3-718/1

3-718/1

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

27 MEI 2004


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, door middel van de invoering van maatregelen inzake de gevaarlijke honden

(Ingediend door de heer Christian Brotcorne)


TOELICHTING


1. INLEIDING

Elk jaar worden in België duizenden mensen door honden gebeten. Dat blijkt uit een symposium dat de federale minister van Volksgezondheid in 2000 heeft gehouden. Voor het ogenblik is het bijzonder moeilijk het aantal slachtoffers precies te schatten. De statistische gegevens zijn bijzonder onvolledig en het is des te moeilijker ze te verzamelen, omdat de slachtoffers vaak geen klacht indienen of niet meteen naar een ziekenhuis of hun huisarts gaan waar die gegevens en het vastgestelde soort beet stelselmatig worden opgetekend.

Volgens een enquête die professor Nolens van de KUL in 1999 heeft uitgevoerd, zouden elk jaar echter ongeveer 35 000 mensen worden gebeten. De verzekeringsinstellingen ramen de kosten inzake burgerlijke aansprakelijkheid met betrekking tot honden op meer dan 21 miljoen euro. Dat bedrag is vastgesteld op grond van een evaluatie van de medische kosten voor patiënten in ambulante verzorging of in opname, alsook voor de vergoedingen wegens arbeidsongeschiktheid of in het kader van een gezinsverzekering (1).

Die gegevens worden bevestigd door de resultaten van recent in Zwitserland uitgevoerde studies. In 1998 werd de frequentie van verwondingen door hondenbeten die door een huisarts zijn verzorgd, geschat op 192 per 100 000 inwoners. Een in 1984 in Bern verrichte studie op basis van een telefoonenquête kwam zelfs uit op een verwachting van 1 098 hondenbeten per 100 000 inwoners per jaar; de verwondingen konden daarbij gaan van een lichte beet tot een ernstige wonde (2).

Voorts brengt de pers geregeld verslag uit over dramatische ongevallen waarbij rechtstreeks honden betrokken zijn, maar ook over situaties waarin de honden als strijdwapen worden gebruikt. Die herhaalde ongevallen hebben er verschillende Europese landen toe gebracht een wetgeving in te voeren of de bestaande wetgeving in verband met de zogenaamde gevaarlijke honden te verstrengen.

Omdat in België op federaal vlak daarover geen wetgeving bestaat, proberen de gemeenten op grond van de nieuwe gemeentewet van 1992 die ongevallen te voorkomen : dat doen ze door reglementen uit te vaardigen, gaande van het aanlijnen en muilkorven op openbare plaatsen voor de gevaarlijk gebleken honden tot het verbod voor de burgers van één gemeente om bepaalde hondensoorten te houden. Die diversiteit aan reglementen vormt op zich een pleidooi voor de opstelling van een federale wetgeving.

2. STUDIES IN VERBAND MET HET GEVAAR VAN HONDEN

a) In België uitgevoerde studies

De meest recente studie dateert van 2002 en is uitgevoerd door professor Kahn (3). Zijn enquête is gebaseerd op de analyse van 100 gevallen van kinderen die door een hond zijn gebeten en die zich bij de spoeddienst van een ziekenhuis in Franstalig België hebben gemeld. Dit onderzoeksveld is bijzonder interessant, omdat uit de studies in het algemeen blijkt dat kinderen en adolescenten het vaakst het slachtoffer zijn van ongevallen met honden. Volgens de in de inleiding vermelde Zwitserse studies zou het om 60 % van de gevallen gaan. Zelfs al is het door professor Kahn onderzochte aantal gevallen aan de lage kant, dankzij die eerste studie komen toch een aantal essentiële bevindingen naar voren, waarmee bij de opstelling van elke regelgeving rekening moet worden gehouden :

­ in verband met de plaats van de beet : 65 % van de beten doen zich in de privé-kring voor, en meer bepaald bij het kind thuis; slechts 35 % van de beten worden daarbuiten toegebracht;

­ in verband met de graad van vertrouwdheid met de hond : als het beetincident zich thuis voordoet, kent het kind de hond in 93,8 % van de gevallen. Als het ongeval op de openbare weg gebeurt, kent het kind de hond in 71,4 % van de gevallen niet;

­ in verband met het gedrag van het slachtoffer : in het algemeen blijkt een thuis vastgestelde beet door het gedrag van het kind in de hand te zijn gewerkt;

