3-1598/1 (Senaat)
DOC 51 2321/001 (Kamer)

3-1598/1 (Senaat)
DOC 51 2321/001 (Kamer)

Belgische Senaat en Kamer van volksvertegenwoordigers

ZITTING 2005-2006

3 MAART 2006


Het Oostenrijks voorzitterschap van de Europese Unie (januari-juni 2006)


VERSLAG

NAMENS HET FEDERAAL ADVIESCOMITÉ VOOR DE EUROPESE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

DE HEREN MAHOUX (S) EN DE CROO (K)


I. INLEIDING

Ieder half jaar wordt de Europese Unie voorgezeten door één van haar lidstaten. Het land dat voorzitter is, leidt de vergaderingen van de Raad van de Europese Unie in Brussel en Luxemburg en organiseert vergaderingen van de Raad in de lidstaat zelf. De regeringsleider van dat land is tevens voorzitter van de Europese Raad.

Het voorzitterschap van de Raad speelt een belangrijke rol bij de sturing van het wetgevende en politieke besluitvormingsproces. Ook de ambtelijke werkgroepen ter voorbereiding op de ministeriële raden worden door het betreffende land voorgezeten. Daarnaast is de voorzitter de vertegenwoordiger van de Raad bij de andere Europese instellingen, zoals het Europees Parlement en de Europese Commissie.

De lidstaat die het voorzitterschap bekleedt, treedt verder op als de vertegenwoordiger van de EU op internationaal terrein. Dit wordt gedaan in nauwe samenwerking met de Hoge Vertegenwoordiger van de EU voor het Gemeenschappelijke Buitenlands en Veiligheidsbeleid, de heer Javier Solana, en de Europese Commissie. Ten slotte is de voorzitter de spreekbuis en het gezicht van de Europese Unie in internationale organisaties, vergaderingen en fora.

Op 1 januari 2006 nam Oostenrijk het voorzitterschap over van het Verenigd Koninkrijk. Oostenrijk zal tot en met 30 juni van dit jaar voorzitter van de Europese Unie zijn. Vervolgens zal op 1 juli 2006 Finland de rol van voorzitter van de Unie op zich nemen. Op de officiële website van het Oostenrijks voorzitterschap (www.eu2006.at) is informatie beschikbaar over onder meer de prioriteiten van het voorzitterschap, de agenda's van geplande bijeenkomsten en de verschillende beleidsterreinen waarop de Unie actief is.

Op 7 februari 2006 had op initiatief van het Federaal Adviescomité voor de Europese Aangelegenheden een gedachtewisseling over de krachtlijnen van het Oostenrijks voorzitterschap plaats tussen de leden van het Adviescomité en de heer Franz Cede, buitengewoon en gevolmachtigd ambassadeur van de Republiek Oostenrijk te Brussel. Aan deze gedachtewisseling namen eveneens de leden van de Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging van de Senaat en de Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen van de Kamer deel.

II. UITEENZETTING DOOR ZIJNE EXCELLENTIE DE HEER FRANZ CEDE, BUITENGEWOON EN GEVOLMACHTIGD AMBASSADEUR VAN DE REPUBLIEK OOSTENRIJK

Het voorzitterschap van de Europese Unie komt op een moment waarop de Unie met grote uitdagingen en problemen wordt geconfronteerd. Met het oog op een grotere continuïteit van de werkzaamheden van de Raad, werd samen met het volgende Finse voorzitterschap een gezamenlijk werkprogramma voor 2006 opgemaakt (1) .

Oostenrijk beschouwt zijn voorzitterschap als een dienst aan de Unie en de lidstaten. Dientengevolge wil het geen eigen nationale politieke agenda nastreven.

Het debat over de toekomst van de Europese Unie

De Europese Raad van juni 2005 heeft besloten tot een reflectieperiode : via nationale debatten moet met inbreng van de burgers worden nagedacht over het verdere lot van het grondwettelijk verdrag en over alle centrale vragen met betrekking tot de Europese Unie. Er heerst immers een vertrouwenscrisis : de burgers zijn niet meer overtuigd van de meerwaarde van de EU. Tijdens het Oostenrijks voorzitterschap zullen de nationale debatten geanalyseerd worden en zal een toekomstperspectief geopend worden. Er zal onder meer een « road map » voorgesteld worden die moet aangeven volgens welke procedure het grondwettelijk verdrag verder zal worden behandeld.

