Vragen en Antwoorden

BELGISCHE SENAAT


Bulletin 3-64

ZITTING 2005-2006

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers (Art. 70 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans


Vice-eerste minister en minister van Justitie

Vraag nr. 3-3453 van Annemie Van de Casteele d.d. 30 september 2005 (N.) :
Bijtincidenten met honden. — Strafrechtelijke behandeling.

Wekelijks berichten de kranten over bijtincidenten met honden. Hierbij worden vaak kinderen voor het leven verminkt omdat zij door een loslopende hond werden aangevallen.

Verschillende senatoren van diverse partijen hebben omtrent de problematiek van gevaarlijke honden reeds wetsvoorstellen ingediend. Ook de wet omvat nu al bepalingen die de problematiek min of meer zouden kunnen bestraffen. In de eerste plaats is dit op basis van artikel 1385 van het Burgerlijk Wetboek, waarmee een vergoeding voor het slachtoffer wordt beoogd. Eveneens zijn er de strafrechtelijke bepalingen (artikel 556, 2º en 3º, van het Strafwetboek waarbij enerzijds de nadruk wordt gelegd op het laten rondzwerven en anderzijds op het ophitsen van een hond).

Slachtoffers van bijtincidenten door honden worden soms ernstig getraumatiseerd. Een dergelijke trauma zou vergelijkbaar zijn met een trauma tengevolge van een overval of een diefstal met geweld op de persoon.

Meestal heeft de eigenaar of de bewaarder van de hond hierin een zekere verantwoordelijkheid.

Uit het antwoord op de vraag nr. 3-1021 van 13 juli 2004 van collega Vandenberghe (Vragen en Antwoorden, Senaat, nr. 3-39, 26 april 2005, blz. 2935) valt echter af te leiden dat bijtincidenten door de parketten niet prioritair strafrechtelijk worden behandeld.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen :

1. Waarom worden bijtincidenten zelden strafrechtelijk behandeld ?

2. Wat is de mening van de geachte minister ter zake ?

3. Klopt het dat sommige procureurs een brief hebben verspreid om van bijtincidenten geen prioriteit meer te maken en de afhandeling van de zaken over te laten aan de gemeentelijke overheden ?

4. Wat is de mening van de geachte minister daaromtrent ?

Antwoord : 1 en 2. Binnen de meeste parketten is het vervolgen van bijtincidenten met honden op basis van artikel 418-420 SW geen prioriteit. Bijtincidenten leiden in veel gevallen tot een sepot en dit is vooreerst ook een bewuste beleidskeuze. Het parket moet, gelet op het beperkt aantal magistraten in verhouding tot het groot aantal zaken keuzes maken in haar vervolgingsbeleid. In casu betreft het hier trouwens meestal feiten met een onopzettelijk karakter. Dit onopzettelijk karakter brengt mee dat deze zaken zich eerder lenen voor een afhandeling door de burgerrechtelijke rechtbank dan door een strafrechtbank, zodat sneller wordt overgegaan tot sepot, teneinde de afhandeling op burgerrechtelijk gebied mogelijk te maken.

Bijtincidenten zijn slechts beperkt strafbaar gesteld. Tot voor kort konden bijtincidenten vervolgd worden op basis van enerzijds artikel 556, 2º en 3º SW (bepalingen die betrekking hebben op het laten loslopen van gevaarlijke dieren of het niet terughouden van dieren) en anderzijds op basis van de artikelen 418, 419 en 420 SW (het onopzettelijk toebrengen van lichaamsleed).

Artikel 556, 2º en 3º betrof overtredingen die in principe vervolgd werden voor de politierechtbank, terwijl de artikelen 418, 419 en 420 wanbedrijven uitmaken die vervolgd worden voor de correctionele rechtbank.

Sinds 1 april 2005 bestaat artikel 556, 2º en 3º SW niet meer en zijn bijtincidenten in de zin van voormeld artikel slechts strafbaar voor zover deze werden opgenomen in het politiereglement van een gemeente. Ingevolge de wet van 17 juni 2004 (Belgisch Staatsblad van 23 juli 2004) werden de overtredingen van Titel X van boek II SW, waaronder ook artikel 556, 2º en 3º gedepenaliseerd met ingang van 1 april 2005. De wetgever heeft het aan de opportuniteit van de gemeentelijke overheden overgelaten om de gedepenaliseerde overtredingen op te nemen in hun politiereglement. Door de wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepaling (Belgisch Staatsblad van 29 juli 2005) werden een beperkt aantal van de voorheen gedepenaliseerde overtredingen opnieuw strafbaar gesteld. Artikel 556, 2º en 3º werd evenwel niet opnieuw strafbaar gesteld.

Sinds 1 april 2005 is dus enkel nog vervolging van bijtincidenten mogelijk op basis van de artikelen 418, 419 en 420 SW. In deze gevallen dient evenwel een fout in hoofde van de eigenaar van de hond aangetoond te worden alsook een oorzakelijk verband tussen de schade en de fout, wat een vrij hoge bewijslast op het slachtoffer legt. De vraag stelt zich of het opportuun is de eigenaar van een hond correctioneel te vervolgen wanneer deze weinig kan worden verweten en de toegebrachte schade beperkt is.

De meeste bijtincidenten worden klaarblijkelijk veroorzaakt door een gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg vanwege de bewaker (laten rondlopen of niet goed onder controle houden van een dier).

In vele gevallen wordt vastgesteld dat de bewaarder van het dier verzekerd is en wordt de schadevergoeding in het kader van de polis en/of burgerrechtelijk afgehandeld. De procedure tot het bekomen van een schadevergoeding op grond van artikel 1385 BW voor de burgerlijke rechter is minder moeilijk qua bewijslast en geeft het slachtoffer een grotere kans om een billijke schadevergoeding te bekomen.

Wanneer de verwondingen ernstig van aard zijn kan wel strafrechtelijke vervolging op basis van deze artikelen volgen. Indien bijtincidenten opzettelijk veroorzaakt worden is het de regel dat er steeds gevolg wordt gegeven aan het feit. Het is duidelijk dat de strafwaardig'heid inderdaad geval per geval moet worden geëvalueerd. Indien een strafrechtelijke inbreuk kan worden weerhouden, zal worden geoordeeld op basis van een aantal criteria : ras van de hond (gevaarlijkheid), persoon van de eigenaar, werden door de eigenaar de nodige maatregelen getroffen om gevaar te voorkomen, houding van het slachtoffer, ...

3 en 4. Het antwoord op deze vraag zit in feite vervat in het antwoord op de eerste vraag. Hierboven werd reeds gesteld dat de bepalingen die betrekking hebben op het laten loslopen van gevaarlijke dieren of het niet terughouden van dieren (artikel 556, 2º en 3º SW) bij wet van 17 juni 2004 uit het strafrecht werden gelicht en thans het voorwerp uitmaken van een eventuele gemeentelijke administratieve sanctie. Ik veronderstel dat u deze materie in gedachten had op het ogenblik van het indienen van de vraag.

In de mate dat u bij het indienen van de vraag in gedachten had dat het beleid van het openbaar ministerie er op gericht is ook de strafrechtelijke bepalingen van de artikelen 418-420 SW te laten afhandelen door de gemeentelijke overheden, kan het antwoord even kort als duidelijk zijn : de gemeentelijke overheden hebben daartoe geen enkele bevoegdheid en deze kan hun evenmin door het openbaar ministerie worden verteend. Er is derhalve nergens sprake van een omzendbrief om aan de bijtincidenten geen prioriteit te verlenen en zeker niet om de afhandeling ervan over te laten aan de gemeentelijke overheden.