2-397/1

2-397/1

Belgische Senaat

ZITTING 1999-2000

4 APRIL 2000


Wetsvoorstel strekkende om beginnende zelfstandigen aan te moedigen en te stimuleren (1)

(Ingediend door de heer Philippe Mahoux)


TOELICHTING


Beginnende zelfstandigen verkeren in een toestand van onzekerheid die aanleiding geeft tot sociale en economische problemen, soms tot echte sociale drama's en niet alleen voor de betrokken zelfstandige maar ook voor zijn gezin!

Wat stellen wij thans vast ?

Een beginnende zelfstandige moet minimumbijdragen betalen maar kan een fictief inkomstenbedrag bepalen waarop zijn bijdragen worden berekend. De meeste zelfstandigen (meer dan 80 %) betalen de minimumbijdrage; zij handelen dan ook vaak zonder financiële planning, zonder financiële prognoses en zonder raad van hun boekhouder of accountant.

Gewoonlijk wordt de toestand geregulariseerd na drie jaar. Daardoor komt de zelfstandige al te vaak in een sociaal en economisch dramatische toestand terecht :

­ sociaal, want meestal kan hij die som niet onmiddellijk betalen en verliest hij zijn sociale dekking alsook die van zijn gezin, soms gedurende maanden of jaren;

­ economisch, want bepaalde kleinere economische activiteiten waarvan men nog net kan leven, dreigen door die regularisatie onrendabel te worden en tot verdwijnen gedoemd.

Er treedt een cumulatie op van twee negatieve gevolgen : betaling van het bijdragesupplement als gevolg van de regularisatie en betaling van sociale bijdragen per kwartaal die hoger zullen zijn omdat ze berekend worden op een grotere grondslag.

De recente nieuwe bepalingen ten voordele van zelfstandigen die voldoen aan de voorwaarde van « eerste vestiging », voorzien onder meer in een verlaging van de sociale bijdragen met 15 % en een maximumbedrag van 5 000 frank per kwartaal voor het vierde activiteitsjaar. Dit verzacht enigszins de gevolgen van de regularisatie.

Hoewel die maatregelen ongetwijfeld een vooruitgang betekenen, lossen zij de hierboven aangehaalde problemen niet volledig op.

Wij stellen dus voor die maatregelen aan te vullen met het volgende :

1. De invoering van een preferentieel tarief voor beginnende zelfstandigen.

Het is de bedoeling de zelfstandige activiteit aan te moedigen en te bevorderen door de bijdragetarieven gedurende de eerste drie activiteitsjaren aan te passen. Voor die eerste drie jaren zou de toestand er als volgt uitzien :

Jaar 1 :

0 frank --> 388 444 frank : 5 %

388 444 frank --> ... frank : normaal tarief

Jaar 2 :

0 frank --> 388 444 frank : 10 %

388 444 frank --> ... frank : normaal tarief

Jaar 3 :

0 frank --> 388 444 frank : 15 %

388 000 frank --> ... frank : normaal tarief

Jaar 4 :

De algemene regeling is opnieuw van toepassing op de zelfstandige.

Kenmerkend is dat deze regeling voor beginnende zelfstandigen slechts kan worden toegepast indien de zelfstandige elk jaar een financiële planning bezorgt aan de Sociale Verzekeringskas voor zelfstandigen en per kwartaal een financieel overzicht van zijn activiteit opstuurt, dat ondertekend is door een beroepsboekhouder.

Die voorwaarde kan in de ogen van sommigen vreemd lijken. Ze dient evenwel een tweevoudig doel :

A. Controle : de nieuwe regeling zal slechts worden toegepast op beginnende zelfstandigen van wie de inkomsten, door de bank genomen, binnen de betrokken inkomstencategorie vallen.

B. Preventie : door deze maatregel zal het indirect mogelijk zijn de band te versterken tussen de jonge ondernemer en degene die hem het best raad kan geven, namelijk de boekhouder of accountant. Die maatregel moedigt de jonge zelfstandige aan (namelijk door een definitieve verlaging van de sociale bijdrage) geregelde contacten te onderhouden met zijn beroepsboekhouder. Uit die geregelde contacten moeten boekhoudkundige en financiële overzichten voortvloeien op grond waarvan niet alleen de sociale verzekeringskas kan worden geïnformeerd dat zij het preferentieel tarief mag toepassen maar ook de zelfstandige en zijn beroepsboekhouder geïnformeerd worden over de werkelijke financiële toestand van het bedrijf. Dit voorkomt ook het « verrassingseffect » bij de regularisatie of een eventuele rechtzetting.

Opgemerkt zij tenslotte dat de beginnende zelfstandigen die niet voldoen aan de in dit voorstel opgenomen criteria, in aanmerking blijven komen voor de regeling van de voorlopige bijdragen waarin artikel 40 van het koninklijk besluit van 19 december 1967 voorziet.

2. Nieuwe berekeningsgrondslag.

Wij stellen ook voor de sociale bijdragen te berekenen op de beroepsinkomsten in de twee vorige jaren. Het is de bedoeling de kloof in de tijd te dichten tussen de werkelijk geïnde inkomsten van de zelfstandige en de betaling van sociale bijdragen die daarop betrekking hebben.

Die maatregel zal gevolgen hebben voor alle zelfstandigen maar wordt precies in dit wetsvoorstel opgenomen omdat het vaak de jonge zelfstandigen zijn die, omdat zij nog niet vertrouwd zijn met het systeem, de dupe worden van de toepassing van het systeem.

