Vragen en Antwoorden

BELGISCHE SENAAT


Bulletin 3-60

ZITTING 2005-2006

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers (Art. 70 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans


Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid

Vraag nr. 3-3219 van de heer Vandenberghe H. d.d. 18 augustus 2005 (N.) :
Drugverslaving. — Methadonbehandeling. — Toezicht door de opvangcentra.

De Nationale Raad van de Orde van geneesheren vraagt verduidelijking bij het koninklijk besluit over de behandeling van drugsverslaafden met vervangingsmiddelen, zoals methadon en buprenorfine. Er rijzen vooral vragen over de mate waarin de opvangcentra de bij hen geregistreerde artsen moeten controleren. Sommigen menen dat de centra moeten nagaan of de arts zijn verplichtingen blijft naleven, maar anderen denken dat de centra geen toezichtsopdracht hebben en zeker niet aansprakelijk gesteld kunnen worden als één van de bij hen geregistreerde artsen een fout maakt. Daarom stelt de Nationale Raad voor om de provinciale geneeskundige commissies met het toezicht en sancties voor artsen te belasten.

Graag had ik van de geachte minister een antwoord gekregen op de volgende vragen.

1. Hoeveel opvangcentra in ons land voorzien in de behandeling van drugsverslaafden met vervangingsmiddelen zoals methadon en buprenorfine ?

2. Hoeveel artsen die patiënten met methadon of buprenorfrine behandelen werden dit jaar in de opvangcentra geregistreerd ? Hoeveel waren dat er de afgelopen vijf jaar ?

3. Hoe wil hij de onduidelijkheid die over het koninklijk besluit over methadonbehandeling is ontstaan, wegnemen ?

4. Wat vindt hij van het voorstel van de Nationale Raad om de provinciale geneeskundige commissies met het toezicht en het uitdelen van sancties voor artsen te belasten ?

Antwoord : Ik heb de eer het geachte lid als volgt te antwoorden.

1. Er bestaat in ons land voorlopig geen officieel registratiesysteem voor de behandeling van drugsverslaafden met vervangingsmiddelen. Dit heeft als gevolg dat momenteel geen volledige en betrouwbare cijfers kunnen gegeven worden, noch over het exacte aantal opvangcentra dat voorziet in de behandeling van drugsverslaafden met vervangingsmiddelen, noch over het aantal artsen dat deze middelen voorschrijft. Ik ben niettemin overtuigd van het belang van dergelijke cijfers.

Daarom heb ik recentelijk opdracht gegeven een nationaal registratiesysteem voor substitutiebehandelingen uit te werken. Hiervoor verwijs ik naar het koninklijk besluit van 19 maart 2004.

Niettemin kan ik u de resultaten geven van schattingen die werden uitgevoerd door het Instituut voor Farmaco-epidemiologie van België. Volgens deze schattingen zijn er in ons land 86 centra waar een substitutiebehandeling wordt gegeven.

2. Volgens dezelfde schattingen werken jaarlijks ongeveer 740 artsen in deze centra.

Vermits het bovengenoemd koninklijk besluit rond substitutiebehandeling dateert van maart 2004 kunnen geen gegevens worden verstrekt over het aantal geregistreerde artsen in de afgelopen vijf jaar.

3. De geformuleerde kritieken op het huidige koninklijk besluit zullen geanalyseerd worden en de nodige aanpassingen zullen desgevallend worden aangebracht.

4. Zowel de Nationale Raad van de Orde der Geneesheren als de Provinciale Geneeskundige Commissie vervullen een complementaire rol met betrekking tot het toezicht en het uitdelen van sancties aan artsen. Dit gebeurt best in nauwe samenwerking met de opvangcentra, waarvan sprake in het koninklijk besluit.