3-1484/2

3-1484/2

Belgische Senaat

ZITTING 2005-2006

21 DECEMBER 2005


Wetsontwerp betreffende het Generatiepact


Evocatieprocedure


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN DE HEER BEKE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 7

In § 1 van dit artikel, de woorden « de volle leeftijd van 62 jaar of » doen vervallen.

Verantwoording

Zeer recent heeft het Europees Hof van Justitie (arrest Mangold/Helm) benadrukt dat elk onderscheid gestoeld op leeftijd in de arbeidswetgeving objectief moet zijn, redelijk en proportioneel, wil het niet als discriminerend beschouwd worden.

De Europese richtlijn van 27 november 2000 over de gelijke behandeling in arbeid en beroep, die discriminatie op grond van ras, geslacht en leeftijd verbiedt, moet door de lidstaten tegen eind 2006 in de nationale wetgeving worden omgezet. Artikel 6 van die richtlijn geeft de lidstaten de mogelijkheid af te wijken van het verbod op grond van leeftijd te discrimineren, voor zover dat pertinent is en evenredig om een objectieve doelstelling te realiseren. Dit geeft de nodige beoordelingsvrijheid aan de lidstaten.

De implementatie van deze richtlijn in de Belgische wetgeving is gebeurd via de antidiscriminatiewet van 2003. In deze wet is echter de uitzondering van artikel 6 niet opgenomen.

Dit belet natuurlijk niet dat door België in andere wetgeving, zoals nu in dit wetsontwerp houdende het Generatiepact, wel gebruik gemaakt wordt van artikel 6 om uitzonderingsbepalingen op te nemen.

Wat betreft deze potentiële leeftijdsdiscriminaties vinden wij dat het evenwicht moet bewaard blijven tussen wat juridisch correct en maatschappelijk wenselijk is. Van discriminatie is er pas sprake als er geen sprake is van een objectief onderscheid, waarvoor een redelijke grondslag bestaat, of wanneer het doel niet in evenwicht is met het gemaakte onderscheid. Het is dus belangrijk om ieder onderscheid, ook op het vlak van leeftijd, goed te argumenteren.

Wij erkennen dat de betrachting om mensen langer aan het werk te houden een legitieme betrachting is. Het bepalen van een leeftijdsgrens voor de verwerving van één of ander voordeel in functie van die doelstelling zal altijd iets arbitrairs hebben. Het arbitraire karakter van sommige maatregelen van onderscheid is vaak onvermijdelijk, maar als en in de mate dat het kan vermeden worden door andere maatregelen die rechtvaardiger zijn of minder discriminerend of minder arbitrair, dan moet de voorkeur gegeven worden aan die laatste maatregelen.

Om deze reden zijn wij voorstander van het gebruik van de loopbaanduur voor het toekennen van de pensioenbonus, een maatregel die rechtvaardiger en minder discriminerend is dan een louter leeftijdsverschil.

Nr. 2 VAN DE HEER BEKE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 16bis (nieuw)

Onder het opschrift « Evaluatie van de genomen maatregelen » een hoofdstuk VIIbis invoegen, dat een artikel 16bis (nieuw) omvat, luidend als volgt :

« Art. 16bis. — De Hoge Raad voor Werkgelegenheid krijgt de opdracht om te letten op de bijzondere toestand van de 50-plussers op de arbeidsmarkt en om de doeltreffendheid na te gaan van de maatregelen die genomen zijn om hen op de arbeidsmarkt te houden.

Jaarlijks brengt de Hoge Raad hierover verslag uit aan de minister van Werk en aan het Parlement, na een grondige evaluatie van de doeltreffendheid van de genomen maatregelen. »

Verantwoording

De Senaat nam deze legislatuur het initiatief tot de oprichting van een werkgroep « vergrijzing ». In het najaar 2004 en het voorjaar 2005 hebben de leden van die werkgroep zich door middel van talrijke hoorzittingen en de analyse van verscheidene studies zoals de rapporten van de Hoge Raad voor de Financiën en de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid, alsook de discussienota « Actief ouder worden » van de minister van Werk, verdiept in de problematiek van de eindeloopbaan en de vergrijzing en de economische en sociale weerslag ervan op onze samenleving. Met een aantal aanbevelingen wenste de werkgroep zowel de bevolking bewust te maken van deze problematiek als bijkomende suggesties voor het beleid te formuleren. Deze aanbevelingen werden ook besproken in de Commissie voor de Sociale Aangelegenheden in de Senaat.

Één van de conclusies was dat in het recente verleden grote vooruitgang geboekt werd op het vlak van data en analyse van het vergrijzingsvraagstuk in België. Het voortreffelijke werk van onder meer het Planbureau, de Studiecommissie voor de Vergrijzing, de Hoge Raad voor Financiën, de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid, van de FOD Sociale Zekerheid, van de parastatalen en van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek biedt daardoor een solide en geobjectiveerde basis waarop het beleid kan voortbouwen.

Belangrijk is echter dat dergelijke dataverzameling, onderzoeken en studies niet enkel leiden tot een status questionis, maar ook de reeds genomen maatregelen en hun impact evalueren. Zo bevatte het jaarverslag 2005 van de Studiecommissie voor de Vergrijzing een evaluatie van de pensioenhervorming van 1997. Het verdient daarom aanbeveling om ook in de toekomst te voorzien in een evaluatie van de maatregelen die zullen worden genomen ten gevolge van het huidige eindeloopbaandebat.

