Vragen en Antwoorden

BELGISCHE SENAAT


Bulletin 3-30

ZITTING 2004-2005

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid

Vraag nr. 3-1162 van mevrouw de Bethune d.d. 15 juli 2004 (N.) :
Kinderrechten. — Regeringsbeleid. — Legislatuur 2003-2007. — Beleidsdoelstellingen.

In juli 2003 trad een nieuwe federale regering aan.

Echter, in het regeerakkoord wordt nergens verwezen naar de noodzaak van een federaal kinderrechtenbeleid. Dit is ten zeerste betreurenswaardig.

Immers, sinds 15 januari 1992 is in België het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind van kracht.

Daarnaast bepaalt de wet tot instelling van een jaarlijkse rapportage over de toepassing van het Verdrag inzake de rechten van het kind (wet van 4 september 2002, Belgisch Staatsblad van 17 oktober 2002), dat de regering het Federaal Parlement jaarlijks op de hoogte houdt van haar beleid terzake.

Dit verslag wordt uitgebracht in de vorm van een voortgangsnota met een specifiek actieplan en houdt een evaluatie in van de maatregelen die werden genomen. Het omvat, naast een verslag over het kinderrechtenbeleid van de regering in zijn geheel, ook deelverslagen per departementen over de maatregelen die werden genomen en de actiemogelijkheden (artikel 2 van de wet van 4 september 2002).

Dit wettelijk kader bepaalt voldoende dat het federale kinderrechtenbeleid een horizontaal beleid is. Elke federale minister, regeringslid, staatssecretaris en overheidsdienst heeft binnen het eigen bevoegdheidspakket de verantwoordelijkheid om het kinderrechtenbeleid te bewaken en een kindvriendelijke dimensie toe te passen.

Graag had ik vernomen :

1. wat zijn uw beleidsdoelstellingen inzake kinderrechten voor deze legislatuur;

2. hoe hebben deze zich geconcretiseerd in 2003 ?

Antwoord : Ik heb de eer het geachte lid het volgende antwoord mee te delen.

Sociale Zaken

1. Wat mijn belangrijkste beleidsdoelstellingen inzake kinderrechten betreft voor het jaar 2004, verwijs ik het geachte lid naar het antwoord dat ik gegeven heb op de parlementaire vraag nr. 3-1141 van 15 juli 2004 betreffende mijn strategische doelstellingen inzake kinderrechten voor 2004.

Mijn belangrijkste beleidsdoelstellingen inzake kinderrechten voor de volgende jaren van deze legislatuur zijn de volgende, op het vlak van de volgende takken van de sociale zekerheid.

Gezinsbijslag voor werknemers en gewaarborgde gezinsbijslag

A. Invoering van de adoptiepremie in artikel 1, zevende lid, van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag.

Een koninklijk besluit zal het bedrag en de toekenningsvoorwaarden van een adoptiepremie, gelijk aan die waarin is voorzien in de werknemersregeling, vaststellen.

B. Aanpassing van de bepalingen van de voormelde samengeordende wetten met betrekking tot het recht op kinderbijslag voor het ontvoerde kind

Een ontwerp van koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 69, § 2bis, van de samengeordende wetten zal de bepalingen van de ministeriële omzendbrief nr. 572 van 3 augustus 2001 met betrekking tot de betaling van de kinderbijslag ten behoeve van ontvoerde kinderen overnemen en instanties toevoegen waarbij een aangifte van de ontvoering kan gedaan worden. Een ontwerp van koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 102, § 1, eerste lid, van de samengeordende wetten zal de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers met de betaling van de kinderbijslag belasten, indien er ten gevolge van de ontvoering geen rechthebbende meer is. Een ontwerp van ministerieel besluit tot bepaling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt toegekend uit hoofde van personen die slachtoffer zijn van de ontvoering van het kind, zal de voorwaarden bepalen waaronder de kinderbijslag wordt toegekend uit hoofde van personen die slachtoffer zijn van de ontvoering van het kind.

