3-639/2

3-639/2

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

27 APRIL 2004


HERZIENING VAN DE GRONDWET


Herziening van artikel 67 van de Grondwet

(Verklaring van de wetgevende macht,
zie het « Belgisch Staatsblad » nr. 128,
tweede uitgave, van 10 april 2003)

Voorstel van bijzondere wet tot aanvulling van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, teneinde uitdrukkelijk te bepalen wanneer het mandaat van de leden van de gemeenschaps- en gewestraden eindigt

Wetsvoorstel tot aanvulling van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, teneinde uitdrukkelijk te bepalen wanneer het mandaat van de leden van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap eindigt


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE INSTITUTIONELE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DE HEER BROTCORNE


INHOUD


  1. Inleiding
  2. Bespreking
    1. De twee wetsvoorstellen van de heer Istasse c.s. nrs. 3-481 en 3-482
    2. Nota van de dienst Juridische Zaken en de Dienst Wetsevaluatie van de Senaat
    3. Voorstel tot herziening van artikel 67 van de Grondwet van de heer De Decker c.s. nr. 3-639
  3. Stemmingen

I. INLEIDING

Dit voorstel tot herziening van artikel 67 van de Grondwet kent een opmerkelijke ontstaansgeschiedenis.

Het vloeit namelijk voort uit de bespreking van twee wetsvoorstellen die de heer Jean-François Istasse c.s. heeft ingediend om het probleem van het einde van het mandaat van de gemeenschapssenatoren te regelen, te weten :

1. het voorstel van bijzondere wet tot aanvulling van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, teneinde uitdrukkelijk te bepalen wanneer het mandaat van de leden van de gemeenschaps- en gewestraden eindigt (stuk Senaat, nr. 3-481/1);

2. het wetsvoorstel tot aanvulling van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, teneinde uitdrukkelijk te bepalen wanneer het mandaat van de leden van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap eindigt (stuk Senaat, nr. 3-482/1).

Voor nadere uitleg omtrent de aard en de omvang van het probleem dat deze voorstellen en de door de heer Istasse erop ingediende amendementen beoogden te verhelpen, wordt naar hun toelichting respectievelijk verantwoording verwezen (stukken Senaat, nrs. 3-481/1-2 en 3-482/1-2).

De erin aangereikte oplossingen zijn evenwel op ernstige juridische bezwaren gestuit. De Raad van State heeft in zijn advies van 4 maart 2004 namelijk zware kritiek geuit op deze twee voorstellen en de erop ingediende amendementen (stukken Senaat, nrs. 3-481/3 en 3-482/3).

Daarom heeft de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden tot besluit van haar vergadering op 18 maart 2004 de Dienst Juridische Zaken en de Dienst Wetsevaluatie van de Senaat opgedragen een nota met betrekking tot deze aangelegenheid op te stellen.

Bij de bespreking van deze nota op 22 april 2004 is de commissie tot de conclusie gekomen dat het ter wille van de rechtszekerheid de voorkeur verdiende om het probleem van het einde van het mandaat van de gemeenschapssenatoren op te lossen door een herziening van artikel 67 van de Grondwet. Om die reden heeft zij op grond van de voormelde nota dit voorstel uitgewerkt. Het werd nog dezelfde dag tijdens de commissievergadering ingediend en er in stemming gebracht.

Deze ietwat ongebruikelijke methode was mogelijk doordat elk voorstel tot herziening van de Grondwet, in tegenstelling tot wetsvoorstellen, overeenkomstig artikel 30.1. van het Reglement van de Senaat, rechtstreeks naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden wordt verwezen, zonder dat de Senaat het vooraf in overweging hoeft te nemen.

Een beroep op de in artikel 22.3. van het Reglement bepaalde procedure werd overwogen, maar niet in aanmerking genomen. Overeenkomstig dit artikel kunnen de commissies, wanneer ze naar aanleiding van een bespreking beslissen dat een wetgevend initiatief nodig is of dat de Senaat zijn standpunt te kennen moet geven, onder welbepaalde voorwaarden, zelf een voorstel van wet of van resolutie opstellen, het bespreken, erover stemmen en hierover verslag uitbrengen, zonder dat de Senaat het vooraf in overweging neemt.

De geringe tijdwinst die een beroep op deze procedure zou opleveren, het feit dat ze naar de letter enkel toepasselijk is op wetsvoorstellen en resoluties, en de afwezigheid van precedenten voor voorstellen tot grondwetsherziening, hebben de commissie er evenwel toe gebracht een toepassing van dit artikel in dezen niet opportuun te achten.

Tot slot dient nog te worden vermeld dat de Senaat, met toepassing van artikel 78 van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, bij brief van 18 februari 2004 het wetsvoorstel nr. 3-482 voor advies aan de Raad van de Duitstalige Gemeenschap heeft voorgelegd. Deze laatste heeft dit advies op 30 maart 2004 aan de Senaat meegedeeld. Het is als bijlage bij dit verslag opgenomen.


Dit verslag volgt de chronologie van de bespreking. Die spitste zich op 18 maart 2004 eerst toe op de twee bovenvermelde wetsvoorstellen, de bijbehorende amendementen en het desbetreffende advies van de Raad van State. Op 22 april 2004 oriënteerde de bespreking zich op grond van de nota van de diensten van de Senaat naar een herziening van artikel 67 van de Grondwet.

Dit verslag werd op 27 april 2004 ter goedkeuring aan de commissie voorgelegd.

II. BESPREKING

A. De twee wetsvoorstellen van de heer Istasse c.s. nrs. 3-481 en 3-482

Zoals in de inleiding werd vermeld, vormen de twee volgende voorstellen met de bijbehorende amendementen en het advies van de Raad van State het uitgangspunt van de bespreking :

a) voorstel van bijzondere wet tot aanvulling van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen teneinde uitdrukkelijk te bepalen wanneer het mandaat van de leden van de gemeenschaps-en gewestraden eindigt (stukken Senaat, nrs. 3-481/1-3);

b) wetsvoorstel tot aanvulling van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap teneinde uitdrukkelijk te bepalen wanneer het mandaat van de leden van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap eindigt (stukken Senaat, nrs. 3-482/1-3).

De heer Jean-François Istasse meent dat gelet op het gewicht van het onderwerp ­ de werking van de Senaat tijdens de maand juli ­ overleg noodzakelijk is teneinde amendementen op beide voorstellen op te stellen die aan de bezwaren van de Raad van State tegemoet komen.

De heer Hugo Vandenberghe sluit zich aan bij de stelling van de Raad van State dat het probleem dat de twee wetsvoorstellen beogen te verhelpen, reeds door de Grondwet is geregeld. Bijgevolg is een wetgevend initiatief zijns inziens overbodig.

Aangezien het lidmaatschap van een Gemeenschaps- of Gewestraad op temporeel vlak niet meer samenvalt met dat van de Senaat, kunnen er zich, zoals de Raad van State terecht aanstipt, met betrekking tot het einde van het mandaat van de gemeenschapssenatoren twee hypotheses voordoen.

1. De gemeenschapssenatoren die niet herkozen zijn als lid van de Gemeenschapsraad die hen heeft aangewezen, verliezen hun mandaat op de dag van de raadsverkiezingen (artikelen 67, § 1, 3º tot 5º, en 116 van de Grondwet). Het mandaat van gemeenschapssenator vindt immers zijn legitimiteit in het lidmaatschap van een Gemeenschapsraad. Ontbreekt deze directe band, dan vervalt het laatstvermelde mandaat.

Van dit grondwettelijk beginsel kan niet bij bijzondere of gewone wet worden afgeweken.

2. De gemeenschapssenatoren die opnieuw gekozen worden als lid van de Vlaamse Raad of van de Waalse Gewestraad en dus deel uitmaken van respectievelijk de Raad van de Vlaamse Gemeenschap en de Raad van de Franse Gemeenschap (1), blijven, zoals blijkt uit de parlementaire voorbereiding van de bepaling die geleid heeft tot artikel 67 van de Grondwet, hun mandaat van gemeenschapssenator verder uitoefenen.

In dat verband moet wel rekening worden gehouden met de getrapte procedure voor de aanwijzing van Franse gemeenschapssenatoren uit de leden van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad (artikel 67, § 2, tweede lid, van de Grondwet en artikel 24, § 3, 2º, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen). De kandidaten moeten eerst gekozen zijn als lid van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad, vervolgens deel uitmaken van de groep van 19 leden die uit en door de Franse taalgroep van deze assemblee worden gekozen als lid van de Franse Gemeenschapsraad en dan door deze laatste worden aangewezen als gemeenschapssenator.

De heer Vandenberghe is van oordeel dat de Franse gemeenschapssenatoren die opnieuw gekozen worden als lid van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad, hun mandaat van gemeenschapssenator kunnen blijven uitoefenen en dit alleszins tot op het ogenblik dat de Franse taalgroep van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad de leden van de Franse Gemeenschapsraad kiest. Worden zij niet herkozen als lid van de Franse Gemeenschapsraad, dan eindigt op dat ogenblik hun mandaat van gemeenschapssenator.

Het voorgaande kan er echter toe leiden dat de Senaat tijdens een periode van vier weken na de verkiezingen van de Raden niet langer 71 leden zal tellen.

Overeenkomstig artikel 32, § 1, vierde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen komen de Vlaamse Raad en de Franse Gemeenschapsraad na iedere vernieuwing namelijk van rechtswege bijeen op de vierde dinsdag na de dag waarop de vernieuwing heeft plaatsgevonden. Pas op dat ogenblik zullen zij overgaan tot de aanwijzing van de gemeenschapssenatoren. Maar dat is geen zekerheid.

In concreto betekent dit dat de Raden na de verkiezingen van 13 juni 2004 pas op 6 juli 2004 voor het eerst zullen samenkomen.

Dat roept volgens de heer Philippe Mahoux de vraag op of de Senaat rechtsgeldig kan vergaderen en stemmen wanneer nog niet alle gemeenschapssenatoren zijn aangesteld.

Zowel de heer Hugo Vandenberghe als de heer Armand De Decker, voorzitter, beantwoorden deze vraag bevestigend. Hiervoor bestaan precedenten.