In dat opzicht zou het nuttig zijn dat de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid de opdracht krijgt om te letten op de bijzondere toestand van de 50-plussers op de arbeidsmarkt, en om de doeltreffendheid na te gaan van de maatregelen die genomen zijn om hen op de arbeidsmarkt te houden.

Nr. 3 VAN DE HEER BEKE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 30bis (nieuw)

Een artikel 30bis (nieuw) invoegen, dat luidt als volgt :

« Art. 30bis. — De Koning ontwikkelt een systeem van erkenning van de tijdens de loopbaan verworven bekwaamheden, zodat oudere werknemers hun ervaring ten nutte kunnen maken. »

Verantwoording

De Senaat nam deze legislatuur het initiatief tot de oprichting van een werkgroep « vergrijzing ». In het najaar 2004 en het voorjaar 2005 hebben de leden van die werkgroep zich door middel van talrijke hoorzittingen en de analyse van verscheidene studies zoals de rapporten van de Hoge Raad voor de Financiën en de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid, alsook de discussienota « Actief ouder worden » van de minister van Werk, verdiept in de problematiek van de eindeloopbaan en de vergrijzing en de economische en sociale weerslag ervan op onze samenleving. Met een aantal aanbevelingen wenste de werkgroep zowel de bevolking bewust te maken van deze problematiek als bijkomende suggesties voor het beleid te formuleren. Deze aanbevelingen werden ook besproken in de Commissie voor de Sociale Aangelegenheden in de Senaat.

De Senaatscommissie wil benadrukken dat met de stijging van het aantal oudere levensjaren ook een enorm potentieel vrij komt aan kennis, ervaring, vaardigheden en mogelijkheden. Deze positieve evolutie kan het best worden gevalideerd door de bevordering van het levenslang leren en door echte inspanningen inzake de opleiding van oudere werknemers.

Momenteel heeft maar één werknemer op tien tijdens zijn loopbaan toegang tot een opleiding, en dat terwijl het levenslang leren de werknemers toelaat om langer op de arbeidsmarkt te blijven, met name omdat het hun professionele mobiliteit verhoogt. Werknemers van boven de veertig worden daarbij momenteel buiten spel gezet. Er is nood aan een ambitieus beleid om deze situatie recht te zetten.

Het levenslange leren wordt al jaren naar voren geschoven als een baanbrekende maatregel die aan de behoeften van zowel werkgevers als werknemers zou voldoen. Nu moeten we dit systeem ook in de praktijk brengen.

De inspanningen voor opleiding moeten worden vergroot. Naast de gerichte inspanningen tot vermindering van de arbeidskosten, dienen bijkomende middelen geïnvesteerd te worden in de opleiding en bijscholing van de actieve bevolking. Alle bevoegdheidsniveaus zijn hierbij betrokken en zij dienen nauw samen te werken op dit essentiële punt, om werknemers op de arbeidsmarkt te houden of in te schakelen.

Naast de opleiding van de werknemers, moet er ook een systeem worden ingevoerd van erkenning van de tijdens de loopbaan verworven bekwaamheden, zodat oudere werknemers hun ervaring ten nutte kunnen maken. De initiatieven van de gemeenschappen en de gewesten moeten worden ondersteund.

Nr. 4 VAN DE HEER BEKE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 31

Het tweede lid van dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Het uitsluiten van deze groep is voor ons een uiting van een ongeoorloofde discriminatie. Dit gaat namelijk bijvoorbeeld om interim werknemers die wel al één jaar in de onderneming werken, maar niet ononderbroken een jaar dienstanciënniteit hebben.

Dit recht moet ook openstaan voor de werknemers die deze dienstanciënniteit niet hebben. Het is voor de Staat beter dat zij aan het werk blijven, dan dat zij weer werkloos zouden worden.

Nr. 5 VAN DE HEER BEKE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 35bis (nieuw)

Een artikel 35bis (nieuw) invoegen, dat luidt als volgt :

« Art. 35bis. — Er moet een controlesysteem ontwikkeld worden door de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid opdat belemmeringen voor brugpensionering niet zullen leiden tot een verhoging van het aantal zieken of oudere werklozen. Een afvloeiing naar stelsels als landingsbanen of arbeidsduurvermindering voor oudere werknemers daarentegen mag wel in aanmerking worden genomen. »

Verantwoording

De Senaat nam deze legislatuur het initiatief tot de oprichting van een werkgroep « vergrijzing ». In het najaar 2004 en het voorjaar 2005 hebben de leden van die werkgroep zich door middel van talrijke hoorzittingen en de analyse van verscheidene studies zoals de rapporten van de Hoge Raad voor de Financiën en de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid, alsook de discussienota « Actief ouder worden » van de minister van Werk, verdiept in de problematiek van de eindeloopbaan en de vergrijzing en de economische en sociale weerslag ervan op onze samenleving. Met een aantal aanbevelingen wenste de werkgroep zowel de bevolking bewust te maken van deze problematiek als bijkomende suggesties voor het beleid te formuleren. Deze aanbevelingen werden ook besproken in de Commissie voor de Sociale Aangelegenheden in de Senaat.