Financiële perspectieven en toekomstige financiering van de EU

Het akkoord over de financiële perspectieven voor de periode 2007-2013 dat de lidstaten hebben bereikt op de Europese Raad van december 2005 moet nu verder uitgewerkt worden en resulteren in een interinstitutioneel akkoord tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie. Daarvoor zijn meer dan 40 rechtshandelingen nodig.

Oostenrijk is voorstander van een versterking van de eigen middelen van de Europese Unie. De steeds meer voorkomende financiering van Europese taken met middelen uit de nationale begrotingen moet een halt worden toegeroepen. Als bron van meer eigen middelen kan gedacht worden aan een belasting op financiële kortetermijnspeculaties of het belasten van transport via lucht- of scheepvaart.

Socio-economische thema's

De centrale vraag is hoe de EU een meerwaarde kan bieden aan de burgers op het vlak van sociale en economische vraagstukken zoals werkgelegenheid en de modernisering van het socialezekerheidssysteem. Hiervoor is meer aandacht voor de Lissabon-strategie nodig. Speciale aandacht gaat eveneens uit naar onderzoek, KMO's, opleiding en het scheppen van banen voor jongeren. Ook moeten de Europese sociale partners sterker bij het beleid ter zake worden betrokken.

Dienstenrichtlijn

Het Oostenrijkse voorzitterschap hoopt dat vooruitgang kan worden geboekt ter gelegenheid van de eerste lezing door het Europees Parlement op 14-15 februari 2006, zodat nog tijdens het lopend voorzitterschap een politiek akkoord kan bereikt worden. Het is daarbij van groot belang dat een evenwicht wordt gevonden tussen de vrijmaking van de dienstenmarkt volgens het oorsprongslandbeginsel en de bescherming van bepaalde gevoelige sectoren. De richtlijn mag alleszins niet leiden tot sociale dumping.

Energie

Verschillende aspecten van de energiemarkt zoals de gewaarborgde energievoorziening en de duurzaamheid inzake energiebronnen en -gebruik worden behandeld. De recente gasruzie tussen Rusland en Oekraïne heeft het thema van de energievoorziening op de voorgrond geplaatst. Meer samenwerking met Rusland en de OPEC is nodig. Op 14 maart 2006 zal een buitengewone Raad zich buigen over een nieuw energiebeleid voor de Unie.

Europees sociaal model

Er moet gestreefd worden naar een systeem dat de voordelen van de markteconomie doet samengaan met hoge normen van sociale bescherming.

Uitbreiding

De toetredingsonderhandelingen met Bulgarije en Roemenië zijn praktisch afgesloten. Het zal er nu op aan komen om te beoordelen of beide landen hun huiswerk gemaakt hebben en klaar zijn voor toetreding op 1 januari 2007, dan wel of een uitstel van de datum van effectieve toetreding zich opdringt.

Daarnaast werd begonnen met de screening van het acquis voor Turkije en Kroatië. Ook worden de ontwikkelingen in Macedonië, dat sinds kort de status van kandidaat-lidstaat heeft, van nabij gevolgd.

Beheer van crises en rampen

De Tsunamiramp heeft aangetoond dat de coördinatie en snelheid van de Europese hulp gebreken vertoont. Daaraan moet gewerkt worden zodat de EU zichtbaarder en effectiever kan reageren bij toekomstige rampen. Daarnaast moet ook de consulaire samenwerking verbeterd worden.

Subsidiariteit

Hier stelt zich de vraag hoe het beginsel dat in de Verdragen is opgenomen, beter in de praktijk tot uitdrukking kan gebracht worden. Op 18 en 19 april 2006 zal in St-Pölten een subsidiariteitsconferentie georganiseerd worden, waar drie thema's zullen worden besproken :

— hoe kan de subsidiariteit leiden tot betere wetgeving ?

— hoe kunnen de nationale parlementen betrokken worden bij de subsidiariteitscontrole ? Het is de bedoeling een tekst voor te bereiden die uiteindelijk moet leiden tot een interinstitutioneel akkoord;

— wat is de rol van het regionale en lokale niveau ?

Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid

Het zwaartepunt ligt hier bij de stabilisering van de Balkan, de laatste onstabiele regio in Europa. De onderhandelingen over het toekomstige statuut van Kosovo worden van dichtbij gevolgd. De voorbereidingen van en de randvoorwaarden voor het referendum over de onafhankelijkheid van Montenegro worden eng opgevolgd (onder meer welk percentage aan ja-stemmen moet gehaald worden voor een geldig referendum). Ook de aanstaande verkiezingen in Bosnië-Herzegovina in oktober worden aandachtig gemonitord. Meer in het algemeen streeft het Oostenrijkse voorzitterschap ernaar om vertegenwoordigers van de Westelijke-Balkanregio zoveel mogelijk te betrekken bij de werkzaamheden van zoveel mogelijk Raadsformaties.

In Oost-Europa worden de ontwikkelingen in Wit-Rusland, Oekraïne en Moldova nauw gevolgd. Wat Rusland betreft, zal op 25 mei 2006 de halfjaarlijkse top EU-Rusland plaatshebbben. Daar zal onder meer de verdere uitwerking van de vier gemeenschappelijke ruimtes (economie, binnen- en buitenlandse veiligheid, cultuur en onderzoek) aan bod komen.

Inzake het Midden-Oosten hebben de recente gebeurtenissen een grote invloed op het EU-beleid (de verkiezingsoverwinning van Hamas in de Palestijnse Gebieden, de zaak van de Mohammed-karikaturen, het Iraanse atoomprogramma). Alles moet in het werk worden gesteld om de « Road Map » verder te realiseren.

Voor Afrika wil het Oostenrijkse voorzitterschap de in december 2005 overeengekomen Afrika-strategie ten uitvoer te brengen. Speciale aandacht gaat uit naar conflictpreventie, conflictoplossing, armoedebestrijding en goed bestuur. Aandacht gaat ook uit naar conflictgebieden. Zo zal de EU de inspanningen van de Afrikaanse Unie inzake Darfoer steunen en bijdragen tot de stabilisering van de Democratisch Republiek Congo. Wat het laatste land betreft, onderzoekt de EU of militaire steun kan gegeven worden om de komende verkiezingen goed te doen verlopen.

De transatlantische betrekkingen dienen ook vermeld te worden. In juni zal de EU-VS top plaatshebben waar onder meer de bevordering van democratie en mensenrechten, de veilige energiebevoorrading en het Midden-Oosten belangrijke gespreksthema's zullen zijn. Daarnaast moet ook de topontmoeting tussen de EU en Latijns-Amerika en de Caraïben van mei 2006 worden vermeld.

Op het vlak van het buitenlands en veiligheidbeleid is de EU een globale speler geworden. Samen met het komende Finse voorzitterschap, wil het huidige Oostenrijkse voorzitterschap zich inzetten voor het versterken van de coherentie en de doeltreffendheid van het externe handelingsvermogen van de EU. Ook de coördinatie met derde landen en internationale instellingen, zoals VN, OVSE en NAVO, moet versterkt worden.

Als besluit wenst de ambassadeur nog even in te gaan op de recente reacties in islamitische staten op de publicatie van karikaturen van de profeet Mohammed in een Deense krant. In Beiroet en Teheran werden ook de Oostenrijkse ambassades bij onlusten beschadigd. De Oostenrijkse minister van Buitenlandse Zaken heeft duidelijk gesteld dat de veiligheid van buitenlandse staatsburgers moet worden verzekerd. Tezelfdertijd veroordeelde zij de kwetsende uitspraken. We moeten er alles aan doen opdat het niet tot een strijd van beschavingen komt; dat kan alleen via dialoog en bereidheid tot gesprek. Toch moet ook op besliste wijze worden opgetreden om de veiligheid van de eigen burgers te waarborgen.

III. GEDACHTEWISSELING

Prioriteiten van het Oostenrijkse voorzitterschap

Als antwoord op de vraag van de heer Hasquin, volksvertegenwoordiger, naar de drie voornaamste prioriteiten van het Oostenrijkse voorzitterschap, vermeldt de ambassadeur, inzake interne aangelegenheden, de Lissabon-strategie (groei en werkgelegenheid), de dienstenrichtlijn (het zoeken naar een evenwicht tussen liberalisering van de markt en een hoogstaande sociale bescherming) en de toekomst van Europa, en, inzake buitenlands beleid, de Balkan (en het beleid van nabuurschap) en de top EU-Latijns-Amerika.