­ in verband met het hondenras : in 28 % van de gevallen gaat het om herdershonden, in 11 % om rottweilers, in 9 % om labradors en in 6 % om foxterriërs;

­ in verband met de ernst van de beet : op de 100 geanalyseerde gevallen moesten 18 kinderen na een aanvankelijke behandeling met antibiotica, inenting en hechting, worden opgenomen; bijna één op vijf moet worden opgenomen en in 22 % van de gevallen gaat het om gezichtsverwondingen. Voor 86 % van de kinderen is hoe dan ook medische follow-up nodig en in iets mindere mate psychologische nazorg.

b) In Europa uitgevoerde studies

De waarnemingen van professor Kahn bevestigen de bevindingen in de studies die in verschillende EU-landen zijn uitgevoerd (4).

­ In verband met het betrokken hondenras : de lijsten van betrokken hondenrassen zijn op zijn minst heterogeen. Zonder onderscheid staan in de top tien : de Duitse herdershond (5), de rottweiler, de dobermann, of de gezelschapshonden zoals de cocker, de jack russell, de labrador en bastaardhonden;

­ in verband met de plaats van het ongeval : het overgrote deel van de ongevallen doet zich thuis voor met een voor het slachtoffer bekende hond : het gaat in het algemeen om 60 % van de gevallen. Slechts een gering aantal ongevallen doet zich op de openbare weg voor;

­ in verband met het gedrag van het slachtoffer : in een heel groot aantal gevallen zijn de honden al dan niet bewust door het slachtoffer geprovoceerd (6). Uit diverse studies is in al te veel gevallen gebleken dat de eigenaar niet in staat was zijn hond correct te leiden of hem een bepaald gedrag op te leggen (7). Zijn houding heeft in elk geval een niet onbetekenende invloed op de aard en de ernst van het ongeval.

c) Rekening houden met de conclusies van de ethologische studies

De conclusies van die studies pleiten onontkoombaar voor een « personalistische » aanpak van het hondengedrag, wat vanuit ons standpunt een wet- of regelgevend initiatief uitsluit waarbij bij voorbaat een specifieke lijst van hondenrassen of hondensoorten wordt veroordeeld.

Deze keuze is ook die van de Europese dierenartsenfederatie, die zich geregeld kritisch uitlaat in verband met ontoereikend en ondoeltreffend beleid inzake het vraagstuk van de gevaarlijke honden. De federatie wijst erop dat het in eerste instantie een individueel probleem betreft inzake de opvoeding en de gedragingen van zowel het baasje als de hond : agressief gedrag valt niet te herleiden tot een probleem dat specifiek tot één bepaald hondenras of tot één bepaalde hondensoort beperkt zou zijn. Vandaar haar voorstel om een onderscheid te maken tussen de verschillende honden van eenzelfde ras of van eenzelfde soort.

Desondanks stond de strekking van de voornaamste wetgevende initiatieven haaks op de terzake aangereikte wetenschappelijke adviezen. Vanaf 1991 ontwikkelt Groot-Brittannië, met de goedkeuring van de zogenaamde Dangerous dog act, een bijzonder bestraffend wettelijk raamwerk dat erop gericht is bepaalde rassen systematisch uit te roeien door een politiek van sterilisatie. Tien jaar later is de efficiëntie van voormelde wet nog lang niet aangetoond : de zogenaamd verboden honden werden verder gefokt in sluikfokkerijen, wat heeft geleid tot tal van gerechtelijke geschillen (8). Nederland gaat dezelfde toer op door in 1993 bij wet het fokken en het houden van honden van het type pitbull te verbieden. Sedert 2000 geldt in Duitsland een wettelijk verbod om dit hondentype te fokken of te bezitten. Op de recente wet die in Frankrijk in 1999 van kracht werd, was evenzeer heel wat kritiek te horen over de uitvoerbaarheid en de haalbaarheid ervan. Net als de vorige, verbiedt ook deze wet honden aan te kopen en gebiedt ze de verplichte systematische sterilisatie van vechthonden die gelijkgesteld kunnen worden met het type « dogachtige ».