Eerstgenoemde preciseert dat het feit dat enkele gemeenschapssenatoren niet opnieuw gekozen zijn, voor de Senaat geen juridische hinderpaal vormt om zijn wetgevende taak uit te oefenen. Politiek gezien kan de afwezigheid van een of meer gemeenschapssenatoren wel de krachtsverhoudingen in deze assemblee wijzigen. Het is dan ook niet opportuun om tijdens die periode bijvoorbeeld wetsvoorstellen of wetsontwerpen ter stemming te brengen, die met een bijzondere meerderheid moeten worden goedgekeurd.

In voorkomend geval zouden de quorumvereisten kunnen worden aangepast in het licht van het feit dat een aantal opengevallen mandaten van gemeenschapssenator juridisch nog niet kunnen worden toegewezen. Er zou bijvoorbeeld een akkoord kunnen worden afgesloten teneinde deze vacante zetels niet in aanmerking te nemen voor de vaststelling van het quorum.

De heer Philippe Mahoux stipt aan dat het federale Parlement tijdens de periode van vier weken na de verkiezingen van de Raden, begin juni, in de laatste rechte lijn zit naar het zomerreces. Het heeft dan ook meestal een zwaar wetgevend parcours voor de boeg. Indien er op dat ogenblik door de Kamer optioneel bicamerale wetsontwerpen worden overgezonden waarvoor de regering de spoedbehandeling heeft gevraagd, kan de afwezigheid van enkele gemeenschapssenatoren voor politiek gevoelige ontwerpen problemen opleveren.

De heer Jean-François Istasse merkt op dat in het Europees Parlement een toestand heerst die vergelijkbaar is met de regeling die de twee voorliggende voorstellen beogen, en dat zulks klaarblijkelijk geen enkel probleem oproept.

Voorts bevat de Grondwet zelf tegenstijdigheden aangezien hij bepaalt dat de Senaat uit 71 leden is samengesteld. Logisch gezien zou men dus niet kunnen toestaan dat de Senaat werkt wanneer hij niet uit die 71 leden is samengesteld. Die problemen willen de voorstellen oplossen.

Ook de heer Armand De Decker, voorzitter, is verwonderd over het zeer radicale karakter van het advies van de Raad van State. De oplossing lijkt hem niet zo evident als wat het hoge rechtscollege beweert.

De heer Luc Van den Brande haakt in op het hiervoor gemaakte onderscheid naargelang gemeenschapssenatoren al of niet herkozen zijn als lid van een Gemeenschaps- of Gewestraad.

In het eerste geval rijst er geen probleem. Aangezien de Senaat na zijn vernieuwing of in de loop van de legislatuur de geloofsbrieven van de betrokkenen heeft goedgekeurd en hen heeft aangesteld als gemeenschapssenator, blijft die beslissing bij hun herkiezing als raadslid gelden.

Met betrekking tot de tweede hypothese kan men twee houdingen aannemen. Aan de ene kant kan men de stelling verdedigen dat de Senaat tijdens de periode van vier weken tussen de verkiezing van de Gemeenschaps- en Gewestraden en de aanwijzing van de gemeenschapssenatoren verder kan blijven functioneren. Deze assemblee is autonoom en niet afhankelijk van de deelparlementen of hun werking. Vraag is of het principe van de legitieme samenstelling van de Senaat hiermee niet tekort wordt gedaan. De Senaat bestaat uit vier soorten senatoren : (1) de rechtstreeks gekozen senatoren, (2) de gemeenschapssenatoren, (3) de gecoöpteerde senatoren en (4) de senatoren van rechtswege. De groep van de gemeenschapssenatoren maakt weliswaar minder dan een derde uit van de Senaat. Maar wanneer een of meer zetels die aan gemeenschapssenatoren toekomen, niet onmiddellijk na de verkiezingen kunnen worden toegewezen, kan men opwerpen dat de Senaat zijn rol als ontmoetingsplaats van de Gemeenschappen niet naar behoren kan vervullen.

Aan de andere kant sluit hij zich aan bij het standpunt dat het mandaat van gemeenschapssenator de afgeleide is van het lidmaatschap van een Gemeenschapsraad. Indien zou worden bepaald dat een niet herkozen raadslid toch als gemeenschapssenator zitting zou mogen blijven houden, dan ontbreekt het dit laatste mandaat aan de vereiste legitimiteit.

De oplossing die de auteurs van de twee voorliggende wetsvoorstellen voor dit dilemma aanreiken, wordt echter door de Raad van State verworpen juist omdat het mandaat van de niet herkozen gemeenschapssenatoren zijn legitimiteit niet meer vindt in het lidmaatschap van een Gemeenschapsraad. Het komt er dus op aan een symbiose te zoeken tussen de werking van de instellingen op federaal vlak, in casu de Senaat, enerzijds, en op het vlak van de Gemeenschappen, anderzijds.

Op zijn vraag of uit de Grondwet en de grondwettelijke beginselen een oplossing voor het probleem kan worden afgeleid, antwoordt de heer Hugo Vandenberghe bevestigend.

De heer Philippe Mahoux vraag zich af of het probleem niet kan worden opgelost door een wijziging van het Reglement van de Senaat. Voor de gemeenschapssenatoren die voor het Gewest herkozen zijn, is er geen enkel probleem. Degenen die niet herkozen zijn, verliezen daarentegen hun mandaat van senator, aangezien ze niet meer voldoen aan de voorwaarde dat ze « van de gemeenschap » zijn. Voor hen rijst het probleem van hun spoedige vervanging aangezien de Senaat moet blijven functioneren. Kan men het Reglement van de Senaat niet aanpassen om het behoud van de evenwichten in die periode te regelen met name voor het bepalen van het quorum ?

De heer Armand De Decker, voorzitter, werpt op dat men de hinderpalen in de Grondwet of in de bijzondere wet niet kan opruimen met een eenvoudige reglementswijziging.

De heer Jean-Marie Happart vergelijkt de situatie met die van de gemeenteraadsleden. Na de gemeenteraadsverkiezingen blijven de gemeenteraadsleden zitting hebben tot de nieuwe gemeenteraad geïnstalleerd is en nemen ze beslissingen die belangrijk zijn voor het gemeentelijk leven, ook al zijn ze op dat ogenblik niet meer wettig verkozen.

Overigens wordt de toewijzing van de zetels voor de gemeenschapssenatoren bepaald door het resultaat van de verkiezingen voor de Senaat en niet door de gewestverkiezingen. Het resultaat van de gewestverkiezingen speelt hier dus geen rol.

Het spreekt voor zich dat de verkiezingen in de deelgebieden de werking van de Senaat niet op losse schroeven mogen zetten. Kan men dan de gemeentelijke oplossing hier niet bij analogie toepassen ?

Wanneer er iets gebeurt tijdens de periode waarin de Kamers ontbonden zijn, kunnen die toch ook worden samengeroepen ondanks de ontbinding.

De heer Hugo Vandenberghe werpt op dat de macht dan door de regering wordt uitgeoefend, die de Kamers alleen kan raadplegen.

De heer Philippe Mahoux voegt eraan toe dat wanneer men de redenering van de heer Happart doortrekt, men er vanuit moet gaan dat het mandaat van de parlementsleden van gewesten en gemeenschappen afloopt op het tijdstip van hun vervanging.

Mevrouw Nathalie de T' Serclaes herinnert eraan dat de gemeenschapsraden pas volledig zijn en eerst bijeen kunnen komen zodra de Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest er zijn vertegenwoordigers naar heeft afgevaardigd. Voor dat tijdstip mogen ze geen gemeenschapssenatoren aanwijzen.

De heer Christian Brotcorne stelt vast dat er duidelijk een probleem moet worden opgelost ook al staat de Grondwet impliciet toe te oordelen dat wie niet verkozen is, automatisch de bevoegdheid verliest om de kiezers te vertegenwoordigen. De Raad van State vestigt er de aandacht op dat het verboden is te discrimineren tussen gemeenschapssenatoren en andere verkozenen. De ingediende wetsvoorstellen en amendementen strekten ertoe het probleem op te lossen maar misschien was de formule ongeschikt.

Volgens het lid kan een wijziging van het Reglement geen oplossing bieden omdat men zich aan de verschillende gevallen zal moeten aanpassen, afhankelijk van het aantal herkozen gemeenschapssenatoren.

De bedoeling is de aanvang en het einde van het mandaat vast te stellen. Misschien moet de kwestie voor alle verkozenen worden geregeld op basis van de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen (waarnaar het Reglement van het Europees Parlement verwijst). Artikel 3.3 van die akte bepaalt dat het mandaat eindigt op de dag dat de nieuw verkozen assemblee wordt geïnstalleerd. Dat komt erop neer dat de aanwijzing van de verkozenen niet meer op de dag van de verkiezingen plaatsvindt maar op het ogenblik dat de assemblee wordt geïnstalleerd. Dat is een deel van de problematiek die de Raad van State heeft aangekaart.

De heer Hugo Vandenberghe herhaalt dat er zich met betrekking tot de herkozen gemeenschapssenatoren eigenlijk geen probleem voordoet. Het enige interpretatieprobleem betreft de uit de Brusselse Hoofdstedelijke Raad afkomstige Franstalige gemeenschapssenatoren. Gelet op het getrapte systeem van hun aanwijzing als gemeenschapssenator is spreker van oordeel dat de herkozen gemeenschapssenator zijn mandaat blijft uitoefenen totdat de Franse Gemeenschapsraad de gemeenschapssenatoren aanwijst. Indien het herkozen raadslid daar niet langer toe wordt aangewezen, verliest hij zijn mandaat.

De enig mogelijke oplossing om de periode van onzekerheid tussen de verkiezingen en de aanwijzing van de gemeenschapssenatoren zo kort mogelijk te houden, bestaat erin de termijn van vier weken binnen welke de Gemeenschapsraden na de vernieuwing, overeenkomstig artikel 32 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, moeten bijeenkomen, te verkorten. Zulks is onder meer gebeurd ter gelegenheid van de hervorming van de Senaat in 1993. Waarom zou deze termijn, binnen welke de geloofsbrieven moeten worden onderzocht, niet tot bijvoorbeeld vijftien dagen kunnen worden teruggebracht of tot de tweede of de derde dinsdag na de verkiezingen ?