C. Recht op de bijkomende sociale kinderbijslag : wijzigingen van de bepalingen met betrekking tot de hoedanigheid van rechthebbende met personen ten laste

Het koninklijk besluit van 12 april 1984 tot uitvoering van de artikelen 42bis en 56, § 2, van de samengeordende wetten bepaalt wat er moet verstaan worden onder « rechthebbende met personen ten laste » om recht te hebben op de bijkomende sociale kinderbijslag voor langdurig arbeidsongeschikten en werklozen en voor gepensioneerden. Dit koninklijk besluit van 12 april 1984 zal grondig herzien en vereenvoudigd worden in het voordeel van de gezinnen en dus ook voor de rechtgevende kinderen.

D. Aanpassing van de voorwaarden om rechtgevend te zijn op kinderbijslag als student : de bachelor-masterstructuren

Ingevolge de richtlijnen van de Europese Unie tot harmonisatie van het hoger onderwijs in Europa en tot internationale erkenning van de diploma's, dienen de Gemeenschappen hun onderwijsdecreten aan te passen. In de nieuwe opgelegde bachelor-masterstructuren wordt de omvang van opleidingen uitgedrukt in studiepunten. Voor de berekening ervan wordt niet alleen rekening gehouden met uren les maar ook met uren verwerkingstijd, examentijd, zelfstudie, verhandelingen en andere. Contacturen, dit wil zeggen het aantal lesuren dat verstrekt wordt, gelden dus niet meer als norm om de studieduur te bepalen. Bovendien worden, door het semesterexamensysteem, blokken vakken gebundeld per semester en kan er grote discrepantie bestaan tussen lesuren in verschillende semesters. De huidige criteria voor de toekenning van kinderbijslag aan universiteit- en hogeschoolstudenten, zoals vastgelegd in het koninklijk besluit van 30 december 1975 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt, zijn niet meer bruikbaar bij invoering van de nieuwe onderwijsstructuren. Er zijn dus een algehele herziening en een grondige herdenking noodzakelijk van dit koninklijk besluit van 30 december 1975.

Deze vraag is zonder voorwerp wat betreft de overige takken van de sociale zekerheid die onder mijn bevoegdheid vallen.

2. Wat mijn beleidsdoelstellingen inzake kinderrechten betreft die zich in 2003 hebben geconcretiseerd, verwijs ik het achtbare lid naar het antwoord dat ik gegeven heb op de parlementaire vraag nr. 3-1057 van 15 juli 2004 betreffende de belangrijkste concrete beleidsmaatregelen en acties die ik genomen heb in 2003, die ter bevordering zijn van de rechten van het kind.

Volksgezondheid

1 en 2. Er werd gekozen om de vragen met de nrs. 1057-1141-1162 gesteld op 15 juli 2004 door het geachte lid de Bethune over hetzelfde onderwerp, met name de toepassing van de rechten van het kind, gelijktijdig te behandelen in het volgende voorstel van antwoord.

Dit voorstel van antwoord is geformuleerd op basis van de bijdragen van de verschillende Directoraten-Generaal van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.

Het spreekt voor zich dat bij alle beleidsmaatregelen die van de Federale Overheidsdienst (FOD) Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu uitgaan, steeds rekening gehouden wordt met de rechten van het kind, indien deze van toepassing zouden zijn.

— Allereerst lever ik de nodige inspanningen, in samenwerking met deze FOD (DG 1) om een beleid te bevorderen dat de naleving van de rechten van het kind in de ziekenhuisinstellingen garandeert.