Het vervroegd uittreden is een cultureel geïntegreerde manier van leven geworden in de levensplanning van het individu.

We moeten de huidige generatie er absoluut van overtuigen dat zij aan het werk moeten blijven, om de intergenerationele solidariteit te vrijwaren.

De huidige tendens waarbij mensen systematisch van de arbeidsmarkt worden verwijderd door de diverse systemen van vervroegd uittreden, dient ten alle prijze gekeerd te worden.

De effectieve leeftijd waarop vervroegd op pensioen wordt gegaan, moet worden verhoogd.

Om dit te bewerkstelligen moet het verschil tussen de vervangingsinkomens en de inkomens uit werk worden vergroot, zodat werknemers worden aangespoord om zo lang mogelijk aan de slag te blijven.

Één van de vaak gebruikte systemen van vervroegd uittreden is het systeem van het brugpensioen.

Hoewel het brugpensioen gerechtvaardigd kan blijven voor mensen die hun leven lang zwaar werk hebben gedaan, of werknemers die het slachtoffer worden van een herstructurering, mag het niet langer een alternatief blijven dat net zo voordelig is als het werken zelf.

De mensen moeten beseffen dat het brugpensioen eigenlijk gebaseerd is op een werkloosheidsuitkering en dat het woord « pensioen » dus misleidend is. Het systeem van het brugpensioen zou uitsluitend nog toegepast mogen worden voor bedrijven die een echte herstructurering uitvoeren. Ook moet in dat geval de reïntegratie van de werknemer voorrang krijgen, zowel voor de werknemer als voor de werkgever. Daarnaast kan brugpensioen gerechtvaardigd zijn voor mensen die zwaar werk uitvoeren en om gezondheidsredenen geen normale carrière doorlopen. In dit verband is wel een wetenschappelijke studie nodig, om objectieve criteria vast te leggen en om ook hier eventueel misbruik te voorkomen.

Een bijkomende zorg is het voorkomen van het effect van de « communicerende vaten ». Het moet met andere woorden worden vermeden dat belemmeringen voor brugpensionering leiden tot een verhoging van het aantal zieken of oudere werklozen. Een afvloeiing naar stelsels als landingsbanen of arbeidsduurvermindering voor oudere werknemers daarentegen mogen wel in aanmerking worden genomen.

Nr. 6 VAN DE HEER BEKE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 53

Dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Dit nieuwe artikel 53 zorgt ervoor dat de bijdragen ook van toepassing kunnen zijn op pas opgestarte stelsels, ook al ligt de datum voor de inwerkingtreding van de nieuwe bijdragenregeling, maar dit zonder dat de bijdragen en inhoudingen zelf terugwerkende kracht krijgen. Dit gaat om regelingen waarvan de eerste betaling gebeurde na oktober. Dat betekent dat die regelingen weken en eerder maanden voordien werden afgesproken, wanneer nog niets bekend was van deze maatregelen.

Er moet gewezen worden op de praktijk van het sociaal overleg. Het is best mogelijk dat de reeds gesloten akkoorden waarvan de betalingen voor na 1 oktober 2005 zijn gepland, in feite het resultaat zijn van overleg dat jaren heeft geduurd.

Daarmee moet rekening worden gehouden. Het sociaal overleg is zo complex dat het onmogelijk is van de ene dag op de andere dag tot een akkoord te komen. De aldus gesloten akkoorden mogen niet door deze bepaling worden aangetast.

Nr. 7 VAN DE HEER BEKE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 69bis (nieuw)

Een artikel 69bis (nieuw) invoegen, dat luidt als volgt :

« Art. 69bis. — In hoofdstuk III van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, wordt in artikel 31, een § 4bis toegevoegd, dat luidt als volgt :

§ 4bis. De onderneming die als gebruiker 50-plussers aanwerft van een onderneming die zijn werknemers ter beschikking stelt, volgens het principe van skill pooling, zal een verlaging van de sociale bijdragen genieten.

De Koning bepaalt de nadere modaliteiten. »

Verantwoording

De Senaat nam deze legislatuur het initiatief tot de oprichting van een werkgroep « vergrijzing ». In het najaar 2004 en het voorjaar 2005 hebben de leden van die werkgroep zich door middel van talrijke hoorzittingen en de analyse van verscheidene studies zoals de rapporten van de Hoge Raad voor de Financiën en de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid, alsook de discussienota « Actief ouder worden » van de minister van Werk, verdiept in de problematiek van de eindeloopbaan en de vergrijzing en de economische en sociale weerslag ervan op onze samenleving. Met een aantal aanbevelingen wenste de werkgroep zowel de bevolking bewust te maken van deze problematiek als bijkomende suggesties voor het beleid te formuleren. Deze aanbevelingen werden ook besproken in de Commissie voor de Sociale Aangelegenheden in de Senaat.

Ondernemingen moeten worden aangemoedigd een vernieuwend en dynamisch « human resources »-beleid te voeren, waarbij rekening wordt gehouden met de ervaring van de vijftigplussers. Er moet een personeelspolitiek worden ontwikkeld die rekening houdt met de leeftijd.