De heer Armand De Decker, voorzitter, neemt aan dat de gemeenschapssenatoren die opnieuw zijn verkozen in de Raad van hun Gewest zitting blijven hebben in de Senaat. Hebben de Franstalige gemeenschapssenatoren uit het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die opnieuw verkozen zijn in de Raad van dat gewest, automatisch het recht om zitting te blijven hebben in de Senaat ?

De heer Hugo Vandenberghe meent van niet. Die parlementsleden moeten tweemaal worden aangewezen : eerst door de Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en dan door de Raad van de Franse Gemeenschap.

De heer Philippe Mahoux werpt op dat die senatoren geen lid zijn van de Gemeenschapsraad in de periode tussen de verkiezingen voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de aanwijzing door de Raad van de leden die naar de Gemeenschapsraad worden gezonden.

De heer Hugo Vandenberghe antwoordt dat een dergelijke voorwaarde onmogelijk kan worden nageleefd : de leden van de Gemeenschapsraad worden immers niet de dag van de verkiezingen aangewezen. Op dat ogenblik kan men ook geen verkiezing als lid van een gewestraad eisen.


Gelet op het voorgaande besluit de commissie het advies in te winnen van de Dienst Juridische Zaken en de Dienst Wetsevaluatie van de Senaat teneinde na te gaan op welke wijze de kritiek van de Raad van State kan worden ondervangen.

B. Nota van de dienst Juridische zaken en de dienst Wetsevaluatie van de Senaat

I. Doelstelling van beide wetsvoorstellen van de heer Istasse c.s.

1. De gemeenschapssenatoren die niet worden herkozen tot Raadslid, verliezen hun hoedanigheid van Raadslid en bijgevolg ook hun mandaat van gemeenschapssenator vanaf de datum waarop de Raden volledig worden vernieuwd (13 juni 2004). Zij zullen vanaf dat ogenblik niet langer kunnen deelnemen aan de werkzaamheden van de Senaat. Aangezien zij ten vroegste op de eerste vergadering van de vernieuwde Raden vervangen zullen worden (de vierde dinsdag volgend op de dag waarop de Raden worden verkozen, dus 6 juli 2004) (2), zullen een aantal mandaten in de Senaat gedurende meer dan drie weken vacant blijven.

Die situatie kan gevolgen hebben voor het verloop van de werkzaamheden in de Senaat gedurende de periode tussen de vernieuwing en de installatie van de Raden. « Het feit dat een of meer mandaten vacant zijn, verhindert niet dat de Senaat zijn werk voortzet. Als het echter gaat om een flink aantal mandaten, kan dat tijdelijk een gevolg hebben voor de politieke verhoudingen in de Senaat. In tijden van drukke activiteit in het federale parlement is dat belangrijk (3). »

2. De wetsvoorstellen 3-481 en 3-482 van heer Istasse c.s. trachten een oplossing te bieden door het mandaat van de aftredende leden van de Gemeenschaps- en Gewestraden te verlengen tot aan de opening van de eerste vergadering van de vernieuwde Raden. Op die manier blijven de aftredende gemeenschapssenatoren lid van een Gemeenschapsraad, ook al is dat dan een vorige Raad, gedurende de periode tussen de vernieuwing en de installatie van de Raden. Ze kunnen dan ook zitting blijven hebben als gemeenschapssenator.

3. Een korte analyse van die voorstellen roept vier opmerkingen op.

3.1. De wetsvoorstellen strekken er in de eerste plaats toe de situatie te regelen van de gemeenschapssenatoren die niet herkozen worden tot lid van een Raad, maar regelen tegelijk ook de situatie van gemeenschapssenatoren die wel herkozen worden tot lid van een Raad (4).

Deze laatsten behouden hun mandaat van gemeenschapssenator zonder verdere formaliteiten, zoals blijkt uit de interpretatie bij de parlementaire voorbereiding van de bepaling die artikel 67 van de Grondwet zou worden (5). Zij kunnen hun mandaat van senator dus ononderbroken uitoefenen, ook gedurende de periode tussen de vernieuwing en de installatie van de Raden.

Hun situatie is echter niet altijd even duidelijk als op het eerste gezicht lijkt. Zolang de geloofsbrieven niet zijn onderzocht in de Raden en de betrokkenen de eed niet hebben afgelegd, is de herverkiezing van de raadsleden immers niet zeker. De herverkiezing van een aftredende gemeenschapssenator als lid van de Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betekent bovendien niet automatisch dat hij opnieuw zitting zal nemen in de Raad van de Franse Gemeenschap. De fracties in de Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest beslissen immers vrijelijk welke leden ze naar de Raad van de Franse Gemeenschap sturen.

De twee wetsvoorstellen bieden ontegensprekelijk een grotere rechtszekerheid in deze kwesties.

3.2. De Raad van State stelt vast dat de oplossing die in beide voorstellen wordt aangedragen, in een bepaald geval minder gunstig kan zijn dan de huidige regeling. De voorstellen voorzien in een verlenging van het mandaat van de aftredende leden van de Gemeenschaps- en Gewestraden tot aan de eerste vergadering van de vernieuwde Raden. Als op die dag een aftredende gemeenschapssenator die herkozen is tot lid van een Raad, de eed niet aflegt, komt er een einde aan zijn vorig mandaat terwijl hij, volgens de aangehaalde interpretatie in de huidige situatie zijn mandaat van senator ononderbroken zou blijven uitoefenen (6).

Dat klopt. Als dat geval zich echter al voordoet, levert het maar weinig bezwaar op. De voordelen inzake rechtszekerheid die de beide voorstellen bieden, zijn daarentegen merkelijk groter.

3.3. De Raad van State benadrukt ook dat een verlenging van het mandaat van de leden van de Gemeenschaps- en Gewestraden gevolgen heeft voor de vergoedingen en de parlementaire onschendbaarheid, alsook voor verschillende andere aspecten van de status van parlementslid (7). Waarvan akte.

3.4. Er blijft een probleem bestaan waar de Raad van State niet op heeft gewezen. Voor de Waalse Gewestraad en voor de Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vindt de eerste vergadering van de vernieuwde Raden een week eerder plaats dan voor de Gemeenschapsraden, dus de derde dinsdag volgend op de dag van hun vernieuwing (29 juni 2004) (8). Voor « getrapte » mandaten is dat de logica. Daaruit volgt dat het mandaat van de Franstalige Gemeenschapssenatoren die niet herkozen worden tot lid van een Raad, krachtens de beide wetsvoorstellen een week eerder eindigt dan dat van hun Nederlandstalige collega's (9).

II. De lering uit het advies van de Raad van State nr. 36 582/VR.

4. De Raad van State bevestigt de beginselen die aan de basis van beide wetsvoorstellen liggen (10).

Artikel 67, § 1, 3º tot 5º, van de Grondwet bepaalt dat de gemeenschapssenatoren worden aangewezen door en uit de Gemeenschapsraden. Om gemeenschapssenator te zijn, moet men tegelijk lid zijn van een Gemeenschapsraad. Het einde van het mandaat van raadslid betekent ook het einde van rechtswege van het mandaat van gemeenschapssenator.

Gemeenschapssenatoren die niet opnieuw verkozen zijn tot raadslid, kunnen bijgevolg geen zitting blijven hebben in de Senaat. Op de dag waarop de Raden worden verkozen, nemen hun twee (of drie) parlementaire mandaten een einde.

Het principe staat als een paal boven water. De parlementaire voorbereiding van de bepaling die artikel 67 van de Grondwet is geworden, strekt hier tot bevestiging (11).

5. De Raad van State verzet zich tegen de verlenging van het mandaat van de aftredende raadsleden die niet opnieuw verkozen zijn na de datum van de verkiezingen (12).

De Raad van State oppert een ernstig bezwaar, dat uit artikel 116 van de Grondwet voortvloeit. Het komt de (bijzondere) wetgever niet toe om als begin- of eindpunt van het mandaat van een raadslid een tijdstip vast te leggen na het tijdstip van de verkiezingen waaraan het mandaat zijn democratische legitimiteit ontleent, gelet op het grondwettelijk beginsel dat de Raden zijn samengesteld uit verkozen mandatarissen. Dat grondwettelijk beginsel belet dus de verlenging van het mandaat van de niet opnieuw verkozen, aftredende leden van de Gemeenschaps- en Gewestraden tot de opening van de eerste vergadering van de vernieuwde Raden, wat de bedoeling is van beide wetsvoorstellen.

6. Daarbij spreekt het advies van de Raad van State zich uitdrukkelijk uit over drie problemen die bij de volgende vernieuwing van de Raden zullen rijzen (13).

Op de vervanging van de gemeenschapssenatoren die niet herkozen zijn tot raadslid, is artikel 211, § 7, van het Kieswetboek van toepassing.

De gemeenschapssenatoren die herkozen zijn tot raadslid, behouden hun mandaat van senator zonder verdere formaliteiten. Die oplossing wordt bekrachtigd door de parlementaire voorbereiding van de bepaling die artikel 67 van de Grondwet (14) is geworden en door die van de wet van 16 juli 1993 (15). Die wordt nu door de Raad van State erkend.

Artikel 239 van het Kieswetboek handelt alleen over de algehele vernieuwing van de Senaat en niet over de algehele vernieuwing van de Raden.

III. Wat zijn de mogelijke oplossingen (16) ?

7. Voor de Raad van State mag de duur van het mandaat van een raadslid in geen geval de datum van de vernieuwing van de Raden overschrijden. Dat lijkt evenwel de enige manier te zijn om het mandaat van de gemeenschapssenatoren die niet opnieuw verkozen zijn tot raadslid te verlengen en om de continuïteit van alle mandaten in de Senaat te verzekeren. Blijkbaar leidt het standpunt van de Raad van State tot een impasse en sluit het elke oplossing via een wetgevend initiatief uit.

8. Er kunnen twee soorten reacties worden overwogen.

Enerzijds kan men een oplossing zoeken binnen de eerder gekozen weg. Ofwel schikt men zich naar het advies van de Raad van State en ziet men van elk wetgevend initiatief af (IV). In dat geval moet in de Senaat een modus vivendi worden gevonden om de periode van 13 juni tot 6 juli te overbruggen.

Ofwel betwist men het advies van de Raad van State en neemt men beide (eventueel geamendeerde) wetsvoorstellen aan (V). Een derde weg werd voorgesteld door de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden : de datum van de eerste vergadering van de vernieuwde Raden zoveel mogelijk vooruitschuiven (VI).

