2-278

2-278

Belgische Senaat

Handelingen

WOENSDAG 26 MAART 2003 - NAMIDDAGVERGADERING

(Vervolg)

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica, en van artikel 137 van het Wetboek van Strafvordering (Stuk 2-1474)

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica (Stuk 2-1475) (Evocatieprocedure)

Wetsontwerp houdende instemming met het Samenwerkingsakkoord van 2 september 2002 tussen de Staat, de gemeenschappen, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie en de gewesten voor een globaal en geïntegreerd drugsbeleid (Stuk 2-1485)

Algemene bespreking

De voorzitter. - Ik stel voor deze wetsontwerpen samen te bespreken. (Instemming)

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - We zijn zeer blij dat we voor de eerste maal in deze legislatuur met de minister van gedachten kunnen wisselen over deze drugwet. Tijdens de besprekingen in de commissie hebben wij daartoe niet de gelegenheid gehad, al heeft onze fractie daarop aangedrongen. Dat verzoek werd net als andere verzoeken afgewezen.

Vandaag bezegelt de Senaat een van de cruciale projecten van deze regering, met name het wettelijk verankerd gedoogbeleid ten aanzien van cannabisgebruik. Na meer dan drie jaar discussie en verwarring binnen en buiten de regering zullen voortaan meerderjarige, niet-problematische cannabisgebruikers vrij hun gang kunnen gaan. Verslaving maakt mensen afhankelijk, beperkt hun vrijheid, vermindert hun zelfredzaamheid, vernielt hun gezondheid en veroorzaakt tal van problemen voor de familie, de omgeving en de samenleving.

De drugproblematiek is ruimer dan de cannabisproblematiek. Dat alcoholmisbruik nog steeds een van de grote maatschappelijke uitdagingen is, dat roken bijzonder schadelijk is, dat verslaving aan geneesmiddelen onrustbarend toeneemt, dat XTC en amfetamines een opmars hebben gemaakt, niemand kan dit alles ontkennen. De aanpak door de overheid van het probleem van drugverslaving confronteert dan ook elke politieke partij met de essentie van de eigen overtuiging en de mensvisie.

De overheid moet hier de moeilijke afweging maken tussen meer individuele vrijheid of meer bescherming van de kwetsbare mens en de norm. Onze partij heeft altijd getracht hieromtrent een genuanceerd debat te voeren. Het is niet de visie van CD&V dat drugs een extreem repressieve reactie moeten krijgen, dat justitie de overheidsreactie op druggebruik moet domineren. Het is wel de overtuiging van de Vlaamse christen-democraten dat ten aanzien van alle vormen van druggebruik een ontradend beleid moet worden gevoerd, ook ten aanzien van cannabisgebruik. Het is juist op dat punt dat de regering faalt. De betekenis van wat wij vandaag bespreken, mag niet worden onderschat. Het raakt de essentie van onze politieke overtuiging. Kiezen we voor mensen en waarden of voor meer vrijheid? Dit wordt ook de keuze op 18 mei.

In de commissie - waar de meerderheid opvallend afwezig bleef - is gebleken dat heel wat opmerkingen gemaakt kunnen worden bij het voorliggende ontwerp.

Allereerst wordt met dit ontwerp een verkeerd signaal gegeven: in de plaats van `neen, bedankt' wordt het nu `ja, het mag'. De paarsgroene coalitie heeft het terecht meermaals gehad over een ethische trendbreuk in de Belgische politiek. Het drugprobleem stond in het regeerakkoord trouwens ingeschreven bij de ethische thema's.

De federale drugsnota was het eerste duidelijke signaal over welke weg de regering wilde opgaan. De trendbreuk bestond erin dat voortaan een gedoogbeleid zou worden gevoerd ten aanzien van het cannabisgebruik.

Dat is ook wat de bevolking uit de eerste communicatie rond dit thema heeft begrepen, alle latere pogingen om terug te krabbelen ten spijt. Wie herinnert zich niet de brief die toenmalig minister van Volksgezondheid Aelvoet in november 2000 schreef aan haar collega's van Ecolo. Daarin schrijft ze dat ze er samen met Agalev wil voor zorgen dat alle druggebruik, zowel heroïne, cocaïne als XTC, gedecriminaliseerd wordt. Volgens mevrouw Aelvoet moest dat de essentie worden van de finale versie van de drugnota.

Dit groene uitgangspunt heeft de toon gezet in de discussie. De doelstelling is rechtszekerheid te bieden aan de cannabisgebruiker als hij meerderjarig is, niet problematisch is volgens de definitie van de paarsgroene meerderheid en geen overlast vertoont, eveneens volgens de definitie van de paarsgroene meerderheid. De gebruiker die controle heeft, moet volledige rechtszekerheid krijgen. Zijn vrijheid moet primeren op de bescherming van de zwakkere gebruikers. Dit is trouwens ook het sociaal perverse van deze regeling, die vooral de zwakste groepen in de samenleving zal treffen.

Precies dit signaal te gedogen wat strafbaar is, maakt de kern uit van de trendbreuk. Ontrading wordt vervangen door een meer permissief en nefast signaal. De inspanningen van enkele leden van de meerderheid om te benadrukken dat druggebruik strafbaar blijft, zijn slechts gevechten in de marge. De minister van Volksgezondheid heeft de strafbaarheid alleen weerhouden om formeel te voldoen aan de internationale verplichtingen.

De leden van de meerderheid moeten zich geen illusies maken. De bevolking percipieert wat nu voorligt als een gedoogbeleid voor cannabis, niet omwille van de kritiek van mijn partij, maar omwille van de essentie van de inhoud van de trendbreuk. Het gaat om wat minister Aelvoet in haar brief schreef, om wat collega Lozie heeft verkondigd, om wat ook in de fameuze brochure van de regering doorklinkt.

De regering heeft een brochure verspreid op 100.000 of 150.000 exemplaren om de bevolking uit te leggen wat haar plannen waren. Ik nodig mijn collega's uit de brochure te herlezen. In de brochure staat onder andere dat men planten mag kweken voor eigen gebruik. Ze verbloemt niet langer de eigenlijke bedoeling, namelijk het gedoogbeleid dichterbij te brengen.

Men vergeet de preventieve waarde van een duidelijk ontradend signaal ten overstaan van elk druggebruik. Men kiest hier voor de vrijheid van het sterkere individu, niet voor de bescherming van de gezondheid van de zwakkere.

Een tweede punt van kritiek heeft betrekking op het juridische knoeiwerk. Het is een huzarenstukje geworden om een gedoogbeleid in een wettekst te gieten. Het vergt heel wat juridisch bochtenwerk om iets formeel strafbaar te laten, maar toch te verzekeren dat er geen straf volgt. Het resultaat is een bedenkelijk juridisch novum.

De politiediensten worden er voortaan toe verplicht in elk geval geen gevolg te geven aan een strafbaar feit. Parketmagistraten verliezen elke mogelijkheid om te beslissen of een strafbaar feit enig gevolg moet krijgen. Met dit ontwerp wordt een algemene negatieve injunctie gegeven ten aanzien van een in beginsel strafbaar feit.

Wij hebben er in de commissie duidelijk op gewezen dat dit ingaat tegen de beginselen van onze rechtstaat en op sterke grondwettelijke bezwaren stuit. We zullen hier bij de bespreking van de amendementen op terugkomen. Dit is het grote verschil met de fameuze rondzendbrieven van de vorige regering, die nu zouden worden `verbeterd'.

Naar aanleiding van het rapport dat de werkgroep Drugs van de Kamer tijdens de vorige regeerperiode had opgesteld, werd inderdaad beslist om de rol van Justitie in het drugbeleid bij te sturen. Deze rol werd gedefinieerd als `ondersteunend ten aanzien van volksgezondheid'. Terecht werd volksgezondheid de centrale invalshoek, met Justitie als noodzakelijke aanvulling in de ontradende strategie.

Wij hebben toen gesteld dat de overheid een ontradende boodschap moest brengen ten aanzien van het belangrijke probleem van het risico van verslaving bij druggebruik. Die boodschap moet ondubbelzinnig zijn en ze moet deel uitmaken van een geïntegreerde aanpak, waarin het aspect preventie volgens ons absolute voorrang moet krijgen. Ik hoef er niet aan te herinneren dat de preventiebudgetten in ons land slechts een fractie bedragen van wat in Nederland of zelfs in de VS aan preventie wordt gespendeerd. Daarnaast heeft iedereen recht op hulpverlening en op een behandeling. Ook Justitie moet in die geïntegreerde aanpak meewerken aan het onderbouwen van de ontradende boodschap van de overheid.

Om die reden moeten vervolgingsprioriteiten worden gesteld, binnen het kader van het normale functioneren van het gerechtelijk apparaat en met respect voor de specifieke taken van de parketmagistraten, de politie en de minister van Justitie.

Natuurlijk is er een hemelsbreed verschil tussen het definiëren van de rol van Justitie en het monddood maken van Justitie ten aanzien van strafbare feiten. De voorliggende regeling bouwt niet voort op de bestaande rondzendbrieven, maar vormt een echte trendbreuk.

De aanpak verschilt essentieel van de toekenning van een lagere vervolgingsprioriteit voor bepaalde criminele feiten, aangezien in het geval van een lagere vervolgingsprioriteit het openbaar ministerie in elk individueel geval op basis van de processen-verbaal van vaststelling van de feiten op eigen initiatief kan vervolgen. Deze opportuniteitsbeslissing van het openbaar ministerie wordt nu door de wettelijke uitzondering op artikel 40 van de wet op het politieambt onmogelijk maakt.

Dit juridisch knutselwerk is de regelrechte neerslag van het politieke compromis binnen de regering. Dit wordt trouwens bevestigd door recente uitspraken van een voormalig medewerker en woordvoerder van minister Aelvoet inzake het drugdossier, de heer Geerts. Hij verklaarde in De Juristenkrant dat dit dossier een "onmogelijk te communiceren dossier was". Hij had het ook over "een draak van een wet" en hij zei: "Onder het paarsgroene motto `iedereen mag scoren' zijn we er met deze wet in elk geval niet op vooruit gegaan. Ik denk dat er in de praktijk niet veel zal veranderen. Men heeft de kool en de geit willen sparen en het resultaat is een compromis dat langs geen kanten deugt. Jammer. Een gemiste kans."

Tijdens de bespreking in de commissie is gebleken dat nog steeds geen duidelijkheid bestaat omtrent de exacte grenzen van het geïnstalleerde gedoogbeleid. Begrippen als `problematisch gebruik' en `maatschappelijke overlast' zijn nog steeds niet duidelijk omschreven. We weten ook nog altijd niet wat `kweek voor eigen gebruik' of een `gebruikershoeveelheid cannabis' nu juist inhoudt; evenmin weten we wat op zomerfestivals zal kunnen en wat niet. Ook dit toont aan dat deze regeling zeker geen verduidelijking inhoudt van de bestaande rondzendbrieven.

De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ik zou van u wel eens willen vernemen waar u de antwoorden op de vragen die u nu stelt, zou gevonden hebben in de circulaire De Clerck-Van Parys. U weet zeer goed dat hoeveelheden van 50, 70 tot 80 gram cannabis door die richtlijn niet vervolgd werden. Ik kan u de rechtspraak van de correctionele rechtbanken en hoven van Brussel, van Luik en van Antwerpen daarover uitvoerig citeren.

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). - Ik heb zonet het hemelsbreed verschil uitgelegd tussen dit wetsontwerp dat morgen wet zal worden en omzendbrieven om vervolgingsprioriteiten aan te geven. Als de uitspraken gebeurd zijn door correctionele rechtbanken, blijkt daaruit al dat er inderdaad wel een vervolging is geweest, of dat het crimineel feit minstens voor de rechtbank is gekomen, wat nu totaal verhinderd wordt vermits geen proces-verbaal mag opgesteld worden.

Ons derde punt van kritiek betreft de strijdigheid met de internationale verdragen. Het was opvallend dat de regering twee weken heeft gewacht na de stemming in de Kamer om de teksten over te maken aan het internationale controleorgaan, de International Narcotics Control Board. Toevallig werden de teksten overgemaakt op het ogenblik dat deze VN-instelling haar jaarverslag bekendmaakte en de dag dat in de Senaat halsoverkop werd gestart met de bespreking van dit ontwerp. Nochtans had de regering zowel tijdens de bespreking in de Kamer als via verklaringen in de pers beloofd tussen de behandeling in de Kamer en de behandeling in de Senaat de teksten voor te leggen aan de internationale instanties.

Het is natuurlijk niet te verwonderen dat de regering nogal aarzelend is om de teksten aan een grondig onderzoek door het internationale controleorgaan te laten onderwerpen. De Belgische regeling is immers minstens op twee punten in strijd met het verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen van 20 december 1988.

Vooreerst vereist het verdrag de criminalisering van het bezit, ook voor persoonlijk gebruik. De voorliggende regeling van de regering is slechts een symbolische strafbaarstelling. De facto wordt er een decriminalisering geïnstalleerd voor cannabisgebruik door meerderjarigen dat `niet problematisch' is en geen `overlast' veroorzaakt, hetgeen manifest in strijd is met het verdrag. Bovendien wordt bij eenvoudig cannabisgebruik in geen enkele maatregel voorzien zoals opvoeding, wederaanpassing aan of wederopneming in de maatschappij, en tevens - indien de dader misbruik maakt van verdovende middelen -in behandeling en nazorg, zoals vermeld in artikel 3, 4, c van het verdrag van Verenigde Naties. Het uitblijven van enige reactie is in strijd met het verdrag.