Dit is cruciaal als men de senioren wil aanmoedigen om langer te blijven werken. Dit beleid moet rekening houden met de elementen die de 55-plussers onderscheiden van de andere werknemers en moet hen de kans geven een « eindeloopbaanplan » op te stellen dat hen geleidelijk naar de pensioenleeftijd zal voeren in het gewenste tempo en in een functie die aangepast is aan hun noden en wensen.

Het einde van de loopbaan moet niet meer benaderd worden vanuit het oogpunt van de volledige pensionering maar veeleer met de aanpassing van de taken aan de nieuwe mogelijkheden.

Er is ook nood aan creatieve ideeën die ervoor zorgen dat de oudere werknemers met plezier blijven werken. Een van de mogelijkheden is de invoering van een wettelijk kader voor skill pooling (ter beschikking stellen van bekwaamheden). Daartoe passen wij de wet van 1987 inzake het ter beschikking stellen van werknemers aan door een verlaging van de sociale bijdragen toe te staan voor ondernemingen die in het kader van skill pooling mensen van boven de 50 aanwerven.

Skill-pooling brengt 50+kaderleden, die in hun onderneming niet meer voltijds nuttig kunnen worden ingezet, in contact met organisaties en ondernemingen, die een tekort hebben aan hun specifieke expertise. Terwijl ze volledig in dienst blijven van hun onderneming wordt hun expertise op dagbasis ten dienste gesteld van anderen.

Volgens een onderzoek willen 75 % van de oudere werknemers een nieuwe baan. Skill-pooling bezorgt hen een nieuwe uitdaging zonder dat daardoor hun competenties voor de onderneming verloren gaan.

Skill-pooling :

— biedt een alternatief voor ontslag, brugpensioen en vervroegde uittreding;

— verlaagt de personeelskosten;

— voorkomt burn-out;

— voldoet aan de eisen van leeftijdsbewust HR beleid;

— schept nieuwe toekomstmogelijkheden voor de medewerkers;

— optimaliseert de competenties van de medewerkers;

— beantwoordt de nood aan een balans tussen leven en werken.

Nr. 8 VAN DE HEER BEKE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 71bis tot 71terdecies (nieuw)

Onder het opschrift « Hoofdstuk XX — Maatregelen tot versterking van de inspecties van buitenlandse werkgelegenheid in België » wordt een nieuw hoofdstuk XX invoegen dat de artikelen 71bis tot 71terdecies (nieuw) omvat luidend als volgt :

« Artikel 71bis

Artikel 8, eerste lid, 5º, van de wet van 5 maart 2002 tot omzetting van de richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten, en tot invoering van een vereenvoudigd stelsel betreffende het bijhouden van sociale documenten door ondernemingen die in België werknemers ter beschikking stellen, wordt opgeheven.

Artikel 71ter

In dezelfde wet wordt een artikel 8bis ingevoegd, luidend :

« Art. 8bis — De tewerkstelling van ter beschikking gestelde werknemers als bedoeld in artikel 2 van deze wet moet worden gemeld overeenkomstig de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling door de Koning bepaald krachtens artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.

De Koning kan aan categorieën van werkgevers een vrijstelling van beide aangifteverplichtingen geven, voor zover de gegevens van de werknemers op een andere wijze beschikbaar zijn, bijvoorbeeld door een aangifte overeenkomstig de sociale-zekerheidswetgeving. »

Artikel 71quater

In artikel 6ter, § 2, van het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten, wordt het 1º als volgt vervangen :

« 1º zij, voorafgaand aan de tewerkstelling van de in § 1 bedoelde werknemers, de aangifte als bedoeld in artikel 8bis van de wet van 5 maart 2002 tot omzetting van de richtlijn 96/74/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten, en tot invoering van een vereenvoudigd stelsel betreffende het bijhouden van sociale documenten door ondernemingen die in België werknemers ter beschikking stellen. »

Artikel 71quinquies

Niet-Belgische zelfstandigen die in België een werk uitvoeren of een dienst verrichten, dienen deze activiteit aan te geven, voor zover deze een door de Koning bepaalde duur overschrijdt. De Koning bepaalt welke gegevens de aangifte moet bevatten, of de aangifte aan de gemeentelijke of regionale overheid dient te gebeuren, waarbij hij dit kan laten afhangen van de grootte van de werken, de sector, maar ook een algemene regeling kan invoeren, en hij legt de wijze van aangifte vast.

De Koning kan de bestaande regelingen die een meldingsplicht opleggen, afschaffen, voor zover ze dezelfde gegevens bevatten als de in het vorige lid bedoelde aangifte.

De Koning bepaalt de wijze waarop en aan welke federale instellingen de gemeente deze aangiftes moet doorsturen.

Artikel 71sexies

De zelfstandigen die de in artikel 4 genoemde verplichting niet naleven, worden gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met een geldboete van 500 tot 2 500 euro.

Artikel 71septies

Artikel 31 § 1 tweede lid, van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, wordt opgeheven.

Artikel 71octies

In artikel 11, § 1, van het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten, worden de woorden « met geldboete van 26 tot 500 frank » vervangen door de woorden « met een geldboete van 260 tot 5 000 frank ».

Artikel 71novies

In artikel 56 van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, worden de woorden « met een geldboete van 26 tot 500 frank » vervangen door de woorden « met een geldboete van 260 tot 5 000 frank ».

