3-1555/1

3-1555/1

Belgische Senaat

ZITTING 2005-2006

3 FEBRUARI 2006


Wetsvoorstel tot aanvulling van de wet van 4 september 2002 houdende toewijzing van een opdracht aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn inzake de begeleiding en de financiële maatschappelijke steunverlening aan de meest hulpbehoevenden inzake energielevering, met het oog op een duidelijker omschrijving van het preventief sociaal energiebeleid

(Ingediend door mevrouw Jacinta De Roeck en de heer Bart Martens)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel beoogt een wijziging van de wet van 4 september 2002, betreffende de oprichting van het Gas- en Elektriciteitsfonds (hierna het Sociaal Fonds Energie genoemd), zodat de doelstelling omtrent het sociaal preventief energiebeleid op een duidelijker manier wordt ingeschreven in deze wet.

Het wettelijke kader van het Sociaal Fonds Energie

Sinds 1985 leveren de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (OCMW's) met behulp van het Hulpfonds van het Controlecomité voor de Elektriciteit en het Gas een belangrijke inspanning om via bemiddeling en begeleiding de schuldenlast door energie te verhelpen. In eerste instantie moet dat gebeuren voor de verbruikers die zich in een moeilijke financiële positie bevinden. Het aantal personen dat in aanmerking komt voor die acties neemt steeds toe, net zoals de complexiteit van de situatie van schuldoverlast.

Sinds augustus 2001 is op de jaarlijkse energiefactuur een bedrag te zien dat wordt afgehouden door de stroom- en gasleveranciers, de zogeheten federale bijdrage. De Belgische autonome Commissie voor Regulering van Elektriciteit en Gas (CREG) beheert verschillende energiefondsen, waaronder het Sociaal Fonds Energie. Het geld, waarvan het bedrag wordt bepaald in de twee van toepassing zijnde koninklijke besluiten van 8 juli 2003, wordt driemaandelijks doorgestort naar de OCMW's. De CREG werd opgericht om de overheid te adviseren over de organisatie van de vrijgemaakte energiemarkt. Het organiseren van toezicht en controle op de netbeheerders en de leveranciers van energie behoort eveneens tot hun takenpakket.

Het Sociaal Fonds Energie financiert een opdracht van de OCMW's. De centra moeten daarmee de begeleiding en de financiële maatschappelijke steunverlening aan de meest hulpbehoevenden inzake energielevering verzekeren. De OCMW's mogen met die middelen een dienst voor schuldbemiddeling en budgetbegeleiding opzetten. Zo kunnen ze cliënten helpen die betalingsmoeilijkheden kennen. Ze kunnen ook achterstallige energierekeningen aanzuiveren en maatregelen nemen voor een preventief sociaal energiebeleid. Helaas zijn er op het vlak van een preventief sociaal energiebeleid nog veel misvattingen. OCMW's weten niet wat ze onder die term moeten verstaan. Zij vullen slechts sporadisch dit onderdeel van de wet in : slechts 12 % van de overblijvende middelen werd in 2003 en 2004 besteed aan een preventief sociaal beleid. Dit wetsvoorstel wil het voeren van een preventief sociaal beleid dwingender inschrijven in de wet van 4 september 2002.

De wet van 4 september 2002

De wet van 4 september 2002 (hierna « de wet » genoemd) en het koninklijk besluit van 14 februari 2005 beschrijven de modaliteiten van het Sociaal Fonds Energie en diens doelstelling. De OCMW's worden belast met de budgettaire begeleiding van schuldenaars van energieleveranciers. Zij mogen ook mensen financieel ondersteunen, als de schuldenlast in sommige gevallen zo groot blijkt te zijn dat de schuldenaar die niet kan terugbetalen. De middelen die ze doorgestort krijgen van de CREG worden in eerste instantie besteed aan de loonkost van het extra aangeworven personeel (artikel 4, §§ 1 en 2 van de wet). Die extra werkkrachten kunnen ingezet worden om aan budgetbegeleiding te doen. Na aftrek van de kosten, verbonden aan de tewerkstelling van deze personeelsleden, kunnen de overige middelen besteed worden aan enerzijds de aanzuivering van onbetaalde facturen, en anderzijds aan de uitwerking van een preventief sociaal beleid (artikel 6 van de wet).