3. BELEIDSMATIGE VASTSTELLING

In 1998 had federaal minister van Landbouw Karel Pinxten een ministerieel besluit opgesteld, met een lijst van 13 als gevaarlijk aan te merken hondenrassen, waartegen een aantal specifieke registratiemaatregelen moesten worden genomen (9). De eigenaars van die honden moesten zorgen dat de hond uiterlijk 8 weken na de geboorte werd geïdentificeerd en geregistreerd middels de inplanting van een microchip. Vertoonde een hond die niet op die lijst van het ministerieel besluit voorkwam, toch een zodanige agressiviteit dat hij mogelijk een gevaar voor de mensen betekende, dan kon de burgemeester de eigenaar van de hond gelasten het dier te laten identificeren en registreren onder de vermelding « vechthond ».

Om procedurele redenen heeft de Raad van State voormeld besluit vernietigd. Sindsdien heerst er op federaal vlak een juridisch vacuüm : er werd immers geen enkele maatregel ter vervanging van het vernietigde besluit uitgevaardigd. Alleen is een aantal initiatieven uitgegaan van sommige gemeenten, maar die maatregelen lopen nogal uiteen van de ene gemeente tot de andere. Die situatie doet een aantal vragen rijzen omtrent de rechtszekerheid en de regelgevende coherentie die de burger mag eisen. Tegen die achtergrond lijkt een wetgevend initiatief noodzakelijk.

4. VOORSTEL

Ons wetsvoorstel strekt ertoe een evenwicht tot stand te brengen tussen het streven om eenieder een behoorlijke rechtszekerheid te bieden en terzelfder tijd iedereen de mogelijkheid te laten de hond van zijn keuze te bezitten. Het komt er dus op aan de gulden middenweg te vinden tussen een beleid waarbij men willekeurig bepaalde rassen met de vinger wijst en de gemeentelijke aanpak waarbij men maar laat betijen. Daartoe is het noodzakelijk een wettelijk raamwerk uit te werken dat toepasselijk is op de gedragingen van honden die een gevaar voor de veiligheid van mensen kunnen opleveren, en erop gericht is die gedragingen te voorkomen.

Daartoe menen wij dat het van essentieel belang is :

­ een modulerend onderscheid te maken op het vlak van de graad van gevaarlijkheid van de hond : gaat het bijvoorbeeld om een eerste of een tweede bijtincident ? Dat onderscheid is geenszins fysiologisch van aard, maar steunt op het vastgestelde gedrag van de hond;

­ een gegevensbank op te richten waarin alle gegevens opgeslagen zijn die het mogelijk maken het dier op te sporen. Die gegevensbank ­ die ook medische en gedragsgerelateerde informatie omvat ­ geldt als een echt hondenpaspoort. Op die manier biedt ze heel wat meer informatie dan de summiere identificatiegegevens, zoals thans het geval is. Wat dient nu precies onder gedragsgerelateerde gegevens te worden verstaan ? Het gaat daarbij om de vermelding, in het centrale register, van het feit of de hond al dan niet een potentieel gevaarlijk karakter vertoont. Al die gegevens worden opgeslagen in de reeds wettelijk omschreven microchip;

­ de rol te versterken van de gemeentelijke overheid, die als politieke entiteit het dichtst bij de mensen staat en bij uitstek in aanmerking komt om, steunend op de deskundigheid van de daartoe aangewezen dierenarts, de procedure tot vaststelling van een gevaarlijke hond uit te voeren en de overeenstemmende administratieve straffen op te leggen;

­ te voorzien in een andere procedure al naargelang de hond voor het eerst dan wel bij herhaling risicovol gedrag vertoont. In het eerste geval is de burgemeester bevoegd om die maatregelen te nemen die worden geacht de bescherming van de bevolking te waarborgen en de herhaling van het risicogedrag te voorkomen. Zo de hond, ondanks die maatregelen, opnieuw gevaarlijk gedrag vertoont, komt het de rechtbank toe te beslissen wat met de hond moet gebeuren. In beide gevallen zullen de beslissingen pas na raadpleging van een dierenarts worden genomen teneinde het gedrag van de hond op een objectieve wijze te beschrijven;

­ te voorzien in regelgeving met betrekking tot de strafrechtelijke aansprakelijkheid van nalatige hondenbazen. Gelet op de idee dat het gedrag van een hond uiteindelijk wordt bepaald door de wijze waarop men ermee omgaat, is het noodzakelijk de hondenbezitters voor hun verantwoordelijkheid te plaatsen.

COMMENTAAR BIJ DE ARTIKELEN

Artikel 2

In 2000 vond een colloquium plaats over de problematiek van de agressiviteit van honden. Een van de conclusies ervan luidde dat men ervoor moest zorgen dat de informatie met betrekking tot het gedrag van honden wordt ingezameld en vlot kan doorstromen.

