3-1959/2

3-1959/2

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

24 JANUARI 2007


Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, wat de gerechtelijke procedures betreft


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

DE HEER BEKE


I. Inleiding

Dit verplicht bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 51-2687/1). Het werd op 30 november 2006 eenparig aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers en op 1 december 2006 overgezonden aan de Senaat.

De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 17 januari 2007 in aanwezigheid van de heer Vanvelthoven, minister van Werk.

Het ontwerp hangt samen met het wetsontwerp tot wijziging van verschillende bepalingen betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk waaronder deze betreffende de bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk (stuk Kamer, nr. 51-2686/1), dat evenwel valt onder de optioneel bicamerale procedure en door de Senaat niet werd geëvoceerd (zie stuk Senaat, nr. 3-1958/1).

II. Inleidende uiteenzetting door de minister van Werk

De heer Vanvelthoven, minister van Werk, verklaart dat er twee wetsontwerpen werden ingediend. Het eerste betreft wijzigingen aan de preventie en interne procedures van de antipestwet en wordt behandeld volgens artikel 77 van de Grondwet. Het tweede ontwerp betreft wijzigingen aan de gerechtelijke procedures van de antipestwet en wordt behandeld volgens artikel 78 van de Grondwet. Beide ontwerpen vormen evenwel een globaal pakket.

De wet van 11 juni 2002 heeft een nieuw hoofdstuk, dat specifieke bepalingen betreffende geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk bevat, ingevoegd in de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.

Deze bepalingen leggen aan elke werkgever de verplichting op om een preventieadviseur aan te wijzen, die deskundig is op het vlak van de psychosociale aspecten, om een procedure eigen aan de onderneming uit te werken die de mogelijkheid biedt de feiten waarover de werknemers klagen te onderzoeken en elke preventiemaatregel te treffen die er voor zorgt dat het feit dat dergelijke gedragingen zich voordoen, kan worden voorkomen. Ingevolge de evaluatie van deze wetgeving is het nodig gebleken in deze bepalingen een aantal correcties aan te brengen.

1) Meer nadruk op primaire preventie

Tot op heden werd in de onderneming vooral de nadruk gelegd op het beheer van de individuele klachten van de werknemers. De primaire preventie van grensoverschrijdend gedrag is nog onvoldoende ontwikkeld. Het ontwerp van wet brengt verschillende wijzigingen aan die de primaire preventie versterken :

a) het domein van de bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk vormt geen apart domein meer maar wordt ondergebracht onder de psychosociale belasting veroorzaakt door het werk, waarmee het eng verbonden is. Hierdoor kunnen bij koninklijk besluit passende maatregelen uitgewerkt worden voor alle vormen van psychosociale belasting (stress, conflicten en grensoverschrijdend gedrag). Men kan immers vaststellen dat grensoverschrijdend gedrag het gevolg kan zijn van stress of slecht opgeloste conflicten. Door elke vorm van psychosociale belasting (stress, conflict, ...) te voorkomen, voorkomt men geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag dat een ernstigere vorm is van psychosociale belasting.

b) De minimale maatregelen van primaire preventie worden verruimd door er de organisatorische maatregelen in op te nemen.

c) Er wordt expliciet verwezen naar de algemene preventiebeginselen van de wet.

2) Versterking van het statuut van de vertrouwenspersoon

Een efficiënte interventie van de vertrouwenspersoon kan het beroep op de preventieadviseur beperken en een verergering van de toestand voorkomen. De nieuwe bepalingen beogen dan ook zijn autonomie te beschermen. De aanwijzing van de vertrouwenspersoon blijft evenwel facultatief.