De wet voorziet in twee nieuwe opdrachten voor de OCMW's :

1. Een luik voor ondersteuning en sociale en budgettaire begeleiding van de gas- en elektriciteitsverbruikers die betalingsmoeilijkheden ondervinden.

2. In sommige gevallen van schuldenlast zal het OCMW een financiële steun kunnen toekennen om een gas- of elektriciteitsrekening geheel of gedeeltelijk aan te zuiveren, teneinde de betrokken persoon te helpen om zijn benarde financiële situatie te ontkomen.

Er lagen verschillende redenen ten grondslag om de werking van het Sociaal Fonds Energie wettelijk te verankeren. Het ging in de praktijk om de uitbreiding van het Hulpfonds van het Controlecomité van Gas en Elektriciteit, een verhoging van 7 932 590 euro naar 42 637 690 euro. Omdat het sloeg op een significante uitbreiding van het fonds, maar ook om tegemoet te komen aan Europese richtlijnen die de beheersmodaliteiten van fondsen stipuleren, vergden de werking en beheer van het Hulpfonds een wettelijk basis, i.c. de wet van 4 september 2002.

Evaluatie van het Sociaal Fonds Energie

In de beleidsnota 2004 van minister van Maatschappelijke Integratie is een evaluatie opgenomen van het Sociaal Fonds Energie, gemaakt door het Verbruikersateljee en het Observatoire du crédit et de l'endettement. Daaruit blijkt dat de OCMW's de gelden voornamelijk gebruiken voor het betalen van extra personeel (751 sociaal werkers). Voor 2002 blijkt dat 61,02 % van de subsidie, na de aftrek van de loonkost, ging naar het betalen van energieschulden voor een totaal van 8 312 000 euro. 12,1 % ging naar preventieve acties (1 647 809 euro) en 26,3 % (3 575 663) naar het opzetten van andere acties.

Voor 2003 ging 66,2 % van de resterende subsidie naar de betaling van rekeningen (10 391 000 euro). 11,3 % (1 772 975 euro) werd uitgetrokken voor preventieve acties en 21,3 % (3 341 783 euro) ging naar het opzetten van andere acties, zoals het betalen van mutualiteitsrekeningen of het voorschieten van huurwaarborgen. Voor 2002 en 2003 geldt dat de subsidies, te verdelen volgens artikel 6 van de wet, vaak naar het overnemen van energieschulden ging, en amper naar preventie van energiegebruik. Een serieuze hap uit het budget (3,57 miljoen euro) viel zelfs niet onder de bepalingen van artikel 6. De uitgaven passen binnen het takenpakket van een OCMW (bijvoorbeeld betaling van een stookoliefactuur), maar zijn niet conform de wet van 4 september 2002.

De wet voorziet in een dubbele verdeelsleutel. Geld gaat naar de aanstelling en bezoldiging van sociale werkers en naar projecten in het kader van energiepreventie. Elk OCMW krijgt 37 184 euro forfait per voltijds aangestelde werkkracht. Voor 751 sociale werkers maakt dat 27 925 184 euro, wat de grootste hap uit het totale budget betekent. De wetgever heeft beslist om de beoordeling van die relevantie — of er al dan niet terugbetaald wordt op facturen — over te laten aan de OCMW's. Op 28 februari moet er een activiteitenverslag ingediend worden door elk OCMW over de besteding van de gelden van het Sociaal Fonds Energie. De niet-gebruikte gelden en niet-gerechtvaardigde uitgaven worden dan in mindering gebracht van de toelage van het komende jaar.

De positie van de OCMW's

Er zijn geen sancties voorzien voor OCMW's die nalaten hun boekhoudkundig verslag vóór 28 februari in te leveren. Er is evenmin bepaald wat de minister kan doen, als hij vaststelt dat het boekhoudkundige verslag in gebreke blijft, of indien de OCMW's hun wettelijke verplichting om een preventief sociaal beleid te voeren niet naleven. Reden hiervoor is de ruime interpretatie die aan artikel 6 uit de wet op het Sociaal Fonds Energie kleeft. Dit maakt het moeilijk om op basis van de wet een gedeelte van het budget verplicht te besteden aan een preventief sociaal beleid.