Artikel 71decies

In artikel 42 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon, worden de woorden « met geldboete van 26 tot 500 frank » vervangen door de woorden « met een geldboete van 260 tot 5 000 frank ».

Artikel 71undecies

In artikel 53 van de Arbeidswet van 16 maart 1971, worden de woorden « met een geldboete van 26 tot 500 frank » vervangen door de woorden « met een geldboete van 260 tot 5 000 frank ».

Artikel 71duodecies

Artikel 8, § 1, eerste lid, van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, wordt aangevuld met de volgende zin :

« De Koning kan ondernemingen uit bepaalde sectoren een afwijking toestaan van een arbeidsmarktonderzoek, voor zover de sector een convenant heeft gesloten met de gewestelijke overheid met betrekking tot de opleiding voor en de begeleiding naar de knelpuntberoepen in de sector. De Koning bepaalt de elementen die de convenant moet bevatten, minimaal moet deze de bepaling bevatten dat de opleidingsinspanningen van de sector even hoog of hoger zijn dan voor de afwijking van het arbeidsmarktonderzoek werd toegestaan. Indien de opleidingsinspanning toch zou dalen, kan de Koning de afwijking van de verplichting van het arbeidsmarktonderzoek weer intrekken. »

Artikel 71terdecies

De gebruiker of de onderneming die voor het uitvoeren van een activiteit een beroep doet op een buitenlandse zelfstandige of een buitenlandse onderneming, is aansprakelijk voor overtredingen door de buitenlandse zelfstandige of onderneming van de Belgische fiscale, sociale en arbeidsrechtelijke wetgeving. »

Verantwoording

Sinds 1 mei 2004 is de EU uitgebreid met tien nieuwe lidstaten. Binnen de EU geldt het vrij verkeer van werknemers, goederen en diensten. De onderdanen van de nieuwe lidstaten zijn dus in principe vrij om in België arbeid in loondienst uit te voeren. De mogelijkheid werd echter geboden aan de oorspronkelijke lidstaten om overgangsbepalingen in te voeren die het vrij verkeer van werknemers beperkten, omdat gevreesd werd voor een overrompeling van de arbeidsmarkt. België heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt, zodat onderdanen van acht nieuwe landen nog geen vrije toegang hebben tot onze arbeidsmarkt. Vanaf 1 mei 2006 zullen de onderdanen van deze acht lidstaten deze vrijheid wel genieten indien het moratorium niet wordt verlengd.

Nu reeds bestaan er echter een aantal legale mogelijkheden voor de inwoners van deze landen om in ons land te werken.

— Dankzij het vrij verkeer van diensten kunnen zelfstandigen uit de EU zich in ons land vestigen.

— Hetzelfde mechanisme zorgt ervoor dat buitenlandse bedrijven diensten kunnen komen verrichten in België met hun eigen, buitenlands, personeel.

— Ten slotte is er de mogelijkheid voor een Belgisch bedrijf om gedetacheerde buitenlandse werknemers tewerk te stellen.

Deze drie wegen die op zich legaal zijn, worden echter regelmatig misbruikt om goedkope en/of geschoolde buitenlandse arbeidskrachten naar België te halen. In sommige sectoren speelt het fenomeen van de schijnzelfstandigheid. Er is de vaststelling dat in het kader van de uitvoering van opdrachten door buitenlandse bedrijven in België of in het kader van de detachering naar Belgische bedrijven, de regel dat de Belgische loon- en arbeidsvoorwaarden in dat geval van toepassing zijn, niet steeds wordt gerespecteerd. Daarnaast is er bovendien het « gewone » zwartwerk door werknemers uit het buitenland.

Deze misbruiken zijn natuurlijk erg nefast voor onze Belgische economie. De inkomstenderving voor de sociale zekerheid is groot, het risico bestaat dat de buitenlandse werknemers worden uitgebuit, of in onveilige of minstens illegale situaties moeten werken. De onrechtmatige kostenvoordelen leiden tot oneerlijke concurrentie en brengen bedrijven die de wetgeving wel respecteren, evenals hun werknemers, in een moeilijke economische positie. De constructies die worden opgezet laten de inspectiediensten vaak gefrustreerd achter, omdat de nodige wetgevende instrumenten ontbreken om een correcte handhaving mogelijk te maken.

Wat betreft de schijnzelfstandigheid wordt reeds lange tijd een wetgevend initiatief in het vooruitzicht gesteld dat criteria moet bevatten om op een sectoraal gedifferentieerde manier na te gaan of er al dan niet sprake is van zelfstandigheid of loondienst.

Inzake de versterking en de coördinatie van de inspectiediensten werden de afgelopen jaren initiatieven genomen zoals :

— de oprichting van de Federale Raad voor de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude;

— de aanwervingen in het kader van de nota « sociale solidariteit », goedgekeurd op de Ministerraad van Gembloux op 17 januari 2004;

— de verbetering van de informatica-ondersteuning.

De actualiteit toont echter dat deze inspanningen nog moeten worden voortgezet.