Anderzijds bestaat een radicalere oplossing erin de tekst van de Grondwet zelf te herzien (VII) zodat wordt tegemoetgekomen aan alle bezwaren inzake de grondwettigheid van beide wetsvoorstellen. Die oplossing heeft het voordeel dat ze onaanvechtbaar is. Het is evenwel zeer de vraag of het opportuun is de tekst van de Grondwet te wijzigen om een probleem van beperkte omvang op te lossen.

IV. De eerste oplossing bestaat erin geen wetgevend initiatief te nemen (17)

9. Men legt er zich bij neer dat de Senaat gedurende meer dan drie weken een aantal van zijn leden moet missen. De gemeenschapssenatoren die niet opnieuw verkozen worden tot lid van een Raad, kunnen vanaf de dag van de verkiezing van die Raden niet meer deelnemen aan de werkzaamheden van de Senaat.

Op zich belet dat de Senaat niet zijn werkzaamheden voort te zetten. Zoals reeds onderstreept, kan een groot aantal vacante mandaten de politieke machtsverhoudingen binnen de Senaat echter tijdelijk beïnvloeden.

10. Moet in dat geval (in het Bureau van de Senaat ?) geen modus vivendi worden vastgesteld voor de periode van 13 juni tot 6 juli ? Meerdere werkwijzen zijn mogelijk.

De Senaat kan zich er toe beperken « de lopende zaken » af te handelen en alleen niet politiek geladen dossiers te behandelen. De Senaat kan zijn werkzaamheden voortzetten maar de stemmingen uitstellen. Die oplossing zou evenwel problemen doen rijzen voor wetsontwerpen met een zeer korte onderzoekstermijn (18).

Ook denkbaar is een systeem gebaseerd op de techniek van de stemafspraken, waardoor de evenredigheid in de assemblee wordt hersteld (19).

11. Wat staat er te gebeuren als de meerderheid beslist om te stemmen over belangrijke wetsontwerpen, terwijl de assemblee een deel van haar leden moet missen ? De meerderheid kan gedurende drie weken immers in een versterkte positie komen te staan, en eventueel zelfs een tweederde meerderheid hebben (er ontbreken immers slechts drie stemmen !).

Het Arbitragehof heeft altijd geweigerd om controle uit te oefenen op de regelmatige samenstelling van de wetgevende assemblees of op de regelmatigheid van de procedure die leidt tot de goedkeuring van een wet.

In zijn arrest 35/2003 bevestigt het Arbitragehof dat « grieven die niet de inhoud van de bestreden bepalingen betreffen maar wel de wijze van totstandkoming ervan in beginsel vreemd zijn aan de bevoegdheid van het Hof. (...) Het Hof is in beginsel niet bevoegd om kennis te nemen van de vraag of de bestreden bepaling door een onregelmatig samengestelde wetgevende vergadering zou zijn aangenomen, noch om zich uit te spreken over de interne werking van een wetgevende vergadering. » (B.2.2.)

Het Hof laat evenwel ruimte voor uitzonderingen. Zoals professor H. Vuye opmerkt : « deux fois « en principe » en sept lignes, c'est se réserver beaucoup d'exceptions virtuelles (20) ». Het Hof gaat er sinds 1990 van uit dat de bijzondere meerderheid integraal deel uitmaakt van het systeem van de vaststelling van de bevoegdheden (21).

Kan men er, in navolging van die jurisprudentie, niet van uitgaan dat een wet met bijzondere meerderheid goedgekeurd in de Senaat in afwezigheid van een aantal gemeenschapssenatoren ook strijdig is met de regels inzake de bevoegdheidsverdeling? « Peut-être la Cour attend-elle une violation particulièrement flagrante du droit parlementaire pour s'immiscer dans le processus législatif (22). »

V. De tweede oplossing bestaat erin beide wetsvoorstellen aan te nemen in weerwil van het advies van de Raad van State

12. De redenering van de Raad van State kan kort samengevat worden. Gelet op het grondwettelijk beginsel dat de Raden samengesteld zijn uit verkozen mandatarissen, komt het de wetgever niet toe om als begin- of eindpunt van dat mandaat een tijdstip vast te leggen na het tijdstip van de verkiezingen waaraan het mandaat zijn democratische legitimiteit ontleent.

Die redenering is niet onaanvechtbaar.

13. Het grondwettelijk beginsel dat aan de basis ligt van de keuze van de indieners van beide wetsvoorstellen ­ het noodzakelijke verband tussen het mandaat in een gemeenschapsraad en dat in de Senaat ­ is als dusdanig opgenomen in de Grondwet (artikel 67, § 1, 3º tot 5º). Het is stevig verankerd. De implicaties ervan staan uitdrukkelijk bevestigd in de parlementaire voorbereiding.

Dat kan niet gezegd worden van het beginsel dat de Raad van State aanvoert ter staving van zijn redenering.

Het is verwonderlijk dat de Raad van State het beginsel waarop zijn advies gegrond is, niet verder uitgewerkt heeft. Tevergeefs zoekt men het verband tussen het beginsel dat de Raden samengesteld zijn uit verkozen mandatarissen en het verbod om het begin en het einde van een mandaat vast te leggen na de verkiezingen waaraan het zijn democratische legitimiteit ontleent. Dat valt noch uit de tekst van artikel 116 van de Grondwet, noch uit de parlementaire voorbereiding af te leiden.

14. Niet minder verwonderlijk is het feit dat de Raad van State de vele voorbeelden die zijn redenering tegenspreken, verzwijgt. In het Europees Parlement (23), de Franse Senaat (24) of het Amerikaans Congres (25) lopen parlementaire mandaten nog een tijd na de verkiezingen door. Bij ons voorziet de gemeentewet (26) in die oplossing.

Artikel 239 van het Kieswetboek zelf voorziet in een afwijking van het beginsel dat de Raad van State voorstaat. Bij een gewone vernieuwing van de Kamers (dus niet bij een vervroegde ontbinding), wordt het mandaat van de gemeenschapssenatoren verlengd tot « de dag overeenkomstig artikel 211 bepaald voor hun vervanging ».

15. Dreigt men niet, door te aanvaarden dat de Senaat het wekenlang zonder een deel van zijn leden moet stellen, andere, even fundamentele beginselen van de Grondwet met voeten te treden : de evenredige vertegenwoordiging in de Senaat (artikel 68, § 1), de vertegenwoordiging van de gemeenschappen in de Senaat (artikel 67, § 1, 3º tot 5º) ?

16. Voor de Raad van State zou de oplossing van de twee wetsvoorstellen « erop neerkomen dat (de niet-herkozen gemeenschapssenatoren) een Gemeenschapsraad kunnen vertegenwoordigen waarvan zij geen lid meer zijn ». Die opvatting over het mandaat van de gemeenschapssenatoren is niet juist. Zoals alle federale parlementsleden, vertegenwoordigen zij de Natie (artikel 42 van de Grondwet). Zij vormen een brug tussen de gemeenschappen en het federaal Parlement, een essentiële functie in een federaal land, maar ze zijn niet de vertegenwoordigers van hun Raad.

17. De risico's van een mogelijk beroep bij het Arbitragehof moeten afgewogen worden indien de twee wetsvoorstellen toch aangenomen worden. Los van de vraag of het Arbitragehof zich zou laten overtuigen door de argumenten van de Raad van State, zijn twee opmerkingen te maken.

Ten eerste maakt artikel 116 van de Grondwet geen deel uit van de artikelen waarvan de overtreding bestraft kan worden door het Arbitragehof. Volgens de Raad van State gaat het echter om dat artikel.

Ten tweede, als men het beginsel van de niet-discriminatie aanvoert, wat gewoonlijk het geval is wanneer men de rechtstreekse overtreding van een Grondwetsartikel niet kan aanvoeren, zijn er voldoende argumenten voorhanden om vast te stellen dat ongelijke behandeling « op een objectief criterium steunt en er daarvoor een redelijke verantwoording bestaat (27) ».

18. Als men beide wetsvoorstellen aanneemt, moet men rekening houden met drie opmerkingen.

18.1 Volgens de Raad van State zouden beide wetsvoorstellen in het tijdperk tussen de vernieuwing en de eerste vergadering van de Raden leiden tot een overlapping van de mandaten van de aftredende en niet opnieuw verkozen raadsleden en van die van de mandaten van de nieuwe verkozen leden. « Dit is op zijn minst een incoherente regeling, die bovendien moeilijk in overeenstemming kan worden gebracht met de grondwettelijke beginselen inzake de verkiezing van de Gemeenschaps- en Gewestraden (28) ».

De Raad van State stelt zelf een oplossing voor : « Om deze reden is het raadzaam zowel het begin- als eindpunt van het mandaat te bepalen, zodanig dat er geen overlapping is tussen de mandaten van niet wederom verkozen leden en mandaten van nieuw verkozen leden (29) ».

Men zou bijvoorbeeld kunnen bepalen dat de mandaten van de nieuwe verkozenen aanvangen op de dag van de eerste vergadering van de vernieuwde Raden. Die oplossing biedt echter een aantal nadelen. De betrokkenen zouden niet langer de immuniteit genieten vanaf de dag van hun verkiezing.

Dat gezegd zijnde, zou een overlapping geen praktische problemen moeten opleveren. Tot de eerste vergaderdag van de vernieuwde Raden is het parlementair mandaat immers meer virtueel dan reëel.

18.2. De Raad van State heeft kritiek op de amendementen ingediend door de heer Istasse (30) :

Amendement nr. 1 luidt als volgt :

In titel III, hoofdstuk II, afdeling I, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen wordt een artikel 24ter ingevoegd, luidende :

« Artikel 24ter. ­ Bij de algehele vernieuwing van de Vlaamse Raad, van de Waalse Gewestraad en van de Raad van de Franse Gemeenschap eindigt het mandaat van de aftredende leden op de datum die is vastgesteld voor de vernieuwing van de Raad.

Het mandaat van de aftredende leden die door de Raden zijn aangewezen als gemeenschapssenator, eindigt evenwel bij de opening van de eerste vergadering na de vernieuwing van de bedoelde Raad. »

Voor de Raad van State brengen die amendementen een ongelijke behandeling mee tussen de raadsleden die gemeenschapssenator zijn en hen die dat niet zijn (31).

