Vragen en Antwoorden

BELGISCHE SENAAT


Bulletin 3-65

ZITTING 2005-2006

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers (Art. 70 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans


Vice-eerste minister en minister van Justitie

Vraag nr. 3-4738 van François Roelants du Vivier d.d. 24 maart 2006 (Fr.) :
Probleem van de bestraffing van het negationisme in het Belgische recht. — Interministeriële Commissie voor Humanitair Recht. — Stand van de werkzaamheden.

Zoals u mij in antwoord op mijn vraag om uitleg 3-1095 met betrekking tot de bestraffing van het negationisme in het Belgische recht (Handelingen 3-133 van 17 november 2005, blz. 69) aankondigde, werd de werkgroep « Wetgeving » van de Interministeriële Commissie voor Humanitair Recht belast met de voorbereiding van een voorontwerp van wet.

De werkgroep heeft de vergelijkende rechtswetenschap in de 46 lidstaten van de Raad van Europa onderzocht en heeft de wens uitgesproken om vanaf januari 2006 hoorzittingen met deskundigen te organiseren. Er zouden al enkele hoorzittingen plaatsgehad hebben.

U had ook aangekondigd dat de werkgroep de plenaire vergadering van de commissie in december 2005 een tussentijds rapport zou voorleggen.

Ik zou bijgevolg graag weten hoe ver de werkzaamheden van die groep gevorderd zijn. De verkiezingen naderen immers met rasse schreden en ik zou niet graag hebben dat de bestraffing van het negationisme in het Belgische recht daar nadeel zou van ondervinden.

Kunt u mij antwoorden op volgende vragen :

1. Wat is de stand van de werkzaamheden van de werkgroep van de Interministeriële Commissie voor humanitair Recht ?

2. Welke besluiten werden getrokken uit het onderzoek van het vergelijkend recht in de lidstaten van de Raad van Europa ?

3. Wie werd al gehoord in de hoorzitting ? Wie zal nog worden gehoord ?

4. Hebt u kennis van het tussentijdse verslag ? Indien ja, welke besluiten trekt u uit de inhoud ?

Antwoord : 1. De werkgroep « wetgeving » van de Interministeriële Commissie voor Humanitair Recht (ICHR) bestudeert het fenomeen van het negationisme sinds augustus 2005. Bij het begin van haar werkzaamheden heeft de werkgroep een overzicht gemaakt van alle technische aspecten die moeten worden besproken teneinde aan de regering een omstandig advies te kunnen geven en nuttige voorstellen op wetgevend vlak te kunnen doen. Daarna heeft de werkgroep een rechtsvergelijkend onderzoek verricht door tussenkomst van onze diplomatieke posten in de 45 andere lidstaten van de Raad van Europa. Onze posten moesten een reeks gegevens verzamelen inzake de bestraffing van het negationisme in die staten. De groep heeft vervolgens een lijst gemaakt van de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld die moesten worden gehoord voordat de panels met deskundigen die op verzoek van de Senaat moesten worden geraadpleegd, werden gehoord. Die hoorzittingen zijn gestart in januari. De groep heeft vervolgens een lijst opgesteld met deskundigen en specialisten die aan de panelvergaderingen mogen deelnemen. De groep is net begonnen met het versturen van de uitnodigingen naar de panels. De deskundigen krijgen gemiddeld een maand de tijd om zich voor te bereiden op dat overleg en om een geschreven analyse te bezorgen aan de werkgroep. De panels zullen dus worden gehoord in de loop van de maand mei.

De voltallige Interministeriële Commissie voor Humanitair Recht zal voor het parlementair reces door de werkgroep worden bijeengeroepen voor een buitengewone vergadering om een schriftelijk verslag ten behoeve van de Regering goed te keuren.

2. Op grond van de reeds verzamelde informatie kunnen volgende voorafgaande bemerkingen worden gemaakt :

— verschillende staten hebben ervoor gekozen het negationisme niet strafbaar te stellen, zich daarbij beroepend op het respect voor de vrijheid van meningsuiting en van gedachte (dit is inzonderheid het geval voor Denemarken en voor Zweden);

— andere staten stellen het negationisme als dusdanig niet strafbaar, maar maken de vervolging van revisionistische of negationistische handelingen mogelijk via wetgevingen waarbij het aansporen tot haat wordt veroordeeld (dit is bijvoorbeeld het geval voor Nederland of voor het Verenigd Koninkrijk);

— enkele staten stellen het negationisme specifiek strafbaar, ofwel door middel van specifieke wetgevingen, ofwel door middel van gemeenrechtelijke bepalingen opgenomen in het Strafwetboek (dit is onder andere het geval voor Frankrijk en voor Polen); in dat opzicht moet worden opgemerkt dat op dit ogenblik geen enkele staat het ontkennen van andere volkerenmoorden dan van de nazi-volkerenmoord specifiek strafbaar lijkt te hebben gesteld;

— bepaalde staten hebben via een parlementaire beslissing bepaalde historische volkerenmoorden erkend, maar hebben daaraan geen strafrechtelijke bepalingen gekoppeld (zoals Frankrijk). Deze houding is heel vergelijkbaar met de resolutie die enkele jaren geleden door de Belgische Senaat is aangenomen voor de Armeense volkerenmoord.

Aangezien die informatie nog niet volledig is, heeft de Commissie daaruit op dit ogenblik nog geen conclusies getrokken.

3. Zoals supra gesteld, heeft de werkgroep reeds een deel van de hoorzittingen georganiseerd.

In de loop van de maand januari zijn vier verenigingen gehoord :

— de « Mouvement contre le Racisme, l'Antisémitisme et la Xénophobie (MRAX) »;

— de Liga voor de Rechten van de Mens;

— het « Comité des Arméniens de Belgique »;

— het « Centre communautaire Laïc Juif (CCLJ) ».

4. De Interministeriële Commissie voor Humanitair Recht komt om de drie maanden in voltallige zitting bijeen. De voorzitter van de werkgroep « wetgeving » brengt er mondeling tussentijds verslag uit over de stand van de werkzaamheden van zijn werkgroep.

Aangezien de besprekingen nog aan de gang zijn, heeft de werkgroep in dit stadium natuurlijk nog geen eindverslag voorgelegd, maar wel verslagen over de stand van de werkzaamheden en over het werkprogramma.

De werkgroep is voornemens tijdens een buitengewone vergadering van de voltallige Commissie eind juni of begin juli een eerste geschreven verslag in te dienen waarin de materie ten gronde wordt besproken en waarin wetgevende denkpistes worden aangereikt.