Ook lijkt ons land ook niet langer te voldoen aan de vereiste van artikel 3, 6 van het VN-verdrag dat partijen ernaar streven te verzekeren dat discretionaire rechtsbevoegdheden krachtens hun nationale recht met betrekking tot de vervolging van personen wegens de in overeenstemming met dit artikel strafbaar gestelde feiten, worden uitgeoefend om de wetshandhaving ten aanzien van deze strafbare feiten zo doeltreffend mogelijk te maken, en met gepaste aandacht voor de noodzaak het plegen van deze strafbare feiten door afschrik te voorkomen. Het verdrag vereist een effectieve rechtshandhaving met het oog op de preventieve werking van de strafwet. Deze preventieve werking van de strafwet komt volledig te vervallen doordat de parketten bepaalde vormen van cannabisgebruik niet langer zullen kunnen vervolgen.

Onze stelling dat de voorliggende regeling in strijd is met de internationale verdragen, wordt bovendien ondersteund door het jaarverslag 2002 van de International Narcotics Control Board. De VN-organisatie sprak zich in haar meeste recente jaarverslag opnieuw uit over de op til zijnde Zwitserse cannabiswetgeving. Ze gaf duidelijk aan dat, ondanks het feit dat de Zwitserse wetgeving het principe van de strafbaarheid formeel zou behouden, de voorstellen om eenvoudig cannabisbezit en - kweek voor eigen gebruik niet te criminaliseren niettemin in strijd zijn met de verdragen.

De Zwitserse situatie vertoont duidelijke parallellen met de thans voorliggende Belgische regeling. Ik herinner er nogmaals aan dat in de door de regering voorgestelde regeling niet langer sprake is van een regeling van de vervolgingsprioriteiten, maar van een feitelijke en wettelijke decriminalisering van bepaalde vormen van cannabisgebruik.

Onze fractie betreurt het dat het advies van het INCB niet werd afgewacht en dat ons land zich met dit ontwerp buiten de internationale rechtsorde plaatst. Opvallend is dat de internationale rechtsorde blijkbaar niet in alle dossiers even belangrijk is.

Een vierde doorslaggevend argument om dit ontwerp niet goed te keuren, vormt de aantrekkingskracht die een gedoogbeleid uitoefent op de internationale georganiseerde criminaliteit. De Nederlandse ervaring heeft duidelijk aangetoond dat een gedoogbeleid als een magneet werkt voor heel wat criminele organisaties.

Het gedogen van het gebruik van een illegaal product waarvan heel de aanmaak en handel illegaal is en vermengd met alle andere producten, heeft evidente risico's. De regering is bereid deze grote risico's te nemen, zonder de reactie van de overheid op dit fenomeen grondig te bestuderen.

De jongste maanden zijn er duidelijke signalen dat heel wat Nederlandse verdeelpunten zich hebben verplaatst of filialen hebben geopend in het Belgisch-Nederlands grensgebied. Ook de netwerken van zogenaamde privé-plantages steken stilaan de kop op. Wat men langs de voordeur probeert tegen te houden, laat men nu zomaar langs de achterdeur binnen.

De eerste minister moet overal met handen en tanden proberen uit te leggen dat de politiehervorming functioneert en dat men de georganiseerde criminaliteit gaat aanpakken, maar terzelfder tijd geeft men criminele organisaties een bijkomende voedingsbodem.

De Nederlandse minister van Justitie heeft met betrekking tot het probleem van het gedoogbeleid en het accepteren van de huisteelt in 2000 in de Nederlandse Kamer gezegd: "In enkele steden is een groot deel van deze teelt in handen van criminele organisaties, die wijkbewoners onder druk zetten om ruimte in de woning ter beschikking te stellen voor de illegale teelt. In die steden dreigen dergelijke wijken te verloederen omdat criminele organisaties hun greep op bewoners hebben weten te versterken."

Tijdens de bespreking in commissie hebben wij ook verwezen naar andere Nederlandse stemmen, die voor dit gevaar van het gedoogbeleid waarschuwden. We stellen vast dat de regering het veiligheidsrisico botweg negeert.

De nederwieteconomie wordt met dit ontwerp een feit. Door het gedogen van hennepteelt voor persoonlijk gebruik zal een sluikhandel ontstaan, bestaande uit grote en kleine netwerken. Dit wordt een volkomen oncontroleerbaar stelsel dat een reëel gevaar vormt voor de veiligheid. Met het goedkeuren van dit ontwerp wordt het voorzorgsprincipe met de voeten getreden. De CD&V kan zich hier niet in vinden.

Tot slot, maar niet minder belangrijk, wil ik nogmaals wijzen op enkele erg nefaste tendensen in de samenleving. Druggebruik in het algemeen en cannabisgebruik in het bijzonder nemen drastisch toe, vooral bij jonge mensen. Alsmaar meer worden deze roesmiddelen geaccepteerd.

Uit een VAD-bevraging blijkt dat 15,5% van de leerlingen tijdens het jaar voorafgaand aan deze studie illegale drugs gebruikte. Het percentage van personen die ooit cannabis hebben gebruikt, bedraagt 23,6%. Cannabis wordt ook het vaakst gebruikt: 5,1% van de leerlingen gebruikte het voorbije jaar ten minste eenmaal per week cannabis en 9,6% deed dit minder vaak. Meer leerlingen hebben vorig schooljaar wel eens cannabis gebruikt dan het schooljaar daarvoor. Een verklaring voor die stijging heeft de VAD niet. Ze wijst op gelijkaardige stijgingen in het buitenland en naar de grotere bespreekbaarheid van drugs door de drugnota. Uit de enquête blijkt ook dat cannabis meer aanvaard wordt onder jongeren. Een derde van de leerlingen verwacht geen enkele reactie van zijn vrienden wanneer hij een jointje zou proberen.

Deze cijfers geven duidelijk aan dat de overheid zich niet kan permitteren het gebruik van cannabis verder te promoten door een gedoogbeleid voor meerderjarige gebruikers, zoals met artikel 16 wettelijk verankerd wordt. Dit zou voor de bevolking, en zeker voor de minderjarigen, een verkeerd signaal zijn.

Bovendien wordt op het terrein vastgesteld dat de verhandelde illegale cannabisproducten steeds meer verslavende substanties - de stof THC - bevatten. Er is dus een tendens naar steeds meer en steeds hardere effecten. De grenzen worden verlegd.

Wanneer politici openlijk verkondigen dat een "jointje paffen best wel oké is", dan heeft dat openlijk pleidooi voor de legalisering van cannabis nefaste gevolgen. We moeten de politieke moed opbrengen ons hiertegen te verzetten. Er worden vandaag al bijzonder veel gevechten geleverd tegen allerlei schadelijke verslavingen, zoals eetzucht, alcohol, nicotine en geneesmiddelen. Verslaving is als een vriendschap zonder vriend, schreef de bekende auteur Connie Palmen. Daarom staat onze kille vereenzaamde samenleving er zo weerloos tegenover.

Cannabis verdooft en stilt emoties en angsten en werkt alleen al om die reden verslavend. Dat geldt inderdaad niet voor iedereen. Bij tienergebruikers is al duidelijk wie het risico loopt op afhankelijkheid. Jongeren die cultureel rijk opgroeiden, zoeken voor de roes veilige afgeschermde situaties en sluiten geen vriendschap met de drug. Alleen wie sociaal en cultureel weerbaarheid mist, vervalt in het dagelijks blowen, waardoor temperament en vitaliteit te vroeg dreigen gebroken te worden. Het publiek aannemelijk maken van wat niet zonder risico's is, beïnvloedt juist deze meest kwetsbare, onzekere en weerloze jongeren.

Het ontwerp is een wettelijk pleidooi voor het publiek en politiek aanvaarden van verslaving. Het is gemaakt om een groep sterke gebruikers de volledige vrijheid te bieden en niet langer te verontrusten. Het ontkracht de preventieve werking van de ontradende boodschap en is daarom niet te verzoenen met een bekommernis om de volksgezondheid. Het is bovendien in strijd met de principes van onze rechtsorde en de door ons land opgenomen internationale engagementen en het is een ideale voedingsbodem voor de georganiseerde criminaliteit. De CD&V-fractie zal dan ook met veel overtuiging tegen dit voorstel stemmen. Drugs, niet met ons.

De heer Jacques Devolder (VLD). - Ik volg de drugsproblematiek al vele jaren. Ik heb als spreker - in tempore non suspecto - en ik houd dat nog steeds vol, deelgenomen aan de congressen van professor Brice De Ruyver. Ik heb daar de standpunten van alle partijen, van de meerderheid of de oppositie, zien evolueren, ook die van mevrouw De Schamphelaere. Ik herinner me dat ik in de Senaat een kritische vraag heb gesteld aan toenmalig minister van Justitie De Clerck en minister van Volksgezondheid Colla over bepaalde standpunten over projecten voor vrije verstrekking van heroïne in Luik. Ik stel vast dat de visies van de verschillende politieke partijen fluctueren, maar dat is ongetwijfeld een gezond democratisch verschijnsel. Ik heb mevrouw De Schamphelaere zelfs de mogelijkheid gegeven haar standpunt uiteen te zetten in een drugsbrochure. Ze zegt dat er verkeerde signalen werden gegeven. Dat is mogelijk, maar die kwamen zeker niet van de VLD. In deze brochure heeft mevrouw De Schamphelaere bepaalde zaken geïnsinueerd en we hebben dat niet gecensureerd. Er moet ons dus geen ondemocratische neiging worden verweten.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De recentste publicatie over de Senaat is er anders duidelijk een van het ministerie van de Waarheid.

De heer Jacques Devolder (VLD). - Ik heb het over mijn brochure, die gemaakt werd ter gelegenheid van 25 jaar politieke activiteit.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Kom me nu niet vertellen dat u de publicatie van de Senaat een objectieve publicatie noemt, maar ze wordt wel betaald door de quaestuur!

De heer Jacques Devolder (VLD). - Als u alleen maar zou kijken naar degenen die in dat nummer aan bod komen en die geen kandidaat zijn bij de volgende verkiezingen, dan zou u al anders spreken.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Een dergelijk blad moet in de eerste plaats de senatoren presenteren, zowel van de meerderheid als van de oppositie, die zich hebben doen opmerken door hun inzet en hun resultaten, in plaats van mooie foto's te brengen. Ik zeg dat hier in de plenaire vergadering, omdat dit nog de enige plaats is waar we ons standpunt publiekelijk kunnen verdedigen. Dat blijft dan wel zonder enig effect, maar desondanks blijven we dat doen.

De heer Jacques Devolder (VLD). - Het maken van die brochure hebben we volledig aan de diensten van de Senaat toevertrouwd. Achteraf hebben we inderdaad allerlei kritieken gekregen op deze uitgave. Maar als je het hele gamma van de uitgebrachte nummers overschouwt, dan zult u het met mij eens zijn dat degenen die in de Senaat actief zijn geweest, ruim aan bod zijn gekomen.

De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Dat is om te lachen, mijnheer Devolder. Lang niet alle actieve senatoren komen erin aan bod.

De heer Jacques Devolder (VLD). - Zeker wel. We hebben van alle senaatsfracties klachten ontvangen, vooral van senatoren die kandidaat zijn bij de volgende verkiezingen en die in de recente brochure toevallig niet voorkomen. Maar het feit dat alle fracties kwaad zijn, bewijst dat de quaestuur goed werk heeft geleverd en dat ze de diensten van de Senaat hun werk hebben laten doen.

Ik kom terug op de problematiek van de drugs. Mevrouw De Schamphelaere wil ik er nog op wijzen dat ze, net als de minister van Justitie, haar standpunt voluit heeft kunnen verkondigen in mijn brochure. De minister zal ongetwijfeld haar juridische opmerkingen op een afdoende manier beantwoorden.

Ik herinner er ook aan dat ik tijdens de vorige legislatuur heel wat kritische vragen heb gesteld over het drugsbeleid. Op het congres van de heer Brice De Ruyver, in tempore non suspecto, toen hij nog alleen professor was, heb ik heel wat vragen gesteld bij het beleid van de toenmalige minister van Justitie, de heer De Clerck en zijn collega van Volksgezondheid, de heer Colla. Ze waren voor de vrije verstrekking van heroïne en hadden daarvoor een paar proefprojecten opgezet in Luik. Nu verwijt de oppositie de regering dat ze alle deuren opengooit, maar het signaal dat de vorige regering gaf, was voor vele minderjarigen en drugsverslaafden veel gevaarlijker!