De toekomst van de Europese Unie

Wat het grondwettelijk verdrag betreft, wenst de heer Roelants du Vivier, voorzitter van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen van de Senaat, te weten of de evaluatie van de reflectieperiode kwesties zal inhouden die behandeld zullen moeten worden door het Finse voorzitterschap, dan wel voorstellen die in juni aan de Raad voorgelegd zullen worden.

De ambassadeur antwoordt dat het voorzitterschap momenteel wacht op reacties en adviezen van de lidstaten. Het zal naar gelang van de reacties beslissen wat het zal ondernemen, maar hoopt ten minste een « Road Map » te kunnen voorleggen die de te volgen procedure uitstippelt.

Externe betrekkingen

De heer Roelants du Vivier vraagt of de vergadering van 20 juni 2006 met Serviërs en Albanezen over Kosovo past in het raam van de zoektocht naar een definitief statuut voor Kosovo. Zal deze vergadering onder auspiciën van de EU plaatsvinden ? Wat de top EU-Rusland betreft, wenst de senator eveneens te weten of het Oostenrijkse voorzitterschap contact heeft opgenomen met het Belgische OVSE-voorzitterschap om vastgelopen conflicten (bijvoorbeeld in Moldavië) te behandelen, en of het de toestand in Tsjetsjenië zal aankaarten ?

Wat Kosovo betreft, antwoordt de ambassadeur dat de onderhandelingen zullen plaatsvinden onder toezicht van de heer Athisaari, bijzonder gezant van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Het is de bedoeling de discussie aan te vatten op grond van die onderhandelingen (bijvoorbeeld de problemen waarmee de verschillende gemeenschappen af te rekenen hebben, het probleem van de bestuurlijke autonomie van de gemeenten inzake de terugkeer van de vluchtelingen). Het voornaamste is dat beide partijen bereid zijn om te praten.

Wat Rusland betreft, werkt het Oostenrijkse voorzitterschap nauw samen met het Belgische voorzitterschap van de OVSE. De ministers van Buitenlandse Zaken van beide landen hebben deelgenomen aan werkvergaderingen waarin de vastgelopen conflicten ter sprake zijn gekomen. Evident is, dat de samenwerking van Rusland vereist is om die conflicten op te lossen. Het voorzitterschap heeft de toestand in Tsjetsjenië op de agenda geplaatst en heeft het standpunt van de EU hierover duidelijk kenbaar gemaakt.

De heer Galand, senator, vraagt wat de intenties van het voorzitterschap zijn wat betreft de hervorming van de Verenigde Naties. Hij verwondert zich over het feit dat het proces van Barcelona opgenomen is in het hoofdstuk over het beleid van nabuurschap. Het lijkt erop dat de oorspronkelijke bedoeling om van dit mediterrane beleid een volwaardig Europees beleid te maken, bekoeld is. De huidige toestand in het Midden-Oosten en de problemen met de islamitische wereld tonen aan dat dit beleid gefaald heeft. Er moet een open dialoog met de Arabische wereld tot stand komen om het conflict in het Midden-Oosten op te lossen, alsook een strikt en coherent beleid inzake mensenrechten en democratie.

De ambassadeur is het eens met senator Galand over de belangrijkheid van het proces van Barcelona voor Europa. Vanwege zijn geografische ligging is het beleid van Oostenrijk echter meer op Oost-Europa gericht.

Bureau voor de grondrechten

De heer Roelants du Vivier heeft akte genomen van het feit dat het Oostenrijkse voorzitterschap van plan is om voortgang te boeken in het dossier van het Europees Bureau voor de grondrechten. Hij vraagt of het Bureau de taken zal overnemen van het huidige Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat (waarvan het Bureau de opvolger zal zijn).

Volgens de ambassadeur is het inderdaad de bedoeling dat het Bureau de taken van het Waarnemingscentrum overneemt. Het Bureau zal ook bevoegd zijn voor informatie en analyse inzake de toestand van de mensenrechten in de EU en in derde landen.

De dienstenrichtlijn

De heer Boukourna, volksvertegenwoordiger, wil het standpunt van Oostenrijk hierover vernemen. Wil het voorzitterschap de verschillende betrokkenen bij deze richtlijn raadplegen ? Zal de aanneming van de richtlijn het werk van het voorzitterschap op het vlak van het grondwettelijk verdrag niet bemoeilijken ?