3. Een snellere regularisatie van de sociale bijdragen.

Er wordt een snellere regularisatie voorgesteld, namelijk een maximumtermijn van twee jaar.

Het is immers duidelijk dat wanneer de nieuwe grondslag voor de berekening van de bijdragen steunt op de beroepsinkomsten van de twee vorige jaren, de termijn voor het regulariseren van de sociale bijdragen ook teruggebracht wordt tot twee jaar.

Dit voorstel vergt vooral ook een dynamischer aanpak van de belastingadministratie die de gegevens met betrekking tot de beroepsinkomsten van de zelfstandigen moet doorsturen (2).

Het leek ons evenwel belangrijk die maatregel in deze hervorming op te nemen om de nadruk te leggen op het belang ervan voor het wegwerken van de problemen van beginnende zelfstandigen. Hoe sneller de regularisatie betreffende een bepaald aanslagjaar kan verlopen, hoe meer de « verrassingen » die het gevolg zijn van een laattijdige regularisatie, kunnen worden voorkomen.

Dit voorstel sluit aldus aan bij de wens van de wetgever die in de memorie van toelichting bij de recente KMO- programmawet wordt vertolkt.

Toelichting bij de artikelen

Artikel 2

De voorgestelde maatregel geldt voor alle zelfstandigen die voldoen aan de criteria inzake eerste vestiging. Het is dus nuttig in het voorstel dit begrip te definiëren.

Deze maatregel is geïnspireerd op de definitie van het begrip « eerste vestiging » zoals opgenomen in artikel 34ter van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement ter uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.

Artikel 3

Het is de bedoeling het werken als zelfstandige aan te moedigen door gedurende de eerste drie jaar waarin de activiteit wordt uitgeoefend, het tarief aan te passen zoals dat is bepaald in artikel 38 van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement ter uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. De beginnende zelfstandige moet op de eerste inkomensschijf slechts 5 % betalen voor het eerste jaar, 10 % voor het tweede jaar, 15 % voor het derde jaar. Dit progressieve tarief, dat lager ligt dan het algemeen tarief van 16,70 %, moet voorkomen dat hij door de omvang van de sociale bijdragen in de problemen raakt. Het is immers bekend dat de inkomsten van een zelfstandige in de beginperiode verre van gewaarborgd zijn (installatiekosten, opbouw van een klantenbestand...).

De toepassing van deze « startersregeling » is afhankelijk van de jaarlijkse indiening door de zelfstandigen van een financiële planning bij zijn sociale verzekeringskas. Dat boekhoudkundig overzicht, dat moet worden ondertekend door een beroepsboekhouder, vormt voor de zelfstandige een waarschuwing indien zijn inkomsten onder de minimumgrens blijven. Men voorkomt op die manier ook verrassingen bij de regularisatie of bij een eventuele rechtzetting.

Artikel 4

Deze bepaling voorziet in de berekening van de sociale bijdragen op basis van de beroepsinkomsten van de twee voorbije jaren in plaats van de drie voorbije jaren zoals thans het geval is.

Philippe MAHOUX

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder eerste vestiging als zelfstandige het voor het eerst uitoefenen van een activiteit die ertoe leidt dat het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen van toepassing is op de betrokkene in de categorie van personen bedoeld in artikel 12, § 1, van hetzelfde besluit.

Art. 3

In het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement ter uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen wordt een artikel 40bis ingevoegd, luidende :

« Art. 40bis. ­ In afwijking van artikel 40, § 1, zijn de betrokken zelfstandigen gedurende de eerste drie jaren van hun eerste vestigingsperiode de volgende jaarlijkse bijdragen verschuldigd :

1º) het eerste jaar :

­ 5 % op het deel van de beroepsinkomsten lager dan of gelijk aan 152 777 frank;

­ 16,70 % op het deel van de beroepsinkomsten dat dit bedrag overschrijdt;

2º) het tweede jaar :

­ 10 % op het deel van de beroepsinkomsten lager dan of gelijk aan 152 777 frank;

­ 16,70 % op het deel van de beroepsinkomsten dat dit bedrag overschrijdt;

3º) het derde jaar :

­ 15 % op het deel van de beroepsinkomsten lager dan of gelijk aan 152 777 frank;

­ 16,70 % op het deel van de beroepsinkomsten dat dit bedrag overschrijdt.

De toepassing van deze regeling is afhankelijk van de jaarlijkse indiening door de zelfstandige van een financiële planning bij de Sociale Verzekeringskas voor zelfstandigen en van de driemaandelijkse mededeling van zijn financiële toestand, die door een beroepsboekhouder voor echt is verklaard. De Koning bepaalt de procedure en de nadere regels voor de toepassing van deze regeling. »

Art. 4

In artikel 11, § 2, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen worden de woorden « het tweede kalenderjaar » vervangen door de woorden « het eerste kalenderjaar ».

Philippe MAHOUX.

(1) Dit wetsvoorstel werd reeds in de Senaat ingediend op 10 december 1998, onder het nr. 1-1188/1.

(2) Men stelt overigens vast dat de meeste inkomsten van de zelfstandigen door de fiscus nu al binnen een gemiddelde termijn van twee jaar worden meegedeeld aan het algemeen repertorium van de zelfstandigen.