De Raad van State verklaart zijn standpunt niet nader. Volgens de traditionele opvatting van het Arbitragehof sluiten « de grondwettelijke regels van gelijkheid en niet-discriminatie niet uit dat niet alle categorieën van personen gelijk worden behandeld, voor zover dat verschil in behandeling op een objectief criterium steunt en daarvoor een redelijke verantwoording bestaat ». Hier is dat ongetwijfeld het geval (32).

Ten slotte is het vermeende verschil in behandeling theoretisch. Tot op de dag van de eerste vergadering van de vernieuwde Raden is het mandaat van een raadslid immers meer virtueel dan reëel.

18.3. Ten slotte rijst de vraag of amendement nr. 1 niet te ruim is geformuleerd. Dit is weliswaar een opmerking die niet door de Raad van State wordt gemaakt, maar waarmee eventueel toch rekening moet worden gehouden.

Wellicht mag deze voorgestelde regeling alleen gelden voor de hypothese waarin de verkiezingen voor de Raden niet samenvallen met de verkiezingen voor de Senaat. Wanneer die verkiezingen wel samenvallen, is het niet de bedoeling dat het mandaat van de gemeenschapssenatoren pas eindigt bij de opening van de eerste zitting na de vernieuwing van de Raden. Er moet worden nagegaan of deze nuance niet in de wettekst zelf moet worden aangebracht.

VI. De derde oplossing is de datum van de eerste vergadering van de vernieuwde raden vooruitschuiven

19. Na een vernieuwing komen de gemeenschapsraden van rechtswege bijeen op de vierde dinsdag na de dag waarop de vernieuwing heeft plaatsgevonden (33). Dat is bijgevolg ook de eerste dag waarop zij de gemeenschapssenatoren kunnen verkiezen.

Kan die datum worden vervroegd ? Kunnen de gemeenschapsraden niet sneller bijeenkomen, zodat zij ook de gemeenschapssenatoren sneller kunnen verkiezen ?

20. De vermelding van de datum in de wet betekent niet dat de gemeenschapsregeringen de Raden niet eerder kunnen bijeenroepen (34). De Regeringen kunnen de Raden immers in buitengewone zitting bijeenroepen (35). Ook ontslagnemende regeringen behouden die bevoegdheid.

Het is echter onwaarschijnlijk dat de gemeenschapsregeringen van die mogelijkheid gebruik zullen maken. Er rijzen immers heel wat praktische en juridische bezwaren.

21. Vooral voor de Franse Gemeenschapsraad stelt zich een probleem. De Franse Gemeenschapsraad bestaat immers uit de 75 leden van de Waalse Gewestraad en uit 19 leden gekozen door en uit de Franse taalgroep van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad. De Franse Gemeenschapsraad kan bijgevolg pas worden bijeengeroepen nadat de Waalse Gewestraad en de Brusselse Hoofdstedelijke Raad geïnstalleerd zijn én nadat de Brusselse Hoofdstedelijke Raad 19 leden heeft aangewezen.

De Waalse Gewestraad komt na iedere vernieuwing van rechtswege bijeen op de derde dinsdag na de dag waarop de vernieuwing heeft plaatsgevonden (36).

Ook de Brusselse Hoofdstedelijke Raad komt na iedere vernieuwing van rechtswege bijeen op de derde dinsdag na de dag waarop de vernieuwing plaatsvond (37).

De Franse Gemeenschapsregering kan de Franse Gemeenschapsraad bijgevolg slechts vervroegd bijeenroepen, indien ook de Waalse Gewestregering en de Brusselse Hoofdstedelijke Regering hun Raden vervroegd hebben bijeengeroepen.

22. Daartoe beschikken die regeringen over slechts weinig marge. In theorie kunnen zij hun Raden bijvoorbeeld op de tweede dinsdag na de vernieuwing bijeenroepen, maar nog vroeger lijkt onmogelijk. De kandidaten die een bezwaar tegen de verkiezing wensen in te dienen, moeten immers nog over een redelijke termijn beschikken om zulks te doen. Volgens de huidige regeling moeten bezwaren worden ingediend binnen tien dagen na het opmaken van het proces-verbaal en in ieder geval vóór het onderzoek van de geloofsbrieven (38). De termijn van tien dagen kan dus worden ingekort (de tekst bepaalt immers dat de bezwaren « in ieder geval » vóór het onderzoek van de geloofsbrieven moeten worden ingediend), maar er moet nog een redelijke termijn blijven om bezwaren in te dienen.

23. Een vervroegde bijeenroeping van de Raden door de Gemeenschapsregeringen is dus mogelijk, maar de tijdswinst is beperkt. Het is wellicht niet realistisch te verwachten dat de gemeenschapsraden (in het bijzonder de Franse Gemeenschapsraad) vroeger kunnen worden bijeengeroepen dan de derde dinsdag na hun vernieuwing. Er blijft bijgevolg hoe dan ook een periode waarin de Senaat niet volledig is samengesteld.

De vervroegde bijeenroeping ligt, in deze hypothese, volledig in handen van de gemeenschapsregeringen. De Senaat heeft geen zekerheid dat de gemeenschapsregeringen dit initiatief zullen nemen.

24. Kan de (bijzondere) wetgever zelf de termijnen inkorten ? Het voordeel van die werkwijze is uiteraard dat de Senaat niet afhankelijk is van een initiatief van de gemeenschapsregeringen, maar dat de gemeenschapsraden wettelijk verplicht zijn sneller bijeen te komen.

Dat scenario stuit wel op dezelfde bezwaren die onder punten 22 en 23 werden beschreven. Het is niet mogelijk de bijeenroeping van de Franse Gemeenschapsraad te vervroegen zonder ook de bijeenroeping van de Waalse Gewestraad en de Brusselse Hoofdstedelijke Raad te vervroegen. Bovendien moet er een redelijke termijn blijven om bezwaren in te dienen tegen de verkiezingen.

25. Daarbij komt nog dat het vaststellen van de datum voor de bijeenroeping van de Raden behoort tot de constitutieve autonomie (39).

De Vlaamse Raad maakte reeds gebruik van deze constitutieve autonomie om de bepalingen inzake de jaarlijkse opening van de zitting te wijzigen. Hier belandt men in het debat of de federale wetgever nog wel bevoegd is om de aangelegenheden te regelen die behoren tot de constitutieve autonomie (40).

Alleen de Franse Gemeenschapsraad, de Waalse Gewestraad en de Vlaamse Raad beschikken over de constitutieve autonomie. De Brusselse Hoofdstedelijke Raad en de Raad van de Duitstalige Gemeenschap hebben geen constitutieve autonomie.

26. Voor een wijziging van de regeling inzake de bijeenroeping van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap moet wel de wet van 31 december 1983 worden aangepast. Daartoe moet het voorafgaand advies van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap worden ingewonnen (41).

VII. De vierde oplossing is artikel 67, § 1, van de Grondwet herzien.

27. Artikel 67, § 1, van de Grondwet luidt als volgt :

« § 1. Onverminderd artikel 72, telt de Senaat eenenzeventig senatoren, van wie :

1º vijfentwintig senatoren, overeenkomstig artikel 61 gekozen door het Nederlandse kiescollege;

2º vijftien senatoren, overeenkomstig artikel 61 gekozen door het Franse kiescollege;

3º tien senatoren, aangewezen door en uit de Raad van de Vlaamse Gemeenschap, Vlaamse Raad genoemd;

4º tien senatoren, aangewezen door en uit de Raad van de Franse Gemeenschap;

5º een senator, aangewezen door en uit de Raad van de Duitstalige Gemeenschap;

6º zes senatoren, aangewezen door de senatoren bedoeld in 1º en 3º;

7º vier senatoren, aangewezen door de senatoren bedoeld in 2º en 4º. »

Deze bepaling zou kunnen worden aangevuld met een nieuw lid, luidende :

« Bij de algehele vernieuwing van hun Raad die niet samenvalt met de vernieuwing van de Senaat, behouden de senatoren bedoeld in het eerste lid, 3º tot 5º, het mandaat van senator tot de opening van de eerste zitting na de vernieuwing van hun Raad. »

28. Daarmee vervallen de juridische bezwaren die de Raad van State in zijn advies uitte.

De Raad hanteert als uitgangspunt dat de gemeenschapssenatoren die niet opnieuw verkozen worden als lid van de Gemeenschapsraad die hen heeft aangesteld, niet in de Senaat zitting kunnen blijven hebben na de verkiezing van de Gemeenschaps- en Gewestraden. Die stelling steunt op artikel 67, § 1, 3º tot 5º, van de Grondwet, waarin wordt bepaald dat de gemeenschapssenatoren worden aangewezen door en uit de Gemeenschapsraden. Het verkozen lidmaatschap van een Gemeenschapsraad is, zo redeneert de Raad, een essentiële voorwaarde om gemeenschapssenator te kunnen zijn.

Welnu, indien artikel 67 van de Grondwet wordt aangevuld zoals hier wordt voorgesteld, is er een grondwettelijke uitzondering op dat beginsel : de gemeenschapssenatoren blijven ook na de algehele vernieuwing van hun Raad gemeenschapssenator tot de opening van de eerste zitting na de vernieuwing van hun Raad, zelfs al zijn zij niet herkozen.

29. Ook de ongelijke behandeling die door de regeling zou worden ingevoerd tussen raadsleden die gemeenschapssenator zijn en hen die dat niet zijn, wordt juridisch ontmijnd (42). Een onderscheid dat door de Grondwet zelf wordt ingesteld, ontsnapt immers aan de controle door het Arbitragehof (43). Men kan zelfs voorhouden dat, door de voorgestelde grondwetsherziening, de twee categorieën onvoldoende vergelijkbaar zijn om nog een toetsing aan het gelijkheidsbeginsel door te voeren. De bezwaren van de Raad van State steunen op de vergelijking tussen twee categorieën raadsleden : zij die gemeenschapssenator zijn en zij die dat niet zijn. De grondwetsherziening die hier wordt voorgesteld, wijzigt evenwel het statuut van (een bepaalde groep) senatoren, niet dat van raadsleden. Er zou dus een vergelijking moeten worden gemaakt tussen het statuut van een groep senatoren en dat van de raadsleden.