De oppositie verwijt de regering ook dat ze te weinig doet voor de drugsproblematiek. Maar als gemeenschapssenator weet ik heel goed dat de Vlaamse regering in 1998 een goede 2,7 miljoen euro heeft uitgetrokken voor preventie en dat ze haar financiële inspanning in 2002 heeft opgetrokken tot 4 miljoen euro. Ik zou hier een lange lijst kunnen voorlezen met cijfers van wat de federale regering op dat vlak heeft gedaan. Die lijst toont zonneklaar dat de oppositie ongelijk heeft met haar bewering dat de regering niets doet voor de drugsproblematiek en dat ze zomaar de deuren opengooit. Maar ja, het behoort nu eenmaal tot het politieke spel van de oppositie om paarsgroen voor te stellen als de regering van het gedoogbeleid. Ik neem aan dat de minister van Justitie al die verwijten punt voor punt zal weerleggen.

Verre van mij om te zeggen dat alles nu is opgelost. Ik ben van plan morgen een mondelinge vraag te stellen om er bij de regering op aan te dringen dat ze sneller en efficiënter zou inspelen op de steeds evoluerende markt. Onlangs hebben Amerikaanse vorsers bijvoorbeeld ontdekt dat, als je aan een precursor een andere pH-waarde geeft, die dezelfde werking heeft als een drug. Zowel de minister van Justitie als zijn collega van Volksgezondheid moeten daarom iedere dag de meest recente ontwikkelingen volgen. De regering heeft de lijst van gevaarlijke producten om die reden herhaaldelijk aangevuld.

Tijdens het krokusverlof heb ik een cursus gevolgd om als apotheker op de hoogte te blijven van de jongste evolutie. Pas nu wordt op wetenschappelijke basis bestudeerd wat de invloed is van tetrahydrocannabinol op het rijgedrag tijdens de eerste uren na inname. Op dat vlak is er ook in de andere Europese landen nog niet veel voorhanden. België kan het voorbeeld geven. Ik suggereer dit aan de minister. Er bestaan cursussen, er werden simulaties uitgevoerd en er werden proefprojecten opgesteld om bijvoorbeeld de invloed van cannabis op het rijgedrag te onderzoeken. Cannabisgebruik beïnvloedt het rijgedrag verschillend van persoon tot persoon. Er is nog veel werk aan de winkel voor deze en de volgende regering. Wij hebben het volste vertrouwen in het beleid dat de minister tot nu toe heeft gevoerd. Er is zeker geen signaal dat we naar een permissieve maatschappij gaan.

Mme Marie Nagy (ECOLO). - Dans la déclaration gouvernementale de 1999, le gouvernement s'engageait à élaborer « une politique cohérente en matière de drogues ». Arrivés au terme de ce processus législatif, nous sommes pourtant bien en mal d'expliquer aux citoyens la concrétisation de cet accord politique. Pour les uns, la politique du gouvernement en matière de drogues constitue une avancée certaine, tandis que pour les autres, elle ne fait qu'entériner la politique de son prédécesseur.

Nous ne pouvons que marquer notre accord avec les objectifs du gouvernement tels que décrits dans l'exposé des motifs, à savoir une baisse du nombre de citoyens dépendants, une diminution des problèmes physiques et psychosociaux que peut engendrer l'abus de drogue et une diminution des conséquences négatives du phénomène de la drogue pour la société.

Toujours selon l'exposé des motifs, la politique du gouvernement est basée sur trois piliers : prévention pour les non-consommateurs et les consommateurs non problématiques, assistance, réduction des risques, réinsertion pour les consommateurs problématiques et répression pour les producteurs et les trafiquants.

À la lecture de ces objectifs, on aurait pu croire que la détention de drogues allait bel et bien être décriminalisée. Cependant, force est de constater, après lecture attentive des projets de loi, que le gouvernement a, à nouveau, opté pour une approche répressive du problème, et nous venons d'entendre ce que M. Devolder en dit.

En effet, les changements apportés à la loi du 24 février 1921 sont mineurs. Mise à part la suppression de l'incrimination de l'usage en groupe, tous les comportements visés par la loi restent répréhensibles et susceptibles d'être sanctionnés par des peines d'amende, voire des peines d'emprisonnement, y compris la détention de cannabis.

Certes, la loi autorise le gouvernement à opérer une distinction entre le cannabis et les autres drogues, distinction déjà effective sur le terrain.

Certes, la loi demande aux policiers de ne plus dresser procès-verbal mais de procéder à un simple enregistrement policier lors de la constatation d'une détention de cannabis à des fins de consommation personnelle. Elle prévoit que ce comportement ne sera plus passible que de peines de police, tout en restant du ressort du tribunal correctionnel.

Mais beaucoup d'acteurs ont souligné l'aberration de maintenir un comportement dans la loi pénale, tout en demandant aux acteurs policiers de ne pas dresser procès-verbal lors de la constatation de cette infraction. C'est non seulement contraire à tous les principes régissant la procédure pénale - y compris ceux introduits récemment par la loi Franchimont - mais cela ouvre, en outre, la porte au classement policier que nous avons toujours voulu combattre - voyez notamment l'intervention du procureur du Roi de Namur, M. Visart de Bocarmé, en commission de la Santé publique de la Chambre.

On nous dit qu'afin d'empêcher toutes poursuites, l'enregistrement policier d'une détention de cannabis à des fins de consommation personnelle doit se faire de façon anonyme. Cependant, cet anonymat n'est nullement inscrit dans la loi mais dans la directive pour laquelle l'on est en droit d'émettre des doutes quant à son application effective sur le terrain, au vu des expériences de 1993 et de 1998. En outre, a-t-on déjà vu un policier procéder à un contrôle ou à une arrestation sans demander l'identité de la personne concernée ?

Toutes ces règles ne sont cependant plus valables dès que l'on est supposé se trouver en présence d'une consommation problématique ou accompagnée de nuisances publiques.

La consommation problématique est certainement la notion qui a donné lieu aux plus nombreuses discussions et remises en cause, non seulement quant au contenu qu'il faut donner à la notion, mais aussi, de manière plus fondamentale, quant à la pertinence du maintien d'un tel concept dans la sphère judiciaire.

À l'instar du docteur Zombek, entendu par la commission de la Santé publique de la Chambre, l'on peut se demander pourquoi continuer à contraindre aux soins, via la pression pénale, et pourquoi continuer à punir celui qui a déjà la charge de ses difficultés et souffrances psychiques à endosser ? En effet, soit l'usage est problématique pour l'usager lui-même, auquel cas l'établissement de ce diagnostic complexe relève de la seule compétence du secteur psycho-médico-social, soit l'usage est problématique parce qu'il entraîne des nuisances ou implique des délits, auquel cas le pénal est en droit d'intervenir, non pas pour réprimer l'usage mais pour pénaliser la délinquance connexe qui ne peut en aucun cas constituer une circonstance atténuante.

La détection des usagers problématiques risque également de poser problème sur le terrain. D'abord au niveau policier puisque c'est la police qui va devoir déterminer si elle se trouve face à un consommateur présentant des indices de consommation problématique sur la base de la batterie de tests standardisés prévue par le loi du 16 mars 1999 en vue de réprimer la conduite sous l'influence de stupéfiants et de la circulaire du 5 décembre 2000 du ministre de la Justice. Comme le relève pertinemment le commissaire De Winter, également entendu par la commission de la Santé publique de la Chambre, ces tests ne seront révélateurs que de l'influence de la prise de drogues sur l'aptitude à conduire mais en aucune façon d'un usage éventuellement problématique.

Ensuite, au niveau du parquet et des juges, par la création de nouvelles figures que sont les « cases manager » Justice et les « cases manager » Santé, permettant à l'autorité judiciaire de disposer d'un meilleur diagnostic sur les consommateurs. Ces figures ne font cependant que maintenir la confusion entre les secteurs de la justice et de la santé, alors que tout le monde plaide pour une clarification des rôles de chacun. C'est pourquoi mon collègue Paul Galand a plaidé en commission des Affaires sociales pour que les conseillers thérapeutiques soient désignés par le ministre de la Santé publique et non par le ministre de la Justice.

En second lieu, les nuisances publiques. Si la notion a donné lieu à moins de controverses, elle n'en pose pas moins problème. En effet, afin de conférer plus de sécurité juridique, le gouvernement a déposé un amendement visant à définir dans la loi ce qu'il fallait entendre par nuisances. L'on peut ainsi lire dans la justification de l'amendement que sont constitutifs de nuisances publiques : les nuisances sonores engendrées par l'ouverture et la fermeture des portières des voitures, camions et autocars, par les moteurs qui tournent, par le chargement et déchargement des produits du tabac, par les dommages et les atteintes aux propriétés privées avoisinantes, par le dépôt sauvage d'immondices ou encore par le bruit dans les cafés ou par le fait de laisser les fenêtres ou les portes ouvertes... Quand on sait que la détention de cannabis accompagnée de nuisances publiques donne toujours lieu à l'établissement d'un procès-verbal et que les peines susceptibles d'être encourues par le consommateur de cannabis vont d'un emprisonnement de trois mois à un an et d'une amende de 1.000 à 100.000 euros, l'on est en droit de se poser des questions.

Beaucoup d'autres questions restent encore en suspens. Si le ministre de la Justice est venu préciser que la détention de cannabis pour consommation personnelle peut porter jusqu'à cinq grammes, qu'en est-il de la culture de cannabis, seul moyen pour le consommateur de ne pas s'approvisionner sur le marché noir, avec tous les risques que cela comporte ? Le ministre de la Justice peut-il confirmer qu'en cas de culture de cannabis à des fins de consommation personnelle, les plants ne seront pas saisis ?

Les discussions peuvent ainsi continuer à l'infini tant le choix opéré par le gouvernement montre clairement ses limites. À vouloir maintenir un interdit dans la sphère pénale tout en demandant de ne pas l'appliquer sur le terrain, l'on ne doit pas s'étonner de telles contradictions.

Écolo continue à prôner une approche de la drogue en termes de santé publique. C'est pourquoi, si je vote en faveur de ces projets dans l'espoir qu'ils soient appliqués selon les intentions déclarées du gouvernement et qu'ils ne constituent qu'une étape provisoire vers une véritable politique cohérente, je continue à penser que seule une réglementation est à même de répondre à tous les aspects complexes de ce dossier.

(Voorzitter: de heer Jean-Marie Happart, ondervoorzitter.)

Réglementer, ce n'est pas libéraliser mais c'est prendre en charge un marché afin de mieux en contrôler les dérives potentielles. À l'instar du docteur Zombek, « il faut accepter qu'il n'y a pas de risque zéro, qu'il n'y a pas de vie sans risque et qu'il vaut mieux domestiquer les problèmes quand il surgissent que de faire la guerre aux risques dans l'illusion de les éradiquer ».

En dernier lieu, je voudrais parler des conventions internationales qui empêcheraient tout changement en la matière. J'espère que le gouvernement belge tiendra ses promesses lors du sommet des Nations unies qui se tiendra à Vienne, en avril prochain, afin - selon les termes de la note fédérale - de renégocier les conventions des Nations unies, en concertation avec d'autres pays européens défendant une approche comparable. À défaut de volonté politique suffisante sur le plan international, il faudra cependant se pencher sur les possibilités d'interprétation de ces conventions dont les objectifs sont avant tout de lutter contre le trafic international de stupéfiants et non de remédier à la question cruciale qui nous est posée, celle de la santé publique et de l'utilisation inconsidérée des drogues.

De heer Yves Buysse (VL. BLOK). - Met de eindmeet in zicht vindt de paarsgroene meerderheid in dit land het nodig om ons nog een nieuwe drugswetgeving door de strot te duwen. Onze fractie vindt het onverantwoord dat de regering deze maatschappelijk ingrijpende kwestie nog vlug door het parlement wil jagen. Het is duidelijk dat deze drugswet een fetisj geworden is en dat bepaalde drugsprofeten niet zozeer streven naar een oplossing voor de problemen, maar dat dit een poging is om hun zogenaamde `grote gelijk' te kunnen etaleren.

Dat grote gelijk kunnen ze niet halen omdat ze het vertikken rekening te houden met volgende wetenschappelijke beschouwingen: cannabisgebruik is ongezond en gevaarlijk, cannabisgebruik werkt verslavend, cannabis is de stapsteen naar het gebruik van harddrugs.

Ik ga nu nader in op deze stellingen, die met wetenschappelijke studies onderbouwd zijn.

Ten eerste, cannabis is de stapsteen naar harddrugs. Volgens de stapsteentheorie zijn de `zachte' drugs voor vele gebruikers slechts een eerste fase. Een deel van de cannabisgebruikers stapt later over op harddrugs zoals heroïne en cocaïne. De voorstanders van de legalisering van cannabis argumenteren altijd dat die stapsteentheorie foutief is. Zij verschuilen zich achter de drogreden dat niet alle cannabisgebruikers later op harddrugs overstappen. Natuurlijk geldt dat niet voor alle cannabisgebruikers. Gelukkig maar! Niemand heeft dat trouwens ooit beweerd.

Niemand beweert dat men `ontegensprekelijk' in de goot eindigt als men met jointjes begint. De kans daarop is echter wel onaanvaardbaar groot. Niet iedereen die geblinddoekt een straat oversteekt, wordt overreden. Niet iedereen die twee pakjes sigaretten per dag rookt, krijgt kanker. Zelfs niet iedereen die uranium onder zijn bed verstopt, krijgt kanker. Niet iedereen die in Afrika onveilige seks heeft met prostituees, krijgt aids. Toch zijn al die activiteiten onverantwoord en gevaarlijk. Zo is het ook met joints.