Ook het wettelijk instrumentarium kan nog versterkt worden, wat ook de betrachting is van dit amendement. Wij willen versterkingen aanbrengen op vijf vlakken :

— de Dimona-aangifte wordt uitgebreid naar buitenlandse werknemers van buitenlandse werkgevers, die onder een buitenlandse sociale zekerheid vallen (dit viseert de gedetacheerde werknemers);

— meldingsplicht voor zelfstandigen die in ons land werk komen verrichten;

Het doel van deze twee maatregelen is om er minstens voor te zorgen dat controle mogelijk is. De inspecties moeten uiteraard eerst weten wie in ons land werkt, voor ze kunnen controleren of dit op een wettelijke manier gebeurt.

— optrekken van de boetes vooreen aantal overtredingen. Sommige schrikken immers nauwelijks af, doordat hun bedrag veel te klein is in vergelijking met de grote opbrengsten die fraude kan genereren. Het is wenselijk om naast de strafrechtelijke boetes ook de administratieve boetes op te trekken voor de bedoelde overtredingen;

— herstel van de oude versie van een artikel van de wet in verband met terbeschikkingstellingen. De nieuwe versie zorgt immers voor een uitzondering op het verbod van terbeschikkingstelling wanneer er in tegenstelling tot de algemene regel, een uitoefening van het gezag is dat normaal aan de werkgever toekomt, waardoor er geen terbeschikkingstelling is en dus ook geen overtreding. Doordat die uitzonderingen ruim zijn en makkelijk bruikbaar voor de enkele werkgevers die te kwader trouw zijn, wordt controle haast onmogelijk.

— De versoepeling van de toekenning van arbeidsvergunningen zal ervoor zorgen dat werkgevers minder snel hun toevlucht zullen nemen tot andere legale en illegale constructies, voor de opvulling van knelpuntberoepen. Belangrijk daarbij is dat de inspanningen op het vlak van opleiding en begeleiding naar deze sectoren voor de Belgische werknemers niet verminderen, maar integendeel verder toenemen.

— Ten slotte worden gebruikers ook aansprakelijk gemaakt voor de verplichtingen inzake fiscaliteit, sociale zekerheid en arbeidsrecht van hun onderaannemers die met buitenlandse werknemers werken.

Andere bijkomende wettelijke maatregelen kunnen ongetwijfeld de voormelde maatregelen nog versterken. Ook sectorale convenanten kunnen worden afgesloten om doelgerichte inspecties mogelijk te maken. Met dit amendement willen wij een aanzet geven tot oplossing van dit probleem. De uiterste datum van 1 mei 2006 is al lang bekend en komt nu ook erg dichtbij, dus een snel een krachtdadig optreden is noodzakelijk.

Nr. 9 VAN DE HEER BEKE EN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE

Art. 132bis (nieuw)

Een artikel 132bis (nieuw) invoegen, dat luidt als volgt :

« Art. 132bis. — Alle besluiten genomen ter uitvoering van deze wet zullen ter goedkeuring worden voorgelegd aan het Parlement. »

Verantwoording

96 keer werd er in dit wetsontwerp houdende het Generatiepact een bevoegdheidsdelegatie naar de Koning gerealiseerd. Op die manier kan er niet gesproken worden van een pact, of van een echte overeenkomst. Er worden hier slechts aanzetten gegeven van regelingen die voor het grootste deel, zelfs in hun essentiële elementen, nog ontwikkeld moeten worden door de Koning.

Om deze reden willen wij dat het Parlement alle besluiten die genomen worden in uitvoering van dit wetsontwerp kan controleren.

Daarom vragen wij of ze één voor één ter goedkeuring worden voorgelegd aan het Parlement.

Wouter BEKE
Mia DE SCHAMPHELAERE.

Nr. 10 VAN DE HEER STEVERLYNCK

Art. 93bis (nieuw)

In titel VI, onder een hoofdstuk Ibis(nieuw), met als opschrift « De Zilversprong » een artikel 93bis invoegen, luidende :

« Art. 93bis. — In het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 wordt een artikel 104bis ingevoegd, luidende :

« Art. 104bis. — Voor de belastingplichtige die beroepsinkomsten verkrijgt in de zin van artikel 23, § 1, 1º tot 4º, ouder is dan 58 jaar en/of een loopbaan van 40 jaar achter de rug heeft wordt voorzien in een bijkomende aftrekbare besteding. Deze aftrekbare besteding wordt van het totaal netto-inkomen afgetrokken en leidt ertoe dat de personenbelasting vastgesteld vóór verrekening van de in de artikelen 157 tot 168 en 175 tot 177 vermelde voorafbetalingen en van de voorheffingen, het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting en de belastingkredieten vermeld in de artikelen 134 en 277 tot 296 en vóór de toepassing van de in de artikelen 157 tot 168 vermelde vermeerderingen, van de in de artikelen 175 tot 177 vermelde bonificatie en van de belastingverhogingen vermeld in artikel 444 wordt gehalveerd. De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de loopbaan van de belastingplichtige dient te voldoen om voor de aftrekbare besteding in aanmerking te komen. »