Een bijkomend voordeel van deze regeling is dat de bestaande politieke verhoudingen binnen de Senaat volledig worden geëerbiedigd. De krachtsverhoudingen tussen de verschillende fracties onderling, tussen meerderheid en oppositie en tussen de beide taalgroepen blijven onaangetast.

De huidige constituante is bevoegd om artikel 67 van de Grondwet te herzien. Artikel 67 is immers opgenomen in de lijst van de voor herziening vatbaar verklaarde Grondwetsbepalingen (44).

Bovendien kan men, desgewenst, een overgangsbepaling invoegen, zodat de regeling alleen zal gelden voor de eerstvolgende algehele vernieuwing van de Raden.

De voorgestelde tekst zou eventueel ook kunnen worden ingevoegd in artikel 68, § 3, van de Grondwet. Die bepaling heeft betrekking op de aanwijzing van de gemeenschapssenatoren. Ook artikel 68 van de Grondwet is voor herziening vatbaar verklaard.

C. Voorstel tot herziening van artikel 67 van de Grondwet van de heer De Decker c.s. nr. 3-639

De heer Jean-François Istasse dankt de Dienst Juridische Zaken en de Dienst Wetsevaluatie voor de bovenstaande nota. Hij leidt eruit af dat zij de commissie veeleer in de richting van een herziening van de artikelen 67 of 68 van de Grondwet oriënteert, die allebei voor herziening vatbaar zijn. Deze optie heeft het onmiskenbare voordeel dat ze de grondwettelijke bezwaren ondervangt die de Raad van State in zijn advies heeft opgeworpen.

De heer Hugo Vandenberghe verklaart niet overtuigd te zijn door de argumenten die in de nota worden aangedragen ter verdediging van de tweede mogelijke oplossing, te weten het aannemen van de eventueel geamendeerde wetsvoorstellen van de heer Istasse c.s. Zijns inziens weerleggen zij geenszins de door de Raad van State aangevoerde bezwaren.

Het advies van de Raad van State is in dat verband beknopt omdat de Grondwet zelf zeer duidelijk is. Artikel 116, § 1, bepaalt namelijk dat de Raden samengesteld zijn uit verkozen mandatarissen. Dat betekent dat op de dag van de verkiezingen van de Raden de kandidaten weten of zij al dan niet gekozen zijn. De verwijzing in nr. 14 van de nota naar de Verenigde Staten waar het mandaat van de senatoren pas aanvangt op 3 januari, hoewel ze op de eerste dinsdag van oktober van het voorgaande jaar worden gekozen, doet derhalve niet terzake. Indien men bij bijzondere wet een gelijkaardige formule zou invoeren, dan zou dat slechts kunnen mits overtreding van artikel 116, § 1, van de Grondwet, dat momenteel niet voor herziening vatbaar is.

Spreker acht het in ieder geval juridisch uitgesloten dat een gemeenschapsraad zou zijn samengesteld uit, enerzijds, gekozen leden en, anderzijds, leden die niet herkozen zijn, maar hun mandaat blijven uitoefenen om als gemeenschapssenator zitting te kunnen blijven hebben, tenzij daartoe in artikel 67 van de Grondwet een bepaling wordt opgenomen die inspeelt op de getrapte aanstelling van de gemeenschapssenatoren.

De heer Hugo Vandenberghe onderschrijft dan ook de in de nota naar voren geschoven optie om artikel 67 van de Grondwet te herzien. In de nota wordt daartoe het volgende tekstvoorstel gedaan voor een nieuw artikel 67, § 1, tweede lid :

« Bij de algehele vernieuwing van hun Raad die niet samenvalt met de vernieuwing van de Senaat, behouden de senatoren bedoeld in het eerste lid, 3º tot 5º, het mandaat van senator tot de opening van de eerste zitting na de vernieuwing van hun Raad. »

Spreker is van oordeel dat het woord « behouden » niet adequaat gekozen is. De Raad van State heeft immers opgemerkt dat de gemeenschapssenatoren die herkozen worden als lid van een Gemeenschapsraad, hun mandaat van gemeenschapssenator blijven uitoefenen (stuk Senaat, nr. 3-481/3, blz. 4, punt 4.2.2). Aan deze zienswijze ligt de in artikel 68, § 1, van de Grondwet vervatte regel ten grondslag dat de verdeling van de aan de gemeenschapssenatoren voorbehouden zetels geschiedt op grond van de verkiezingsresultaten voor de Senaat en niet op grond van die voor de Raden.

Met het woord « behouden » wordt de indruk geschapen dat alle gemeenschapssenatoren na de verkiezing van de Raden hun mandaat verliezen. Dat is niet de bedoeling. Er zou daarom moeten worden gepreciseerd dat de voorgestelde bepaling uitsluitend de gemeenschapssenatoren betreft die niet herkozen zijn als lid van een Gemeenschapsraad of na de verkiezing in hun Raad geen zitting meer hebben. Dat houdt een bevredigende oplossing in voor het specifieke probleem van de getrapte aanstelling van de Franstalige gemeenschapssenatoren uit de Brusselse Hoofdstedelijke Raad.

De heer Christian Brotcorne verklaart dat zijn fractie de voorstellen 3-481 en 3-482 mee heeft ondertekend omdat zij meent dat het probleem van de gemeenschapssenator die niet wordt herkozen in zijn raad, moet worden opgelost. Hij verwerpt dan ook de eerste optie die in de nota van de diensten van de Senaat wordt voorgesteld, namelijk om geen wetgevend initiatief te nemen. Dan zijn er twee mogelijkheden : ofwel wordt de bijzondere wet gewijzigd ofwel de Grondwet. Een grondwetsherziening lijkt misschien een omslachtige procedure voor zulk een incidenteel probleem, maar volgens de Raad van State biedt zij wel de meeste juridische garanties. De formulering van de heer Hugo Vandenberghe indachtig, vindt spreker dat ook de beste oplossing.

In tegenstelling tot vorige spreker vindt mevrouw Nathalie de T' Serclaes dat de Senaat kan blijven werken zonder dat er wetgevend moet worden opgetreden om voor een vrij korte periode het lot van de niet in hun raad herkozen gemeenschapssenatoren te regelen.

Als echter wordt besloten het probleem expliciet te regelen, is de duidelijkste en minst omstreden oplossing een grondwetsherziening. Als daarover een consensus wordt bereikt, zal de MR-fractie die steunen.

De senator wijst er echter op dat ook de Kamer het voorstel van grondwetsherziening zal moeten aannemen en wel op vrij korte termijn aangezien de verkiezingsdatum nadert. Wat zou er vervolgens gebeuren als de grondwetgever besluit de regionale verkiezingen af te stemmen op de federale ? De Grondwet moet de basisnorm blijven en mag niet aldoor gewijzigd worden als dat opportuun lijkt.

De heer Philippe Mahoux merkt op dat artikel 67 van de Grondwet voor herziening vatbaar is en dat de grondwetgever niet gebonden is aan de redenen die de verklaring tot herziening vermeldt.

Aanvullend op de formulering die de heer Hugo Vandenberghe voorstelt, zou moeten worden verduidelijkt dat niet alleen de niet in hun Raad herkozen senatoren worden bedoeld, maar ook de niet door hun Raad opnieuw aangewezen senatoren om zodoende rekening te houden met de situatie van de gemeenschapssenatoren van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad.

De heer Bernard Collas benadrukt dat de Raad van de Duitstalige Gemeenschap in zijn advies, gevraagd krachtens artikel 78 van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen van de Duitstalige Gemeenschap, meent dat de voorgestelde wijzigingen in het licht van de tegenkanting van de Raad van State, niet moeten worden aangenomen. Als er overeenstemming wordt bereikt om de Grondwet aan te passen meent het lid dat de Duitstalige Gemeenschap het daarmee zonder meer eens zal kunnen zijn.

Mevrouw Annemie Van de Casteele verklaart dat het haar, in het licht van haar respect voor de adviezen van de Raad van State, niet gepast zou voorkomen indien de commissie en, bij uitbreiding, de federale Kamers een wetgevend initiatief zouden goedkeuren waarop de Raad zware kritiek heeft geuit. Om die reden steunt zij de vierde optie om de Grondwet te herzien.

De heer Armand De Decker, voorzitter, besluit dat de commissie kiest voor een voorstel tot herziening van artikel 67 van de Grondwet. De in de nota van de diensten van de Senaat voorgestelde formulering kan worden aangepast aan de opmerking van de heer Hugo Vanderberghe.

Mevrouw Nathalie de T' Serclaes spreekt haar bezorgdheid uit over de verwijzing naar de opening van de eerste zitting na de hernieuwing van hun Raad. Zouden er geen nieuwe problemen kunnen rijzen als de raden hun constitutieve autonomie gebruiken om hun organisatie, en met name de openingsdatum van hun zitting, te wijzigen ?

De heer Armand De Decker, voorzitter, antwoordt dat er geen probleem is aangezien de tekst past in het raam van de regionale verkiezingen die op een ander ogenblik dan de federale verkiezingen worden georganiseerd. De installatie van de raden in hun nieuwe samenstelling moet noodgedwongen plaatsvinden binnen een redelijke termijn.

De heer Luc Van den Brande wenst te weten binnen welke termijn de Raden na hun algehele vernieuwing de gemeenschapssenatoren dienen aan te wijzen. Is het denkbaar dat een Raad na de verkiezingen gedurende bijvoorbeeld een periode van drie maanden, om welke reden dan ook, niet overgaat tot de aanwijzing van zijn gemeenschapssenatoren ?

De heer Hugo Vandenberghe is van oordeel dat de door de diensten gesuggereerde tekst, zoals hij die wenst aan te vullen, een antwoordt biedt op deze vraag. Uit de bepaling dat de niet-herkozen gemeenschapssenatoren hun mandaat blijven uitoefenen tot de opening van de eerste zitting na de vernieuwing van hun Raad, volgt de verplichting voor die Raad om op dat moment over te gaan tot de aanwijzing van de gemeenschapssenatoren. Doet hij dat niet, dan blijven die zetels vacant. Het gaat in elk geval niet op dat een niet-herkozen gemeenschapssenator zijn mandaat nog gedurende maanden na de verkiezingen zou blijven uitoefenen omdat de betrokken Gemeenschapsraad hem niet zou hebben vervangen. Een dergelijke handelwijze zou in strijd zijn met de Grondwet.