3) Voorrang verlenen aan de interne procedures

Opdat de welzijnswet voluit zou kunnen spelen, is het van belang voorrang te verlenen aan de procedures die eigen zijn aan de onderneming. Eens deze procedures bestaan en toegepast worden, kunnen zij tot een effectieve oplossing leiden voor de feiten die zich in de onderneming voordoen. Om dit doel te bereiken wordt aan de rechter de mogelijkheid geboden aan de werknemer te bevelen de interne procedure te gebruiken, wanneer deze bestaat en kan toegepast worden. In dat geval zal hij de behandeling van de zaak opschorten tot de interne procedure is beëindigd.

4) Verduidelijking van de rol van de inspectie Toezicht Welzijn op het werk

De inspectie moet zijn oorspronkelijke rol opnieuw vervullen, namelijk toezicht houden op de naleving van de wetgeving door de werkgever. De inspectie zal dus in individuele gevallen alleen optreden wanneer de veiligheid of de gezondheid van de werknemer in gevaar is en de werkgever niet beschikt over een preventieadviseur of er geen beroep op doet.

5) Verduidelijking van de middelen van de rechtbank

De actiemogelijkheden van de rechter worden verduidelijkt. Enerzijds wordt de vordering tot staking behandeld volgens de procedure zoals in kortgeding, waardoor er op een versnelde manier een uitspraak ten gronde kan komen. Anderzijds kan de voorzitter van de arbeidsrechtbank voorlopige maatregelen bevelen aan de werkgever volgens de regels bepaald in kortgeding.

6) Verduidelijking van de bepaling betreffende de bescherming tegen ontslag

a) Voortaan worden ook de werknemers die een klacht indienen bij de politie, het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter, beschermd tegen ontslag.

b) Het begrip « getuige » wordt gedefinieerd wat de interne procedure betreft.

c) De verplichting voor de ontslagen werknemer om zijn reïntegratie te vragen wordt geschrapt.

d) De aanvang van de bescherming wordt bepaald.

7) Bijzondere aandacht voor de werknemers die het slachtoffer zijn van grensoverschrijdend gedrag gepleegd door derden

De werknemer die het slachtoffer is van geweld door derden dient passende psychologische bijstand te krijgen van gespecialiseerde instellingen, die moet ten laste genomen worden door de werkgever.

Daarnaast wordt de nadruk gelegd op de verplichting voor de werkgever om, in het kader van zijn preventiebeleid, maatregelen te treffen om te voorkomen dat zijn werknemers het slachtoffer worden van feiten van grensoverschrijdend gedrag gepleegd door derden.

8) De toegang tot stukken en informatie verduidelijken

Een nieuwe afdeling verduidelijkt voortaan welke informatie en welke documenten de preventieadviseur, de vertrouwenspersoon en de werkgever mogen meedelen aan de personen die betrokken zijn in de interne procedure.

9) Omzetting van de Europese richtlijnen inzake antidiscriminatie

Via regeringsamendementen is de wet gewijzigd omdat er een verband is tussen de wetsontwerpen antidiscriminatie en het wetsontwerp inzake de antipestwet. Het wetsontwerp vermijdt nu dat er twee parallelle wetgevingen en procedures zullen bestaan voor dezelfde feiten van discriminatie en pesterijen. De amendementen voorzien dat de richtlijnen inzake antidiscriminatie in Belgisch recht omgezet worden via de antipestwet wat betreft discriminatie in de arbeidsrelaties. Enkel de antipestwet zal van toepassing zijn wanneer discriminatie gebeurt tussen personen die onder de welzijnswet vallen.

Hierbij wordt ook de mogelijkheid gegeven aan het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding en aan het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, om in rechte op te treden in naam van het slachtoffer indien het pestgedrag één van de discriminatiegronden betreft.

III. Bespreking

Mevrouw Van de Casteele dringt aan op een evaluatie van de bestaande wetgeving. Op dit ogenblik zijn er immers nog geen duidelijke cijfers voorhanden, zodat de impact van de wet moeilijk kan worden ingeschat.