Dit wetsvoorstel beoogt meer duidelijkheid te brengen, zonder aan de essentie van de wet te raken. De OCMW's genieten de nodige bewegingsruimte om het toepassingsgebied van de wet zelf in te vullen, hetgeen een gevolg is van het feit dat de wet eerder een kader schetst waarbinnen een sociale opdracht aan de OCMW's wordt gegeven, maar waarbij de methoden om deze opdracht te vervullen door de OCMW's zelf kunnen worden bepaald. Uit een voorgaande evaluatie blijkt ook dat OCMW's meer duidelijkheid wensen rond het voeren van een preventief sociaal beleid. Op dat vlak biedt de wet te weinig concrete richtlijnen. OCMW's moeten dit zelf kunnen invullen, maar dat is niet altijd even simpel, zeker niet voor kleinere OCMW's met een gebrek aan technische kennis. Door die onduidelijkheid in de wetgeving wordt het preventief sociaal energiebeleid pas als laatste facet aangepakt, niettegenstaande het een belangrijk onderdeel van de wet is. Daarom dient die bepaling beter omschreven te worden, zodat de definitie duidelijker wordt en de toepassing ervan dwingender.

Energiepreventie binnen de bevoegdheden van de OCMW's

In de evaluatie wordt bovendien door sommige OCMW's geopperd dat die opdracht eigenlijk niet onder hun bevoegdheid ressorteert. Zij menen dat de overheid op een andere manier invulling moet geven aan een preventief energiebeleid voor de armste gezinnen. Toch is die opdracht wettelijk onderbouwd door artikel 57 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Volgens die bepaling levert het OCMW niet alleen lenigende en curatieve steun, maar ook preventieve hulp die zowel van materiële, sociale, geneeskundige, sociaal-geneeskundige of psychologische aard kan zijn.

Dit wetsartikel rechtvaardigt een duidelijker engagement van het OCMW om ook preventief op te treden bij schuldbemiddeling. Het preventieve luik is in de wet van 4 september 2002 amper ingeschreven : artikel 6 stelt enkel dat de restgelden besteed kunnen worden aan een preventief sociaal energiebeleid. De noodzaak doet zich gevoelen om het begrip preventief sociaal energiebeleid beter te definiëren, maar ook om preventie van energieschulden in te schrijven als een opdracht van de OCMW's. In haar huidige vorm legt de wet geen enkele verplichting op om middelen te besteden aan preventie, aangezien ze enkel mogelijkheid biedt om de gelden te besteden aan ofwel aanzuiveringen van onbetaalde rekeningen ofwel aan preventief sociaal energiebeleid.

Het is duidelijk dat de OCMW's hier hun verantwoordelijkheid kunnen en moeten opnemen. Natuurlijk zal dit niet voor elk OCMW even evident blijken. Er zijn 324 OCMW's (55 %) die maar recht hebben op een halftijdse werkkracht in het kader van de wet van 4 september 2002, omdat de gemeente zeer klein is. Vooral in Wallonië is dit het geval, en voor hen is budgetbegeleiding en het onderhandelen van betalingsplannen al een grote hap uit hun takenpakket. Toch hoeft die preventie niet altijd grote financiële gevolgen te hebben. Preventieve acties kunnen ook betekenen dat er betaalbare collectieve acties rond energiebezuiniging worden gevoerd. Bovendien kan er samengewerkt worden met partners op gemeentelijk vlak, zoals de duurzaamheidambtenaar of de energiecoördinator. Dit kan kaderen in het lokaal sociaal plan, dat op het niveau van de gemeenschappen gecoördineerd wordt. Andere voorbeelden van een preventief energiebeleid zijn : de kost van energie-audits op zich nemen (premies via de gewesten), er de installatie van gesubsidieerde aanpassingen mee bekostigen, mensen in armoede wijzen op acties van andere instanties (gewesten, gemeenten en provincies), de leasing/verhuur van energiezuinige toestellen, financiële ondersteuning van energiebesparende verbouwingen, collectieve acties in het kader van de ecoteams, enz.

Ook de energiesector zelf is een partner, die dichter bij de problematiek betrokken moet worden. Zij hebben de technische bagage rond energieverbruik die vele OCMW's niet bezitten. De bevoegdheden hieromtrent zitten gewestelijk bij de distributienetbeheerders, zodat samenwerking over de institutionele grenzen nodig is. De auteurs hopen stellig dat ter zake op alle vlakken maatregelen genomen zullen worden en dat de energiesector voor zijn verantwoordelijkheid wordt geplaatst.

