Vragen en Antwoorden

BELGISCHE SENAAT


Bulletin 3-70

ZITTING 2005-2006

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers (Art. 70 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans


Minister van Middenstand en Landbouw (Middenstand)

Vraag nr. 3-5298 van mevrouw Van de Casteele d.d. 24 mei 2006 (N.) :
Arbeidsongeschikte zelfstandigen. — Vrijwilligerswerk.

Bij wet van 3 juli 2005 werden de rechten van de vrijwilligers geregeld. Artikel 15 van deze wet wijzigt artikel 100, § 1, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. Voortaan wordt vrijwilligerswerk door een arbeidsongeschikte niet beschouwd wordt als werkzaamheid voor zover de adviserende geneesheer vaststelt dat deze activiteiten verenigbaar zijn met de algemene gezondheidstoestand van de betrokkene.

Het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, wordt evenwel niet gewijzigd. Voor arbeidsongeschikte zelfstandigen is er blijkbaar geen gelijkaardige regeling voorzien.

Wel moeten zowel werknemers als zelfstandigen voorafgaandelijk aan het vrijwilligerswerk goedkeuring krijgen van de adviserende geneesheer. In de praktijk bestaan hierover interpretatieverschillen. Volgens artikel 23 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 mag de arbeidsongeschiktheid van een zelfstandige geacht worden te hebben voortbestaan gedurende een periode van hoogstens 6 maand ten voordele van de gerechtigde die, met het oog op zijn herklassering en met de toelating van de adviserende geneesheer, een andere zelfstandige beroepsbezigheid, een activiteit als helper of om het even welke andere beroepsbezigheid aanvangt. Ten gevolge van deze reglementering doen zelfstandigen heel weinig aan vrijwilligerswerk, enerzijds uit vrees voor het verliezen van hun ziekte- of invaliditeitsuitkering, en anderzijds omdat een engagement op lange termijn onmogelijk is.

Bovendien rijst het probleem van de gelijkstelling wegens ziekte. De zelfstandige die zijn activiteit volledig heeft stopgezet en die door de adviserend geneesheer arbeidsongeschikt is bevonden voor meer dan 66 %, kan bij het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen (RSVZ) een verzoek tot arbeidsongeschiktheid mét tijdelijke of definitieve gelijkstelling wegens ziekte indienen, teneinde geen sociale bijdragen meer te moeten betalen (maar toch in orde te blijven voor pensioenopbouw en ziekteverzekering). Naar verluidt zou het RSVZ autonoom kunnen beslissen die gelijkstelling in te trekken als de adviseur in uitvoering van artikel 23 toelating heeft verleend om vrijwilligerswerk te doen.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen :

1. Is de wet van 3 juli 2005 effectief enkel van toepassing op de zelfstandige vrijwilligers of wordt de wet naar analogie toegepast op zelfstandigen ?

2. Zou het niet beter zijn voor arbeidsongeschikte zelfstandigen de termijn van 6 maanden voor vrijwilligers te verlengen, zodat zij zich eveneens kunnen engageren op langere termijn ?

3. Betekent artikel 23 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 dat zelfstandigen de goedkeuring van de adviserende geneesheer, noodzakelijk vóór de aanvang van vrijwilligerswerk, slechts voor maximaal 6 maand kunnen krijgen ?

4. Kan de RSVZ autonoom beslissen om de gelijkstelling wegens ziekte in te trekken wanneer de geneesheer de goedkeuring conform artikel 23 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 wordt verleend ? Zo ja, doet de RSVZ dit effectief of slechts uitzonderlijk ?

5. Is hier geen sprake van discriminatie waarbij arbeidsongeschikte zelfstandigen een mogelijkheid tot reïntegratie wordt ontnomen ?

Antwoord : Ik heb de eer het geachte lid het volgende mee te delen, in volgorde van de nummering van de gestelde vragen.

1. Het is juist dat de wet van 3 juli 2005 de reglementering inzake arbeidsongeschiktheid enkel wat betreft het stelsel der loontrekkenden heeft aangepast. Het is eveneens waar dat waar de huidige reglementering de uitoefening van vrijwilligerswerk aan zelfstandige titularissen die arbeidsongeschikt zijn, niet verbiedt, ze het ook niet toelaat officieel toe te staan. Welnu, het klopt dat sommige adviserende geneesheren een abnormaal beperkende interpretatie hebben van deze reglementering en ieder voorstel tot vrijwilligerswerk weigeren.

Daarom, uit zorg voor verduidelijking en in overleg met het kabinet van de minister van Sociale Zaken, wordt er een ontwerp van koninklijk besluit voorbereid dat het koninklijk besluit van 20 juli 1971 zal aanvullen om onze reglementering aan te passen aan datgene wat de wet van 3 juli 2005 in het stelsel der loontrekkenden heeft verwezenlijkt.

2. De aanpassing van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 zoals uitgelegd in het voornoemde punt 1, impliceert niet de aanpassing van de specifieke termijn van 6 maand voor de ongeschikte zelfstandigen die vrijwilligerswerk wensen te doen.

3. Ik vestig de aandacht van het geachte lid op het feit dat, naast de aanpassing van de reglementering beschreven in het voornoemde punt 1, de artikelen 19 en 20 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 bepalen dat de erkende arbeidsongeschikte zelfstandige geen « andere beroepsbezigheid » mag uitoefenen. Deze terminologie vindt men eveneens terug in artikel 23 van het voornoemde koninklijke besluit. De reglementering spreekt dus niet van « bezigheid » in de ruimste zin van het woord. Welnu, het begrip « beroepsbezigheid » houdt noodzakelijkerwijze een regelmatige en gebruikelijke uitgeoefende bezigheid met winstgevend oogmerk in. Zodoende werd de bezigheid als vrijwilliger die juist zonder enig winstgevend oogmerk wordt uitgeoefend, niet in de reglementering beoogd.

Dientengevolge mag een arbeidsongeschikte zelfstandige met de voorafgaande toestemming van de adviserend geneesheer en met het oog op zijn hervatting, een bezigheid als vrijwilliger uitoefenen zonder gehouden te zijn door de termijn van 6 maand beoogd in artikel 23 van het koninklijk besluit.

4. Tegenwoordig kan de zelfstandige periodes van ziekte en invaliditeit kosteloos laten gelijkstellen met periodes van activiteit. Vereist is dat elke zelfstandige beroepsbezigheid volledig stopgezet wordt en men arbeidsongeschikt erkend is door de adviserend geneesheer van het ziekenfonds. De stopzetting wordt steeds met gezond verstand beoordeeld, zoals ook de gebruikelijke rechtspraak het wil.

Ditzelfde gezond verstand zal het RSVZ aanwenden wanneer het vrijwilligersstatuut in voege treedt. Het RSVZ zal zich de facto op deze regelgeving afstellen en bijvoorbeeld dezelfde inkomenscriteria hanteren.

5. Gelet op de antwoorden die op de bovenvermelde vragen inzake het vrijwilligerswerk werden gegeven, menen wij niet dat er een discriminatie bestaat in die zin dat de arbeidsongeschikte zelfstandigen een mogelijk herstel ontzegd zou worden.

Alle problematiek inzake de sociale wederopname van titularissen van de uitkeringsverzekering voor erkende arbeidsongeschikte zelfstandigen ligt momenteel evenwel ter advies bij het Beheerscomité inzake de uitkeringsverzekering der zelfstandigen binnen het RIZIV.

Op basis van de adviezen die zullen worden uitgebracht, zal de regering elk initiatief kunnen nemen om de eventuele nuttige hervormingen ter zake aan te nemen.