Dit artikel maakt dankbaar gebruik van het bij wet ingestelde centraal register waarin de gegevens worden opgeslagen die uitsluitend betrekking hebben op de identiteit van de hond. Het strekt ertoe dat ministerieel besluit wettelijk nauwkeuriger te onderbouwen en de toepassingssfeer ervan uit te breiden tot de verplichting om de medische en gedragsgerelateerde gegevens kenbaar te maken. Die door de BVIRH (Belgische Vereniging voor Identificatie en Registratie van Honden) ingezamelde informatie zal als een echte en volledige identiteitskaart van de hond gelden.

Aan de hand van een specifieke, in het raam van dit wetsvoorstel ingestelde procedure, zal de gegevensbank waarin de gegevens van elke hond opgeslagen zijn, melding maken van het kenmerkende gedragsprofiel van het dier.

Artikel 3

Het voorgestelde artikel 9bis

Het onderscheid tussen gevaarlijke en potentieel gevaarlijke honden, alsmede de respectieve omschrijvingen ervan, zijn deels gebaseerd op de « California dangerous dog law », die terzake model kan staan en waarnaar specialisten in agressiviteit van honden vaak verwijzen.

Dat tussen gevaarlijke en potentieel gevaarlijke honden een onderscheid wordt gemaakt vindt zijn rechtvaardiging in het feit dat het wetenschappelijk noch dierenethologisch is aangetoond dat de agressiviteit van een hond op basis van strikt fysiologische elementen kan worden vastgesteld. Dit wetsvoorstel beperkt zich dan ook niet tot welbepaalde hondensoorten of hondenrassen. Het wetsvoorstel heeft betrekking op alle honden, zonder enige uitzondering.

Men kan diverse graden van gevaarlijkheid definiëren. Bij een ernstige beet heeft men het over een potentieel gevaarlijke hond. Vindt binnen een welbepaalde tijdsspanne een tweede bijtincident plaats, dan heeft men het over een gevaarlijke hond. In dat verband voorziet de California dangerous dog law in een periode van 36 maanden.

Professor Kahn maakt een onderscheid tussen diverse soorten beten : in opgaande lijn van intensiteit is er het knijpen, het hematoom, de schram en de scheurwonde. Ook al wijst het knijpen op een verhoogde agressiviteit van de hond, toch achten we het opportuner ons toe te spitsen op de ernstige verwonding, gaande van hematoom tot de spierscheuring en de scheurwonde.

Honden die worden getraind om te bijten met het oog op de handhaving van de openbare orde en op hulpverlening aan personen, met name blinden of rolstoelpatiënten, vallen niet onder de toepassingssfeer van dit wetsvoorstel.

Het voorgestelde artikel 9ter

Dit artikel bepaalt welke personen de databank moeten voeden wanneer een hondenbeet wordt vastgesteld. De bepaling heeft tot doel zo veel en zo volledig mogelijke gegevens in te zamelen.

Het voorgestelde artikel 9quater

Dit artikel bepaalt dat de burgemeesters onmiddellijk in kennis moeten worden gesteld van het feit dat een potentieel gevaarlijke hond zich op het grondgebied van hun gemeente bevindt; de verblijfplaats van de eigenaar of de houder van de hond bepaalt over welke gemeente het gaat.

Vervolgens zijn de burgemeesters verplicht onverwijld een deskundige aan te stellen om een rapport op te maken en aanbevelingen te doen. Indien zulks mogelijk is, stelt de gemeente een dierenarts aan die door de Orde der Dierenartsen als gedragsdeskundige is erkend, hetzij omdat hij een erkende opleiding heeft gevolgd, hetzij omdat hij volgens de Orde over de terzake vereiste ervaring beschikt. Bedoeling is dat de gemeentelijke overheid, wanneer een ongeval met een hond wordt gemeld, zo snel mogelijk over een professioneel advies kan beschikken, om aldus een passende en efficiënte administratieve beslissing te kunnen nemen.

