Vragen en Antwoorden

BELGISCHE SENAAT


Bulletin 3-43

ZITTING 2004-2005

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans


Minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen Maatschappelijke Integratie

Vraag nr. 3-2204 van de heer Willems d.d. 9 februari 2005 (N.) :
Armoede. — Aantal armen in België. — Spreiding. — Maatregelen.

Een in België veel gebruikte definitie omschrijft armoede als een netwerk van sociale uitsluitingen dat meerdere gebieden van het individueel en collectief bestaan omvat (een volwaardig inkomen, onderwijs, werkgelegenheid, een evenwichtige voeding, een goede gezondheid en toegang tot mobiliteit, enz.).

Arme personen kunnen hierdoor niet deelnemen aan de algemeen verspreide leefpatronen binnen de samenleving.

Bovendien zijn ze niet in staat om deze kloof op eigen kracht te overbruggen.

Heeft de geachte minister een idee om hoeveel mensen het gaat ?

Hoe zit het met het spreidingspatroon van deze personen in België ?

Zijn er inzichten over het aantal « mensen zonder papieren » dat tot deze categorie behoort ?

Op welke manier wordt er een beleid gevoerd om het aantal te verminderen ?

Zijn er op het terrein effecten waar te nemen van het gevoerde beleid ?

Antwoord : In antwoord op haar vragen heb ik de eer het geachte lid het volgende mee te delen.

Effectief wordt in België armoede gezien als een netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt de armen van de algemeen aanvaarde leerpatronen van de samenleving. Deze kloof kunnen zij niet op eigen kracht overbruggen. In het Algemeen Verslag worden er in totaal 10 levensdomeinen opgesomd waarin die processen van sociale uitsluitingen zich manifesteren : gezin, maatschappelijke dienstverlening, participatie, huisvesting, justitie, onderwijs, tewerkstelling, gezondheid, menswaardig inkomen en sport, cultuur en vrijetijdsbesteding.

Deze uitgebreide definitie is echter moeilijk te operationaliseren tot een werkdefinitie om statistieken te verkrijgen over het aantal mensen die in armoede leven. Om de situatie en de evolutie inzake armoede in België op te volgen werd er in het kader van het Nationaal Actieplan Sociale Insluiting een set van 57 indicatoren ontwikkeld die de volgende levensdomeinen bestrijken : inkomen, arbeid, huisvesting, gezondheid, onderwijs en maatschappelijke integratie en participatie. De werkgroep indicatoren van het Nationaal Actieplan Sociale Insluiting die de indicatorenset ontwikkelde en verder uitwerkt, heeft sinds 2001 de ontwikkeling van een multi-dimensionele index in haar werkplanning staan. De universiteiten van Luik en Antwerpen zijn hierrond actief. Het blijkt echter niet evident om de waaier aan uitsluitingsproblemen op verschillende maatschappelijke terreinen in één cijfer te vatten.

Dit noodzaakt ons om voor de raming van het aantal mensen die in armoede leven terug te grijpen naar monetaire gegevens.

De meest gebruikte armoedemaat voor België (en Europa) is het armoederisico gemeten met een objectieve norm.

Het armoederisico is het percentage personen met een equivalent beschikbaar inkomen lager dan 60 % van het mediaan nationaal equivalent inkomen. Het equivalent inkomen wordt gedefinieerd als het totaal beschikbaar inkomen van het huishouden gedeeld door zijn « equivalente omvang » om rekening te houden met de omvang en de samenstelling van het huishouden. Het wordt toegekend aan elk lid van het huishouden. De laatste beschikbare cijfers dateren van 2001. Opgedeeld naar gewesten en geslacht geeft dit de volgende percentages :

BelgiëVlaams GewestWaals Gewest
Vrouwen151418
Totaal141315
Mannen121312

Een verdere opdeling naar geografische entiteiten is echter niet mogelijk omdat de steekproef dan te weinig eenheden omvat om representatief te zijn.

« Mensen zonder papieren » behoren niet tot de onderzoekspopulatie van het European Community Household Panel (ECHP) dat de bron vormt voor deze gegevens. Per definitie is deze groep van mensen moeilijk te vatten binnen zowel enquêtes als administratieve gegevens. Zij zijn immers weinig zichtbaar en meestal niet geregistreerd. Verder dan schattingen over hun aantal geraakt men dan ook niet.

Het beleid dat gevoerd wordt om het aantal mensen dat in armoede leeft te verminderen, is sinds 2001 terug te vinden in de Nationale Actieplannen Sociale Insluiting. Deze tweejaarlijkse plannen kaderen in de Europese Open Methode van Coördinatie waartoe in 2000 beslist werd in Lissabon. De Nationale Actieplannen Sociale Insluiting bundelen alle beleidsmaatregelen van de federale, gewestelijke en gemeenschapsregeringen om de ambitieuze Europese doelstelling om tegen 2010 een beslissende impact te hebben op de uitroeiing van de armoede en sociale uitsluiting te realiseren. In totaal worden er zo'n 500 beleidsmaatregelen vermeld op de hierboven vermelde 10 levensdomeinen uit het Algemeen Verslag over de Armoede. Uit een balans van het eerste Nationaal Actieplan Sociale Insluiting voor de periode 2001-2003 blijkt dat effectief 82 % van de voorgestelde maatregelen uitgevoerd wordt. Een balans van het tweede Nationaal Actieplan Sociale Insluiting voor de periode 2003-2005 wordt verwacht tegen juni 2005.

De effecten op het terrein van het gevoerde beleid zijn echter momenteel moeilijk te meten. Per beleidsmaatregel kunnen de effecten nagegaan worden. Omdat armoede echter per definitie een samenspel is van problemen die zich op verschillende levensdomeinen afspelen, is het moeilijk om de effecten van de afzonderlijke maatregelen hierop te meten. Hopelijk zal met de overgang van het ECHP naar de SILC (European Statistics on Income and Living Conditions) de betrouwbaarheid en beschikbaarheid van de indicatoren inzake armoede toenemen en het zodoende mogelijk maken dat de effecten van het gevoerde beleid sneller in kaart kunnen gebracht worden.