De heer Luc Van den Brande onderschrijft deze zienswijze. Nochtans zijn daarmee nog niet alle problemen van de baan. Indien op de opening van de eerste zitting bijvoorbeeld de geloofsbrieven van een kandidaat-gemeenschapssenator niet worden goedgekeurd en de Raad niet in de vervanging van een niet-herkozen gemeenschapssenator kan voorzien, dan blijft die zetel vacant.

De heer Philippe Mahoux merkt op dat over de aanwijzing van de gemeenschapssenatoren in de raden niet wordt gestemd. Ze worden automatisch aangewezen op basis van de lijsten die de politieke fracties hebben ingediend. Van een risico dat de gemeenschapssenatoren niet door hun Raad zouden worden aangewezen, is dus geen sprake.

De heer Luc Van den Brande verklaart dat de Gemeenschapsraden geen formele stemming houden over de aanwijzing van de gemeenschapssenatoren. Overeenkomstig artikel 7 van het Reglement van het Vlaams Parlement bijvoorbeeld zijn het de politieke fracties die bij de assembleevoorzitter een lijst indienen met het aantal kandidaat-gemeenschapssenatoren dat op grond van de verkiezingsuitslag voor de Senaat aan elke fractie toekomt. De lijsten zijn alleen geldig als ze ondertekend zijn door de meerderheid van de volksvertegenwoordigers waaruit de betrokken fractie bestaat. De voorzitter vergewist er zich vervolgens van of de voorwaarden voor het maken van de lijsten vervuld zijn en verklaart de gemeenschapssenatoren verkozen.

De heer Philippe Mahoux besluit dat er geen continuïteitsprobleem kan bestaan, indien de tekst bepaalt dat de niet herkozen gemeenschapssenatoren hun mandaat behouden tot de opening van de eerste zitting na de hernieuwing van de Raad. Het is duidelijk dat geen enkele politieke fractie het risico zal willen lopen een mandaat te verliezen door te verzuinen bij de eerste vergadering de lijst in te dienen van de gemeenschapssenatoren waarop ze recht heeft.

De heer Jean-Marie Happart merkt op dat het resultaat van de verkiezingen voor de Senaat het aantal gemeenschapssenatoren per politieke fractie bepaalt. Wat gebeurt er wanneer een politieke fractie die recht heeft op een gemeenschapssenator geen verkozene heeft op het niveau van het gewest ?

De heer Armand De Decker, voorzitter, antwoordt dat de verdeling van de senatoren geregeld wordt door artikel 68, § 1, tweede lid, van de Grondwet.

Gelet op het voorgaande stelt de heer Hugo Vandenberghe voor om in het tekstvoorstel van de diensten de woorden « die geen zitting meer hebben in hun Raad, » in te voegen tussen de woorden « de senatoren bedoeld in het eerste lid, 3º tot 5º, » en de woorden « het mandaat van senator ».

Artikel 67, § 1, tweede lid, van de Grondwet zou derhalve als volgt luiden :

« Bij de algehele vernieuwing van hun Raad die niet samenvalt met de vernieuwing van de Senaat, behouden de senatoren bedoeld in het eerste lid, 3º tot 5º, die geen zitting meer hebben in hun Raad, het mandaat van senator tot de opening van de eerste zitting na de vernieuwing van hun Raad. »

Voor gemeenschapssenatoren die herkozen zijn als lid van een Gemeenschapsraad, rijst er geen probleem. Zij moeten niet opnieuw als gemeenschapssenator worden aangewezen.

De commissie is het eens met het voorstel. Ze preciseert dat de term « Raad » slaat op de Gemeenschapsraden.

De heer Christian Brotcorne vraagt zich af wat er zal gebeuren met de gemeenschapssenator die als opvolger opkomt op een regionale lijst. Die gemeenschapssenator zal niet herkozen worden aangezien hij opvolger is. Hij zal geen zitting nemen bij de vernieuwing van de Raad. Behoudt hij zijn mandaat van gemeenschapssenator of moet hij door zijn Raad opnieuw worden aangewezen ?

De heer Philippe Mahoux antwoordt dat het aan de fractie toekomt om zijn kandidaat opnieuw als gemeenschapssenator aan te wijzen als de effectieve kandidaat aftreedt om een andere functie te vervullen.

De heer Lionel Vandenberghe verwondert zich er toch over dat in de Grondwet een bepaling zou worden ingeschreven volgens welke een gemeenschapssenator die niet herkozen is, toch als gekozene in de Senaat zitting kan nemen.

De heer Hugo Vandenberghe herhaalt zijn uitgangspunt dat er volgens hem in se niets dient te worden gewijzigd. In dat geval kan er zich een probleem voordoen ten aanzien van ten hoogste een viertal zetels die gedurende een korte periode vacant zouden blijven. Op zich schept dat geen probleem. Zo mag een parlementslid in Frankrijk dat tot minster wordt benoemd, zijn mandaat niet langer uitoefenen. Hij wordt echter pas na een maand vervangen. Het feit dat de Assemblée nationale en de Senaat tengevolge van die bepaling gedurende een maand zitting houden terwijl er mogelijk tientallen zetels vacant zijn, heeft er nooit toe geleid dat de grondwettigheid van het optreden van deze assemblees werd betwist.

Indien men dan toch wetgevend wenst op te treden, dan dient dat volgens hem met een constitutionele wet te gebeuren, meer bepaald door een herziening van artikel 67, § 1.

De heer Luc Van den Brande merkt op dat de vergelijking met Frankrijk niet volledig opgaat omdat de assemblees aldaar eenvormig zijn samengesteld. De Belgische Senaat kent daarentegen vier soorten senatoren, onder wie de gemeenschapssenatoren. Indien men niet wetgevend of grondwetgevend zou optreden, dan zou dat ertoe kunnen leiden dat de Senaat in de korte periode na de verkiezingen van de Raden zou functioneren zonder één enkele gemeenschapssenator. Spreker is van oordeel dat dit indruist tegen de geest van de Grondwet. Daarom onderschrijft hij het voorstel tot herziening van artikel 67 van de Grondwet.

De heer Armand De Decker, voorzitter, merkt op dat de nota van de diensten als alternatief voorstelt om de bepaling op te nemen in artikel 68, § 3, van de Grondwet, die ook voor herziening vatbaar verklaard is.

De heer Hugo Vandenberghe acht het onder meer wegens de getrapte aanstelling van de Franstalige gemeenschapssenatoren die voor de Brusselse Hoofdstedelijke Raad worden herkozen, wenselijk om de voorgestelde bepaling in artikel 67, § 1, in te voegen.

Op grond van het voorgaande wordt tijdens de vergadering van 22 april 2004 een voorstel ingediend tot herziening van artikel 67 van de Grondwet.


III. STEMMINGEN

Het enig artikel van dit voorstel tot herziening van de Grondwet wordt aangenomen bij eenparigheid van de 14 aanwezige leden.

Dientengevolge vervallen de twee wetsvoorstellen nrs. 3-481/1 en 3-482/1.


Dit verslag werd eenparig goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitter,
Christian BROTCORNE. Armand DE DECKER.

BIJLAGE

Het advies van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap d.d. 29 maart 2004 over het wetsvoorstel nr. 3-482

29. März 2004 ­ begründetes Gutachten über den Gesetzesvorschlag zur Ergänzung des Gesetzes vom 31. Dezember 1983 über institutionelle Reformen für die deutschsprachige Gemeinschaft zwecks ausdrücklicher Festlegung des Mandatsendes der Mitglieder des Rats der deutschsprachigen Gemeinschaft sowie über den Abänderungsvorschlag zu diesem Gesetzesvorschlag

Sitzungsperiode 2003-2004

Dokumente des Rates :

161 (2003-2004) Nr. 1 Anfrage eines Gutachtens

161 (2003-2004) Nr. 2 Vorschlag eines begründeten Gutachtens

Ausführlicher Bericht :

Diskussion und Abstimmung ­ Sitzung vom 29. März 2004

DER RAT DER DEUTSCHSPRACHIGEN GEMEINSCHAFT HAT DAS FOLGENDE ANGENOMMEN :

I. GRUNDSÄTZLICHE BEMERKUNG

Die Autoren des Gesetzesvorschlags gehen davon aus, dass die Neubildung des Gemeinschaftsrates während der Legislaturperiode des Senats keinerlei Einfluss auf die Mandatsausübung des amtierenden Gemeinschaftssenators hat, insofern dieser wieder in den Gemeinschaftsrat gewählt wird. Diese Auslegung der bestehenden Rechtstexte ist aus Sicht des Senats verständlich.

Der Rat der Deutschsprachigen Gemeinschaft vertritt allerdings den Standpunkt, dass es möglich sein sollte, den Gemeinschaftssenator nach der vollständigen Erneuerung des Rates ­ gegebenenfalls unter Berücksichtigung der veränderten Mehrheitsverhältnisse im Rat ­ neu zu bestimmen.

In diesem Sinne knüpft die Auffassung des Rates eher an die föderale Logik an, derzufolge die Rolle der Gemeinschaftssenatoren darin besteht, als Bindeglied zwischen dem Senat und dem Gemeinschaftsrat aufzutreten.

Diese Anschauung wird ebenfalls vom Staatsrat aufgegriffen (siehe Nr. 4.2.2. des Staatsratsgutachtens vom 4. März 2004 mit Bezug auf das Staatsratsgutachten vom 1. April 1993).

II. BEGUTACHTUNG

Unbeschadet der juristischen Einwände, die der Staatsrat zum vorliegenden Gutachten formuliert, und unbeschadet der nachstehenden Bemerkungen erachtet der Rat der Deutschsprachigen Gemeinschaft die Absicht des Gesetzgebers, das Mandatsende der Ratsmitglieder einheitlich festzulegen, als nachvollziehbar und interessant.

Nichtsdestotrotz ist der Rat der Meinung, dass die im vorliegenden Gesetzesvorschlag ­ und in dem dazugehörigen Abänderungsvorschlag ­ festgelegten Anpassungen des Gesetzes vom 31. Dezember 1983 über institutionelle Reformen für die Deutschsprachige Gemeinschaft nicht verabschiedet werden sollten, da sie laut Staatsrat teilweise verfassungswidrig, teilweise wirkungslos und teilweise diskriminierend seien.

