Vragen en Antwoorden

BELGISCHE SENAAT


Bulletin 3-39

ZITTING 2004-2005

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans


Vice-eerste minister en minister van Justitie

Vraag nr. 3-2134 van mevrouw Jansegers d.d. 24 januari 2005 (N.) :
Groepsverkrachtingen. — Meldingen. — Veroordelingen. — Maatregelen.

In december 2004 berichtte het NRC-Handelsblad over een onderzoek van het Nederlandse Studiecentrum criminaliteit en rechtshandhaving in Leiden over groepsverkrachtingen. De resultaten van dit onderzoek waren op z'n zachtst gezegd vrij schokkend. Vooral het feit dat de jonge delinquenten geen enkel berouw tonen, is verontrustend.

1. Hoeveel meldingen van groepsverkrachtingen waren er in de voorbije 10 jaar in ons land ? Beschikt de geachte minister over gegevens betreffende de geografische spreiding van deze delicten ? Beperken deze delicten zich tot grootsteden ?

2. In hoeveel gevallen kwam het tot een rechtszaak ?

3. In hoeveel gevallen kwam het tot een vrijspraak ?

4. In hoeveel gevallen liepen de daders een veroordeling op ? Werden de straffen effectief uitgevoerd ?

5. Uit het Nederlandse onderzoek bleek dat tweederde van de daders allochtone jongens zijn. Is dat ook in België zo ?

6. Uit het Nederlandse onderzoek bleek ook dat de slachtoffers altijd meisjes zijn en in driekwart van de gevallen autochtoon. Is dat in België ook het geval ?

7. In het artikel in het NRC-Handelsblad wordt verwezen naar een soortgelijke studie van het fenomeen in Brussel. Is deze studie u bekend ? Zo ja, door wie werd zij uitgevoerd en wat waren de voornaamste besluiten ervan ?

8. Werden reeds specifieke beleidsmaatregelen genomen om het aantal groepsverkrachtingen terug te dringen ? Zo ja, welke en welk resultaat hadden die maatregelen ?

Antwoord : 1 tot 6. Ik verwijs vooreerst naar mijn antwoord op de parlementaire vragen nr. 82 (Vragen en Antwoorden, Kamer, 2003-2004, nr. 29, blz. 4445) en nr. 285 (Vragen en Antwoorden, Kamer, 2003-2004, nr. 52, blz. 7894) van de heer Gerolf Annemans met betrekking tot hetzelfde onderwerp.

Wat de eerste 6 punten van uw vraag betreft, moet ik u meedelen dat er geen officiële statistieken bestaan met betrekking tot de feiten van groepsverkrachting aangezien er geen preventiecode voor de identificatie van dergelijke feiten voorhanden is. Er werd mij naar aanleiding van de eerder genoemde vragen evenwel meegedeeld dat de sectie Gezin van het parket te Brussel inderdaad reeds zaken van groepsverkrachting heeft behandeld en dat deze dossiers het voorwerp uitmaken van een verwijzing naar de correctionele rechtbank.

Naar aanleiding van de genoemde parlementaire vragen heb ik bij het College van procureurs-generaal en de statistisch analisten bij het College van procureurs-generaal en de parketten bij de hoven van beroep ook geïnformeerd naar de technische mogelijkheden en de opportuniteit met betrekking tot het creëren van een preventiecode voor de identificatie van groepsverkrachtingen om officiële statistieken te creëren. Als antwoord op deze vraag werd mij meegedeeld dat de parketten bij de rechtbanken van eerste aanleg de dossiers inzake groepsverkrachting registreren onder de preventiecode verkrachting. De betrokken dossiers worden derhalve meegeteld in de meer algemene categorie verkrachtingen, zonder dat ze kunnen worden onderscheiden. De statistisch analisten bij het college van procureurs-generaal en de parketten bij de Hoven van Beroep zijn van mening dat de creatie van een bijzondere preventiecode hier niet aangewezen is. Het plegen van een misdrijf in groep zou (binnen het informaticasysteem van de parketten) trouwens kunnen worden geregistreerd in een ander veld dan dit van de voornaamste tenlastelegging. Bovendien is het plegen van een verkrachting in groep in werkelijkheid een verzwarende omstandigheid bij de kwalificatie verkrachting. De kwalificaties en de verzwarende (of verzachtende) omstandigheden worden niet geregistreerd door de parketten, maar door de correctionele griffies zodra het vonnis is uitgesproken.

7. De studie waarnaar in het NRC-Handelsblad wordt verwezen is mij inderdaad bekend. Het betreft de recente studie, uitgevoerd op initiatief van de Universiteit te Gent, door mevrouw De Wree, onderzoekster bij de Vakgroep Strafrecht en criminologie. In deze studie wordt het daderprofiel van groepsverkrachters in kaart gebracht aan de hand van de analyse van 25 dossiers (wat neerkomt op ongeveer 103 daders) van het Brusselse parket met daarin gevallen van groepsverkrachting tussen 1999 en 2001 en de manier waarop de media daarover berichtten. Uit de studie blijkt vooreerst dat groepsverkrachters een ander profiel hebben dan wat tot nu toe werd gedacht. In plaats van georganiseerde bendes zou het gaan om toevallig gevormde groepen waarbij situationele omstandigheden een bepalende factor zijn. De loutere aanwezigheid van geschikte mededaders of van een potentieel slachtoffer blijkt in sommige gevallen te volstaan om tot verkrachting over te gaan. Opvallend is verder dat bij deze feiten de groepsdruk primeert boven het seksuele aspect van de daad; kameraadschap en druk om te presteren zijn doorslaggevende factoren. In dit onderzoek blijkt het overwegend over allochtone daders te gaan. Wat betreft de slachtoffers, heeft het onderzoek het over meisjes als slachtoffer, maar is het niet duidelijk wat hun nationaliteit is. Het gaat hier om een dermate beperkt onderzoek wat betreft aantal (25 dossiers) en wat betreft geografische spreiding (gerechtelijk arrondissement Brussel) dat we hier niet van representativiteit of van veralgemeenbaarheid kunnen spreken. Voor verdere lezing geef ik u graag de referentie van dit onderzoek. Referentie : De Wree, E., Daders van groepsverkrachting. Een daderprofiel in maatschappelijke context, MAKLU, Antwerpen/Apeldoorn, 2004, 167 p.

8. Specifieke maatregelen met betrekking tot groepsverkrachtingen werden niet genomen. Ik verwijs evenwel naar de Kadernota Integrale Veiligheid die op 30 en 31 maart 2005 werd goedgekeurd door de Ministerraad. Hierin wordt een stand van zaken gegeven van de aanpak van seksuele delinquentie in het algemeen en worden een aantal maatregelen opgesomd op preventief en repressief vlak en op het vlak van de nazorg ten behoeve van de slachtoffers.