Niet iedereen raakt verslaafd aan cannabis, maar sommige mensen wel en dat is een voldoende reden om het spul te verbieden. Niet iedereen stapt van softdrugs op harddrugs over, maar 5 tot 15% van de gebruikers doet dat wel. Op 20 jongeren die jointjes roken, betekent dat dus dat er één tot drie jongeren later verslaafd zullen worden aan harddrugs. Wil de regering al die levens opofferen voor het genoegen van een paar joints? Wij niet.

Alle feiten bevestigen dat cannabis voor heel wat gebruikers wel degelijk een opstap is naar andere drugs die nog meer verslavend en gevaarlijker zijn. Dat blijkt niet alleen uit politiestatistieken over drugsverslaafden, maar ook uit wetenschappelijk onderzoek.

Volgens schattingen van de Antwerpse politie bijvoorbeeld stapt tussen 5 en 20% van de softdrugsgebruikers later over op harddrugs. Hoewel het wellicht zijn bedoeling was het effect te ontkennen of te minimaliseren, heeft ook collega Van Quickenborne toegegeven dat het stapsteeneffect wel degelijk bestaat. Hij beweert dat hooguit vijf of tien procent overstapt naar harddrugs. De term `hooguit' getuigt hier natuurlijk van een verschrikkelijk cynisme, want het gaat om mensen van vlees en bloed wier leven kapotgaat en die door hun verslaving in de misdaad of de prostitutie terechtkomen.

Als vijf of tien procent van de jongeren die jointjes roken later verslaafd raken aan heroïne, is dat gewoon een keiharde bevestiging van de stapsteentheorie. Vijf of tien procent is al verschrikkelijk genoeg. Zou een autoproducent auto's op de markt mogen brengen waarvan in vijf of tien procent van de exemplaren de remmen niet werken? Als in hooguit vijf of tien procent van de Belgische kippen een kankerverwekkende dosis dioxine zat, zouden die kippen dan nog mogen worden verkocht? De stapsteentheorie is dan ook een bijzonder krachtig argument tegen de legalisering van softdrugs.

Ten tweede, cannabis is verslavend. De drugslobby heeft in haar propaganda- en indoctrinatiecampagne altijd geschermd met het argument dat cannabis niet verslavend werkt. Deze optimistische misvatting is grotendeels gebaseerd op de waarneming van gebruikers die bij zichzelf geen onmiddellijke ontwenningsverschijnselen vaststellen als ze een tijdlang ophouden met het roken van cannabis.

Blowers vergelijken die verschijnselen met de verschrikkelijke folteringen die heroïneverslaafden ervaren bij het afkicken. Dat geeft hen een vals gevoel van veiligheid. De verklaring hiervoor is veeleer angstwekkend dan geruststellend: zelfs grote doses alcohol zijn na één etmaal vrijwel volledig uit het lichaam verdwenen, maar de werkzame bestanddelen van marihuana blijven zeer lang in het organisme aanwezig, vooral in de hersenen. Zelfs als de gebruiker plots stopt met roken, kan hij nog een tijd op die voorraad teren. De ontwenning verloopt zo geleidelijk, dat de negatieve verschijnselen ervan in een eerste fase meestal onopgemerkt blijven.

Het gehalte aan THC in cannabis is de laatste decennia vertienvoudigd. Daar zijn twee redenen voor: betere kweektechnieken en nieuwe verwerkingsmethodes waarbij meer hennepbloemen en minder blaadjes worden gebruikt. De Nederlandse nederwiet is zelfs nog sterker dan de andere variëteiten; hij bevat soms twintig tot dertig keer meer THC dan de cannabis van twintig jaar geleden. Twee jointjes van de Nederlandse variëteit skunk komen dus overeen met veertig tot zestig marihuanasigaretten van de hippies uit de gelukzalige golden sixties.

De resultaten van een Australische studie waarbij gedurende 30 maanden 229 cannabisgebruikers werden gevolgd, waren overduidelijk. Slechts één op tien cannabisconsumenten slaagde erin - na een aantal therapeutische sessies - met het gebruik van cannabis te stoppen. De meeste gebruikers waren ernstig verslaafd en hadden hun gebruik niet meer onder controle. Deze studie dateert al van 1999, maar vond nooit enige weerklank in de Belgische pers.

Niet lang geleden haalde het INCB, het VN-orgaan dat toeziet op de naleving van internationale drugsconventies, in zijn jaarrapport zwaar uit naar landen die hun drugswetgeving versoepelen. INCB-voorzitter Emafo verklaarde: "Voorstanders van de legalisering van cannabis zijn veelal welbespraakt en beschikken over aanzienlijke fondsen, waarmee ze het publiek massaal kunnen misleiden. Maar hun argumenten houden geen steek. Er bestaan geen veilige manieren om drugs te gebruiken. Drugs creëren altijd problemen voor de gebruikers, voor hun onmiddellijke omgeving en uiteindelijk ook voor de maatschappij." En verder: "Cannabis is lang niet zo onschuldig als de voorstanders willen doen uitschijnen."

Mijn volgende stelling luidt dat cannabis gevaarlijk is. Zelfs als men niet verslaafd raakt en niet overstapt op hard drugs, is cannabis schadelijk voor de gezondheid, zowel op lichamelijk als op psychisch vlak.

In februari 1996 verscheen in het tijdschrift van de American Medical Association een studie die bewijst dat dagelijks gebruik van hasj of marihuana schadelijk is voor het concentratievermogen en het geheugen. De proefpersonen waren regelmatige gebruikers, maar hadden 24 uur voor de test geen drugs genomen. Er is dus sprake van een min of meer langdurige aantasting van het denkvermogen. Het is nog onduidelijk of het om nawerkingen van THC dan wel om permanente hersenstoornissen gaat.

Studenten die marihuana roken, scoren gemiddeld zwakker dan hun niet blowende collega's. Zware blowers scoren vooral slechter in proeven die concentratie, geheugen en spraakvaardigheid meten. Een onderzoek waarbij 400 marihuanarokers gedurende tien jaar werden gevolgd, wees uit dat hun cognitieve vaardigheden kleiner waren dan in een representatieve controlegroep. Hun analytische en abstracte vaardigheden waren verminderd: ze hadden problemen om correct met informatie om te gaan, hun concentratievermogen was kleiner en ze hadden moeilijkheden met de perceptie van tijd en ruimte. Deze negatieve invloeden werden reeds duidelijk bij personen die gedurende twee jaar maar één keer in zes weken marihuana hadden gerookt. Deze studie werd uitgevoerd door de universiteit van Florida.

Het roken van tabak is een belangrijke factor bij het ontstaan van hart en vaatziekten. Eén gewone joint bevat echter evenveel kankerverwekkende stoffen als vier sigaretten. Alle deskundigen weten dat, maar het wordt vrijwel nooit in de media vermeld. Die effecten worden nog versterkt door het feit dat de meeste gebruikers zowel marihuana als tabak roken. Een studie wijst uit dat mensen die ooit marihuana hebben gebruikt, 2,6 keer meer kans hebben op kanker in het hoofd of de nek dan niet-gebruikers. Hoe groter het gebruik van marihuana, hoe groter het risico op dergelijke kankers.

Volgens de indieners beoogt deze wet rechtszekerheid. Volgens ons is het enige wat deze wet juist niet bereikt, duidelijkheid en rechtszekerheid. Ik citeer mevrouw Geirnaert, directeur van de Vereniging voor alcohol- en andere drugproblemen (VAD), die op 8 februari in De Morgen zei: "Ik heb de indruk dat de verwarring nog groter wordt. Voor de enen is de nieuwe wet een verstrenging, voor de anderen een versoepeling. Ik vraag me af hoe de gewone mens daar tegenaan kijkt. We krijgen op de drugslijn heel wat oproepen van bezorgde ouders en jongeren die het echt niet meer weten. Ik had gehoopt dat de politici het na de stemming in de Kamercommissie eens zouden raken, maar dat is ook niet het geval."

In het Nieuwsblad van 14 februari stelde Matthias Danneels: "Van bij de start heerste er in dit debat de grootste verwarring. Niet alleen tussen wat mag en wat niet mag. Agalev leest de drugswet met een andere bril dan de VLD. En zelfs binnen de liberale familie zit niet iedereen op dezelfde lijn."

Dat er een totale verwarring bestaat, heeft deze paarsgroene meerderheid volledig aan zichzelf te wijten. Het verwijt dat het de oppositie zou zijn die de verwarring gecreëerd heeft, is al te goedkoop. Gedurende de hele zittingsperiode zijn de regeringspartijen erin geslaagd om constant tegenstrijdige berichten de wereld in te sturen.

Het begon al slecht en in totale verwarring met tegenstrijdige verklaringen van de verschillenden regeringspartijen en van de ministers. Ik geef een kleine selectie. Paul Geerts, woordvoerder van minister Aelvoet, zei in De Morgen van 20 januari 2001: "Jongeren van zestien of zeventien die een beperkte hoeveelheid cannabis op zak hebben, moeten niets vrezen. Verwilghen heeft het verkeerd begrepen." In een gezamenlijke advertentie van de ministers Aelvoet en Verwilghen stond op 10 februari 2001 echter in verschillende kranten: "Wie jonger is dan 18 en in contact komt met illegale drugs, ook cannabis, loopt het risico terecht te komen bij het jeugdparket en de jeugdrechter, net zoals nu." Fientje Moerman, VLD-parlementslid, zei evenwel in De Burgerkrant van februari 2001: "... dat voor personen onder de 18 jaar niets zal veranderen. Alle drugsbezit, ook van cannabis, blijft voor hen verboden en zij zullen dus worden vervolgd." Intussen weten we dat cannabisgebruik vrijwel nooit meer wordt vervolgd. Meestal stelt de politie zelfs geen echt PV meer op.

De daarop volgende jaren was het al niet beter. Dokter Luc Beaucourt, zowel bij de liberale als bij de christen-democratische familie niet onbekend, stelde: "In ieder geval is de situatie momenteel erg ontmoedigend en verwarrend. Veel mensen snappen er niets meer van. Stel u de situatie eens voor waar het verbod van ouders onthaald kan worden op reacties als: `Van de regering mag het toch'. Om van de scholen maar te zwijgen waar antidrugsacties zinloos dreigen te worden. Geen wonder dat veel mensen boos zijn. Wat zal de volgende stap zijn? Het legaliseren van harddrugs?"

Zelfs de Vlaamse minister-president mengde zich in het debat en liet weten het niet eens te zijn met het voorgestelde drugsbeleid. Het noemde het `verwarrend' en zelfs `hypocriet'.

De beste analyse kwam echter van onze goede collega Tobback: "Als ik Jef Tavernier en Marc Verwilghen de wet hoor duiden, lijkt het wel of ze het elk over een andere wet hebben. Sinds de nota van Aelvoet is er veel schade aangericht. Het volstaat om als burgemeester van een middelgrote stad de ogen open te doen en af en toe eens buiten te komen om te zien dat het cannabisgebruik enkel is toegenomen." Wat is er volgens hem wel nodig? "De situatie vandaag is niet onduidelijk. De wet stelt dat cannabisgebruik verboden is. Punt aan de lijn. Het volstaat dus dat Verwilghen de `guts' zou hebben om aan het college van procureurs-generaal te zeggen dat ze de wet ook moeten laten toepassen." Dat is klare taal.

Wat staat ons nog allemaal te wachten? Volgens de letter van de wet zijn het bezit en het gebruik van softdrugs nog steeds strafbaar, maar op het terrein hebben rood en groen hun slag thuisgehaald. Wie dacht dat daarmee het eindpunt was bereikt, heeft het verkeerd voor. Nu ze die overwinning heeft behaald, kijkt de progressieve kaste alweer uit naar nieuwe terreinwinst. Haar volgende doel is de legalisering van harddrugs. De softdrugs waren maar de eerste stap. Nu begint de campagne voor de legalisering van het harde spul.

Ook in de politiek is het effect van de stepping-stone duidelijk merkbaar. Links heeft nog maar juist de feitelijke straffeloosheid van softdrugs afgedwongen of het wil al een stap verder gaan door het debat over de legalisering van harddrugs te openen. Dat zou niemand mogen verbazen.

Op een Beneluxcongres van de `groene' partijen, in november 1999 verklaarde collega Lozie dat niet alleen softdrugs als hasj zouden moeten worden gelegaliseerd, maar ook harddrugs als cocaïne en heroïne. Hij vond dat ook de handel moet worden vrijgegeven. Volgens hem kon men daarmee de georganiseerde misdaad de wind uit de zeilen nemen. Dat is precies hetzelfde argument dat de groenen altijd hebben gebruikt om de legalisering van softdrugs te bepleiten.

Magda Aelvoet schrok van de opschudding die daardoor ontstond en ze krabbelde haastig terug. Ze verklaarde manhaftig dat Agalev altijd tegen legalisering van harddrugs geweest is. Volgens haar had Lozie `een zware vergissing' gemaakt. Aelvoet stond echter te liegen. Een petitie van de Radicale Partij die in november 1996 pleitte voor legalisering van alle drugs - dus ook harddrugs als heroïne, crack, XTC, cocaïne -, werd onder andere ondertekend door Raymonde Dury en José Happart van de Parti Socialiste en door Magda Aelvoet zelf.