Voorts vraagt spreekster zich af of er in de wet geen leemte is voor wat de dienstbodes betreft. Wanneer het de bedoeling is om de dienstbodes te onttrekken aan de toepassingssfeer van de nieuwe afdeling 4 van het Hoofdstuk Vbis van de wet van 4 augustus 1996, dat door voorliggend ontwerp wordt ingevoegd, dient zulks te worden gemotiveerd.

De heer Vanvelthoven, minister van Werk, herinnert eraan dat dit wetsontwerp het resultaat is van een evaluatie die er is gemaakt van de toepassing van de bestaande wet. Vanzelfsprekend dient een dergelijke evaluatie permanent te gebeuren. Door de nieuwe wetgeving komt de nadruk te liggen op preventie en voorkoming van conflicten en wanneer uit een evaluatie zou blijken dat dit niet doeltreffend is, moet een en ander worden bijgestuurd.

Er zijn wel degelijk cijfers voorhanden, zowel van de inspectiediensten als van de dossiers die voor de rechtbanken aanhangig zijn gemaakt.

Wat de problematiek van de dienstbodes betreft, antwoordt de minister dat inderdaad maar twee afdelingen van de antipestwet van toepassing zijn op de dienstbodes, met name enerzijds de verplichting om zich te onthouden van pesten op het werk en anderzijds de mogelijkheid om zich tot de rechtbank te wenden. De andere elementen van deze wetgeving zijn geënt op een bedrijfscultuur, en niet zozeer op personen die bij anderen inwonen. Dit is bijvoorbeeld ook het geval bij werknemers die een beroep doen op telewerk. De toepassing van alle bepalingen inzake welzijn op het werk zou immers te veel administratieve rompslomp met zich meebrengen en zou het dienstbodes quasi onmogelijk maken om gepast werk te vinden.

Mevrouw Van de Casteele sluit zich aan bij deze laatste opmerking.

Zij verwijst eveneens naar de opmerking die door de Dienst Juridische Zaken, Wetsevaluatie en Documentaire Analyse van de Senaat werd gemaakt bij het artikel 79 van de wet van 4 augustus 1996, zoals voorgesteld door artikel 3 van voorliggend wetsontwerp (zie bijlage).

IV. Stemmingen

De artikelen 1 tot 3 alsmede het geheel van het wetsontwerp worden aangenomen met eenparigheid van de 9 aanwezige leden.

Dit verslag is goedgekeurd met eenparigheid van de 13 aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitter,
Wouter BEKE. Annemie VAN de CASTEELE.

Tekst verbeterd door de commissie (zie stuk Senaat, nr. 3-1959/3 - 2006/2007)


BIJLAGE

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, wat de gerechtelijke procedures betreft

(Stuk Kamer, nr. 51-2687/3 — Stuk Senaat, 3-1959/1)

Artikel 2

1) § 2, derde lid, van de Nederlandse tekst :

« Over de vordering wordt uitspraak gedaan niettegenstaande vervolging wegens dezelfde feiten voor enig ander strafgerecht. »

Het woord « ander » doen vervallen. De voorzitter van de arbeidsrechtbank is geen strafgerecht. De Frans tekst is juist (« ...devant toute juridiction pénale » in plaats van « ... devant toute autre juridiction pénale »).

2) In § 3, derde lid (Franse versie) moeten de woorden « tribunal de travail » worden vervangen door de woorden « tribunal du travail ».

3) Er moet opnieuw worden gewezen op de leemten in de juridische status van dienstboden en ander huispersoneel (1) . Krachtens artikel 2, § 4, van de wet van 4 augustus 1996, is het nieuwe artikel 23decies op hen van toepassing. Zij kunnen dus een rechtsvordering instellen voor het bevoegde rechtscollege.

De nieuwe afdeling 4 is daarentegen niet op hen van toepassing. Daaruit volgt dat de werkgever de in artikel 32sexiesdecies bedoelde inlichtingen niet moet verschaffen aan de dienstbode die overweegt een rechtsvordering in te stellen, maar wel aan alle andere werknemers. In het licht van het gelijkheids- en het non-discriminatiebeginsel lijkt het aangewezen om dit verschil in behandeling te verantwoorden.