Verantwoording

In het kader van de sociaal-economische uitdagingen die op ons afkomen, meer bepaald de vergrijzingsproblematiek en de globalisering, is absoluut vereist dat er maatregelen worden genomen die de financiering van de sociale zekerheid op lange termijn veiligstellen, de loonkost afbouwen en de activiteitsgraad van 55-plussers opkrikken. Om deze objectieven gezamenlijk te verwezenlijken wordt vaak teruggegrepen naar een combinatie van een lastenverlaging op arbeid enerzijds en een nieuwe financieringsbron (algemene sociale bijdrage) of een sanering van de uitgaven (pensioenmalus) voor de sociale zekerheid anderzijds. Zelden of nooit wordt terzake een maatregel genoemd die er eveneens in slaagt de bovenstaande objectieven te realiseren maar die daarenboven vermijdt dat beroep dient te worden gedaan op een nieuwe financieringsbron van de sociale zekerheid. Het gaat meer concreet om een belastingvermindering die wordt toegekend aan alle werkenden die ouder zijn dan 58 jaar of een loopbaan van 40 jaar achter de rug hebben waardoor hun gemiddelde belastingvoet (inclusief persoonlijke sociale zekerheidsbijdragen) wordt gehalveerd.

In het voorliggende amendement wordt deze maatregel vertaald in een aftrekbare besteding die de verschuldigde federale belasting alvast halveert. Het gaat om een maatregel die zichzelf meer dan terugverdient. Een studie van het Ires (1) toont aan dat de maatregel leidt tot het verhogen van de effectieve pensioenleeftijd met maar liefst 4 jaar (2) . Vermits er op dit ogenblik weinig personen ouder dan 58 jaar op de arbeidsmarkt zijn, zal de maatregel op korte termijn een kleine budgettaire kost induceren. Daarentegen worden de werkenden aangemoedigd om niet langer te kiezen voor of in te gaan op voorstellen met betrekking tot een vervroegde pensionering. Dit leidt tot een sterke verhoging van de fiscale basis en dus ook van de belastingontvangsten voor de Staat. Ook op langere termijn overtreffen de baten de kosten, zodat de maatregel tegelijkertijd toelaat om de belastingen op arbeid verder af te bouwen. Tot slot begunstigt de maatregel alle bevolkingsgeneraties, zelfs de huidige gepensioneerden (3) (4) .

Nr. 11 VAN DE HEER STEVERLYNCK

Art. 93ter (nieuw)

Een artikel 93ter invoegen, luidende :

« Art. 93ter. — Artikel 93bis treedt in werking vanaf het aanslagjaar 2006. ».

Verantwoording

Zie amendement nr. 10.

Nr. 12 VAN DE HEER STEVERLYNCK

Art. 95

In dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

1º In het A, 1º, worden de woorden « en 2ºbis » vervangen door de woorden « van niet sub 2º en 2ºbis »;

2º B en C worden opgeheven.

Verantwoording

Het generatiepact heeft tot doel de aanvullende vergoedingen in hoofde van de werknemers zwaarder te belasten. Het ontworpen artikel 31bis WIB 1992 zal de aanvullende vergoedingen toegekend bij brugpensioen niet langer als vervangingsinkomen maar als loon aanmerken indien er geen verplichting bestaat in hoofde van de ex-werkgever om ze door te betalen bij werkhervatting bij een andere werkgever of bij het opstarten van een zelfstandige activiteit.

Hierdoor wordt op dergelijke aanvullende vergoedingen geen belastingvermindering meer toegekend. Dit loon zal tevens de belastingvermindering voor het werkloosheidsgedeelte van het brugpensioen beperken. Zowel de toekomstige als bestaande brugpensioenen zullen deze zwaardere taxatie ondergaan vanaf 2008.

De aanvullende vergoedingen die een werkgever wel moet doorbetalen bij werkhervatting worden nog wel als vervangingsinkomen aangemerkt. Uit de antwoorden van de minister van Financiën en zijn vertegenwoordiger leid ik af dat het niet in de bedoeling ligt van de regering de belastingvermindering op aanvullende vergoedingen die zullen worden doorbetaald bij werkhervatting te beperken of af te schaffen.

Art. 146 WIB 1992 zoals gewijzigd door artikel 95 van onderhavig ontwerp zal vanaf aanslagjaar 2007, inkomsten 2006, luiden als volgt :

Voor de toepassing van deze onderafdeling gelden de volgende begripsomschrijvingen :

1º « pensioenen » : pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen als vermeld in artikel 34 , met inbegrip van niet sub 2º vermelde brugpensioenen;

2º « aanvullende vergoedingen » : vergoedingen vermeld in artikel 31bis;

bis opgeheven;

3º « werkloosheidsuitkeringen » : wettelijke en extra-wettelijke uitkeringen van alle aard verkregen als volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen ten gevolge van volledige of gedeeltelijke onvrijwillige werkloosheid alsmede het inkomen verkregen voor prestaties geleverd in het kader van een PWA-arbeidsovereenkomst, voor het saldo dat overblijft na toepassing van artikel 38, § 1, eerste lid, 13º;

4º « wettelijke ziekte- en invaliditeits-uitkeringen » : uitkeringen krachtens de wetgeving betreffende de verzekering tegen ziekte of invaliditeit;

5º andere vervangingsinkomsten : vergoedingen van alle aard verkregen als volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van winst, baten of bezoldigingen met uitzondering van de sub 2º tot 4º vermelde vervangingsinkomsten.