We beloven hierbij dat Vlaanderen zal geweten hebben wie voor deze snertwet verantwoordelijk is. We zullen de kiezers van de paarsgroene meerderheidspartijen, en in het bijzonder de kiezers van de VLD, duidelijk maken wie deze `wietwet' heeft goedgekeurd. De houding die de VLD hier aanneemt, is juist dezelfde als bij de snel-Belg-wet, de regularisering van massa's asielzoekers en andere dossiers. De VLD willigt de eisen van roodgroen in en doet daarmee net het tegenovergestelde van wat ze de kiezer altijd heeft voorgehouden. Vervolgens wordt een rechtse rakker het veld ingestuurd met de opdracht de morrende achterban het manifeste kiezersbedrog te doen slikken.

We zullen ook de kiezers van CD&V, los van de goede bedoelingen en de goede intenties van de thans afwezige CD&V-senatoren die de wet vandaag bestrijden, duidelijk maken dat paarsgroen de verpletterende eindverantwoordelijkheid draagt, maar eigenlijk slechts de aannemer is van het plan dat door hun huidige partijvoorzitter vijf jaar geleden werd uitgetekend. Wij zijn niet de enigen de zaken zo bezien. We bevinden ons met deze analyse in goed gezelschap. Het was immers niemand minder dan Stefaan De Clerck zelf die op 12 oktober letterlijk formuleerde: "Voor de huidige drugswetgeving ben ik zelf mee verantwoordelijk als voormalig justitieminister. De omzendbrief over de laagste vervolgingsprioriteit voor jointjesrokers kwam van mijn kabinet. De nieuwe, paarsgroene wetgeving (...) verschilt daar niet fundamenteel van."

Vandaag stellen we vast dat diezelfde CD&V uitpakt met 20 m²-affiches waarop ze de bevolking het tegenovergestelde wil doen geloven. Verwijzend naar hun affiche, zou ik willen zeggen: niet met ons!

De Vlaams Blok-fractie zal vanzelfsprekend tegen deze wetsontwerpen stemmen, om de heel eenvoudige reden dat deze wet een slag in het gezicht is van hen die door de drugs een familielid of een vriend zijn kwijtgeraakt, een slag in het gezicht van de hulpverleners, de leraars en opvoeders die proberen onze jeugd te behoeden voor drugs en alle miserie die ermee verwant is, een slag in het gezicht van de ouders en grootouders, die zich na de goedkeuring van deze wet meer dan ooit zorgen moeten maken over hun kinderen en kleinkinderen.

Hopelijk denken de voorstanders van deze wet hier morgen aan vooraleer ze op het - letterlijk en figuurlijk groene - stemknopje drukken.

De heer Frans Lozie (AGALEV). - Wat we vandaag bespreken moet gekaderd worden binnen de drugsnota van de regering waarin het justitiële aspect maar een onderdeel van is en niet eens het belangrijkste. De basisfilosofie van de federale drugsnota is dat we de drugsproblematiek in onze samenleving niet meer mogen benaderen vanuit een justitiële aanpak, maar dat we moeten vertrekken vanuit de problematiek van de volksgezondheid. Justitie is een wezenlijk element, maar niet het belangrijkste en zeker niet het algemeen coördinerende hoofduitgangspunt. Deze basistelling is de belangrijkste wijziging die zich in de gedachten heeft voorgedaan binnen de regering en binnen de samenleving. Als dat allemaal goed voor ogen houden, dan kunnen we naar een nieuw drugsbeleid evolueren.

De eerste stelling is dat men van niet-problematisch middelengebruik geen justitioneel probleem mag maken. Zeg liever: het is een risicogebruik. Elk middelengebruik houdt immers risico's in. Maar wanneer het niet problematisch is, probeer dan de betrokkene te benaderen zodat het niet-problematisch blijft en niet evolueert naar een problematisch gebruik. Zorg er vooral voor dat men het gebruik niet van buitenaf problematisch maakt.

Eigenlijk hadden we voor cannabis een andere aanpak gewild. Diverse middelen worden op uiteenlopende wijze benaderd: tabak, alcohol en medicatie vallen buiten het bereik van de strafwet; cannabis, heroïne, cocaïne, XTC, enz. vallen binnen het bereik van de strafwet. Er zijn dus legale en illegale drugs. In dat spanningsveld vind ik dat cannabis ten onrechte bij de illegale drugs zit. Maar goed, deze regering heeft beslist cannabis binnen het strafrecht te houden, niet te legaliseren zoals sommigen durven beweren die bewust deze verkeerde informatie de wereld insturen. Neen, cannabis blijft een illegaal middel en zit nog altijd in het strafrecht omdat deze regering het zo beslist heeft en onder meer ook omdat de internationale verdragen weinig ruimte overlaten. Mijn persoonlijke mening zou zijn: laten we daar eens heel ernstig over nadenken, ook wanneer binnenkort de discussie op internationaal niveau wordt gevoerd. Moeten die internationale verdragen niet worden aangepast?

We moeten vermijden dat in de discussie niet wordt uitgegaan van de volksgezondheid, maar van de angst. Als er geen betere alternatieven zijn, dan houdt men dezelfde lijn aan. We moeten ten minste over het probleem durven nadenken.

Deze regering heeft de moed gehad ernstig na te denken en stelling te nemen. Ze is daarbij niet over het ijs van één nacht gegaan. Het regeringsbeleid ligt in het verlengstuk van wat tijdens de vorige legislatuur, onder meer in de werkgroep van de Kamer waarvan ik deel uitmaakte, werd voorbereid. De regering heeft daaruit geconcludeerd dat een ander drugsbeleid moet worden gevoerd, waarbij niet Justitie, maar Volksgezondheid centraal staan.

De nieuwe wetgeving zal relatief weinig veranderen. Het drugsgebruik blijft binnen het strafrecht. Velen zijn ontgoocheld, vele anderen vinden dat een goede zaak. De discussie daarover blijft. De regering, waarvan Agalev deel uitmaakt, heeft bij wijze van compromis het drugsgebruik binnen de strafwet gehouden. Als lid van een meerderheidspartij blijf ik dat standpunt vandaag verdedigen. Dat betekent niet dat we over deze kwestie niet moeten blijven nadenken.

De circulaires moeten de basislijn implementeren en gaan uit van Justitie. De circulaire De Clerck-Van Parys, die nog altijd van toepassing is, geeft de laagste prioriteit aan de vervolging van cannabis. In de grote steden, die nogal wat andere prioriteiten hebben, betekent dat een gedoogbeleid. Bovendien mag voor occasioneel, niet problematisch gebruik een vereenvoudigd PV worden opgesteld dat op het parket bijna zeker wordt geseponeerd. Op een ogenblik dat de gemeenten steen en been klagen dat het hun aan middelen ontbreekt om de politie dicht bij de bevolking te brengen, moet de politie PV's opstellen die bijna zeker worden geseponeerd. Het voorliggende wetsontwerp stelt voor justitieel niet op te treden bij niet problematisch gebruik en problematisch gebruik te voorkomen via de hulpverlening. De politie krijgt dan geen nutteloos werk te doen terwijl de niet problematische druggebruiker niet met een belastend dossier bij justitie of politie wordt opgezadeld.

Dit is een gezonde filosofie, die slechts zeer summier afwijkt van de bestaande rondzendbrieven. We hadden verder kunnen gaan, maar onder de gegeven omstandigheden was dit het meest haalbare. Hopelijk zal de praktijk ook in die zin evolueren.

Als er dan toch sprake is van problematisch gebruik, dan moeten niet in de eerste plaats politie of justitie optreden. De directe omgeving - ouders, school, vrienden, sociale werkers - moet de problematische gebruiker opvangen en de nodige hulp geven in de hoop dat het probleem kan worden opgelost. Hiertoe is meer nodig dan het zuivere ontzeggen van drugs; de sociale opvang in de familie, de vriendenkring, school en de maatschappij is evenzeer van belang.

We moeten eindelijk ophouden met het maken van een onderscheid tussen legale en illegale middelen en tussen hard drugs en soft drugs. Het beleid moet gericht zijn op het onderscheid tussen problematisch en niet-problematisch gebruik en op de aard van het gebruik.

Voorkomen is beter dan genezen. Preventie is dus belangrijk. Behandelen is altijd beter dan bestraffen, al is het soms nodig een stok achter de deur te houden. Justitie moet zich echter meer richten op de georganiseerde misdaad en niet zozeer op de individuele gebruiker.

De drugsnota van de regering is een goed werkstuk en wordt op internationaal vlak gewaardeerd voor de achterliggende visie en aanpak. Op dit ogenblik gaat nog te veel aandacht naar het justitieel aspect in plaats van naar preventie en hulpverlening.

De verschuiving van de prioriteit van justitie naar volksgezondheid is nog niet in alle geesten een feit en is wellicht ook nog niet in de verdeling van de middelen te merken.

Het wetgevend werk dat we hier verrichten is zeer gering en bijna onbeduidend. Zelfs cannabis blijft in het strafrecht staan. De internationale discussie moet dringend op gang komen; het heeft geen zin dat een klein land als België een andere richting uitgaat. Ik meen dat de geesten op internationaal vlak stilaan beginnen te rijpen. Ik verwijt de Verenigde Naties dat zij de mentale omschakeling nog niet hebben gemaakt dat drugsgebruik in eerste instantie een probleem van volksgezondheid is en niet zozeer van repressie en justitie.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - In de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden van deze ochtend werden hevige pleidooien gehouden voor het voortbestaan van de Senaat in zijn huidige vorm. Dit debat over een maatschappelijk zo gevoelig thema dunnetjes overdoen in de Senaat na de uitvoerige behandeling in de Kamer, is onzinnig. De personen tot wie ik me richt, zijn hier evenwel niet aanwezig. Om consequent te blijven zal ik toch mijn standpunt bondig toelichten.

De drugsnota heeft een lange weg afgelegd. De voorbije twee jaar waren niet de beste, omdat er daaromtrent een uitermate slechte communicatie was, ook vanwege de meerderheidspartijen. Daarvoor moeten we ons deemoedig op de borst kloppen, want dit heeft nogal wat onzekerheid veroorzaakt bij de bevolking, waar de onrust en de bezorgdheid omtrent het gebruik van drugs zeer groot is. Als ouder van vier kinderen en als burgemeester kan ik me inleven in het gevoel van onzekerheid van talloze ouders van jonge kinderen.

De voorgestelde drugswet is uiteindelijk waardevol. Daarenboven is het noodzakelijk dat alle neuzen in dezelfde richting wijzen, zodat de bevolking precies weet waar ze aan toe is.

Dat het voorliggende wetsontwerp uitgaat van het begrip gezondheid vind ik goed. Een verslaafde hoort immers niet thuis in de gevangenis, maar bij een dokter of bij verzorgers. De voorgestelde drugswet is niet in alle situaties repressief, maar wil de mensen brengen bij de hulpverlener, indien nodig.

Bovendien is het wetsontwerp duidelijk. Sprekers vóór mij hebben er al op gewezen dat de omzendbrief van de vorige minister van Justitie daaromtrent erg onduidelijk was. Ongeacht de beweringen van een bepaalde oppositiepartij, is de tekst van deze drugswet veel duidelijker. De heer Lozie gaf trouwens ook al enkele voorbeelden in dit verband.

De zin in de vorige omzendbrief "Het gebruik van cannabis in groep wordt niet langer vervolgd" is totaal onduidelijk. Gelukkig kan het voorliggend wetsontwerp geen voorwerp meer uitmaken van interpretatie van politiemensen of van het gerechtelijk apparaat. Niet alleen wordt de onduidelijkheid weggewerkt, maar eveneens de willekeur van de gerechtelijke arrondissementen.

In het voorliggende wetsontwerp wordt daarenboven een ruimer kader gecreëerd. Iedereen staart zich weliswaar blind op het woord `cannabis', maar de uitdaging is veel ruimer. Het gebruik van moderne drugs, zoals XTC, vormt een veel groter gevaar voor de jeugd in het algemeen dan het gebruik van cannabis. Deze wet laat toe om op het vlak van precursoren en de productie van dergelijke middelen, sneller en sterker op te treden.

Vanzelfsprekend wordt ook een belangrijk onderscheid gemaakt tussen wie drugs dealt en wie ze gebruikt.

Sta me toe ook even te blijven stilstaan bij cannabis, de drug die wordt overladen met alle zonden van Israël, alsof er in onze samenleving geen ergere dingen bestaan.

Bepaalde maatschappelijk aanvaarde drugs - zoals alcohol en tabak - kosten jaarlijks aan tienduizenden mensen het leven. Wetenschappelijk werd al meermaals aangetoond dat het gevaar van deze maatschappelijk aanvaarde drugs veel groter is dan van cannabis.

