Vragen en Antwoorden

BELGISCHE SENAAT


Bulletin 3-63

ZITTING 2005-2006

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers (Art. 70 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans


Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid

Vraag nr. 3-944 van mevrouw Van de Casteele d.d. 14 mei 2004 (N.)
Psychiatrische ziekenhuizen. — Kosten voor opname en behandeling. — Recht op een verhoogde tegemoetkoming na een jaar feitelijke scheiding.

Een knelpuntennota van het Verbond der verzorgingsinstellingen (VVI) wijst op een aantal problemen in verband met de betaalbaarheid en toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg.

Uit een tabel in verband met het persoonlijk aandeel in de kosten voor opname en behandeling in een psychiatrisch ziekenhuis blijkt dat er een groot verschil is tussen een gewoon verzekerde, die 557 euro betaalt voor de eerste maand opname en 416 tot 460 euro per maand voor het eerste jaar, en een invalide die recht heeft op een verhoogde tussenkomst, die slechts 157 euro per maand betaalt.

Sommige patiënten hebben om verschillende redenen geen recht op een verhoogde tegemoetkoming, hoewel hun financiële toestand even precair is als die van anderen die er wel recht op hebben.

Zo heeft een invalide die feitelijk gescheiden is, pas na 1 jaar feitelijke scheiding recht op een verhoogde tegemoetkoming omdat in die periode nog rekening wordt gehouden met het inkomen van zijn of haar partner.

Kan dit niet verlaagd worden tot 3 maanden bewezen feitelijke scheiding ?

Antwoord : De gepensioneerden, de weduwnaars en weduwen, de wezen en diegenen die invaliditeitsuitkeringen genieten, en de personen ten hunnen laste, zijn gerechtigd op een verhoogde tegemoetkoming van de verzekering, indien zij voldoen aan de inkomensvoorwaarden vastgesteld door de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit (artikel 37, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994). Bij dit in Ministerraad overlegd besluit kan de Koning immers de voorwaarden vaststellen waaronder het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming ingaat, wordt behouden of wordt ingetrokken (artikel 37, § 1, lid 2, van voornoemde wet).

Artikel 1 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 ter bepaling van de inkomensvoorwaarden en de voorwaarden in verband met de ingang, het behoud en de intrekking van het recht op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, welke bedoeld zijn in artikel 37, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, stelt dat bij het bepalen van de inkomensgrens het totaal jaarlijks bedrag van de belastbare bruto inkomens van het gezin in aanmerking wordt genomen. « Onder het voornoemde gezin van de rechthebbende moet worden verstaan, de rechthebbende zelf en de personen, bedoeld in het tweede en vierde lid » (artikel 1, § 1, lid 1, van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997). Onder het gezin worden aldus gerekend : de rechthebbende op verhoogde tegemoetkoming zelf, de echtgeno(o)t(e), de samenwonende, de personen ten laste van genoemde rechthebbende en personen ten laste van de echtgeno(o)t(e) van de rechthebbende of samenwonende (artikel 1, § 1, lid 2 en 4, van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997). Voor de vaststelling van het voornoemde inkomensgrensbedrag wordt de echtgeno(o)t(e) of samenwonende als persoon ten laste beschouwd, ook al zijn deze laatsten gerechtigden in het kader van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. Wanneer aldus de inkomensgrens wordt overschreden door samenvoeging van de bruto inkomsten van alle leden van het gezin vervalt het recht op verhoogde tegemoetkoming.

Ingeval van feitelijke scheiding wordt pas één jaar na de scheiding rekening gehouden met de nieuwe inkomenssituatie van de gerechtigde op verhoogde tegemoetkomingen (artikel 1, § 3, van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997). Deze regeling vindt haar verantwoording in het feit dat de realiteit van deze scheiding pas na verloop van tijd daadwerkelijk kan worden vastgesteld.

In de fiscaliteit vinden we een gelijkaardig principe terug. In geval van huwelijk of wettelijke samenwoning wordt een gemeenschappelijke aanslag op naam van de beide echtgenoten gevestigd (artikel 126, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen). Deze gemeenschappelijke aanslag kan pas worden opgeheven in een beperkt aantal gevallen, onder andere ingeval van feitelijke scheiding. Het Wetboek van de inkomstenbelastingen stelt in dit verband dat gemeenschappelijke aanslag (algemene regel) niet van toepassing is vanaf het jaar na dat waarin de feitelijke scheiding heeft plaatsgevonden (artikel 126, § 2, 2º, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen).

De reglementering van de verplichte ziekteverzekering hanteert hier hetzelfde principe als in het Wetboek van de inkomstenbelastingen : er kan pas rekening gehouden worden met de feitelijke situatie het jaar nadien. De parallel in beide reglementeringen vloeit voort uit de controle die de Dienst voor Administratieve Controle van het RIZIV moet kunnen uitoefenen op de inkomsten van de rechthebbenden op de verhoogde tegemoetkoming. Immers voor de vaststelling van de belastbare bruto inkomens zijn de verzekeringsinstellingen aangewezen op inkomens vastgesteld inzake inkomstenbelastingen (artikel 5, § 1, lid 3, van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997). Aan de verklaring op erewoord moet het recentste aanslagbiljet van de personenbelasting worden gehecht (artikel 4, § 1, lid 1, van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997).

Tot slot wens ik de aandacht te vestigen op het feit dat de reglementering over de verhoogde tegemoetkoming, gezien de nauwe band en de mogelijke interacties met de maximumfactuur in het kader van dit laatste wordt herzien teneinde de sociaal zwakkere een globaal doorzichtig kader van bescherming in de ziekteverzekering te kunnen aanbieden.