3-162

3-162

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 4 MEI 2006 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Mondelinge vraag van de heer Lionel Vandenberghe aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het gevolg dat wordt gegeven aan een colloquium inzake geestelijke gezondheidszorg dat de minister op 26 april heeft georganiseerd» (nr. 3-1117)

De heer Lionel Vandenberghe (SP.A-SPIRIT). - Vorige week nam ik deel aan het colloquium `De geestelijke gezondheid: een essentiële sector die erkend moet worden', dat de minister op 26 april organiseerde.

Ik ga ervan uit dat de minister streefde naar een zo breed mogelijke vertegenwoordiging van de sector op dit colloquium. Minstens twee sprekers beweerden niemand buiten zichzelf te vertegenwoordigen en één spreker beweerde een vereniging van 27 psychoanalytici te vertegenwoordigen. Verder bleek uit het programma niet duidelijk wie namens welke vereniging sprak. Kan de minister meedelen namens welke organisatie de sprekers uitgenodigd werden?

Volgens de Hoge Gezondheidsraad zijn er vier grote richtingen in de psychotherapeutische praktijk: de psychoanalytische, de gedragstherapeutische, de experiëntiële en de systemische. Hoe verklaart de minister de afwezigheid van de laatste drie richtingen op het colloquium?

Welke besluiten trekt hij uit deze bijeenkomst? Ik heb vastgesteld dat er slechts over één punt een consensus bestaat, namelijk de wenselijkheid om de beroepen van klinisch psycholoog, seksuoloog en orthopedagoog te regelen, met dien verstande dat deze opleidingen op zich niet volstaan om de psychotherapie te beoefenen. Er bestaat echter geen consensus over een wettelijke regeling van de psychotherapie en zeker niet over het concept van `assistenten in de geestelijke gezondheidszorg'. Deelt de minister mijn mening?

Op welke manier wil hij verder werk maken van de door hem in de `gezondheidsdialogen' aangekondigde wettelijke regeling? In welke mate wil hij daarbij de leden van Kamer en Senaat, die een wetsvoorstel hebben ingediend, betrekken?

Heeft de minister kennis genomen van het door mij en mijn collega's ingediende amendement op ons wetsvoorstel 3-689/1, dat op 21 maart 2006 aan uw kabinet werd bezorgd, waarin bij wijze van compromis een derde weg wordt voorgesteld om tot een oplossing te komen? Tot mijn verbazing werd op het colloquium amper verwezen naar dit voorstel. Wat is zijn oordeel hierover?

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - De sprekers op het colloquium werden allemaal persoonlijk uitgenodigd en hadden de vrije keuze al dan niet deel te nemen en te spreken namens een vereniging, een beroep of een stroming. Velen onder hen hebben immers meerdere functies die aanleiding konden geven tot het uiteenzetten van een standpunt op het colloquium. Ik verwijs naar hun toespraken om uit te maken wie ze vertegenwoordigden. Op mijn website vindt u een link naar een pagina waar alle toespraken te vinden zijn.

Bij de keuze van de sprekers werd in de mate van het mogelijke rekening gehouden met de stromingen en de beroepen, maar ook het met taalevenwicht. Het was uiteraard onmogelijk alle stromingen, disciplines en scholen te laten vertegenwoordigen. Bovendien was het colloquium voor iedereen toegankelijk. Ook diegenen die niet door een spreker waren vertegenwoordigd, konden op die manier hun standpunt naar voren brengen.

Het dossier wordt momenteel onderzocht. Ik ben het niet met u eens dat de assistenten in de geestelijke gezondheid principieel moeten worden uitgesloten. Uit het colloquium kunnen we concluderen dat er een algemene consensus bestaat over de noodzaak de geestelijke gezondheidsberoepen te reglementeren, maar dat iedereen een eigen opvatting heeft over hoe dat moet gebeuren.

Mijn kabinet werkt verder rond dit dossier. Ik zal later een tekst aan de regering voorstellen. Het voorontwerp van wet terzake staat volledig los van elk ander wetsontwerp met inbegrip van de resultaten van de gezondheidsdialogen die vandaag afgerond zijn.

Ik heb uw e-mail en uw tekst goed ontvangen. Het thema daarvan kwam echter niet aan bod tijdens het colloquium dat betrekking had op het voorontwerp van wet dat ik samen met mevrouw Van de Casteele en de heer Mayeur heb opgesteld. Deze tekst vormt een compromis tussen de verschillende tendensen. Hij volstond om het debat tijdens het colloquium te voeden. Ik twijfel er niet aan dat we nog de gelegenheid zullen krijgen om de parlementsleden in Kamer en Senaat, en dus ook de heer Vandenberghe, te horen.

De heer Lionel Vandenberghe (SP.A-SPIRIT). - Ik dank de minister voor het antwoord, dat me geen volledige voldoening geeft.

De minister zegt dat de sprekers namens zichzelf hebben gesproken. Sommigen, zoals de orthopedagoog, hebben dat uitdrukkelijk gezegd. De Belgische Federatie van Psychologen, die duizenden leden telt, had ook eens haar mening mogen zeggen.

Mijn grootste kritiek op het wetsontwerp betreft de opleiding van de psychotherapeuten. Men kan niet ontkennen dat de wetenschappelijke opvattingen daarover aan weerszijden van de taalgrens uiteenlopen. In het wetsontwerp is het niet `iedereen beroemd', zoals in de bekende Vlaamse film, maar `iedereen therapeut'. Als iedereen die de opleidingen volgt in aanmerking komt om psychotherapeut te worden, ben ik wel wat bang voor de toekomst.

Ik hoop dat het wetsontwerp in de commissie kan worden besproken. Ik weet dat de commissieleden van Kamer en Senaat zijn uitgenodigd. Als op hetzelfde ogenblik echter een andere vergadering plaatsvindt, kunnen wij daar niet aan deelnemen. Ik heb het colloquium beschouwd als een grote hoorzitting. Ik was blij dat ik eraan deelgenomen heb. Ik had echter vaak het gevoel aan een syndicale of politieke meeting deel te nemen en niet aan een wetenschappelijke vergadering.

De heer Rudy Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. - Er bestaan inderdaad verschillen, niet alleen tussen het Noorden en het Zuiden van het land, maar ook tussen de verschillende beroepsgroepen die zich met psychotherapie bezig houden. Die verschillen mogen niet worden onderschat.

Natuurlijk moeten we met het oog op erkenning een goede wetenschappelijke basis aan de psychotherapie geven. Tegelijkertijd moeten we het dossier met een open geest benaderen. Het zou niet goed zijn om op een rigide wetenschappelijke basis bepaalde beroepen te erkennen. Ik vraag nog wat geduld om de geesten te laten rijpen.

Ik weet ook dat er binnen de psychotherapie en de vakverenigingen verschillende stromingen bestaan. Het is niet evident om iedereen op één lijn te krijgen; dat vergt heel wat tijd en energie.