Moeten we cannabis dan zomaar toelaten? Zover wil ik zeker niet gaan, maar we moeten wel alle elementen in het juiste perspectief durven zien. Ik ben ervan overtuigd dat cannabis veel minder schadelijk is dan de twee drugs die ik daarnet noemde, maar ook dat verslaving kan optreden. De wet en de drugsnota gaan ook duidelijk van deze veronderstelling uit en bepalen dat ontrading en het verbod op cannabisgebruik voor minderjarigen belangrijk blijven. Daarnaast is het verstandig het aan volwassen over te laten om zelf, in eer en geweten en in alle rust, te beslissen of ze deze drug, die relatief minder schadelijk is dan andere, aanvaarde drugs, wensen te gebruiken, vanzelfsprekend indien er geen minderjarigen bij betrokken zijn en ze geen maatschappelijke overlast veroorzaken. Als VLD'er vind ik dat de zelfbeschikking van volwassenen ook hier ten volle moet kunnen spelen.

Ik ben dus gelukkig met deze drugswet, maar ter afsluiting van mijn uiteenzetting wil ik even ingaan op twee elementen waaraan we de komende jaren nog moeten werken.

Ten eerste, hoe kom je aan cannabis? Het aankopen van deze drug blijft in een grijze zone zitten, ook in Nederland. De internationale verdragen maken een andere oplossing misschien onmogelijk, maar dat heeft tot gevolg dat wie cannabis wil kopen, steeds weer terechtkomt bij duistere figuren die ook in harddrugs handelen en in criminele milieus en prostitutienetwerken zitten. Zo raakt wie minder sterk staat, toch weer verslaafd aan drugs die veel schadelijker zijn dan cannabis, omdat ze in hetzelfde milieu verhandeld worden. De omstandigheden waarin cannabis verhandeld wordt, moeten we in de toekomst dus duidelijker maken en we moeten daarvoor ook op het internationale forum actie voeren. Concreet vraag ik de minister in dit verband, of de eigen kweek van cannabis nu toegelaten is of niet. Dat blijft een beetje in het vage. Volgens mij moet dit kunnen als duidelijk is dat de eigen kweek ook bestemd is voor eigen gebruik.

Ten tweede, is de regering inzake het gebruik van cannabis om medische doeleinden toch een beetje blijven steken bij het ingewikkelde KB dat nog onder Magda Aelvoet werd uitgevaardigd en dat het gebruik van cannabis enkel mogelijk maakt als onderdeel van een wetenschappelijke studie. Die drempel is toch wel erg hoog. Als medicus kan ik getuigen dat heel veel mensen in onze samenleving wel degelijk geholpen zijn met het gebruik van cannabis. Ik denk aan mensen die lijden aan multiple sclerose, een frequente aandoening, aan kankerpatiënten die chemotherapie krijgen en aan aids-patiënten, om er maar enkele te noemen. Voor deze mensen is cannabis wel degelijk een grote hulp. In Canada is men er bijvoorbeeld wel in geslaagd het gebruik van cannabis voor deze mensen mogelijk te maken. In de volgende legislatuur moeten we dus meer inspanningen doen om het gebruik en het verwerven van cannabis voor welomschreven categorieën gemakkelijker te maken.

Ik zal voor het overige dit wetsontwerp met veel plezier goedkeuren.

De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Ik betreur dat zo weinig senatoren aanwezig zijn. Dat toont aan, niet dat het debat niet moet worden gevoerd, wel dat de meeste senatoren het belang ervan niet meer inzien. Eerlijk gezegd moeten we wel erkennen dat het debat vooral neerkomt op het voorlezen van een reeks opstellen. Het gevolg zal zijn dat de afwezige collega's morgen bij de stemming gewoon de partijrichtlijnen zullen volgen, welke nieuwe elementen ook naar voren zouden zijn gekomen.

Collega Buysse heeft de visie van de Vlaams Blok-fractie al op een uitmuntende wijze naar voren gebracht. Ik kan me dan ook beperken tot het voorlezen van een aantal belangrijke citaten.

Onlangs kon ik namens de Belgische Senaat in Stockholm deelnemen aan een symposium over drugs. Daar sprak bijvoorbeeld een zekere Antonio Maria Costa. Hij is hoofd van het VN-bureau - een onderafdeling van de organisatie van dommeriken die de grootse visie van de heer Lozie maar niet wil begrijpen - dat het drugsgebruik en de daaraan gekoppelde misdadigheid bestudeert. De heer Costa zegt onder meer: "De dramatische driehoek drugs-criminaliteit-dood is de grootste bedreiging die onze beschaving ooit heeft gekend." Over tabak - waar de heer Vankrunkelsven het graag over heeft - zegt de heer Costa het volgende: "Tabak doodde sedert 1945 reeds 60 miljoen mensen. Dit is een opmerking van drugsvoorstanders als rookgordijn, want cannabis bevat alle schadelijke bestanddelen van tabak plus nog een hele reeks andere." En ten slotte nog een derde citaat van de heer Costa: "De strijd tegen tabak is nodig (zie het aantal doden) en kost zeer veel geld aan campagnes. Waarom zouden we dan een nog groter kwaad tolereren? Het heeft honderd jaar geduurd om een medisch bewijs te krijgen van de schadelijkheid van tabak. Moeten we nog eens honderd jaar wachten op eenzelfde bewijs van cannabis?"

Op dat symposium in Stockholm was ook een zekere James C. Anthony aanwezig. Hij is drugspecialist aan de Johns Hopkins University in Baltimore. Hij zegt: "Jongeren onder 16 jaar lopen een veel groter risico om verslaafd te worden dan ouderen." Tweede citaat: "Wanneer jongeren de kans krijgen cannabis te proberen, dan grijpt twee derde die kans. Slechts een derde heeft de moed om die kans te weigeren." Ik voeg daar aan toe dat de kans nog veel groter wordt indien wij een signaal van straffeloosheid geven. Derde citaat van de heer Anthony: "De media- en overheidscampagne tegen drugs bereiken het jonge doelpubliek niet." Ik voeg daaraan toe dat de stunts van sommige politici dat wel doen. Vierde citaat: "Cannabisgebruikers weten dat ze de wet overtreden. Bij elk gebruik wordt de overtredingsdrempel lager, ook voor andere wetsovertredingen." Ik voeg daar aan toe dat deze vaststelling onze gerechtvaardigde strijd tegen XTC uitholt: vanaf het eerste cannabisgebruik wordt de drempel bij elk nieuw gebruik lager, uiteindelijk grijpen de gebruikers naar XTC.

Als derde en laatste getuige van het symposium van Stockholm wil ik de heer Steven R. Childers citeren. Hij is professor aan de universiteit te Winston-Salem in Amerika. Hij zei onder meer het volgende: "De gezondheidsschadelijke bestanddelen van cannabis - hij verwijst bijvoorbeeld naar Δ9-THC of tetrahydrocannabinol - blijven veel langer in het lichaam dan bestanddelen van tabak of alcohol omdat THC wordt opgenomen door olie, in casu lichaamsvet, à rato van 1 miljoen keer meer dan door water."

De lichaamsvetten behouden THC. Daarom is THC veel schadelijker dan andere drugs waarvan de bestanddelen worden opgenomen door water.

Professor Childers wees er ook op dat in de hersenen natuurlijke cannabinoïden aanwezig zijn. Ze zorgen ervoor dat het geheugen niet wordt overladen met details, maar dat enkel de essentiële gegevens worden opgeslagen door het geheugen. Childers zei ook nog dat de natuurlijke cannabinoïden verdwijnen als de taak is uitgevoerd. Δ9-THC blijft daarentegen voor een zeer lange tijd het geheugen aantasten.

Omdat politici niet willen inzien dat enkel een duidelijk en totaal verbod het juiste signaal is, moeten ouders van drugsdoden uit wanhoop comités oprichten. Zij weten dat zij daarmee hun kinderen niet terug krijgen, maar zij doen minstens een poging om de huidige en de volgende generaties jongeren te beschermen. Mijn partij kan zich niet scharen achter een doe-maar-op-mentaliteit waarbij er geen verbod bestaat en alles mogelijk wordt in de maatschappij. Wij sluiten ons aan bij de visie van de ouders van drugsslachtoffers en we zullen met overtuiging tegen dit ontwerp stemmen.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De waarnemende burgemeester van Tongeren, de heer Jef Simon van de VLD, zei op 12 maart 2003, nadat er in Tongeren in twee maanden tijd zes drugsdoden te betreuren waren, dat er in Tongeren geen drugsproblemen waren en dat de drugsproblemen door het overlijden van de drugsgebruikers vanzelf werden opgelost. Dat zijn de woorden van een VLD-burgemeester uit de paarse coalitie `Tongeren goed bestuur'. Het toont aan tot welke graad van menselijkheid paars is gedaald. Ze hanteert de drugswet enkel als ideologisch vlagvertoon maar heeft niet de minste zorg voor de slachtoffers van drugsgebruik.

Enkele maanden geleden heeft de faculteit geneeskunde van de Sorbonne de psychologische negatieve invloed van het gebruik van cannabis aangetoond, meer bepaald op de ontwikkeling van schizofrenie. Daar wordt natuurlijk niet meer over gesproken.

Ik herinner aan de bespreking van de methadonwet die vorig jaar werd aangenomen, maar waar onze fractie tegen stemde. Na de dood van zes drugsgebruikers in Tongeren verzoek ik de senatoren van de meerderheid het verslag over die wet te herlezen en na te gaan welke amendementen ik heb ingediend en welke amendementen werden verworpen. Ze zullen daarbij vaststellen dat misbruik van methadon de drugsdood tot gevolg kan hebben.

Ik herinner er ook aan dat de methadonwet vlug is goedgekeurd om strafvervolging te verhinderen van een geneesheer in Henegouwen, die was aangehouden vanwege zijn voorschrijfgedrag inzake methadon. In de vorige legislatuur was er een ruime consensus om te zeggen dat het voorschrijven van de vervangende producten strafbaar moest blijven en dat er vooral een aangepaste sociale begeleiding moest zijn en een concrete controle op het voorschrijfgedrag. In de Amerikaanse literatuur van de jaren tachtig over de bestrijding van het drugsprobleem in New York wordt aangetoond dat het depenaliseren van het voorschrijfgedrag van de geneesheren tot een catastrofe leidt en dat sociale begeleiding noodzakelijk is.

Bij de bespreking van de methadonwet heb ik verwezen naar die Amerikaanse literatuur en heb ik onder meer gewezen op de talrijke voorwaarden waaraan een methadonvoorschrift in de Verenigde Staten moet voldoen. Bedoeling is het probleem te omschrijven om het te kunnen oplossen en de gezondheid te beschermen en ook misbruiken vanwege de patiënt en de geneesheer te voorkomen. Het verschijnsel van het medische shoppen waarbij de patiënt het vervangmiddel als een drug gebruikt, is genoegzaam bekend. Ik heb toen ook het standpunt van CD&V ontwikkeld. Wij waren er tegen gekant dat de regering de gevaarlijke vervangingsmiddelen uit het strafrecht haalde. In de wet stond dat de Koning omkaderingselementen in het leven moest roepen, maar dat is tot op vandaag niet gebeurd. Bovendien is het niet naleven van die omkaderingsvereisten niet eens meer strafbaar. We hebben nog subamendementen ingediend om te zeggen dat het niet-naleven van die omkaderingsvereisten - die essentieel zijn voor een echte methadonpolitiek - strafbaar moest blijven. Samen met de wet moeten volgens ons ook de randvoorwaarden worden nageleefd voor een efficiënte behandeling van de drugsgebruikers. Onder randvoorwaarden verstaan we een goede registratie van de behandeling, een vastgesteld maximum aantal patiënten per behandelende arts om methadonshoppen te voorkomen en een degelijke psycho-sociale omkadering. Het vervullen van al die randvoorwaarden is essentieel opdat de wet een goed resultaat zou hebben. De zes doden die in Tongeren zijn gevallen, bewijzen dat onze waarschuwingen terecht waren. Bij gebrek aan omkaderingselementen bleef methadonshoppen mogelijk in Tongeren. Zij die de wet goedgekeurd hebben, zijn voor die doden verantwoordelijk.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Ik ben het ermee eens dat het voorschrijven van methadon steeds gepaard moet gaan met de sociale begeleiding van de betrokkene. Ik wil er evenwel op wijzen dat er ook vóór de goedkeuring van de wet heel wat misbruiken bestonden. De wet heeft op dat vlak weinig verandering gebracht.

De samenleving moet zich over het probleem bezinnen en de artsen moeten hun verantwoordelijkheid opnemen. Zonder begeleiding mogen ze geen methadon voorschrijven. Ook voor morfine werden vroeger heel wat vervangproducten voorgeschreven zonder efficiënte begeleiding van de gebruiker.

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Zolang methadongebruik strafbaar was, kon de overheid optreden. Dat er in Henegouwen een geneesheer werd aangehouden, is het bewijs dat de wet kon worden toegepast wanneer er misbruiken werden vastgesteld. De drukkingsgroep rond de betrokken geneesheer heeft ervoor gezorgd dat de strafwet werd gewijzigd en dat methadongebruik niet langer strafbaar was.

