelden geen andere gevolgen heeft dan een blijvende fysieke of psychische ongeschiktheid, ongeacht de leeftijd van de gegijzelde persoon; — de misdaad bedoeld in artikel 472 van het Strafwetboek die met toepassing van artikel 473 van hetzelfde Wetboek met opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar wordt gestraft, wanneer het geweld of de bedreiging voor het slachtoffer geen andere gevolgen heeft dan een blijvende fysieke of psychische ongeschiktheid; — de misdaad bedoeld in artikel 510 van het Strafwetboek, die met toepassing van artikel 513, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt gestraft met opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar omdat de brand bij nacht is gesticht; — De misdaad bedoeld in artikel 518, eerste lid, van het Strafwetboek, die met toepassing van het tweede lid van hetzelfde artikel wordt gestraft met tweeëntwintig jaar opsluiting; — de misdaad bedoeld in artikel 530, laatste lid, van het Strafwetboek, die met toepassing van artikel 531 van hetzelfde Wetboek wordt gestraft met twintig jaar tot dertig jaar opsluiting wanneer het geweld of de bedreiging voor het slachtoffer geen andere gevolgen heeft dan een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid bepaald in artikel 400 van hetzelfde Wetboek; — de misdaad bedoeld in artikel 375, laatste lid, van het Strafwetboek.

(10) Artikelen 411-414 van het Strafwetboek.

(11) Aldus wordt bijvoorbeeld de omstandigheid dat men niet eerder veroordeeld is tot een criminele straf of tot verschillende correctionele straffen waar nodig als een verzachtende omstandigheid aangemerkt teneinde een verwijzing naar het hof van assisen te vermijden.

(12) Of uitzonderlijk ook een lagere straf (zie infra, met betrekking tot de lijst, het punt van de ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht).

(13) Uiteraard dienen ook de regels van de samenhang verder in aanmerking te worden genomen, waardoor ook misdaden die niet behoren tot de positieve bevoegdheidslijst, alsook wanbedrijven en overtredingen voor het hof van assisen kunnen worden gebracht.

(14) Titel I — Artikelen 101-135 quinquies van het Strafwetboek.

(15) Titel Ibis — Artikelen 136bis en 136 septies van het Strafwetboek.

(16) Zie artikel 136 quinquies van het Strafwetboek.

(17) Titel Iter. — Artikelen 137-138 van het Strafwetboek.

(18) Dit wil zeggen dat de voorzitter na de 32 kandidaten te hebben opgeroepen (zie supra) in eerste instantie vaststelt dat het onmogelijk is de jury samen te stellen. Vervolgens dient opnieuw te worden overgegaan tot de oproeping van 32 nieuwe kandidaat-juryleden teneinde nogmaals te trachten de jury samen te stellen. Indien de voorzitter dit wenst kan dit nadien nog herhaald worden, doch wanneer klaarblijkelijk de jury onmogelijk kan samengesteld worden in de context van de aan de orde zijnde terroristische misdrijven, moet kunnen worden teruggevallen op de procedure voor de beroepsrechters.

(19) Titel VIbis. — Artikel 347bis van het Strafwetboek.

(20) Titel VII. Misdaden en wanbedrijven tegen de orde der familie en tegen de openbare zedelijkheid — Hoofdstuk V. Aanranding van de eerbaarheid en verkrachting — Artikel 375 en 376, eerste lid, van het Strafwetboek

(21) Er wordt niet voor geopteerd om de bevoegdheid van het hof van assisen inzake zedenmisdrijven te verruimen. De Commissie is van oordeel dat in deze zaken een dubbele victimisering moet worden vermeden. Omdat tussen dader en slachtoffer ook regelmatig familiebanden bestaan, moeten « herstel » en « erkenning » van het slachtoffer prioriteiten zijn. Een assisenproces kan door de ruime publiciteit erg stigmatiserend zijn voor het slachtoffer. Tevens kan opgemerkt worden dat in de huidige correctionele praktijk het slachtoffer en de getuigen in zedenzaken reeds meer aan bod komen dan in andere correctionele zaken. Ten slotte is op te merken dat door het voorstel tot afschaffing van de correctionalisatie door de onderzoeksgerechten, de correctionele rechtbanken — wanneer deze oordelen dat geen of onvoldoende verzachtende omstandigheden voorhanden zijn — zwaardere straffen kunnen uitspreken dan thans het geval is na correctionalisatie door de onderzoeksgerechten (zie infra).

(22) Kindermoord wordt naar gelang van de omstandigheden gestraft als doodslag of als moord.

(23) Titel VIII. Misdaden en wanbedrijven tegen personen — Hoofdstuk I. Opzettelijk doden, opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel, foltering, onmenselijke behandeling en onterende behandeling — Artikel 393-397 van het Strafwetboek.

(24) Titel VIII. Misdaden en wanbedrijven tegen personen — Hoofdstuk I. Opzettelijk doden, opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel, foltering, onmenselijke behandeling en onterende behandeling — Afdeling V — Foltering, onmenselijke behandeling en onterende behandeling — Artikel 417ter, derde lid, 2o, van het Strafwetboek.

(25) Titel VIII. Misdaden en wanbedrijven tegen personen — Hoofdstuk III. Aantasting van de persoon van minderjarigen, van onbekwamen en van het gezin — Afdeling IV. Ontvoering en verberging van minderjarigen — Artikel 428, § 5, Strafwetboek en artikel 429 van het Strafwetboek indien betrekking op § 5.

(26) Titel IX. Misdaden en wanbedrijven tegen eigendommen — Hoofdstuk I. Diefstal en afpersing — Artikel 475 van het Strafwetboek.

(27) Titel IX. Misdaden en wanbedrijven tegen eigendommen — Hoofdstuk III. Vernieling, beschadiging, aanrichting van schade — Artikel 518, laatste lid, van het Strafwetboek.

(28) Titel IX. Misdaden en wanbedrijven tegen eigendommen — Hoofdstuk III. Vernieling, beschadiging, aanrichting van schade — Afdeling IV — Vernieling of beschadiging van eetwaren, koopwaren of andere roerende eigendommen — Artikel 532 van het Strafwetboek.

(29) Het betreft hier artikel 375 jo. 376, eerste lid, van het Strafwetboek (verkrachting met dodelijk slachtoffer), artikel 417ter, derde lid, 2o van het Strafwetboek (foltering met dodelijk slachtoffer), en artikel 428, § 5, en 429, voor zover het betrekking heeft op artikel 428, § 5, van het Strafwetboek (ontvoering of gevangenhouding van een minderjarige met dood van het slachtoffer).