Zowel de gemeenten, provincies, gewesten als de federale overheid geven subsidies, premies en fiscale voordelen voor energiebesparende toestellen, duurzame verbouwingswerken, isolatiewerken en dies meer. De reeks maatregelen is lang, maar helaas moet men vaststellen dat ze niet van nut zijn voor mensen in armoede. Zij kunnen niet genieten van fiscale voordelen aangezien ze amper belastingen betalen. Bovendien gelden de meeste premies voor dure toestellen, die ondanks de premie niet binnen het budgettaire bereik van velen liggen. Mensen met een beperkt inkomen wonen vaker in slecht geïsoleerde huizen, met als gevolg een relatief hoger energieverbruik. Dat energieverbruik moet op verschillende manieren ingeperkt worden. Naast een forse verhoging van de inspanningen en middelen voor sociale huisvesting, de toepassing van de strengere Europese bouwnormen (energieprestatierichtlijn 2002/91/EG) en de betere regulering van de private woonmarkt, moet men ook proberen de energiekost zelf zo laag mogelijk te houden. Dit kan voor vele gezinnen in armoede een jaarlijkse verhoging van het inkomen vormen : een verhoging die het verschil kan betekenen tussen wel of niet uitgesloten worden van het elektriciteitsnet.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Doel van dit artikel is het preventief sociaal energiebeleid, gericht op het voorkomen van energieschulden door meer te werken op energiebesparing, duidelijker in de wet in te schrijven. De auteurs opteren ervoor om dit beginsel als lid 3 in te schrijven, om daarmee de gelijkwaardigheid te beklemtonen tussen lid 1 en lid 2. Zij zijn van mening dat dit de drie hoofdbeginselen zijn van de wet op het Sociaal Fonds Energie, en dat dit de taken zijn waarvoor het OCMW-personeel, aangeworven volgens artikel 4 van de wet van 4 september 2002, zich moet inzetten, vanuit hun functie van uitvoerders van deze wet.

De wettelijke basis om de OCMW's te belasten met energiebesparing en -preventie, ligt vervat in artikel 57, § 1, van de organieke wet van 8 juli 1976, die aangeeft dat OCMW's ook een preventieve taak te vervullen hebben. Een advies van de Raad van State (stuk Kamer, 50-1664/1) op het oorspronkelijke wetsontwerp van de wet van 4 september 2002 voorzag geen problemen met betrekking tot de terminologie « preventief sociaal beleid », net zomin als inzake de extra-taak die aan de OCMW's is toegewezen. De bijzondere wet van 8 augustus 1980 betreffende de hervorming van de instellingen, voorziet in de regionalisering van de bevoegdheid « bijstand aan personen ». Echter, artikel 5, § 1, II, 2º, b, bevat een uitzondering, waaronder artikel 57 van de organieke wet van 8 juli 1976 thuishoort. OCMW's zijn aldus gemachtigd om een preventief energiebeleid te voeren, onverminderd de gewestelijke bevoegdheden die betrekking hebben op deze materie.

Artikel 3

Uit de evaluatie van het Sociaal Fonds Energie bleek dat veel OCMW's moeite hebben met het begrip preventief sociaal energiebeleid. De ruime interpretatie van die term zet de OCMW's er amper toe aan een eigen beleid op dit terrein te ontwikkelen. Dit artikel wil tegemoetkomen aan die bekommernis en de OCMW's een duidelijke richtlijn meegeven waarop ze hun beleid kunnen afstemmen.

Jacinta DE ROECK
Bart MARTENS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 2 van de wet van 4 september 2002 houdende toewijzing van een opdracht aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn inzake de begeleiding en de financiële maatschappelijke steunverlening aan de meest hulpbehoevenden inzake energielevering, wordt aangevuld met een 3º, luidende :

« 3º het opstellen van een preventief energiebesparingsplan en bijhorende begeleiding voor personen die betalingsmoeilijkheden ondervinden met betrekking tot hun rekeningen voor gas en elektriciteit. ».

Art. 3

Artikel 6 van dezelfde wet wordt aangevuld met een derde lid, luidende :

« Onder preventief sociaal energiebeleid wordt begrepen : alle maatregelen die het vermijden van energieschulden tot doel hebben, hetzij door het energieverbruik in huishoudens te verminderen, hetzij door hulp te bieden bij de opvolging van de betalingsprocedures van gas- en elektriciteitsrekeningen. ».

8 december 2005.

Jacinta DE ROECK
Bart MARTENS.