Door de expliciete omschrijving in artikel 146, 2º, WIB 1992 van het begrip « aanvullende vergoedingen » lijken de aanvullende vergoedingen niet langer begrepen te worden in de brugpensioenen zelf (art. 146, 1º, WIB 1992) of onder de « andere vervangingsinkomsten » (art. 146, 5º, WIB 1992), zoals nu het geval is voor de aanvullende vergoedingen die worden toegekend bovenop een brugpensioen of in een « Canada dry » regeling.

Artikel 147 WIB 1992 kent een belastingvermindering toe voor « pensioenen » (art. 147, 1º WIB 1992), « andere vervangingsinkomsten » (art. 147, 1º WIB 1992), « werkloosheidsvergoedingen » (art. 147, 7º) en « wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen » (art. 147, 8º). Voor « aanvullende vergoedingen » wordt ingevolge deze wijzigingen niet langer een belastingvermindering verleend.

Doordat de « aanvullende vergoedingen » wel begrepen zijn in het netto inkomen, zullen zij bovendien de belastingvermindering van de « pensioenen » bijkomend beperken. De belastingvermindering wordt ingevolge artikel 147, 2º, WIB 1992 beperkt in verhouding van de « pensioenen » tot het netto-inkomen.

Alhoewel de regering de zwaardere taxatie van de aanvullende vergoedingen, waarbij de werkgever verplicht is tot doorbetaling bij werkhervatting, niet beoogt, leiden de wettelijke bepalingen zoals zij zullen gelden vanaf aanslagjaar 2007 tot een tegenovergestelde resultaat.

Het amendement heft de inconsistentie op tussen de oprechte bedoelingen van de regering en het dispositief in artikelen 146 en 147 WIB 1992 zoals gewijzigd door het ontwerp.

Als dusdanig herstelt het amendement de tot op heden geldende lezing waarbij de aanvullende vergoedingen deel uitmaken van het brugpensioen (art. 146, 1º) of in het geval van een « Canada-dry » regeling en vergoedingen toegekend bovenop een brugpensioen (art. 146, 5º WIB 1992).

Nr. 13 VAN DE HEER STEVERLYNCK

Art. 96

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 96. — In artikel 147 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 10 augustus 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1) in het 1º worden tussen de woorden « pensioenen » en de woorden « of andere Vervangingsinkomsten » de woorden « , werkloosheidsuitkeringen » ingevoegd;

2) het 2º wordt vervangen als volgt :

« 2º als het netto-inkomen gedeeltelijk uit pensioenen, werkloosheidsuitkeringen of andere vervangingsinkomsten bestaat : een gedeelte van het in 1º vermelde bedrag, welk gedeelte evenredig is met de verhouding tussen, enerzijds, het nettobedrag van de pensioenen en de andere vervangingsinkomsten en, anderzijds, het netto-inkomen met uitsluiting van de in artikel 31bis vermelde aanvullende vergoeding evenals, wanneer die aanvullende vergoeding, verkregen wordt, het loon dat bij de nieuwe werkgever wordt verkregen of van het inkomen dat uit een nieuwe zelfstandige beroepsactiviteit wordt verkregen; »

3) het 5º tot 8º worden opgeheven. »

Verantwoording

De ongunstige regeling met betrekking tot de « brugpensioenen nieuw stelsel » is eveneens van toepassing op de werkloosheidsvergoedingen doordat op dezelfde wijze de decumul bij de berekening van belastingvermindering werkloosheidsuitkeringen niet wordt doorgetrokken. Het amendement heft deze ongunstige berekening op ten aanzien van werkloosheidsvergoedingen.

Tevens wordt er bepaald dat de aanvullende vergoedingen de belastingvermindering voor brugpensioenen niet beperkt.

Nr. 14 VAN DE HEER STEVERLYNCK

Art. 97

Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 97. — Artikel 150 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2001, wordt vervangen als volgt :

« Art. 150. — Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden de in deze onderafdeling bepaalde verminderingen en grenzen per belastingplichtige berekend. ». »

Verantwoording

Dit amendement geeft aan hoe de decumul in de belastingvermindering voor werkloosheidsvergoedingen moet worden berekend.

Nr. 15 VAN DE HEER STEVERLYNCK

Art. 99

Het voorgestelde artikel 99, A, 2º, doen vervallen.

Verantwoording

Het amendement houdt de invoering in van de decumul bij de berekening van de belastingvermindering voor werkloosheidsvergoedingen in de Belasting van Niet-Inwoners (BNI).

Jan STEVERLYNCK.

(1) Zie Regards Economiques, nr. 32, september 2005.

(2) In de Ires-studie leidt de invoering van een asb van 5 % op alle inkomens tot een verhoging van de effectieve pensioenleeftijd van 1 jaar. De invoering van een pensioenmalus van 4 % per jaar van uittreding vóór de leeftijd van 60 jaar leidt tot gelijkaardige bevindingen.

(3) Een stijging van het arbeidsaanbod leidt tot een vermindering van de kapitaalintensiteit. Dit leidt op zijn beurt tot een verhoging van de reële intrestvoet en dus tot een hogere opbrengst van het spaargeld.

(4) In het scenario van een asb en pensioenmalus is het de generatie geboren tussen 1930 en 1950 die inlevert ten gevolge van het feit dat deze maatregelen drukken op hun pensioeninkomens. Dit effect kan voor deze categorie niet gecompenseerd worden door de lagere taxatie op arbeid.