Artikel 3

Artikel 79 van de wet van 4 augustus 1996, zoals gewijzigd door dit wetsontwerp, zal luiden als volgt :

Art. 79. — § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 32duodecies, kunnen de werkgevers, de werknemers en de representatieve werknemersorganisaties bij de arbeidsgerechten een vordering instellen tot beslechting van alle geschillen in verband met deze wet en haar uitvoeringsbesluiten.

De representatieve werknemersorganisaties mogen zich voor de arbeidsgerechten laten vertegenwoordigen door een afgevaardigde, houder van een geschreven volmacht. Deze mag namens de organisatie waartoe hij behoort alle handelingen verrichten die bij deze vertegenwoordiging behoren, een verzoekschrift indienen, pleiten en alle mededelingen ontvangen betreffende de rechtsingang, de behandeling en de berechting van het geschil.

§ 2. Wanneer de in § 1 bedoelde vorderingen betrekking hebben op geschillen betreffende de toepassing van hoofdstuk VIII gelden de volgende procedureregels : de in § 1 bedoelde vorderingen zijn onderworpen aan volgende procedureregels :

1º de vorderingen worden ingeleid bij verzoekschrift, verzonden bij aangetekende brief aan of neergelegd bij de griffie van het bevoegd gerecht;

2º de termijnen om de vorderingen in te stellen zijn onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 52 en 53 van het Gerechtelijk Wetboek; de dag van verzending vaneen ter post aangetekende brief of van de neerlegging van het verzoekschrift ter griffie moet uiterlijk met de laatste dag van deze termijnen samenvallen;

3º de eisende partij is ertoe gehouden, in limine litis, bij de griffie van het arbeidsgerecht waarbij de zaak aanhangig is, de identiteit en het volledig adres van de betrokken partijen neer te leggen; onder volledig adres wordt verstaan, de woonplaats of de voornaamste verblijfplaats of de gewone plaats van tewerkstelling;

4º het arbeidsgerecht waarbij de zaak aanhangig is doet uitspraak zonder voorafgaande verzoening, na de betrokken partijen te hebben gehoord of behoorlijk te hebben opgeroepen;

5º de vonnissen en arresten worden bij gerechtsbrief ter kennis gebracht aan de werkgever, aan de betrokken werknemers, aan de betrokken representatieve werknemersorganisaties alsmede aan de personen uitdrukkelijk bepaald door deze wet.

6º De representatieve werknemersorganisaties mogen zich voor de arbeidsgerechten laten vertegenwoordigen door een afgevaardigde, houder van een geschreven volmacht. Deze mag namens de organisatie waartoe hij behoort alle handelingen verrichten die bij deze vertegenwoordiging behoren, een verzoekschrift indienen, pleiten en alle mededelingen ontvangen betreffende de rechtsingang, de behandeling en de berechting van het geschil.

Voor de toepassing van het eerste lid moet onder betrokken partij worden verstaan, elke persoon of representatieve werknemersorganisatie die in het kader van de procedure in het geding wordt betrokken.

§ 3. De Koning kan bepalen binnen welke termijn de in § 1 bedoelde vorderingen moeten worden ingesteld. Hij kan eveneens bepalen of er hoger beroep of verzet kan worden aangetekend en binnen welke termijn, en binnen welke termijn de arbeidsgerechten uitspraak doen.

In de ontworpen versie heeft de in § 3 bedoelde delegatie aan de Koning betrekking op alle vorderingen betreffende het welzijn op het werk.

Paragraaf 3 zou evenwel alleen mogen verwijzen naar de vordering bedoeld in § 2 (en dus niet in § 1).

Deze stelling is op de volgende argumenten gebaseerd :

1º De wetgever wil de Koning enkel machtigen om procedureregels vast te stellen voor geschillen met betrekking tot het Comité PBW en de sociale verkiezingen (2) . Tot nog toe heeft de Koning op deze basis alleen een koninklijk besluit genomen over de sociale verkiezingen.