De ambassadeur deelt mee dat er ook in Oostenrijk een kloof bestaat tussen de belangen van de werkgevers en die van de werknemers. Het is evenwel belangrijk een billijk evenwicht te vinden tussen de gewettigde wens om markten te openen, onder meer via het beginsel van het land van oorsprong, en de nood aan bescherming in sommige sectoren (diensten van algemeen belang) en het afwijzen van de sociale of fiscale dumping. Het nieuwe voorstel van de Commissie zal een goede grondslag vormen voor een compromis. Als voorzitter heeft Oostenrijk de taak om het zoeken naar een constructieve oplossing die dit evenwicht in stand houdt, te vergemakkelijken. Hopelijk kan onder het huidige voorzitterschap een oplossing gevonden worden.

De heer Galand meldt dat het Belgische standpunt veel restrictiever is dan het Oostenrijkse, in het bijzonder wat betreft de grondrechten die in de Belgische Grondwet ingeschreven zijn (toegang tot een degelijke openbare dienstverlening inzake onderwijs, watervoorziening, enz.).

De heer Mahoux, senator en medevoorzitter van het Federaal Adviescomité voor de Europese Aangelegenheden, herinnert aan het Belgische standpunt : een evenwicht is nodig en sociale dumping is onaanvaardbaar.

Financiering van de Unie

De heer Galand hoopt dat de belasting op het vervoer per vliegtuig ingevoerd wordt, en dat de inkomsten daaruit aangewend zullen worden om de millenniumdoelstellingen inzake ontwikkeling te halen.

De ambassadeur merkt op dat het Oostenrijkse voorstel erin bestaat dat de inkomsten uit deze belasting opgevoerd worden op de begroting van de Europese Unie. Hij vreest echter dat vele landen zich daartegen verzetten.

Economische en sociale toestand

Wat betreft het heropstarten van de Lissabon-strategie, merkt de heer Galand op dat de Internationale Arbeidsorganisatie erkent dat de nauwe band tussen economische groei en die van de werkgelegenheid niet langer bestaat. Er moet dus een sociaal beleid uitgestippeld worden dat banen schept in de Europese Unie. Wat zijn de concrete voorstellen hierover voor de Europese Raad die in de lente plaats heeft ? In het algemeen moet er een antwoord gevonden worden op de globalisering, terwijl de Europese waarden inzake werkgelegenheidsbeleid behouden moeten blijven.

De ambassadeur verwijst naar het document dat de Europese Commissie onlangs heeft gepubliceerd (« Het nieuwe partnerschap voor groei en werkgelegenheid », Jaarverslag over groei en werkgelegenheid, 25 januari 2006). Dat document, dat aan de Europese Raad van maart 2006 wordt voorgelegd, houdt een hele reeks concrete voorstellen in die ook het Oostenrijkse standpunt weergeven. Men moet echter weten dat de Lissabon-strategie een belangrijk nationaal aspect vertoont. Het zijn dus de lidstaten zelf die deze gemeenschappelijke strategie moeten uitvoeren. Tot op heden is dat geen succes geweest. Het voorzitterschap is realistisch en hoopt in de enkele maanden waarover het beschikt, de toestand te kunnen verbeteren. Een spectaculaire doorbraak is niet haalbaar.

De heer Hasquin wil het standpunt van Oostenrijk vernemen over een mogelijke uitbreiding van de eurozone in de nabije toekomst.

De ambassadeur antwoordt dat dit in eerste instantie de Ecofin-Raad aanbelangt. Sommige lidstaten, Slovenië bijvoorbeeld, staan al heel ver en zouden de vereiste voorwaarden al snel kunnen vervullen. Elke aanvraag moet echter op grond van concrete verwezenlijkingen behandeld worden.

De heer Mahoux herinnert eraan dat het Lissabon-proces uit drie delen bestaat (economisch, sociaal, milieu) die gelijk behandeld moeten worden.

De voorzitters-rapporteurs,
PHILIPPE MAHOUX (S).
HERMAN DE CROO (K).

BIJLAGE


Bladzijden 12 tot 49 zijn slechts beschikbaar in gedrukte versie.


(1) Zie het document 16065/05 POLGEN 51 van de Raad van 22 december 2005, « Werkprogramma van de Raad voor 2006 van het Oostenrijkse en het Finse voorzitterschap ».