Vragen en Antwoorden

BELGISCHE SENAAT


Bulletin 3-63

ZITTING 2005-2006

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers (Art. 70 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans


Vice-eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken

Vraag nr. 3-4171 van mevrouw Anseeuw d.d. 20 januari 2006 (N.) :
Verkrachtingen. — Aangiften. — Vervolging.

Uit een onderzoek dat in Groot-Brittannië werd gevoerd, bleek dat één op de drie Britten vindt dat een vrouw gedeeltelijk of volledig verantwoordelijk is voor haar verkrachting wanneer ze flirt of dronken is. Één vijfde van de Britse respondenten vindt dat een vrouw medeverantwoordelijk is wanneer ze verschillende partners heeft. Meer vrouwen dan mannen vinden dat een vrouw volledig verantwoordelijk is voor een verkrachting wanneer ze dronken is.

Dit heeft belangrijke implicaties voor de gerechtsdeskundigen en de gezondheidswerkers en de wijze waarop de omgeving van het slachtoffer het best wordt geïnformeerd van de feiten. Tevens moet er worden gewerkt aan de maatschappelijke houding ten opzichte van slachtoffers van verkrachting.

Verder bleek ook uit het onderzoek dat de bevolking niet op de hoogte bleek te zijn van het effectieve aantal verkrachtingen. Uit hetzelfde onderzoek zou eveneens blijken dat er in Groot-Brittannië niet snel genoeg wordt gezocht naar gerechtelijk bewijsmateriaal. Nochtans bestaan er speciale kits voor gevallen van verkrachting, waarmee op de plaats van de misdaad stalen kunnen worden genomen. Verder zou uit het Britse onderzoek blijken dat slechts 15 % van alle verkrachtingen wordt aangegeven bij de politie.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen :

1. Hoeveel gevallen van verkrachting werden er de laatste drie jaren aangegeven bij de politie en kan de geachte vice-eerste minister de evolutie van het aantal aangiften toelichten ?

2. Uit het Britse onderzoek blijkt dat slechts 15 % van alle verkrachtingen worden aangegeven in Groot-Brittannië. Kan de geachte vice-eerste minister aangeven hoeveel dit percentage in België bedraagt ?

3. In hoeverre bestaan er richtlijnen inzake het onmiddellijk opsporen van gerechtelijk bewijsmateriaal ingeval van een aangifte van verkrachting en kunnen die worden toegelicht ?

4. Beschikt elke politiezone over gespecialiseerde onderzoekers en een standaardkit waarmee er op de plaatsen van de misdaad stalen kunnen worden genomen ingeval van een aangifte van verkrachting ? Zo neen, waarom niet en gaat de bevoegde minister hier werk van maken ?

5. Hoeveel aangiften inzake verkrachting werden respectievelijk voor de jaren 2003, 2004 en 2005 geseponeerd en welke waren de voornaamste redenen voor het sepot ?

6. Hoeveel bedraagt het percentage seponeringen op het totaal aantal aangiftes voor verkrachting ? Hoeveel aangiften voor verkrachting hebben daadwerkelijk tot een veroordeling geleid en dit voor de laatste drie jaren ?

Antwoord : Het geachte lid gelieve hierna het antwoord te vinden op haar vragen.

1. Volgens de inlichtingen die werden overgemaakt door de Nationale Politionele Gegevensbank bedraagt het aantal aangiften voor verkrachting de drie laatste jaren in het totaal : 8 109, hetzij :

2002 : 2 842;

2003 : 2 708;

2004 : 2 559.

Voor de toelichting van de evolutie van het aantal aangiften verwijs ik het geachte lid naar mijn collega minister van Justitie.

2. Volgens de inlichtingen overgemaakt door de directie van de Nationale politionele Gegevensbank blijkt dat op grond van de resultaten van de laatste « veiligheidsmonitor » van 2004, het nationaal meldingspercentage voor seksuele misdrijven dat werd weerhouden schommelt rond de 8,43 %.

4. De « Recherche » is één van de basis functionaliteiten die in elk lokaal politiekorps dienen vervuld te worden. Dit kan geschieden onder de vorm van een gespecialiseerde dienst ofwel onder de vorm van polyvalente diensten. Al naargelang de categorie van de zone, dient 7 à 10 % van de operationele capaciteit aan de « Recherche » te worden besteed. Aangezien de hoge kostprijs van de standaardkit en de delicate inhoud ervan, wordt deze ter beschikking gehouden van de politiediensten, overeenkomstig de richtlijnen die terzake worden gegeven door de Procureur des Konings binnen elk gerechtelijk arrondissement. Dit kan zowel zijn binnen bepaalde hospitalen of politiezones die door het parket zijn aangeduid. Deze richtlijnen maken het voorwerp uit van de omzendbrief Col. 10/2005 van het College van Procureurs-Generaal.

3, 5 en 6. Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik het geachte lid naar mijn collega minister van Justitie.