Voor de wijze waarop de hond onder toezicht wordt geplaatst, is men te rade gegaan bij de Franse wetgeving. In het besluit van 21 april 1997 betreffende het onder toezicht plaatsen van bijt- of krabgrage dieren, bedoeld in artikel 232-1 van het Franse Veldwetboek, wordt immers gepreciseerd dat het dier 15 dagen onder toezicht dient te worden geplaatst, en dat het driemaal door zijn eigenaar of houder dient te worden aangeboden bij dezelfde sanitaire dierenarts. Dat eerste bezoek dient overigens plaats te vinden binnen 24 uur nadat het dier heeft gebeten, en het tweede uiterlijk de zevende dag na de beet.

Het begrip « opvoeding van de hond » verdient de voorkeur boven het begrip « dressuur ». Die term heeft een ruimer toepassingsgebied en omvat aldus meer dan de al te restrictieve « pakwerkdressuur ». Die opleiding moet in het ideale geval worden gevolgd door personen die deel uitmaken van de dagelijkse entourage van de hond. De dierenarts-expert moet in zijn rapport echter aangeven welk gezinslid die opleiding in ieder geval moet volgen.

Het toegangsverbod tot bepaalde openbare plaatsen dient de gemeente te compenseren door ruimten aan te leggen waar het dier vrij kan rondlopen. Anders zou het verbod, ook al is het tijdelijk, het onevenwichtige gedrag van de hond ­ die dagelijks werkelijk moet kunnen rennen ­ in de hand kunnen werken.

Het voorgestelde artikel 9quinquies

Dit artikel heeft betrekking op de gevallen waarin een hond binnen een periode van 36 maanden meer dan één keer bijt. In die gevallen wordt de na één bijtincident opgelegde administratieve procedure vervangen door een gerechtelijke procedure. Bij de behandeling op tegenspraak van de zaak kan de rechter strengere maatregelen nemen ten aanzien van de betrokken hond en/of de eigenaar, dan wel de houder ervan, teneinde te voorkomen dat het als gevaarlijk bestempelde gedrag zich nogmaals voordoet en de veiligheid van de bevolking te vrijwaren.

Het voorgestelde artikel 9sexies

Het is van wezenlijk belang strenger op te treden tegen de personen die door hun gedrag hebben bewezen dat ze de hond niet als een gezelschapsdier, maar wel als een wapen beschouwen.

Het voorgestelde artikel 9septies

Deze bepaling beoogt de gemeentelijke overheid in staat te stellen via specifieke maatregelen in te spelen op de feiten die zich in de gemeente voordoen. Aldus sluit dit wetsvoorstel bijvoorbeeld niet uit dat de gemeenten reglementen kunnen uitvaardigen betreffende het al dan niet aanlijnen of het dragen van een muilband op bepaalde plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek. De gemeente kan echter in geen geval maatregelen uitvaardigen die alleen van toepassing zijn voor welbepaalde hondenrassen of -soorten.

Artikel 4

Het eerste lid beoogt de responsabilisering van de eigenaars of de houders van honden. Uit verschillende statistische onderzoeken blijkt immers dat sommige ongevallen zich waarschijnlijk niet hadden voorgedaan indien de meester de juiste houding had aangenomen ten aanzien van de hond of indien hij er beter op had gelet.

De wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren voorziet overigens reeds in sancties voor het organiseren van en het deelnemen aan dierengevechten, met name een gevangenisstraf van 1 tot 3 maand en een geldboete van maximum 1 000 euro. Aangezien wij van mening zijn dat het africhten van een hond met het oogmerk een mens te doden een vergrijp is dat zwaarder doorweegt dan het africhten van het dier om deel te nemen aan hondengevechten, zou voor de eerstgenoemde overtreding een sanctie van minstens 5 jaar gevangenisstraf en/of een geldboete van minimum 2 500 euro moeten kunnen worden opgelegd.

Christian BROTCORNE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren wordt een artikel 7bis ingevoegd, luidende :

« Art. 7bis. ­ Er wordt een gegevensbank opgericht voor de identificatie en de registratie van honden. De voor de volksgezondheid bevoegde minister kan het beheer van die gegevensbank overdragen aan een door hem daartoe erkend rechtspersoon.

De Koning bepaalt de nadere regels inzake de oprichting, het bijwerken, het beheer en de financiering van die gegevensbank. Hij wijst de personen of instanties aan die toegang hebben tot die gegevensbank.

De identificatiefiche van de hond bevat de gegevens omtrent zijn identiteit en gedrag, alsook de sanitaire gegevens. ».