In de vorige legislatuur hebben wij een wetsvoorstel ingediend dat in de Senaat werd geblokkeerd omdat een deel van de parlementsleden vond dat het gebruik van methadon niet langer strafbaar mocht zijn. Vandaag zien we de gevolgen van dat politieke standpunt. Wij hebben daar zowel in de commissie voor de Justitie als in de plenaire vergadering voor gewaarschuwd. Ik verwijs ter zake naar de verantwoording van amendement 27 dat ik toen samen met mevrouw van Kessel heb ingediend en waarin alle risico's staan opgesomd. De wetgever heeft met kennis van zaken een wet goedgekeurd, waardoor misbruik bij het voorschrijven van methadon mogelijk wordt met alle dodelijke gevolgen van dien, zoals ze in de Amerikaanse literatuur van de jaren tachtig reeds werden beschreven. De paarsgroene meerderheid is verantwoordelijk voor al die doden.

De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ten einde de draagwijdte van het onderhavige wetsontwerp, van het daarbij horende koninklijk besluit en van de nieuwe rondzendbrief die door het college van procureurs-generaal naar de parketten zal worden gestuurd, volledig te begrijpen, zal ik de drie uitgangspunten van de regering met betrekking tot deze problematiek in het kort toelichten. Ik betreur dat de sprekers zich bijna uitsluitend op de strafrechtelijke zijde van het probleem en op één enkel product, namelijk cannabis, hebben toegespitst om de aanpak van de regering inzake drugs in het algemeen aan te klagen.

Eerste uitgangspunt is het verslag van de werkgroep die in 1997 belast werd met het bestuderen van de drugsproblematiek. De rapporteurs van de werkgroep waren de heren Vandeurzen en Minne. Zowel de heer Lozie als ikzelf maakten deel uit van de werkgroep.

Tweede uitgangspunt is het evaluatierapport met betrekking tot het bovengenoemde verslag, opgesteld door de professoren De Ruyver en Casselman, in nauwe samenwerking met de dienst voor Strafrechtelijk Beleid, die onder de bevoegdheid valt van het ministerie van Justitie. De evaluatie van de rondzendbrief van 1997 van mijn voorgangers, de heren De Clerck en Van Parys, heeft drie gebreken aan het licht gebracht.

Ten eerste had de rondzendbrief niet de moed om exacte hoeveelheden voor te schrijven.

Het gevolg daarvan is - en dat is het tweede gebrek dat werd vastgesteld - dat op het terrein geen processen-verbaal meer worden opgesteld. Ik heb daarstraks uitdrukkelijk aan mevrouw De Schamphelaere gevraagd of zij de verschillen kent tussen de circulaire die nu nog in werking is, en de circulaire die in werking zal treden. Ik betreur dat de circulaire van 1997 tot gevolg heeft gehad dat in een aantal gerechtelijke arrondissementen het bezit van 50 tot 80 gram cannabis geen aanleiding meer geeft tot het opstellen van een proces-verbaal en dus ook niet tot enige vervolging of gerechtelijke tussenkomst.

Een derde gebrek dat uit het evaluatierapport naar voren komt, is het gebrek aan middelen. In 1997 werden mooie principes vooropgesteld, maar er werden geen preventiemiddelen verstrekt en evenmin middelen om de brug te maken tussen de magistratuur en de hulpverlening.

Het derde uitgangspunt van de regering is de ervaring in het buitenland. Ik heb hier vandaag veel theorieën gehoord, maar niets over een vergelijking tussen België en andere landen van de EU. Wij hebben gepoogd, ook tijdens het Belgische voorzitterschap, om een kaderbesluit te maken met betrekking tot de minimumvoorschriften voor de bestanddelen van de strafbare feiten die betrekking hebben op illegale drughandel. Veertien van de 15 lidstaten bleken dezelfde denkrichting als België aan te kleven. Alleen Nederland vormde een uitzondering. Dat is de reden waarom het kaderbesluit niet kon worden goedgekeurd. In justitiemateries kan immers enkel bij unanimiteit een beslissing worden genomen.

Ik zal me nu toespitsen op het juridische onderdeel van het ontwerp. De meeste vragen gingen daar ook over. Ik begrijp dat, maar betreur dat ook, want het belicht enkel de strafrechtelijke dimensie, terwijl vele sprekers vertrokken vanuit de gezonde uitgangspunten die in 1997 werden aangenomen.

Je reviens à ces six points qui ont été définis en 1997 comme prioritaires : la réduction de la consommation de drogue et la diminution du nombre de nouveaux toxicomanes ; la protection de la société et de ses membres ; la mise en place d'une collaboration internationale s'appuyant sur une entraide policière et judiciaire, l'adaptation de l'arsenal légal, l'activation des peines patrimoniales et la lutte contre le blanchiment d'argent, c'est-à-dire la lutte contre la criminalité organisée ; l'adaptation de la politique pénale à l'égard des consommateurs, car il convient en effet d'éviter l'emprisonnement des consommateurs qui n'ont pas commis de délit autre que la détention de drogue ; la mise en place d'une politique pénitentiaire qui permette d'éviter que des personnes incarcérées n'acquièrent un comportement toxicomaniaque et qui prévoie un cadre réglementaire permettant l'accès des détenus aux traitements qui leur sont nécessaires ; l'évaluation régulière des mesures mises en oeuvre.

Ik aanvaard dus niet dat wordt beweerd dat de weg die we nu inslaan, niet overeenstemt met wat in 1997 werd beslist.

Het Veiligheidsplan wil de drugscriminaliteit inperken en de drugsoverlast aanpakken. Het spreekt vanzelf dat het vervolgingsbeleid van de parketten en het opsporingsbeleid van de politiediensten op dat strafrechtelijk beleid worden afgestemd. Er zijn dan drie mogelijkheden. Een eerste is het absolute verbod, de nultolerantie. Dat is in ons land al geprobeerd. De circulaire van 1993 van minister Wathelet is daar de emanatie van. Spijtig genoeg hebben we moeten vaststellen dat dit een mislukking is geworden. Het doet me wat denken aan de drooglegging eertijds voor alcohol. Het is niet omdat er een absoluut verbod wordt afgekondigd, dat het fenomeen niet bestaat.

De tweede mogelijkheid is net het tegenovergestelde, de volledige legalisering van drugs. Sommigen hebben het dan over een gedoogbeleid, anderen over depenaliseren of decriminaliseren. Wie dat spoor kiest, moet echter zeer goed weten dat hij de deur opent voor alle mogelijke misbruiken. Deze houding gaat ook in tegen de internationale verdragen die ook door België werden aanvaard en waardoor België dus gebonden is.

Daarom werd in 1997 gekozen voor de derde weg, het normaliseringsbeleid. Dat betekent dat men ervan uitgaat dat drugsgebruik een historische realiteit is en dat een grens moet vastgelegd worden voor het verbruik, zodat het aanvaardbaar en vooral beheersbaar is. Wat dat betreft, hebben we het debat in een duidelijke richting gestuurd. Het beleid dat wij gekozen hebben, wordt trouwens gevoerd in veertien van de vijftien lidstaten van de Europese Unie. Alleen Nederland voert dat beleid niet.

Moet het gerecht optreden tegen een individuele, meerderjarige, niet-problematische cannabisgebruiker die in de besloten ruimte van zijn woning rookt zonder enige maatschappelijke overlast te veroorzaken? Het antwoord op die retorische vraag is neen. Het gerecht moet echter wel optreden tegen personen die drugs aanbieden. Dat blijkt niet alleen uit de internationale samenwerking, maar ook uit een aantal wetten die de voorbije jaren werden aangenomen. We hebben de repressie versterkt; we hebben de politiediensten nieuwe middelen gegeven voor de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit die drugs aanbiedt; we hebben bijzondere opsporingsmethoden ingevoerd en een federaal parket en een federale politie in het leven geroepen; we hebben een regeling uitgewerkt om getuigen anoniem te laten getuigen of ze te beschermen; we hebben een `kaalplukwet' tot stand gebracht; we hebben meer middelen vrijgemaakt voor telefoontap. Dat bewijst toch dat we het menen met de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit, tegen diegenen die de drugsmarkt proberen te bevoorraden. We hebben daarmee al resultaten bereikt.

Mme Marie Nagy (ECOLO). - Le ministre choisit de défendre une voie en fonction des résultats.

Ma question est justement celle-là. Vous venez de dire que des mesures sont prises et que des objectifs sont fixés, à savoir une diminution de la consommation, une réduction du marché ainsi qu'une réduction de la criminalité organisée y afférente. Pouvez-vous affirmer que ces objectifs sont d'ores et déjà atteints ?

M. Marc Verwilghen, ministre de la Justice. - Ma réponse est nuancée du fait que nous n'avons pas encore atteint le but que nous nous sommes fixé.

Je voudrais toutefois vous soumettre des éléments qui m'ont été communiqués par les procureurs du Roi qui s'occupent de ce problème.

Depuis 2001, le nombre de laboratoires de drogues qui ont été découverts est énorme. Il y a dix fois plus de saisies et de confiscations qu'auparavant. Les résultats sont tout aussi exceptionnels en ce qui concerne les plantations de cannabis. Cela ne veut pas dire que nous maîtrisons l'ensemble de cette problématique, mais uniquement que nos forces de police sont actives dans ce domaine et qu'elles obtiennent, de ce fait, certains résultats.

Par contre, force m'a été de constater que le marché des drogues synthétiques, par exemple l'ecstasy, est en évolution constante et que notre pays, ainsi que les Pays-Bas, sont malheureusement au centre de ce trafic.

Mme Marie Nagy (ECOLO). - Comme vous, je dois malheureusement constater que la disponibilité de toutes les drogues sur le marché, que vous les appeliez douces ou autres, n'a pas été réduite.

Il suffit de se promener, notamment aux abords des écoles. Vous rencontrez un commissaire de police et il vous explique qu'à la sortie de toutes les écoles il y a du deal.

C'est bien de réduire le marché et la consommation, mais les moyens mis en oeuvre ne correspondent manifestement pas à une réduction de la consommation. C'est un marché en expansion.

M. Marc Verwilghen, ministre de la Justice. - Même s'il s'agit d'un marché en expansion, le policier qui vous a donné cette information est en droit d'intervenir, de dresser procès-verbal et de transmettre celui-ci au procureur du Roi.

La nouvelle circulaire qui sera probablement débattue demain et, je l'espère, approuvée par le collège des procureurs généraux, obligera le ministère public à intervenir. Mais je reviendrai sur ce point plus en détails lorsque j'aborderai les exigences du gouvernement.

Les principaux instruments permettant d'esquisser une politique en matière de drogues sont les suivants : la prévention pour le non consommateur et pour le consommateur non problématique, l'assistance, la réduction des risques, la réinsertion des consommateurs non problématiques et, enfin, la répression pour les producteurs et les trafiquants.

Ik kom nu tot de krachtlijnen van het federaal drugbeleid. De nieuwe drugwet houdt geen legalisering van drugs in. Het gebruik en het bezit van cannabis verdwijnen dus niet uit het strafwetboek.

We zullen geen coffeeshops in onze straten krijgen. Er komt dus geen gedoogbeleid zoals in Nederland. Een gedoogbeleid houdt immers in dat drugs op grote schaal gedoogd worden voor ruime categorieën van mensen. Dat is bij ons niet het geval. Onze regeling geldt voor een zeer beperkte groep mensen die niet door gerecht en politie worden geviseerd, namelijk de meerderjarige, recreatieve, niet-problematische thuisgebruikers die geen maatschappelijke overlast veroorzaken. Dat zijn mensen die ik niet ken, die de politiediensten en het gerecht ook niet kennen, juist omdat ze geen problemen veroorzaken. Men kan zich dan ook afvragen of het gerecht zich wel op die mensen moet concentreren.

Le gouvernement a donc opté pour une politique de normalisation qui avait déjà été instaurée en 1997, mais qui s'est principalement axée sur les piliers suivants : approche dure vis-à-vis des producteurs et des dealers, dissuasion de toute consommation de drogue, aucune drogue pour les mineurs, interdiction de conduire sous l'influence de la drogue, définition claire de limites pour les consommateurs occasionnels et majeurs, politique intégrée en ce qui concerne les consommateurs à problème.

Ik wil even ingaan op de aanpak van producenten en dealers. De drugproductie, de drughandel, het bezit van drugs met het oog op de verkoop en de distributie, ook van de kleinste hoeveelheid cannabis, is een prioriteit voor justitie en politie. Vooreerst hebben we de straffen verzwaard: vroeger bestond de straf uit een boete of een gevangenisstraf, nu kan men een boete en een gevangenisstraf opgelegd krijgen. Voorts worden twee nieuwe aspecten in de vervolging betrokken: de precursoren en de transit, die in het verleden niet strafbaar waren.

Bovendien proberen we grensoverschrijdend akkoorden af te sluiten, namelijk met Nederland, Frankrijk en Duitsland.

De tweede krachtlijn is de ontrading van alle druggebruik. De regering vertrekt van het principe dat alle drugs ontraden moeten worden, ook ten aanzien van de recreatieve meerderjarige gebruiker.

Er wordt dus al een belangrijk verschil duidelijk met de circulaire van 1997: de bestraffing is verzwaard en uitgebreid.

Een tweede verschil is de nultolerantie wat druggebruik door minderjarigen betreft. Zelfs druggebruik van een meerderjarige in aanwezigheid van een minderjarige is strafbaar en zal altijd aanleiding geven tot het opstellen van een proces-verbaal. De nultolerantie voor minderjarigen betekent dat, hoe beperkt of miniem het bezit of gebruik is, de wettelijke voogden, dat zijn meestal de ouders, daarvan in kennis worden gesteld. Ze moeten worden gehoord en de zaak wordt opgevolgd.