Het specifieke karakter van de zorgverlening voor gehospitaliseerde kinderen en hun familie, conform het « Handvest van de rechten van het gehospitaliseerde kind » (Leiden, 1988, zie bijlage 1) is sinds lang erkend en deels vertaald in de erkennings- en kwaliteitsnormen voor de diensten pediatrie, intensieve neonatologie en kraamkliniek. Als voorbeeld kan men de gegevens aanhalen van de « Jaarlijkse statistische enquête van de ziekenhuizen » voor 2001. Van de 108 acute ziekenhuizen met een erkende pediatriedienst vermeldt 90 % over de vereiste infrastructuur te beschikken om één van de ouders in staat te stellen de kamer van het gehospitaliseerde kind te delen, 90 % vermeldt over een speellokaal voor kinderen te beschikken, 60 % verklaart dat in onderwijs is voorzien voor de gehospitaliseerde kinderen, 90 % zegt een techniek van bloedafname te gebruiken die aangepast is aan kinderen, 60 % verklaart te beschikken over specifieke pediatrielokalen op de spoedgevallendienst (zie website FOD op het adres : http://www.health.fgov.be/vesalius).

In het raam van de bevoegdheden van DG1 wordt er nagedacht over de invoering van zorgprogramma's voor gehospitaliseerde kinderen. Deze programma's moeten een garantie zijn voor pediatrische zorg van optimale kwaliteit in de zin van het voorgestelde handvest, die gefocust is op de specifieke behoeften van het kind in het ziekenhuis.

Dit denkwerk gebeurt in overleg met de gemeenschappen en gewesten.

— Vanaf juli 2003, neemt deze FOD alsook actief deel aan overleg met de Europese Commisie over een voorstel tot verordening inzake pedriatische geneesmiddelen, om het in handel brengen van geneesmiddelen voor kinderen te begunstigen.

Dit om te verzekeren dat de nieuwe en de reeds gecommercialiseerde geneesmiddelen voor kinderen volledig aangepast zijn aan de specifieke noden van die bevolkingsgroep, eveneens met inachtneming van de internationaal erkende normen betreffende de bescherming van minderjarigen ten opzichte van het medisch-wetenschappelijk onderzoek.

— Het Federaal Borstvoedingscomité, opgericht binnen DG 1 neemt actief deel aan de bevordering van borstvoeding tijdens het verblijf in de kraamkliniek, waar 98 % van de geboorten zijn geconcentreerd.

Ter gelegenheid van de Wereldweek van de borstvoeding (1 tot 7 oktober 2003) heeft het Comité een poster uitgegeven alsook een inventaris van de hulpmiddelen die in België bestaan inzake borstvoeding, teneinde de verschillende initiatieven te coördineren. De poster en de inventaris zijn verspreid bij de betrokken gezondheidswerkers.

Specifiek is dit jaar een proefproject opgestart bedoeld om steun te verlenen aan de tenuitvoerlegging van het actieplan « Baby Vriendelijke Ziekenhuizen Initiatief » van de WGO en Unicef.

— De bescherming van kinderen tegen het tabaksgebruik, zowel actief als passief, behoort tevens tot mijn doelstellingen. Ik heb om deze reden de verkoop van tabak aan jongeren, jonger dan 16 jaar verboden in het federaal plan ter bestrijding van tabaksgebruik dat ik in januari 2004 heb gepresenteerd op de ministerraad. Het wetsontwerp dat deze maatregel bevat (wetsontwerp tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten) is in juli goedgekeurd door het Parlement en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd. Dit ontwerp bevat ook de mogelijkheid distributieautomaten aan te passen teneinde de toegang van jongeren te verminderen. Ik heb er tevens over gewaakt dat er supplementaire inspecteurs werden aangeduid om er zeker van te zijn dat het rookverbod in publieke plaatsen wordt gerespecteerd.

Momenteel is men bezig met de tenuitvoerlegging van de nieuwe maatregelen.

— Ik zou tevens mijn deelname willen melden en deze van de FOD aan de Interministeriële Conferentie Leefmilieu-Gezondheid, georganiseerd door de WGO, juni 2004, teneinde het recht van kinderen te bevorderen om op te groeien en te leven in een gezond milieu.