Art. 3

In dezelfde wet wordt een Hoofdstuk IIbis ingevoegd, bestaande uit de artikelen 9bis tot 9septies en luidende :

« Hoofdstuk IIbis ­ Het houden van gevaarlijke honden

« Art. 9bis. ­ Iedere hond die een persoon bijt of ernstig verwondt, wordt een potentieel gevaarlijke hond genoemd. Onder « ernstige verwonding » moet een lichamelijke verwonding worden verstaan die een bloeduitstorting, een verwonding of een scheurwond veroorzaakt, dan wel een medische interventie vereist.

Iedere hond die binnen een periode van 36 maanden twee keer of meer het in het eerste lid aangegeven gedrag vertoont, wordt een potentieel gevaarlijke hond genoemd.

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op politiehonden, douanehonden, legerhonden, door de hulpdiensten ingezette honden en assistentiehonden. ».

Art. 9ter. ­ Elke politieagent die een gedraging als bedoeld in artikel 9bis vaststelt, moet de informatie terzake onverwijld mededelen aan de beheerder van de bij artikel 7bis ingestelde gegevensbank.

Elk gerecht waarbij een vordering wordt ingesteld met betrekking tot de aansprakelijkheid voor een hondenbeet moet de informatie terzake onverwijld mededelen aan de beheerder van de bij artikel 7bis ingestelde gegevensbank.

Elke verzekeringsmaatschappij die een verzoek tot schadeloosstelling wegens een hondenbeet ontvangt, moet de informatie terzake onverwijld mededelen aan de beheerder van de bij artikel 7bis ingestelde gegevensbank.

De beheerder van de gegevensbank tekent de informatie op bij de gegevens over het gedrag van de betrokken hond.

Art. 9quater. ­ De beheerder van de gegevensbank moet aan de burgemeester onmiddellijk alle gegevens bezorgen over de hond bij welke een potentieel gevaarlijke gedraging is vastgesteld.

De burgemeester wijst, krachtens artikel 143 van de nieuwe gemeentewet en op kosten van de eigenaar of de houder van de betrokken hond een dierenarts-expert aan. De expert is belast met het toezicht op de betrokken hond gedurende een door de minister bepaalde tijdspanne. Dat toezicht houdt voor de eigenaar of de houder van de hond de verplichting in de hond ten minste driemaal door de dierenarts-expert te laten onderzoeken.

Na afloop van de toezichtstermijn, alsmede op grond van het verslag dat de dierenarts-expert heeft opgesteld en de aanbevelingen die hij heeft gedaan, legt de burgemeester bij politiebesluit en op kosten van de eigenaar of de houder van de betrokken hond, maatregelen op ter voorkoming van elke vorm van gevaar voor de integriteit en de veiligheid van mensen en goederen. Zulks kan erin bestaan :

­ de in het verslag van de expert aangewezen betrokkene(n) te verplichten cursussen in hondenopvoeding te volgen;

­ de hond verplicht aan te lijnen en/of een muilband te laten dragen op de openbare weg en op voor het publiek toegankelijke plaatsen;

­ de hond de toegang te ontzeggen tot bepaalde voor het publiek toegankelijke plaatsen, op voorwaarde dat de gemeentelijke overheid ruimten bepaalt waar de hond wel vrij mag rondlopen;

­ de hond te laten steriliseren of castreren.

De beheerder van de bij artikel 7bis van deze wet ingestelde gegevensbank wordt onverwijld in kennis gesteld van het politiebesluit.

De eigenaar of de houder die zich niet naar het politiebesluit voegt, kan een geldboete van 100 euro tot 500 euro opgelegd krijgen.

Art. 9quinquies. ­ De beheerder van de gegevensbank moet aan de procureur des Konings onmiddellijk alle gegevens bezorgen over de hond bij welke op grond van artikel 9bis, tweede lid, van deze wet een gevaarlijke gedraging is vastgesteld.

Wanneer de procureur des Konings in kennis wordt gesteld van een in artikel 9bis, tweede lid, bedoelde gedraging moet hij voor het dossier op basis van het verslag van een daartoe aangewezen gerechtsdeskundige een onderzoek starten.

Na verhoor van een dierenarts-expert, van al degenen wier verhoor de procureur des Konings nuttig acht alsmede van de eigenaar of de houder van de hond, dagvaardt hij de eigenaar of de houder van de hond om te verschijnen voor de bevoegde politierechtbank.

De rechtbank kan besluiten de volgende maatregelen te nemen :

­ de hond laten steriliseren of castreren;

­ op de hond euthanasie laten toepassen;

­ de eigenaar of de houder van de hond veroordelen tot de straf waarin artikel 36ter van deze wet voorziet. ».