III. BEMERKUNG TECHNISCH-LEGISTISCHER ART

Der Rat nimmt zur Kenntnis, dass der im Senatsdokument 3-482 (2003-2004) Nr. 1 enthaltene Gesetzesvorschlag die vorgeschlagene Neuregelung in einem neuen Artikel 42bis des Titels III, Kapitel II ­ Der Rat, Abschnitt II ­ Arbeitsweise ­ des Gesetzes vom 31. Dezember 1983 über institutionelle Reformen der Deutschsprachigen Gemeinschaft einfügt. Sollte der Gesetzgeber ­ ungeachtet der vom Staatsrat geäußerten Bedenken ­ das Mandatsende der Ratsmitglieder im o.g. Gesetz von 1983 festlegen, dann weist der Rat darauf hin, dass seines Erachtens nach eine entsprechende Bestimmung ratione materiae eher im Abschnitt 1 ­ Zusammensetzung (des Rates) ­ desselben Kapitels anzusiedeln wäre.

IV. ZUSÄTZLICHE BEMERKUNG

In seiner Begründung zum Abänderungsvorschlag des Senatsdokuments Nr. 3-482 (2003-2004) Nr. 2 wirft der Autor die Frage auf, ob eine gesonderte Bestimmung in das Wahlgesetzbuch eingefügt werden sollte, durch die das Mandatsende der Gemeinschaftssenatoren nach Erneuerung der Gemeinschaftsräte ohne gleichzeitige Neubesetzung des Senats geregelt wird, oder ob der aktuelle Wortlaut von Artikel 239 des Wahlgesetzbuches ausreiche. Sollte zweite Hypothese sich bestätigen, regte der Autor an, in Artikel 239 einen ausdrücklichen Verweis zum Artikel 212 des Wahlgesetzbuches für den Gemeinschaftssenator der Deutschsprachigen Gemeinschaft einzufügen.

In seinem Gutachten vom 4. März 2004 rät der Staatsrat vom Einschub einer gesonderten Bestimmung in das Wahlgesetzbuch ab; er erwähnt allerdings nicht, ob es vonnöten sei, in den Artikel 239 des Wahlgesetzbuches einen ausdrücklichen Verweis auf den Artikel 212 einzufügen.

Der Rat ist der Meinung, dass diese Frage im Rahmen der weiteren Beratungen geklärt werden sollte.

VOM RAT DER DEUTSCHSPRACHIGEN GEMEINSCHAFT ANGENOMMEN

Eupen, den 29. März 2004.


(1) Er wordt abstractie gemaakt van de hypothese waarin een lid van de Waalse Gewestraad tevens gekozen is als lid van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap en dus geen zitting neemt in de Franse Gemeenschapsraad.

(2) Artikel 32, § 1, vierde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

(3) Stuk Senaat, 2003-2004, nr. 3-481/1, blz. 3.

(4) Stuk Senaat, 2003-2004, nr. 3-481/1, blz. 2 en 3.

(5) Stuk Senaat, B.Z. 1991-1992, 100-20/2, blz. 29 en 34 en stuk Kamer, 1992-1993, nr. 904/4, blz. 13-14.

(6) Stuk Senaat, 2003-2004, nr. 3-481/3, blz. 5, onder 4.2.2.

(7) Stuk Senaat, 2003-2004, nr. 3-481/3, blz. 7, sub 7.

(8) Artikel 32, § 1, vierde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en artikel 26, § 1, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen.

(9) Dat zou ook gelden voor de Nederlandstalige gemeenschapssenatoren die zitting hebben in de Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Momenteel is er echter niemand in dat geval.

(10) Stuk Senaat, 2003-2004, nr. 3-481/3, blz. 5, onder 4.2.3.

(11) Zie de verwijzingen bij voetnoot (2), blz. 13.

(12) Stuk Senaat, 2003-2004, nr. 3-481/3, blz. 6, sub 4.2.3.

(13) Stuk Senaat, 2003-2004, nr. 3-481/3, blz. 8, sub 8.

(14) Zie de verwijzing bij voetnoot (2), blz. 13.

(15) Stuk Kamer, 1992-1993, nr. 897/5, blz. 50.

(16) Een oplossing wordt hier niet overwogen, omdat ze flagrant in strijd is met artikel 67, § 1, 3º tot 5º. Het gaat om de wijziging van het Kieswetboek zelf. Die mogelijkheid wordt aangehaald in de verantwoording van amendement nr. 1 van de heer Istasse : « Als later zou blijken dat het probleem inzake het einde van het mandaat van de door de Gemeenschapsraden aangewezen senatoren, in tegenstelling tot ons uitgangspunt, door de gewone federale wetgever kan worden geregeld, rijst de vraag of het huidige artikel 239 van het Kieswetboek daartoe volstaat (eventueel aangevuld met een uitdrukkelijke verwijzing naar artikel 212 van hetzelfde Wetboek wat de Duitstalige gemeenschapssenator betreft), dan wel of het bijzondere geval van de volledige vernieuwing van de Raden zonder een gelijktijdige vernieuwing van de Senaat in een nieuwe, afzonderlijke bepaling van het Kieswetboek moet worden geregeld. » (stuk Senaat, 2003-2004, nr. 3-481/2, blz. 2).

(17) Een oplossing wordt hier niet overwogen : de Senaat gaat er de facto van uit dat het mandaat van de gemeenschapssenatoren die niet opnieuw tot lid van een Raad worden verkozen, gewoon blijft lopen na de hernieuwing van de Raden. Die senatoren blijven zitting hebben (wie kan het hen beletten ?) tot na de eerste vergadering van de vernieuwde Raden. Die oplossing is immers flagrant in strijd met artikel 67, § 1, 3º tot 5º, van de Grondwet. Voor de mogelijke beroepen tegen een wet, goedgekeurd door een onregelmatig samengestelde wetgevende vergadering, zij verwezen naar punt 17 van deze nota.

(18) Ook voor andere procedurehandelingen, zoals de evocatie, gelden zeer strikte termijnen.

(19) In de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden is voorgesteld om eventueel de quorumregels aan te passen. Die oplossing druist in tegen artikel 53, derde lid, van de Grondwet.

(20) H. Vuye en andere, « La cinquième réforme de l'État devant ses juges », J.L.M.B., 2003, blz. 718 en volgende.

(21) Zie arrest 18/90 van 23 mei 1990.

(22) H. Vuye en andere, op. cit.

(23) Artikel 3.3 van de Akte betreffende de verkiezing van de vertegenwoordigers in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen.

(24) In Frankrijk vangt het mandaat van de senatoren aan op het tijdstip van de opening van de gewone zitting die volgt op hun verkiezing. Op dat tijdstip vervalt het mandaat van de senatoren die voordien zitting hadden (Code électoral, artikel LO277).

(25) In de Verenigde Staten worden de senatoren verkozen op de eerste dinsdag van oktober. Hun mandaat vangt echter pas op de derde dag van januari aan, de datum waarop het mandaat van de senatoren die voordien zitting hadden, vervalt (titel II, hoofdstuk I, afdeling 7, van de United States Code).

(26) De vernieuwing van de gemeenteraden vindt van rechtswege plaats om de zes jaar, op de tweede zondag van oktober (artikel 7, eerste lid, van de gemeentekieswet). De gemeenteraadsleden worden gekozen voor zes jaar, te rekenen van de eerste januari na hun verkiezing (artikel 2, eerste lid, van de Nieuwe Gemeentewet). De leden van het gemeentebestuur die aftreden bij een algehele vernieuwing en ontslagnemende leden blijven in functie totdat de geloofsbrieven van hun opvolgers zijn onderzocht en hun installatie heeft plaatsgehad (artikel 4, eerste lid, van de Nieuwe Gemeentewet). De gemeenteraadsleden worden gekozen voor zes jaar, te rekenen van de eerste januari na hun verkiezing (artikel 2, eerste lid, van de Nieuwe Gemeentewet).

(27) Zie punt 15 van deze nota.

(28) Stuk Senaat, 2003-2004, nr. 3-481/3, blz. 6, sub 4.3.

(29) Stuk Senaat, 2003-2004, nr. 3-481/3, blz. 6, sub 4.3.

(30) Stuk Senaat, 2003-2004, nrs. 3-481/2 en 3-482/2.

(31) Stuk Senaat, 2003-2004, nr. 3-481/3, blz. 7, sub 6.

(32) Zie punt 15 van deze nota.

(33) Artikel 32, § 1, vierde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen en artikel 42, tweede lid, van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap.

(34) Juridische dienst van het Vlaams Parlement, Verkiezing en samenstelling van het Vlaams Parlement, Kluwer, Antwerpen, 1999, blz. 115.

(35) Artikel 32, § 2, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, dat luidens artikel 44 van de wet van 31 december 1983 van overeenkomstige toepassing is op de Raad van de Duitstalige Gemeenschap.

(36) Artikel 32, § 1, vierde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen.

(37) Artikel 26, § 1, tweede lid, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen.

(38) Artikel 31, § 2, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 en artikel 22, § 2, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen.

(39) Artikel 49, § 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980.

(40) Rimanque is van oordeel dat de constitutieve autonomie die door de bijzondere wetgever wordt verleend, inhoudt dat de bijzondere wetgever afstand doet van de mogelijkheid om de initiële regeling nog te wijzigen (K. Rimanque, De instellingen van Vlaanderen, de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest, in A. Alen en L.P. Suetens (uitg.), Het federale België na de vierde staatshervorming, Brugge, die keure, 1993, blz. 186).

(41) Artikel 78 van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap.

(42) Volgens de Raad van State kan dit verschil in behandeling niet worden verantwoord. Zie evenwel de opmerkingen onder de punten II en III van deze nota.

(43) Arbitragehof, 14 oktober 1997, nr. 59/97.

(44) Een herziening van artikel 67 belet niet dat dit artikel in de loop van de zittingsperiode opnieuw gewijzigd zou kunnen worden voor de andere aspecten die in dat artikel vervat zijn (J. Van Nieuwenhove, « De herziening en de coördinatie van de Grondwet », in M. Van Der Hulst en L. Veny, Parlementair recht, A.2.5.1.1., blz. 58).