2º De delegatie van bevoegdheden aan de Koning vormt een uitzondering op het in de Grondwet vastgestelde wetgevingsproces en moet dus strikt worden geïnterpreteerd. Dat geldt des te meer wanneer het zeer belangrijke regels betreft, zoals die welke betrekking hebben op de gerechtelijke procedure of op de mogelijkheid om hoger beroep of verzet aan te tekenen (3) .

3º In zijn huidige versie is § 3 moeilijk verenigbaar met het ontworpen artikel 32decies : artikel 32decies stelt de procedureregels inzake geweld en pesterijen op het werk vast, onverminderd de toepassing van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek (4) .

Het is dus niet duidelijk waarom de bijzonder uitgebreide bevoegdheidsdelegatie aan de Koning in deze aangelegenheid behouden zou blijven. Om al deze redenen lijkt het behoud van de verwijzing naar § 1 te leiden tot rechtsonzekerheid en bovendien niet overeen te stemmen met de wil van de wetgever.

Andere opmerking (niet overgenomen in het wetsontwerp)

Artikel 32duodecies van de wet van 4 augustus 1996

In de inleidende zin van het eerste lid (Franse versie) moeten de woorden « tester en justice » worden vervangen door de woorden « ester en justice ».


(1) Zie nota nr. 126 van 1 december 2006 over het wetsontwerp tot wijziging van verschillende bepalingen betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk waaronder deze betreffende de bescherming tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk (stuk Kamer, nr. 2686/6).

(2) Dat blijkt uit de memorie van toelichting : « De specifieke bepalingen opgenomen in artikel 79 van de welzijnswet van 4 augustus 1996 dienen nauwer aan te sluiten bij de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever. Deze specifieke bepalingen hebben immers tot doel een soepeler oplossing te bieden voor geschillen die rijzen met betrekking tot het Comité PBW in het algemeen en de sociale verkiezingen in het bijzonder. » (stuk Kamer, gewone zitting 2006-2007, 51-2687/001, blz. 51).

(3) In dat verband zij erop gewezen dat de Raad van State in zijn advies van 15 oktober 1998 kritiek had op de bevoegdheidsdelegatie aan de Koning omdat ze « betrekking heeft op essentiële aspecten van het recht op toegang tot de rechter, met name waar de Koning wordt opgedragen te bepalen of hoger beroep of verzet kan worden aangetekend tegen vonnissen van de arbeidsrechtbank inzake geschillen (...) ». De regering verdedigde haar beslissing als volgt : « Rekening houdend met het feit dat het geheel van de verkiezingsprocedure, zowel de kalender als de na te leven verplichtingen, vastgesteld wordt bij koninklijk besluit, krachtens de wet van 20 september 1948 en de wet van 4 augustus 1996, is het onmogelijk om via wettelijke weg te bepalen welke de geschillen zullen zijn die al dan niet voorwerp kunnen zijn van een beroep of van een verzet. De aan de Koning toegekende bevoegdheid inzake deze materie is dus onlosmakelijk verbonden met de bevoegdheid om het geheel van de regels voor de verkiezingsprocedure vast te stellen. Er kon dus voor dit punt geen rekening gehouden worden met het advies van de Raad van State. » (stuk Kamer, gewone zitting 1998-1999, 1857-1).

(4) Dat blijkt uit de memorie van toelichting : « De aanpassing van artikel 79 van de welzijnswet van 4 augustus 1996, heeft tot doel ervoor te zorgen dat de geschillen betreffende deze wet in het algemeen en de bepalingen inzake pesten op het werk in het bijzonder, worden behandeld volgens de regels bepaald in het Gerechtelijk Wetboek » (stuk Kamer, gewone zitting, 2006-2007, 51-2687/001, blz. 51).