Art. 9sexies. ­ Eenieder die werd veroordeeld op grond van artikel 36 ter, tweede lid, is het niet langer toegestaan een hond onder zich te houden, noch ermee om te gaan.

Art. 9septies. ­ Onverminderd de in dit hoofdstuk vervatte bepalingen en de bepalingen inzake assistentiehonden, kunnen de gemeenten aanvullende maatregelen treffen, op voorwaarde dat ze niet alleen gelden voor bepaalde hondenrassen. »

Art. 4

In dezelfde wet wordt een artikel 36 ter ingevoegd, luidende :

« Art. 36ter. ­ Onverminderd de toepassing van strengere straffen bepaald bij het Strafwetboek, wordt gestraft met een geldboete van 100 euro tot 500 euro, de eigenaar of de houder van de hond die door zijn houding de in artikel 9bis bedoelde gedraging heeft vergemakkelijkt of daartoe heeft bijgedragen.

Onverminderd de toepassing van strengere straffen bepaald bij het Strafwetboek, wordt gestraft met een gevangenisstraf van vijf tot tien jaar en een geldboete van 2 500 tot 5 000 euro, of tot een van die straffen alleen, eenieder die honden heeft afgericht teneinde ze mensen te laten aanvallen. »

3 maart 2004.

Christian BROTCORNE.

(1) Xavier Serwy, « La responsabilité des « chiens dangereux » et l'incidence économique de leurs sinistres », Symposium over de problematiek van gevaarlijke honden, gehouden in 2000 op initiatief van de federale minister van Volksgezondheid.

(2) « Chiens dangereux. Des mesures ciblées et efficaces ». Stellingname met voorstellen van de werkgroep « Chiens dangereux », Zwitserland, 2001.

(3) Kahn A., « Child victims of dog bites treated in emergency departments : a prospective survey », in Eur. J. Pedatr., 2003, 162, blz. 254-258. Interessant om te weten is ook dat dezelfde professor de psychologische effecten van hondenbeten bij kinderen heeft geanalyseerd : het blijkt dat meer dan de helft van de gebeten kinderen psychologische gevolgen ondervinden zoals posttraumatische stress. Dit artikel zal binnenkort verschijnen in het Amerikaanse tijdschrift « Journal of Pediatrics », onder de referentie : « Peters V, Sottiaux M. Appelboom J, Kahn A., « Posttraumatic stress disorder following dog bites in children. Journal of Pediatrics 2004; 144 ». Tot slot is zopas een derde studie ter publicatie voorgelegd aan een Europees tijdschrift, waarbij de prevalentie van hondenbeten bij kinderen wordt beschreven. Uit een telefoonenquête bij meer dan 10 000 gezinnen, blijkt dat in Franstalig België jaarlijks 22 kinderen op 1 000 door een hond worden gebeten.

(4) De bevindingen in dit hoofdstuk komen uit de conclusies van verschillende studies zoals : J. Unshelm, « The problem of the danger of dogs : a study of incidents with dogs in a large city », 1993; G. Rettinger, « Facial injuries caused by dog bite », 1995; B. Klaassen, « Does the dangerous dogs act protect against animal attacks : a prospective study of mammalian bites in the accident and emergency department », 1996; enzovoort.

(5) In een in Spanje (La Coruña) over een periode van 10 jaar verrichte studie bleek 38 % van de beten toe te schrijven aan Duitse herdershonden, 35 % aan kruisingen van herdershondenrassen, en de resterende 27 % aan gezelschapshonden en « gevaarlijke » honden.

(6) In 1994 is uit een in Atlanta verrichte studie gebleken dat 46 % van de honden waren opgehitst alvorens te bijten.

(7) Uit een in Munchen over een periode van 5 jaar uitgevoerde studie is gebleken dat meer dan 50 % onbekwaam waren om een hond te leiden en te sturen.

(8) Uiteenzetting van Dominique Braye, Frans senator en rapporteur van het wetsontwerp van 1999, tijdens een in 2001 in Frankrijk georganiseerde studiedag over gevaarlijke honden.

(9) Ministerieel besluit van 21 oktober 1998 houdende bijzondere maatregelen voor de identificatie en de registratie van bepaalde categorieën van honden, Belgisch Staatsblad, 29 oktober 1998.