Cela constitue une deuxième différence par rapport aux dispositions antérieures. Le fait de conduire sous influence et le fait de fumer un joint sont mis sur le même pied : le gouvernement a opté pour l'approche la plus sévère, le cocktail alcool/drogue ayant déjà causé de nombreux morts - je me réfère au seuil prévu dans la loi de 1998.

Een vierde verschil is de duidelijke afbakening van de grenzen voor de recreatieve gebruiker: we zullen namelijk het aantal gram in de omzendbrief vermelden. Het moet hoe dan ook over minder dan 5 gram gaan. De hoeveelheid moet bepaald worden in overleg met het college van procureurs-generaal. Als de hoeveelheid kwantificeerbaar is, kunnen we niet meer geconfronteerd worden met wat we sedert 1997 zien, namelijk dat in Brussel of in Luik het bezit van 50 tot 80 gram cannabis voor zogenaamd eigen gebruik niet wordt vervolgd. Dat wordt voortaan uitgesloten.

Dan wil ik nog even stilstaan bij het beleid dat wordt gevoerd ten aanzien van problematisch gebruik door een persoon die geen andere misdrijven begaat. Zo iemand hoort in eerste instantie thuis in een verzorgingsmilieu, waar men hem kan opvangen en hem laten inzien dat hij verkeerd bezig is, waar hij kan afkicken en waar hij de nodige begeleiding krijgt in de strijd tegen de verslaving. Het lijkt me nogal evident dat we daaraan de voorkeur geven, veeleer dan aan het ultimum remedium van de gevangenisstraf. We moeten zo iemand de gelegenheid geven via de case manager de goede verzorging te krijgen, dat lijkt nogal evident, maar ik heb dat vandaag door weinig sprekers in de verf horen zetten. Ik denk nochtans dat daarmee een wezenlijke vooruitgang wordt geboekt.

De regering heeft 12,5 miljoen euro of een half miljard Belgische frank vrijgemaakt. Dat was overigens de reden waarom het in 1997 fout gelopen is. Ik vind het spijtig dat CD&V nu niet aanwezig is. Het is natuurlijk gemakkelijk te zeggen dat in 1997, in tegenstelling tot nu, wel het juiste spoor werd gevolgd. Indertijd werden echter niet de nodige middelen ter beschikking gesteld.

Drugoverlast onder de vorm van drugtoerisme of overlast op de plaatsen waar gedeald wordt of gebruik in het openbaar, moet altijd het voorwerp uitmaken van een strafrechtelijke tussenkomst. De omzendbrief zal hierover geen twijfel laten bestaan.

De heer Vankrunkelsven stelde een vraag over de bevoorrading en over de eigen kweek. In een echte ontradingsstrategie moet de regering zich niet bezighouden met de bevoorrading. Integendeel, ze moet de aanbodzijde aanvallen. Ze moet prioriteit geven aan de vervolging van dealers en producenten en niet van de gebruikers, die in vele gevallen niet de overlast veroorzaken die tot gerechtelijk optreden nopen. Planten mogen worden gekweekt voorzover de opbrengst ervan bestemd is voor eigen gebruik. Dat kan nooit meer zijn dan één plant, waarvan men precies weet hoeveel cannabis eruit kan worden gedistilleerd.

Ik kan aannemen dat het toelaten van privé-cannabisgebruik door meerderjarigen dat geen overlast veroorzaakt, voor sommigen een stap te ver is. Ik kan ook aannemen dat daarover een grondige discussie wordt gevoerd. Het voorgestelde normaliseringsbeleid is echter veel duidelijker dan het huidige. De burger heeft recht op duidelijkheid. De regering heeft de krachtlijnen dan ook vertaald in een drievoudig document.

De richtlijn werd samen met het koninklijk besluit en de wet naar Wenen opgestuurd. Ik had me aan een dergelijke regeling gemakkelijk kunnen onttrekken. Ik had me daartoe in de Kamer echter verbonden. Deze kwestie zal op internationaal vlak dus van nabij worden gevolgd. Ik vermoed dat Wenen ons op dezelfde manier zal behandelen als de ons omringende landen die dezelfde weg hebben gekozen.

Mme Marie Nagy (ECOLO). - Je vous remercie de votre réponse, monsieur le ministre, même si je n'ai pas obtenu certaines précisions que je vous avais demandées.

Comment le policier peut-il effectuer son travail de contrôle dans l'anonymat ? Comment appliquer clairement la notion d'usage problématique et d'usage non problématique ? Le projet ne répond pas à ces questions.

M. Marc Verwilghen, ministre de la Justice. - J'ai pourtant, en son temps, et c'est assez exceptionnel, communiqué aux parlementaires, non seulement le projet de loi dont nous débattons, mais aussi le projet d'arrêté royal et le projet de circulaire que le collège des procureurs généraux doit approuver. Nous avons donc fourni tous les éléments nécessaires pour que les policiers et les parquets disposent des instruments leur permettant d'opérer.

Bien entendu, nous ne pouvons pas expliquer dans une circulaire la façon dont les services de police vont fonctionner sous la conduite de la magistrature et plus particulièrement du ministère public ou, dans certains cas, du juge d'instruction. Il faut bien entendu tenir compte de la séparation des pouvoirs, mais les policiers connaissent très bien le problème et savent comment s'y attaquer. Nous nous en sommes encore rendu compte lors de l'audition de policiers très spécialisés en la matière qui a eu lieu en commission de Justice de la Chambre.

Mme Marie Nagy (ECOLO). - Je vous remercie de ces précisions, monsieur le ministre, mais mes questions se basaient précisément sur les éléments d'information que vous aviez donnés. Comment un policier peut-il procéder à un contrôle ou une arrestation en respectant l'anonymat de la personne alors qu'il demande toujours la carte d'identité ? J'ai énuméré les éléments en fonction desquels on pouvait déterminer qu'un usage pose ou non problème mais il faut être clair à ce sujet. Ce point mérite que l'on y consacre encore un peu de travail.

En ce qui concerne les objectifs, la réduction de la consommation et de l'emprise des mafias ou du crime organisé rencontre évidemment l'assentiment général. Le problème est d'utiliser les bonnes armes. Or, ce projet risque de ne pas aboutir à une réduction de la consommation et de faire apparaître des méthodes criminelles de plus en plus sophistiquées. Par rapport à cet aspect de la question, la destruction ou la saisie des plants de cannabis me semble constituer une décision paradoxale. Il me semble préférable que l'utilisateur « non problématique » recoure à ces plantations plutôt que de voir apparaître des filières de crime organisé ou des distributeurs sous l'emprise d'organisations criminelles.

Vous entendrez ces observations dans tous les milieux concernés : on autorise un certain usage, mais comment l'usager se procure-t-il la drogue ? On ferme les yeux : il doit se débrouiller sans créer de problèmes et sans avoir de démêlés avec la police. Mais, en attendant, cette question de la vente et de la distribution des produits n'est pas prise en charge. Ce n'est pas une solution à long terme.

Il est bon de tenter d'aborder la question. Mais je pense que dans quelques années, le Parlement sera à nouveau saisi. J'espère qu'il s'agira d'une démarche, non pas de tolérance, mais de réglementation et d'encadrement. En effet, entre la répression et ce que vous appelez la tolérance, monsieur le ministre, existe selon moi une troisième voie, celle qui consiste à réglementer et à faire face à la réalité, à savoir que les jeunes Européens font l'objet d'une véritable politique de diffusion de la drogue par les milieux qui la vendent. Ce n'est pas le genre de politique préconisé aujourd'hui qui permettra de résoudre le problème.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Ik heb reeds gewezen op het probleem inzake de bevoorrading van personen die cannabis mogen gebruiken. Ik heb in dit verband een schrijnend voorbeeld. Heel vaak vragen patiënten mij hoe ze cannabis kunnen krijgen. Ik geef hen de raad een brief te sturen naar een adres in Nederland nadat ze van de arts een briefje hebben gekregen dat cannabisgebruik is toegelaten, waarna hen via de post cannabis wordt toegestuurd. Ik doe dat omdat ik ervan overtuigd ben dat sommige patiënten zich er goed bij voelen.

Ik heb op een welbepaalde plaats in Nederland honderden getuigschriften gezien van artsen die schrijven dat het gebruik van cannabis een positieve invloed heeft op het welzijn van hun patiënt.

Honderden artsen moeten op deze wijze proberen een product te vinden. We moeten het probleem onder ogen durven zien en een goede oplossing zoeken. Ook de productie en de handel moeten op een volwassen manier worden aangepakt en gelegaliseerd. Ik meen dat we hiermee heel wat personen van de harddrugs zullen afhouden.

M. Marc Verwilghen, ministre de la Justice. - En ce qui concerne la question de la réglementation abordée dans les deux dernières interventions, je dirai que cette piste mérite une attention particulière ou du moins une étude, mais son application implique un préalable, à savoir une modification des traités internationaux auxquels ont adhéré de nombreux pays, dont le nôtre. Peut-être certains verront-ils dans cet argument une expression de la politique de l'autruche, mais il s'agit pourtant de l'obstacle majeur.

Als men hieraan wil tegemoetkomen, dan zal men het debat op internationaal vlak moeten aanzwengelen. Dit debat werd tot op heden nog niet gevoerd, voornamelijk omdat het internationaal verdrag tot nu toe zeer strikt werd toegepast. Er wordt van uitgegaan dat ontrading zeer belangrijk is en dat één manier om mensen te ontraden erin bestaat de toegang tot het product onmogelijk te maken. Dat is natuurlijk slechts een doekje voor het bloeden want wie absoluut drugs wil, zal er ook aan geraken. De verantwoordelijken voor buitenlandse zaken en internationale betrekkingen zullen het debat dus ooit op gang moeten brengen.

Mme Marie Nagy (ECOLO). - C'est la raison pour laquelle j'ai insisté, à la fin de mon intervention, pour connaître la position que le gouvernement défendra à la réunion de Vienne. Il importe que la Belgique y pose, comme vous venez de le faire, la question des résultats des politiques de répression et de l'opportunité de mettre les conventions internationales sur une voie plus réaliste, tenant davantage compte des problèmes réels.

M. Marc Verwilghen, ministre de la Justice. - La position adoptée pour l'instant n'est pas seulement défendue au niveau belge, elle l'est aussi à l'échelon européen. Il a été décidé de ne pas rediscuter du problème.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - Ik ben het met de minister eens. Toch vraag ik dat dit probleem op een voorzichtige manier op internationaal vlak wordt aangekaart. België moet zich niet isoleren, maar ook in andere landen heeft men er weet van.

De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Als ik de minister bezig hoor, heb ik de indruk dat hij meent wat hij zegt. Hij wil inderdaad bepaalde dingen blijven verbieden en hij wil handelaars strenger aanpakken.

De minister zit echter op een ander niveau dan de burger. Een lid van de meerderheid heeft hier verteld dat politieofficieren drugshandelaars ongemoeid laten. Dat is een krachtig signaal. Die handelaars vertellen ook aan hun minderjarige en meerderjarige klanten dat de politie hen met rust laat en dat het dus mag. De ouders van de minderjarige klanten eisen ook een krachtig signaal.

Na de goedkeuring van de drugswet in de Kamer werden de minister van Justitie en zijn collega van Volksgezondheid apart geïnterviewd. Ze gaven beiden een totaal verschillende interpretatie van één en dezelfde wet. Hierdoor gaat de burger denken dat er een liberalisering is.

De minister van Justitie schuift het bezit van één enkele plant als norm naar voren. Ik vraag me af wat zijn collega Tavernier hierover zal zeggen.

Ik stel dan ook voor dat ze gezamenlijk een verklaring afleggen over wat wettelijk is verboden en wat is toegelaten. Momenteel heb ik, en samen met mij veel burgers, de indruk dat de nieuwe drugswet een legalisering inhoudt. Enkel een gezamenlijke verklaring van twee partijen die elkaar weliswaar het licht soms niet in de ogen gunnen kan duidelijkheid scheppen.

De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Minister Tavernier heeft duidelijk gezegd dat het cannabisgebruik niet uit het Strafwetboek verdwijnt en dat niet wordt gekozen voor het legaliseren van de drugs.

Het onheil is eerder al geschied, een minder mooie kant aan het verhaal waarop ik niet fier ben.

Wie het beleid bepaalt, staat eveneens omschreven in de wet. In toepassing van artikel 144ter van het Gerechtelijk Wetboek gebeurt dat door het college van de procureurs-generaal, onder het voorzitterschap van de minister van Justitie. Hierbij kunnen wellicht verschillen bestaan naargelang de persoon van de minister van Justitie, maar voor mij gebeurt het alleszins in de duidelijke voorwaarden die ik daarnet heb meegedeeld en die de goedkeuring van de regering wegdragen.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VU-ID). - In het verleden werd inderdaad slecht gecommuniceerd.

Als er onduidelijkheid blijft bestaan, is dat mede te wijten aan het onverantwoord optreden van de oppositiepartijen, die opzettelijk mist creëren.

De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - De oppositie kan toch niet worden verweten dat het beleid verkeerd wordt begrepen.

-De algemene bespreking is gesloten.